Ntc1 lwb vbpg

Page 1

Leerwerkboek

Nieke Bastiaenssen Liese Bergen Elke Coorens Nadia Eggermont Pieter Wyffels Rudi Wuyts

1


INHOUDSOPGAVE Thema 1

Hoe het begint

p. 7

Les 1 Het spel van een taal Les 2 Het bijt, het steekt, het prikkelt Les 3 Wennen aan een lessenrooster Les 4 Lezen en spreken over lezen Les 5 Mailen, we doen het allemaal! Les 6 Communiceren is geen kinderspel Les 7 Eerste Hulp bij Opdrachten – instructiewoorden Les 8 Wie durft de Junioreditie van Expeditie Robinson aan? (hoofdletter) Zelftoets Lettergetetter en spelbrekers

p. 8 p. 12 p. 21 p. 23 p. 38 p. 44 p. 52 p. 55 p. 60 p. 70

Thema 2

p. 73

Kern van de boodschap

Les 1 Weet wat je leest of beluistert Les 2 Luisteren kun je leren Les 3 De kern van de boodschap Les 4 Teksten om te studeren … en dan? Les 5 Spot het onderwerp Les 6 Het werkwoord en de tijd Les 7 Zomaar even lezen … of genietend lezen? Les 8 Werken met woorden Les 9 Namen noemen: het zelfstandig naamwoord (zn) Zelftoets Lettergetetter en spelbrekers

p. 74 p. 82 p. 85 p. 93 p. 100 p. 107 p. 121 p. 129 p. 134 p. 145 p. 161

Thema 3

p. 167

Cu vnvnd

Les 1 Als het kriebelt moet je ... spreken Les 2 Klare taal: vraag en antwoord. Les 3 Cu vnvnd in De Vliegende Hollander? Les 4 Het bijvoeglijk naamwoord (bn) Les 5 Het werkwoordelijk en het naamwoordelijk gezegde (wwg en nwg) Les 6 Toerist of verteller? Les 7 Verhalen in het kort … Les 8 Pret met afko’s: LOL? Les 9 lv @ mv ;)) Zelftoets Lettergetetter en spelbrekers

p. 168 p. 178 p. 185 p. 190 p. 194 p. 202 p. 207 p. 218 p. 222 p. 230 p. 245

Project 1

Festival van verBEELDing

p. 249

Les 1 Les 2 Les 3 Les 4 Les 5 Lettergetetter

Festival van verBEELDing – smaakmaker Beeldige poëzie Het kinderparlement De uitnodiging Banken en stoelen aan de kant, hier komt ... de generale repetitie

p. 250 p. 254 p. 258 p. 267 p. 272 p. 275


Thema 5

(Digi)beten

p. 279

Les 1 Hapklare teksten Les 2 In woord en beeld Les 3 Reedkopjou en Weeuwsnitje: over klanken en letters Les 4 Werken met de spellingchecker Les 5 Spelling van klinkers Les 6 Spelen met poëzie Les 7 www.boek.kom Les 8 Het telwoord (tw) Zelftoets Lettergetetter en spelbrekers

p. 280 p. 285 p. 291 p. 296 p. 299 p. 304 p. 309 p. 315 p. 317 p. 330

Thema 6

p. 337

Gevaarlijk spel

Les 1 Instructies … en dan? Les 2 Instructies ordenen en opbouwen Les 3 Luisteren en kijken naar instructies Les 4 Gevaarlijk - gevaarlijker - gevaarlijkst Les 5 Reedkopjou en Weeuwsnitje deel 2: over medeklinkers Les 6 De speech Les 7 De kus Les 8 De engel die niet kon vliegen Zelftoets Lettergetetter en spelbreker

p. 338 p. 340 p. 343 p. 346 p. 357 p. 360 p. 364 p. 367 p. 375 p. 384

Project 2

p. 387

Schrijver gezocht

Les 1 Lekker luisteren Les 2 Verteller gevonden Les 3 Schrijver gezocht Les 4 Schrijver gevonden Les 5 Eureka! Lettergetetter en spelbrekers

