3
Zorg en evaluatie
TALENT 3 - Zorg en evaluatie Bij TALENT voor het 3e leerjaar horen volgende materialen: Voor de leerling: • Leesboek • Taalschrift A • Taalschrift B • Taalschrift C • Spellingschrift • Projectbundel - Beelden • Projectbundel - Echt gebeurd? • Projectbundel - Wonderwater Voor de leraar: • Handleiding A • Handleiding B • Handleiding C • Correctiesleutel Taalschrift A • Correctiesleutel Taalschrift B • Correctiesleutel Taalschrift C • Correctiesleutel Spellingschrift • Zorg- en evaluatiemap A • Zorg- en evaluatiemap B • Zorg- en evaluatiemap C Voor de klas: • Talentbib • Wandplaten • Cd- en dvd-box Digitale ondersteuning (zie ook www.talentvoortaal.be/digitaal) • Bingel Max • Bingel Plus • Bingel Start
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van die mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hun dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. © Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2018 De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
Eerste druk 2018 Art. 580263 / 2
THEMA
3
Als ik heel rijk was ...
Inhoud thema 3 Portfolio - Als ik heel rijk was . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4
DIFFERENTIATIEBLOK LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19 LES 19
H1 Taal: vlot en vloeiend lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H2 Taal: begrijpend lezen fictie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H3 Taal: begrijpend lezen non-fictie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H4 Spelling: woorden met au of ou . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H5 Spelling: woorden met ei of ij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H6 Taal: het bijvoeglijk naamwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H7 Spelling: woorden met uw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H8 Spelling: woorden met wr . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H9 Spelling: hoofdletters bij feestdagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H10 Spelling: woorden op ond en woorden op or . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H11 Taal: de trappen van vergelijking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H12 Spelling: regel voor woorden waarin je verdubbelt of verenkelt, korte klank voor ch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H13 Taal: betekenissen – woordenschat uit het thema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Taaltaak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Taak zelfstandig werk A Taal: basisniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Taak zelfstandig werk B Taal: plusniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Taak zelfstandig werk C Taal: integratieoefeningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
EVALUATIEBLOK LES 20 Taal: begrijpend lezen fictie LES 20 Taal: begrijpend lezen non-fictie LES 20 Taal: het bijvoeglijk naamwoord – onderliggende en bovenliggende LES 20 LES 20 LES 20 LES 20 LES 20 Hulptips
9 13 17 21 23 26 30 32 35 37 39 43 48 50 55 58 62
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
69
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
76
begrippen – betekenissen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83 Taal: luisteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92 Spelling: kortetermijndictee thema 3 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98 Spelling: controledictee 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 Spelling: remediëringsbladen: zie zorg- en evaluatiemodule . . . . . . . . . . . . . . . Spelling: integratiebladen: zie zorg- en evaluatiemodule . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
122
L3 - Thema 3 - inhoud
3
4
Domein
L3 - Thema 3 - portfolio
schrijven
spelling
taaldenken
lezen
schrijven
spelling
taaldenken
spelling
Les 5
Les 6
Les 7
Les 10
Les 11
Les 12
Les 13
Les 17
* HT = hulptip zie p. 122
lezen
Les 4
Algemeen lezen
Les
Doelen Nederlands
Naam:
Je kunt van een gegeven woord het tegengestelde woord geven. Je weet dat bepaalde woorden soms dezelfde betekenis hebben. Je kunt woorden met een verdubbeling van de medeklinker (bv. kwallen) of een verenkeling van de klinker (bv. apen) correct schrijven. Je kunt woorden met een korte klank voor ch (bv. nacht) correct schrijven.
Je kunt vlot en vloeiend woorden, zinnen en teksten lezen. Je las spontaan een of meerdere boeken gedurende het thema. Je kunt de vragen over een informatieve tekst oplossen. Je kunt kort en in eigen woorden vertellen waarover een tekst gaat. Je kunt uitleggen wat een woord betekent door de betekenis af te leiden uit de tekst of door een woordenboek te gebruiken. Je kunt een verhaal schrijven met behulp van een voorbeeld. Je gebruikt de schrijftips om een goed verhaal te schrijven. Je kunt woorden met au of ou correct schrijven. Je kunt woorden met ei of ij correct schrijven. Je kunt bijvoeglijke naamwoorden aanduiden in een tekst. Je kunt zinnen maken waarin minstens 1 bijvoeglijk naamwoord staat. Je kunt de gebeurtenissen in een verhaal in de juiste volgorde zetten. Je kunt met eigen woorden een verhaal navertellen. Je kunt een vervolg voor een verhaal bedenken en opschrijven. Je kunt antwoorden op vragen verzinnen en opschrijven. Je kunt woorden uw (bv. schaduw) correct schrijven. Je kunt woorden met wr (bv. wrat) correct schrijven. Je kunt feestdagen (bv. Kerstmis) correct schrijven. Je kunt woorden met ond (bv. gezond) en or (bv. motor) correct schrijven. Je kunt trappen van vergelijking herkennen. Je kunt bij een bijvoeglijk naamwoord de andere trappen van vergelijking opnoemen.
Doel
Nr.
Onvoldoende beheerst
H12
H7 H8 H9 H10 H11
H4 H5 H6
H3
H1
H
39
39
39 39 39 39
34
37 35
HT *
Portfolio - Als ik heel rijk was ...
L3 - Thema 3 - portfolio
5
taaldenkenbetekenissen
Je begrijpt de woorden uit het thema en kunt ze gebruiken Je kunt van een gegeven woord het tegengestelde woord geven. Je weet dat bepaalde woorden soms dezelfde betekenis hebben.
Algemeen Algemeen Algemeen Algemeen Algemeen Les 10 Les 11
Je voelde je aangesproken door het onderwerp van het thema. Je werkte samen met een partner. Je was bereid je medeleerlingen te helpen. Je was bereid hulp te aanvaarden. Je kon je eigen vaardigheden goed inschatten. Je vertelde over je eigen gevoelens en gedachten. Je gaf een pluspunt en een werkpunt bij het verhaal van een klasgenoot.
Leergebiedoverschrijdende doelen
Les 18 H13
2 9 7
5
22
Zorg- en evaluatiemodule: differentiatieblok
les 19 - H1
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
lezen vlot en vloeiend lezen 25 minuten
Samenhang
Materialen
De leerlingen lezen een tekst gerelateerd aan het thema met de principes van connect lezen om het vlot en vloeiend lezen te verbeteren.
Digitaal >> bordboek
Lesdoelen Hoofddoel van de les Teksten lezen met het juiste dynamische en melodische accent. Andere doelen >> Correct en vlot langere zinnen lezen met woordgroepen die kunnen doorlopen over de regels heen. >> Plezier beleven en bereid zijn te lezen. >> Bereid zijn na te denken over het eigen leesgedrag.
Folio >> herhalingsbladen 1a – 1b Diversen >> schrijflei of kladpapier >> facultatief: boek Het lijstje van Sjors, Inge Bergh (BiB-BoX ruit)
Leergebiedoverschrijdende/persoonsgebonden doelen Basisvertrouwen ontwikkelen.
Voorbereiding >> Kopieer voor elke leerling herhalingsblad 1a. >> Kopieer herhalingsblad 1b één keer en knip de kaartjes.
Leergebiedoverschrijdende/persoonsgebonden ontwikkeling Door dezelfde tekst meermaals te lezen, zal het lezen steeds vlotter en vloeiender verlopen. Die succeservaring zal de motivatie en de betrokkenheid van de leerling verhogen.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H1
9
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Lees de tekst expressief voor.
herhalingsblad 1a
2 Lees samen met de leerlingen de tekst hardop. 3 Elke leerling kiest twee woorden uit de tekst die hij wil oefenen. Schrijf elk gekozen woord op een woordkaartje. Dicteer de woordkaarten om de beurt en laat de woorden schrijven op de schrijflei. Daarbij spreken de leerlingen gelijktijdig de klanken van de woorden uit (bij lastige woorden kun je eventueel de eerste letter of een deel van het woord als hulpmiddel laten zien). Toon de woordkaartjes (in dezelfde volgorde) om de beurt aan de leerlingen. Elke leerling leest het woord in stilte. Als hij weet welk woord hij gelezen heeft, steekt hij zijn vinger omhoog. Wacht tot alle vingers omhoog zijn. Eén leerling leest het woord hardop. Ga vervolgens door met het volgende woordkaartje. Schud de woordkaartjes en de leerlingen lezen de woorden nogmaals op de hierboven uitgeschreven manier. 4 De leerlingen lezen met een partner. Terwijl de ene lezer de hele tekst leest, stuurt de andere leerling bij. 5 Als de leerlingen het duolezen hebben afgerond, lezen ze de tekst nogmaals fluisterend voor zichzelf.
10
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H1
herhalingsblad 1b schrijflei of kladpapier
Sjors
5
10
15
20
25
30
35
Dove oude knar “Tim komt wel helpen”, had mijn moeder beloofd. Zonder iets aan mij te vragen. Alsof ik daar zin in had! Sjors zat te suffen in zijn zetel. Hij zei geen woord. Dus bleef ik maar ratelen. “Leuk hoor”, mopperde ik. “Moet ik een dove vent komen helpen. In ruil voor klusjesgeld. Omdat wij thuis nooit geld hebben. Al mijn vrienden zitten in het pretpark. Of ergens op reis in een chic hotel. Zij amuseren zich natuurlijk rot. Maar ik zit hier bij jou. Ik ben altijd de pineut.” Gras “Ik ben blij dat je niet op reis bent”, gromde Sjors plots. “Ik heb je nodig.” Ik kreeg bijna een hartaanval. Die oude knar was niet doof! Hij had alles gehoord! Het liefst was ik onder een tegel gekropen. “Sorry”, stamelde ik. En ik wees naar het gras in zijn tuin. Het stond kniehoog. “Zal ik er dan maar aan beginnen?” Sjors knikte. “Graag, maai het maar goed kort.” Hij trok een lijstje uit zijn broekzak. En duwde het in mijn hand. “Want morgen gaan we een iglo bouwen.” M 5
AVI M5 | AVI 5
Het lijstje van Sjors Inge bergh
40
Ik ga naar Sjors. Sjors is stokoud. Ouder dan zijn eigen huis. En dat wil wat zeggen. Want dat huis is van voor de oorlog. Dat beweert mijn moeder toch. Mijn moeder weet alles van iedereen. Dat komt omdat ze poetshulp is. Zo wist ze dat Sjors hulp nodig had. Iemand die zijn gras wilde maaien. En zijn struiken kon snoeien. Iemand die wilde helpen met het inpakken van zijn spullen. Want het huis van Sjors is te groot. Het heeft ook te veel trappen. Sjors is te oud, hij moet er weg.
Het lijstje van Sjors
Deze zomer moest ik helpen bij Sjors. In ruil voor klusjesgeld. Dat had mijn moeder zo geregeld. Ik had er helemaal geen zin. Maar op Sjors’ lijstje stonden geen klusjes. Wel zes knotsgekke wensen. Die wilde hij vervuld zien. Liefst nog voor hij negentig werd. En ik moest daarvoor zorgen. Het werd de meest fantastische zomer ooit.
Haal meer uit dit boek! Ga snel naar bingel.be.
bibbox-covers.indb 154-156
Het lijstje van Sjors Inge Bergh en Chris Vosters
Meer lezen? Het lijstje van Sjors, Inge Bergh, BiB-BoX ruit
www.vanin.be
27/01/16 12:25
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H1a
11
12
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H1b
les 19 - H2
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
lezen begrijpend lezen fictie 25 minuten
Samenhang
Materialen
In deze les herhalen leerlingen die het nodig hebben de inhoud van de les begrijpend lezen ‘Geheim op zolder’.
Folio >> herhalingsblad 2
Lesdoelen
Diversen >> boek Geheim op zolder, Do Van Ranst (Talentbib 3)
Hoofddoel van de les Op basis van op hun leeftijd afgestemde teksten: chronologie, fictie en non-fictie onderscheiden. Andere doelen >> De betekenis van woorden afleiden uit de tekst. >> Voor hen bestemde eenvoudige schriftelijke instructies begrijpen en uitvoeren.
Voorbereiding Kopieer de leestekst ‘Geheim op zolder’ en het blad met de vragen (herhalingsblad 2).
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 De leerlingen lezen de tekst fluisterend. Lees de tekst dan samen hardop. 2 Laat tussendoor samenvatten wat er gebeurde.
herhalingsblad 2 TIP! Als je de tekst correct en expressief verklankt, wordt de betekenis duidelijker.
3 De leerlingen verklaren de moeilijke woorden aan de hand van de context of met behulp van het woordenboek. Ga na of de leerlingen de woorden ‘fortuin’ en ‘somber’ begrijpen. 4 Bespreek de personages die in het verhaal voorkomen: >> Wie is het hoofdpersonage? >> Waarom is dat zo? >> Wie zijn de andere personages? >> Wat doen ze? 5 De leerlingen maken individueel de oefeningen van het herhalingsblad. Stuur bij en begeleid waar nodig.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H2
13
Naam:
Datum:
Nr.
Geheim op zolder Lonne vond tijdens een spelletje verstoppertje een dik pak geld op zolder. Het zat in de lade van het nachtkastje van oma. Lonne denkt dat ze iets deed wat niet mag. Ze durft het niet te zeggen tegen mama, opa of haar broer Tobias.
