Ntc1 bb wb vbpg

Page 1

Bronnenboek

Nieke Bastiaenssen Liese Bergen Elke Coorens Nadia Eggermont Pieter Wyffels Rudi Wuyts

1


INHOUDSOPGAVE Thema 1

Hoe het begint

p. 9

Thema 2

Kern van de boodschap

p. 39

Thema 3

Cu vnvnd

p. 69

Project 1

Festival van verBEELDing

p. 85

Thema 5

(Digi)beten

p. 97

Thema 6

Gevaarlijk spel

p. 117

Project 2

Schrijver gezocht

p. 135

Thema 8

Snuelneuzen

p. 151

Vademecum

p. 205

Literatuurtips

p. 257


TRIMESTER 1

Schrijven

Lezen

Luisteren, Spreken + Kijken

1 Hoe het begint Kritische houding aannemen tegenover eigen communicatiegedrag Les 2 Gevoelens, verwachtingen i.v.m. klasgebeuren meedelen Les 1 en 2

2 Kern van de boodschap Luisterdoel Luisterstrategieën Les 1 Doel spreker Kern van de boodschap uit een beluisterde tekst halen Noteren tijdens het luisteren Les 2

(Ontspannende) teksten beluisteren (structurerend en beoordelend) luisteren Les 3

Teksttypes – leesdoelen – tekstdoelen leesstrategieën Oriënterend lezen Les 1

- E-mail Les 5

Les 3 Intensief lezen: van tekst naar schema (met signaalwoorden) kenmerken en doel schema Les 4

Notities in voorgestructureerd kader Les 1 - les 3 - les 8

Eenvoudig schema van een (studie)tekst. Les 4

Communicatieve situatie bepaalt schrijven e-mails – formeel en informeel Les 5

(Kritische houding aannemen tegenover eigen communicatie-/ spreekgedrag) Aspecten technisch spreken: intonatie, tempo, volume, articulatie – uitspraak de klinkers en de tweeklanken Les 1 Antwoord geven over de leerstof Les 2

Teksttypes: - alfabetische lijst - inhoud - tabel - handleiding - register - literair fragment … Leesdoel Les 4

Alfabetische lijst inhoudsopgave (bv. leesportfolio) Les 4

3 Cu vnvnd

Globaal lezen: hoofdonderwerp titel, tussentitel, alinea – sleutelwoorden

Lezen vraag en opdracht Les 2

4 Festival van verBEELDing (P) Oproepen of uitnodigen tot een activiteit Les 1 Kijk- en luisterdoel Kijk- en luisterstrategieën Zoekend kijken en luisteren Informatie noteren Kritisch kijken en luisteren Les 3 Opbouw korte presentatie met spreekplan Les 5 Uitnodiging Les 4

Elementen voor structuur in tekst: titel, tussentitel, alinea, inleiding – midden – slot Chronologie (chronologische structuur) Les 3

Antwoord op een vraag formuleren Les 2 Schrijfkader gebruiken (tekst over een bepaald onderwerp – zakelijk en verhalend) verzamelen, ordenen (en schrappen) Ott/ovt in schrijfopdracht Les 6

Notities in voorgestructureerd kader Les 3 Uitnodiging Les 4


TRIMESTER 2

TRIMESTER 3

5 (Digi)beten

6 Gevaarlijk spel

Presentatie over een bepaald onderwerp (spreekplan = PowerPointpresentatie) Les 2

Instructies beluisteren, bekijken Instructies geven Les 3

Luisterboeken: beluisteren en mening formuleren Les 1

Spreken: uitspraak van de medeklinkers Les 5

Expressief voorlezen literair fragment Les 2

Instructies Les 1

Informatie op webpagina – vergelijken webpagina’s (kritisch lezen) Les 3

Opbouw tekst/ alinea: verbanden tussen zinnen en alinea’s Intensief lezen: zakelijke (informatieve) teksten Les 1

Teksttypes: gedicht en krantenartikelvergelijking Les 7

7 Schrijver gezocht (P)

Informatiebronnen: kiezen tekst – beoordelend niveau Les 2

Schrijven vanuit poëzie (met schrijfkader) Les 6

9 Quiz-tig (P)

Inlichtingen geven/ vragen in een telefoongesprek – met spreekkader De voicemail Les 1

Vragen stellen en beantwoorden

Luisterstrategieën Zoekend en kritisch luisteren en kijken Les 7

Gepaste strategieën inzetten

Leesstrategieën - Zoekend lezen – intensief lezen Les 2

Informatiebronnen

Quiz opstellen, volgen, meespelen, presenteren

Gepaste strategieën inzetten

Leesstrategieën – Informatiebronnen: van globaal naar kritisch lezen – betrouwbaarheid – soorten bronnen Les 3 Werken met informatiebronnen – raadplegen en selecteren hoofd- en bijzaken Les 4

Korte uiteenzetting van artikel (met digitale ondersteuning: de PowerPoint) Les 2 Schema tekst – PowerPointpresentatie Les 2

8 Snuffelneuzen

Eenvoudige instructies schrijven Les 2

Samenvatting van een verhaal Korte beoordeling van een boek Les 5

Werken met informatiebronnen – informatie verzamelen, overzicht belangrijkste feiten opmaken Zakelijke tekst met schrijfkader Bronvermelding Les 4 Onderzoeksvraag stellen en antwoord uitschrijven – verslag Les 5

