Optellen en aftrekken tot 100 met brug 46 + 25 = 66
20
5
Tips om vol te houden (ook als het wat moeilijker gaat ...)
66 + 5 = 71 70
4
1
Werkschrift A
Ik splits 25 in 20 en 5. 46 plus 20 is 66. Daar tel ik nog 5 bij. Eerst vul ik aan tot een tiental. Ik splits 5 in 4 en 1. 66 plus 4 is 70 en 70 plus 1 is 71.
17
50
9
dit werkschrift is van:
67 − 59 =
17 − 9 = 8 10
7
2
Ik splits 59 in 50 en 9. 67 min 50 is 17. Daar trek ik nog 9 af. Eerst trek ik af tot een tiental. Ik splits 9 in 7 en 2. 17 min 7 is 10 en 10 min 2 is 8.
10 × en 100 ×
: 10 en : 100
10 × 7 = 70 10 × 13 = 130 10 × 50 = 500
60 : 10 = 6 250 : 10 = 25 300 : 10 = 30
100 × 2 = 200 100 × 10 = 1 000 100 × 0 = 0
3
Ik maak eerst de oefeningen die wél lukken.
Ik denk na: hoe lukte het de vorige keer?
Ik zoek hulp. Ik vraag hoe de juf, de meester, een vriend ... het zou oplossen.
400 : 100 = 4 1 000 : 100 = 10 0 : 100 = 0 Ik verdeel het probleem in stapjes en los ze een voor een op.
Delen met rest
www.vanin.be ISBN 978-90-306-8146-5
568876
(16) 19 : 4 = quotiënt 4 rest 3
Meer tips vind je in je groeiboekje!
9 789030 681465
blok 1
3
BLOK 1
INSTAPLES
Aan de slag! Los de opgaven van de opdrachtkaartjes hier op. Schrijf dan het gekleurde getal op de juiste plek in het rooster op de volgende bladzijde. Kraak tot slot de code. Wat lees je? a
Noteer hier alle even getallen. <
<
<
b
<
Noteer hier alle oneven getallen. >
>
>
Welke mier volgt een ‘gebroken spoor’? Noteer het getal op zijn rug.
Ikke! Ikke!
>
d
c
Kleur het getal dat overblijft.
34 Er zijn
16
stouteriken.
e
Noteer alle uitkomsten in het stukje honderdveld. Welk getal staat in het midden?
51 f
8
3
2
13
9
40 24
12
Los op. Welke uitkomst staat niet op het opdrachtkaartje? 8×4=
9×5=
6×5=
4×1=
9 × 10 =
7×8=
3×8=
0×2=
5×4=
7×4=
De ontbrekende uitkomst is 4
.
g
h
Noteer elk getal bij het dichtstbijzijnde tiental. ≈ 80
≈ 60
≈ 20
≈ 70
≈0
≈ 40
≈ 50
≈ 90
Welke mier volgt een ‘gebroken spoor’? Noteer het getal op zijn rug.
Ikke! Ikke!
Welk getal blijft over?
i
j
Zoek de juiste getallen op het opdrachtkaartje.
Los op. Welke uitkomst staat niet op het opdrachtkaartje?
Welk getal blijft over?
k
T
30 : 10 =
24 : 8 =
32 : 4 =
50 : 5 =
7:1=
48 : 8 =
0:9=
10 : 2 =
30 : 5 =
De ontbrekende uitkomst is
l
Noteer de getallen op de juiste plek. H
12 : 4 =
.
Noteer wat gevraagd wordt.
E het product
1
de som
2
het quotiënt
3
het verschil
4 5
Het derde leerjaar? d
h
a
i
j
c
f
k
l
b
g
e
! 5
LES 1 1
2
De tafels van 1, 5 en 10 inoefenen
10, 11a
Omkring wat gevraagd wordt. 3 × 5 = 15
de vermenigvuldiging
3 × 5 = 15
de factoren
3 × 5 = 15
het product
3 × 5 = 15
het maalteken
3 × 5 = 15
het vermenigvuldigtal
3 × 5 = 15
de vermenigvuldiger
Schrijf de juiste bewerkingen bij de afbeeldingen. a Hoeveel euro?
b Hoeveel tenen?