5
10
15
20
25
30
Onderweg naar school denkt Lonne aan het geld. Het komt door haar fiets. Die kraakt en piept. Het stuur staat scheef. Het zadel doet zeer! Een nieuwe fiets, denkt Lonne. En: schoenen. Een scooter voor opa. Ze duwt haar remmen in. Céline, die vlak achter Lonne rijdt, knalt bijna tegen haar aan. “Meid!” gilt ze. Céline kijkt naar het sombere gezicht van Lonne. “Wat is er?” “Niks”, zegt Lonne. Maar Céline gelooft het niet. Samen fietsen ze verder. Céline vraagt wat er nou eigenlijk scheelt. Lonne denkt: Céline, ik heb heel veel geld op zolder gevonden. Maar ze zegt: “Céline, ik denk dat ik een geheim op zolder heb gevonden.” “Een geheim. Op zolder? Vertel!” Céline houdt van zulke dingen. Lonne doet het hele verhaal tijdens de pauze. Céline kan haar oren niet geloven. Ze herhaalt heel de tijd wat Lonne vertelt. “Je oma, verliefd, een rijke man, paarden, een mooi huis, diamanten, geheim, fortuin!?” Ze smelt haast weg bij de beelden in haar hoofd. Lonne knikt. Maar ze weet niet zo goed of ze er goed aan gedaan heeft het te vertellen. Maar Céline weet zowat alles. Zij weet alles over haar papa die plots wegging naar een ver, warm land. Céline wist precies hoe verdrietig Lonne was. Ze hielp verhuizen toen opa kwam inwonen. Céline is de eregast op al haar feestjes. Céline is haar beste vriendin.
Lonne doet een ontdekking op zolder. De ontdekking blijkt heel wat met de liefde te maken te hebben. Een verboden liefde! Was oma verliefd op Briek Kopermans? En wat vindt opa daar dan van? Opa denkt alleen maar aan spelletjes. Daar is hij dol op! Gelukkig heeft Lonne Céline. Aan haar kan ze alles aan vertellen.
Haal meer uit dit boek! Ga snel naar bingel.be.
CVR_TALENT_LJ3_4,4mm.indd 7
14
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H2
Geheim op zolder | Do van Ranst
Maar Céline blijft na de lunch maar zeuren om het geld te mogen zien. “Het is gewoon geld, hoor”, zegt Lonne. “Je weet toch wat dat is?” “Er hangt een heel sprookje aan vast”, antwoordt Céline. “Het is geheim geld van een geheime lover!” “Jij kijkt te veel in de blaadjes van je moeder”, bromt Lonne. “Toe?” Lonne twijfelt erg, maar weet dat mama nog uit werken is. Dat opa naar de kapper gaat. En daarna gaat hij kaarten bij zijn beste vriend Tuur. Tobias heeft op dinsdag een extra uur. Lonne knikt naar Céline. “We doen het!” Geheim op zolder Do van Ranst | Jan Lieffering
Meer lezen? Geheim op zolder, Do Van Ranst, Talentbib
3
26/10/17 12:52
Naam:
1
Datum:
Nr.
Zet in de juiste volgorde. Nummer van 1 tot 4. Céline blijft zeuren om het geld te mogen zien. Lonne remt plots en Céline knalt bijna tegen haar aan. Tijdens de pauze vertelt Lonne het hele verhaal aan Céline. Lonne denkt onderweg naar school aan het geld.
2
Zijn de zinnen juist of fout? Verbeter de zinnen die fout zijn. Juist 1 Lonne is onderweg naar de sporthal als ze aan het geld denkt.
Fout
2 Lonne vertelt haar geheim aan Céline.
3 Lonne wil een nieuwe fiets en kleren voor zichzelf.
4 Lonne ziet haar papa niet omdat hij in een ver, warm land woont.
5 Lonne is een jongen.
6 Oma woont bij Lonne.
3
Kleur de zin in het verhaal die zegt dat: blauw
Lonne het geheim aan Céline verklapt.
groen
Lonne het geld aan Céline gaat laten zien.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H2
15
Naam:
4
Datum:
Nr.
Beantwoord de vragen. a Céline gilt “Meid!” tijdens het fietsen. Waarom doet ze dat? Omdat Lonne zoveel geld gevonden heeft. Omdat het stuur van Lonne scheef staat. Omdat Lonne opeens remt.
b Waarom is plots remmen best gevaarlijk?
c Céline houdt van ‘zulke dingen’. Welke dingen zijn dat? fietsen en uitstapjes maken geheimen en spannende verhalen een lekkere lunch d Van welke dingen hou jij?
e Céline vraagt wat er scheelt. Maar wat scheelt er eigenlijk met Lonne?
Ze is boos omdat haar fiets niet goed rijdt. Ze mist haar papa. Ze heeft haar huiswerk niet gemaakt en dat is al de tweede keer die week. Ze wil Céline over het geld vertellen, maar ze weet niet of dat een goed idee is.
f Aan wie kun jij een geheim vertellen?
5
Céline is de beste vriendin van Lonne. Hoe weet je dat? Geef twee voorbeelden.
6
Lonne gaat het geld aan Céline tonen. Hoe weet ze dat mama, opa en Tobias haar niet kunnen betrappen?
16
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H2
les 19 - H3
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
lezen begrijpend lezen non-fictie 25 minuten
Samenhang
Materialen
In deze les herhalen leerlingen die het nodig hebben de inhoud van de les begrijpend lezen: non-fictietekst over geld en ruilhandel.
Folio >> herhalingsblad 3
Lesdoelen Hoofddoel van de les In voor hen bestemde informatieve teksten: gewenste informatie vinden. Andere doelen De betekenissen van woorden opzoeken. Verslag uitbrengen over een gelezen boek: logische opbouw gebruiken.
Voorbereiding Kopieer de leestekst van ‘Een schat!’ en het blad met de vragen voor elke leerling (herhalingsblad 3).
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 De leerlingen lezen de tekst fluisterend. Lees de tekst dan samen hardop. 2 Laat tussendoor samenvatten wat er gelezen werd.
herhalingsblad 3 TIP! Als je de tekst correct en expressief verklankt, wordt de betekenis duidelijker.
3 De leerlingen verklaren de moeilijke woorden aan de hand van de context. Modeleer het verklaren van ‘metaaldetector’ door de tekst verder te lezen. Ga na of de leerlingen de woorden ‘vijanden’ en ‘geschiedenis’ begrijpen. 4 De leerlingen maken individueel de oefeningen van het herhalingsblad. Stuur bij en begeleid waar nodig.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H3
17
Een schat!
5
10
15
20
25
Piratenschatten spelen een belangrijke rol in avonturenfilms of in spannende boeken, maar ooit waren ze veel meer dan een verhaaltje. Ooit bestonden die schatten ook echt! Piraten bestonden ook echt. Ze verstopten hun schatkisten op verlaten stranden of in een grot. Weet je ook waarom? Piraten noem je soms ook zeerovers. Ze waren altijd aan het varen omdat ze vaak moesten vluchten voor vijanden of op zoek gingen naar schepen om meer goud en juwelen te roven. Op hun schip konden ze de schat niet veilig bewaren. Piraten wisten ook dat ze ooit moesten rusten. Als ze te oud waren om te varen, gingen ze daarom een schatkist opgraven en dan hadden ze weer genoeg geld. De meeste piraten werden niet erg oud. Velen gingen dood tijdens een gevecht en dan bleef de schatkist verstopt ... tenzij iemand anders de kist vond natuurlijk. In 1998 vonden twee schatgravers ergens tussen België en Nederland een echte schat. Het was geen piratenschat, maar toch ... Ze vonden veel goud en zilver. De schat was een half miljoen euro waard! Daarom gaan nu nog steeds veel mensen op zoek naar verborgen schatten. Ze gebruiken daarvoor een metaaldetector. Dat is een lange, ijzeren stok met een grote schijf op het einde. Die schijf beweeg je langzaam over de grond. De metaaldetector maakt een geluidje als er metaal zoals ijzer, goud of zilver in de buurt is. Niet alle schatgravers zijn op zoek naar goud of geld. Vaak zoeken ze naar spullen die heel oud zijn. Zo willen ze meer te weten komen over de geschiedenis.
Naar: G€ld telt! Een lees-, leer- en doeboek (Karel Verleyen), Davidsfonds, p. 73-74
18
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H3
Naam:
Datum:
1
Teken twee plaatsen waar piraten hun schatkist verstopten.
2
Beantwoord de vragen.
Nr.
a Waarom verstopten piraten hun schat? Zo hebben ze later ook nog geld als ze stoppen met varen. Ze vonden het spannend dat mensen op zoek gingen naar hun schat. Daar ligt het geld lekker koel. In de zon smelt het geld.
b Wat zijn piraten? Wat doen ze? c Wat weet jij nog over piraten?
3
Juist of fout? Verbeter de zinnen die fout zijn. 1 Piraten hebben echt bestaan.
Juist Fout
2 Piraten verstoppen hun schat op hun schip.
3 In 1998 vonden twee schatgravers een echte piratenschat met juwelen en diamanten.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H3
19
Naam:
4
Datum:
Nr.
Waarom varen piraten altijd? Geef twee redenen.
5
Waarom werden piraten niet heel oud?
6
De schatgravers van nu zijn meestal niet op zoek naar geld en goud. Wat zoeken ze wel? Waarom?
7
Piraten of zeerovers waren geen lieve kerels. Zoek twee voorbeelden in de tekst.
8
a Wat zie je op de foto hiernaast?
b Wat doe je met het voorwerp?
20
Het gras maaien. Naar goud, zilver of ijzeren voorwerpen zoeken. Metaal in kleine stukjes doen. Een piratenschip zoeken.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H3
les 19 - H4
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
spelling woorden met au of ou 25 minuten
Samenhang
Materialen
In deze les herhalen de leerlingen die het nodig hebben een deel van de inhoud van les 6: woorden met au en woorden met ou.
Digitaal >> bordboek >> cd
Lesdoelen
Folio >> herhalingsblad 4 >> wandplaat: de au-strip
Hoofddoel van de les Woorden met au of ou correct schrijven.
Voorbereiding >> Kopieer het herhalingsblad voor elke leerling.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Beluister met de leerlingen het au-lied en laat de au-strip bekijken. Laat de au-woorden uit het au-lied opsommen. 2 Bespreek de spellingweter: Als een woord in het au-lied of de au-strip staat, dan schrijf je het met au. Er zijn nog au-woorden, die staan niet in het au-lied of de au-strip. Die woorden leer je later. Als je een woord niet in het au-lied hoort of op de austrip ziet of niet van buiten hebt geleerd, dan schrijf je het met ou. Bespreek de net als-woorden: >> Woorden met au schrijf je net als saus. >> Woorden met ou schrijf je net als kous.
cd wandplaat: de au-strip
herhalingsblad 4
3 Laat bij oefening 1 de vakjes voor de au-woorden aankruisen. Bespreek en laat de woorden opschrijven. 4 Laat de keuzewoorden bij oefening 2 hardop lezen. Laat de woorden bedekken en in duo’s de zinnen opschrijven. Daarbij vervangen ze de verfvlekjes door een au-woord. Als het nodig is, kijken ze even naar de keuzewoorden.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H4
21
Naam:
Datum:
Nr.
Woorden met au of ou
ls een woord in het au-lied of de au-strip komt, dan schrijf je het met een au. A Als je een woord niet in het au-lied hoort of op de au-strip ziet of niet van buiten hebt geleerd, dan schrijf je het met ou.
Let op! Er zijn nog au-woorden. Die woorden leer je later.
Woorden met au schrijf je net als saus. Woorden met ou schrijf je net als kous.
Luister en zing het au-lied! spellingweter 23
1
2
Zet een kruisje bij de au-woorden. Schrijf ze op. de k sen
de p s
de to
st t
fl w
de buurvr w
het geb w
de s s
de ders
l w
Vul het juiste au-woord in. Schrijf de zin op. Kies uit: p 1 Wat is die
s–
to – fl
w – bl
vlek op jouw mouw?
2 De
woont in dat mooie, oude gebouw.
3 Het is
dat je zo stout bent bij je ouders.
4 De buurvrouw parkeerde haar 22
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H4
fout.
we
les 19 - H5
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
spelling woorden met ei of ij 25 minuten
Samenhang
Materialen
In deze les herhalen de leerlingen die het nodig hebben een deel van de inhoud van les 6: woorden met ei en woorden met ij.
Digitaal >> bordboek >> cd
Lesdoelen
Folio >> herhalingsblad 5 >> wandplaat: de ei-plaat
Hoofddoel van de les Woorden met ei of ij correct schrijven.
Voorbereiding >> Kopieer het herhalingsblad voor elke leerling.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Beluister het ei-lied en laat de ei-plaat bekijken. 2 Bespreek waarom er een de ei-lied en een ei-plaat zijn: de woorden van het ei-lied/ei-plaat schrijf je met ei. Andere woorden met de ei/ ij-klank schrijf je met ij. Bespreek de spellingweter. Wijs er ook op dat een aantal ei-woorden niet op de ei-plaat of in het ei-lied staan: die woorden leren ze later.
cd wandplaat: de ei-plaat
herhalingsblad 5
3 Laat bij oefening 1 de eitjes voor de ei-woorden kleuren. Bespreek en laat de ei-woorden in de eieren schrijven. 4 Laat oefening 2 in duo’s maken: het eitje in de zin wordt bij het overschrijven van de zin vervangen door een passend ei-woord. 5 Bespreek de afbeeldingen bij oefening 3. Laat de zinnen aanvullen. Bij de eitjes in de zin moet een ei-woord geschreven worden. De andere woorden worden met ij geschreven. Bespreek na de oefening de laatste zin. Kijk na of iedereen aangevuld heeft tot: Ik ben niet rijk maar misschien win ik ooit de eerste prijs.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H5
23
Naam:
Datum:
Nr.
Woorden met ei of ij
Schrijf ik de ei van ei of de ij van rij? Dit moet je onthouden. We onthouden de ei-woorden, de andere woorden schrijf je met een ij. Als je een woord in het ei-lied hoort (of op de ei-plaat/ei-brief ziet), dan schrijf je het met ei. Hoor je het niet of zie je het niet, dan schrijf je het met ij.