p. 388 p. 390 p. 394 p. 397 p. 402

Thema 8

p. 407

Snuffelneuzen

Les 1 Wie heb je aan de lijn? Les 2 Zoek de dader Les 3 Snuffelen in heden, verleden en toekomst Les 4 Werken met informatiebronnen Les 5 Een uiterst wetenschappelijk taalproject waarmee niet te lachen valt! Les 6 Genres in de (jeugd)literatuur: boeken gekruid naar ieders smaak Les 7 Ben jij een snuffelaar? Zelftoets Lettergetetter en spelbrekers

p. 408 p. 418 p. 422 p. 429 p. 435 p. 441 p. 458 p. 462 p. 476

Project 3

p. 485

Quiz-tig

Studiewijzer Opdracht en werkwijze Beoordeling Tips en valkuilen

p. 486 p. 487 p. 491 p. 491

Vademecum Literatuurtips Leerlijnen Placemat Vorderingsfiches Mindmap Troep Colofon

p. 493 p. 541 p. 542 p. 547 p. 549 p. 557 p. 559


Aan de slag met Hoe doe je dat? Met zes tintelende thema’s en drie prikkelende projecten Thema 1

Hoe het begint

Thema 2

Kern van de boodschap

Thema 3

Cu vnvnd

Project 1

Festival van verBEELDing

Thema 5

(Digi)beten

Thema 6

Gevaarlijk spel

Project 2

Schrijver gezocht

Thema 8

Snuffelneuzen

Project 3

Quiz-tig

Met gemak Schrijven naar of spreken met een vriend of vriendin kan heel informeel. Je hoeft je niet aan allerlei afspraken te houden. De taal of de vorm van de boodschap kun je vrij kiezen. Anders is het als je bijvoorbeeld de leraar of de directeur aanspreekt. Dan houd je je beter aan de strikte omgangsvormen: dit is een formele situatie.

Wat moet je kunnen? - je gevoelens verwoorden; - een ik-boodschap formuleren in verschillende situaties; - enkelvoudige en samengestelde zinnen bouwen.

Wat je moet leren, vind je in de paarse kaders, de Vastgespijkerd-kaders.

Wat je moet kennen en kunnen, vind je in de blauwe kaders.

Wat moet je kennen? - woorden die gevoelens uitdrukken; - verschil tussen een enkelvoudige en samengestelde zin.

Woordverklaring arom verklaren = uitleggen wa

In de woordverklaring vind je uitleg bij allerlei moeilijke woorden.


Met een beetje hulp Hoe doe je dat? Een voorstel - Neem een map met flappen. - Wees creatief en geef die map een persoonlijk tintje. - Stel in de loop van dit jaar een inhoudsopgave op. Bewaar die vooraan. - Breng een verdeling aan in je portfolio met verplichte en vrije taken. - Maak de opdrachten telkens op een ander blad.

Bekijk de communicatieve situatie. Wie is de zender? Wie is de ontvanger?

tip

Volg de stappen en ontdek hoe je het doet.

Oriënteren, voorbereiden, uitvoeren en reflecteren. De OVUR’s maken je vaardig. Talloze tips helpen je op weg. Zet een stapje terug en fris op wat je al leerde.

LWB p. 50

Meer info over taalbeschouwing, vaardigheden en leren leren, zoek je op in het vademecum achteraan in je leerwerkboek.

LWB p. 493

Met gevoel voor (taal)humor Droedelen, ook dat is taal.

BBBB 80

E

Lettergetetter

J

I

F

G

C A

H

Kruiswoordraadsel

D

Vul het kruiswoordraadsel in. 1Ì

5 Î

W O 2Ì

B

R

S

T

A

N

G

E

R

E

L

E

G

E

N

E

N

S 3Ì

E O N

Z

E

K

E

R

V E

7 Î

C

A

R

R

I

E

R

E N

E

N

I

E

U W

E

S

I N M

E

R

K

A

G

S

I

E

R

I

G

P

O N

T

A

L

O

R

S

U W A

C

A

N

H

T

P 13 Ì

J

I H

11 Î

E 12 Ì

T K

R 15 Ì

9 Î

E

T

R 10 Ì

I 8Ì

L

R

A

E

N N

T

E

R

E

N

17 16 Ì Î

N

Z

E

E

N

N

L

E

F

D N D

A

S

A

C

L

H O

E

O L

A

S

S

G

I 19 Î

Z K

I N

E

E R

Spelen met woorden.