5+
+
=
×5=
×
c Hoeveel euro?
=
d Hoeveel vingers?
× 6
10 +
=
×
=
BLOK 1
3
Vul het rooster in. a
4
×5
b
× 10
×1
4
1
0
7
6
4
5
3
10
9
8
2
Los op. a 2 × 10 =
1×1=
2×5=
6×1=
6×5=
9 × 10 =
8×5=
10 × 10 =
8×1=
3×1=
2 × 10 =
1×5=
5 × 10 =
10 × 5 =
7 × 10 =
b 4×
= 20 ×1=8
4×
× 10 = 100 4×
= 40 ×5=0
5×
5
c
=5
=4 × 5 = 20
0×
=0 ×1=7
Omkring wat gevraagd wordt. 30 : 10 = 3
het deelteken
30 : 10 = 3
de deler
30 : 10 = 3
het deeltal
30 : 10 = 3
de deling
30 : 10 = 3
het quotiënt
30 : 10 = 3
de factoren
7
6
Los op. a
0
5
20 : 5 = 20 −
10
15
20
want −
−
−
=
keer 5 aftrekken
b
0
10
30 : 10 = 30 −
20
30
want −
−
=
keer 10 aftrekken
7
Vul het rooster in. a
8
b
c
: 10
:1
25
80
0
5
10
3
45
30
10
15
40
7
Los op. a
8
:5
b
5:1=
40 : 5 =
50 : 5 =
: 10 = 6
100 : 10 =
2:1=
10 : 1 =
: 10 = 9
10 : 5 =
60 : 10 =
4:1=
: 1=6
8:1=
1:1=
70 : 10 =
: 5=7
35 : 5 =
30 : 5 =
20 : 5 =
: 5=6
BLOK 1
LES 2 1
De getallen tot 100 inoefenen
Noteer de getallen die je buur dicteert. Kijk dan op het bord. Hebben jullie het juist? a
2
b
Hak of plak. Splits het getal in T en E of schrijf het getal boven de splitsing. a
79
46 7T 3E
b
15 8T 0E
3
T
T
E
60 1
56 E
90 4
Noteer het getal of teken in het honderdveld. a Welk getal is het?
b Teken nu zelf. ♥
20
74
�
32
�
89
91
�
6
45
�
90
9
4
Vul de ontbrekende getallen in.
89
57
34
5
Welk getal wordt voorgesteld? Noteer het. b
a
6
Teken deze getallen zelf. b
a 80
36
7
63
28
Vul de ontbrekende getallen in. 56
a
57
96
b
22
58
62
95
94
18
17
75
10
76
BLOK 1
8
Zet de rijtjes verder. a 17 − 27 − 37 −
−
−
75 − 70 − 65 −
−
−
100 − 90 −
9
− 70 −
b
−
90 −
−
−
− 54 −
− 50
−
−
− 30 −
− 20
−
− 96 −
−
Welke getallen hoor je? Noteer de letters die erbij horen in de vakjes.
59 D
12 M
24 S
95 E
47 V
38 O
83 P
60 K
21 A
42 T
74 R
4 G
61 W
100 I
16 L
88 U
11
De getallen tot 100 inoefenen Getallen afronden
LES 3 1
Orden de getallen zoals gevraagd. a 48, 95, 13 <
b 56, 65, 55 <
>
c Vul in. >
67 >
> 59 < 30 <
21, 12, 32 >
2
82, 34, 56 >
<
38 < <
< 51 > 99 >
Tussen welke tientallen ligt dit getal? Schrijf ze op. Omkring dan het tiental waarnaar je afrondt. 0
a
3
12
100
b
< 42 <
< 13 <
<2<
<8<
< 57 <
< 95 <
< 65 <
< 78 <
< 36 <
Rond af op het juiste tiental. a 78 rond ik af op
.
3 rond ik af op
.
52 rond ik af op
.
95 rond ik af op
.
b 13 rond ik af op
.
84 rond ik af op
.
5 rond ik af op
.
36 rond ik af op
.