Let op! Er zijn nog ei-woorden. Die woorden leer je later.
Woorden met ei schrijf je net als ei. Woorden met ij schrijf je net als ijs.
Luister en zing het ei-lied!
spellingweter 22
1
24
Kleur de eitjes voor de ei-woorden. Schrijf de ei-woorden in de grote eieren. de dolf..n
ze r..den
gr..s
de tr..n
het geh..m
het z..l
kl..n
het ..nde
de t..d
de kon..nen
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H5
Naam:
2
Datum:
Nr.
Vervang het eitje door het juiste ei-woord. Schrijf de zin op. Kies uit: plein – trein – kleine – zeil – geiten – wei 1 Onze poes lijkt wel een
tijger.
2 Het schijnt dat de eerste prijs onder dat
ligt.
3 Schrijf je naam maar op de lijst als je meegaat met de
.
4 Je moet langs het
rijden.
5 Hij wil dat de
in de
blijven.
3
Vul de tekst aan. Kijk naar de afbeeldingen. Als ik heel rijk ben ga ik vaak naar de (d)
(k)
maak ik een lange
met de
en maak ik iedereen (b)
Ik ben niet (r)
. .
.
,
maar misschien win ik ooit de eerste (p)
!
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H5
25
les 19 - H6
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
taaldenken 1 het bijvoeglijk naamwoord 25 minuten
Samenhang
Materialen
In deze les herhalen de leerlingen die het nodig hebben de inhoud van les 7, taaldenken: het bijvoeglijk naamwoord.
Folio >> herhalingsblad 6
Lesdoelen Hoofddoel van de les Reflecteren op de taalverrijkende functie van bijvoeglijke naamwoorden. Andere doelen Eenvoudige instructies (met vier duidelijk te onderscheiden stappen) begrijpen en uitvoeren.
Voorbereiding Kopieer het herhalingsblad voor elke leerling.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Laat de taalweter hardop voorlezen. 2 Bekijk met de leerlingen de foto op het herhalingsblad. Zeg een zin die over de foto gaat, zonder een bijvoeglijk naamwoord te gebruiken. Bv. Ik zie een piraat. De leerlingen maken de zin langer door er een bijvoeglijk naamwoord aan toe te voegen. Laat een leerling verklaren wat er aan de zin anders is door een bijvoeglijk naamwoord toe te voegen. (Je weet iets meer over bv. de piraat, het woord vertelt hoe iets of iemand is.) 3 De leerlingen maken de oefeningen van het herhalingsblad. Stuur bij en begeleid waar nodig. 4 Voorzie een korte nabespreking. Laat enkele leerlingen hun tekst bij oefening 4 voorlezen.
26
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H6
herhalingsblad 6
Naam:
Datum:
Nr.
Wat is een bijvoeglijk naamwoord? Een bijvoeglijk naamwoord vertelt hoe iets of iemand is. Bv. een dikke poes, een grote teen ...
1
Bespreek de foto.
2
Kleur: blauw
de bijvoeglijke naamwoorden. armband
geel
auto
dik het
vervelend
werken reusachtig
stout aap
rustig
dun groot L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H6
27
Naam:
3
les 19 - H6 Nr.
Datum:
Kleur in elke zin: blauw
een bijvoeglijk naamwoord.
Lonne vindt een bijzonder geheim op zolder. Het zit in het kleine nachtkastje van oma. Ze vertelt het niet aan haar lieve mama. Ze vertelt het aan haar beste vriendin Céline. Samen gaan ze naar de oude zolder. Dat doen ze als Tobias, Lonnes jonge broer, niet thuis is. Lonne doet een ontdekking op zolder. De ontdekking blijkt heel wat met de liefde te maken te hebben. Een verboden liefde! Was oma verliefd op Briek Kopermans? En wat vindt opa daar dan van? Opa denkt alleen maar aan spelletjes. Daar is hij dol op! Gelukkig heeft Lonne Céline. Aan haar kan ze alles aan vertellen.
Haal meer uit dit boek! Ga snel naar bingel.be.
Geheim op zolder | Do van Ranst
Opa is naar de kapper voor een leuk kapsel.
Geheim op zolder Do van Ranst | Jan Lieffering
Meer lezen? Geheim op zolder, Do Van Ranst, Talentbib
3
CVR_TALENT_LJ3_4,4mm.indd 7
4
26/10/17 12:52
Schrijf een bijvoeglijk naamwoord in elke zin. Maak er een gek verhaal van. In het midden van de tuin staat een Hij heeft een In de boom hangen bananen en
boom. stam en
bladeren. appels,
sinaasappels. vogel.
Naast de boom zit een Hij heeft een Er loopt ook een Ze heeft een
28
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H6
kleur met
stippen.
kat door de tuin. staart met
strepen.
Naam:
4
Datum:
Nr.
a Kleur de hond.
b Schrijf twee zinnen over de hond. Gebruik in elke zin een bijvoeglijk naamwoord. c Kleur in je zinnen: blauw
de bijvoeglijke naamwoorden.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H6
29
les 19 - H7
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
spelling woorden met uw 25 minuten
Samenhang
Materialen
In deze les herhalen de leerlingen die het nodig hebben een deel van de inhoud van les 12: woorden met uw.
Folio >> herhalingsblad 7
Lesdoelen
Diversen >> schrijflei
Hoofddoel van de les Woorden met uw correct schrijven.
Voorbereiding Kopieer het herhalingsblad voor elke leerling.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Laat oefening 1 in duo’s maken. De leerlingen vervangen de afbeelding van een euromuntje door uw en schrijven de woorden op een juiste plaats.
herhalingsblad 7
2 Bespreek de woorden en laat opmerken dat een lange uu voor een w altijd enkel geschreven wordt. Bespreek de spellingweter en sta stil bij de net als-strategie: Woorden met uw schrijf je net als duw. 3 Laat bij oefening 2 de delen verbinden zodat goede zinnen gevormd worden. Bespreek voor ze de zinnen opschrijven. 4 Laat oefening 3 in duo’s maken. 5 Laat in duo’s een aantal woorden met uw uit de les op de schrijflei schrijven. Bespreek de woorden en laat zinnen vormen waarin die woorden voorkomen.
30
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H7
schrijflei
Naam:
Datum:
Nr.
Woorden met uw
De lange u voor een w schrijf je altijd enkel (bv. duwt, schaduw).
Woorden met uw schrijf je net als duw. spellingweter 21
1
Vervang de euromunt door uw. Schrijf de woorden op de juiste plaats. 1 De hond rust in de
de schad hij d
t
sl
.
2 Hij
op de knop.
3 De
vliegt.
4 Een vos is
.
de zwal
2
Vorm goede zinnen. Schrijf de zinnen op. Emiel en Adel zitten
de auto tot aan de poort.
Ze duwden
op een bank in de schaduw.
De zwaluw bouwt
zijn nest onder het dak.
3
Vul de zinnen aan met de juiste woorden. Kies uit: ruw – duwde – sluw – duw In het judo gaat het er vaak
aan toe.
Mijn laatste tegenstander was erg snel en Hij gaf mij een Ik
.
. te hard terug en verloor de wedstrijd. L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H7
31
les 19 - H8
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
spelling woorden met wr 25 minuten
Samenhang
Materialen
In deze les herhalen de leerlingen die het nodig hebben een deel van de inhoud van les 12: woorden met wr.
Folio >> herhalingsbladen 8a – 8b
Lesdoelen Hoofddoel van de les Woorden met wr correct schrijven.
Voorbereiding >> Kopieer herhalingsblad 8a voor elke leerling. >> Kopieer per twee leerlingen herhalingsblad 8b en knip het in stroken.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Geef elk duo een strook met wr-woorden. Laat zoeken hoe ze die woorden moeten lezen en laat ontdekken dat de wr als vr uitgesproken wordt. Laat de woorden hardop lezen.
herhalingsblad 8b
2 Bespreek de spellingweter.
herhalingsblad 8a
3 Laat oefening 1 in duo’s maken. De woorden die ze moeten opschrijven zijn niet duidelijk leesbaar, maar ze hebben die woorden ingeoefend bij het bespreken van de spellingweter. Het zijn de woorden die op de stroken staan. Als het nodig is, kijken ze er even naar.
herhalingsblad 8a
4 Laat oefening 2 in duo’s maken: de woorden die ze ingeoefend hebben worden aangevuld met wr, de andere woorden met vr. 5 Maak oefening 3 met de groep.
32
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H8
Naam:
Datum:
Nr.
Woorden met wr
In sommige woorden hoor je vr, maar schrijf je wr. Die woorden moet je onthouden.
Woorden met wr schrijf je net als wrat. spellingweter 26
1
Schrijf de woorden over.
het wrak
ze wriemelen
ze wrijven
2
wreed
ze wroeten
ze wringen de wrat
ze wreken
de wrevel
de
ze
ze
het
de
ze
ze
Vul aan met vr of wr. Schrijf de zin op. 1 Kato lag al
oeg te
iemelen in bed.
2
ijdag gaan ze duiken naar het
ak.
3 Ik zal
agen of mijn
iend mag komen.
4 In veel
eemde landen is er een
ede oorlog aan de gang.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H8a
33
Naam:
34
Datum:
Nr.
ze wroeten
het wrak
ze wreken
wreed
ze wrijven
de wrevel
ze wringen
de wrat
ze wriemelen
ze wroeten
het wrak
ze wreken
wreed
ze wrijven
de wrevel
ze wringen
de wrat
ze wriemelen
ze wroeten
het wrak
ze wreken
wreed
ze wrijven
de wrevel
ze wringen
de wrat
ze wriemelen
ze wroeten
het wrak
ze wreken
wreed
ze wrijven
de wrevel
ze wringen
de wrat
ze wriemelen
ze wroeten
het wrak
ze wreken
wreed
ze wrijven
de wrevel
ze wringen
de wrat
ze wriemelen
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H8b
les 19 - H9
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
spelling hoofdletters bij feestdagen 25 minuten
Samenhang
Materialen
In deze les herhalen de leerlingen die het nodig hebben een deel van de inhoud van les 12: hoofdletters bij feestdagen.
Folio >> herhalingsblad 9
Lesdoelen
Diversen >> schrijflei
Hoofddoel van de les Namen van feestdagen correct schrijven.
Voorbereiding Kopieer het herhalingsblad voor elke leerling.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Bespreek oefening 1. Bespreek dat de hoofdletters aangeboden zijn als keuzeletters: de woorden van de oefening moeten aangevuld worden met een hoofdletter, want het zijn namen van feestdagen. Link aan de spellingweter. Bespreek de feestdagen bij oefening 1. 2 Laat oefening 2 in duo’s maken. Laat aanbrengen dat ze hoofdletters moeten schrijven bij de feestdagen, maar ook aan het begin van de zin en bij persoonsnamen.
herhalingsblad 9 schrijflei TIP! Laat de hoofdletters A, K, P, M, N en V op de schrijflei schrijven. TIP! Laat de hoofdletters D, E, S en I op de schrijflei schrijven voor ze aan de oefening beginnen.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H9
35
Naam:
Datum:
Nr.
Hoofdletter bij namen van feestdagen
Feestdagen schrijf je met een hoofdletter.
Feestdagen schrijf je met een hoofdletter net als Kerstmis, Pasen, Suikerfeest, Moederdag, Pesach ... spellingweter 38
1
Vul de namen van de feestdagen aan en schrijf ze op.
A
2
A
A
M
K
V
P
N
aderdag
erstmis
llerheiligen
ieuwjaar
inksteren
llerzielen
oederdag
swoensdag
Schrijf de zinnen over in schrijfletters. Vergeet de hoofdletters niet. 1 MET KERSTMIS IS HET KNUS BIJ ONS. 2 DE DAG NA PINKSTEREN MOETEN WE NIET NAAR SCHOOL. 3 ELIF EN IMANE BAKKEN KOEKEN VOOR HET SUIKERFEEST. 4 VALT MOEDERDAG ALTIJD IN MEI? 5 IK VIND PASEN VEEL LEUKER DAN ASWOENSDAG.
36
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H9
les 19 - H10
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
spelling woorden op ond en woorden op or 25 minuten
Samenhang
Materialen
In deze les herhalen de leerlingen die het nodig hebben een deel van de inhoud van les 12: woorden met ond of or.
Folio >> herhalingsblad 10
Lesdoelen Hoofddoel van de les Woorden op ond en or correct schrijven.
Voorbereiding Kopieer het herhalingsblad voor elke leerling.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Laat de woorden bij oefening 1 hardop lezen en laat opmerken dat ond in avond uitgesproken wordt met een doffe klank, net als or in motor en horror. Laat die woorden kleuren.
herhalingsblad 10
2 Bespreek de spellingweter. 3 Bespreek dat de woorden met ond of or ook een deel kunnen zijn van een langer woord. Laat een aantal voorbeelden opnoemen van samenstellingen met ‘avond’ (winteravond, avondfeest, maandagavond) en samenstellingen met ‘motor’ (motorboot, motorpech, motorolie). Laat samengestelde woorden vormen bij het eerste deel van oefening 2. 4 Laat de zinnen bij oefening 2 aanvullen met een passend samengesteld woord dat ze net gevormd hebben. Bij het overschrijven van de zinnen maken de leerlingen een samengesteld woord van een woord met ond of or en een ander woord.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H10
37
Woorden met ond of or
Sommige woorden worden met een doffe e uitgesproken, maar met ond of or geschreven. Die woorden moet je onthouden.
Woorden met ond schrijf je net als avond. Woorden met or schrijf je net als motor. spellingweter 27
1
Kleur: blauw
de woorden met een doffe klank in ond of or.
de motor
de avond
hij verzond het orgaan
2
gezond
de horror
dor
rond de onderg
a Maak samengestelde woorden. maandag
pak
avond
avond
motor
pech
motor
markt
b Gebruik de woorden in een zin. 1 Meester Stef had vanmorgen 2 Op
moet ik niet in de opvang blijven.