PowerPointpresentatie Quizvragen uitschrijven Correctiesleutels bij de quizvragen Gepaste strategieën inzetten


Taalbeschouwing

Spelling

1 Hoe het begint

Literair lezen

3 Cu vnvnd

Hoofdletters Les 8

Spelling van de pv (ott) (ovt) imperatief – niet-pv (vd/inf ) Les 6

Afkorten – verkorten (officieel + eigen systeem) Les 8

De communicatieve situatie (zender, ontvanger, doel, boodschap, de manier – taal en teksttype?) Taalregisters: formeel en informeel Les 5 en 6

Signaalwoorden bij opsommende structuur Les 4

Mondeling taalgebruik en klanken: intonatie, articulatie, tempo, accent Les 1

Taalvariëteiten geschreven – gesproken taal, standaardtaal – dialect Les 6 Schooltaalwoorden – instructiewoorden Les 7 Bouwen enkelvoudige – samengestelde zin/ ik-boodschap Les 2

Lettergetetter en spelbrekers

2 Kern van de boodschap

Het onderwerp – getal – standpunt Les 5 Het werkwoord – stam, persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord, hulpwerkwoord De tijden van het werkwoord Les 6 Woordbetekenis achterhalen Les 8 Het zelfstandig naamwoord Les 9

Woorden om over leeservaring te spreken Ontspannende teksten lezen en beluisteren Start leesportfolio: keuzeopdracht Les 4

Fictie/non-fictie – realistisch verhaal

Juiste woorden op school ‘Analogie’

4 Festival van verBEELDing (P)

Bijvoeglijk naamwoord (met spelling van bn – beperkt) Les 4 Het gezegde: wwg en nwg (delen van het wwg/nwg) Les 5 Afkortingen Les 8 Lv en mv Les 9 Taal op school (vaktaal en schooltaal) Les 2 Samenvatting van een verhaal/fictionele teksten – inhoud/onderwerp, personages, – beeldtaal Mening formuleren Opdracht leesportfolio: jeugdboek Les 7

Gedichten koppelen aan kunstwerken Les 2

Mijn sport is top

Woordenschat bij sms’en

Samengestelde woorden

Boodschappersdictee

Verbouwen van woorden (klein woordveld zn en ww) Woordenschat bij project (kunst en poëzie)

Samenvatting van de kern van een verhaal/ fictionele tekst – voorbereiden – notities nemen voor/tijdens/ na lezen Les 7


5 (Digi)beten Spellingchecker – spellingattitude Les 4

6 Gevaarlijk spel

7 Schrijver gezocht (P)

Imperatief

8 Snuffelneuzen

9 Quiz-tig (P)

Spellingattitude bij de schrijfopdrachten

Klinkers Les 4 - 5 Signaalwoorden Verwijswoorden Les 1 Klanken en letters, klinkers, medeklinkers en tweeklanken Les 3 - les 5 Telwoord Les 8

Verschillende vormen om instructies aan te brengen – gebruik van signaalwoorden, verwijswoorden, aanduiden van volgorde – imperatief Les 2

Bij omzetting verhaal: persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden aanpassen Les 2

Het bijvoeglijk naamwoord: trappen van vergelijking Figuurlijke taal Les 4

Formeel – informeel: u – je (beleefdheidsvorm) Les 1 Verwijswoorden, signaalwoorden en verbindingswoorden Les 2 Taalgebruik in verschillende bronnen – woordenschatstrategie Les 3

Medeklinkers – homoniemen Les 5 Teksttypes: gedicht en krantenartikel – vergelijking (met gepaste termen) Les 7 Poëzie lezen, spreken over …, argumenteren Schrijven vanuit poëzie (met schrijfkader) Les 6 Zoek/kies een goed boek (ook via website) De info op een boek Verhaal: personages, plaats, tijd, begin en einde Opdracht leesportfolio: kwartetspel Les 7 Uitdrukkingen, spreekwoorden … Letterlijk en figuurlijk Hoekenwerk spelling

Literaire fragmenten gekoppeld aan vaardigheden en taalbeschouwing: De speech – schrijven en spreken (spreekkader/-plan) Les 6 Cliffhanger, spreken over fragment – einde van verhaal voorspellen (verzinnen) Illustraties, spreken over … (Mening formuleren) – Synoniemen en woordenschat Les 8

Luisterboeken vs een boek lezen: mening formuleren Les 1 Interculturele gerichtheid: vertaald vs. niet-vertaald werk, Vlaamse vs. Nederlandse schrijvers – Culturele verschillen Les 4

Genres in de (jeugd) literatuur (deel 1) liefdesverhaal detectiveverhaal fantasieverhaal dierenverhaal Les 6

Opdracht leesportfolio – info en verwerking op een kubus Les 5

Synoniemen (werkwoorden)

Woorden uit andere talen

De c in woorden

Ott en ovt (oef met dierengeluiden)

Woordenboekitems (analoog en digitaal)