BLOK 1
4
Veel of weinig? Duid aan. veel
weinig
10 meter lopen voor een slak 10 meter lopen voor een sportleraar
een land met 60 kinderen een klas met 60 kinderen
25 appels in je boekentas 25 appels in de appelboom
5
6
Teken het getal.
45
91
100
63
Vul in. Welke getallen ontbreken? 5
a
10
91
88
b
24
43
26
33
13
7
Noteer de getallen in de tabel. a
H
T
b
E
H
vierenzeventig
zevenenvijftig
achtentwintig
honderd
drieĂŤndertig
zesentachtig
8
Getallendictee: schrijf op.
9
Welk getal wordt hier voorgesteld?
T
a
3T
8E
b
60
10
7
Rara, wie ben ik? a Ik ben een even getal, tussen 97 en 100. Ik besta uit 6 eenheden en 3 tientallen. Ik sta net onder 52 in het honderdveld. b Ik ben het kleinste getal met 2 cijfers. Ik ben het tiental dat het dichtst bij 67 ligt. Precies 4 plaatsen na 89 kom ik.
14
4T
0E
E
BLOK 1
LES 4 1
Hoofdrekenen: optellen tot 100
8a
Los op. a 30 + 40 =
b 50 + 3 =
50 + 20 =
40 + 7 =
30 + 60 =
80 + 5 =
40 + 10 =
90 + 2 =
c 4 + 60 =
+
=
d 54 + 30 =
3 + 70 =
41 + 20 =
6 + 90 =
15 + 80 =
9 + 30 =
66 + 30 =
e 20 + 42 =
+
=
f 37 + 2 =
50 + 26 =
43 + 6 =
60 + 37 =
61 + 5 =
20 + 38 =
27 + 2 =
g 6 + 52 =
+
=
Kijk goed naar het voorbeeld!
h
46 + 32 =
4 + 85 = 3 + 65 = 6 + 93 = 25 + 73 = i
Maak deze uit het hoofd. 32 + 57 = 74 + 15 =
67 + 22 =
21 + 68 = 53 + 43 = 16 + 32 =
54 + 43 =
47 + 51 = 65 + 24 = 15
2
Alles door elkaar! Los op. Noteer de tussenstappen als je dat nodig vindt. 34 + 40 = 5 + 23 = 71 + 16 = 44 + 3 =
50 + 30 = 40 + 57 = 8 + 50 = 91 + 8 =
82 + 6 = 30 + 30 = 6 + 33 = 90 + 10 =
Als wij twijfelen, gebruiken we rekenblokjes.
16
BLOK 1
3
Los op. Nu met brug. a
56 + 8 =
78 + 6 =
85 + 7 =
b 5 + 36 = 36 + 5 =
7 + 69 =
9 + 23 =
c
37 + 45 =
+
=
28 + 68 =
46 + 37 =
17
4
Alles door elkaar! Los op. Noteer de tussenstappen als je dat nodig vindt. 53 + 39 = 82 + 16 = 34 + 58 =
57 + 17 = 49 + 9 = 8 + 56 =
6 + 73 = 21 + 8 = 34 + 66 =
5
Zoek de ontbrekende term of zoek de som. 30 +
= 70
63 +
= 70
44 +
= 66
20 +
= 24
91 +
= 100
65 +
= 73
+ 50 = 58 35 + 27 + 35 = 29 + 23 + 47 = 16 + 38 + 24 =
6
Omkring wat gevraagd wordt. 35 + 6 = 41 de som 35 + 6 = 41 de termen 35 + 6 = 41 het plusteken 35 + 6 = 41 de optelling
18
+ 8 = 50
+ 7 = 84
BLOK 1
LES 5 1
9a
Hoofdrekenen: aftrekken tot 100
Los op. Kijk goed naar het voorbeeld. a 50 − 20 =
b 76 − 40 =
c 36 − 3 =
90 − 10 =
54 − 30 =
24 − 3 =
60 − 30 =
62 − 50 =
72 − 1 =
80 − 60 =
71 − 40 =
97 − 6 =
d
e Maak deze uit het hoofd.
56 − 23 =
45 − 34 = 67 − 51 = 78 − 46 =
68 − 15 =
59 − 27 = 98 − 27 =
2
3
Los op. Alles door elkaar! 80 − 40 =
59 − 30 =
54 − 23 =
92 − 61 =
75 − 3 =
60 − 50 =
88 − 6 =
80 − 80 =
Twijfel je? Kijk dan bij oefening 1!