3 Een
in de winter is heel fijn.
4 Ik herken papa niet met zijn
38
.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H10
.
les 19 - H11
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
taaldenken 2 de trappen van vergelijking 25 minuten
Samenhang
Materialen
In deze les herhalen de leerlingen die het nodig hebben de inhoud van les 13 taaldenken: de trappen van vergelijking.
Folio >> herhalingsblad 11
Lesdoelen Hoofddoel van de les Reflecteren op de taalverrijkende functie van bijvoeglijke naamwoorden. Andere doelen Reflecteren op de vorm van bijvoeglijke naamwoorden.
Voorbereiding Kopieer het herhalingsblad voor elke leerling.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Laat de taalweter hardop voorlezen.
herhalingsblad 11
2 Lees de mopjes bij oefening 1. De leerlingen schrijven zelf onder de mopjes: grappig, grappiger, grappigst. 3 De leerlingen maken de oefeningen van het herhalingsblad. Stuur bij en begeleid waar nodig.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H11
39
Naam:
Wat zijn trappen van vergelijking? Leuk is een bijvoeglijk naamwoord. Soms vind je iets leuker dan leuk. Om dat uit te drukken, gebruik je de trappen van vergelijking. Bv. Dat is een leuke mop. Ik ken een mop die nog leuker is. Dit is echt de leukste mop ooit.
1
Welke tekening is grappig, grappiger en grappigst?
2
Welk cadeau vind jij leuk, leuker, leukst?
40
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H11
Datum:
Nr.
Ik wil de beste zijn! En ik nog beter!
Naam:
3
Datum:
Vul de trappen van vergelijking aan. Schrijf telkens de ontbrekende trap op.
klein
kleiner
vuil
vuilst
zoeter
duur
4
Nr.
zoetst
duurder
Teken iets dat bij deze trappen van vergelijking past.
groot
groter
grootst L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H11
41
Naam:
5
Datum:
Schrijf de ontbrekende trap van vergelijking op. langst
lang
ouder oud
nieuwer nieuw dunst
dun
liever lief leukst leuker
42
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H11
Nr.
les 19 - H12
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
spelling regel voor woorden waarin je verdubbelt of verenkelt, korte klank voor ch 25 minuten
Samenhang
Materialen
In deze les herhalen de leerlingen die het nodig hebben de inhoud van les 17: woorden waarin je verdubbelt of verenkelt , korte klank voor ch.
Folio >> herhalingsbladen 12a – 12b
Lesdoelen
Diversen >> schrijflei
Hoofddoel van de les >> Woorden met een vrije klinker in een open lettergreep correct schrijven. >> Woorden met een verdubbeling van de medeklinker correct schrijven. >> Woorden met een korte klank in een open lettergreep voor ch correct schrijven.
Voorbereiding >> Kopieer herhalingsblad 12a voor elke leerling. >> Kopieer voor elke leerling een strook van herhalingsblad 12b.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Geef elke leerling een strook en laat de kaartjes losknippen. 2 Bied deze woorden aan: uitstappen, rekenboek, woordenboek, weglopen, vliegtuigen, verschillen. Ga bij elk woord als volgt te werk: >> Bied het woord auditief aan. >> Laat het woord in klankgroepen verdelen. >> Laat elke leerling een passend kaartje omgekeerd op tafel leggen als er een korte of een lange klank hoorbaar is op het einde van een klankgroep. (Als dat niet het geval is, ga dan over naar het volgende woord.) >> Laat de kaartjes omdraaien.
herhalingsblad 12b
TIP! Bied meer woorden aan als dat nodig blijkt.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H12
43
Naam:
Datum:
Nr.
>> Bespreek het woord: focus op de stukjes en laat de aanpak voor het schrijven modellen: ik hoor een korte klank op het einde van de klankgroep dus ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. Ik hoor een lange klank op het einde van de klankgroep dus ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. >> Laat de kaartjes bewaren voor oefening 1. 3 Laat oefening 1 in duo’s maken. Laat hen aan elkaar een aantal van de woorden dicteren die ze op de schrijflei schrijven. 4 Maak oefening 2 met de groep. Laat om de beurt een zin hardop lezen en daarbij de vetgedrukte woorden aanpassen. 5 Voor je oefening 3 in duo’s laat maken, wijs je erop dat bij woorden met ch na de korte klank op het einde van de klankgroep niet verdubbeld wordt. Toon dit aan met: lichaam, lachen, kachel.
44
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H12
schrijflei herhalingsblad 12a
Naam:
Datum:
Nr.
Verdubbelen, verenkelen of gewoon schrijven Zo moet je verdubbelen
Hak het woord in klankgroepen. Pas de regel toe op de laatste klank van elke klankgroep. Hoor je op het einde van de klankgroep een korte klank, schrijf dan 1 klinker en 2 medeklinkers. Ik luister naar het einde van de klankgroep.
Ik hoor een korte klank.
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers.
vette vissen zonnen tussen kwallen
Zo moet je verenkelen
Hak het woord in klankgroepen. Pas de regel toe op de laatste klank van elke klankgroep. Hoor je op het einde van de klankgroep een lange klank, schrijf dan 1 klinker en 1 medeklinker. Ik luister naar het einde van de klankgroep.
Ik hoor een lange klank.
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker.
apen kopen dure kleren
Zo schrijf je gewoon
Hak het woord in klankgroepen. Pas de regel toe op de laatste klank van elke klankgroep. Hoor je op het einde van de klankgroep een andere klank, dan schrijf je gewoon. Ik luister naar het einde van de klankgroep.
Ik hoor een andere klank.
Ik schrijf gewoon.
jonge dieven worden meestal gepakt en krijgen flinke boetes
Tip Hoor je na de klinker twee verschillende medeklinkers, dan schrijf je ook gewoon.
Luister en zing het verenkel- en verdubbellied! spellingweter 34 L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H12
45
Naam:
1
Datum:
Nr.
Verdeel de woorden in klankgroepen. Kleur: rood
de gelijke lange klanken.
groen
de gelijke korte klanken.
Kleef het juiste kaartje onder elke kolom. vaker spraken geraken
2
stukken ongelukken drukke
ballon aanvallen hallo
november oven overal
Schrijf de zinnen over. Pas de vetgedrukte woorden aan zodat ze in de zin passen. 1 In die groot/kasteel wonen rijke mensen. 2 Waar moet ik die leeg/fles zetten? 3 Ik luister niet naar die stom/verhaal. 4 Die goedkoop/peer zijn al te rijp.
3
Vul de tekst aan. Kies uit: boodschappen – aardappelen – blokken – kussen – schillen Mama ging
doen. Ik wou helpen en probeerde te
.
Dat lukte niet. Dus sneed ik ze gewoon in vierkante Toen mama thuiskwam, kon ze me wel 46
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H12
. .
Naam:
Datum:
Nr.
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 1 medeklinker. verenkelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
Ik schrijf 1 klinker en 2 medeklinkers. verdubbelen
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H12
47
les 19 - H13
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
betekenissen (taaldenken) woordenschat uit het thema 25 minuten
Samenhang
Materialen
In deze les herhalen leerlingen die het nodig hebben de woordenschat uit het thema en de onder- en bovenliggende begrippen die in les 18 aan bod kwamen.
Folio >> herhalingsblad 13
Lesdoelen Hoofddoel van de les Reflecteren op de betekenis van woorden en inzien dat ze met elkaar in verband staan: onder eenzelfde bovenliggend begrip thuishoren.
Voorbereiding Kopieer voor elke leerling het herhalingsblad.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 De leerlingen maken oefening 1 tot en met 4. 2 Bespreek de antwoorden van oefening 1 tot en met 4. Wijs er bij oefening 4 op dat het best mogelijk is dat de antwoorden verschillen: wat de ene schandalig vindt, vindt iemand anders misschien heel normaal.
48
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H13
herhalingsblad 13
Naam:
Datum:
Nr.
Woorden uit thema 3 1
Kleur de woorden die horen bij: rood
‘het personeel’.
blauw
‘het geld’.
groen
‘het vervoermiddel’.
het biljet
rouw
de poetsv
de fooi
de munt
de trein de bus
de tuinman
2
de kok
de fiets r
de scoote
Lees de zinnen. Welk woord hoort erbij? Kies uit: schandalig – de fooi – het goede doel – lauw 1 Het water is niet warm. Het is ook niet koud. 2 Ik heb mijn werk goed gedaan. Nu krijg ik extra geld. 3 Red de tijger! 4 Je ziet dat iemand zomaar afval op straat gooit.
3
Schrijf het juiste woord onder de afbeelding. Kies uit: kostbaar – de scooter – de portefeuille – de schop
4
Waaraan denk jij als je deze woorden hoort? Geef twee voorbeelden. het gereedschap:
het vervoermiddel:
het huishouden:
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - H13
49
les 19 - taaltaak
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
taaldenken coöperatieve taaltaak 50 minuten
Samenhang
Materialen
Leerlingen die de leerstof van het thema voldoende onder de knie hebben, maken een taaltaak.
Folio >> taaltaak >> spelbord
Lesdoelen
Diversen >> 2 pionnen per duo >> een dobbelsteen per duo
Hoofddoel van de les In voor hen bestemde informatieve teksten gewenste informatie vinden. Andere doelen Korte, eenvoudige verhalen schrijven naar analogie van voorbeelden.
Voorbereiding >> Kopieer de taaltaak voor elke leerling. >> Kopieer het spelbord per twee leerlingen.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Overloop de taak (zonder in detail te gaan) met het oog op een zelfstandige verwerking door de leerlingen. Spreek af waar en hoe leerlingen die vastlopen bij de taak hulp kunnen inroepen.
TIP! Laat de leerlingen per twee werken.
2 De leerlingen antwoorden op de vragen uit de tekst. Ze verzinnen zinnen bij het spel.
taaltaak spelbord dobbelsteen pionnen
3 Leerlingen die klaar zijn spelen hun spel per twee. Ze spelen eerst het spel van de ene leerling en daarna dat van de andere leerling. 4 Voorzie op het einde tijd om de verschillende verhalen te vertellen.
50
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taaltaak
Naam:
Datum:
Nr.
Taaltaak 1
Lees de tekst.
Als ik heel rijk was ... Sommige mensen hebben geluk en worden zomaar ineens heel erg rijk. Ze winnen bijvoorbeeld de lotto of ze vinden een schat in hun tuin. Niet iedereen wordt van de ene dag op de andere schatrijk. Sommige mensen worden nooit rijk. Sommige mensen hebben er heel hard voor gewerkt of voor geoefend. Wist je dat er heel wat beroemde voetballers zijn die vroeger geen gemakkelijk leven hadden? Sommige van hen groeiden op in een arm gezin. Als ze genoeg talent hadden, werden ze al op jonge leeftijd meegenomen naar een grote stad. Daar woonden ze enkele maanden of jaren, een heel eind bij hun ouders vandaan. In die stad kregen ze voetbaltraining. Af en toe kwam er een scout kijken. Dat is iemand van een goede voetbalploeg die naar talentvolle voetballers zoekt. Die jonge voetballers moesten dan bewijzen wat ze waard waren. Als de voetballers veel talent hadden, mochten ze gaan trainen bij de topploeg van de scout. Dat betekende dan vaak dat ze aan de andere kant van het land moesten gaan wonen. Geen gemakkelijk leven dus! Langs de ene kant ben je blij dat je de kans krijgt om een topvoetballer te worden. Langs de andere kant mis je je familie heel erg en ben je steeds bang dat je niet goed genoeg zal zijn. Je hoort of leest regelmatig verhalen over topvoetballers die dure auto’s kopen, verre reizen maken of wilde feestjes houden. Gelukkig zijn er ook veel topvoetballers die niet vergeten zijn dat ze het vroeger moeilijk hadden. Zij zetten zich in voor een aantal goede doelen. Vincent Kompany van de Rode Duivels helpt bijvoorbeeld de organisatie SOS Kinderdorpen. Dat is een goed doel dat kinderen helpt die geen ouders of geen veilige thuis meer hebben. Vincent Kompany is zelf opgegroeid in een arme buurt. Sommige mensen geloven dat de jongeren in een arme buurt voor problemen zorgen. Vincent Kompany gelooft dat niet. Hij wil ervoor zorgen dat de mensen zien dat die jongeren vaak heel veel talent hebben. Daarom heeft hij VICA opgericht. VICA helpt jongeren om hun talenten te ontdekken en om dingen te vinden die ze graag doen.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taaltaak
51
Naam:
2
Datum:
Nr.
Zoek het antwoord in de tekst. a Wat is een scout? b Noem twee goede doelen die Vincent Kompany steunt. c Waarom is een leven als jonge voetballer niet altijd gemakkelijk? Geef twee redenen.
3
Rijk en beroemd word je niet zomaar. Vertel je partner hoe je rijk gaat worden.
4
Maak je eigen spel. Volg het stappenplan.
STAP 1: Bekijk het spelbord. Schrijf op met welke job jij rijk en beroemd gaat worden. Bv. voetballer, zanger, danser, schilder, schrijver ...
Vak 49: bv. Zanger.
STAP 2:
en ladder op het spelbord betekent: er gebeurt iets goeds in je leven, iets dat je E dichter bij je beroemde job brengt.
Verzin bij elk van de ladders een gebeurtenis. Vak 3: bv. Ik mag meedoen aan een zangwedstrijd. Vak 7: bv. Ik verzin zelf een fantastisch liedje.
52
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taaltaak
Naam:
Datum:
Nr.
Vak 25: bv. Ik neem een zelfverzonnen lied op en stuur het naar een radiozender. Vak 36: bv. Een radiozender speelt mijn lied op de radio.