Gepaste strategieën inzetten


LES 2 In woord en beeld Spreken - schrijven - lezen

Wat betekent automatisering? Het woord ‘automatisering’ heb je wellicht al eens gehoord. Dat woord heeft dezelfde oorsprong als de woorden ‘automaat’ en ‘automatisch’. Door de automatisering zijn veel beroepen bijna of helemaal verdwenen. Bekijk het voorbeeld van de telefoon. Als je vroeger met een vriend wilde telefoneren, moest een telefoonoperator in de telefooncentrale jouw telefoonlijn verbinden met de telefoon lijn van je vriend. Er was altijd een mens nodig om die verbinding te maken. Door de automatisering is dat niet meer zo. Nu worden de telefoon lijnen automatisch verbonden omdat de telefooncentrales geautomatiseerd zijn. Het beroep van telefoonoperator is daardoor verdwenen. Als bedrijven automatiseren wil dat zeggen dat in die bedrijven computers taken van mensen overnemen. Dat kunnen eenvoudige taken zijn, of vies werk dat mensen niet graag uitvoeren. Het kunnen ook heel ingewikkelde berekeningen zijn of uiterst precieze opdrachten die te moeilijk zijn voor mensen of te lang zouden duren. Computers kunnen bijvoorbeeld tot op een duizendste van een millimeter nauwkeurig een laserstraal bedienen. Omdat computers kleiner en krachtiger worden, kunnen zij voor steeds meer taken worden ingezet. Zo zijn er zelfs al volautomatische fabrieken waar alle taken die vroeger door mensen werden uitgevoerd, door computers zijn overgenomen. De computers bedienen de machines en maken alle berekeningen die daarvoor nodig zijn. In die fabrieken werken dan ook nog maar enkele mensen. Zij zijn er alleen nog om te controleren of alles naar wens verloopt. De automatisering is een belangrijke stap voor ons. Door de automatisering zijn er wel een aantal beroepen en arbeidsplaatsen verdwenen, maar gelukkig zijn er ook een heleboel nieuwe beroepen en nieuwe arbeidsplaatsen door ontstaan. Zo zijn er specialisten nodig die computers en computeronderdelen kunnen ontwerpen of die programma’s kunnen schrijven om die computers te laten werken. Ook zijn er mensen nodig die met computers overweg kunnen of die computers kunnen onderhouden, zodat alle machines en automaten perfect blijven werken en zelfs nog verbeterd worden. Uit: Hoe? Wat? Waarom? Hoe werkt het?

Thema 5 - Les 2

101


Hoe is het internet ontstaan? Heb je wel eens gesurft op het internet? Het ene moment ben je op een Belgische of Nederlandse website, het andere moment zit je op een Amerikaanse website. Die websites staan allemaal op computers die aangesloten zijn op het internet. Op het internet zijn miljoenen computers aangesloten. Als jij op het internet surft, is jouw pc ook aangesloten op het internet. Computers die met elkaar verbonden zijn, noemen we een netwerk. Het internet is het grootste netwerk. Het is wereldwijd vertakt. Het internet is ontstaan uit een militair netwerk in de Verenigde Staten van Amerika. In de jaren vijftig waren de VS en Rusland de enige landen die atoombommen hadden. Ze waren bang voor elkaar. Toen de Russen eind jaren vijftig de eerste satelliet lanceerden, waren de Amerikanen behoorlijk geschrokken. Om de Russen bij te benen bouwden ze ook snel een satelliet. Ze gingen ook op zoek naar een manier om zich te verdedigen tegen een mogelijke Russische aanval met atoombommen. Dat was nodig, want als een stad getroffen zou worden door een atoombom, zouden alle telefooncentrales en telefoonlijnen in die stad vernietigd worden of uitvallen. Dat komt omdat een telefoonnetwerk een centraal punt heeft, de telefooncentrale. Als de telefooncentrale uitvalt, valt meteen het hele netwerk uit. Daardoor zou het telefoonverkeer in een groot deel van het land verbroken worden. De Amerikaanse legerleiding vond dat geen prettig vooruitzicht omdat ze de bevelen om het land te verdedigen niet meer zou kunnen doorseinen. In 1964 werd de oplossing gevonden. Men bouwde een netwerk dat niet meer vanuit een centraal punt werd geleid. Elk knooppunt in het nieuwe netwerk werd zelf verantwoordelijk voor het doorseinen van de berichten. Als een knooppunt zou uitvallen, zouden de berichten langs een andere weg kunnen lopen. Op die manier zou het netwerk zelfs atoomaanvallen kunnen doorstaan. Om de veiligheid nog te vergroten, werd de informatie verzonden in kleine, afzonderlijke pakketjes. Elk pakketje volgde zijn eigen weg over het netwerk. Je zou het kunnen vergelijken met een grote vrachtwagen die pakjes vervoert. Krijgt die vrachtwagen een ongeval of heeft hij autopech, dan komen de pakjes niet aan. In plaats van de pakjes in één vrachtwagen te versturen, kun je ze elk afzonderlijk in kleine auto’s wegbrengen. Als één auto dan een ongeval of pech heeft, is dat minder erg. De andere pakjes komen toch aan. In 1969 was de eerste verbinding van het nieuwgebouwde netwerk klaar. Het werd het ARPAnet genoemd. ARPA was de naam van de militaire onderzoeksgroep die het netwerk bedacht. Het ARPAnet was de voorloper van het internet. Uit: Hoe? Wat? Waarom? Hoe werkt het?