Los op. Gebruik de eerste oefening als houvast. a 10 − 6 =
10 − 3 =
10 − 5 =
b
20 − 6 =
20 − 3 =
20 − 5 =
80 − 4 =
40 − 6 =
80 − 3 =
100 − 5 =
90 − 8 =
60 − 2 =
100 − 7 = 10 − 9 =
10 − 1 =
10 − 7 =
20 − 9 =
20 − 1 =
20 − 7 =
60 − 9 =
50 − 1 =
70 − 7 =
70 − 6 = 40 − 3 =
19
4
Los op. Eerst in stappen, dan uit het hoofd. a
b
80 − 47 =
80 − 64 = 40 − 16 = 100 − 39 = 50 − 27 =
60 − 23 =
90 − 53 = 90 − 79 =
5
Los op. Nu met brug. a
75 − 6 =
87 − 9 =
45 − 7 = 62 − 8 = 33 − 5 = 94 − 6 =
b
82 − 37 =
94 − 68 =
55 − 49 =
81 − 64 =
20
−
=
BLOK 1
6
Los op. Alles door elkaar! Noteer de tussenstappen op het kladblaadje. a 74 − 58 = 60 − 23 = 100 − 6 = 96 − 34 =
b
57 − 8 = 49 − 19 = 80 − 6 = 46 − 46 =
7
Vind de aftrekker of het verschil.
8
Omkring wat gevraagd wordt.
98 −
= 47
64 −
= 57
41 − 4 = 37 het verschil
76 −
= 36
85 −
=8
41 − 4 = 37 de termen
50 −
= 13
43 −
= 26
41 − 4 = 37 het minteken
77 −
= 44
92 −
= 48
41 − 4 = 37 de aftrekking 41 − 4 = 37 het aftrektal
72 − 12 − 50 =
41 − 4 = 37 de aftrekker
98 − 17 − 28 = 80 − 12 − 20 =
21
LES 6 1
10
De tafels van 2, 4 en 8 inoefenen
De tafels van 2, 4 en 8: één grote familie! Vul in. 3×2= ×2
×2
a 4×2=
b 5×2=
c 9×2=
4×4=
5×4=
9×4=
4×8=
5×8=
9×8=
6×2=
7×2=
! 0×2=
6×4=
7×4=
! 0×4=
6×8=
7×8=
! 0×8=
3×4= ×2
×2
3×8=
2
Noteer de passende bewerking bij elke prent. a Hoeveel kersen?
×
3
=
×
c Hoeveel poten?
=
×
=
Maak zelf een tekening bij deze oefeningen.
3 × 2 koekjes =
22
b Hoeveel poten?
koekjes
5 × 4 appels =
appels
BLOK 1
4
Los op. a 10 × 8 =
5×4=
4×4=
7×4=
3×8=
10 × 2 =
8×2=
8×8=
10 × 4 =
6×4=
2×8=
5×2=
7×2=
2×4=
8×4=
7×8=
b ×
4
5
8
6 9 3 7
5
Los op. a
6
0:8=
b 28 : 4 =
c
32 : 8 =
0:4=
12 : 2 =
40 : 8 =
40 : 4 =
4:2=
64 : 8 =
8:4=
18 : 2 =
72 : 8 =
36 : 4 =
0:2=
8:8=
4:4=
6:2=
56 : 8 =
24 : 4 =
14 : 2 =
2:2=
Vul het rooster in. a
:8
b
:4
c
:2
24
12
10
16
20
20
48
32
16
80
16
8
23
7
Vul aan. 6
×4
×8
:
:
×8
×
48
9
:
8
9
32
:8
Vul in. Kies uit: >, < of =. 8×4
29
3×4
5×2
5×2
8
28 : 4
6
72 : 8
36 : 4
56 : 8
18 : 2
Tempotoets. Klaar? Start! 7×5=
64 : 8 =
12 : 4 =
6×4=
3 × 10 =
40 : 8 =
56 : 8 =
9×2=
14 : 2 =
40 : 5 =
Ik haalde
/ 20.
