©VANIN
Ruben Foubert
Matthias Herreman
Bert Rondeaux
Tim Slootmans
Eveline Smets
Chris Van Broeck
Annemie Van Cleemput
Ria Van Mol
Coördinatie: Annemie Van Cleemput
Via www.ididdit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij TeleScoop Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Kies je ervoor om je aan te melden met je Smartschool-account, zorg er dan zeker voor dat je e-mailadres aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.
LET OP: DEZE LICENTIE IS UNIEK, EENMALIG TE ACTIVEREN EN GELDIG
VOOR EEN PERIODE VAN 1 SCHOOLJAAR.
INDIEN JE DE LICENTIE NIET KUNT
ACTIVEREN, NEEM DAN CONTACT OP MET ONZE KLANTENDIENST.
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën.
Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken.
In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het onlinelesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be
© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2024
De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
credits
tele 1 ©VANIN
p. 17 fig. 1.7 topografische kaart Bobbejaanland © NGI - toelating A3738 - www.ngi.be p. 18 fig. 1.8 topografische kaart omgeving Bobbejaanland © NGI - toelating A3738 - www.ngi.be p. 30 fig. 2.12 Planet Group Arena ©Maykova Galina / Shutterstock; fig. 2.13 tulpenveld Meerdonk © Alexandros Michailidis p. 31 fig. 2.14 Grote Markt Sint-Niklaas © Nicolas Maeterlinck/ BELGA p. 42 ballonvaarder © J. Lekavicius / Shutterstock p. 54 fig. 2.37 uittreksel topografische kaart © NGI - toelating A3738 - www.ngi.be p. 57 uittreksel topografische kaart © NGI - toelating A3738 - www.ngi.be p. 68 fig. 3.4 hevige regenval Brussel © Alexandros Michailidis / Shutterstock p. 103 weide © Karol Serewis / Shutterstock p. 124 fig. 4.39 Kaart ananasteelt © Wikipedia, By JackintheBox - Own work, CC BY-SA p. 134 fig. 5.1 binnenplaats Museum Plantin-Moretus, Antwerpen © robertharding / Shutterstock p. 138 fig. 5.8 veld in Ry, Frankrijk © Leitenberger Photography / Shutterstock p. 140 fig. 5.12 kayakken in Phang Nga Bay (Thailand) © madeustx / Shutterstock p. 143 fig. 5.22 mijn © T photography / Shutterstock p. 148 fig. 5.30 oliewinning in California © Christopher Halloran / Shutterstock p. 154 lithium-ionbatterij © Damrong Rattanapong / Shutterstock p. 156 fig. 5.40 containerschip Hamburg © AliveGK / Shutterstock; fig. 5.41 Apple-store in Bejing © Hung Chung Chih / Shutterstock.com p. 157 fig. 5.42 Port of Antwerp-Bruges © Kristof Lauwers / Shutterstock
Eerste druk 2024
ISBN 978-90-306-9505-9
D/2024/0078/111
Art. 606364/01
NUR 126/128
Coverontwerp: Banananas Ontwerp binnenwerk: Banananas, B.AD Tekeningen: Geert Verlinde Opmaak: Barbara Vermeersch
Aan het werk met kaarten
3 Geen vuiltje aan de lucht
©VANIN
Water naar de zee
5 De mens beïnvloedt de waterkringloop
1 Lekkers uit mijn buurt
2 Landbouw, grondsoort en reliëf
3 Landbouw, klimaat en vegetatie
Ontginning van gesteenten
WERKEN MET TELESCOOP 1
TeleScoop bestaat uit een leerwerkboek en digitaal materiaal dat je op iDiddit terugvindt.
Dit overzicht geeft je inzicht in welke onderdelen je waar kunt vinden.
TeleScoop bestaat uit vijf thema’s. Elk thema herken je aan de specifieke themakleur. Een thema start met een themapagina en een overzicht van de verschillende hoofdstukken.
Elk hoofdstuk is op dezelfde manier opgebouwd. We starten met de kernvraag waarrond gewerkt wordt. Vervolgens ga je in vier fases aan de slag met de leerinhoud:
1 CHECK-IN
2 OP ONDERZOEK
3 AAN DE SLAG
4 TEST JEZELF
NOOIT MEER VERLOREN LOPEN
KERNVRAAG HOE KUN JE JEZELF ORIËNTEREN EN LOKALISEREN?
1 CHECK-IN
©VANIN
Op iDiddit vind je alle informatie die ook in je boek terug te vinden is. Dat wil zeggen dat alle teksten, illustraties en opdrachten op papier ook digitaal aangeboden worden. De CHECK-IN en TEST JEZELF vind je uitsluitend online. Je kunt dus kiezen hoe je met TeleScoop aan de slag wilt gaan.
Op iDiddit vind je per thema ook:
- alternatieve syntheses - begrippenlijsten - checklists met lesdoelen - didactische animaties - kennisclips bij GEOKIT - interactieve kaarten of ontdekplaten - terreinfiches
- uitbreiding: Mag het iets meer zijn?
Wie wil, kan op iDiddit ook eigen notities bijhouden.
Wie is al eens op citytrip geweest of naar een pretpark en moest zich daar oriënteren aan de hand van een (digitale) kaart of plattegrond? Vond je dat moeilijk? Wat kun je daar nog over vertellen?
Het avontuur van oriënteren met kaart en kompas laat je de wereld om je heen verkennen en leert je om je weg te vinden. Dus, avonturiers, grijp je kompas en kaart, en ga op ontdekkingstocht!
2 OP ONDERZOEK
In OP ONDERZOEK maak je kennis met nieuwe leerinhouden. Vaardigheden worden uitgelegd in aparte kaders en achteraan gebundeld in je GEOKIT. Kennis vatten we samen in de rode kenniskaders. Handig zijn de verwijzingen naar de TEST JEZELF oefeningen waarmee je zelf kunt nagaan of je de leerinhouden begrepen hebt.
Een (digitale) kaart of plattegrond kan je zeker helpen
De eerste fase CHECK-IN activeert je voorkennis. Deze opdracht vind je alleen op iDiddit terug.
1 Leg je kompas horizontaal. Blijf uit de buurt van metaal en magneten.
2 De kompasnaald (rode pijlpunt) wijst het noorden aan.
3 Draai je kompas zo dat de letter N (noorden op het kompas) samenvalt met de rode pijlpunt van de kompasnaald.
4 Draai de kaart zo dat de noordpijl van de kaart samenvalt (evenwijdig ligt) met de kompasnaald.
5 Als er geen windroos op een kaart staat, is de bovenkant van de kaart het noorden. Kijk naar de tekst op de kaart om te bepalen wat de bovenkant is.
VAARDIGHEID 1: HOE BEPAAL JE HET NOORDEN MET EEN KOMPAS? Fig. 1.2 kompas
1 Zoek minstens twee herkenningspunten in het landschap.
2 Zoek die herkenningspunten op de kaart.
3 Draai nu de kaart zodat de herkenningspunten in dezelfde richting liggen als jij ze ziet.
5 De referentiekaart van België
Neem de referentiekaart van België achteraan in je leerwerkboek.
Vaardigheid 3: Hoe lokaliseer je jezelf op een kaart?
a Kun je de hoofdstad van België situeren? Welke belangrijke herkenningspunten zou elke Belg nog op een kaart van België moeten kunnen aanduiden?
3 AA n d E s LAg
Jezelf
Je
samen
een
enkele vrienden in Bobbejaanland. In de drukte verlies je de groep uit het oog.
een aantal herkenningspunten laten je vrienden je weten waar ze zich bevinden. Om een kaart of plattegrond zo goed mogelijk te oriënteren, bepaal je eerst waar het noorden ligt.
a Vervolledig de windroos op de plattegrond van Bobbejaanland (fig. 1.4).
Gebruik de Engelse symbolen N, E, S, W.
b Noteer ook de afkortingen van de tussenwindrichtingen op de windroos.
In de derde fase ga je begeleid zelfstandig
2
1 Oriënteer eerst je kaart (zie vaardigheid 2).
2 Trek daarna door elk herkenningspunt een lijn volgens je kijkrichting.
3 Waar deze lijnen elkaar snijden, is jouw standplaats S (zie figuur 1.3).
b Benoem de herkenningspunten uit vraag a die je zelf al weet liggen op de referentiekaart van België.
8-9 (DB) / 20-21 (PL)
c Neem de atlaskaart ‘België administratief’: dat is atlaskaart
4A: ten opzichte
-Kleur de provincie van je school geel. Duid je school aan met een zwarte stip.
1 Leg een denkbeeldige windroos op je standplaats.
-Noteer de naam van je provinciehoofdstad op de juiste plaats.
-Situeer je school in je provincie.
4B: in een gebied
Mijn school ligt in het van de provincie
leerlingenantwoord
leerlingenantwoord
d Welke andere steden moet je van je leerkracht op de referentiekaart van België kunnen aanduiden?
leerlingenantwoord
Antwerpen. Gebruik ‘ten ... van ...’ en ‘in ...’ voor de juiste situeringsmethode.
Duid ze aan op de kaart door een zwarte stip te plaatsen en de naam erbij te noteren.
Een kaart is een belangrijk hulpmiddel om je te oriënteren en je standplaats te lokaliseren in een landschap.
e Welke andere rivieren moet je van je leerkracht op de referentiekaart van België kunnen aanduiden?
leerlingenantwoord
Je kunt een kaart oriënteren met behulp van een windroos en een kompas. De (tussen)windrichtingen gebruik je om jezelf of een plaats te situeren ten opzichte van een andere plaats. Door verschillende herkenningspunten, slaag je erin om jezelf op de kaart en in het landschap te lokaliseren. Test jezelf: oefeningen 1-2-3
Duid ze aan op de kaart door ze met blauw te overtrekken en hun namen erbij te noteren.
f Welke andere autowegen moet je van je leerkracht op de referentiekaart van België kunnen aanduiden?
leerlingenantwoord
Duid ze aan op de kaart door ze met rood te overtrekken en de vakjes in te vullen.
Bij de vierde fase TEST JEZELF vind je in je boek een overzicht van de oefeningen die op iDiddit te vinden zijn. Je kunt er individueel de leerstof van het hoofdstuk mee inoefenen.
4 TEST JEZELF
1 Werken met de schaal
2 Een legende gebruiken
3 Referentiekaart België 20 leerlingenantwoord
AAN DE SLAG met de nieuwe leerinhouden. Je kunt de oefeningen op papier of digitaal maken.
Fig. 1.4
TeleScoop biedt verschillende manieren aan om een SYNTHESE te maken: mindmap, schema, samenvatting en Cornell. In het boek staat per thema één manier. Op iDiddit vind je nog andere opties.
Op het einde van elk thema vind je een BEGRIPPENLIJST. Op iDiddit kun je de betekenis van een begrip handig raadplegen bij Extra materiaal.
Het onlineleerplatform bij TeleScoop
Mijn lesmateriaal
Hier vind je alle inhouden uit het boek, maar ook meer, zoals checklists, ontdekplaten, filmpjes, extra oefeningen ...
Extra materiaal
Bij bepaalde stukken theorie of oefeningen kun je extra materiaal openen. Dat kan een videofragment zijn, een begrippenlijst, een extra bron of een leestekst. Dit materiaal helpt je om de leerstof onder de knie te krijgen.
Opdrachten
Hier vind je opdrachten die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Resultaten
Wil je weten hoever je al staat met oefeningen en opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van al je resultaten.
Notities
Maakte je aantekeningen bij een bepaalde inhoud? Via je notities kun je ze terug oproepen.
Meer weten?
Ga naar www.ididdit.be
©VANIN
Dit icoon geeft aan dat er aanvullend lesmateriaal of een didactische animatie op iDiddit staat.
Soms is het handig dat je extra lesinformatie of een videofragment zelf kunt bekijken of beluisteren op je smartphone. Als je dit icoon ziet, open dan de VAN IN Plus-app en scan de pagina.
Vaardig in aardrijkskunde
1 NOOIT MEER VERLOREN LOPEN
KERNVRAAG
HOE KUN JE JEZELF ORIËNTEREN EN LOKALISEREN?
1 CHECK-IN
Wie is al eens op citytrip geweest of naar een pretpark en moest zich daar oriënteren aan de hand van een (digitale) kaart of plattegrond? Vond je dat moeilijk? Wat kun je daar nog over vertellen?
Het avontuur van oriënteren met kaart en kompas laat je de wereld om je heen verkennen en leert je om je weg te vinden. Dus, avonturiers, grijp je kompas en kaart, en ga op ontdekkingstocht!
2 OP ONDERZOEK
©VANIN
Een (digitale) kaart of plattegrond kan je zeker helpen om je te oriënteren. Je gebruikt ze best vaak zonder er nog echt bij stil te staan. Het is echter heel belangrijk om een kaart op de juiste manier te gebruiken. De verschillende vaardigheden die je daarbij nodig hebt, worden op de volgende pagina stap voor stap uitgelegd.
Bekijk ook de bijhorende kennisclips over de vaardigheden.
1 Leg je kompas horizontaal. Blijf uit de buurt van metaal en magneten.
2 De kompasnaald (rode pijlpunt) wijst het noorden aan.
3 Draai je kompas zo dat de letter N (noorden op het kompas) samenvalt met de rode pijlpunt van de kompasnaald.
4 Draai de kaart zo dat de noordpijl van de kaart samenvalt (evenwijdig ligt) met de kompasnaald.
5 Als er geen windroos op een kaart staat, is de bovenkant van de kaart het noorden. Kijk naar de tekst op de kaart om te bepalen wat de bovenkant is. VAARDIGHEID
©VANIN
VAARDIGHEID 2: Hoe oriënteer je een kaart zonder kompas?
1 Zoek minstens twee herkenningspunten in het landschap.
2 Zoek die herkenningspunten op de kaart.
3 Draai nu de kaart zodat de herkenningspunten in dezelfde richting liggen als jij ze ziet.
S georiënteerd S = standplaats niet georiënteerd
Fig. 1.3 Een kaart oriënteren
Vaardigheid 3: Hoe lokaliseer je jezelf op een kaart?
1 Oriënteer eerst je kaart (zie vaardigheid 2).
2 Trek daarna door elk herkenningspunt een lijn volgens je kijkrichting.
3 Waar deze lijnen elkaar snijden, is jouw standplaats S (zie figuur 1.3).
Vaardigheid 4: Hoe situeer je een plaats (of jezelf) ... ?
4A: ten opzichte van een andere plaats
1 Leg een denkbeeldige windroos op je standplaats.
2 Bepaal de windrichting van de gezochte plaats ten opzichte van jouw standplaats.
Bv. Antwerpen ligt TEN noorden van Mechelen.
4B: in een gebied
1 Bepaal in dit gebied de windrichtingen.
2 Bepaal dan je standplaats binnen het gebied.
Bv. Antwerpen ligt IN het westen van de provincie Antwerpen. Gebruik ‘ten ... van ...’ en ‘in ...’ voor de juiste situeringsmethode.
Een kaart is een belangrijk hulpmiddel om je te oriënteren en je standplaats te lokaliseren in een landschap.
Je kunt een kaart oriënteren met behulp van een windroos en een kompas. De (tussen)windrichtingen gebruik je om jezelf of een plaats te situeren ten opzichte van een andere plaats.
Door verschillende herkenningspunten, slaag je erin om jezelf op de kaart en in het landschap te lokaliseren.
Test jezelf: oefeningen 1-2-3
1 Jezelf lokaliseren op een kaart
Je bent samen met enkele vrienden in Bobbejaanland. In de drukte verlies je de groep uit het oog. Met een aantal herkenningspunten laten je vrienden je weten waar ze zich bevinden. Om een kaart of plattegrond zo goed mogelijk te oriënteren, bepaal je eerst waar het noorden ligt.
a Vervolledig de windroos op de plattegrond van Bobbejaanland (fig. 1.4).
Gebruik de Engelse symbolen N, E, S, W.
b Noteer ook de afkortingen van de tussenwindrichtingen op de windroos.
©VANIN
Fig. 1.4 Plattegrond Bobbejaanland
2 Je standplaats bepalen op een kaart
Om je weg te vinden op een kaart, moet je eerst je eigen standplaats kunnen bepalen. Vervolgens ga je op zoek naar je vrienden, die zich allemaal op een andere locatie bevinden.
a oto hieronder geeft het zicht weer vanuit jouw standplaats. Duid je standplaats aan met een zwarte stip
3 Een plaats situeren ten opzichte van een andere plaats
Situeer de volgende plaatsen aan de hand van een windrichting. Gebruik de plattegrond van Bobbejaanland en je oplossingen uit de vorige opdracht. Let op de oriëntatie van de plattegrond.
- Je bevindt je in het van Bobbejaanland.
- Vriend 1 bevindt zich ten van jouw standplaats.
- Vriend 4 bevindt zich ten van jouw standplaats.
4 Jezelf situeren ten opzichte van een andere plaats
Situeer je vrienden ten opzichte van elkaar. Gebruik nu de tussenwindrichtingen.
Schrijf de tussenwindrichtingen zowel voluit als met de Engelstalige afkorting.
- Vriend 2 bevindt zich ten / van jouw standplaats.
- Vriend 3 bevindt zich ten / van jouw standplaats.
4 TEST JEZELF
1 Oriënteren met een kompas
2 Je standplaats bepalen
3 Plaatsen situeren ten opzichte van andere plaatsen
2 AAN HET WERK MET KAARTEN
KERNVRAAG
WELKE ELEMENTEN HELPEN JE BIJ HET LEZEN VAN EEN KAART?
1 CHECK-IN
©VANIN
Heb je ooit nagedacht over hoe je de wereld om je heen kunt weergeven op een kaart? Dat lijkt niet eenvoudig, maar gelukkig beschik je over een grote waaier aan kleuren, symbolen en letters om alle landschapselementen om te zetten in een overzichtelijke plattegrond. Zin om het uit te proberen? Waar wacht je nog op?
2 OP ONDERZOEK
Met een windroos en een aantal herkenningspunten in het landschap en op een kaart, kun je jezelf oriënteren in een landschap. Een kaart kan je bovendien nog veel meer vertellen over de omgeving.
1 Zelf een kaart tekenen
Een klasgenoot blijft vanavond bij je slapen. Hij wil na school onmiddellijk naar je huis fietsen. Om hem de weg te tonen, teken je op een blad papier de route van school naar je huis.
1 Wat moet je allemaal weten om je route zo nauwkeurig mogelijk te tekenen?
2 Welke online hulpmiddelen komen volgens jou van pas om de route zo duidelijk mogelijk voor te stellen?
3 Teken met behulp van alle gegevens die je nu verzameld hebt een zo duidelijk mogelijke kaart op een A4-blad.
4 Toon je kaart aan je buur. Kan hij/zij je route op een echte kaart terugvinden? Laat hem/haar in het kader aankruisen wat goed is en wat je best nog verbetert.
Ik begrijp alle symbolen op de kaart.
Ik herken alle straten op de kaart.
De lengte van de straten is volgens mij juist weergegeven.
Ik kan de route gemakkelijk terugvinden op een echte kaart.
2 Een legende maken
Je hebt in je tekening verschillende symbolen gebruikt om landschapselementen weer te geven. De betekenis van die symbolen vind je in een legende. Neem er een topografische kaart van je eigen leefomgeving bij.
1 Vergelijk de symbolen en kleuren die jij gebruikte met die van de topografische kaart.
©VANIN
Welke
3 We verdelen die symbolen in drie groepen: punt-, lijn- en vlaksymbolen. In de tabel krijg je twee voorbeelden per soort symbool. Schrijf de betekenis erbij.
©VANIN
4 Schreef je ook woorden voluit op de kaart? JA / NEE (schrap wat niet past) Waarvoor heb je woorden gebruikt? Geef enkele voorbeelden.
3 De SCHAAL gebruiken
Om je route voor te stellen op een A4-blad heb je de werkelijke afstanden moeten verkleinen. De mate waarin de werkelijke afstanden verkleind worden, wordt weergegeven door de schaal.
1 Meet de hoogte van dit legofiguurtje en noteer ze ernaast op het bovenste lijntje.
2 Noteer je eigen lengte op het onderste lijntje naast het legofiguurtje. Je hebt nu zelf een lijnschaal gemaakt.
3 Hoeveel keer is het legofiguurtje kleiner dan jij?
4 Geef die verhouding weer in een breuk. Die breukschaal geeft dus weer hoeveel keer de werkelijkheid werd verkleind.
Fig. 1.6 Legofiguurtje op ware grootte
Op een kaart moet de werkelijkheid dus ook verkleind weergegeven worden. Bekijk de kennisclip van vaardigheid 5. Zo leer je werken met de lijnschaal en de breukschaal.
VAARDIGHEID 5: HOE GEBRUIK JE EEN SCHAAL OM AFSTANDEN TE BEPALEN?
De schaal geeft aan hoeveel keer de werkelijke afstanden op een kaart zijn verkleind. We maken het onderscheid tussen een lijnschaal en een breukschaal.
Lijnschaal
Op een lijnstuk staan de werkelijke afstanden aangeduid die voorgesteld worden op de kaart.
Voorbeeld: Je wilt de werkelijke afstand (in vogelvlucht of ‘hemelsbreed’) kennen tussen twee steden, bv. Antwerpen en Mechelen.
1 Neem een strookje papier.
2 Leg dat onder de twee steden.
3 Teken de beide steden af op het strookje en leg dat dan naast de lijnschaal. Je komt uit op een afstand tussen ongeveer 20 en 25 kilometer. Deze methode is niet zeer nauwkeurig.
Breukschaal
De noemer van de breuk geeft aan hoeveel keer de afstanden op deze kaart zijn verkleind. De breukschaal van de administratieve kaart van België is bijvoorbeeld 1/800 000. Dat betekent dat alle afstanden op de kaart in werkelijkheid 800 000 keer groter zijn. Je meet de afstand tussen Antwerpen en Mechelen, die is 2,8 centimeter.
In werkelijkheid bedraagt deze afstand dus: 2,8 cm x 800 000 = 2 240 000 cm of 22 400 m of 22,4 km.
Opgelet!