Stap 3:
en glijbaan op het spelbord betekent: er gebeurt iets slechts in je leven, iets dat E je verder weg brengt van je beroemde job. Verzin bij elke glijbaan een gebeurtenis. Vak 12: bv. Ik heb een verkoudheid dus ik kan drie weken niet zingen. Vak 18: bv. Ik treed op en mensen gooien tomaten naar mijn hoofd. Vak 32: bv. Mijn drummer brak zijn beide armen en de gitaar van de gitarist werd gestolen.
Stap 4:
Lees de spelregels op het spelbord. Speel het spel met een klasgenoot.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taaltaak
53
7 6 5 4 2 1
3
8 9 10 11 13 14
12
21 20 19 18 16
17
Nr.
15
22 23 24 25 27 28
26
35 34 33 32 30 29
31
37 38 39 41 42
40
48 47 46 44 43
45
36
Datum:
49
Naam:
Spelregels: >> Start in vak 1: zet daar je pion. >> Gooi met de dobbelsteen. Wie het hoogst gooit, mag beginnen. >> Zet het aantal vakjes vooruit dat overeenkomt met het aantal ogen op de dobbelsteen. >> Kom je aan een ladder, dan lees je de zin die bij die ladder hoort. Je moet de ladder ook opgaan. >> Kom je bij een glijbaan, dan lees je de zin die bij die glijbaan hoort. Je moet de glijbaan ook afgaan. >> Wie het eerst op vak 49 staat of voorbij vak 49 dobbelt, heeft gewonnen. 54
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taaltaak - spelbord
les 19 - taak A
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
lezen Taak zelfstandig werk A (basisniveau) 25 minuten
Samenhang
Materialen
Leerlingen die de leerstof van het thema voldoende onder de knie hebben, maken zelfstandig een taak op basisniveau.
Folio >> taak A
Lesdoelen Hoofddoel van de les Voor hen bestemde eenvoudige schriftelijke instructies begrijpen en uitvoeren. Andere doelen In voor hen bestemde informatieve teksten gewenste informatie vinden, vergelijkingen herkennen.
Voorbereiding Kopieer taak A voor elke leerling.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Overloop de taak (zonder in detail te gaan) met het oog op een zelfstandige verwerking. Spreek af waar en hoe leerlingen die vastlopen bij de taak hulp kunnen inroepen.
taak A
2 Laat de taak verwerken. 3 Laat ter correctie: >> de taak per twee vergelijken. >> hun werk vergelijken met de correctiesleutel. 4 Voorzie op het einde tijd om de resultaten te bespreken.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taak A
55
Naam:
Datum:
Nr.
Kleurrijke koningen Ik lees de beschrijving van de koningen en maak de tekeningen verder af. Ik schrijf de juiste naam onder elke koning.
1
Lees de vier tekstjes. 1 Koning Goedhart
5
Koning Goedhart is de liefste en vrolijkste koning van het land. Hij lacht altijd. Koning Goedhart wil aan zijn onderdanen laten zien dat hij erg lief is en daarom heeft hij een gouden kroon met vier diamanten op. Elke diamant heeft de vorm van een hart, maar een verschillende kleur. Met zijn gouden, krullende haar en zijn grappige rode snor tovert hij een lach op ieders gezicht. Koning Goedhart was vroeger een echte deugniet. Ooit viel hij van het dak van het kasteel, maar gelukkig kwam hij in een berg hooi terecht. Onder zijn rechteroog heeft hij een klein litteken. Het lijkt wel een hartje.
2 Koning Zuurpruim
5
Deze koning is een echte knorpot. Hij houdt niet van mopjes. Zijn zwarte baard is veel te lang en past niet bij zijn blonde krullen. Koning Zuurpruim eet heel graag pruimen. Hij is ooit uit een boom gevallen toen hij pruimen wilde stelen bij de buren. Nu heeft hij een litteken onder zijn linkeroog. Koning Zuurpruim draagt altijd dezelfde gouden kroon. De kroon is heel smal en heeft drie punten.
3 Koning Betweter
5
56
Deze koning kan heel humeurig zijn als iemand iets beter weet dan hij. Hij krabt graag in zijn lange, bruine baard. Zo lijkt hij nog een beetje slimmer. Koning Betweter wilde graag krullen in zijn haar. Jammer genoeg ligt zijn zwarte haar plat tegen zijn hoofd. Hij draagt een rode kroon. Op de kroon staan vier groene diamanten. De diamanten lijken op letters die samen het woord ‘slim’ maken. De broer van koning Betweter gooide ooit een heel dik boek naar het hoofd van de koning en daarom heeft hij nu een litteken onder zijn linkeroog.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taak A
Naam:
Datum:
Nr.
4 Koning Fop
5
2
Deze koning lacht veel, vooral met zijn eigen mopjes. Als hij een mop vertelt, draait hij altijd aan het puntje van zijn snor. Koning Fop verfde ooit zijn haar en zijn snor paars. Hij dacht dat die kleur er wel uit zou gaan bij het wassen, maar nu ziet hij er nog steeds gek uit. Zijn paarse, platte haar zit verstopt onder een grote kroon. Die heeft alle kleuren van de regenboog. Koning Fop wil dat de mensen uit zijn koninkrijk plezier maken. Daarom draagt hij belletjes aan zijn kroon. Op zijn voorhoofd staat een litteken in de vorm van een hartje. Dat kreeg hij toen een boze vrouw zijn mop helemaal niet grappig vond.
a Schrijf bij elke koning de juiste naam. b Kleur de koningen. Teken hun kroon en alles wat ontbreekt.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taak A
57
les 19 - taak B
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
taaldenken Taak zelfstandig werk B (plusniveau) 25 minuten
Samenhang
Materialen
Leerlingen die de leerstof van het thema voldoende onder de knie hebben, maken zelfstandig een taak op plusniveau.
Folio >> taak B
Lesdoelen Hoofddoel van de les Op basis van op hun leeftijd afgestemde teksten: hoofden bijzaken, begin en midden en einde onderscheiden, vergelijkingen herkennen, relaties tussen hoofdpersoon en nevenpersonages, relaties (deel-geheel, oorzaak-gevolg, middel-doel), chronologie, fictie en non-fictie onderscheiden. Andere doelen Betekenis van woorden opzoeken. Reflecteren op de taalverrijkende functie van bijvoeglijke naamwoorden.
Voorbereiding Kopieer taak B voor elke leerling.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Overloop de taak met het oog op een zelfstandige verwerking door de leerlingen. Spreek af waar en hoe leerlingen die vastlopen bij de taak hulp kunnen inroepen. 2 Laat de taak verwerken. 3 Voorzie op het einde tijd zodat leerlingen hun tekeningen kunnen laten zien of hun gedicht kunnen voordragen.
58
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taak B
taak B
Naam:
Datum:
Nr.
De rijke jongen Ik leer bijvoeglijke naamwoorden aanduiden in een gedicht. Ik ontwerp tekeningen die bij de tekst van het gedicht passen. Ik bedenk zelf twee strofes van het gedicht.
1
Lees het gedicht.
2
Vul het gedicht aan. Verzin wat er op de lijntjes komt. Let op: het gedicht moet goed klinken!
Ik ken een jongen die heel veel geld heeft, het lijkt wel of hij op een gouden wolk zweeft.
Hij heeft de gekste, leukste en duurste dingen, zoals een zanger die voor hem komt zingen.
Een echte tijger zomaar op zijn bed en in de badkamer een gouden toilet.
Een pretpark helemaal voor hem alleen, ’s ochtends schreeuwt hij: ik wil het nu meteen!
Hij smult van Alle
met zout. zijn van goud.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taak B
59
Naam:
Datum:
Hij neemt de
, hij gaat nooit te voet
Hij draagt altijd een
Vrienden heeft hij niet, o neen, tegen hen was hij natuurlijk veel te gemeen.
Nu woont hij eenzaam in zijn grote kasteel met alleen maar wat hulppersoneel.
Zou zo’n rijke jongen ook gelukkig zijn, of doet het diep in zijn hart toch een beetje pijn?
3
Beantwoord de vragen. a Noem vijf dingen waaraan je ziet dat de jongen rijk is.
b Vind je dit een vrolijk gedicht? Waarom (niet)?
60
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taak B
hoed.
Nr.
Naam:
Datum:
Nr.
c Zou jij deze jongen willen zijn? Waarom (niet)? d Wat betekenen deze woorden? Gebruik een woordenboek als je twijfelt.
1 Zweven: 2 Personeel: 3 Eenzaam: e Kleur: blauw
vijf bijvoeglijke naamwoorden in het gedicht.
4
Maak bij elke zin uit het gedicht een passende tekening.
5
Oefen het gedicht in. Draag het voor aan de klas.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taak B
61
les 19 - taak C
Differentiatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
spelling Taak zelfstandig werk C (integratie) 25 minuten
Samenhang
Materialen
Leerlingen die de leerstof van het thema voldoende onder de knie hebben, maken zelfstandig een integratietaak over alle reeds behandelde spellingleerstof.
Folio >> taak C
Lesdoelen Hoofddoel van de les Aangeleerde spellingsregels van het Standaardnederlands gebruiken bij schriftelijke communicatie.
Voorbereiding Kopieer taak C voor elke leerling.
Lesgang Verlengde instructie onder begeleiding van de leraar 1 Overloop de taak met het oog op een zelfstandige verwerking. Spreek af waar en hoe leerlingen die vastlopen bij de taak hulp kunnen inroepen. 2 Laat de taak verwerken.
62
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taak C
taak C
Naam:
Datum:
Nr.
Integratie 1
2
3
Vorm met de woorddelen twee goede woorden. 1 bij – den – duw –dicht:
2 ven – kels – wrij – fak:
3 maal – chen – al – le –ku:
4 ders – Pink – ou – steren:
Zoek bij elk woorddeel drie woorden. Ze mogen, maar moeten niet, beginnen met het woorddeel. ou
ei
uw
au
ij
Voer de doe-opdracht uit.
Sta op en schrijf met je vinger het woord ‘duwen’ drie keer op je stoel. Schrijf het woord ‘Suikerfeest’ twee keer in de lucht. Neem je gom en schrijf er het woord ‘brokken’ mee op je bank. Fluister het woord ‘wrak’ in het oor van je buur. Doe het letter per letter. Schrijf met je elleboog het woord ‘lichaam’ op je bank.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taak C
63
Naam:
4
Datum:
Nr.
Antwoord met een volledige zin. Hoe rijd jij naar de zee? (trein)
Wat is dat bobbeltje op je voet? (wrat)
Welke films zijn heel eng? (horrorfilms)
Welke vogel is dat? (boerenzwaluw)
5
Vul een bijvoeglijk naamwoord in. Pas het aan indien nodig. Schrijf de zinnen over. oud – klein – groot – prachtige – sluw – snel – blauw 1 Op een zomeravond wil de
vos twee
geitjes vangen.
2 De
wachter smijt zich met zijn
lijf voor de
auto van de koning. 3 Dat
wrak was vroeger een
64
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taak C
motorboot.
Naam:
6
Datum:
Nr.
Vul aan. Kies uit: witte – geiten – kromme – schijten – lachen – geitenboer
Een geitenboer en z’n gezin lieten zeven
geiten
keutels
.
En maar en maar gieren. O, wat had die die boer en zijn gezin, toch geen manieren. En z’n
,
evenmin!
Bron: Geert De Kockere
7
Kraak de code. Maak een zin met het gevonden woord.
£¥
£
¥
$
£
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taak C
65
Naam:
Nr.
A
I
P
€
B
J
R
£
C
K
S
¥
D
L
T
E
M
U
F
N
V
G
O
W
H
66
Datum:
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - taak C
Z
$
Zorg- en evaluatiemodule: toetsen evaluatieblok
les 20
Evaluatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
lezen begrijpend lezen fictie 50 minuten
Lesdoelen
Materialen
Getoetste doelen >> Op basis van op hun leeftijd afgestemde teksten: chronologie, fictie en non-fictie onderscheiden. >> Voor hen bestemde eenvoudige schriftelijke instructies begrijpen en uitvoeren. >> De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
Folio >> toetsblad 1
Voorbereiding >> Kopieer voor elke leerling toetsblad 1. >> Je vindt de toets in een aanpasbaar Wordbestand in de zorg- en evaluatiemodule.
Lesgang Instructies voor verbetering door de leraar Algemeen Schrijffouten worden niet als fout gerekend. Vraagspecifiek Vraag 1: Elk juist antwoord levert 1 punt op.
/2
Vraag 2: Elk juist nummer levert een half punt op.
/3
Vraag 3: Elk juist gekleurd bolletje levert 1 punt op.
/2
Vraag 4: Een half punt per juist antwoord.
/1
Vraag 5: Een juist antwoord levert 1 punt op.
/1
Vraag 6: Elke juist gekleurde zin levert 1 punt op.
/1 /10
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - begrijpend lezen fictie
69
Naam:
1
Datum:
Nr.
Lees de tekst.