Knap gedaa n!
24
10 : 1 =
10 : 2 =
10 × 2 =
9×5=
24 : 8 =
7×8=
30 : 5 =
32 : 4 =
7×4=
10 : 10 =
Goed, maar het kan snel ler. Nog te veel foutjes.
BLOK 1
LES 7 1
25
Vlakken, punten en lijnen onderzoeken en tekenen
Sorteer de voorwerpen. Noteer de nummers in de juiste kolom. enkel platte oppervlakken
1
enkel gebogen oppervlakken
platte en gebogen oppervlakken
2
3
4
7
2
5
8
6
9
10
Kleur zoals gevraagd. •
Kleur minstens één vlak geel.
•
Kleur minstens één lijn groen.
•
Kleur minstens één punt blauw.
25
3
Vul in. Kies uit: gebogen lijn, gebroken lijn, rechte lijn.
4
Verbind wat bij elkaar hoort en benoem correct. de rechte s het punt G het lijnstuk [FP]
5
Zoek en kleur. •
•
•
26
Zoek horizontaal twee woorden. Kleur die blauw.
S
R
F
Z
R
C
W A
F
H
P
Y
G
K
I
U
C
H
Zoek verticaal twee woorden. Kleur die groen.
F
S
E
K
E
R
M
I
S
L
T
D
E
Y
B
H
R
I
Zoekt schuin twee woorden. Kleur die geel.
K
R
S
I
L
E
P
C
O
S
A
F
T
S
T
A
U
T
A
N
Z
U
P
C
U
S
M
G
D
S
D
J
E
O
I
J
P
R
E
T
P
A
R
K
N
BLOK 1
6
Teken nu zelf. a een verticaal lijnstuk [VH]
b een horizontale rechte m
c het punt J op de rechte t
d een gebroken lijn
e een letter met enkel gebogen lijnen
f een lijnstuk van 5 centimeter
g een boot van rechte lijnen op een zee van gebogen lijnen
27
LES 8 1
26
Hoeken onderzoeken en tekenen
Teken wat gevraagd wordt.
terras slaapkamer keuken
woonkamer hal kinderkamer berging
badkamer
gastenkamer
a Teken een plant in een hoek van de woonkamer. Teken een kussen op de hoek van het bed van mama en papa. b Teken een parasol in de hoek van het terras. Teken een wasmand in een hoek van de berging. c Teken een bed in een hoek van de gastenkamer. Zorg dat de deur nog open kan.
Dit moet je onthouden! Vul in.
28
BLOK 1
2
Zijn de hoeken scherp, recht of stomp? Noteer. a
b
c Rangschik elke reeks hoeken van klein (1) naar groot (4). Schrijf de nummers in de rondjes.
3
Kruis de grootste hoek aan. a
b
c
29
4
Teken nu zelf. EĂŠn been is gegeven. a een rechte hoek
5
30
c een stompe hoek
Helemaal alleen! Teken wat gevraagd wordt. a een stompe hoek
6
b een scherpe hoek
b een rechte hoek
c een scherpe hoek
Teken een huis met minstens 2 scherpe, 2 rechte en 2 stompe hoeken.
BLOK 1
LES 9 1
34, 35
Tekeningen, fotoâ&#x20AC;&#x2122;s en plattegronden verkennen
Wie ziet wat? Schrijf de juiste naam bij elke foto.
31
2
32
Waar stond de fotograaf? Noteer de juiste letter in de vlaggen. A
B
C
D
BLOK 1
3
Lees, zoek, omkring of zet een kruisje.
a Zo zie ik de
Zo zie ik de
b Ik loop van de
Ik loop van de
4
. In het oosten zie ik de
.
. In het westen zie ik de
naar de
naar de
juist / fout
.
juist / fout
. Welke kant moet ik op? N / O / Z / W
. Welke kant moet ik op? N / O / Z / W
Wat is de kortste weg? Duid in kleur aan op de plattegrond. a
b
c
van
van
van
naar
naar
voorbij
naar
33
5
Waar stond de fotograaf? Noteer bij elke foto de juiste letter.