102

Thema 5 - Les 2


Hoe werkt een gsm? Gsm is de afkorting van Global System for Mobile communication. Het is een systeem dat in Europa ontwikkeld werd om mobiel te telefoneren. Een gsm is een telefoon die niet door een kabel verbonden is met het telefoonnetwerk zoals een vaste telefoon. Bij een vaste telefoon worden de telefoonsignalen verstuurd door een koperdraad. Bij een gsm worden de telefoonsignalen omgezet in radiogolven. Om die radiogolven te kunnen ontvangen en doorsturen zijn er over heel Europa netwerken uitgebouwd van radiostations met heel grote antennes. Die antennes zijn zo opgesteld dat op alle mogelijke plaatsen in Europa een optimale verbinding mogelijk is. Daartoe heeft men het grondgebied van het netwerk verdeeld in kleine cellen. Die kun je vergelijken met een honingraat. De cellen zijn onderling verbonden, zodat de radiogolven gemakkelijk over het hele grondgebied doorgestuurd kunnen worden. Sommige antennes hebben een bereik van maximaal vijftien kilometer. Zij worden vooral in landelijke gebieden gebruikt. In steden worden ook antennes gebruikt met een maximumbereik van vijfhonderd meter. Met een gsm kun je toegang krijgen tot het netwerk. Het toestel bevat een kleine zender die radiogolven naar de dichtstbijzijnde antenne stuurt. Een ontvanger vangt de radiogolven op die de antenne naar het toestel stuurt. Om ervoor te zorgen dat je alle berichten ontvangt die voor jou zijn bestemd, bevat je gsm ook een SIM-kaart. SIM is de afkorting van Subscriber Identity Module. Uit: Hoe? Wat? Waarom? Hoe werkt het?

Wat is een chip? Een chip is een flinterdun, klein schijfje waarop heel ingewikkelde elektronische schakelingen zijn aangebracht. Chips worden gebruikt in alle elektronische apparaten zoals pc’s, mobiele telefoons, stereoketens en radio’s. Ze worden ook gebruikt in bankkaarten, horloges, auto’s en dergelijke. De meeste chips worden gemaakt van heel zuiver silicium. Om een chip te maken wordt het silicium eerst grondig gezuiverd. Van het zuivere silicium worden flinterdunne schijfjes gemaakt. Van deze schijfjes, die ‘wafer’ genoemd worden, kunnen wel honderd chips gemaakt worden. Op de wafer worden de elektronische schakelingen aangebracht via een ingewikkeld fotografisch proces. Dat gebeurt in een zeer gespecialiseerd laboratorium dat volledig stofvrij is. Dat is nodig want die elektronische schakelingen zijn heel klein. Op één kleine computerchip bijvoorbeeld zitten wel 3,5 miljoen schakelingen! Je begrijpt dat een stofje ernstige gevolgen kan hebben.

Thema 5 - Les 2

103


Als de wafer klaar is, wordt ze verzaagd tot chips. De chips worden in een speciaal omhulsel verpakt. Tussen de ingangen en uitgangen van het elektronische circuit en de metalen pootjes van de verpakking worden verbindingsdraadjes bevestigd. De chip is nu klaar voor gebruik. Uit: Hoe? Wat? Waarom? Hoe werkt het?

Wie heeft de kauwgom uitgevonden? Kauwgom lijkt iets van na de Tweede Wereldoorlog, door de Amerikaanse en Canadese bevrijders geïmporteerd. Niks is minder waar: kauwen is van alle tijden en plaatsen. Eskimo’s kauwen op stukjes walvishuid, Chinezen op ginsengwortels, de oude Grieken kauwden op hars van de mastiekboom en prehistorische indianen kauwden op sparrenhars. Ötzi – dat is het koosnaampje voor de gemummificeerde oermens die een aantal jaar geleden in de Italiaanse Alpen is gevonden – had gedroogde berkenbast bij zich om op te kauwen en de Maya’s maakten kauwgom van rubber dat ze aftapten van de sapodillaboom. Allemaal vormen van kauwen, meestal om het plezier van het kauwen zelf. Want veel smaak zit er niet aan al die producten. Toegegeven, de eerste commerciële kauwgom komt uit Amerika en werd gemaakt rond 1870 op basis van de sapodillagom die de Maya’s al vele eeuwen gebruikten. Het was op zich een goed product, maar het had één groot nadeel: om sapodillabomen te kweken heb je geduld nodig. Het duurt namelijk twintig jaar voor een exemplaar volwassen is en je kunt er maar om de vier jaar rubber van tappen. Omdat industriële ondernemers heel wat kwaliteiten hebben, maar geduld daar meestal niet bij zit, werd de natuurlijke gom van vroeger vervangen door synthetische rubbers zoals polyvinylacetaat. Dat is een petroleumderivaat. Fabrikanten vinden het veel gemakkelijker als ingrediënt, want je kunt het gewoon met een tankwagen van de raffinaderij laten aanvoeren. Voeg er verzachters aan toe en smaak- en kleurstoffen en klaar is kees. Rest enkel nog mensen vinden die de kauwgum in hun mond willen steken. Tegen betaling. Ook voor de consument heeft synthetische kauwgom voordelen. Je kunt er bijvoorbeeld bellen mee blazen. Het wereldrecord kauwgombellenblazen staat sinds 1979 op naam van de Amerikaanse kauwgomballenatlete Susan Montgomery Williams. Als je ambities hebt op dat vlak, moet je beter zien te doen dan haar recordbel van 58,5 cm diameter. Zelf heeft ze er een leven lang op geoefend. Haar mama had haar altijd gezegd dat ze kauwgom niet mocht inslikken want dat er dan een onverteerbare rubberbal in haar maag zou blijven plakken. Dat is niet waar. Ingeslikte kauwgom verlaat het lichaam langs de weg die daarvoor is voorzien. Uit: Jongens en wetenschap 2