Geld halen van de bank Dit verhaal gaat over een jongen en een bankbediende (een man die bij de bank werkt). Het verhaal is misschien wel echt gebeurd. “Goeiemorgen, meneer.” De bankbediende keek op, maar hij zag niemand. Hij stond op en hij keek naar beneden. Daar stond een jongen. “Goeiemorgen, wat kan ik voor je doen?” vroeg de bankbediende. “Mag ik wat geld hebben?” De jongen stak zijn hand uit. “Mijn moeder zegt altijd: ik heb geld nodig, dus ik ga eventjes naar de bank.” De bankbediende knikte. “En dus dacht jij dat je ook geld kon komen halen. Hoeveel geld wil je?” “Is tien miljoen veel?” vroeg de kleine jongen. De bediende probeerde niet te lachen. “Ja, dat is heel veel.” “Dan is acht miljoen ook goed.” De jongen stak zijn hand weer uit en hij haalde een kleine portefeuille uit zijn broekzak. “Wat ga je met dat geld doen?” vroeg de bediende. De jongen keek boos. “Vraag je dat ook aan mijn moeder? Wordt ze dan niet boos?” “Neen, aan je moeder vraag ik niet waarom ze geld wil. Maar ik moet je eerst iets uitleggen. Dit is een bank”, zei de bankbediende. De jongen keek weer boos. “Dat weet ik ook wel. Ik ga niet naar de bakker om geld te halen.” De bankbediende lachte. “Je moet eerst geld geven aan een bank. Dan pas kun je geld krijgen. Heb jij al geld gegeven aan de bank?” De ogen van de jongen werden groot. “Neen! Mijn moeder gaat toch niet eerst geld brengen en het dan weer komen halen? Ze heeft nu al zo weinig tijd! Kan ik nu mijn geld krijgen?” “Je hebt geen geld”, zei de bankbediende. Hij krabde op zijn hoofd. “Dat weet ik toch”, zei de jongen. “Als ik geld had moest ik het niet komen halen bij de bank.” “Je snapt het niet.” De bankbediende zuchtte. “Ik geef het op. Wil je misschien een snoepje?” “Twee snoepjes”, zei de jongen. De bankbediende knikte en haalde twee snoepjes uit een lade. De jongen liep naar buiten, daar wachtte zijn vriend op hem. “Heb je geld?” vroeg zijn vriend. De jongen schudde zijn hoofd. “In die stomme bank geven ze alleen geld als je al geld hebt.” “Hoe kopen we dan een snoepje?” vroeg zijn vriend. “Snoepjes kun je krijgen in de bank. Als je het niet begrijpt geven ze je een snoepje. Hier.” De jongen stak het snoepje in zijn mond en gaf het andere snoepje aan zijn vriend. Zijn vriend stak het snoepje in zijn mond. “Straks ga ik. Wat moet ik vragen?”
Naar: Geld telt, Karel Verleyen en Jan Jutte
70
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - begrijpend lezen fictie
Naam:
2
3
Datum:
Nr.
Los de vragen op.
/10
a Noem twee personages uit het verhaal.
/1
b Wie is het hoofdpersonage in het verhaal?
/1
Zet de zinnen in de juiste volgorde. Nummer van 1 tot 6.
/3
De bankbediende geeft het op. De jongen krijgt twee snoepjes. De jongen vraagt geld aan de bankbediende. De bankbediende legt uit dat je alleen geld kunt krijgen als je eerst geld hebt gegeven. De bankbediende vraagt hoeveel geld de jongen nodig heeft. Een jongen komt de bank binnen.
4
Duid het juiste antwoord aan.
/2
a Wat wil de jongen maar niet snappen? Dat een bank geen bakker is. Dat je in een bank eerst geld moet geven voor je het kunt krijgen. Dat de bankbediende moeder wel zomaar geld wil geven en hem niet.
b Waarom geeft de bankbediende een snoepje aan de jongen? Omdat hij ziet dat de jongen honger heeft. Omdat hij de jongen geen geld kan geven, en hem toch iets wil geven. Omdat het feest is in de bank.
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - begrijpend lezen fictie
71
Naam:
5
Datum:
Over wie gaat het? Kies uit: TIP! De zin staat vetgedrukt in de tekst.
Nr.
/1
de jongen – de moeder – de bankbediende - de vriend Hij stond op en hij keek naar beneden. Wordt ze dan niet boos?
6
Waarom vraagt de jongen twee snoepjes ?
7
Kleur: /1 blauw
/1
een zin uit de tekst die zegt dat de jongen niet groot is.
Ik denk dat ik voor mijn toets behalen. Ik vind dat voor mij: zeer goed. goed. niet goed.
/10 zal
Dit wil ik over de toets vertellen:
Je behaalde / 10 op je toets. Ik vind dat voor jou: zeer goed. goed. niet goed.
Ik geef je de volgende tips:
72
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - begrijpend lezen fictie
les 20
Evaluatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
lezen begrijpend lezen non-fictie 50 minuten
Lesdoelen
Materialen
Getoetste doelen In voor hen bestemde informatieve teksten gewenste informatie vinden.
Folio >> toetsblad 1
Voorbereiding >> Kopieer voor elke leerling toetsblad 1. >> Je vindt de toets in een aanpasbaar Wordbestand in de zorg- en evaluatiemodule.
Lesgang Instructies voor verbetering door de leraar Algemeen Schrijffouten worden niet als fout gerekend. Vraagspecifiek Vraag 1: Elk juist antwoord levert 1 punt op.
/4
Vraag 2: Elk juist gekleurd bolletje levert 1 punt op.
/3
Vraag 3: E en juist antwoord levert een half punt op.
/2,5
Vraag 4: A lleen een antwoord dat de eigen mening weergeeft, levert een half punt op.
/0,5 /10
76
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - begrijpend lezen non-fictie
Naam:
1
Datum:
Nr.
Lees de tekst.
Geld in de sok Hebben mensen ooit geld in een sok verstopt? Dat hoor je soms en het klopt, voor een stukje toch. Lang geleden leefden er indianen in het midden van Amerika. Als ze op reis gingen, stopten ze hun geld in een lange sok met een gaatje in het midden. Ze knoopten de sok aan hun riem zodat niemand het geld kon stelen. Als ze geld nodig hadden, maakten ze de knoop los en haalden ze de muntjes eruit. Als ze ergens moesten blijven slapen, dan legden ze die sok onder hun matras. Later werd dit ook in ons land gedaan. Er waren nog niet zo veel banken. Oudere mensen vertrouwden de bank niet. Ze hielden hun geld liever zelf bij zich in een sok onder hun matras of op een andere geheime plek. Nu verstoppen mensen geen geld meer in een sok. Mensen hebben niet graag veel geld in hun huis omdat ze bang zijn voor dieven. Daarom brengen ze het naar de bank. Soms hebben ze wel een beetje spaargeld in huis. Dan zit het bijvoorbeeld in een spaarpot. Wist je dat veel spaarpotten de vorm hebben van een varken? Je noemt het een spaarvarken. Vroeger was een spaarvarken altijd van klei of steen. Het brak als je het liet vallen. Je kon ze niet openmaken zonder ze stuk te maken, maar dat was de bedoeling! Zo kon je het geld er niet zomaar uitnemen. Je moest dan heel goed nadenken voor je iets ging kopen en op die manier kan je veel beter sparen! Nu worden spaarvarkens vaak van plastic gemaakt. Je kunt het spaarvarken ook openen, zodat je het niet meer moet breken.
Naar: Geld telt, Karel Verleyen en Jan Jutte
2
Los de vragen op. a Hoe zorgden de indianen ervoor dat hun geld niet werd gestolen terwijl ze sliepen? /1 b Kleur in de tekst: groen
/1
de zin die zegt waarom mensen niet graag veel geld bewaren in hun huis.
c Kleur in de tekst: rood
/1
de zin die zegt op welke twee plekjes oudere mensen hun geld vaak verstoppen.
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - begrijpend lezen non-fictie
77
Naam:
Datum:
d Hoe zorgden de indianen ervoor dat het geld niet uit de sok kon vallen?
Nr.
/1
3
Duid het juiste antwoord aan.
/3
a Wat is een spaarvarken? Een spaarpot in de vorm van een varken. Een echt varken dat je later verkoopt voor meer geld. Een varkentje van steen of plastic om je huis te versieren.
b Waarom moest je het spaarvarken stukmaken als je het geld wilde gebruiken? Omdat je het spaarvarken dan beu was, je wilde dan een nieuw spaarvarken. Omdat je zo beter kon sparen, je moest eerst nadenken voor je het geld eruit haalt. De mensen die het spaarvarken maakten, vergaten er een gat in te maken om het geld er uit te halen.
c Vroeger brachten mensen hun geld niet naar de bank. Waarom niet? Ze hadden te veel geld. Ze vertrouwden de banken niet. Ze gaven het aan de indianen.
4
Waar of niet waar? Verbeter de zin als hij niet waar is. 1 De meeste spaarpotten hebben de vorm van een sok.
/2,5 waar/niet waar
2 Spaarvarkens worden nu vaak gemaakt van plastic.
waar/niet waar
3 Indianen bewaarden hun geld in een sok met een gat onderaan.
waar/niet waar
5
Waarvoor wil jij graag sparen?
78
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - begrijpend lezen non-fictie
/0,5
Naam:
Datum:
Ik denk dat ik voor mijn toets behalen. Ik vind dat voor mij: zeer goed. goed. niet goed.
/10 zal
Nr.
Dit wil ik over de toets vertellen:
Je behaalde / 10 op je toets. Ik vind dat voor jou: zeer goed. goed. niet goed.
Ik geef je de volgende tips:
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - begrijpend lezen non-fictie
79
les 20
Evaluatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
taaldenken het bijvoeglijk naamwoord – onderliggende en bovenliggende begrippen – betekenissen 50 minuten
Samenhang
Materialen
In deze toets worden twee onderdelen bevraagd: >> bijvoeglijk naamwoord en trappen van vergelijking. >> onderliggende/bovenliggende begrippen / woorden uit het thema.
Folio >> toetsblad 1
Lesdoelen Getoetste doelen >> Reflecteren op de betekenis van woorden en inzien dat ze met elkaar in verband staan: onder eenzelfde bovenliggend begrip thuishoren. >> Reflecteren op de taalverrijkende functie van bijvoeglijke naamwoorden.
Voorbereiding >> Kopieer voor elke leerling toetsblad 1. >> Je vindt de toets in een aanpasbaar Wordbestand in de zorg- en evaluatiemodule.
Lesgang Instructies voor verbetering door de leraar Algemeen Schrijffouten worden niet als fout gerekend. Vraagspecifiek Vraag 1: Elk gekleurd woord levert een half punt op, elk fout gekleurd woord min een half punt.
/5
Vraag 2: Elk bijvoeglijk naamwoord levert 1 punt op.
/1
Vraag 3: Elke juiste zin levert 1 punt op.
/1
Vraag 4: Elke juiste trap levert een half punt op.
/4
Vraag 5: Elk juist voorbeeld levert een half punt op.
/3
Vraag 6: Elk juist antwoord levert een half punt op.
/3
Vraag 7: Een juist antwoord levert een half punt op.
/2
Vraag 8: Een half punt voor het antwoord, een half punt voor de eigen mening.
/1 /20
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - taaldenken: het bijvoeglijk naamwoord
83
Naam:
Datum:
Nr.
Deel 1: Taaldenken: bijvoeglijk naamwoord en trappen van vergelijking 1
Kleur in elke zin: blauw
/5
een bijvoeglijk naamwoord.
1 Loes en Daan wandelen door het donkere bos. 2 Ze hebben een echte schatkaart gevonden. 3 Nu zijn ze op zoek naar een grote schat. 4 Ze vinden een geel kruis op een dikke boom. 5 Loes begint te graven met een oude schop. 6 Samen trekken ze de kist uit de natte grond. 7 De houten kist zit vol schitterende muntstukken. 8 Loes steekt haar vuile handen in de lucht.
2
Maak een zin waarin een bijvoeglijk naamwoord staat. Onderstreep dat bijvoeglijk naamwoord.
/1
3
Kruis de zin aan waarin jong als bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt. Dat is een jong veulen. De merrie kreeg gisteren een jong.
84
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - taaldenken: het bijvoeglijk naamwoord
/1
Naam:
4
Datum:
Vul de trappen van vergelijking aan.
Nr.
/4
mooier
groot
ouder
vuilst
leuk nieuwst
jonger
tof
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - taaldenken: het bijvoeglijk naamwoord
85
Naam:
Datum:
Nr.
Deel 2: woorden uit het thema 5
Vul aan. /3 het personeel
6
de werktuigen
1 de kok
1 de hamer
1 de auto
2
2
2 de tram
3
3
3 het vliegtuig
Lees de zinnen. Welk woord hoort erbij? Kies uit:
/3
opsommen – de fooi – het vervolg – een goed doel – ruilen – kostbaar 1 We hebben allebei een kaartje dubbel. 2 Deze knuffel heb ik van mijn oma gekregen. Ik wil hem voor altijd houden! 3 Ik gaf de ober extra geld omdat hij zijn best deed. 4 Ik eet graag bananen, appels, abrikozen, ananas en meloenen. 5 Morgen lees ik het volgende deel van het boek. 6 Gisteren gaf ik geld aan Vredeseilanden.
7
Welk woord hoort bij de afbeelding?
/2
8
Wat is voor jou erg kostbaar? Schrijf in één zin waarom dat zo is.
/1
86
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - taaldenken: het bijvoeglijk naamwoord
Naam:
Datum:
Ik denk dat ik voor mijn toets behalen. Ik vind dat voor mij: zeer goed. goed. niet goed.
/10 zal
Nr.
Dit wil ik over de toets vertellen:
Je behaalde / 10 op je toets. Ik vind dat voor jou: zeer goed. goed. niet goed.
Ik geef je de volgende tips:
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - taaldenken: het bijvoeglijk naamwoord
87
les 20
Evaluatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
luisteren tulpengekte 25 minuten
Lesdoelen Getoetste doelen Informatie selecteren uit voor hen bestemde informatieve boodschappen uit (multi)mediale bronnen: gevraagde of gewenste informatie reconstrueren en persoonlijke meningen formuleren.
Materialen Folio >> toetsblad 1
Voorbereiding >> Kopieer voor elke leerling toetsblad 1. >> Je vindt de toets in een aanpasbaar Wordbestand in de zorg- en evaluatiemodule.
Lesgang Instructies voor verbetering door de leraar Algemeen Schrijffouten worden niet als fout gerekend. Vraagspecifiek Vraag 1: E lk juist antwoord levert 1 punt op.