L

O

V

20 Ì

14 Î

18 Î

E

N

L

E

T

R

A

D

S

E

R

A

Thema 1 - Lettergetetter

A

R

61


Met kennis van zaken Evalueer jezelf en de anderen.

Hoe ging het? Heb je over iedereen iets kunnen vertellen? Hoe kon jij de informatie onthouden? Zou je dat de volgende keer op een andere manier aanpakken? Waarom wel of niet? Durfde je het woord te nemen? Heb jij je klasgenoten beter leren kennen?

Hoe vaardig ben je al? Bekijk je vooruitgang op de vorderingsfiches.

Op het einde van een thema toets je jezelf: wat ken en kun je al? Na de toets vind je extra oefenmateriaal.

Stap 2 Je maakt de toets. Je vindt de toetsen vanaf blz. 50.

Wat zul je hier aan doen?

Je let extra op

……/……/…… Toelichtingen en tips:

Stap 1 De leraar vertelt je welke toetsopdrachten of welke delen van een toetsopdracht jij zult maken. Je markeert ze in de tweede kolom van het overzicht op blz. 49.

2

Wat zul je hier aan doen?

Je let extra op 1

……/……/…… Toelichtingen en tips:

4 = goed

Crea

Beoordelingsschaal:

Titel oefening

Netheid

Attitudes

Hoe gebruik je de zelftoets?

Aandacht voor spelling

Nummer:

Taalbeschouwing Inhoud Structuur

1 = zwak

Opbouw: I-M-S Gepaste titel

Klas:

Product

Lay-out

2 = onvoldoende

Opdracht volbracht Verbanden / alinea's

3 = voldoende

… Voorbereiding Gepast: doel, ontvanger ...

0 = geen moeite

Zinnen Gepast taalgebruik

Vorderingsfiche Nederlands: schrijven

Naam:

Creativiteit Woordkeuze

5 = uitstekend

Cijfer …

Zelftoets In Thema 1 heb je al heel wat geleerd: je kent en kunt al een en ander! Tijd dus voor een toetsmoment.

Stap 3 Na de toets controleer je met de correctiesleutel het resultaat dat je behaalde en duid je op het schuifbalkje in kolom 4 aan hoe je scoorde. Hoe ging het? het lukte heel goed = meer dan 70 % = goed (3) het ging behoorlijk = 70% - 51% = voldoende (2)

Vorderingsfiche Nederlands: schrijven

het moet beter = de helft of minder = onvoldoende (1)

507

Stap 4 Op basis van je resultaat bepaal je aan welke extra opdrachten jij zelfstandig werkt. Je spreekt met de leraar af of je oefent op basis (B) of verdieping (V). Als je niet alle opdrachten maakt in de klas, kun je ze gebruiken om thuis verder te oefenen voor Nederlands. Extra opdrachten vind je vanaf blz. 56.

48

Thema 1 - Zelftoets

Met enthousiasme

Met elkaar

Voor fans van contractwerk.

X-tra

Met twee kun je meer dan alleen.

Voor wie houdt van een extraatje.

Opdracht 5 Voor wie houdt van een uitdaging. Voor wie graag oefent met het scherm.

Hoe ging het? Ik spreek, schrijf, lees, bekijk, beluister …. NEDERLANDS!

Maak samen werk van Netwerk TaalCentraal!


LES 2 In woord en beeld

teksten kiezen

schema’s maken

Spreken - schrijven - lezen praten voor de klas met PowerPointondersteuning

In thema 2 leerde je schema’s maken. Lees de theorie opnieuw. LWB p. 94

Het schema Als je van een tekst een schema maakt, dan kun je daarna het schema bekijken om te weten waarover de tekst gaat. Het is heel handig als je een tekst moet bestuderen of onthouden.

Hoe doe je dat? Hoe maak je van een tekst een schema? - Lees de tekst intensief en duid sleutelwoorden aan. - Schrijf het hoofdonderwerp of centraal thema (kop/titel) boven het schema. - Markeer de signaalwoorden, ze geven het verband tussen de alinea’s aan. - Plaats de verschillende delen bij/onder elkaar. - Gebruik kleuren om het schema overzichtelijker te maken.

De start: een schema

Opdracht 1 Lees de tekst.