Op kleinschalige kaarten (grote landen en werelddelen bijvoorbeeld) moet je opletten met het gebruik van de schaal om afstanden te berekenen. Door de projectie van een bol op een plat vlak zijn de afstanden áltijd vervormd. De resultaten van die oefeningen zijn niet correct.
Naast de windroos heeft een kaart nog twee andere belangrijke elementen die niet mogen ontbreken: de legende en de schaal. De legende geeft de verklaring van de gebruikte kaartsymbolen, kleuren en het kaartschrift weer. We kunnen de symbolen in drie groepen verdelen: puntsymbolen, lijnsymbolen en vlaksymbolen.
De schaal geeft aan hoeveel keer de afstanden uit de werkelijkheid verkleind werden op de kaart. Je geeft de schaal weer met een breuk of een lijn.
Test jezelf: oefeningen 5-6
Ook op atlaskaarten vind je een schaal en legende terug. Aangezien we in het vak aardrijkskunde vaak met een atlas werken, leren we je eerst hoe je die gebruikt. Bekijk de kennisclip van vaardigheid 6.
©VANIN
VAARDIGHEID 6: HOE ZOEK JE SNEL OP IN JE ATLAS?
1 Zoek je een plaats die je totaal niet weet liggen?
Gebruik dan het register of de index achteraan in je atlas.
2 Zoek je een kaart van een plaats die je ongeveer weet liggen?
Gebruik dan de blad-of kaartwijzer voor- of achteraan in je atlas.
3 Zoek je een kaart met een bepaald thema van een gebied?
Gebruik dan de (algemene) inhoud vooraan in je atlas.
1 Werken met de schaal in Google Maps
Je wil graag weten hoe groot de afstand is tussen je school en Bobbejaanland. Zo kun je beter inschatten hoe lang je met je vrienden onderweg zal zijn.
a Open Google Maps.
b Typ ‘Bobbejaanland’ in de zoekbalk. Een rode markering verschijnt op de juiste locatie.
c Maak gebruik van de zoomknoppen rechts onderaan en zoom uit tot ook je schoolgemeente zichtbaar is op het scherm. Schrap wat niet past.
©VANIN
-Wanneer je uitzoomt (klikken op het minteken) zie je een groter / kleiner oppervlak met minder / meer details. De afstand die wordt weergegeven in de lijnschaal wordt groter / kleiner.
-Wanneer je inzoomt (klikken op het plusteken) zie je een groter / kleiner oppervlak met minder / meer details. De afstand die wordt weergegeven in de lijnschaal wordt groter / kleiner
-Een grote schaal (bv. 1/10 000) geeft een groot / klein oppervlak met weinig / veel details weer.
-Een kleine schaal (bv. 1/100 000) geeft een groot / klein oppervlak met weinig / veel details weer.
d Zoom uit tot de route van je school tot Bobbejaanland volledig zichtbaar is.
e Klik met de rechtermuisknop op je school. Klik dan op ‘afstand meten’. Klik met de rechtermuisknop op Bobbejaanland en dan op ‘afstand tot hier’. Noteer hier de totale afstand: km.
2 Werken met de schaal op de topografische kaart
Pas je kennis nu toe op de topografische kaarten van Bobbejaanland en omgeving.
a Topografische kaart Bobbejaanland (1/10 000): Vul aan en schrap wat niet past.
schaal: 1/10 000 0 200m
Fig. 1.7 Topografische kaart Bobbejaanland met schaal 1/10 000
-1 cm op deze kaart is in werkelijkheid cm of m.
-Bepaal de werkelijke afstand tussen punt A en B met behulp van de lijnschaal. De werkelijke afstand tussen beide punten is m.
-Weergegeven oppervlakte: groot / klein
-Zichtbare details van Bobbejaanland: veel / weinig
b Topografische kaart omgeving Bobbejaanland (1/50 000): Vul aan en schrap wat niet past.
B
schaal: 1/50 000 0 1 km
Fig. 1.8 Topografische kaart omgeving Bobbejaanland met schaal 1/50 000
-1 cm op deze kaart is in werkelijkheid cm of m.
-Bepaal de werkelijke afstand tussen punt A en B met behulp van de lijnschaal.
De werkelijke afstand tussen beide punten is m.
-Weergegeven oppervlakte: groot / klein
-Zichtbare details van Bobbejaanland: veel / weinig
3 Werken met de legende van een kaart
Bekijk opnieuw de topografische kaart op schaal 1/50 000 van Bobbejaanland (fig. 1.8).
a Vul de tabel aan met telkens twee puntsymbolen, lijnsymbolen en vlaksymbolen die je op de kaart vindt. Teken ze er ook bij.
©VANIN
b Welke landschapselementen kunnen onmogelijk worden weergegeven op een kaart?
Geef twee voorbeelden.
c Op de plattegrond van Bobbejaanland staat geen legende. Hoe komt het dat je daar toch alles makkelijk kunt terugvinden?
©VANIN
d Vul de tabel hieronder aan.
-Noteer in de eerste kolom drie woorden die op de topografische kaart staan.
-Noteer in de tweede kolom de kleur die men daarvoor gebruikt.
-Noteer in de derde kolom waarvoor die kleuren gebruikt worden.
kaartschrift kleur gebruikt voor …
4 Werken met de schaal en legende van je atlas
Leg je atlas gesloten voor je. Probeer om ter snelst de oplossing te vinden in je atlas.
a Neem de kaart van België administratief in je atlas.
- Welke schaal staat er bij die kaart?
- Waar vind je de legende terug?
b Zoek in je atlas naar ...
-2 grondstoffen die je ten noorden van de Grote Meren in de Verenigde Staten kunt vinden:
-de plaats Monopoli:
In welk land ligt deze stad?
Dat vond ik op p.
Dit is atlaskaart
- een kaart over het toerisme in Marokko:
Ik vond er een op p.
Dit is atlaskaart
- de kaart van Duitsland:
Ik vond die op p.
Dit is atlaskaart
5 De referentiekaart van België
Neem de referentiekaart van België achteraan in je leerwerkboek.
a Kun je de hoofdstad van België situeren? Welke belangrijke herkenningspunten zou elke Belg nog op een kaart van België moeten kunnen aanduiden?
b Benoem de herkenningspunten uit vraag a die je zelf al weet liggen op de referentiekaart van België.
c Neem de atlaskaart ‘België administratief’: dat is atlaskaart
-Kleur de provincie van je school geel. Duid je school aan met een zwarte stip.
-Noteer de naam van je provinciehoofdstad op de juiste plaats.
-Situeer je school in je provincie.
Mijn school ligt in het van de provincie
d Welke andere steden moet je van je leerkracht op de referentiekaart van België kunnen aanduiden?
Duid ze aan op de kaart door een zwarte stip te plaatsen en de naam erbij te noteren.
e Welke andere rivieren moet je van je leerkracht op de referentiekaart van België kunnen aanduiden?
Duid ze aan op de kaart door ze met blauw te overtrekken en hun namen erbij te noteren.
f Welke andere autowegen moet je van je leerkracht op de referentiekaart van België kunnen aanduiden?
Duid ze aan op de kaart door ze met rood te overtrekken en de vakjes in te vullen.
4 TEST JEZELF
1 Werken met de schaal
2 Een legende gebruiken
3 Referentiekaart België
Sy NTHESE
op een kaart
windroos
schaal
legende
lijnschaal - breukschaal
©VANIN
met een kaart
punt-, lijn- en vlaksymbolen
oriënteren richten volgens de windrichtingen
lokaliseren
situeren
je plaats bepalen
je plaats aanduiden in een gebied of ten opzichte van een andere plaats
0 50 km
Fig. 1.9 Referentiekaart van België
BEGRIPPENLIJST
VAARDIG IN AARDRIJKSKUNDE
hoofdstuk begrip definitie
2 de index alfabetische lijst achteraan in je atlas (ook: het register)
1 de kaart verkleinde, getekende weergave van het landschap
2 de kaartwijzer overzichtskaart in je atlas met een verwijzing naar deelkaarten
2 het landschapselement onderdeel van het landschap dat op natuurlijke wijze of door inbreng van de mens ontstaan is
2 de legende overzicht van de gebruikte symbolen op een kaart en hun betekenis
1 lokaliseren jezelf of een plaats bepalen op een kaart
1 oriënteren jezelf of een kaart juist richten ten opzichte van de windrichtingen
2 de referentiekaart kaart met de belangrijkste herkenningspunten van een bepaald gebied
2 de schaal breuk of lijn die aangeeft hoeveel keer de werkelijkheid verkleind wordt op een kaart
1 situeren met een windrichting de ligging van een plaats ten opzichte van een andere plaats aanduiden
2 de topografische kaart detailkaart waarop zichtbare landschapselementen en extra informatie zoals namen van gemeenten, grenzen en hoogtelijnen aangeduid worden
©VANIN
1 HET LANDSCHAP IN LAGEN
KERNVRAAG
HOE BESTUDEER JE EEN LANDSCHAP?
1 CHECK-IN
Heb jij ooit al eens met een ballon gevaren? Of droom je ervan om later ballonvaarder te worden? Dan is het heel belangrijk dat je het landschap goed leert bestuderen. Je wilt toch niet met je ballon in het midden van een rivier of op een autosnelweg landen? Neem je kaart en landschapsfoto’s bij de hand en word een echte ballonvaarder!
2 OP ONDERZOEK
Een ballonvaarder moet over de nodige kennis beschikken om zijn ballon te besturen. Hij kan zich oriënteren en herkent verschillende plaatsen in het landschap.
De kaart van België heb je al bestudeerd. In dit hoofdstuk leer je enkele belangrijke referentiepunten van Europa situeren op een kaart.
1 Een landschap vanuit de lucht
Al meer dan 40 jaar verwelkomt het Zwitserse Château-d’Oex ballonnen van over de hele wereld. Het kleurrijke festival duurt negen dagen en omvat allerlei evenementen, maar vooral ballonvaarten. De heteluchtballonnen vliegen over het landschap, met een prachtig uitzicht over de Alpen.
Stijg mee op en bestudeer het landschap vanuit je luchtballon. Bekijk het filmpje.
1 Wat kun je zien vanuit de lucht? Noteer.
2.2 Château-d’Oex (Zwitserland)
©VANIN
2 Welke elementen uit je antwoord bij vraag 1 zijn na enige tijd niet meer zichtbaar? Noteer.
De zaken die overblijven en die je vanuit je luchtballon kunt zien, noemen we landschapselementen.
1 In Google Earth online kun je nog hoger vliegen.
Geef de naam ‘Château-d’Oex’ in het zoekvenster linksboven in en verken de omgeving van je opstijgplaats.
a Klik op ‘3D’ rechts onderaan.
b Vlieg hoger of lager door te scrollen.
c Druk op je toetsenbord de Ctrl-toets in en sleep met je muis om het beeld te draaien en te kantelen.
2 Bekijk figuur 2.4. De figuur toont onderaan een stukje van een landschap. Je kunt dit landschap uiteen halen in lagen die gelijkaardige elementen bevatten.
©VANIN
Onderzoek nu de verschillende lagen voor Château-d’Oex. Werk in de tabel op de volgende pagina.
a Noteer bij elke laag de landschapselementen die je in het filmpje en via Google Earth ziet.
b Noteer op basis van de voorbeelden wat elke laag weergeeft.
landgebruik
vegetatie
klimaat
reliëf
bodem en water
ondergrond
landschap
Landschapsvormende lagen die samen het landschap vormen
het landgebruik de vegetatie
Landschapselementen in Château-d’Oex
Wat geeft deze laag weer?
het klimaat
het reliëf de bodem en het water de ondergrond
3 Bijna alle lagen bevatten natuurlijke elementen, maar in één laag worden alle elementen weergegeven die de mens aan het landschap heeft toegevoegd.
a Welke laag is dat?
©VANIN
b Welke landschapselementen uit jouw buurt vind je in die laag?
- gebouwen:
- wegen:
- ontginning: - landbouw: - toerisme en recreatie: - nutsvoorzieningen:
Inzicht in een landschap
Relaties of verbanden leggen tussen landschapselementen helpt ons om inzicht te krijgen in een landschap.
1 Leg een verband tussen de landschapselementen uit de linkerkolom en die uit de rechterkolom door ze met elkaar te verbinden.
rivier • winkelcentrum • autosnelweg • station
akker met suikerbieten
kust • bergen
marktplein
• parkeerplaatsen
• camping
• terrasjes
• brug
• tankstation
• kabelbaan
• suikerfabriek
• fietsenstalling
2 Ga op zoek naar verbanden in het landschap rond Château-d’Oex.
Het landschapWelke elementen komen samen voor? Waar komen ze juist voor?
Binnen of tussen welke landschapsvormende lagen is er een verband?
©VANIN
Landschappen zijn opgebouwd uit landschapselementen (gebouwen, wegen, bossen, rivieren …) die het uitzicht sterk bepalen. We delen het landschap op in lagen en rangschikken de elementen in elk van die lagen.
De ondergrond, de bodem, het reliëf, het klimaat en de vegetatie zijn de natuurlijke lagen
Alle elementen die de mens in het landschap heeft aangebracht, behoren tot de laag van het landgebruik.
Bv. gebouwen, akkers, parken, kanalen, industrie …
Een landschap zit vol verbanden of relaties. Als je de relatie ziet, dan begrijp je waarom een element al dan niet voorkomt. Bijvoorbeeld: op steile hellingen in een gebergte (laag reliëf) zie je wel bossen (laag vegetatie), maar geen akkers met graan (laag landgebruik).
Test jezelf: oefeningen 1-2
4
Verschillende soorten kaarten
Een ballonvaarder vertrouwt op kaarten. Hij legt zijn route vast, oriënteert zich volgens de windrichtingen en bepaalt zijn hoogte. Er bestaan veel verschillende soorten kaarten. Naast wegenkaarten leren we in de oefening hieronder nog twee andere kaarten kennen: de administratieve kaart en de natuurkundige kaart.
Fig. 2.6 Château-d’Oex op de kaart
1 Zoom in Google Maps vanuit Château-d’Oex uit en verander bij de lagen (icoontje linksonder) van ‘satelliet’ naar ‘terrein’.
a In welk land ligt Château-d’Oex?
b Wat zijn de buurlanden?
c Zoom nog verder uit zodat je ons werelddeel kunt bekijken.
Dat is:
2 Hieronder zie je twee verschillende kaarten van het werelddeel Europa.
2.7 Europa administratief - atlaskaart
©VANIN
2.8 Europa natuurkundig - atlaskaart
a Teken op beide kaarten een rode cirkel rond de plaats waar de ballon opstijgt.
b Noteer bij elke kaart het kaartnummer van je atlas.
- Atlaskaart Europa administratief:
- Atlaskaart Europa natuurkundig:
c Markeer hieronder de juiste antwoorden bij de vragen voor beide kaarten.
Zijn er landsgrenzen op de kaart?
ja / nee ja / nee
Wat geven de kleuren op de kaart weer?
verschillende landen / hoogtes en laagtes in het landschap
verschillende landen/ hoogtes en laagtes in het landschap
Welk begrip gebruik je om hoogtes en laagtes in het landschap weer te geven?
het reliëf / de bodem / de ondergrond Wanneer gebruik je voornamelijk deze kaart?
Als ik info nodig heb over: landen / vlaktes / gebergten / steden / zeeën / rivieren
Als ik info nodig heb over: landen / vlaktes / steden / gebergten / zeeën / rivieren
V6
Op 1 maart 1999 steeg de Breitling Orbiter 3 op in het Zwitserse bergdorp Château-d’Oex en slaagde erin een non-stop ballonvlucht rond de wereld te maken. De tweekoppige bemanning, Bertrand Piccard en Brian Jones, legde een afstand van 40 813 km af in 19 dagen, 21 uur en 47 minuten. De reis eindigde met een succesvolle landing in de Egyptische woestijn.
Fig. 2.9 Eerste reis rond de wereld met een ballon: de Breitling Orbiter 3
Uiteraard kenden Bertrand Piccard en Brian Jones de wereldkaart op hun duimpje. Hoe zit het met jou? Zoek een geschikte wereldkaart in je atlas en voer opdrachten b tot d uit op de referentiekaart van de wereld achteraan in dit leerwerkboek.
a Welke atlaskaart gebruik je?
b Noteer de namen van de oceanen en grote zeeën op de referentiekaart: Atlantische Oceaan, Stille/Grote Oceaan, Indische Oceaan, Noordelijke IJszee en Zuidelijke Oceaan.
c Continenten zijn grote aaneengesloten stukken land. Noteer hun namen op de juiste plaats op de referentiekaart in hoofdletters: Amerika, Eurazië, Afrika, Antarctica, Australië.
d Een werelddeel is een uitgestrekt gebied op aarde met alle eilanden die daarbij horen. Arceer op de referentiekaart de werelddelen in de kleuren hieronder en schrijf hun namen erbij.
Noord-Amerika
Zuid-Amerika
Afrika
Europa
©VANIN
Azië
Oceanië
Antarctica
Een administratieve kaart geeft informatie over plaatsnamen en grenzen. Op een natuurkundige kaart vind je gegevens over reliëf en waterlopen.
Werelddelen zijn uitgestrekte gebieden met alle eilanden die erbij horen. Dat zijn Noord-Amerika, ZuidAmerika, Afrika, Europa, Azië, Oceanië en Antarctica. Continenten zijn grote aaneengesloten stukken land, zonder de eilanden. Zo vormen Europa en Azië het continent Eurazië. Noord- en Zuid-Amerika vormen samen het continent Amerika.
Test jezelf: oefeningen 3-4
1 Relaties ontdekken in het landschap
Bekijk en vergelijk de onderstaande foto’s en beantwoord de vragen.
a Noteer zoveel mogelijk landschapselementen voor beide foto’s.
b Wat is het onderling verband tussen de landschapselementen op elk van de foto’s?
c Binnen welke of tussen welke landschapsvormende lagen is er een verband?
2 Relaties ontdekken in het landschap
Bekijk en vergelijk de onderstaande foto’s en beantwoord de vragen.
©VANIN
a Noteer zoveel mogelijk landschapselementen voor beide foto’s.
b Wat is het onderling verband tussen de landschapselementen op elk van de foto’s?
©VANIN
c Binnen of tussen welke landschapsvormende lagen is er een verband?
3 Opstijgen in je eigen schoolomgeving
Elk jaar vinden in het eerste weekend van september in het Oost-Vlaamse Sint-Niklaas de Vredesfeesten plaats. Met dat evenement voor luchtballonnen wordt jaarlijks de bevrijding van de Tweede Wereldoorlog herdacht.
Zijn er in jouw omgeving ook opstijgplaatsen voor een heteluchtballon?
a Kies een opstijgplaats via Google Earth of Google Maps (satellietbeeld) en bekijk het landschap. Welke landschapselementen neem je waar?
b Welke landschapselementen houden verband met elkaar? Leg je antwoord kort uit.
4 TEST JEZELF
1 Landschapsvormende lagen
2 Relaties in het landschap
3 De referentiekaart van Europa
4 Werelddelen en continenten
2 WEERSELEMENTEN METEN
KERNVRAAG
WAT IS DE INVLOED VAN HET WEER OP EEN BALLONVAART?
1 CHECK-IN
Kun je met een ballon varen in de winter? Of kan dat enkel bij mooi weer in de zomer? Zijn er andere weerfactoren die je ballonvaart kunnen beïnvloeden? Verdiep je in dit hoofdstuk in de weerselementen en de weerkaarten en word een echte weerman of weervrouw!
2 OP ONDERZOEK
Voordat een piloot van een ballon opstijgt, worden altijd de actuele weergegevens opgevraagd. Weersomstandigheden zorgen er regelmatig voor dat een vaart niet doorgaat of wordt uitgesteld.
1 De weerselementen
De weerselementen
1 Zijn de weersomstandigheden goed?
©VANIN
a Beschrijf samen met je buur het weer van vandaag. Kies een of meerdere pictogrammen die het weer weergeven. Noteer de nummer(s) uit figuur 2.16.
b Zijn dit volgens jullie goede weersomstandigheden om een ballonvaart te maken? Waarom wel of niet?
2 Het KMI is de Belgische weerdienst. Het KMI krijgt elk uur meteorologische waarnemingen binnen van een twintigtal stations verspreid over heel België.
a Waarvoor staan de letters in KMI?
b Ga naar https://www.ventusky.com en bekijk de weerselementen van jouw locatie op dit moment.
c Vul jouw waarnemingen aan in de tabel.
weerselementwaarneming
temperatuur (in °C)
neerslag (in mm)
bewolkingsgraad (in %)
luchtvochtigheid (in %)
luchtdruk (in hPa)
windrichting
windsnelheid (in km/h)
Temperatuur, neerslag, bewolkingsgraad, luchtvochtigheid, luchtdruk, windrichting en windsnelheid zijn allemaal weerselementen. Elk weerselement kun je meten met een toestel.
Test jezelf: oefeningen 1-2
©VANIN
Wist je dat de luchtballon werd uitgevonden door de gebroeders Montgolfier? Op 4 juni 1783 gaven zij een eerste onbemande demonstratie. Enkele maanden later, op 19 september van dat jaar, volgde een tweede testvlucht, nu met een haan, een eend en een schaap in de mand. Een forse windstoot maakte een einde aan die testvlucht. De dieren overleefden de crash en het schaap, Montauciel, mocht als beloning verder leven in de koninklijke dierentuin. Nog een maand later volgde op 15 oktober 1783 de eerste bemande ballonvlucht.
2 De temperatuurkaart
1 Je hebt waarschijnlijk al gemerkt dat de temperatuur aan de kust of in de Ardennen een paar graden kan verschillen van die in jouw gemeente. Onderzoek dit verder op de temperatuurkaarten van België hieronder.
a Bekijk de figuren 2.19, 2.20 en 2.21. Hoe wordt de temperatuur op deze kaarten voorgesteld?
b Welke maand onderzoek je?
2 Bestudeer de temperatuurkaart van een bepaalde dag in België. Beantwoord de vragen.
a Van welke dag en uur is dit de temperatuurkaart? Omcirkel op de kaart en noteer hieronder.
b Overtrek op de kaart de temperatuurlijn van 8 °C.
c Ga naar www.meteobelgie.be. Kies voor ‘Waarnemingen’ en daarna bij ‘Reële tijd’ voor ‘Temperatuur’.