104

Thema 5 - Les 2


Werkboek

Nieke Bastiaenssen Liese Bergen Elke Coorens Nadia Eggermont Pieter Wyffels Rudi Wuyts

1


INHOUDSOPGAVE Thema 1

Hoe het begint

p. 7

Les 1 Het spel van een taal Les 2 Het bijt, het steekt, het prikkelt Les 3 Wennen aan een lessenrooster Les 4 Lezen en spreken over lezen Les 5 Mailen, we doen het allemaal! Les 6 Communiceren is geen kinderspel Les 7 Eerste Hulp bij Opdrachten – instructiewoorden Les 8 Wie durft de Junioreditie van Expeditie Robinson aan? (hoofdletter) Zelftoets Lettergetetter en spelbrekers

p. 8 p. 12 p. 20 p. 21 p. 28 p. 35 p. 41 p. 43 p. 48 p. 61

Thema 2

De kern van de boodschap

p. 65

Les 1 Weet wat je leest of beluistert Les 2 Luisteren kun je leren Les 3 De kern van de boodschap Les 4 Teksten om te studeren … en dan? Les 5 Spot het onderwerp Les 6 Het werkwoord en de tijd Les 7 Zomaar even lezen … of genietend lezen? Les 8 Werken met woorden Les 9 Namen noemen: het zelfstandig naamwoord (zn) Zelftoets Lettergetetter en spelbrekers

p. 66 p. 73 p. 75 p. 80 p. 95 p. 104 p. 117 p. 122 p. 127 p. 138 p. 164

Thema 3

p. 169

CU vnvnd

Les 1 Als het kriebelt moet je ... spreken Les 2 Klare taal: vraag en antwoord. Les 3 Cu vnvnd in De Vliegende Hollander? Les 4 Het bijvoeglijk naamwoord (bn) Les 5 Het gezegde: wwg en nwg Les 6 Toerist of verteller? Les 7 Verhalen in het kort … Les 8 Pret met afko’s: LOL? Les 9 lv @ mv ;)) Zelftoets Lettergetetter en spelbrekers

p. 170 p. 176 p. 183 p. 191 p. 196 p. 206 p. 211 p. 219 p. 223 p. 233 p. 254

Project 1

Festival van verBEELDing

p. 257

Les 1 Les 2 Les 3 Les 4 Les 5 Lettergetetter

Festival van verBEELDing – smaakmaker Beeldige poëzie Het kinderparlement De uitnodiging Banken en stoelen aan de kant, want hier komt ... de generale repetitie

p. 258 p. 262 p. 263 p. 272 p. 276 p. 279


Thema 5

(Digi)beten

p. 283

Les 1 Hapklare teksten Les 2 In woord en beeld Les 3 Reedkopjou en Weeuwsnitje: over klanken en letters Les 4 Werken met de spellingchecker Les 5 Spelling van de klinkers Les 6 Spelen met poëzie Les 7 www.boek.kom Les 8 Het telwoord (tw) Zelftoets Lettergetetter en spelbrekers

p. 284 p. 290 p. 296 p. 298 p. 304 p. 309 p. 313 p. 318 p. 320 p. 338

Thema 6

p. 345

Gevaarlijk spel

Les 1 Instructies … en dan? Les 2 Instructies ordenen en opbouwen Les 3 Luisteren en kijken naar instructies Les 4 Gevaarlijk - gevaarlijker - gevaarlijkst Les 5 Reedkopjou en Weeuwsnitje deel 2: over medeklinkers Les 6 De speech Les 7 De kus Les 8 De engel die niet kon vliegen Zelftoets Lettergetetter en spelbreker

p. 346 p. 349 p. 352 p. 357 p. 371 p. 373 p. 376 p. 378 p. 384 p. 397

Project 2

p. 401

Schrijver gezocht

Les 1 Lekker luisteren Les 2 Verteller gevonden Les 3 Schrijver gezocht Les 4 Schrijver gevonden Les 5 Eureka! Lettergetetter en spelbrekers

p. 402 p. 405 p. 409 p. 412 p. 415 p. 418

Thema 8

p. 421

Snuffelneuzen

Les 1 Wie heb je aan de lijn? Les 2 Zoek de dader Les 3 Snuffelen in heden, verleden en toekomst Les 4 Werken met informatiebronnen Les 5 Een uiterst wetenschappelijk taalproject waarmee niet te lachen valt! Les 6 Genres in de (jeugd)literatuur: boeken gekruid naar ieders smaak Les 7 Ben jij een snuffelaar? Zelftoets Lettergetetter en spelbrekers

p. 422 p. 431 p. 434 p. 439 p. 445 p. 449 p. 464 p. 468 p. 482

Project 3

p. 493

Quiz-tig

Studiewijzer Opdracht en werkwijze Beoordeling Tips en valkuilen

p. 494 p. 495 p. 499 p. 499

Placemat

p. 501

Vorderingsfiches

p. 503

Colofon

p. 511


Aan de slag met Hoe doe je dat? H Met zes tintelende thema’s en drie prikkelende projecten in je bronnenboek en je werkboek Thema 1

Hoe het begint

Thema 2

De kern van de boodschap

Thema 3

Cu vnvnd

Project 1

Festival van verBEELDing

Thema 5

(Digi)beten

Thema 6

Gevaarlijk spel

Project 2

Schrijver gezocht

Thema 8

Snuffelneuzen

Project 3

Quiz-tig

Met gemak Schrijven naar of spreken met een vriend of vriendin kan heel informeel. Je hoeft je niet aan allerlei afspraken te houden. De taal of de vorm van de boodschap kun je vrij kiezen. Anders is het als je bijvoorbeeld de leraar of de directeur aanspreekt. Dan houd je je beter aan de strikte omgangsvormen: dit is een formele situatie.