/2
Vraag 2: Elk juist gekleurd bolletje levert een punt op.
/5
Vraag 3: Elk juist antwoord levert 1 punt op.
/1
Vraag 4: Elk juist antwoord levert 1 punt op.
/1
Vraag 5: Elk juist gekleurd woord levert 1 punt op.
/1 /10
92
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - luisteren
Naam:
Datum:
1
Luister naar de tekst die je juf of meester voorleest.
2
Kleur: blauw
/2 de ruilmiddelen die voorkomen in de tekst.
stenen
snoep
fruit
schelpen
zandkorrels
3
Nr.
stickers
bloemblaadjes
tulpenbollen
schoenen
Duid het juiste antwoord aan.
/5
a De tulp was ooit het symbool van: vrolijkheid rijkdom varkens b Rijke dames: prikten de tulp op hun jurk gaven de tulp aan hun dure varkens legden de tulp onder hun hoofdkussen c 300 jaar geleden werd één tulpenbol geruild tegen: een boerderij een rijke dame een groot herenhuis d Men noemde dit tulpengekte of: bollenrazernij tulpen rikketik tulpengetiktheid e Waarom werd er na een tijdje niet meer geruild met tulpenbollen? De tulpen verwelkten te snel. Het mocht niet meer van de regering. De varkens aten de tulpen op.
4
Wat is schelpengeld?
/1
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - luisteren
93
Naam:
5
Datum:
Nr.
Wat was het probleem met schelpengeld? Geef er één.
/1
6
Kleur: blauw
/1 het woord dat zegt waarover de tekst gaat.
goudstukken
Ik denk dat ik voor mijn toets behalen. Ik vind dat voor mij: zeer goed. goed. niet goed.
rijke dames
/10 zal
Ik geef je de volgende tips:
94
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - luisteren
een schat
Dit wil ik over de toets vertellen:
Je behaalde / 10 op je toets. Ik vind dat voor jou: zeer goed. goed. niet goed.
ruilhandel
varkens
de zee
Naam:
Datum:
Nr.
Bronnenblad Tulpengekte Vroeger betaalden de mensen niet met muntstukken en biljetten. Ze ruilden voorwerpen voor andere voorwerpen. Dat heet ruilhandel. Zo ruilden mensen bijvoorbeeld een brood voor een kom melk. Laten we het eerst even kort over de tulp hebben. Ooit was de tulp het symbool van rijkdom in Europa. Dat kwam omdat tulpen hier niet groeiden. Tulpen waren toen zeldzame bloemen die van ver overzee werden meegebracht. Rijke dames prikten een tulp op hun jurk en betaalden er evenveel voor als voor bijvoorbeeld acht vette varkens. Sommige mensen ruilden al hun vee of zilverwerk voor één tulpenbol die ze nog niet eens in bloei hadden gezien. 300 jaar geleden werd één enkele tulpenbol geruild voor een groot herenhuis in Amsterdam! Het leek wel of de mensen gek geworden waren. Men noemde het ‘bollenrazernij’ of ‘tulpengekte’. Gelukkig greep de regering toen in en verbood de ruilhandel met tulpenbollen. Ook schelpen waren ooit een ruilmiddel. Dat gebeurde op verschillende plaatsen in de wereld. Het kwam zelfs zo vaak voor dat men sprak van ‘schelpengeld’. Enkel bijzondere schelpen werden gebruikt als schelpengeld. En die schelpen werden dan nog vervormd zodat iedereen zou kunnen zien dat het om een betaalmiddel ging. Het probleem met het schelpengeld was dat de schelpen niet overal ter wereld evenveel waard waren. In het ene gebied kon je met je handvol schelpen rijk zijn, terwijl je er in een ander gebied amper nog iets voor kreeg. Schelpen gingen ook best vaak stuk.
Naar: Geld en ruilhandel, Inge Bergh
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - luisteren
95
les 20
Evaluatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
spelling kortetermijndictee thema 3 25 minuten
Samenhang Dit dictee gaat over de inhouden van de spellinglessen van thema 3: >> Woorden met tweeklanken ei/ij of au/ou (les 6). >> Vrije klinker u in woorden met uw + woorden met wr + woorden met een hoofdletter voor namen van feestdagen (les 12). >> Vrije klinker u in woorden met uw + woorden op ond en or (les 12). >> Regel voor woorden waarin je verdubbelt of verenkelt + korte klank (gedekte klinker) voor ch (les 17).
Materialen Folio >> toetsbladen 1 en 2
Hoofddoel van de toets (1 doel) >> >> >> >> >> >> >>
Woorden met au of ou correct schrijven. Woorden met ei of ij correct schrijven. Woorden met uw correct schrijven. Woorden met wr correct schrijven. Namen van feestdagen correct schrijven. Woorden op ond of or correct schrijven. Woorden met een vrije klinker in open lettergrepen correct schrijven. >> Woorden met een verdubbeling van de medeklinker correct schrijven. >> Woorden met g of ch correct schrijven. >> Woorden met een korte klank in een open lettergreep voor ch correct schrijven.
Voorbereiding >> Kopieer voor elke leerling toetsblad 1. >> Kopieer voor heel zwakke spellers toetsblad 2 met het zorgdictee (dispenserende maatregel).
Lesgang Kortetermijndictee (25 minuten) 1 Woorden Dicteer de zin. Herhaal het woord dat de leerlingen moeten opschrijven. De leerlingen herhalen het woord hardop en schrijven het op in de zin.
98
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - spelling: dictee
TIP! Heel zwakke spellers kun je laten werken met het zorgdictee. Bij het zorgdictee worden de transferwoorden als kopieerwoorden aangeboden en worden
1 Met Kerstmis vieren we de geboorte van Jezus. 2 Wil je wat zout op je frieten? 3 Mama vraagt me soms om op mijn kleine zus te passen. 4 In de winter trekt een zwaluw naar het zuiden. 5 Ik vang wormen en laat ze wriemelen in een potje. 6 Op het einde van een sprookje loopt alles altijd goed af. 7 Zitten er hier stoute kinderen in de klas? 8 Een Porsche is een mooie, maar dure auto. 9 Neem je rekenboek op pagina 23. 10 Vorig jaar in de maand mei deed ik mijn eerste communie. 11 Als Tom begint te lachen, schrik ik altijd even. 12 In onze koelkast liggen er altijd flessen spuitwater. 13 Vandaag heb ik een T-shirt met lange mouwen aan. 14 In de klas ben ik al twee jaar na elkaar nummer negen. 15 Ik wil voor mijn verjaardag graag een konijn.
geen leestekens beoordeeld (dispenserende maatregel). Verduidelijk voor deze leerlingen de werkwijze van een visueel dictee: lezen – bedekken –schrijven – controleren.
Correctie dictee - woorden Deze vraag staat op 15 punten. Elk vetgedrukt woord staat voor één punt. Uit spellingles
Transfer
Woorden
Kerstmis, passen, zwaluw, wriemelen, einde, stoute, auto, rekenboek, mei, lachen, flessen, mouwen, konijn
zout, nummer
Totaal /15
/13
/2
2 Zinnen Lees de zin (niet de leestekens, die moeten de leerlingen zelf identificeren). Lees de zin nogmaals, maar traag en in zinsdelen. De leerlingen schrijven ondertussen de zin op. Als het nodig is, kun je de zin nogmaals traag dicteren. 1 Ook de paus zet vanavond zijn kachel aan. 2 Ik wil met Pasen een ijsje eten. 3 Op reis duw ik mijn zus in het water. 4 Die motorboot lijkt wel een wrak. Correctie dictee - zinnen Deze vraag staat op 20 punten. Voor elk fout geschreven vetgedrukt woord verliest de leerling 1 punt. Voor elke hoofdletter die vergeten werd, verliest de leerling 1 punt. Voor elk foutief of vergeten leesteken, verliest de leerling 1 punt. In zinsverband
Uit spellingles
Transfer
paus, vanavond, kachel, Pasen, ijsje, reis, duw, motorboot, wrak
eten, water, lijkt
Hoofdletters
Ook, Ik, Op, Die
Leestekens
4 x punt op het einde van de zin
Totaal /12
/8
/4
Correctie zorgdictee - woorden en zinnen De vraag over zinnen staat op 12 punten. Voor elk fout geschreven woord verliest de leerling 1 punt.
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - spelling: dictee
99
Naam:
Datum:
Nr.
Dictee thema 3 Woorden 1 Met
/15
vieren we de geboorte van Jezus.
2 Wil je wat
op je frieten?
3 Mama vraagt me soms om op mijn kleine zus te 4 In de winter trekt een
naar het zuiden.
5 Ik vang wormen en laat ze 6 Op het
in een potje. van een sprookje loopt alles altijd goed af.
7 Zitten er hier
kinderen in de klas?
8 Een Porsche is een mooie, maar dure 9 Neem je
.
op pagina 23.
10 Vorig jaar in de maand 11 Als Tom begint te
deed ik mijn eerste communie. , schrik ik altijd even.
12 In onze koelkast liggen er altijd
spuitwater.
13 Vandaag heb ik een T-shirt met lange
aan.
14 In de klas ben ik al twee jaar na elkaar
negen.
15 Ik wil voor mijn verjaardag graag een
100
.
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - spelling: kortetermijndictee
.
Naam:
Datum:
Zinnen
Nr.
/20
1 2 3 4
Ik denk dat ik voor mijn toets behalen. Ik vind dat voor mij: zeer goed. goed. niet goed.
/35 zal
Dit wil ik over de toets vertellen:
Je behaalde / 35 op je toets. Ik vind dat voor jou: zeer goed. goed. niet goed.
Ik geef je de volgende tips:
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - spelling: kortetermijndictee
101
Naam:
Datum:
Zorgdictee thema 3
Nr.
Woorden
104
/15
1 Met
zout
2 Wil je wat
3 Mama vraagt me soms om op mijn kleine zus te
4 In de winter trekt een
5 Ik vang wormen en laat ze
6 Op het
7 Zitten er hier
8 Een Porsche is een mooie, maar dure
9 Neem je
10 Vorig jaar in de maand
11 Als Tom begint te
12 In onze koelkast liggen er altijd
13 Vandaag heb ik een T-shirt met lange
aan.
nummer
14 In de klas ben ik al twee jaar na elkaar
negen.
15 Ik wil voor mijn verjaardag graag een
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - spelling: zorgdictee
vieren we de geboorte van Jezus. op je frieten? .
naar het zuiden. in een potje. van een sprookje loopt als altijd goed af. kinderen in de klas? .
op pagina 23. deed ik mijn eerste communie. , schrik ik altijd even. spuitwater.
.
Naam:
Datum:
Nr.
Zinnen 1 Ook de
/12 zet
zijn
aan.
eten 2 Ik wil met
een
.
water 3 Op
ik mijn zus in het
.
lijkt 4 Die
wel een
Ik denk dat ik voor mijn toets behalen. Ik vind dat voor mij: zeer goed. goed. niet goed.
/27 zal
.
Dit wil ik over de toets vertellen:
Je behaalde / 27 op je toets. Ik vind dat voor jou: zeer goed. goed. niet goed.
Ik geef je de volgende tips:
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - spelling: zorgdictee
105
les 20
Evaluatieblok Domein: Onderwerp: Lesduur:
spelling controledictee 1 (thema 1-3) 25 minuten
Samenhang Dit dictee gaat over de inhouden van de spellinglessen van thema 1, 2 en 3. >> Herhaling leerstof tweede leerjaar (les 1.6). >> Woorden met een verdubbeling (les 1.12, 2.6, 2.17). >> Woorden met een verenkeling (les 1.17, 2.6, 2.17) >> Woorden met een andere klank (les 2.12, 2.17). >> Woorden met tweeklanken ei/ij of au/ou (les 3.6). >> Vrije klinker u in woorden met uw + woorden met wr + woorden met een hoofdletter voor namen van feestdagen (les 3.12). >> Vrije klinker u in woorden met uw + woorden op ond of or (les 3.12) >> Regel voor woorden waarin je verdubbelt of verenkelt + korte klank (gedekte klinker) voor ch (les 3.17).
Materialen Folio >> toetsbladen 1 en 2
Hoofddoelen van de toets >> Klankzuivere meerlettergrepige woorden correct schrijven. >> Woorden met een vrije klinker in open lettergrepen correct schrijven. >> Woorden met een verdubbeling van de medeklinker correct schrijven. >> Woorden met ng of nk correct schrijven. >> Woorden de eindigen op d of t en b of p correct schrijven. >> Woorden met aai, ooi en oei correct schrijven. >> Woorden met ei of ij correct schrijven. >> Woorden met g of ch correct schrijven. >> Woorden met ch of cht correct schrijven. >> Woorden met au of ou correct schrijven. >> Woorden met eeuw of ieuw correct schrijven. >> Woorden met uw correct schrijven. >> Woorden met wr correct schrijven. >> Namen van feestdagen correct schrijven. >> Woorden op ond of or correct schrijven.
Voorbereiding >> Kopieer voor elke leerling toetsblad 1. >> Kopieer voor heel zwakke spellers toetsblad 2 met het zorgdictee (dispenserende maatregel).
108
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - controledictee
Lesgang Langetermijndictee (25 minuten) 1 Woorden Dicteer de zin. Herhaal het woord dat de leerlingen moeten opschrijven. De leerlingen herhalen het woord hardop en schrijven het op in de zin. 1 De spin maakt haar web achter de kast. 2 Een vos is een sluw dier. 3 Ik heb een wrat op mijn voet. 4 Mijn papa kan goed met een motorboot varen. 5 Hangt er een brandblusser in jullie huis? 6 Ik vind kraaien geen mooie vogels. 7 Morgen stappen we met de klas naar het zwembad. 8 Het Suikerfeest is een feest dat moslims vieren. 9 Ik moet geeuwen als ik moe ben. 10 Er klonk een luide schreeuw in de gang. 11 Ik lust graag pasta met rode saus. 12 Onze hond heeft vlooien. 13 De juf lacht met mijn mop. 14 Op die boerderij hebben ze wel duizend koeien. 15 Onder een ladder lopen brengt ongeluk.