- Noteer de datum en het moment waarop je de kaart bekijkt.
- Wat is de temperatuur in jouw buurt?
©VANIN
- Klik bovenaan op ‘Play’. Wat merk je?
3 Bestudeer de temperatuurkaart van een bepaalde maand in België. Beantwoord de vragen.
a Van welke maand is dit de temperatuurkaart?
Omcirkel op de kaart en noteer hier.
b Overtrek in de legende en op de kaart de temperatuurlijn van 8 °C.
c Lees opnieuw de temperatuur in jouw buurt af.
- Wat is de temperatuur in jouw buurt?
©VANIN
- Vergelijk met de vorige kaart. Is de temperatuur hoger, lager of hetzelfde?
Fig. 2.20 Gemiddelde temperatuur, maart 2024
4 Bestudeer de kaart van de maandelijkse gemiddelde temperatuur in België. Beantwoord de vragen.
a Van welke periode is dit de temperatuurkaart? Omcirkel op de kaart en noteer hieronder.
b Waarom kun je de temperatuurlijn van 8 °C hier niet overtrekken?
c Lees opnieuw de temperatuur in jouw buurt af.
- Wat is de temperatuur in jouw buurt?
- Is de temperatuur lager, hoger of gelijk aan die op vorige kaart?
Fig. 2.21 Maandelijkse gemiddelde temperatuur, maart
d Noteer een besluit over de temperatuur in maart 2024.
De lijnen met dezelfde temperatuur die je overtrokken hebt op de temperatuurkaarten van België, noemen we temperatuurlijnen of isothermen
3 De temperatuurcurve
Om de temperatuur overzichtelijk weer te geven, gebruik je de temperatuurcurve
1 Maak een temperatuurcurve van het jaar 2023. Volg de aanwijzingen stap voor stap.
a Surf naar www.meteo.be/nl/brussel > Klimaat > Klimaat van België > Klimatologisch overzicht. Kies bovenaan het jaar 2023.
b Noteer de gemiddelde maandtemperatuur van elke maand in de tabel.
jan.feb.maa.apr.meijun.jul.aug.sep.okt.nov.dec. temperatuur in °C
c Plaats elke temperatuurwaarde met een stip in het midden van het juiste vakje.
d Teken de temperatuurcurve door de stippen met elkaar te verbinden.
Plaats: Ukkel
Plaats:
e Noteer hier de jaartemperatuur van dat jaar:
Wil je weten of een maand warm, koud of normaal is, dan vergelijk je de gemiddelde temperatuur van die maand met de gemiddelde temperatuur van die maand over een langere periode, meestal 30 jaar. De verschillende gemiddeldes (dag, maand, jaar, 30 jaar) maken het mogelijk om trends in de temperatuur te begrijpen.
de gemiddelde dagtemperatuur het gemiddelde van alle temperaturen die gedurende een dag om het uur gemeten worden
de gemiddelde maandtemperatuur het gemiddelde van alle gemiddelde dagtemperaturen voor een hele maand
de gemiddelde jaartemperatuur het gemiddelde van alle gemiddelde maandtemperaturen voor een volledig jaar
de gemiddelde maandtemperatuur over 30 jaar het gemiddelde van alle gemiddelde maandtemperaturen van een bepaalde maand (bv. juni) over een periode van 30 jaar
Gemiddelde dagtemperatuur
Ukkel
T 0u = 8,9 °C
T 1u = 8,6 °C
T 12u = 20,1 °C
T 13u = 20,7 °C
23u = 9,3 °C T gem = 13,8 °C
Temperatuurcurve van een bepaald jaar
Gemiddelde jaartemperatuur = 9 °C
Fig. 2.22 De temperatuurcurve van Ukkel
Ukkel
Gemiddelde maandtemperatuur voor de maand juni
Ukkel
14 °C
Gemiddelden van minstens 30 jaar
2 Afhankelijk van de temperatuur spreken we van koude (T ≤ 10 °C), gematigde (T 10 °C - 18 °C) en warme (T > 18 °C) maanden.
a Bekijk de temperatuurcurve met het dertigjarig gemiddelde (fig. 2.22). Kleur de vakjes met de koude maanden blauw, de gematigde maanden groen en de warme maanden rood.
b Werk met de temperatuurkaarten van België met het 30-jarige gemiddelde uit je atlas. Zijn de maanden hieronder gemiddeld koude, gematigde of warme maanden?
- januaritemperatuur Koksijde:
- julitemperatuur Ukkel:
- julitemperatuur Mont-Rigi:
©VANIN
Isothermen zijn de lijnen op een kaart die de plaatsen met dezelfde temperatuur met elkaar verbinden. ‘Iso’ betekent gelijk en ‘therm’ wijst op warmte.
Wanneer je een temperatuurkaart bestudeert, kijk je eerst naar de periode waarin de temperaturen zijn gemeten. Zijn die van één bepaald tijdstip op een bepaalde dag, dan spreken we van het weer. Het weer kan snel veranderen. Gaan de gemiddelden over een periode van dertig jaar, dan zeggen ze iets over het klimaat.
Een warme maand is een maand waarbij de gemiddelde temperatuur hoger is dan 18 °C. Bij een koude maand is de gemiddelde maandtemperatuur lager dan of gelijk aan 10 °C. Een gematigde maand is een maand waarbij de gemiddelde maandtemperatuur tussen de 10 °C en 18 °C ligt.
Test jezelf: oefeningen 3-4
1 De weerselementen
Ballonvaarders hebben thuis vaak zelf een klein weerstation. Naast de traditionele toestellen bestaan er ook moderne, digitale meettoestellen.
a Bekijk het beeldscherm van zo’n digitaal weerstation.
b Noteer de weerselementen op de juiste plaats.
Interessant om weten
Een luchtdruk van 1 013 hPa is een normale luchtdruk. De overgang van hoge (> 1 013 hPa) naar lage (< 1 013 hPa) luchtdruk wijst er meestal op dat er bewolking met eventuele neerslag op komst is.
De overgang van lage naar hoge luchtdruk wijst er meestal op dat het droger zal worden.
Hieronder zie je tekeningen die de beaufortschaal weergeven. Kijk eens naar buiten, wat zou de beaufortschaal van vandaag zijn? Van zodra de voorspellingen een windsnelheid van meer dan 3 beaufort aangeven, is het niet veilig om te ballonvaren.
De windschaal van Beaufort
00-1 stil
11-5zeer zwak 862-74stormachtig
26-11zwak 975-88storm
312-19matig 1089-102zware storm
420-28matig 11103-117 zeer zware storm
529-38vrij krachtig 12> 117orkaan
639-49krachtig
2 De temperatuurkaart van België
Bestudeer de temperatuurkaart van België in je atlas. Beantwoord de vragen hieronder.
a Welke kaarten geven de temperatuur in België weer?
b Van welke twee maanden vind je een temperatuurkaart van België?
c Over welke periode gaan deze temperatuurkaarten?
d Waar in België is het in januari over een gemiddelde van 30 jaar het koudst?
e Vergelijk de kaart met de januaritemperatuur met de natuurkundige kaart van België in je atlas.
3 De temperatuurkaart van Europa
1 Ga naar de website https://weerlive.nl/europa.php en beantwoord de vragen.
a Zoek de kaart die het dichtst bij het tijdstip van dit moment ligt. Noteer dit tijdstip.
b Noteer de temperatuur in jouw omgeving.
c Wat is de temperatuur in Château d’Oex?
2 Raadpleeg nu de atlaskaart van Europa en beantwoord de vragen.
a Van welke twee maanden vind je een temperatuurkaart van Europa?
b Waar in Europa vind je in juli de hoogste temperaturen?
c Waar in Europa (zonder Rusland) vind je in januari de laagste temperaturen?
4 Zelf weerman of weervrouw?
Kan je ballonvaart binnen vier dagen plaatsvinden? Bekijk het weerbericht, noteer de gegevens in de tabel hieronder en controleer of je het weerbericht voor vier dagen juist kunt voorspellen.
a Noteer vandaag de voorspelling van de temperatuur, neerslag en wind voor de volgende vier dagen in de tabel. Gebruik daarvoor de website van het KMI.
weerselement dag 1 (morgen) dag 2 dag 3dag 4 (ballonvaart) temperatuur neerslag windrichting windkracht
b Controleer dagelijks jouw voorspellingen uit oefening a. Gebruik daarvoor je eigen waarnemingen en de website van het KMI.
weerselement dag 1 (morgen) dag 2 dag 3dag 4 (ballonvaart) temperatuur neerslag
windrichting windkracht
c Komen de gegevens van het weerbericht (a) overeen met je eigen waarnemingen (b)? Wat zijn de verschillen?
4 TEST JEZELF
1 De weersvoorspelling: weer of geen weer?
2 De weersinformatie
3 De temperatuurkaarten van Europa
4 De weerselementen
3 NAVIGEREN MET GPS
KERNVRAAG
HOE BEPAAL JE EEN EXACTE PLAATS OP AARDE MET COÖRDINATEN?
1 CHECK-IN
Tijdens een ballonvaart is er meestal een volgauto die de ballon naar de landingsplaats begeleidt. Soms kan het gebeuren dat de volgauto niet meer weet waar de ballon precies is. In dat geval kan de ballonvaarder zijn exacte locatie doorgeven aan de hand van coördinaten, zodat de volgauto die kan invoeren in de gps en de weg weer kan vinden. In dit hoofdstuk ontdek je hoe dat juist werkt.
2 OP ONDERZOEK
1 Hoe werkt een gps?
Bekijk figuur 2.24 en los de vragen op de volgende pagina op.
©VANIN
mogelijke locaties
2 Waarvoor staat de afkorting gps?
3 De auto-gps is via radiogolven verbonden met satellieten.
Wat is een satelliet?
4 Hoeveel satellieten zijn er nodig om je positie te kunnen bepalen?
5 Wat heb je zelf nodig om je locatie te bepalen?
Het woord ‘navigatie’ is afgeleid van de Latijnse woorden ‘navis’, dat schip betekent, en ‘agere’, dat bewegen of sturen betekent.
2 A ARDRIJKSKUNDIGE COÖRDINATEN
Sommige gps-apps tonen de coördinaten van een locatie. Maar wat betekenen die cijfers? Je leerde in de lessen wiskunde al met coördinaten werken. Op de horizontale as van het raster staat de x-waarde en op de verticale as vind je de y-waarde. Zo bepaal je de exacte plaats van een punt op een assenstelsel. Ook op stadsplannen en kaarten kun je een raster terugvinden. Om je precieze landingsplaats door te geven, maak je gebruik van coördinaten.
1 De positie van punt B op het raster hieronder bepaal je als volgt: B (2,4).
Doe nu hetzelfde voor de volgende punten.
A ( , )
B ( 2, 4 ) C ( , )
( , )
( , )
( , )
Bestudeer het satellietbeeld (fig. 2.26) en beantwoord de vragen.
Fig. 2.26 Satellietbeeld met locatie van de landingsplaats
a Zoek de locatie van de landingsplaats, aangeduid met een kruisje.
b Bepaal eerst de positie van links naar rechts.
Welk getal bekom je?
c Lees dan van onder naar boven. Dat getal is
d Vul beide cijfers aan. De precieze landingsplaats is
Om de precieze locatie op aarde te bepalen, leggen we een raster of coördinatenstelsel over de aarde. De twee nulcirkels van de aarde verkrijgen we door de wereldbol te verdelen in halfronden.
3 DE BREEDTELIGGING
De breedteligging bepaal je met breedtecirkels
We verdelen de aarde in een noordelijk en een zuidelijk halfrond, gescheiden door de evenaar
©VANIN
WESTELIJK HALFROND
OOSTELIJK HALFROND
HET WERELDGRADENNET
Fig. 2.27 Coördinatenstelsel over de aarde
NOORDELIJK HALFROND
1 Bestudeer de referentiekaart van de wereld (fig. 2.29) en voer de opdrachten uit.
a Overtrek de evenaar met groen.
b Arceer het noordelijk halfrond geel en het zuidelijk halfrond blauw.
Fig. 2.28 Breedtelijnen op de aarde
ZUIDELIJK HALFROND
noordelijk halfrond evenaar zuidelijk halfrond
HET WERELDGRADENNET
Bekijk de wereldkaart in je atlas. Je merkt dat er meerdere lijnen zijn die evenwijdig lopen met de evenaar. Die lijnen noemen we breedtelijnen of parallellen Breedtelijnen duiden de breedteligging aan. Die lees je af aan de zijkant van je kaart.
Beeld eens iemand uit die breed is. Waar staan je handen? Inderdaad! Aan de zijkant van je lichaam.
Zo kun je onthouden waar je de breedteligging van een plaats kunt aflezen op de wereldkaart in je atlas.
2 Bestudeer de wereldbol hieronder en beantwoord de vragen. Werk met je atlas en/of wereldbol.
a Op welke pagina in je atlas vind je de administratieve wereldkaart?
b Noteer de begrippen op de juiste plaats: evenaar, Kreeftskeerkring, Steenbokskeerkring, noordpoolcirkel, zuidpoolcirkel, noordelijk halfrond en zuidelijk halfrond.
= S =
©VANIN
3 Bepaal de breedteligging van de onderstaande plaatsen. Gebruik de wereldkaart in je atlas en/of de wereldbol.
a Caïro:
b San Jose:
c Honiara:
d Amundsen-Scott (VS):
De breedtelijnen ten noorden van de evenaar duiden we aan met het cijfer dat je afleest aan de zijkant van je atlaskaart, gevolgd door N (north). Bv. Beijing 40° N
De breedtelijnen ten zuiden van de evenaar duiden we aan met het cijfer dat je afleest aan de zijkant van je atlaskaart, gevolgd door S (south). Bv. Port Louis 20° S
lengteligging
De lengteligging bepaal je met lijnen die van de noordpool naar de zuidpool lopen. Deze halve cirkels zijn de lengtelijnen, ook wel meridianen of middaglijnen genoemd. De nulmeridiaan verdeelt de aarde in een westelijk en oostelijk halfrond.
MERIDIANEN
BREEDTECIRKE
westelijk halfrond nulmeridiaan oostelijk halfrond
Fig. 2.30 Lengtelijnen op de aarde
Fig. 2.31 Referentiekaart wereld
WESTELIJK HALFROND
OOSTELIJK HALFROND
HET WERELDGRADENNET
NOORDELIJK HALFROND
1 Ten westen van de nulmeridiaan vind je het westelijk halfrond en ten oosten van de nulmeridiaan vind je het oostelijk halfrond.
a Overtrek de nulmeridiaan op de wereldkaart met groen.
b Arceer het westelijk halfrond blauw en het oostelijk halfrond geel.
ZUIDELIJK HALFROND
Beeld eens iemand uit die lang is. Waar staan je handen? Inderdaad! Bovenaan je lichaam.
Zo kun je onthouden waar je de lengteligging van een plaats kunt aflezen op de wereldkaart in je atlas.
Vul de begrippen in op de juiste plaats: nulmeridiaan, westelijk halfrond, oostelijk halfrond. Gebruik je atlas en wereldbol. E = W =
©VANIN
De lengtelijnen ten oosten van de nulmeridiaan duiden we aan met het cijfer dat je afleest aan de bovenkant/ onderkant van je atlaskaart, gevolgd door E (east). Bv. Tokio 140° E
De lengtelijnen ten westen van de nulmeridiaan duiden we aan met het cijfer dat je afleest aan de bovenkant/ onderkant van je atlaskaart, gevolgd door W (west). Bv. Santo Domingo 70° W
2 Bepaal de lengteligging van de onderstaande plaatsen. Gebruik de wereldkaart in je atlas en/of de wereldbol.
a Kigali:
b San Salvador:
c Colombo:
d Wrangel (Rusland):
5 De A ARDRIJKSKUNDIGE COÖRDINATEN van een plaats
Om de coördinaten van een plaats te bepalen, combineer je de breedte- en lengteligging.
We noteren eerst de breedteligging en daarna de lengteligging.
Bv. de coördinaten van Mexico-Stad zijn 20° N 100° W.
1 Gebruik de atlaskaart van Europa om de coördinaten bij de plaatsen te zoeken.
a Kraków:
b Oslo:
c Dublin:
d Praag:
2 Gebruik de kaart van de wereld om de plaatsen bij de coördinaten te zoeken.
a 20° S 40° W:
b 55° N 15° E:
c 40° N 80° W:
d 20° N 155° W:
De evenaar deelt de aarde op in een noordelijk halfrond en een zuidelijk halfrond.
De belangrijkste breedtelijnen zijn de evenaar, de noordpool- en zuidpoolcirkel en de Kreeftskeerkring en Steenbokskeerkring.
De nulmeridiaan deelt de aarde op in een westelijk halfrond en een oostelijk halfrond.
De breedteligging lees je af aan de zijkant van de atlaskaart.
De lengteligging lees je af aan de bovenkant of de onderkant van de atlaskaart.
©VANIN
Test jezelf: oefeningen 1-2
De wereldkaart geeft je een mooi overzicht van alle breedte- en lengtelijnen. Je kunt op basis van de wereldkaart ook een schatting maken van de coördinaten van een plaats. Wil je echter de exacte coördinaten bepalen van een stad zoals Cordoba (Spanje)? Dan is de wereldkaart niet gedetailleerd genoeg. De kaart van Europa helpt je al verder, maar die van Spanje is nog beter om de vraag op te lossen.
©VANIN
Tip Wil je de coördinaten bepalen van een plaats die niet exact op een breedte- of lengtelijn van de atlas ligt? Schat dan de coördinaten van die plaats via de twee dichtste lijnen.
1 Lengte- en breedteligging
Zoek op in je atlas.
a Welk Europees land ligt volledig in het westelijk halfrond?
b Door welke Afrikaanse landen loopt de Steenbokskeerkring?
©VANIN
c Welk werelddeel ligt in alle halfronden?
d Door hoeveel landen loopt de nulmeridiaan? Noteer de namen van die landen.
e Welke landen in Zuid-Amerika liggen volledig in het noordelijk halfrond?
2 Afstand tussen twee plaatsen
Bepaal de afstand tussen twee plaatsen. Volg het stappenplan.
1 Bepaal met behulp van je atlas welke plaatsen bij de coördinaten horen. Noteer in de tabel.
2 Vul in waar plaats a ligt ten opzichte van plaats b in de tabel.
3 Plaats beide plaatsen op de wereldkaart. Gebruik telkens het nummer van de oefening in combinatie met plaats a of plaats b (zie voorbeeld oefening 1).
4 Controleer met behulp van Google Earth de werkelijke afstand tussen deze twee plaatsen.
(a) ligt ten van (b) op een gemeten afstand via Google Earth van km.
(a) ligt ten van (b) op een gemeten afstand via Google Earth van km.
(a) ligt ten van (b) op een gemeten afstand via Google Earth van km.
4
(a) ligt ten van (b) op een gemeten afstand via Google Earth van km.
5 20° S 70° W (a)
20° S 40° W (b) (a) ligt ten van (b) op een gemeten afstand via Google Earth van km.
6
38° N 76° W (a)
39° N 32° E (b) (a) ligt ten van (b) op een gemeten afstand via Google Earth van km.
4 TEST JEZELF
1 Coördinaten bepalen
2 Locaties bepalen
KERNVRAAG
WELKE RELIËF IS GESCHIKT OM TE LANDEN MET EEN BALLON?
©VANIN
1 CHECK-IN
Vanuit een luchtballon geniet je van een spectaculair zicht over de meest betoverende landschappen. Soms gebeurt het dat je een onverwachte landing moet maken. Dan is het belangrijk dat het terrein geschikt is om de ballon te laten landen.
2 OP ONDERZOEK
Reliëfvormen en hun kenmerken kun je op verschillende manieren waarnemen. Natuurlijk kun je naar het landschap zelf kijken, maar wist je dat je ze ook kunt aflezen op kaarten? Vlot kaartlezen is een onmisbare vaardigheid voor wie een goede ballonvaarder wil worden!
1 Reliëfvormen en hun reliëfelementen in het landschap
a Wat wordt weergegeven door welke kleur? Markeer het juiste antwoord.
- groen: horizonlijn /helling / hoogteverschil / hoogte
- geel: horizonlijn / helling / hoogteverschil / hoogte
- rood: horizonlijn / helling / hoogteverschil / hoogte
b Kun je op de foto zien wat de hoogte is van het hoogste punt? ja / nee
c Hoe kun je de hoogte boven het zeeniveau van een punt in het landschap te weten komen?
d Wat is de beste plaats op de foto om de luchtballon te laten landen? Waarom?
De 4 h’s van het reliëf:
- De horizonlijn is de lijn waar de aarde en de lucht elkaar schijnbaar raken. Je kunt die niet zien op een kaart, enkel in het landschap (horizontaal perspectief). Om de horizonlijn aan te duiden, moet je telkens alle bomen en gebouwen wegdenken. De lijn kan recht, golvend of getand zijn.
- De helling is de overgang tussen hogere en lagere plaatsen in het landschap. Een helling kan zwak, matig of steil zijn.
- Het hoogteverschil is het verschil in hoogte tussen twee punten in het landschap.
- De hoogte ten opzichte van de zee kom je te weten met een kaart, hoogtemeter of gps.
2 Je weet nu dat je de horizonlijn, de helling en het hoogteverschil op een foto of in het landschap kunt waarnemen. Kan je hieruit de reliëfvorm afleiden?
a Bekijk aandachtig de determineertabel.
©VANIN
Is de helling matig tot steil en snijdt de rivier diep in het landschap?
Is de horizonlijn recht?
Is er een groot hoogteverschil (> 500 m) in het landschap waar te nemen?
vlakte heuvel/heuvelland plateau berg/gebergte
Fig. 2.33 Determineertabel reliëfvormen
b Schrijf onder elke foto welke reliëfvorm je ziet. Gebruik de determineertabel.