Wat moet je kunnen? - je gevoelens verwoorden; - een ik-boodschap formuleren in verschillende situaties; - enkelvoudige en samengestelde zinnen bouwen.

Wat je moet leren, vind je in de paarse kaders, de Vastgespijkerd-kaders.

Wat je moet kennen en kunnen, vind je in de blauwe kaders.

Wat moet je kennen? - woorden die gevoelens uitdrukken; - verschil tussen een enkelvoudige en samengestelde zin.

Woordverklaring arom verklaren = uitleggen wa

In de woordverklaring vind je uitleg bij allerlei moeilijke woorden.


Met een beetje hulp Hoe doe je dat? H Ee Een voorstel - Neem een map met flappen. - Wees creatief en geef die map een persoonlijk tintje. - Stel in de loop van dit jaar een inhoudsopgave op. Bewaar die vooraan. - Breng een verdeling aan in je portfolio met verplichte en vrije taken. - Maak de opdrachten telkens op een ander blad.

Bekijk de communicatieve situatie. Wie is de zender? Wie is de ontvanger?

tip

Volg de stappen en ontdek hoe je het doet.

Oriënteren, voorbereiden, uitvoeren en reflecteren. De OVUR’s maken je vaardig. Talloze tips helpen je op weg. Zet een stapje terug en fris op wat je al leerde.

WB p. 50

Meer info over taalbeschouwing, vaardigheden en leren leren, zoek je op in het vademecum achteraan in je bronnenboek.

BB p. 205

Met gevoel voor (taal)humor umor Droedelen, ook dat is taal.

BBBB 80

E

Lettergetetter

J

I

F

G

C A

H

Kruiswoordraadsel

D

Vul het kruiswoordraadsel in. 1Ì

5 Î

W O 2Ì

B

R

S

T

A

N

G

E

R

E

L

E

G

E

N

E

N

S 3Ì

E O N

Z

E

K

E

R

V E

7 Î

C

A

R

R

I

E

R

E N

E

N

I

E

U W

E

S

I N M

E

R

K

A

G

S

I

E

R

I

G

P

O N

T

A

L

O

R

S

U W A

C

A

N

H

T

P 13 Ì

J

I H

11 Î

E 12 Ì

T K

R 15 Ì

9 Î

E

T

R 10 Ì

I 8Ì

L

R

A

E

N N

T

E

R

E

N

17 16 Ì Î

N

Z

E

E

N

N

L

E

F

D N D

A

S

A

C

L

H O

E

O L

A

S

S

G

I 19 Î

Z K

I N

E

E R

Spelen met woorden.

L

O

V

20 Ì

14 Î

18 Î

E

N

L

E

T

R

A

D

S

E

R

A

Thema 1 - Lettergetetter

A

R

61


Met kennis van zaken Evalueer jezelf en de anderen.

Hoe ging het? Heb je over iedereen iets kunnen vertellen? Hoe kon jij de informatie onthouden? Zou je dat de volgende keer op een andere manier aanpakken? Waarom wel of niet? Durfde je het woord te nemen? Heb jij je klasgenoten beter leren kennen?

Hoe vaardig ben je al? Bekijk je vooruitgang op de vorderingsfiches.

Op het einde van een thema toets je jezelf: wat ken en kun je al? Na de toets vind je extra oefenmateriaal, zowel basis- als verdiepingsoefeningen.

Stap 2 Je maakt de toets. Je vindt de toetsen vanaf blz. 50.

Wat zul je hier aan doen?

Je let extra op

……/……/…… Toelichtingen en tips:

Stap 1 De leraar vertelt je welke toetsopdrachten of welke delen van n een n toetsopdracht jij zult maken. Je markeert ze in de tweede kolom van het overzicht verzicht op blz. 49.

2

Wat zul je hier aan doen?

Je let extra op 1

……/……/…… Toelichtingen en tips:

4 = goed

Crea

Beoordelingsschaal:

Titel oefening

Netheid

Attitudes

Hoe gebruik je de zelftoets?

Aandacht voor spelling

Nummer:

Taalbeschouwing Inhoud Structuur

1 = zwak

Opbouw: I-M-S Gepaste titel

Klas:

Product

Lay-out

2 = onvoldoende

Opdracht volbracht Verbanden / alinea's

3 = voldoende

… Voorbereiding Gepast: doel, ontvanger ...

0 = geen moeite

Zinnen Gepast taalgebruik

Vorderingsfiche Nederlands: schrijven

Naam:

Creativiteit Woordkeuze

5 = uitstekend

Cijfer …

Zelftoets In Thema 1 heb je al heel wat geleerd: je kent en kunt al een en ander! Tijd dus voor een toetsmoment.