TIP! Heel zwakke spellers kun je laten werken met het zorgdictee. Bij het zorgdictee worden de transferwoorden als kopieerwoorden aangeboden en worden geen leestekens beoordeeld (dispenserende maatregel). Verduidelijk voor deze leerlingen de werkwijze van een visueel dictee: lezen – bedekken –schrijven – controleren.
Correctie dictee en zorgdictee Woorden Deze vraag staat op 15 punten. Elk vetgedrukt woord staat voor één punt. Uit spellingles
Transfer
Losse woorden
web, sluw, wrat, motorboot, brandblusser, kraaien, Suikerfeest, saus, lacht, boerderij, ladder
stappen, geeuwen, klonk, vlooien
Totaal /15
/11
/4
2 Zinnen Lees de zin (niet de leestekens, die moeten de leerlingen zelf identificeren). Lees de zin nogmaals, maar traag en in zinsdelen. De leerlingen schrijven ondertussen de zin op. Als het nodig is, kun je de zin nogmaals traag dicteren. 1 De nieuwe koning eet graag vis. 2 Met Kerstmis steken we de kachel aan. 3 Onze ouders gaan vanavond op reis. 4 De hond legt het bot in de keuken. Correctie dictee - zinnen Deze vraag staat op 20 punten. Voor elk fout geschreven vetgedrukt woord verliest de leerling 1 punt. Voor elke hoofdletter die vergeten werd, verliest de leerling 1 punt. VVoor elk foutief of vergeten leesteken verliest de leerling 1 punt.
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - controledictee
109
In zinsverband
Uit spellingles
Transfer
nieuwe, koning, Kerstmis, kachel, ouders, vanavond, reis, hond, legt
graag, steken, keuken
Hoofdletters
De, Met, Onze, De
Leestekens
4 x punt op het einde van de zin
Totaal /12
/8
/4
Correctie zorgdictee - woorden en zinnen De vraag over zinnen staat op 12 punten. Voor elk fout geschreven woord verliest de leerling 1 punt.
Na de les Maak een foutenanalyse voor elke leerling in de zorg- en evaluatiemodule. De zorg- en evaluatiemodule biedt: >> een overzicht van de behaalde scores, gekoppeld aan percentielen en zones (leerlingvolgsysteem). >> een takenpakket per leerling om onvoldoende beheerste inhouden bij te werken (inclusief verlengde instructie). Je kunt de foutenanalyse ook op papier maken. Het foutenrooster vind je op p. 111. Op basis daarvan kun je een takenpakket per leerling samenstellen. Let op! In het rooster wordt verwezen naar de H-bladen uit de differentiatieblokken van de voorbije 3 thema’s. Het is dus mogelijk dat een leerling twee keer hetzelfde blad maakt. De zorg- en evaluatiemodule biedt voor de remediëring nieuw remediërend oefenmateriaal.
110
L3 - Thema 3 - evaluatieblok – controledictee
nr. naam 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 Fiche Totaal
totaal op 35
zinnen op 20
ng(t)/ nk(t)
sch/ schr
aai/ooi/ oei
eeuw/ ieuw
woorden in zin op 15
Score
uw
Structuurfouten
Onthoudfouten
Leerjaar 3 Regelfouten
verdubbelen
verenkelen
hoofdlettters
gt/cht
-ond/-or
g/ch
au/ou
...
Controledictee 1
meerlettergrepige hoorwoorden
Hoorfouten Foutieve foneem-grafeem koppeling d, t, b, p op het einde
Foutenrooser
Foutenrooster controledictee
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - foutenrooster
111
wr
ei/ij
Naam:
Datum:
Controledictee 1
Woorden
/15
1 De spin maakt haar
achter de kast.
2 Een vos is een
dier.
3 Ik heb een
op mijn voet.
4 Mijn papa kan goed met een 5 Hangt er een
geen mooie vogels.
7 Morgen
we met de klas naar het zwembad. is een feest dat moslims vieren.
9 Ik moet 10 Er
varen. in jullie huis?
6 Ik vind
8 Het
als ik moe ben. een luide schreeuw in de gang.
11 Ik lust graag pasta met rode
.
12 Onze hond heeft 13 De juf 14 Op die 15 Onder een
112
Nr.
. met mijn mop. hebben ze wel duizend koeien. lopen brengt ongeluk.
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - controledictee
Naam:
Datum:
Zinnen
Nr.
/20
1
2
3
4
Ik denk dat ik voor mijn toets behalen. Ik vind dat voor mij: zeer goed. goed. niet goed.
/35 zal
Dit wil ik over de toets vertellen:
Je behaalde /35 op je toets. Ik vind dat voor jou: zeer goed. goed. niet goed.
Ik geef je de volgende tips:
L3 - Thema 3 - differentiatieblok - controledictee
113
Naam:
Datum:
Nr.
Controlezorgdictee 1 Woorden
116
/15
1 De spin maakt haar
2 Een vos is een
3 Ik heb een
4 Mijn papa kan goed met een
5 Hangt er een
6 Ik vind
stappen
7 Morgen
8 Het
geeuwen
9 Ik moet
klonk
10 Er
11 Ik lust graag pasta met rode
vlooien
12 Onze hond heeft
13 De juf
14 Op die
15 Onder een
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - controlezorgdictee
achter de kast. dier. op mijn voet. varen. in jullie huis? geen mooie vogels. we met de klas naar het zwembad. is een feest dat moslims vieren. als ik moe ben. een luide schreeuw in de gang. . . met mijn mop. hebben ze wel duizend koeien. lopen brengt ongeluk.
Naam:
Datum:
Nr.
Zinnen
/12
graag 1 De
eet
vis.
steken 2 Met
we de
3 Onze
gaan
aan. op
.
keuken 4 De
het bot in de
Ik denk dat ik voor mijn toets behalen. Ik vind dat voor mij: zeer goed. goed. niet goed.
/27 zal
.
Dit wil ik over de toets vertellen:
Je behaalde / 27 op je toets. Ik vind dat voor jou: zeer goed. goed. niet goed.
Ik geef je de volgende tips:
L3 - Thema 3 - evaluatieblok - controlezorgdictee
117
120
Hulptips
Brede basiszorg Positief, veilig en rijk klimaat 1 Je kunt verschillende materialen aanbieden en de leerlingen inspraak geven bij het selecteren van het leesmateriaal. Dit vergroot motivatie en betrokkenheid. 2 Je kunt individuele leerlingen schouderklopjes geven, hen aanmoedigen, naast hen gaan zitten (op dezelfde hoogte), hun problemen delen ... 3 Je roept de voorkennis rond een onderwerp op door bijvoorbeeld naar eigen ervaringen te vragen. 4 Je kunt via hoeken- en contractwerk leerlingen zelf hun leertraject laten uitstippelen. 5 Je kunt kiezen voor werkvormen met veel interactie. 6 Je kunt aparte opdrachten voorzien voor leerlingen die sneller klaar zijn. 7 Je kunt het succes in de kijker zetten. 8 Je kunt leerlingen extra tijd geven. 9 Je kunt activiteiten in kleinere kring doen om taalzwakkere leerlingen meer aan bod te laten komen. Betekenisvolle taken 10 Je kunt schrijfproducten echt opsturen. 11 Je kunt snellere leerlingen uitdagen om een gelezen tekst met een andere tekst te vergelijken (van structurerend naar beoordelend verwerkingsniveau). 12 Je kunt leerlingen zelf laten bepalen hoe lang hun verhaal zal zijn. 13 Je kunt de wereld van de taak inzichtelijker maken: de taak eerst laten beleven (= concrete hier-en-nuwereld) en dan laten verwoorden wat ze gedaan hebben (= daar-en-toen + abstracter perspectief ). 14 Je kunt op zoek gaan naar motiverende taken. Hoe maak je een taak motiverend? Vertrekken vanuit eigen ervaringen en interesses, de activiteit situeren in een zinvol kader, humor gebruiken, de fantasie van leerlingen prikkelen ... 15 Je kunt gebruikmaken van verschillende didactische werkvormen om op de leerstijlen van de leerlingen in te spelen. 16 Je kunt de taalelementen/tekst aanpassen: alle leerlingen krijgen dezelfde leestaak, maar tragere lezers krijgen een iets kortere tekst dan snellere lezers. 17 Je kunt leerlingen eerst mondeling verslag laten uitbrengen voor ze aan hun schriftelijk verslag beginnen. 18 Je kunt de opdracht zelf vereenvoudigen: de output aanpassen (bv. een tekening laten maken i.p.v. een talige neerslag eisen), minder output vragen ... 19 Je kunt het publiek aanpassen: je kunt de opdracht aanpassen zodat sterkere leerlingen de taak maken voor onbekende leeftijdgenoten en dat zwakkere leerlingen zich tot bekende leeftijdsgenoten mogen richten. 20 Je kunt het verwerkingsniveau aanpassen: een andere vraag of opdracht voorzien voor taalsterke/taalzwakke leerlingen. FASE 0
Hulptips TALENT
122
L3 - Thema 3 - hulptips
L3 - Thema 3 - hulptips
123
Remediërende maatregelen (door effectieve vormen van aangepaste instructie en specifieke oefening bepaalde vaardigheden op een hoger niveau FASE 1 brengen en zo de tekorten bij bepaalde leerlingen wegwerken. Je wilt de verschillen tussen de leerlingen zo klein mogelijk maken.) 31 Pre-teaching: bij pre-teaching krijgen zwakkere leerlingen vóór de les al uitleg over de essentiële stukken leerstof. Op die manier krijgen ze twee keer de instructie. 32 Je kunt de instructies vergemakkelijken door ze op te delen in stapjes. Ook de opdrachten zelf kunnen opgesplitst worden in tussenopdrachten en subtaken. 33 Je kunt taalzwakkere leerlingen een verlengde instructie geven. 34 Je kunt een leestekst in stukken verdelen en na elk stuk vragen formuleren.
Ondersteuning 21 Je kunt het doel van de taak nog een keer duidelijk maken, focussen op de relevante elementen. 22 Je kunt betekenisonderhandelingen voeren over de woordenschat in de taak. Dat doe je door te ‘onderhandelen’ over de betekenis van moeilijke woorden en door samen met de leerlingen te zoeken naar betere verwoordingen. 23 Je kunt visuele hulp bieden: de activiteit voordoen, voorwerpen tonen, de computer inzetten, foto’s/video’s laten zien, naslagwerken ter beschikking stellen ... 24 Je kunt individuele gesprekjes aanknopen met leerlingen en inspelen op wat zij inbrengen en proberen te zeggen. 25 Je kunt bewuster omspringen met figuurlijk, moeilijk en abstract taalgebruik. 26 Je kunt bewust met heterogene groepen werken, zodat sterkere leerlingen minder sterke leerlingen kunnen helpen. 27 Hebben veel leerlingen een gelijkaardig probleem, dan kun je de taak stilleggen en met de leerlingen reflecteren over het probleem en de oplossingsstrategieën bepalen. 28 Je kunt op het einde van de taak het leerproces van een leerling doorlopen. 29 Je kunt sommige leerlingen extra oefeningen geven, anderen individuele ondersteuning. 30 Tutorlezen: je kunt een of twee lestijden per week een zwakkere lezer naast een betere lezer plaatsen. De betere lezer die fungeert als tutor kan een medeleerling of een leerling uit een hogere klas zijn.
124
L3 - Thema 3 - hulptips
Dispenserende maatregelen (de leerling vrijstellen van bepaalde activiteiten, vakonderdelen, vakken of doelen en die vervangen door FASE 2 evenwaardige activiteiten en doelen.) 43 Je kunt taken zo herwerken voor bepaalde leerlingen dat ze geen talige reactie vergen (bv.: kruisje laten zetten, laten aanwijzen ...). 44 Je kunt de leerling vrijstellen van dictees die ver boven zijn niveau liggen en hem dictees geven die hij aankan. Spreek die bv. in op een bandje en laat hem die met cassetterecorder en koptelefoon tegelijk maken met de andere leerlingen. 45 Je kunt bij een schrijfopdracht de inhoud laten primeren op de vorm: spellingfouten en zinsbouw tellen niet mee. 46 Flexibele leerwegen: leerweg uitstippelen op maat van de leerling door bijvoorbeeld de leerling de taalles te laten volgen in een lager leerjaar.
Compenserende maatregelen (hulpmiddelen aanbieden die het leren vergemakkelijken, waardoor de leerling de doelen wel kan bereiken.) FASE 1 35 Je kunt sommige leerlingen structureel meer tijd geven om aan schriftelijke opdrachten te werken. 36 Je kunt nieuwe leerlingen de opdracht geheel of gedeeltelijk in de eigen taal laten oplossen. 37 Je kunt sommige leerlingen hulpmiddelen aanbieden zoals een woordenboek, zodat ze de taak zelfstandig kunnen uitvoeren. 38 Je kunt sommige leerlingen hun schriftelijke opdracht mondeling laten toelichten. 39 Taalzwakkere leerlingen kunnen gebruikmaken van spellinglijsten en regelkaarten. 40 Je kunt bij een boekbespreking een boek uit reeksen voor kinderen die moeilijk lezen ter beschikking stellen of een filmbespreking toelaten. FASE 2 41 Je kunt extra tijd geven voor dictee of een gatendictee geven, waarbij de leerling niet de hele zin maar enkel het woord uit het woordpakket moet invullen. 42 Je kunt een tekst/opdracht voorlezen in plaats van de leerling zelf te laten lezen.
580263 / 2
vanin.be