2 4
Aan de hand van de drie h’s die je in het landschap kunt bekijken (horizonlijn, helling en hoogteverschil) kun je de reliëfvorm bepalen: vlakte, plateau, heuvel/heuvelland en berg/gebergte.
2 Reliëfvormen en hun reliëfelementen op een kaart
1 Het reliëf kun je ook waarnemen op een kaart. Los de vragen op. a Lees eerst de tip.
©VANIN
Met enkele sneden brood kun je een heuvel nabootsen. Alle sneden zijn even dik en de snijlijnen bevinden zich op verschillende hoogtes boven de tafel: ze stellen de hoogtelijnen van de heuvel voor. Zo krijg je een beeld van een heuvel in zij- en bovenaanzicht.
Test jezelf: oefeningen 1- 2
Fig. 2.35 Reliëf bekijken op een kaart
m 2000 m 2500 m
m
m
Fig. 2.36 Hoogtelijnen 0 m
bovenaanzicht: vanuit een ballon
zijaanzicht: vanop de grond
b Kijk op figuur 2.36: je wandelt op de grens tussen lichtgroen en geel. Op welke hoogte loop je?
c Noteer ook 1 000 m bij de juiste scheidingslijn op het bovenaanzicht. Alle plaatsen op die lijn hebben dus een hoogte van 1 000 m. We noemen dat een hoogtelijn
d Om tot de volgende hoogtelijn te stappen, klim je m. De gekleurde gebieden tussen de hoogtelijnen zijn hoogtezones. Op reliëfkaarten worden altijd dezelfde kleuren gebruikt.
Een topografische kaart geeft het landschap zo goed mogelijk weer. Daarom is ze heel geschikt als wandelkaart.
Je leest de hoogteligging af met behulp van hoogtelijnen waar hoogtegetallen bij staan. De bovenkant van het getal wijst naar de grotere hoogte en de onderkant naar de lagere hoogte. Zo weet je waar het hoger of lager is.
e Plaats de juiste hoogtes in de witte vakken op het bovenaanzicht van de helling. Het zijaanzicht helpt je.
f Op het zijaanzicht zie je dat de linkse helling tussen 1 500 en 2 000 m duidelijk steiler is dan de rechtse. Hoe zie je dat op het bovenaanzicht?
2 Bestudeer de topografische kaart (fig. 2.37) en los de vragen op.
a Overtrek de hoogtelijn met de grootste hoogte. Hoeveel bedraagt die hoogte?
b Plaats de volgende hoogtemeters op de juiste manier in de kadertjes: 30, 40.
©VANIN
3 Hieronder zie je enkele reliëfvormen met de overeenstemmende tekening en hoogtelijnenkaart. Markeer de correcte naam onder elke foto.
reliëfvorm = vlakte – plateau – heuvel/heuvellandschap – bergen – dal
reliëfvorm = vlakte – plateau – heuvel/heuvellandschap – bergen – dal
reliëfvorm = vlakte – plateau – heuvel/heuvellandschap – bergen – dal
©VANIN
steile helling
reliëfvorm = vlakte – plateau – heuvel/heuvellandschap – bergen – dal
reliëfvorm = vlakte – plateau – heuvel/heuvellandschap – bergen – dal
Op topografische kaarten worden hoogtelijnen gebruikt om verschillende hoogtezones te onderscheiden. Die lijnen verbinden punten met dezelfde hoogte en geven zo het reliëf weer. Dat helpt om inzicht te krijgen in het terrein en om vlaktes, plateaus, heuvels, bergen en dalen te herkennen.
Test jezelf: oefeningen 3-4
3 A AN DE SLAG
1 De vier h’s van het reliëf
Je kunt het reliëf bestuderen aan de hand van de vier h’s. Welke h’s kun je waarnemen in het landschap en welke op de kaart? Zet een kruisje op de juiste plaats in de tabel.
de vier h’sin het landschapop de kaart
horizon
helling
hoogteverschil
hoogte
2 Het reliëf onderzoeken
Bekijk de onderstaande foto en los de vragen op.
A©VANIN
a Met welke kleuren worden volgende h’s weergegeven op deze foto?
- het hoogteverschil:
- de helling:
- de horizonlijn:
b Hoe kun je de hoogte van punt A weten?
3 Het reliëf op de kaart onderzoeken
Bekijk de onderstaande topografische kaart en los de vragen op.
C D A B
a Overtrek de hoogtelijn van 500 meter met groen.
b Overtrek de hoogtelijn van 480 meter met rood.
c Hoeveel lijnen tel je tussen de hoogtelijn van 480 meter die van 500 meter?
d Wat is het hoogteverschil tussen twee lijnen?
e Wat is de hoogte van punt A?
f Wat is de hoogte van punt B?
g Wat is het hoogteverschil tussen punt A en punt B?
h Wat is de hoogte van de blauwe hoogtelijn?
i Welke helling is het steilst: A-B of C-D? Omcirkel het juiste antwoord.
j Hoe weet je dat dat de steilste helling is?
4 TEST JEZELF
1 Reliëfvormen bepalen
2 Horizonlijn en hoogteverschil
3 Hoogtelijnen
4 Hoogtelijnen en reliëfvorm
SYNTHESE
HET LANDSCHAP VERKENNEN
De landschapsvormende lagen
- gemaakt door de mens: landgebruik
- natuurlijke lagen:
• vegetatie
• klimaat
• reliëf
• bodem en water
• ondergrond
ZICH ORIËNTEREN OP KAART
Soorten kaarten
- de administratieve kaart
• landen
• steden
- de natuurkundige kaart
• zeeën
• rivieren
• hoogteligging
HET RELIËF ONDERZOEKEN
De reliëfvormen
vlakte plateau heuvel/heuvelland bergen
©VANIN
De vier h’s horizon
recht – golvend –getand/gebroken
helling
zwak – matig – steil
hoogteverschil
groot – matig – klein
hoogte (t.o.v. de zee) cijfers op kaart/gps
GOED LEREN NAVIGEREN
De coördinaten (N-S en W-E)
BALLONVAART?
HET WEER BESTUDEREN
De weerselementen
temperatuur Gemiddelde
breedteligging
• °N (ten noorden van de evenaar)
• °S (ten zuiden van de evenaar)
lengteligging
• °E (ten oosten van de nulmeridiaan)
• °W (ten westen van de nulmeridiaan)
luchtvochtigheid
luchtdruk
BEGRIPPENLIJST
VERKEN HET LANDSCHAP ALS BALLONVAARDER
hoofdstuk begrip definitie
2 de beaufortschaal schaal die gebruikt wordt om de windkracht aan te geven
4 de berg (het gebergte)
reliëfvorm waarvan de horizonlijn niet recht is en de hoogteverschillen groter zijn dan 500 meter
3 de breedtecirkel denkbeeldige cirkel op aarde die alle punten op een bepaalde breedtegraad verbindt (synoniem: de parallel(cirkel))
3 de breedtelijn denkbeeldige lijn die van oost naar west over de aardbol loopt; Ze is evenwijdig aan de evenaar en wordt ook parallel genoemd.
1 het continent groot aaneengesloten stuk aardkorst; Er zijn vijf continenten: Eurazië, Afrika, Amerika, Antarctica en Australië.
3 de coördinaten twee waardes (lengteligging en breedteligging) die de exacte locatie van een punt op aarde aangeven
3 de evenaar breedtelijn die de aarde in een noordelijk en zuidelijk halfrond verdeelt
3 de gps global positioning system; een systeem om je juiste plaats te bepalen
4 de helling overgang tussen een hoger en een lager deel in het landschap
4 de heuvel (het heuvelland) reliëfvorm waarvan de horizonlijn niet recht is en de hoogteverschillen kleiner zijn dan 500 meter
4 de hoogte De hoogte van een punt in het landschap ten opzichte van de zee kun je te weten komen met behulp van een kaart of een gps.
4 de hoogteligging de hoogte gemeten vanaf het zeeniveau (synoniem: het hoogtegetal)
4 de hoogtelijn lijn die plaatsen met dezelfde hoogte verbindt op een kaart
4 het hoogteverschil verschil in hoogte tussen twee punten in het landschap
4 de hoogtezone gebied tussen twee hoogtelijnen; Hoogtezones worden met afgesproken kleuren ingekleurd (groen, geel, oranje, rood, bruin).
4 de horizonlijn lijn waar de aarde en lucht elkaar schijnbaar raken
2 de isotherm lijn die punten met dezelfde temperatuur met elkaar verbindt; Iso betekent gelijk en therm wijst op de warmte.
2 het klimaat gemiddelde weerstoestand waarvan de gegevens over een lange termijn (bv. 30 jaar) verzameld zijn
1 het landgebruik gebruik van de grond voor menselijke activiteiten (bv. wonen, industrie, landbouw, diensten, recreatie …)
©VANIN
1 het landschapselement element dat je kunt waarnemen in het landschap (bv. stadhuis, boom, marktplein, rivier, berg …)
3 de lengtelijn denkbeeldige lijn die van noord naar zuid over de aardbol loopt en loodrecht staat op de evenaar (synoniemen: meridiaan, middaglijn)
3 de nulmeridiaan lengtelijn die door Greenwich loopt en de aarde in een oostelijk en westelijk halfrond verdeelt
1 de natuurlijke laag (of lagen)
De natuurlijke lagen zijn: vegetatie, reliëf, bodem en water, ondergrond.
VERKEN HET LANDSCHAP ALS BALLONVAARDER hoofdstuk begrip definitie
1 de nutsvoorzieningen diensten zoals elektriciteit, water, gas en riolering; essentieel voor het dagelijks functioneren van huishoudens en bedrijven
1 de ontginning het proces van bewerken en gebruiken van land of natuurlijke hulpbronnen voor verschillende doeleinden
4 het plateau reliëfvorm waarbij de horizonlijn recht is en er schuine hellingen zijn door de insnijding van een rivier in het landschap
1 de recreatie alle activiteiten die iemand voor zijn ontspanning en plezier doet; vaak dicht bij de leefomgeving en in de vrije tijd
1 het referentiepunt een herkenbaar element in het landschap of op een kaart
4 het reliëf hoogtes en laagtes in het landschap
4 de reliëfvorm Een reliëfvorm bepalen we met de drie h’s die we in het landschap kunnen zien: horizon, helling, hoogteverschil. We onderscheiden vier reliëfvormen: vlakte, plateau, heuvel/heuvelland en berg/gebergte.
2 de temperatuurcurve verbindt de temperatuurwaarden van een bepaalde periode met elkaar
1 het toerisme het reizen en verblijven op plaatsen buiten de eigen leefomgeving (bv. voor ontspanning, sport, werk …)
4 de vlakte reliëfvorm waarbij de horizonlijn recht is en er geen schuine hellingen zijn in het landschap
2 het weer weerselementen die op één bepaald tijdstip en op een bepaalde dag gemeten zijn; kan snel veranderen
2 het weerselement Het weer wordt bepaald door de volgende elementen die meetbaar zijn met een toestel: temperatuur, neerslag, bewolkingsgraad, luchtvochtigheid, luchtdruk, windrichting en windsnelheid
1 het werelddeel deel van de wereld met eilanden bij; in totaal zeven: Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Afrika, Europa, Azië, Oceanië en Antarctica
©VANIN
©VANIN
1 DE KRINGLOOP VAN HET WATER
KERNVRAAG
WELKE REIS LEGT EEN WATERDRUPPEL AF?
1 CHECK-IN
Water is overal om ons heen! Het zit in de oceanen, stroomt door rivieren en valt als regen uit de lucht.
Maar wist je dat water ook een langere reis maakt? Dat noemen we de watercyclus. Daar weet je vast al heel wat over. Maak de oefening op iDiddit en ontdek zo hoe water zich gedraagt in deze kringloop.
2 OP ONDERZOEK
©VANIN
VERDAMPING
Bekijk het filmpje en beantwoord de vragen. Gebruik ook de begrippen die op de figuur staan.
1 Op
2 Wat gebeurt er met water dat op het aardoppervlak valt?
3 Op welke drie manieren komt water in rivieren terecht?
Na een lange natte periode vraag je je misschien af van waar al dat water blijft komen. Het water circuleert in een gesloten kring tussen de aarde en de atmosfeer of dampkring. We spreken over de waterkringloop
1 Wanneer de zon schijnt, warmt water in rivieren, meren en oceanen op en verandert het in waterdamp. Dat proces heet verdamping. Ook planten geven via hun bladeren water af, dat noemen we transpiratie
2 De waterdamp stijgt op. In de hogere luchtlagen, waar het koeler is, verandert de damp weer in kleine waterdruppeltjes, dat is condensatie. Die druppeltjes vormen samen wolken.
3 Wanneer de waterdruppeltjes in de wolken te zwaar worden, vallen ze terug naar de aarde als regen, sneeuw of hagel. Dat zijn verschillende vormen van neerslag
4 Eenmaal op de grond, sijpelt een deel van het water in de grond (infiltratie) en wordt het grondwater Het andere deel stroomt over het land (afvloeiing). Al dat water komt uiteindelijk weer in rivieren, meren en oceanen terecht. En dan begint de cyclus opnieuw.
Test jezelf: oefeningen 1-2-3-4
1 De watercyclus
Je komt elke dag in contact met de watercyclus. Beantwoord de vragen op basis van je ervaringen.
a Wat is de energiebron van de watercyclus?
b In welke vormen komt water in de natuur voor?
c Welke vormen van neerslag zijn er?
d Waarom is de watercyclus voor mensen belangrijk?
e Waar komt het water uit flessen (bronwater) vandaan?
2 Overal waterdruppels
Waar komen waterdruppels terecht? Lees de uitspraken. Geen enkele is correct, kun jij ze verbeteren?
a Water verdampt enkel uit de oceaan of uit meren.
b Wanneer water verdampt, wordt het lucht.
c Wolken bestaan uit waterdamp.
d Wanneer water in de grond dringt, is het voor altijd weg.
e Er valt regen als de wolken te zwaar worden.
3 De waterkringloop in taboewoorden
Leg de waterkringloop uit zonder de taboewoorden te gebruiken. Werk in duo’s.
Jullie krijgen elk drie kaartjes. Jij geeft aanwijzingen om het vetgedrukte woord te vinden, maar je mag de schuingedrukte taboewoorden niet noemen. Ook het woord ‘water’ is taboe. Je medeleerling probeert het begrip zo snel mogelijk te raden. Daarna keren de rollen om. Oefen eerst met de voorbeelden hieronder.
©VANIN
REGEN water druppels vallen
4 TEST JEZELF
1 Ken je begrippen!
2 De waterkringloop
3 Overal waterdruppels
4 Water in rivieren
RIVIER stroom/stromen water vloeien
2 NAT OF DROOG?
KERNVRAAG
HOEVEEL NEERSLAG VALT ER GEMIDDELD IN JE GEMEENTE?
1 CHECK-IN
Stel, je hebt een regenmeter in je tuin en elke keer als het regent, vangt die regenmeter de druppels op. Jij meet hoeveel regen er is gevallen. Dat is belangrijk, want zo weten we hoeveel water er op aarde valt. Misschien ontdek jij zo wel een nieuw record?
In het vorige thema leerde je al heel wat over het weer. Ga naar iDiddit en los de vragen op.
2 OP ONDERZOEK
1 N EER SLAG METEN
1 Waar zal het water het hoogst staan na een regenbui?
In het zwembadje of in de emmer?
2 In een weerstation meet een regenmeter de hoeveelheid gevallen neerslag. Ken je daar de wetenschappelijke naam van?
3 Bereken hoeveel water er in het zwembadje zit als je over de volgende gegevens beschikt. Het zwembadje heeft een oppervlakte van 1 m² en de hoogte van het neerslagwater is 10 mm.
- Hoogte: - Oppervlakte:
- Inhoud:
- Conclusie: 10 mm neerslag =
1 m³ = 1000 dm³ of 1000 l
4 Hoeveel liter regenwater kan jouw dak (met de volgende gegevens) gemiddeld per jaar opvangen? Bereken.
©VANIN
- Gemiddelde hoeveelheid neerslag per jaar: 800 mm
- Oppervlakte dak: 100 m2
Bewerking:
Conclusie: Je dak vangt jaarlijks gemiddeld water op.
De gemiddelde Vlaming gebruikt dagelijks ongeveer 100 liter drinkwater. Als je al dat regenwater opvangt in een regenput, heb je heel wat gratis water om je te wassen of het toilet mee door te spoelen.
Neerslag op het internet
1 Een andere manier om de neerslaghoeveelheid te kennen, is aan de hand van de website van het KMI. Weet je nog wat deze letters betekenen?
KMI =
2 Heeft het vandaag geregend in je gemeente? Bekijk de animatie over gevallen neerslag. Welk toestel neemt de neerslag over een groot gebied waar?
3 Het KMI beschikt elk uur over meteorologische waarnemingen van een twintigtal weerstations in België. Kies op de kaart het weerstation dat het dichtst bij jouw woonplaats ligt en klik op ‘Neerslag’.
Op welke manier wordt de neerslag van vandaag weergegeven?
3.3 Het weerbericht
3.4 Hevige regenval in Brussel
De som van de neerslag over 24 uur is de dagelijkse neerslag. Voor de maandelijkse hoeveelheid neerslag maak je de som van die waarden. Op de figuur hieronder zie je hoe je de maandelijkse hoeveelheid neerslag kunt voorstellen.
©VANIN
voor de maand juni
Fig. 3.5 Dagelijkse, maandelijkse en jaarlijkse neerslag in Ukkel (België)
3 NEERSLAGGEGEVENS IN EEN GRAFIEK
Je hebt in thema 2 de temperatuur al in een grafiek weergegeven. Neerslagwaarden duiden we aan met blauwe balkjes. Volg de aanwijzingen stap voor stap.
a Bekijk de maandelijkse neerslag van het jaar 2023. Surf daarvoor naar: www.meteo.be/nl/brussel > Klimaat > Klimaat van België > Klimatologisch overzicht. Kies bovenaan het jaar 2023.
b Noteer de maandelijkse neerslag van elke maand in de tabel.
c Noteer de totale jaarlijkse hoeveelheid neerslag in het laatste vakje.
jan.feb.maa.apr.meijun.jul.aug.sep.okt.nov.dec.jaar neerslag in mm
d Teken de neerslaghoeveelheid met blauwe balkjes in de grafiek.
Plaats: FMAMJJASOND
©VANIN
Een pluviometer of regenmeter vangt de hoeveelheid gevallen regenwater op. 1 millimeter regen komt overeen met 1 liter water op een oppervlakte van 1 vierkante meter: 1 mm neerslag = 1 l/m2
Het KMI of Koninklijk Meteorologisch Instituut in Ukkel (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) meet continu verschillende weerselementen, waaronder de neerslag. Dat gebeurt in een twintigtal stations in België.
De maandelijkse neerslag is de som van de dagelijkse neerslag van één maand. Je kunt de maandelijkse neerslaghoeveelheden inkleuren op een neerslaggrafiek met blauwe balkjes. Zo krijg je een overzicht van de jaarlijkse neerslag van een bepaald jaar.
Test jezelf: oefeningen 1-2
1 Valt er in ons land nu veel of weinig regen?
Gebruik de maandelijkse neerslaggegevens van 2023 uit de vorige oefening.
a Hoeveel neerslag viel er in de maand juli?
b Noteer de jaarlijkse hoeveelheid neerslag van dat jaar.
2 Om de neerslag van een bepaald jaar te kunnen vergelijken met die van andere jaren en op andere plaatsen, maken we gebruik van een klimatogram. Dat is een grafiek waarin zowel de gemiddelde maandtemperatuur als de maandelijkse neerslaghoeveelheid van een bepaalde plaats over een periode van 30 jaar samengebracht worden. Bekijk de grafiek (fig. 3.6).
a Over welke periode kun je de gemiddelde neerslaghoeveelheid aflezen?
b Hoeveel neerslag viel er gemiddeld in de maand juli in die periode?
c Hoeveel bedraagt de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid neerslag in die periode?
Temperatuurcurve van een bepaald jaar Ukkel
20 15 10 5 0
Neerslagdiagram van een bepaald jaar Ukkel
Gemiddelden van minstens 30 jaar
Ukkel (België) 51° N, 4° E 1991-2020
Fig. 3.6 Hoe teken je een klimatogram?
Bekijk de kennisclip ‘Hoe teken je een klimatogram?’.
Gemiddelden van minstens 30 jaar
Temperatuur en neerslag kunnen van dag tot dag en zelfs van uur tot uur veranderen. We spreken dan over het weer. Dat is de toestand van de atmosfeer of dampkring op een bepaald moment en op een bepaalde plaats. Het weer is dus veranderlijk en moeilijk te voorspellen op lange termijn.
Het klimaat geeft de gemiddelde weersomstandigheden weer op een bepaalde plaats over een langere periode, meestal 30 jaar. Het klimaat is ook veranderlijk, maar over een langere periode.
Test jezelf: oefeningen 3-4
5 NATTE EN DROGE MAANDEN
1 De temperatuur speelt ook een rol om te bepalen of we een maand nat of droog noemen.
a Kijk goed naar de temperatuurwaarden (linkse as op het klimatogram) en de neerslagwaarden (rechtse as). Welke neerslagwaarde staat tegenover de volgende temperatuurwaarden?
10 °C neerslag
25 °C neerslag
b Wat is dan de verhouding tussen beide waarden?
Bij een droge maand is N < 2T en dan ligt het blauwe balkje van de neerslag onder de rode temperatuurcurve. Er is te weinig neerslag of te veel verdamping om planten te laten groeien.
Bij een natte maand is N ≥ 2T en dan ligt het blauwe balkje juist op of boven de rode temperatuurcurve. Er is voldoende neerslag om planten te laten groeien.
Test jezelf: oefeningen 5-6
2 Is het in Ukkel gemiddeld nat of droog?
a Bestudeer het klimatogram.
- Hoeveel bedraagt de gemiddelde temperatuur in april in Ukkel?
- Hoeveel bedraagt de neerslag in april?
b Is april droog of nat?
- Noteer je bewerking:
- Conclusie:
- Hoeveel droge maanden heeft Ukkel?