Elektronische post of electronic mail Met e-mail kun je een bericht versturen van jouw pc naar een andere pc. De verzending gebeurt elektronisch over het internet. Om e-mail te kunnen gebruiken, heb je een e-mailadres nodig. Een e-mailadres kun je vergelijken met een gewoon adres. Het werkt op een vergelijkbare manier. Een e-mailadres heeft altijd dezelfde vorm. Het bestaat uit twee delen die gescheiden worden door een @-teken of apenstaartje. Het apenstaartje spreek je uit als ‘at’. Het deel voor het apenstaartje kun je vergelijken met een postbus. Het bevat meestal je naam of je gebruikersnaam. Het deel na het apenstaartje kun je vergelijken met een postkantoor. Het bevat de naam van het bedrijf waar je een internetabonnement hebt. Als jij een e-mailbericht verstuurt, wordt het bericht eerst naar het postkantoor gestuurd. Het komt daar aan op een computer die niets anders doet dan e-mailberichten ontvangen

Thema 5 - Les 2

285


en versturen. Die computer wordt mailserver genoemd. Op die mailserver staan ook alle postbussen van zijn postkantoor. Het bericht dat jij verstuurd hebt, wordt in de postbus van de geadresseerde bewaard. Wanneer die persoon met zijn pc contact legt met de mailserver, stuurt die het bericht door naar zijn pc zodat die persoon het kan lezen. Als iemand een e-mailbericht naar jou stuurt, wordt de omgekeerde weg gevolgd. Het bericht gaat naar de mailserver. Die stuurt het door naar het postkantoor dat in jouw e-mailadres staat. De mailserver van dat postkantoor zal het bericht bewaren in de postbus tot jij het daar komt ophalen. (…) Naar: Hoe? Wat? Waarom? Hoe werkt het?

Maak een schema van de tekst.

Hoe doe je dat? Oriënteren op de taak Bepaal tekstsoort, tekstdoel en centraal thema. a Welke tekstsoort is het? b Waarom lees je de tekst? c Waar vind je vaak het centraal thema of hoofdonderwerp van de boodschap? d Waarover gaat deze tekst? e Wat is je leesverwachting, wat wil je graag te weten komen?

Voorbereiden van de taak Lees de tekst oriënterend. a Wat is de titel? b Wat is de bron? c Hoeveel alinea’s telt de tekst? d Hoe kun je snel vinden waarover elke alinea gaat? e Zoek het onderwerp/de boodschap van elke alinea. Op welke vragen geven de alinea’s een antwoord? Uitvoeren van de taak Verzamel en orden de gegevens die je verzamelde in een schema. Werk met kleuren of pijltjes om je schema overzichtelijk te maken.

286

Thema 5 - Les 2


Titel Wat? Wat nodig? Vorm?

Ik stuur

Ik krijg

Bron Reflecteren op de taak Controleer op volledigheid en duidelijkheid.

tip

Gebruik de vragen die je bij / over de alinea's kunt stellen.

Hoe ging het? Is je schema volledig? Kun je deze informatie uit je schema aeiden? Controleer en plaats een kruisje in de passende kolom. Een schema maken

Ja

Nee

Gedeeltelijk

Er staat een titel boven het schema. Het schema vermeldt: - wat e-mail is. - wat je nodig hebt om te kunnen mailen. - de vorm van een e-mailadres. - hoe e-mail werkt als jij een bericht verstuurt. - hoe e-mail werkt als iemand jou een bericht stuurt. De bron is vermeld. Het schema is overzichtelijk door het gebruik van kleuren.

Thema 5 - Les 2

287


Van schema naar presentatie

Opdracht 2 Geef een korte uiteenzetting over een weetje dat je zelf kiest. - Je kunt informatie zoeken op het internet of in de bibliotheek of je neemt een van de teksten die de leraar je geeft. Je presentatie ondersteun je met een PowerPoint. Weet je niet hoe je een PowerPoint maakt, vraag dan uitleg aan de leraar. - Wat moet er in je mini-presentatie komen? Gebruik een schema (zie vorige opdracht) of de w-vragen: over wie of waarover, waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee … - Hoe ziet een PowerPoint er uit? Hoe moet jouw presentatie er uitzien? Praktische afspraken voor de vorm. - maximaal 7 dia’s, - kernwoorden, geen zinnen, - gebruik de 7 X 7-regel: maximaal 7 woorden per regel en maximaal 7 regels per dia, - kies een duidelijk leesbaar lettertype en leesbare lettergrootte, bv. Verdana 18, - gebruik dezelfde achtergrond voor alle dia’s, - beperk het gebruik van kleuren. Het is leuk als je je voorstelling met beeld en/of geluid ondersteunt. Overdrijf niet. - Maak eventueel een overzicht om je inhoud voor te bereiden. Kern: (schema en/of de w-vragen)