A
B
C D E
34
LES 10 â&#x20AC;&#x201C; HERHALING
Wat heb ik geleerd in blok 1?
Getallenkennis Ik kan:
les nr.
rekenwijzer nr.
herhaling nr.
getallen tot 100 lezen en schrijven.
2, 3
1
getallen tot 100 splitsen in T en E.
2, 3
1
getallen tot 100 voorstellen met rekenblokjes.
2, 3
1
getallen tot 100 op een getallenas plaatsen.
2, 3
2
getallen tot 100 vergelijken en rangschikken.
3
3
getallen tot 100 afronden.
3
4
Bewerkingen les nr.
rekenwijzer nr.
herhaling nr.
de tafels van 1, 2, 4, 5, 8 en 10 vlot opzeggen.
1, 6
10
5
de rekentaal voor vermenigvuldigen en delen gebruiken.
1
11a, 12a
6
optellen tot 100.
4
7
aftrekken tot 100.
5
8
Ik kan:
de rekentaal voor optellen en aftrekken gebruiken.
4, 5
8a, 9a
9
les nr.
rekenwijzer nr.
herhaling nr.
punten en lijnen onderzoeken en tekenen.
7
25
10
hoeken onderzoeken en tekenen.
8
26
11
tekeningen, fotoâ&#x20AC;&#x2122;s en plattegronden verkennen.
9
34, 35
12
Meetkunde Ik kan:
Ik kan 10 minuten doorwerken zonder mijn aandacht te verliezen. Bij groepswerk luister ik naar anderen en durf ik ook het woord nemen. Ik ben niet te zenuwachtig bij een tempotoets.
35
1
Los op. a Noteer deze getallen in de tabel. H
T
b Verbind de getallen van 59 tot 73. 67
E
vijfentwintig
68
zesenvijftig
66
61 62
tweeĂŤnzestig
60
69
tachtig
70
negenenzeventig
63 71
honderd
65
59 64 73
72
c Noteer, teken of splits het getal. 12 6E
40
3
5T
9E
61
27 T
9T
E Teken nu zelf 75.
2
Vul de rijtjes of getallenassen aan. a
15
25
86
35
84
82
85
67
36
68
90
72
95
25
b
74
35
72
80
28
3
85
27
Orden de getallen zoals gevraagd. a 85
58
75 <
b
41
74
90
<
>
>
35
24 >
4
60
16 <
74 <
47 <
39
44
>
77
<
Rond af op het juiste tiental. a Tussen welke tientallen ligt het getal? Noteer. Omkring dan het tiental waarop je afrondt.
b
< 26 <
< 11 <
< 38 <
< 75 <
< 89 <
< 95 <
< 2 <
< 47 <
< 33 <
5 rond ik af op
.
57 rond ik af op
.
69 rond ik af op
.
41 rond ik af op
.
95 rond ik af op
.
8 rond ik af op
. 37
5
Los op. a
6
7
7 × 10 =
4×4=
b 10 : 10 =
45 : 5 =
6×4=
2×4=
12 : 4 =
10 : 2 =
10 × 10 =
7×5=
6:2=
32 : 4 =
0×8=
4 × 10 =
56 : 8 =
16 : 2 =
9×5=
9×8=
0:1=
90 : 10 =
3×2=
8×1=
72 : 8 =
24 : 8 =
9×4=
5×5=
24 : 4 =
16 : 4 =
Omkring wat gevraagd wordt in de juiste kleur in oefening 5. •
een deeltal en een vermenigvuldigtal blauw
•
een quotiënt en een product groen
•
een deelteken en een maalteken rood
•
een vermenigvuldiger en een deler geel
•
één paar factoren paars
Tel op. Je mag tussenstappen noteren. a
26 + 5 =
b 46 + 46 = 81 + 16 =
55 + 7 = 64 + 29 = 41 + 34 =
61 + 16 = 55 + 37 =
72 + 19 = 78 + 15 = 37 + 37 =
86 + 12 = 38 + 55 =
23 + 38 = 19 + 23 = 67 + 24 =
38
8
Trek af. Je mag tussenstappen noteren. a
b 100 − 42 =
62 − 8 =
80 − 7 = 24 − 7 = 41 − 32 = 75 − 12 =
25 − 16 = 62 − 25 =
36 − 28 = 78 − 59 = 85 − 67 =
50 − 27 = 83 − 77 =
54 − 26 = 49 − 21 = 97 − 49 =
9
Voer de opdrachten uit. a Los eerst op. Omkring dan wat gevraagd wordt in de juiste kleur. •
het aftrektal rood
•
het verschil geel
•
de som groen
31 + 28 = 73 − 52 =
•
de aftrekker blauw
•
de termen van de optelling paars
b Schrijf de bewerking, reken uit en vul in. De som van 78 en 13 is
.