1 Natter of droger dan het dertigjarig gemiddelde
a Vergelijk de neerslag van de maanden van het laatste volledige kalenderjaar met die van het dertigjarig gemiddelde (1991-2020). Gebruik daarvoor het lesmateriaal op iDiddit.
- Vul in de middelste kolom de neerslagwaarden van het laatste volledige jaar in.
- In de kolom rechts zie je de gemiddelde waarden (over een periode van 30 jaar) uit het klimatogram.
laatste volledige jaar klimaat = dertigjarig gemiddelde januari
maand
b Vergelijk in de tabel de neerslag in de maanden die je hebt opgezocht met het dertigjarig gemiddelde. Markeer telkens het correcte antwoord.
- Juli en augustus waren droger / even droog / natter dan het dertigjarige gemiddelde.
- Februari was een droge / normale / natte maand.
- Het laatste jaar was een droog / normaal / nat in vergelijking met het dertigjarig gemiddelde.
2 Een klimatogram lezen
a Vul de ontbrekende info op het klimatogram van Ukkel aan:
- de temperatuureenheid bij de juiste as;
- de eenheid voor neerslag bij de juiste as;
- de ontbrekende getallen op de as van de neerslag.
b Welke maand is gemiddeld …?
- het warmst:
- het koudst:
- het natst:
- het droogst:
Ukkel (België) 51° N, 4° E 1991 - 2020
c Kloppen de uitspraken? Kruis juist of fout aan.
1 In januari ligt de gemiddelde temperatuur onder het vriespunt.
2 De lente is droger dan de zomer.
3 Maart en november zijn ongeveer even warm.
4 Augustus en december zijn gemiddeld even nat.
3 Het klimaat vroeger en nu
Het weer kan in een paar uur tijd helemaal omslaan, maar verandert het klimaat ook of juist niet?
Ukkel (België) 51° N, 4° E 1901 - 1930
©VANIN
Ukkel (België) 51° N, 4° E 1991 - 2020
a Markeer de dertigjarige periode bij elk klimatogram.
b Noteer het juiste antwoord.
- De voorbije eeuw werd de temperatuur steeds
- Het verschil in jaartemperatuur bedraagt °C.
- Er valt nu jaarlijks gemiddeld neerslag.
- Het verschil in jaarneerslag tussen het begin van vorige eeuw en nu bedraagt mm.
c Wat tonen deze grafieken? Markeer het juiste antwoord.
- Er zijn nu kleinere / grotere verschillen in neerslag tussen de maanden dan 90 jaar geleden.
- Het weer / klimaat wordt steeds warmer.
4 Weer of klimaat?
Lees de tekst in het kenniskader bovenaan p. 71 aandachtig.
Kruis aan of de situaties hieronder over het weer of over het klimaat gaan.
1 Elk jaar gaan er duizenden Belgen skiën in de Alpen.
2 Het is zonnig met een beetje bewolking. Het blijft de hele dag droog.
3 Op 5 november 2023 zijn door de neerslag sommige velden onbespeelbaar geworden en werden er heel wat voetbalmatchen afgelast.
4 In Ukkel valt er gemiddeld 837 mm per jaar.
5 In Blankenberge zijn er gemiddeld minder dan 40 vorstdagen per jaar. In de Hoge Venen zijn het er bijna 100.
5 Vergelijking tussen klimaat in Ukkel en Lissabon
Aan de hand van klimatogrammen kunnen we de verschillen in klimaat tussen twee plaatsen onderzoeken. Vergelijk het klimaat van Lissabon met dat van Ukkel.
Ukkel (België) 51° N, 4° E 1991 - 2020
Lissabon (Portugal) 39° N, 10° W 1990 - 2019
©VANIN
a Onderzoek de jaartemperatuur en jaarneerslag. Noteer het juiste antwoord.
- Hoeveel bedraagt de gemiddelde jaartemperatuur in Ukkel? °C
- En in Lissabon? °C
- Hoeveel bedraagt de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid neerslag in Ukkel? mm
- En in Lissabon? mm
b Onderzoek het aantal droge en natte maanden.
- Hoe herken je een droge maand op het klimatogram?
- Markeer op beide klimatogrammen de neerslagwaarden van de droge maanden oranje.
- Hoeveel droge maanden zijn er in Ukkel? droge maanden.
- Hoeveel droge maanden zijn er in Lissabon? droge maanden.
4 TEST JEZELF
1 Meten is weten 2 Hoeveel water? 3 Klimatogram lezen
4 Weer of klimaat?
3
NEERSLAG OP DE KAART
KERNVRAAG
WAAR IN ONS LAND EN IN EUROPA IS HET NAT?
1 CHECK-IN
©VANIN
Een neerslagkaart is een hulpmiddel dat ons helpt begrijpen hoeveel regen er op verschillende plaatsen valt. Het is een kaart die je precies laat zien waar het regent en hoeveel. In deze les ontdekken we hoe neerslagkaarten worden gemaakt en hoe ze ons kunnen helpen het weer beter te begrijpen.
2 OP ONDERZOEK
Tot nu hebben we enkel de gegevens van Ukkel onderzocht. Nu zoomen we uit naar heel België.
1 DE NEER SLAGKAART VAN BELGIË
Bekijk de neerslagkaart van België voor de maand juli 2023 en beantwoord de vragen.
1 Hoeveel neerslag viel er in Ukkel in juli 2023?
2 Op de neerslagkaart is Ukkel rood aangeduid. Komt dat overeen met de gevonden waarde?
3 Duid nauwkeurig de gemeente van je school aan.
a Hoeveel neerslag viel daar in de maand juli?
Fig. 3.7 De hoeveelheid neerslag voor juli 2023 in België (bron: KMI)
b Markeer: Dat is even veel als / meer dan / minder dan in Ukkel.
4 Overtrek alle grenslijnen van 140 mm neerslag. De punten op die lijnen hebben precies dezelfde maandelijkse neerslaghoeveelheid. We noemen zo’n lijn een neerslaglijn of isohyeet. De lijnen die je overtrokken hebt, zijn de neerslaglijnen van 140 mm voor juli 2023.
5 Omschrijf wat een neerslaglijn precies is.
6 Zijn de volgende stellingen juist of fout? Kruis aan.
1 Namen kreeg in juli 2023 het minste neerslag van alle provinciehoofdsteden.
2 In juli 2023 was het erg nat aan de Belgische kust.
3 Heel de grensstreek met Frankrijk was erg nat in juli 2023.
Een neerslagkaart geeft de hoeveelheid neerslag in een bepaald gebied weer. De lijnen op deze kaart die punten met dezelfde hoeveelheid neerslag verbinden, zijn neerslaglijnen of isohyeten.
Test jezelf: oefening 1
2 DE GE MIDDELDE JAARNEERSLAG IN BELGIË
Deze neerslagkaart van België geeft de gemiddelde jaarneerslag in België over een langere periode weer. Beantwoord de vragen.
1 Bestudeer de neerslagkaart aandachtig.
a Over welke periode werd de gemiddelde jaarneerslag gemeten?
b Noteer de gemiddelde jaarneerslag in Ukkel:
c Ukkel staat rood aangeduid. Komt dat overeen met deze waarde?
Fig. 3.8 De jaarlijkse gemiddelde neerslaghoeveelheid (1991-2020) in België (bron: KMI)
2 Vergelijk de neerslagkaart met de reliëfkaart van België (achteraan in je leerwerkboek). Juist of fout? Markeer de enige juiste uitspraak.
-Hoe lager, hoe natter.
- Hoe dichter bij de zee, hoe natter.
- Hoe noordelijker, hoe natter.
- Hoe hoger, hoe natter.
-Hoe meer in het binnenland, hoe natter.
In Laag- en Midden-België meet men jaarlijks gemiddeld 800 mm neerslag. Hoog-België is duidelijk natter. In het hoogste gebied van ons land, de Hoge Venen, stijgt de jaarlijkse neerslaghoeveelheid tot 1 400 mm.
Test jezelf: oefening 2
3 Neerslag in Europa
Nu je de neerslagkaart van België kunt lezen, kun je dat ongetwijfeld ook met de kaarten van Europa, de wereld en de andere continenten.
1 Hoe zoek je die kaarten op? Markeer het juiste antwoord.
©VANIN
Je gebruikt daarvoor de inhoudstafel / de bladwijzer / het register of de index
2 Zoek in je atlas de neerslagkaart van Europa.
a Welke kaart is dat?
b De gele gebieden op de kaart zijn droog, de blauwe gebieden zijn nat. Welke isohyeet vormt de grens tussen de droge en de natte zones?
c Ligt België in de natte of in de droge zone?
d Welke regio’s in Europa zijn droog?
In Europa wordt het droger van de kust naar het binnenland. De isohyeet van 400 mm vormt de scheiding tussen droog en nat Europa. In de gebergten valt de meeste neerslag. Hieronder leer je hoe dat komt.
Test jezelf: oefening 3
©VANIN
4 VERBAND TUSSEN reliëf en neerslag in Europa
Leg nu de referentiekaart van Europa (achteraan in je leerwerkboek) naast de neerslagkaart.
1 Wat valt er op als je die kaarten vergelijkt?
2 Welke gebieden zijn het natst in Europa?
3 Bekijk figuur 3.9. Aan welke zijde van de berg valt de meeste neerslag?
LOEFZIJDE LIJZIJDE
zeebries buien condenserende waterdamp droge, dalende lucht
waterdamp
Fig. 3.9 Stijgingsregens
5 Leg uit waarom er een relatie bestaat tussen die twee landschapsvormende lagen.
6 Noteer in de vakken op figuur 3.9 welke zijde van het gebergte droog is en welke zijde nat.
7 Zie je nu ook een relatie in de laag van het klimaat?
Aan de ene kant van een berg, de loefzijde, komt de wind meestal van over zee en is ze dus vochtig. Wanneer die lucht tegen de berg opstijgt, koelt ze af. Het gevolg is dat ze minder waterdamp kan vasthouden: het vocht condenseert tot kleine waterdruppels en er vormen zich wolken.
Van zodra die druppels groot genoeg worden, vallen ze als regen of sneeuw. Aan de loefzijde van een berg is het daarom vaak regenachtig of besneeuwd. Dat gebeurt ook in Hoog-België, waar de lucht stijgt en er dus meer neerslag valt dan in Laag- en Midden-België.
Aan de andere kant van de berg, de lijzijde, daalt de lucht weer, waardoor ze opwarmt. Doordat het meeste vocht al aan de loefzijde is gevallen, is de lucht hier droger. Bovendien houdt warmere lucht meer waterdamp vast, waardoor de kans op neerslag verder afneemt. Daarom is het aan de lijzijde vaak droger en zonniger.
Samengevat: aan de loefzijde van een berg valt veel neerslag doordat de lucht daar stijgt en afkoelt, terwijl er aan de lijzijde weinig neerslag valt doordat de lucht daar daalt en opwarmt.
Test jezelf: oefening 4
©VANIN
1 Neerslag in België
a Vergelijk de neerslagkaarten van België (fig. 3.7 en 3.8). Kruis aan bij welke kaart elke uitspraak past.
Deze kaart is een weergave van: fig. 3.7fig. 3.8 geen van beide
1 de neerslag van mei 2023
2 de neerslag van juli 2023
3 de neerslag van het jaar 2023
4 de gemiddelde juliwaarden over een periode van dertig jaar
b Raadpleeg figuur 3.8 of zoek op in je atlas. Juist of fout? Verbeter de foute stellingen.
1 In Mont Rigi (Hoge Venen) valt er jaarlijks meer dan 1 400 mm neerslag.
©VANIN
2 In de Panne valt er minder dan 800 mm neerslag per jaar
3 In Ukkel valt er iets meer dan 1 000 mm neerslag per jaar.
4 Aan de kust is het natter dan in de Ardennen.
2 Neerslag in Europa
Onderzoek de neerslagkaarten van Europa in je atlas.
a Van welke twee maanden vind je ook de neerslagkaart?
b Welk seizoen is het natst? Markeer.
- in België: winter / zomer / weinig verschil
- rond de Middellandse Zee: winter / zomer / weinig verschil
- in Oost-Europa: winter / zomer / weinig verschil
- in IJsland: winter / zomer / weinig verschil
c Onderzoek de jaarneerslagkaart. Rangschik de volgende steden van droog naar nat: Berlijn (Duitsland), Londen (Verenigd Koninkrijk), Malaga (Spanje), Bergen (Noorwegen) en Glasgow (Verenigd Koninkrijk).
DROOG NAT
d Zijn de stellingen juist of fout? Verklaar ook telkens je antwoord.
-Van west naar oost wordt het steeds droger.
-In de Alpen valt er meer neerslag dan in de rest van Frankrijk.
4 TEST JEZELF
1 De neerslaglijn
2 Neerslag in België
3 Neerslag in Europa
4 Stijgingsregens
WATER NAAR DE ZEE
KERNVRAAG
HOE VERANDERT EEN RIVIER HET LANDSCHAP VAN BRON TOT MONDING?
1 CHECK-IN
Overal op aarde vind je rivieren die slingerend naar de zee stromen. Maar waarom doen ze dat? Ze beginnen hun reis als sprankelende beekjes, hoog in de bergen. Onderweg ontmoeten ze rotsen, bossen, velden en stromen langs dorpen en steden. Weet je nog hoe je verschillende reliëfvormen kunt herkennen? Maak de oefeningen op iDiddit.
2 OP ONDERZOEK
In deze les volg je de Rijn en de Rhône en zie je hoe het landschap voortdurend verandert. Volg de kronkelende wegen van beide rivieren en leer hun riviergeheimen kennen.
1 DE L OOP VAN EEN RIVIER
Je ziet op figuur 3.10 de loop van een rivier van de bron tot aan de monding. Voer de opdrachten uit.
1 Duid op de figuur met de letters B en M de plaatsen aan waar de bron (B) en monding (M) zich bevinden.
2 Verbind de drie foto’s met de overeenkomstige plaats op de figuur.
3 Het water stroomt niet overal even snel.
a Hoe zou dat verschil in snelheid veroorzaakt worden?
b Welke kracht doet het water stromen?
4 Welke relatie zie je tussen de rivier en het reliëf?
5 Noteer op de figuur de begrippen bovenloop, middenloop en benedenloop
2 Veranderingen in het rivierlandschap
Heb je ooit al met een tuinslang of hogedrukreiniger het terras schoongemaakt? Door de kracht van het water spoelen zand en vuil gemakkelijk weg. Pas wel op voor een te harde straal, want die kan zelfs de stenen beschadigen. Met een zachtere straal gaat dat minder gemakkelijk en blijft het zand liggen.
Rivieren hebben ook het vermogen om harde rotsen uit te schuren, vooral als ze ook grind of zand met zich meedragen. We noemen dat erosie. Als zand of klei met de stroming wordt meegevoerd, wordt het water troebel: dat is transport. Wanneer een rivier erg traag stroomt, blijft al dat materiaal in of rondom de rivier liggen. Dat heet sedimentatie
Door die drie rivierprocessen verandert het landschap voortdurend: rivieren schuren hun bedding en diepe dalen uit en laten op andere plaatsen grind, zand en modderige grond of slib liggen.
Hieronder zie je enkele foto’s van de Rhône op haar weg naar zee. Voer de opdrachten uit.
1 Overtrek de Rhône op de referentiekaart van Europa achteraan in je leerwerkboek.
2 Bekijk de onderstaande foto’s aandachtig en vul de tabel aan.
©VANIN
3.14 Samenvloeiing Arve (rechts) in Rhône (links)
Figuur De loop van de rivier Kies uit: bovenloop, middenloop of benedenloop
fig. 3.12
fig. 3.13
fig. 3.14
fig. 3.15
Stroomsnelheid
3.15 De monding van de Rhône
Rivierprocessen
Kies uit: traag, matig, snel of zeer snel
Kies uit: erosie, transport en/of sedimentatie
Reliëfvorm
Kies uit: vlakte, heuvels of gebergte
Dicht bij de bron, in de bovenloop van de rivier, zijn de hellingen steil en stroomt het water snel. Hoe sneller het water stroomt, hoe groter de kracht van het water. De rivier kan grote (grind) en fijne (zand en klei) korrels vervoeren. Die meegevoerde gesteenten in een rivier schuren de bedding uit: dat is erosie. Dat proces gaat erg langzaam en is in de tijd van een mensenleven nauwelijks merkbaar.
Het afgesleten gesteente wordt door het stromend water opgepikt en mee stroomafwaarts vervoerd. Zo wordt een dal of vallei uitgesleten. Het uitslijten zorgt ervoor dat het landschap rond de rivier verandert. Het meegevoerde gesteente wordt door de rivier achtergelaten als de snelheid van het stromend water vermindert: dat is sedimentatie en gebeurt vooral in de benedenloop.
Het afgezette materiaal zorgt ook voor een verandering. In de vlaktes naast de rivier stapelt slib zich op en zorgt er vaak voor vruchtbare gronden.
Test jezelf: oefeningen 1-2
©VANIN
Het bestuderen van de reliëfkaart van België is een echte ontdekkingsreis. Op deze kaart kun je de loop van de rivieren en de ligging en de hoogtes van vlaktes, heuvels en plateaus verkennen. Zo leer je beter begrijpen hoe het landschap van België er uitziet.
3.1 HOOGTEZONES EN -LIJNEN OP DE KAART
1 Noteer op de reliëfkaart hierboven de hoofdstad en provinciehoofdsteden van België.
2 Overtrek volgende waterlopen met blauw op de kaart en noteer hun naam erbij: IJzer, Schelde, Maas, Samber, Leie, Albertkanaal, Kanaal Gent-Terneuzen.
3 Noteer de hoogtemeters van volgende hoogtepunten bij de juiste zwarte driehoeken: Kemmelberg, Kluisberg, Pottelberg, Baraque Fraiture, Baraque Michel, Signal de Botrange.
©VANIN
4 Markeer in vraag 3 het hoogste punt van België. Hoe hoog ligt het?
Figuur 3.17 toont een reliëfdoorsnede doorheen België van de kust in Zeebrugge tot Aarlen. Het reliëf op aarde wordt volgens de hoogteligging ingedeeld in drie grote hoogtezones: laagland, middelland en hoogland
Fig. 3.17 De reliëfdoorsnede van België
1 Vul de windrichtingen aan: Op de reliëfdoorsnede ga je van (links) naar (rechts). Plaats de Engelstalige afkortingen op de figuur.
2 Trek een horizontale blauwe lijn op 200 meter hoogte.
3 Het gebied dat lager ligt is laagland.
a Welke gebieden in België zijn laagland?
b Welk gebied ligt hoger?
c In welke hoogtezone ligt dat gebied?
d Waarmee valt de hoogtelijn van 200 m ongeveer samen?
e Noteer de namen laagland en middelland op de reliëfkaart (fig. 3.16) en de reliëfdoorsnede (fig. 3.17).
4 DE NATUURKUNDIGE KAART VAN EUROPA
Fig. 3.18 De natuurkundige kaart van Europa
Hoe vertrouwd ben je al met het landschap van Europa? Op de natuurkundige kaart van Europa kun je de loop van de rivieren en de ligging en de hoogtes van vlaktes, heuvels en plateaus verkennen.
1 Voer de volgende opdrachten uit op de natuurkundige kaart van Europa (fig. 3.18).
a Noteer de namen van de volgende zeeën/oceanen in de juiste vakken op de kaart.
Middellandse Zee – Noordzee – Zwarte Zee – Kaspische Zee – Atlantische Oceaan
b Overtrek de belangrijke rivieren in Europa op de kaart en schrijf hun namen ernaast. Rijn – Rhône – Seine – Donau – Wolga – Oeral
c Situeer de volgende gebergtes met een letter op de kaart. de Alpen (A) – de Pyreneeën (P) – de Kaukasus (K) – de Oeral (O)
2 In welke hoogtezone liggen deze gebergtes?
3 Noteer de hoogtemeters van de bekende bergtoppen hieronder. Situeer ze ook op de kaart.
a Elbroes:
b Mont Blanc:
c Etna:
4 Vul aan: De Rijn, Rhône en Po ontspringen allemaal in
Hoogtezones in de wereld worden ingedeeld in:
-laagland (0 – 200 m) -middelland (200 m – 2 000 m) -hoogland (hoger dan 2 000 m)
België is verdeeld in drie zones:
-Laag-België ligt lager dan 50 m; -Midden-België (ten noorden van Samber en Maas) ligt tussen 50 en 200 m; -Hoog-België (ten zuiden van Samber en Maas) ligt hoger dan 200 m.
In België komt dus geen hoogland voor. Hoogland vinden we vooral in het zuiden van Europa.
Test jezelf: oefeningen 5-6
©VANIN
1 Het landschap van de Aare aan haar bron
We volgen de Rijn en starten onze reis hoog in de bergen. De Aare, de grootste rivier van Zwitserland, is een van de zijrivieren van de Rijn. Niet alleen de Aare verzamelt water dat via de Rijn naar zee vloeit, maar ook talrijke andere zijrivieren. Los de vragen op.
a Overtrek de Rijn op de reliëfkaart van Europa (achteraan in leerwerkboek) en noteer de naam erbij.
b De Aare ontspringt hoog in de bergen in Zwitserland. In welk gebergte is dat?
c Op figuur 3.19 zie je de bron van de Aare. Ze begint haar reis aan de voet van een ijsmassa die langzaam naar beneden glijdt. Hoe noemen we zo’n ijsmassa?
d Onderzoek figuur 3.20 en voer de opdrachten uit.
-Duid de geul waarin het water van de Aare stroomt aan met een dubbele groene pijl.
-Hoe noemen we die geul?
-Duid de hellingen aan beide zijden van de rivier aan met een blauwe lijn.
-Welke letter vormen de hellingen samen?
-De hellingen van het Aaredal zijn
e Markeer wat juist is.
-De Aare stroomt op dezelfde hoogte als het landschap / in een diep dal.
-Het water van de Aare stroomt hier traag / matig / snel.
-De rivier stroomt door een gebergte / plateau / heuvellandschap / vlakte.
-Dat deel van de rivier noemen we de bovenloop / middenloop / benedenloop.
-De rivier zal gesteente eroderen / transporteren / sedimenteren.