Stap 3 Na de toets controleer je met de correctiesleutel het resultaat aat dat je behaalde en duid je op het schuifbalkje in kolom 4 aan hoe je scoorde. Hoe ging het? het lukte heel goed = meer dan 70 % = goed (3) het ging behoorlijk = 70% - 51% = voldoende (2)

Vorderingsfiche Nederlands: schrijven

het moet beter = de helft of minder = onvoldoende (1)

507 5

Stap 4 Op basis van je resultaat bepaal je aan welke extra opdrachten jij zelfstandig werkt. Je spreekt met de leraar af of je oefent op basis (B) of verdieping (V). Als je niet alle opdrachten maakt in de klas, kun je ze gebruiken om thuis verder te oefenen voor Nederlands. Extra opdrachten vind je vanaf blz. 56.

48 8

Thema T 1 - Zelftoets

Met enthousiasme

Met elkaar

Voor fans van contractwerk.

X-tra

Met twee kun je meer dan alleen.

Voor wie houdt van een extraatje.

Opdracht 5 Voor wie houdt van een uitdaging. Voor wie graag oefent met het scherm.

Hoe ging het? Ik spreek, schrijf, lees, bekijk, beluister …. NEDERLANDS!

Maak samen werk van Netwerk TaalCentraal!


LES 2 In woord en beeld

teksten kiezen

schema’s maken

Spreken - schrijven - lezen praten voor de klas met PowerPointondersteuning

In thema 2 leerde je schema’s maken. Lees de theorie opnieuw. WB p. 81

Het schema Als je van een tekst een schema maakt, dan kun je daarna het schema bekijken om te weten waarover de tekst gaat. Het is heel handig als je een tekst moet bestuderen of onthouden.

Hoe doe je dat? Hoe maak je van een tekst een schema? H - Lees de tekst intensief en duid sleutelwoorden aan. - Schrijf het hoofdonderwerp of centraal thema (kop/titel) boven het schema. - Markeer de signaalwoorden, ze geven het verband tussen de alinea’s aan. - Plaats de verschillende delen bij/onder elkaar. - Gebruik kleuren om het schema overzichtelijker te maken.

De start: een schema

Opdracht 1 Lees de tekst.

Elektronische post of electronic mail Met e-mail kun je een bericht versturen van jouw pc naar een andere pc. De verzending gebeurt elektronisch over het internet. Om e-mail te kunnen gebruiken, heb je een e-mailadres nodig. Een en e-mailadres kun je vergelijken met een gewoon adres. Het werkt op een vergelijkbare manier. Een e-mailadres heeft altijd dezelfde vorm. Het bestaat uit twee delen die gescheiden worden door een @-teken of apenstaartje. Het apenstaartje spreek je uit als ‘at’. Het deel voor het apenstaartje rtje kun je vergelijken met een postbus. Het bevat meestal je naam of je gebruikersnaam. Het deel na het apenstaartje kun je vergelijken met een postkantoor. Het bevat de naam van het bedrijf waar je een internetabonnement hebt. Als jij een e-mailbericht verstuurt, wordt het bericht eerst naar het postkantoor gestuurd. Het komt daar aan op een computer die niets anders doet dan e-mailberichten ontvangen

290 0

Thema 5 - Les 2


en versturen. Die computer wordt mailserver genoemd. Op die mailserver staan ook alle postbussen van zijn postkantoor. Het bericht dat jij verstuurd hebt, wordt in de postbus van de geadresseerde bewaard. Wanneer die persoon met zijn pc contact legt met de mailserver, stuurt die het bericht door naar zijn pc zodat die persoon het kan lezen. Als iemand een e-mailbericht naar jou stuurt, wordt de omgekeerde weg gevolgd. Het bericht gaat naar de mailserver. Die stuurt het door naar het postkantoor dat in jouw e-mailadres staat. De mailserver van dat postkantoor zal het bericht bewaren in de postbus tot jij het daar komt ophalen. (…) Naar: Hoe? Wat? Waarom? Hoe werkt het?

Maak een schema van de tekst.

H Hoe doe je dat? Oriënteren op de taak Bepaal tekstsoort, tekstdoel, en centraal thema. a Welke tekstsoort is het? b Waarom lees je de tekst? c Waar vind je vaak het centraal thema of hoofdonderwerp van de boodschap? d Waarover gaat deze tekst? e Wat is je leesverwachting, wat wil je graag te weten komen?

Voorbereiden van de taak Lees de tekst oriënterend. a Wat is de titel? b Wat is de bron? c Hoeveel alinea’s telt de tekst? d Hoe kun je snel vinden waarover elke alinea gaat? e Zoek het onderwerp/de boodschap van elke alinea. Op welke vragen geven de alinea’s een antwoord? Uitvoeren van de taak Verzamel en orden de gegevens die je verzamelde in een schema. Werk met kleuren of pijltjes om je schema overzichtelijk te maken.

Thema 5 - Les 2

291 2


Titel Wat? Wat nodig? Vorm?

Wat gebeurt er als jij een bericht verstuurt? Wat gebeurt er als jij een bericht krijgt? Bron Reflecteren op de taak Controleer op volledigheid en duidelijkheid.

tip

Gebruik de vragen die je bij / over de alinea's kunt stellen.