Ik zal iets vertellen over Ik moet de opdracht inleveren op (inleveren betekent je presentatie printen als hand-out met 3 dia’s per pagina.) Maak een PowerPointpresentatie.

Hoe doe je dat? Oriënteren op de taak Sta eerst stil bij de communicatieve situatie: wie spreekt, wie luistert, wat is het spreekdoel, wat is de boodschap, hoe breng je die boodschap, welk effect wil je bereiken … Gebruik je schema om een presentatie te maken. a Bepaal je spreekdoel: waarom vertel je? b Wie zijn de ontvangers: aan wie vertel je? c Denk na over de boodschap: wat is het onderwerp? Voorbereiden van de taak Gebruik de w-vragen voor de invulling van de boodschap. Over wie/waarover? Waardoor? Waar? Waarmee? Wanneer? Hoe? Waarom? Woordverklaring

288

Thema 5 - Les 2

telwoord, een belangrijk een kernwoord = een sleu woord p geschreven wordt een regel = een lijn waaro


Uitvoeren van de taak Zet de titel op de eerste dia. - Zet per dia één vraag met sleutelwoord(en) als antwoord. - Zet in de slotdia: besluit, samenvatting of goede raad. Eventueel geraadpleegde bronnen. - Houd je aan afspraken over de vorm. - Gebruik het kader ‘Hoe ging het?’ als leidraad bij je presentatie. Reflecteren op de taak

Hoe ging het? Dit kader kun je zelf ook als checklist gebruiken. De PowerPointpresentatie (de vorm)

Ja

Nee

Gedeeltelijk

Je hebt maximaal 7 dia’s. Je past de 7 X 7-regel toe. Je lettertype is goed leesbaar. Je letters zijn voldoende groot. Je gebruikt dezelfde achtergrond voor alle dia’s. Je gebruikt kleuren, maar niet te veel. De titel van de presentatie is de kern van je verhaal. De sleutelwoorden ondersteunen de boodschap die je brengt. Je tekst breng je in een logische volgorde. Je houdt rekening met de communicatieve situatie: publiek, doel, de taal die je gebruikt … Je ondersteunt je voorstelling met beeld. Je ondersteunt je voorstelling met geluid, maar niet overdreven ...

Thema 5 - Les 2

289


LWB p. 175

Presentatie voor de klas Omcirkel het gepaste cijfer van 1 tot 5. De beschrijving van de criteria vind je in de tabel onder de cijfers. 1

2

We verstaan je niet, deze zaken zijn helemaal niet goed: • articulatie • volume • tempo • intonatie

1

Je bent moeilijk verstaanbaar, bepaalde zaken waren al beter: • articulatie • volume • tempo • intonatie 2

Je onderwerp en de woorden die je gebruikt zijn veel te moeilijk voor ons. 1

Je kijkt de klas niet aan.

3 Je onderwerp en de woorden die je gebruikt zijn vrij goed te begrijpen.

2

Je leest veel af, je boeit helemaal niet.

1

3

3 Je zegt op uit het hoofd, kunt de luisteraar niet de hele tijd boeien.

2

3 Je kijkt de klas soms aan.

4

5

Je bent duidelijk verstaanbaar, je hebt een goed(e) • articulatie • volume • tempo • intonatie

4

5

Je onderwerp en de woorden die je gebruikt zijn heel goed te begrijpen.

4

5

Je spreekt spontaan, het is boeiend om naar je te luisteren.

4

5

Je kijkt de klas bijna de hele tijd aan.

Wat moet je kunnen? - een tekst over een leuk onderwerp kiezen; - een schema maken van de tekst; - het onderwerp voor de klas brengen met PowerPointondersteuning.

290

Thema 5 - Les 2


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.