2 Het landschap bij de Lorelei in Duitsland
1 Ken je de begrippen horizonlijn, helling en hoogteverschil nog? Vul de definities aan.
-De horizonlijn is
-De helling is
-Het hoogteverschil is
a Overtr
b Duid op de foto het hoogteverschil aan met een dubbele rode pijl.
c Duid op de foto een helling aan met een gele pijl.
d Kruis bij de volgende reliëfelementen en het begrip rivier de juiste kenmerken aan.
De horizonlijn is:
(bijna) recht
golvend
getand
De helling is:
geen
zwak
matig
steil
©VANIN
Het hoogteverschil is:
klein: geen of bijna geen verschil
matig: enkele meters
groot: enkele tientallen meters
zeer groot: honderden meters
De rivier stroomt:
op dezelfde hoogte als het landschap
in een dal
e Markeer de juiste kenmerken van het reliëf rond de Rijn in Duitsland.
-De Rijn stroomt op dezelfde hoogte als het landschap / in een diep dal.
-Het water van de Aare stroomt hier traag / matig / snel.
-De rivier stroomt door een gebergte / plateau / heuvellandschap / vlakte.
-Dat deel van de rivier noemen we de bovenloop / middenloop / benedenloop.
-De rivier zal gesteente eroderen / transporteren / sedimenteren.
3 Het rivierlandschap in Nederland
Bestudeer de rivier op de foto hieronder. Los de vragen op.
Fig. 3.22 Rivier in Nijmegen (Nederland)
a De Rijn krijgt in Nederland een andere naam. Hoe heet de rivier daar?
b Wat past? Duid aan.
-De rivier stroomt op dezelfde hoogte als het landschap / in een diep dal.
-Het water van de Rijn stroomt hier traag / matig / snel.
-De rivier stroomt door een gebergte / plateau / heuvellandschap / vlakte.
-Dit deel van de rivier noemen we de bovenloop / middenloop / benedenloop.
-De rivier zal gesteente eroderen / transporteren / sedimenteren.
4 Rivierwerking in taboewoorden
Leg de werking van rivieren uit zonder de taboewoorden te gebruiken. Werk in duo’s.
Jullie krijgen elk drie kaartjes. Jij geeft aanwijzingen om het vetgedrukte woord te vinden, maar je mag de schuingedrukte taboewoorden niet noemen. Ook ‘rivier’ en ‘stroom’ zijn taboe. Je medeleerling probeert het begrip zo snel mogelijk te raden. Daarna keren de rollen om. Oefen eerst met de voorbeelden hieronder.
NEERSLAGLIJN
regen water kaart
©VANIN
RELIËF landschap hoogtes uitsteken
4 TEST JEZELF
1 Erosie, transport en sedimentatie
2 Rivierprocessen
3 Stroomgebieden van Rijn & Rhône
4 Hoogtezones en reliëfgebieden
SYNTHESE
CONDENSATIE
OCEAAN
VERDAMPING
TRANSPIRATIE RIVIER
GLETSJER
RIVIEREN EN MEREN
de waterkringloop
traject van een rivier middenloop benedenloop bovenloop
©VANIN
GRONDWATER
rivierprocessen erosie transport sedimentatie
het reliëf op een kaart
natuurkundige kaart Europa
Laag-België Hoog-België laagland middelland Midden-België
hoogtezones in België
en klimaat
van een bepaald jaar
Temperatuurcurve van een bepaald jaar Ukkel
weer: dagelijkse toestand van verschillende weerselementen in een beperkt gebied
Gemiddelden van minstens
klimaat: gemiddelde toestand over een periode van dertig jaar over een groter gebied
Neerslagdiagram van een bepaald jaar Ukkel
Gemiddelden van minstens 30 jaar
neerslag op een grafiek
Ukkel (België) 51° N, 4° E 1991-2020
het klimatogram neerslag op een kaart
Ukkel (België)
BEGRIPPENLIJST
DE WEG VAN WATER
hoofdstuk term definitie
1 het aardoppervlak grensvlak tussen de vaste aardkorst en het erop gelegen water en de atmosfeer
1 de afvloeiing (regen)water dat niet in de grond insijpelt, maar over het land stroomt
1 de atmosfeer gasvormige laag rondom de aarde (synoniem: de dampkring)
4 de bedding geul waardoor de rivier stroomt tussen de twee oevers
4 de benedenloop deel van de rivier het dichtst bij de monding; laagste deel van de rivier
4 de bovenloop deel van de rivier het dichtst bij de bron; hoogste deel van de rivier
4 de bron plaats waar een rivier ontspringt (begint)
1 circuleren ronddraaien
1 condenseren overgaan van gas naar vloeistof (het omgekeerde van verdampen)
4 het dal lang, laaggelegen gebied in het landschap, in een plateau of tussen bergen en heuvels (synoniem: de vallei)
2 de droge maand maand waarbij de totale maandelijkse neerslag kleiner is dan twee keer de temperatuur
D = N < 2T
4 de erosie het afbreken van gesteenten waardoor het aardoppervlak afslijt
1 het grondwater (regen)water dat zich na insijpeling door de bodemlaag in de ondergrond bevindt
4 het hoogland gebied dat hoger ligt dan 2 000 meter
4 de hoogtezone gebied tussen 2 hoogtelijnen; ingekleurd volgens vaste afspraken (van groen over geel en oranje tot rood en bruin)
1 de infiltratie insijpeling van (regen)water in de grond
2 het klimaat gemiddelde weerstoestand over een periode van minstens dertig jaar gemeten en over een groter gebied
2 het klimatogram diagram dat per maand de gemiddelde maandelijkse temperatuur- en neerslagwaarden over de laatste dertig jaar weergeeft
4 het laagland gebied dat lager ligt dan 200 meter
3 de loefzijde kant van de berg die in de wind ligt en waar vochtige lucht omhooggestuwd wordt
©VANIN
3 de lijzijde kant van de berg die uit de wind ligt en waar droge lucht naar beneden waait
2 de meteorologie studie van het weer waarin de kenmerken van de atmosfeer onderzocht worden (temperatuur, neerslag, luchtdruk, wind …) (synoniem: de weerkunde)
4 het middelland gebied dat tussen 200 m en 2 000 m hoogte ligt
4 de middenloop middelste deel van de rivier, tussen bovenloop en benedenloop
4 de monding plaats waar een rivier in zee, in een meer of in een andere rivier uitmondt
DE WEG VAN WATER
hoofdstuk term definitie
2 de natte maand maand waarbij de totale maandelijkse neerslag groter dan of gelijk is aan twee keer de temperatuur
D = N ≥ 2T
1 de neerslag alle vormen van water die uit de atmosfeer op aarde vallen (bv. regen, sneeuw, hagel)
3 de neerslaglijn lijn op een kaart die punten met dezelfde hoeveelheid neerslag verbindt (synoniem: de isohyeet)
2 de pluviometer instrument dat wordt gebruikt om de hoeveelheid neerslag gedurende een bepaalde periode op te vangen en te meten (synoniem: de regenmeter)
4 de reliëfdoorsnede verticale weergave van het landschap, waarbij de hoogteverschillen tussen de reliëfvormen duidelijk zichtbaar zijn
1 de rivier natuurlijke waterloop die het overtollige water in een bepaald gebied afvoert
4 de rivierprocessen de werking van stromend water waarbij gestaanten opgepikt, getransporteerd en weer afgezet worden
4 de sedimentatie het bezinken van los gesteente zoals zand of klei als de snelheid van de rivier afneemt (synoniem: de afzetting)
4 het slib modderige grond
1 de transpiratie proces waarbij planten via hun bladeren water afgeven
4 het transport de verplaatsing van los gesteente, zoals zand of klei, door een rivier
1 verdampen overgaan van vloeistof naar gas (het omgekeerde van condenseren)
1 de waterkringloop kringloop waarbij water dankzij verdamping, condensatie en stromend water circuleert (synoniem: de watercyclus)
©VANIN
©VANIN
Van boer tot bord
1 LEKKERS UIT MIJN BUURT
KERNVRAAG GROEIEN DE INGREDIËNTEN VOOR EEN PIZZA MARGHERITA IN MIJN BUURT?
1 CHECK-IN
De pizza Margherita: een onweerstaanbare klassieker. Maar waar komen de ingrediënten van deze Napolitaanse pizza eigenlijk vandaan? Ontdek de oorsprong van de bouwstenen van een perfecte pizza Margherita.
Bekijk het filmpje ‘Waar wordt ons eten geteeld?’ van Henk Rijckaert. Welke factoren bepalen de teeltkeuze van een landbouwer? Maak de opdracht op iDiddit.
2 OP ONDERZOEK
©VANIN
1 Onderzoek van een landbouwbedrijf
1 Onderzoek op Geopunt de teelten van één of meer landbouwbedrijven.
a Onderzoek met het stappenplan op iDiddit de landbouwgebruikspercelen van het meest recente jaar.
- Locatie 1: Knutsegemstraat 30, Zottegem (melkveebedrijf)
- Locatie 2: Stokstormestraat 14A, Deinze (Tomato Masters)
50 m
Fig. 4.3 Landbouwgebruikspercelen in 2022 rond melkveebedrijf in Zottegem (Geopunt)
b Welke teelten komen voor bij het bedrijf op locatie 1?
c Welke teelten komen voor bij het bedrijf op locatie 2?
d Welke ingrediënten voor de pizza margherita vind je bij deze bedrijven?
e Welke ingrediënten voor de pizza margherita vind je niet bij deze bedrijven?
2 Alle ingrediënten voor de pizza (fig. 4.2) zijn afkomstig van landbouwproducten. Vul de tabel aan.
a Noteer de namen van de juiste ingrediënten in kolom 2.
b Noteer in kolom 3 of de ingrediënten wel of niet geteeld worden in Vlaanderen. landbouwproductingrediënt geteeld in Vlaanderen?
©VANIN
tarwe
kaas (melk)
tomaten olijven
1 Benoem de landschapselementen die horen bij akkerbouw of veeteelt op de foto’s van locatie 1. Kies uit: weide – wateropslag – serre met tomatenteelt – akker met maïs – stal – silo – akker met tarwe –opslagplaats voor veevoeder – serre (buiten)
©VANIN
2 Benoem de landschapselementen op de foto’s van locatie 2. Kies uit:
weide – wateropslag – serre met tomatenteelt – akker met maïs – stal – silo – akker met tarwe –opslagplaats voor veevoeder – serre (buiten)
©VANIN
3 Welke landschapselementen verwijzen naar de sectoren akkerbouw, tuinbouw en veeteelt? Noteer de sector op de tweede lijn onder elke foto bij vragen 1 en 2.
Bekijk de foto’s en lees de infoteksten.
In 2022 werden in Vlaanderen graangewassen over een oppervlakte van 96 000 ha gezaaid. Om de opbrengst daarvan te oogsten, zijn machines zoals een pikdorser en tractoren nodig. Een gemiddeld akkerbouwbedrijf zaait ongeveer 16 hectare in met akkergewassen.
Om appels te oogsten is er veel handenarbeid nodig. Daar worden vaak seizoensarbeiders voor ingezet. Tussen de bomen kunnen kleine tractoren rijden. Boomgaarden voor appels nemen in Vlaanderen ruim 4 000 ha oppervlakte in.
In Vlaanderen heeft een gemiddeld tomatenbedrijf een oppervlakte van 3,3 ha en biedt werk aan 18 arbeidskrachten
De gemiddelde jaarlijkse kostprijs van 1 ha serre is hoog en omvat onder andere de energiekosten, arbeidskosten en zaden.
a Markeer in elke tekst de info over de productiemiddelen. Dat is alles wat een landbouwer nodig heeft om planten te doen groeien en oogsten: bv. zaden, grond, machines en arbeidskrachten.
b Plaats de drie teelten (granen, appels en tomaten) op de pijlen volgens de inzet van arbeid en kapitaal
veel arbeid minder arbeid
veel kapitaal minder kapitaal
Tuinbouw is de meest intensieve vorm van landbouw. Dat wil zeggen dat daar per oppervlakte de meeste inzet van arbeid en kapitaal nodig is. Tegenover intensieve landbouw staat extensieve landbouw. Daar is minder inzet van arbeid en kapitaal nodig per oppervlakte.
©VANIN
4 Landbouw als landschapsvormende laag
Landbouwactiviteiten zijn duidelijk zichtbaar in het landschap. Zij vormen een deel van de laag landgebruik. Ook op kaarten herken je makkelijk landschapselementen die typisch zijn voor landbouw.
landgebruik
landschap
Fig. 4.9 Blokdiagram landbouwlandschap
1 Vul op het onderstaande blokdiagram de landschapselementen in die je herkent als landbouwelement.
2 Trek op figuur 4.9 twee pijlen vanuit het landschap naar de overeenkomstige elementen in de laag van het landgebruik.
Landbouw levert ons de basisproducten en grondstoffen voor ons voedsel. De landbouwsector of agrarische sector kweekt planten en dieren die bestemd zijn voor menselijk voedsel, veevoeder of grondstoffen voor de industrie. Binnen de landbouw zijn er drie sectoren: akkerbouw, tuinbouw en veeteelt.
In het landschap ontdek je per sector typische landschapselementen, die samen landbouwlandschappen vormen. Op kaarten en luchtfoto’s kun je die elementen herkennen. De legende van een kaart helpt je.
©VANIN
Bij akkerbouw zie je vooral akkers met in de zomer en het najaar gewassen zoals graan, maïs, aardappelen, bieten … Veeteelt herken je aan stallen met weiland (of weides). Boomgaarden en akkers met groenten zijn typische landschapselementen van tuinbouw. Serres (of kassen) wijzen op glastuinbouw of glasteelt.
Veel landbouwbedrijven combineren akkerbouw, veeteelt en/of tuinbouw. Dat heet gemengde landbouw
Als er voor een teelt veel inzet van arbeid en kapitaal nodig is, spreken we van intensieve landbouw. Is er minder inzet van arbeid en kapitaal nodig, dan is het extensieve landbouw.
Test jezelf: oefeningen 1-2-3-4
1 Teelten en landbouwsectoren
Onderzoek op Geopunt de teelten van een landbouwbedrijf.
a Ga naar iDiddit voor het stappenplan en onderzoek één van de adressen die je leerkracht je geeft.
- Locatie 1:
- Locatie 2:
- Locatie 3:
b Welke teelten tref je aan op deze bedrijven? Noteer ze in de eerste kolom van de tabel.
c Welke landbouwsector past bij elke teelt? Noteer die in de tweede kolom van de tabel.
2 Landschapselementen in de landbouw
Bestudeer de foto’s. Welke landschapselementen en landbouwsector herken je? Gaat het om intensieve of extensieve landbouw?
a Noteer de landschapselementen die verwijzen naar landbouw op de eerste lijn.
b Noteer de passende landbouwsector op de tweede lijn.
c Noteer of het beeld past bij intensieve of extensieve landbouw op de derde lijn.
©VANIN
©VANIN
3 Veelvoorkomende teelten
Zoek in je atlas of via Geopunt op welke teelten het meest voorkomen in de gemeente waarin het landbouwbedrijf ligt dat je hebt onderzocht. Duid de juiste antwoorden aan.
grasland
tarwe
suikerbieten
runderen
4 TEST JEZELF
1 Ken je begrippen!
2 Landbouwsectoren en teelten
3 Landbouwlandschappen
varkens
pluimvee
boomgaarden
groenteteelt in open lucht
4 Intensieve of extensieve landbouw?
tarwe
tuinbouw onder glas (glastuinbouw = serres)
2 LANDBOUW, GRONDSOORT EN RELIËF
KERNVRAAG
WAT IS DE BESTE PLAATS VOOR EEN TEELT?
1 CHECK-IN
Uiteraard groeien er geen aardappelen op het Belgische strand en kweekt men geen bananen op de Mont Blanc. Wat waar kan groeien, hangt af van de grondsoort en het reliëf. In dit hoofdstuk leer je hoe al die factoren samenkomen om onze voedselproductie mogelijk te maken. Bekijk op iDiddit enkele foto’s en bepaal bij welke landbouwsector ze horen.
2 OP ONDERZOEK
1 De grondsoort bepaalt de teelt
Om de teeltkeuze in een landbouwbedrijf te bepalen, moet de landbouwer onder andere rekening houden met de grondsoort. Onderzoek hoe de grondsoort de teelt bepaalt.
1 Onderzoek de grondsoorten en teelten in België. Gebruik de ontdekplaten met de landbouwkaarten op iDiddit. Noteer in de tabel voor elke plaats: - welke grondsoort er voorkomt; - wat de belangrijkste teelten zijn; - tot welke landbouwsector die teelten behoren; - in welke landbouwstreek het ligt.
tussen Brugge en Oostende
grondsoort
©VANIN
teelten
landbouwsector
landbouwstreek
2 Welke teelten uit vraag 1 zijn noodzakelijk om een pizza te maken?
2.1 KENMERKEN VAN GRONDSOORTEN
1 In deze opdracht leer je enkele grondsoorten beter kennen. Daarvoor voel je aan enkele gesteenten.
a Leg wat grof zand in je handpalm en wrijf erover met de wijsvinger van je andere hand. Wat voel je?
b Wrijf nu leem tussen je vingers. Welk verschil voel je?
c Doe hetzelfde met klei. Wat voel je nu?
d Doe nu hetzelfde met natte klei. Wat voel je nu?
e Welk verschil voel je tussen grof zand en fijn zand?
2 Ga nu op onderzoek in je eigen omgeving.
a Maak een putje in je tuin en verzamel wat grond in een potje.
b Gebruik het stappenplan om de grondsoort bij jou in de tuin te bepalen.
rolletje zonder scheuren
Kun je er een hoefijzer mee maken?
hoefijzer zonder scheuren
rolletje met scheuren
ZANDIG LEEM
LEMIG ZAND ZAND nee ja
hoefijzer met scheuren
KLEIIG LEEM
©VANIN
Kun je er een ringetje mee maken?
Neem wat grond in je hand en zorg ervoor dat ze vochtig is. Kun je er een rolletje mee maken? nee nee ja ja
ringetje
KLEI
geen ringetje
LEMIGE KLEI
Fig. 4.11 Determineertabel van losse gesteenten
De korrels vallen niet uit elkaar (dropje). De korrels vallen uit elkaar (bergje).
geen hoefijzer LEEM
c De grondsoort die ik heb aangetroffen in mijn tuin is d Controleer jouw antwoord in de atlas.
Alleen al door nauwkeurig te voelen aan de grond kun je een aantal grondsoorten herkennen. Dat noemen we de kenmerken.
De korrelgrootte van de verschillende grondsoorten herken je aan de hand van eenvoudige proefjes of handelingen. De grondsoort met de grootste korrelgrootte is grind. Je kunt de grondsoorten volgens korrelgrootte van groot naar klein rangschikken: grind > zand > leem > klei.
Veel grondsoorten zijn een mengsel van zand, leem en klei. Er zijn dus zowel zand- en leemkorrels als klei aanwezig. De hoeveelheid zand, leem en klei is per grondsoort wel verschillend. Je vindt de verschillende grondsoorten in de determineertabel van losse gesteenten (fig. 4.11).
2.2 EIGENS CHAPPEN VAN GRONDSOORTEN
Planten en dus ook landbouwteelten hebben water en voedingsstoffen nodig om te groeien. Elke grondsoort heeft andere kwaliteiten of eigenschappen en kan een andere hoeveelheid voedingsstoffen en water bevatten.
Aan de hand van een proef onderzoek je hoe snel elke grondsoort het water laat doorsijpelen. Dat noemen we de doorlatendheid van de gesteenten. Je meet ook hoeveel water er daarna achterblijft in de grond.
Op iDiddit vind je een animatie over de doorlatendheid van de bodem.
Onderzoek
©VANIN
1 Onderzoeksvraag
In welke grondsoort dringt het water het snelst door?
2 Hyp othese
Het water sijpelt het snelst door bij: leem klei fijn zand grof zand
3 Benodigdheden - verschillende grondsoorten: grof zand, fijn zand, leem, klei - lege plastic flessen, koffiefilters, maatbekers - chronometer
4 Werk wijze
1 Snijd een lege plastic fles middendoor. Plaats het bovenste deel omgekeerd in het onderste deel. Plaats in het bovenste deel een koffiefilter.
2 Neem dezelfde hoeveelheid (bv. twee of drie koffielepels) van elke grondsoort en druk die goed aan in de filter
3 Giet dezelfde hoeveelheid water door elke filter.
4 Meet de tijd vooraleer het water doorgesijpeld is.
5 Waarneming
a Maak de opstelling klaar zoals op het schema.
b Kleur de bekers blauw volgens de hoeveelheid water die doorgesijpeld is. Doe dat op verschillende tijdstippen.
c Noteer de tijd die het water nodig heeft om volledig door te sijpelen in de tabel bij besluit (rij 1).
1 dl
1 dl
1 dl
grof zand
1 dl fijn zand leem klei
doorlatendheidsterkmatigzwak
4.12 Proefopstelling doorlatenheid
©VANIN
6 Besluit
a Het water dat niet wordt doorgelaten, blijft achter in het gesteente.
Hoe bereken je dat? Noteer je antwoorden in de tabel.
grof zandfijn zand leem klei
tijd van water om volledig door te sijpelen
hoeveelheid water in de maatbeker
hoeveelheid water in het gesteente
b Welk gesteente slaat het meest water op?
7 Refle ctie: VAN DE PROEF NAAR de realiteit
a Vul in de tabel de kolom van de korrelgrootte in. Kies uit: heel klein, klein, matig, groot.
b De korrelgrootte bepaalt de snelheid van de doorlatendheid. Vul de derde kolom van de tabel aan. Kies uit: heel snel, snel, matig, traag.
c Welke grondsoorten zijn het meest of minst geschikt voor landbouw op basis van de snelheid waarmee het water doorsijpelt?
korrelgrootte snelheid van doorlatendheidgeschikt voor landbouw grof zand fijn zand leem klei
De doorlatendheid van een gesteente wordt bepaald door de korrelgrootte. Hoe groter de korrel, hoe sneller het water doorgelaten wordt en hoe groter de doorlatendheid van het gesteente is. Hoe kleiner de korrel, hoe meer water er tussen de korrels kan blijven hangen.