Hoe ging het? H Is je schema volledig? Kun je deze informatie uit je schema aeiden? Controleer en plaats een kruisje in de passende kolom. Een schema maken Er staat een titel boven het schema. Het schema vermeldt: - wat e-mail is. - wat je nodig hebt om te kunnen mailen. - de vorm van een e-mailadres. - hoe e-mail werkt als jij een bericht verstuurt. - hoe e-mail werkt als iemand jou een bericht stuurt. De bron is vermeld. Het schema is overzichtelijk door het gebruik van kleuren.

292

Thema 5 - Les 2

Ja

Nee

Gedeeltelijk


Van schema naar presentatie

Opdracht 2 Geef G een korte uiteenzetting over een weetje dat je zelf kiest. BB

- Je kunt informatie zoeken op het internet of in de bibliotheek of je neemt een van de teksten die de leraar je geeft. Je presentatie ondersteun je met een PowerPoint.

p.101-103

- Wat moet er in je mini-presentatie komen? Gebruik een schema (zie vorige opdracht). Gebruik de w-vragen: over wie of waarover, waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee … - Hoe ziet een PowerPoint er uit? Hoe moet jouw presentatie er uitzien? Praktische afspraken voor de vorm. - maximaal 9 dia’s, - kernwoorden, geen zinnen, - gebruik de 7 X 7-regel: maximaal 7 woorden per regel en maximaal 7 regels per dia, - kies een duidelijk leesbaar lettertype en leesbare lettergrootte, bv. Verdana 18, - gebruik dezelfde achtergrond voor alle dia’s, - beperk het gebruik van kleuren. Het is leuk als je je voorstelling met beeld en/of geluid ondersteunt. Overdrijf hierbij niet. - Maak eventueel een overzicht om je inhoud voor te bereiden. Ik zal iets vertellen over

Kern: (schema en/of de w-vragen)

Ik moet de opdracht inleveren op (inleveren betekent je presentatie printen als hand-out met 3 dia’s per pagina.) Maak een PowerPointpresentatie.

Hoe doe je dat? H Oriënteren op de taak Sta eerst stil bij de communicatieve situatie: wie spreekt, wie luistert, wat is het spreekdoel (waarom vertel je), wat is de boodschap (wat is het onderwerp), hoe breng je die boodschap, welk effect wil je bereiken? Gebruik je schema om een presentatie te maken. Voorbereiden van de taak Gebruik de w-vragen voor de invulling van de boodschap. Over wie/waarover? Waardoor? Waar? Waarmee? Wanneer? Hoe? Waarom?

Woordverklaring p geschreven wordt een regel = een lijn waaro telwoord, een belangrijk een kernwoord = een sleu woord

Thema 5 - Les 2

293 2


Uitvoeren van de taak De titel komt op de eerste dia. - Zet per dia één vraag met sleutelwoord(en) als antwoord. - Breng in de slotdia: besluit, samenvatting of goede raad. Eventueel geraadpleegde bronnen. - Houd je aan afspraken over de vorm. - Gebruik het kader 'Hoe ging het?' als leidraad bij je presentatie. Reflecteren op de taak

Hoe ging het? H Dit kader kun je zelf ook als checklist gebruiken. D De PowerPointpresentatie (de vorm) Je hebt maximaal 9 dia’s. Je past de 7 X 7-regel toe. Je lettertype is goed leesbaar. Je letters zijn voldoende groot. Je gebruikt dezelfde achtergrond voor alle dia’s. Je gebruikt kleuren, maar niet te veel. De titel van de presentatie is de kern van je verhaal. De sleutelwoorden ondersteunen de boodschap die je brengt. Je tekst breng je in een logische volgorde. Je houdt rekening met de communicatieve situatie: publiek, doel, de taal die je gebruikt … Je ondersteunt je voorstelling met beeld. Je ondersteunt je voorstelling met geluid, maar niet overdreven ...

294 4

Thema 5 - Les 2

Ja

Nee

Gedeeltelijk


WB p. 176

Presentatie voor de klas Omcirkel het gepaste cijfer van 1 tot 5. De beschrijving van de criteria vind je in de tabel onder de cijfers. 1

2

We verstaan je niet, deze zaken zijn helemaal niet goed: • articulatie • volume • tempo • intonatie

1

Je bent moeilijk verstaanbaar, bepaalde zaken waren al beter: • articulatie • volume • tempo • intonatie 2

Je onderwerp en de woorden die je gebruikt zijn veel te moeilijk voor ons. 1

Je kijkt de klas niet aan.

3 Je onderwerp en de woorden die je gebruikt zijn vrij goed te begrijpen.

2

Je leest veel af, je boeit helemaal niet.

1

3

3 Je zegt op uit het hoofd, kunt de luisteraar niet de hele tijd boeien.

2

3 Je kijkt de klas soms aan.

4

5

Je bent duidelijk heb bt verstaanbaar, je hebt een goed(e) • articulatie • volume • tempo • intonatie

4

5

Je onderwerp en n de woorden die je gebruikt zijn heell goed te begrijpen. n.

4

5

Je spreekt spontaan, het is boeiend om naar je te luisteren.

4

5

Je kijkt de klas bijna de hele tijd aan.

Wat moet je kunnen? - een tekst over een leuk onderwerp kiezen; - een schema maken van de tekst; - het onderwerp voor de klas brengen met PowerPointondersteuning.

Thema 5 - Les 2

295 2


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.