Het deeltal is 28, de deler is 7. Het quotiënt is Het verschil van 48 en 15 is
.
.
Trek 46 af van 73. Het verschil is
.
De factoren zijn 6 en 8. Het product is De termen zijn 52 en 27. De som is Vermenigvuldig 5 met 4. Het product is
. . .
39
10
Doe wat gevraagd wordt. a Teken. het punt L
een horizontaal lijnstuk [MK]
een verticale rechte t
het punt K op de rechte b
b Overtrek in de tekening: •
een gebogen lijn rood
•
een horizontale lijn blauw
•
een schuine lijn groen
•
een verticale lijn geel
c Teken nu zelf. een gebroken lijn
40
een gebogen lijn
11
Hoeken. Bewijs wat je kunt. a Noteer de nummers in de juiste kolom.
1 2 3
5
4
6
8
7
scherpe hoeken
rechte hoeken
stompe hoeken
b Omkring de grootste hoek. c Teken nu zelf. een scherpe hoek
een stompe hoek
een rechte hoek
41
12
Vul de windroos aan. Bestudeer de plattegrond. Los dan op.
a Waar stond de fotograaf? Noteer in elk rondje het juiste nummer. 1
3
2
4
b Lees, zoek en omkring. Ik sta op de watertoren. In het noorden zie ik het naaldbos.
juist / fout
Ik sta in de weide. In het westen zie ik de treinsporen.
juist / fout
Ik loop van de speeltuin naar de weide. Welke kant moet ik op?
N/O/Z/W
Ik loop van de kerk naar de speeltuin. Welke kant moet ik op?
N/O/Z/W
c Duid de kortste weg aan van oma 42
naar haar kleindochter
.
1
2
Vul de stukjes van het honderdveld aan.
Vul aan tot 100.
=
52 87
44
6
=
10
=
89
100
50
8
56
76
=
25
=
51
=
21
21
29
=
3
Maak de getallen op de juiste plaats vast. 16
24 35
14 36
9 43
4
30 61
58
69
50
82 78 99
4
Domino! Vul de bewerkingstekens aan. start
4+2
24
4
5:1
8
3
2×2 6
20 + 12 4
6
4
2
3×8
36
4
45 : 5
40
5
2×4
75 23 + 5
7
4
11 + 7
9
2
4×4
8
5×5
100
8 stop
5
10
36 + 14 45
0 21 + 24 40
10
2
20 : 5 43
5
6
Kleur de delen van elk wiel.
Vervolledig de wielen.
Teken in elk wiel:
7
8
•
een scherpe hoek
•
minstens 1 rechte hoek,
•
een stompe hoek
•
minstens 1 stompe hoek,
•
een rechte hoek
•
minstens 1 rechte hoek.
Woordzoeker. Zoek, kleur en noteer. C
V
B
G
A
R
Y
J
M
Q
2 horizontale woorden:
M
Z
E
E
Z
I
E
K
D
S
•
L
A
Y
X
E
B
F
A
U
Y
•
E
P
T
M
U
B
J
P
I
Q
2 verticale woorden:
A
I
G
R
H
A
A
I
E
N
•
R
R
L
K
O
X
K
T
O
S
•
T
A
E
A
H
O
L
E
P
D
W
A
U
Z
N
W
S
I
Z
F
D
T
H
Q
V
D
M
N
A
G
2 schuine woorden: • •
Plaats de getallen op de getallenas. Zorg ervoor dat alle getallen op de as passen. Kies zelf de sprong waarmee je telt. 40, 90, 20, 70
28, 12, 32, 4
44