Gesteenten met een kleine korrel hebben twee voordelen voor de vruchtbaarheid van de bodem:
- Ze kunnen veel water opslaan. Daardoor is er ook in droge periodes voldoende water beschikbaar voor de gewassen. In een grondsoort die weinig water opslaat, krijgen de gewassen het lastig tijdens droge periodes.
- Het is voor gewassen heel belangrijk dat ze voldoende tijd hebben om water en voedingsstoffen uit het water op te nemen. Aangezien grondsoorten met een kleine korrel het water langer vasthouden, is er voldoende tijd voor die opname.
Ons onderzoek naar doorlatendheid van de grondsoorten, leverde volgende inzichten op:
- Zand heeft een grote korrelgrootte. Regenwater en voedingsstoffen vloeien er snel en gemakkelijk doorheen. Daarom is een zandbodem arm of weinig vruchtbaar.
- Leem heeft een kleinere korrelgrootte dan zand en houdt het water langer vast. Daardoor is leem een rijke of vruchtbare grond. De gewassen krijgen voldoende water en voedingsstoffen voor hun groei.
- Klei is zeer vruchtbaar, maar het water sijpelt zo langzaam door de bodem dat ze soms té nat is.
Een landbouwer moet bij de keuze van zijn teelten dus rekening houden met de grondsoort. De kwaliteit van de grondsoort is daarbij doorslaggevend. Daarom verschillen de teelten van streek tot streek. Niet elke plaats heeft de geschikte grond om aan landbouw te doen.
Op arme gronden, zoals in de Kempen, kiest de landbouwer niet voor akkerbouw maar voor teelten die niet afhangen van de grondsoort, zoals veeteelt in stallen (bv. runderen, pluimvee, varkens) en groenten onder glas (bv. tomaten in serres).
De landbouwer moet soms ook oplossingen zoeken voor bodems die te nat zijn: hij zal het water moeten afvoeren of de grond draineren. Daarbij legt hij systemen (fig. 4.13 en 4.14) aan om het teveel aan water zo snel mogelijk af te voeren van het landoppervlak. Bij te veel regen gaan teelten anders rotten.
Test jezelf: oefening 1
©VANIN
SPEELT OOK EEN ROL
Bekijk de topografische kaart van de omgeving van de Kemmelberg en de foto van de wandelaars.
4.15 Topografische kaart en foto van wandelaars in de omgeving van de Kemmelberg
Wat is de relatie tussen het landgebruik en de helling? Bekijk de foto en de topografische kaart. Markeer de juiste oplossing in de tabel.
helling A-B
©VANIN
helling C-D
hellingsgraad geen / zacht / steil geen / zacht / steil landgebruik akkerland / weiland / bos akkerland / weiland / bos
Bos komt in Vlaanderen vaak voor op gronden die niet gebruikt worden of ongeschikt zijn voor landbouw. Dat zijn bijvoorbeeld gronden met steile hellingen of met grondsoorten die niet vruchtbaar genoeg zijn. In de Ardennen zijn er ook bossen die houtproductie als doel hebben. Dan spreken we van bosbouw Die aangeplante bossen herken je aan het feit dat er meestal maar één boomsoort voorkomt. Vaak staan die bomen in rijen. Natuurverenigingen en de overheid planten soms ook bossen aan, omdat die goed zijn voor de luchtkwaliteit en het klimaat.
Niet elke plaats is geschikt om aan landbouw te doen. Ook het reliëf speelt een belangrijke rol in de landbouw: vlaktes zijn het meest geschikt, terwijl steile hellingen en grote hoogtes het onmogelijk maken om aan landbouw te doen. In zo’n gebieden wordt vaak gekozen voor bosbouw.
Welke type landbouw er mogelijk is, hangt dus af van de grondsoort en het reliëf. Er is een duidelijke relatie tussen de landschapsvormende lagen bodem, reliëf en landgebruik. Landbouw is een bepalende factor in de laag landgebruik.
Test jezelf: oefening 2
1 Grondsoorten in België
Waar komen vruchtbare gronden in België voor?
a Noteer bij de legende op de kaart (fig. 4.18) de verschillende grondsoorten. Raadpleeg ook de kaart Grondsoorten’ in je atlas. Kies uit:
klei – zand – leem – stenige grond – zandleem
b Arceer op de kaart de gebieden met de vruchtbaarste grondsoorten.
Fig. 4.18 Grondsoorten in België
2 Hoogtezones en grondsoorten
Welke grondsoorten vind je in de verschillende hoogtezones van België (zie thema 3, hoofdstuk 4)?
Bekijk de vorige kaart (fig. 4.18) en vul de tabel aan.
Laag-België
Midden-België
Hoog-België
Interessant om weten
Stenige grond is afkomstig van harde rots die al voor een gedeelte los is geworden door verwering (door invloed van het weer). In die losse grond kunnen planten wortelen. In een massieve harde rots gaat dat zeer moeilijk.
©VANIN
In Hoog-België vind je stenige gronden. Die kunnen gebruikt worden als akkerland, maar ze zijn moeilijker te bewerken en leveren minder op. Landbouwwerktuigen en machines slijten ook sneller op deze gronden.
In gebergtes zoals de Alpen tref je harde gesteenten aan die niet te bewerken zijn. Die zijn onbruikbaar voor akkerbouw. Veeteelt kan op sommige plaatsen wel aangezien weilanden niet bewerkt worden.
3 Reliëf en landbouw
Reliëfverschillen leiden tot andere keuzes voor de boer. Bekijk de foto’s. Markeer onder elke foto de reliëfvorm en het landgebruik. Raadpleeg je atlas om bij elke plaats de grondsoort te vinden.
- reliëfvorm: vlakte / heuvel / plateau / bergen
- landgebruik:
akkerland / weiland / bosbouw / tuinbouw
- grondsoort:
klei / zand / zandleem / leem / stenige grond
- reliëfvorm: vlakte / heuvel / plateau / bergen
- landgebruik:
akkerland / weiland / bosbouw / tuinbouw
- grondsoort:
klei / zand / zandleem / leem / stenige grond
©VANIN
4 TEST JEZELF
1 Eigenschappen van losse gesteenten
2 Reliëf en landbouw
- reliëfvorm: vlakte / heuvel / plateau / bergen
landgebruik:
akkerland / weiland / bosbouw / tuinbouw
- grondsoort: klei / zand / zandleem / leem / stenige grond
middelland (Ardennen)
- reliëfvorm: vlakte / heuvel / plateau / bergen
- landgebruik:
akkerland / weiland / bosbouw / tuinbouw
- grondsoort:
klei / zand / zandleem / leem / stenige grond
3 LANDBOUW, KLIMAAT EN VEGETATIE
KERNVRAAG
WELK KLIMAAT HEBBEN DE VERSCHILLENDE LANDBOUWTEELTEN NODIG?
1 CHECK-IN
In de vorige hoofdstukken leerde je al enkele factoren kennen die de teeltkeuze van de landbouwer bepalen. In dit hoofdstuk komt daar een derde factor bij: het klimaat.
Welk ingrediënt voor de pizza uit hoofdstuk 1 (fig. 4.1) wordt niet in België geteeld? Bekijk het filmpje. Zoek in je atlas op waar in Europa deze teelt het sterkst aanwezig is.
2 OP ONDERZOEK
1 Temperatuur en neerslag bepalen de gewassen
1 Waarom groeien bepaalde teelten, zoals olijven, niet bij ons, maar wel in Zuid-Europa?
a Lees de infotekst en markeer vijf factoren die bijdragen aan het ideale klimaat voor olijven.
©VANIN
Olijven groeien in Europa in de landen rond de Middellandse Zee en horen dus tot de teelten van de mediterrane landbouw. Wij gaan in de zomer graag op reis naar Zuid-Europese landen omdat er daar meer kans is op hoge temperaturen en minder kans op neerslag. In de winter zijn de temperaturen er milder dan bij ons, er is nauwelijks vrieskou en er valt tijdens de winter meer neerslag dan in de zomer. Dat is het ideale klimaat voor olijven om goed te groeien.
b Vul het besluit aan:
Het klimaat in Zuid-Europa is dan ons klimaat.
2
Ook tarwe kan men niet overal telen. Hoe komt dat? Markeer de temperatuur- en neerslagvoorwaarden in de onderstaande infotekst.
Overal in de wereld worden graangewassen geteeld. In Europa zijn maïs en tarwe de meest gekweekte graansoorten. Tarwe groeit het best als de temperatuur gedurende zes maanden onder de 15 °C blijft. In de zomer heeft tarwe een temperatuur van minstens 15 °C nodig om te rijpen. Er moet ook minstens 400 mm neerslag per jaar vallen om voldoende opbrengst te garanderen.
Fig. 4.24 Een pikdorser oogst rijpe tarwe
3 In thema 2 maakte je al kennis met de begrippen koude, gematigde en warme maand. Blader even terug om dit op te frissen. Vul de zinnen aan.
- In een koude maand is de gemiddelde maandtemperatuur
- In een gematigde maand is de gemiddelde maandtemperatuur
- In een warme maand ligt de gemiddelde maandtemperatuur
4 In thema 3 maakte je al kennis met de begrippen natte en droge maand. Blader even terug om dit op te frissen. Vul de zinnen aan.
- Een natte maand heeft een neerslaghoeveelheid waarbij
- Een droge maand heeft een neerslaghoeveelheid waarbij
Wanneer de maandneerslag (in mm) kleiner is dan 2 keer de maandtemperatuur (in °C), dan hebben de planten onvoldoende water. Dat is een droge maand.
Wanneer de waarde van de maandneerslag groter dan of gelijk is aan 2 keer de waarde van de maandtemperatuur, hebben de planten voldoende water. Dat is een natte maand.
2 Landbouwgewassen in Europa
In welke seizoenen valt de droge periode? Ook dat is van belang, omdat de nodige neerslag afhankelijk is van de temperatuur.
1 Bekijk de klimatogrammen van Bari (fig. 4.25) en Ukkel (fig. 4.26) en los de opdrachten op.
a Werk in de balk met de neerslagwaarden.
- Kleur de vakjes van de natte maanden blauw.
- Kleur de vakjes van de droge maanden geel.
- In welk(e) seizoen(en) vallen de droge maanden in Bari? In
- In welk(e) seizoen(en) vallen de natte maanden in Ukkel? In
b Werk in de balk met de temperatuurwaarden.
- Kleur de vakjes van de warme maanden rood.
- Kleur de vakjes van de gematigde maanden groen.
- Kleur de vakjes van de koude maanden blauw.
Test jezelf: oefening 1
©VANIN
Bari 41° N, 17 °E 1991-2020
Ukkel 51° N, 4° E 1991-2020
JFMAMJJASOND
57 52 47 37 32 27 39 62655463
4.25 Klimatogram Bari (Zuid-Italië)
2
4.26 Klimatogram Ukkel (België)
Bekijk nog eens de klimaatvoorwaarden en teeltvoorwaarden voor tarwe en olijven en vergelijk die met de gegevens op beide klimatogrammen.
a Waar zijn de beste voorwaarden voor olijventeelt? In
b Waar zijn de beste voorwaarden voor tarweteelt? In .
©VANIN
3 Bepaal voor zowel Bari als Ukkel het klimaattype en de natuurlijke plantengroei of vegetatie Gebruik daarvoor de determineertabel op p. 130 of 175 (geokit).
(fig. 4.25)
(fig. 4.26)
en vegetatietypes
Als het klimaat verandert, wijzigt ook de vegetatie. Je hebt nu voor Bari en Ukkel het klimaat- en vegetatietype bepaald. Welke typische kenmerken kun je onderscheiden?
1 Bekijk de onderstaande foto’s en kruis de kenmerken aan die je in het landschap ziet.
vegetatie nabij Bari, Zuid-Italië
altijd groene naaldbomen
loofbomen met bladeren die verkleuren in herfst
geen bomen
alleen mossen, kruiden en grassen
geen plantengroei
enkel sneeuw en ijs
kruiden en hardbladige, altijd groene bomen en struiken
vegetatie nabij Ukkel, België
altijd groene naaldbomen
loofbomen met bladeren die verkleuren in herfst
geen bomen
alleen mossen, kruiden en grassen
geen plantengroei
enkel sneeuw en ijs
kruiden en hardbladige, altijd groene bomen en struiken
2 Bekijk de klimatogrammen van Sodankylä (fig. 4.29) en Vardø (fig. 4.30) en los de opdrachten op.
68° N, 27 °E 1991-2020
Vardø 70° N, 31 ° E 1991-2020
Fig. 4.29 Klimatogram Sodankylä (Lapland)
Fig. 4.30 Klimatogram Vardø (Noorwegen)
a Bepaal voor beide plaatsen het klimaattype en de vegetatie. Gebruik de determineertabel (p. 130 of 175).
klimaattype
Sodankylä (fig. 4.29)
Vardø (fig. 4.30)
vegetatie
b Bekijk de onderstaande foto’s en kruis de kenmerken aan die je in het landschap ziet.
vegetatie in Sodankylä, Lapland vegetatie in Vardø, Noorwegen
altijd groene naaldbomen
loofbomen met bladeren die verkleuren in de herfst
geen bomen
alleen mossen, kruiden en grassen
geen plantengroei
enkel sneeuw en ijs
kruiden en hardbladige, altijd groene bomen en struiken
altijd groene naaldbomen
loofbomen met bladeren die verkleuren in de herfst
geen bomen
alleen mossen, kruiden en grassen
geen plantengroei
enkel sneeuw en ijs
kruiden en hardbladige, altijd groene bomen en struiken
3 Bekijk de foto en het klimatogram van een plaats op de eilandengroep Spitsbergen (fig. 4.31 en fig. 4.32).
Gebruik de determineertabel (p. 130 of 175) en bepaal het klimaattype en de vegetatie.
Spitsbergen 80° N, 25° E 1991-2022
4.31 Klimatogram Spitsbergen (Noorwegen)
4.32 IJslandschap op Spitsbergen
klimaattype
vegetatie
landschapskenmerken
Spitsbergen (fig. 4.31 en 4.32)
altijd groene naaldbomen
loofbomen met bladeren die verkleuren in de herfst
geen bomen
alleen mossen, kruiden en grassen
geen plantengroei
enkel sneeuw en ijs
kruiden en hardbladige, altijdgroene bomen en struiken
Interessant om weten
Groenland sluit op de kaart aan bij Noord-Amerika, maar officieel is het een deel van Denemarken en daarom rekenen we het soms ook bij Europa. Groenland heeft een volledig eigen bestuur. Het is geen lid meer van de EU.
Interessant om weten
Bij het woord ‘woestijn’ denken we spontaan aan warme woestijnen zoals de Sahara. Maar het begrip ‘woestijn’ is breder. In het Frans vertalen we woestijn als ‘un désert’, wat ook een verlaten gebied betekent (denk daarbij aan deserteren of verlaten). Een woestijn is dus een onbewoond of verlaten gebied. Dat gebied kan onbewoonbaar zijn omwille van droogte, maar ook door extreme koude, zoals de ijswoestijn.
©VANIN
Fig. 4.33 Klimaat- en vegetatietypes in Europa
1 Noteer de namen van de vegetatietypes op de juiste plaats op de kaart van Europa. Kies uit: taiga – toendra – zomergroen loofwoud – hardbladige vegetatie
2 Vul de namen van de klimaattypes aan in de vakken naast de kaart van Europa. Kies uit: koudgematigd – koud met dooiseizoen – warmgematigd met natte winter – koelgematigd
De klimaten en de natuurlijke plantengroei in Europa veranderen met de breedteligging. Van het uiterste noorden van Europa naar Zuid-Europa komen deze klimaat- en vegetatietypes voor: - koud klimaat zonder dooiseizoen – ijswoestijn
- koud klimaat met dooiseizoen – toendravegetatie
- koudgematigd klimaat – taiga - koelgematigd klimaat – zomergroen loofwoud
- warmgematigd klimaat met natte winter – hardbladige vegetatie
In de determineertabel vind je naast de klimaattypes ook de vegetatietypes. De vegetatie is de plantengroei die in de natuur voorkomt of ook de natuurlijke plantengroei.
Test jezelf: oefeningen 2-3-4-5
5.1 TE MPERATUUR EN NEERSLAG VERANDEREN MET DE HOOGTELIGGING
1 Bekijk de foto (fig. 4.34) en vul de naam van de vegetatietypes op de foto aan.
2 Welk verband merk je op tussen de stijgende hoogteligging en de veranderende vegetatie van Zuid-Europa naar Noord-Europa (fig. 4.33). Wat is daarvan de oorzaak?
©VANIN
5.2 TE MPERATUUR EN NEERSLAG VERSCHILLEN AAN WEERSZIJDEN VAN HET GEBERGTE
Je leerde al in thema 3 dat de hoogte invloed heeft op de hoeveelheid neerslag. Hoe hoger je gaat, hoe meer de temperatuur daalt (ongeveer 0,6 °C per 100 m of 3 °C per 500 m). Als de lucht afkoelt, is er meer kans op neerslag. Als ze opwarmt, is er minder kans op neerslag.
OOST
drogere, koudere lucht
stijgende lucht condenseert door afkoeling
dalende lucht verdroogt door opwarming
aanvoer van warme, vochtige lucht veel neerslag minder neerslag
waterdamp LOEFZIJDE
deze zijde van het gebergte is de ‘regenschaduw’
Fig. 4.35 Verband tussen hoogte, temperatuur en neerslag
In het gebergte daalt de temperatuur als je hoger gaat. De plantengroei verandert mee met de temperatuur. Die verandering is gelijkaardig aan die met de breedteligging: hoe meer we naar het noorden gaan, hoe kouder. Hetzelfde patroon zien we bij de verandering in de vegetatie.
Test jezelf: oefening 6
Onderzoek en vergelijk het klimaat van Penzance en Kiev. Zoek beide plaatsen op in je atlas en noteer de namen op de referentiekaart van Europa (achteraan in je leerwerkboek).
1 Wat is de breedteligging van beide plaatsen?
2 Bestudeer de klimatogrammen (fig. 4.36 en 4.37).
a Vul aan of markeer in de tabel de gevraagde gegevens.
©VANIN
50° N, 31° E 1993-2022
Fig. 4.36 Klimatogram Penzance (Verenigd Koninkrijk) Fig. 4.37 Klimatogram Kiev (Oekraïne)
ligging (land)
ligging t.o.v. oceaan kust / binnenland kust / binnenland
T w = temperatuur van de warmste maand
Tk = temperatuur van de koudste maand
jaarschommeling (Tw – Tk)
Tj = jaarneerslag
b Zet deze gegevens uit op een grafiek.
- Teken de jaarneerslag van Penzance en Kiev met een blauwe staaf.
- Plaats bij elke plaats twee stippen: één voor de gemiddelde temperatuur in januari en één voor de gemiddelde temperatuur in juli.
- Verbind de temperatuur in januari van beide plaatsen met een groene lijn en de temperatuur in juli met een rode lijn.
- Noteer T w en Tk bij de juiste lijn.
- Teken voor beide plaatsen een rode dubbele pijl die de jaarschommeling weergeeft.
©VANIN
Fig. 4.38 Jaarlijkse neerslag en temperatuurschommeling van West- naar Oost-Europa
c Markeer het juiste besluit.
- De neerslag neemt af / toe van de kust naar het binnenland.
- De temperatuurschommeling neemt af / toe van de kust naar het binnenland.
Dicht bij de oceaan zijn de temperatuurverschillen tussen zomer en winter niet groot. Verder naar het binnenland worden die verschillen groter. De nabijheid van de oceaan verzacht de winter- en zomertemperaturen: in de zomer is de zee koeler dan het land en in de winter is ze warmer dan het land.
De neerslaghoeveelheid is het grootst aan de kust en neemt af naar het binnenland toe. Lucht die van over de oceaan komt, bevat veel waterdamp. Wanneer die waterdamp afkoelt en condenseert, regent het op het land.
Hoe verder van de zee, hoe minder waterdamp er nog in de lucht overblijft. Daarom is het dieper in het binnenland droger dan aan de kust.
6 RELATIES TUSSEN Landschapsvormende lagen
Je merkt in het landschap dat de natuurlijke plantengroei op de meeste plaatsen verdrongen is door landgebruik door de mens, zoals landbouw en bebouwing. De landbouw wordt niet enkel bepaald door de verschillen in klimaat, maar ook door reliëf en grondsoorten. Dat leerde je al in hoofdstuk 2.
Op figuur 4.39 zie je de relaties tussen de verschillende landschapsvormende lagen en binnen de laag van het landgebruik.
landgebruik
vegetatie klimaat reliëf
bodem en water ondergrond
©VANIN
landschap
Fig. 4.39 Relaties tussen landschapsvormende lagen
Vul de tabel aan met wat je in dit thema geleerd hebt over de relaties tussen landschapsvormende lagen.
a Binnen of tussen welke lagen geeft de pijl een relatie aan?
b Leg die relatie uit.
relatie binnen: verklaring
©VANIN
relatie tussen: verklaring
tussen: verklaring
relatie tussen: verklaring
relatie tussen: verklaring
relatie tussen: verklaring
3 A AN DE SLAG
1 Ingrediënten voor je pizza Hawaï
Ananas is te koop in onze winkels, maar in onze streken groeit ze niet. Lees de infotekst en bekijk de kaart van de ananasteelt. Waar wordt de vrucht het best geteeld?
4.40 Wereldwijde ananasteelt (per land)
2 Ananasteelt in Puerto Limon
Ananas komt oorspronkelijk uit Zuid-Amerika. Door Portugese en Spaanse ontdekkingsreizigers raakte de vrucht in Europa bekend. Voor de groei heeft de plant nood aan warmte, liefst tussen de 20 en 30 °C. Daarnaast heeft ze ook veel neerslag nodig. Daarom groeit een ananas het best in het gebied rond de evenaar.
Welk klimaattype is geschikt voor de ananasteelt? Onderzoek het klimatogram van Puerto Limon (fig. 4.41) en de foto van het tropisch regenwoud in Costa Rica (fig. 4.42). Vul in de tabel het klimaattype, de vegetatie en de landschapskenmerken aan. Gebruik de determineertabel (p. 130 of 175).
Puerto Limon 10° N, 83° W 1993-2022
landschapskenmerkenaltijd groen / zomergroen / veel open plekken / weelderig / dicht / weinig soorten / veel soorten / lianen / palmbomen / bomen met kleine blaadjes / enkel kruiden en struiken
3 Drie grote klimaatgroepen
In de determineertabel (p. 130 of 175) ontdek je de drie grote klimaatgroepen. Ze zijn onderverdeeld op basis van de temperatuur. Voer de volgende opdrachten uit op de wereldkaart.
a Vul aan op de kaart: koud, gematigd, warm.
b Overtrek de evenaar in het rood.
c Teken een blauwe pijl, langs de nulmeridiaan, vanaf de evenaar naar Noord-Europa.
d Welke klimaatgroepen kom je tegen vanaf de evenaar naar het noorden? Noteer.
©VANIN
e Teken een groene pijl, langs de nulmeridiaan, vanaf de evenaar naar Antarctica.
f Wat merk je als je de spreiding van de klimaatgroepen in het zuidelijk halfrond vergelijkt met die in het noordelijk halfrond?
Fig. 4.43 Klimaatgroepen in de wereld
4 Neerslaghoeveelheid en plantengroei
1 Niet alleen de temperatuurverschillen, ook de verschillen in neerslaghoeveelheid hebben een effect op de plantengroei. Onderzoek dit voor Abéché en Hurghada.
a Lees de jaarneerslag af in het klimatogram en noteer in de tabel.
b Vul het aantal droge maanden aan in de tabel.
c Bepaal met behulp van de determineertabel (p. 130 of 175) het klimaattype. Vul aan in de tabel.
©VANIN
totale neerslag
aantal droge maanden
klimaattype
2 Als er weinig neerslag valt, kunnen bomen moeilijk groeien. In een droog of bijna droog klimaat valt jaarlijks minder dan 400 mm neerslag.
a Bepaal met behulp van de determineertabel (p. 130 of 175) het vegetatietype. Vul aan in de tabel.
b Noteer een opvallend kenmerk van de natuurlijke plantengroei bij elk van deze foto’s. Kies uit: geen begroeiing – uitgestrekte graslanden – veel bomen – hier en daar bomen –verspreid staande struiken
Abéché (Tsjaad) Hurghada (Egypte)
vegetatietype
landschapskenmerken
5 Vegetatietypes op de wereldkaart
Naast de kaart met de vegetatietypes zie je een boog van de noordpool tot de zuidpool waarop de landschappen met de vegetaties getekend zijn. De evenaar is een spiegel voor zowel het klimaat als de vegetatie. Bestudeer figuur 4.44, vul de legende aan en beantwoord de vragen.
a Welke vegetatie- en klimaattypes komen voor op het noordelijk halfrond maar niet op het zuidelijk halfrond?
©VANIN
b Waarom komen die vegetatietypes niet voor op het zuidelijk halfrond?
c Waarom zijn er in de warme klimaatzone drie verschillende vegetatietypes? Zoek dat op in je atlas.
4 TEST JEZELF
1 Droge en natte maanden
2 Soorten vegetaties
3 Klimaattypes bepalen
4 Klimaat en vegetatie
5 Klimaat en vegetatie in Europa
6 Vegetatie in een berglandschap
TW = 22°C taiga gemengd woud zomergroen loofwoud hardbladige vegetatie steppe woestijn
Nj < 200 mm Nj < 200 mm
TW = 22°C TK = 18°C
TW = 10°C TK = –3°C TK = 18°C TK = 18°C
Indische Oceaan ijswoestijn op Antarctica ijswoestijn
TW = 0°C
©VANIN
Fig. 4.43 Vegetatietypes in de wereld
gebergtevegetatie
savanne
gemengd woud steppe
Sy NTHESE
Bodem, reliëf, klimaat en natuurlijke plantengroei zijn belangrijke landschapsvormende lagen. De agrarische sector of de landbouw valt onder de laag landgebruik
De teeltkeuze hangt binnen eenzelfde klimaat af van de vruchtbaarheid van de grondsoort. Die wordt onder andere bepaald door de korrelgrootte van de gesteentekorrels: hoe groter de korrels, hoe sneller het water doorsijpelt en hoe minder voedingsstoffen in de grond achterblijven. Op vruchtbare gronden kunnen veeleisende gewassen goed groeien; op minder vruchtbare bodems geven teelten minder opbrengst. Dan kiest de landbouwer voor veeteelt of groententeelt onder glas.
Zowel landbouw als vegetatie hangen nauw samen met het klimaat Temperatuur en neerslag bepalen immers welke planten er kunnen groeien en welke teelten er mogelijk zijn. Temperatuur en neerslag variëren van plaats tot plaats.
De temperatuur verandert met de breedteligging, de hoogteligging en de afstand tot de zee:
- Hoe verder van de evenaar, hoe kouder;
- Hoe hoger, hoe kouder;
- Hoe verder van de zee, hoe warmer de zomers worden en hoe kouder de winters zijn.
Ook de neerslag kan sterk variëren:
- In warme en gematigde klimaten zijn er natte, halfdroge en droge klimaten;
- Hoe verder van de zee, hoe minder neerslag er valt;
- Een gebergte heeft een regenrijke zeegerichte zijde (loefzijde) en een droge landgerichte zijde (lijzijde).
Het klimaat is de gemiddelde neerslag en temperatuur, gemeten over dertig jaar. Bij elk klimaattype hoort een vegetatietype met planten die aangepast zijn aan de mogelijkheden en moeilijkheden van dat klimaat.
Aan beide kanten van de evenaar komen dezelfde klimaat- en vegetatietypes voor op dezelfde breedtes.
Het is alsof de evenaar een spiegel is voor klimaat en vegetatie.
©VANIN
Klimaatgroep
Vegetatietype
Klimaattype
Klimaattype op basis van neerslag
Klimaattype op basis van temperatuur Neerslag aflezen
koud klimaat zonder dooiseizoen
Geen boomgroei mogelijk: TOENDRA
Geen plantengroei mogelijk: IJSWOESTIJN KOUD koud klimaat met dooiseizoen
Enkel naaldbomen kunnen groeien: TAIGA
koudgematigd klimaat
Loofbomen kunnen groeien in de zomer: ZOMERGROEN LOOFWOUD + GEMENGD WOUD *
De jaarneerslag bedraagt meer dan 400 mm per jaar; er is max. 1 droge maand. nat klimaat koelgematigd nat klimaat
Planten groeien goed: SUBTROPISCH REGENWOUD
warmgematigd nat klimaat –altijd nat of natte zomer
GEMATIGD
De jaarneerslag bedraagt meer dan 400 mm.
Planten groeien niet goed: HARDBLADIGE VEGETATIE
warmgematigd nat klimaat –met droge zomer
Planten kunnen groeien: SUBTROPISCHE SAVANNE
warmgematigd nat klimaatmet natte zomer
Weinig tot geen boomgroei: SAVANNE EN STEPPE HARDBLADIGE VEGETATIE
Geen plantengroei mogelijk: WOESTIJN
Planten groeien goed: TROPISCH REGENWOUD
WARM
Grasland met verspreide boomgroei: TROPISCHE SAVANNE
Geen plantengroei mogelijk: WOESTIJN
©VANIN
Temperatuur aflezen
De temperatuur is altijd lager dan 10 °C. koud klimaat
De temperatuur stijgt max. 4 maanden boven 10 °C. koudgematigd klimaat
De temperatuur van de koudste maand (Tk) is lager dan 18 °C, die van de warmste maand (Tw) komt niet boven de 22 °C, er zijn meer dan 4 maanden boven de 10 °C. koelgematigd klimaat
Droge maanden vallen in de zomer.
warmgematigd klimaat
De temperatuur van de koudste maand (Tk) is lager dan 18 °C, die van de warmste maand (Tw) is minstens 22 °C.
Droge maanden vallen in de winter.
warmgematigd bijna droog klimaat
De jaarneerslag ligt tussen de 200 mm en 400 mm. bijna droog klimaat
warmgematigd droog klimaat
De jaarneerslag bedraagt minder dan 200 mm. droog klimaat
warm klimaatDe jaarneerslag bedraagt meer dan 400 mm. nat klimaat warm en nat klimaat
De temperatuur van de koudste maand is altijd hoger dan 18 °C.
De jaarneerslag ligt tussen de 200 mm en 400 mm. bijna droog klimaat warm en bijna droog klimaat
De jaarneerslag bedraagt minder dan 200 mm. droog klimaat warm en droog klimaat
* Komt voor in een koelgematigd klimaat met strenge winters. Een strenge winter is een winter waarbij de temperatuur van de koudste maand onder de -3 °C daalt.
BEGRIPPENLIJST
VAN BOER TOT BORD
hoofdstuk begrip definitie
1 de agrarische sector sector van landbouw (akkerbouw, veeteelt, tuinbouw)
1 de akkerbouw het telen van aardappelen, maïs, granen … op een akker
1 de arbeidskracht arbeider of werker in een (landbouw)bedrijf
2 de bodem bovenste deel van de aardkorst, belangrijk voor plantengroei
1 de boomgaard stuk grond waarop bomen groeien die vruchten, zoals appels en peren, voortbrengen
2 de bosbouw het planten van bossen met de bedoeling om de bomen later om te hakken en te gebruiken in de industrie of bouw
3 de breedteligging afstand van een plaats tot de evenaar, uitgedrukt in graden
2 de doorlatendheid de snelheid waarmee water doorsijpelt
2 draineren het teveel aan water uit het grondoppervlak afvoeren (bv. bij akkers)
1 de extensieve landbouw landbouw waarbij er per oppervlakte weinig inzet van arbeid en kapitaal nodig is
1 de gemengde landbouw combinatie van akkerbouw en/of tuinbouw en/of veeteelt
1 de intensieve landbouw landbouw waarbij er per oppervlakte veel inzet van arbeid en kapitaal nodig is
2 de grondsoort soort gesteente waaruit de grond bestaat; bv. zand, klei en leem
3 de hardbladige vegetatie vegetatie met lage bomen, struiken en kruiden die harde, lederachtige bladeren hebben
1 het kapitaal financiële middelen die nodig zijn voor een onderneming zoals een landbouwbedrijf
1 de landbouw het bewerken van akkers om er gewassen te laten groeien (akkerbouw, tuinbouw of bosbouw) of het kweken van dieren voor melkproducten of vlees (veeteelt)
1 oogsten teelten die volgroeid zijn van de akkers halen
3 de mediterrane landbouw landbouw die teelten voortbrengt die enkel in een klimaat met warme en droge zomers groeien (zoals olijven)
1 de pikdorser landbouwmachine die tegelijk graan maait en dorst (synoniem: de maaidorser)
©VANIN
1 het pluimvee dieren zoals kippen, kalkoenen, ganzen, eenden …
1 de productiemiddelen alles wat een landbouwer nodig heeft om planten te doen groeien en daarna te oogsten; bv. zaden, grond, gebouwen, machines en arbeidskrachten
3 de savanne vegetatie uit de tropische en droge klimaatzone, met hier en daar bomen en veel grassen
1 de seizoensarbeider werknemer die maar enkele weken per jaar werkzaam is in een bedrijf, bv. tijdens het oogstseizoen van de fruitteelt
1 de serre glazen gebouw voor het kweken van fruit en groenten (synoniemen: de broeikas, de glastuinbouw)
VAN BOER TOT BORD
hoofdstuk begrip definitie
3 de taiga vegetatie met vooral naaldbomen
1 de teelt het laten groeien/verzorgen van planten of dieren op akkers, weiden of in stallen
3 de toendra vegetatie zonder bomen, met grassen en mossen
1 de tuinbouw het kweken van groenten en fruit; tuinbouw vraagt meer inzet van arbeid en kapitaal dan akkerbouw
3 het tropisch regenwoud dichtbegroeid bos in warme gebieden met veel regen, heeft veel verschillende planten en dieren
1 de veeteelt het kweken van dieren zoals kippen, koeien, varkens of runderen op een weide of in een stal
3 de vegetatie natuurlijke plantengroei
2 de verwering verbrokkelen van gesteente onder invloed van het weer
2 de vruchtbaarheid (bodem) het vermogen van de grond of bodem om een plant goed te laten groeien
1 de weide grasland of weiland
3 de woestijn gebied zonder plantengroei, er valt geen tot weinig neerslag of het is er te koud (ijswoestijn) om iets te laten groeien
3 het zomergroen loofwoud vegetatie met loofbomen, die in de winter geen bladeren hebben
©VANIN
Op ontdekking onder onze voeten
1 GESTEENTEN ONDERGRONDS
KERNVRAAG
WELK MATERIAAL BEVINDT ZICH ONDER ONZE VOETEN?
1
CHECK-IN
Wanneer je de schoolomgeving verkent, zul je zien dat er verschillende bouwmaterialen gebruikt zijn voor de gebouwen en de verhardingen op de speelplaats. Sommige daarvan zijn van natuurlijke oorsprong: die gesteenten zijn uit de ondergrond gehaald. Laat nu je nieuwsgierigheid de vrije loop en ga op zoek naar deze materialen!
5.1 Binnenplaats van het Museum Plantin-Moretus in Antwerpen
2 OP ONDERZOEK
1 Kenmerken van gesteenten
Onderzoek
1 Onderzoeksvraag
Welk gesteente heb je in handen?
2 Benodigdheden
- per groepje een set gesteenten: zand, klei, leem, grind, zandsteen, krijt, leisteen, kalksteen (bv. arduin of blauwe hardsteen)
- kaartjes waarop de namen van de gesteenten staan
©VANIN
- determineertabel - een zuur (zoutzuur HCL 10 %)
3 Werk wijze
- Verdeel de gesteenten in twee groepen: los gesteente (losse korrels met een diameter kleiner dan 2 cm) en vast gesteente (geen losse korrels).
- Volg voor elk van de groepen de stappen van de determineertabel.
- Leg het juiste kaartje bij het gesteente.
NEE NEE NEE NEE keien zichtbaar?
zie vast gesteente
zand klei leem JA JA JA JA
los gesteente grind
korrels voelbaar?
boetseerbaar?
©VANIN
Fig. 5.2 Determineertabel los gesteente
vast gesteente
zie tabel los gesteente
bruist met zuur? kalkhoudend?
NEE
NEE NEE NEE
korrels voelbaar?
krasbaar met vingernagel? krijt zandsteen kalksteen leisteen JA JA JA JA
Fig. 5.3 Determineertabel vast gesteente
4 Waarneming
- Laat je antwoorden controleren door je leerkracht. Verbeter indien nodig. - Noteer de kenmerken van de gesteenten bij de foto’s hieronder.
Gesteenten zijn het natuurlijk materiaal waaruit de buitenste laag van de aarde (de aardkorst) is opgebouwd. Elk gesteente heeft één of meer kenmerken waaraan je het kunt herkennen. De determineertabel voor los en vast gesteente helpt je op weg.
Test jezelf: oefening 1
2 Bodem en ondergrond
De bodem is de bovenste laag van los gesteente waarin dieren leven en planten wortelen. De dikte van de bodem schommelt tussen enkele centimeters en 1,5 meter. In het bovenste laagje van de bodem zitten vaak verteerde resten van planten en dieren. Die donkere stof noem je humus
De ondergrond is het gesteente dat zich onder de bodem bevindt. Het gesteente in de ondergrond kan los of vast zijn. Het reikt tot duizenden meters diep onder de grond.
1 Werk op de figuur hieronder.
a Trek een lijn tussen de bodem en de ondergrond.
b Noteer de begrippen op de juiste plaats op de tekening. Kies uit: bodem – ondergrond – humuslaag – wortellaag
Fig. 5.4 Grondlagen herkennen
2 Bekijk de foto’s hieronder.
a Teken op beide foto’s een lijn tussen de bodem en de ondergrond.
b Markeer wat juist is.
-Bij A bestaat de ondergrond uit losse / vaste gesteenten. De bodem is hier stenig / niet stenig
-Bij B bestaat de ondergrond uit losse / vaste gesteenten. De bodem is hier stenig / niet stenig
dwarsdoorsnede A
©VANIN
dwarsdoorsnede B
1 Werk op de referentiekaart met de grondsoorten uit de bodem. Beantwoord de vragen.
©VANIN
Fig. 5.5 Spreiding van de grondsoorten in de bodem
a Trek op figuur 5.5 een lijn rond de volgende grondsoorten:
- met rood: zand, zandleem en leem
Deze grondsoorten zijn aangevoerd door wind.
- met groen: klei
Deze grondsoort is afgezet door water.
- met bruin: alle andere grondsoorten
Dat zijn stenige gronden, meestal gemengd met leem.
b Noteer de onderstreepte woorden uit opgave a in de kaders op de kaart.
c Welke grondsoort vind je terug in …
-Diksmuide:
-Turnhout
-Kortrijk:
-Waver:
-Eupen:
-Dinant:
2 Bekijk beide foto’s. Waarom zijn klei en stenige gronden moeilijk te bewerken? - kleigrond: - stenige grond:
De bodem is de bovenste laag van los gesteente waarin dieren leven en planten wortelen. De bodem wordt gevormd door:
-de humuslaag: vruchtbare laag die bestaat uit afgestorven planten- en dierenresten; -de wortellaag: laag waarin de wortels van planten zitten.
©VANIN
Onder de bodem bevindt zich de ondergrond.
- In Laag- en Midden-België bestaat de bodem vooral uit losse gesteenten: zand, zandleem en leem (aangevoerd door de wind) en klei (afgezet door water). Als je hier dieper graaft, vind je in de ondergrond ook los gesteente.
- In Hoog-België bestaat de bodem vooral uit leem gemengd met stenen. Die stenen zijn afkomstig van verbrokkeling of verwering van vast gesteente uit de ondergrond.
Test jezelf: oefeningen 2-3
1 Gesteenten en hun kenmerken
Noteer een kenmerk waarmee je het verschil tussen twee gesteenten kunt herkennen. Kruis aan.
a Krijt en zandsteen:
- kenmerk =
- krijt: ja nee
- zandsteen: ja nee
b Zand en klei:
- kenmerk =
- zand: ja nee
- klei: ja nee
c Klei en leem:
- kenmerk =
- klei: ja nee
- leem: ja nee
d Kalksteen (blauwe hardsteen) en krijt:
- kenmerk =
- kalksteen: ja nee
- krijt: ja nee
2 Grondsoorten in België
Zijn volgende uitspraken juist of fout? Duid aan en verbeter de foute uitspraken. Maak gebruik van de referentiekaart met de grondsoorten uit de bodem (fig. 5.5).
a In de streek rond Herve komt leem met kalksteen voor.
juist fout
b In de streek rond Bastogne komt klei met schalie en leisteen voor.
juist fout
c In het noorden van de provincie Antwerpen ligt er vooral zandsteen aan de oppervlakte.
juist fout
d In Midden-België ligt er vooral klei aan de oppervlakte.
juist fout
3 Gesteenten in de ondergrond bepalen het landschap
Bestudeer de foto’s. Je kunt op elke foto een relatie zien tussen de landschapsvormende lagen reliëf en gesteenten. Beantwoord de vragen.
a Noteer bij elke foto welk gesteente het landschap bepaalt. Kies uit: zandsteen – kalksteen – krijt
b Aan welk(e) landschapskenmerk(en) kun je de gesteenten herkennen? Kies uit:
felwitte kleur – bruinrode kleur – het ontstaan van diepe kloven – afbrokkelend gesteente –verschillende lagen zichtbaar – het ontstaan van grotten – verticale rotsen
zandsteen
kalksteen
krijt
4 TEST JEZELF
1 Gesteenten benoemen
2 Grondlagen herkennen
3 Bodems in België
2 ONTGINNING VAN GESTEENTEN
KERNVRAAG
HOE VERANDERT ONTGINNING VAN GESTEENTEN HET LANDSCHAP?
1 CHECK-IN
©VANIN
In de grote vakantie gaan veel jongeren op kamp met een jeugdbeweging. Zo’n kamp brengt ook een hele verhuis met zich mee. Je moet veel materiaal meenemen zoals tentzeilen, tentstokken, kookgerief, rugzakken, kleren … Veel van dat materiaal is gemaakt van een gesteente dat je in de ondergrond kunt vinden. We noemen dat een grondstof. Weten jullie hoe ze die grondstoffen uit de ondergrond halen? In dit hoofdstuk gaan we op zoek naar het antwoord.
2 OP ONDERZOEK
Grondstoffen ontginnen
Alle producten die je gebruikt in het dagelijks leven zijn gemaakt uit grondstoffen. Om de onderdelen van een tent te maken, zijn verschillende grondstoffen nodig.
1 Markeer in de volgende infotekst alle grondstoffen.
Het polyester in het tentzeil en het polyetheen in de tentstokken zijn voorbeelden van kunststoffen. Kunststoffen maak je uit ruwe aardolie. Men noemt ze ook plastics. Ruwe aardolie is een veel gebruikte grondstof in onze samenleving. Een olieraffinaderij zet die ruwe aardolie om in nieuwe producten.
Glasvezel is een extreem fijne vezel gemaakt van kwartszand dat gesmolten wordt op zeer hoge temperaturen. Door hete glasklonters uit te rekken, maak je glasvezel. Vaak worden glasvezels toegevoegd aan kunststoffen om ze te verstevigen, bijvoorbeeld om er tentstokken van te maken.
©VANIN
IJzererts wordt gesmolten in een hoogoven. Van het ruwijzer dat uit de hoogoven komt, maakt men staal. Staal is sterker dan ijzer. Je kunt het verwerken tot draad, platen of in een gewenste vorm plooien of gieten. Zo maak je bijvoorbeeld een tentharing.
Grondstoffen kun je ontginnen. Hieronder zie je drie grondstoffen die nodig zijn om de onderdelen van een tent te maken: ijzererts, kwartszand en aardolie
Sommige grondstoffen worden ontgonnen aan de oppervlakte. Dat gebeurt in een groeve of een open mijn Andere grondstoffen worden opgegraven uit de diepte. In gesloten mijnen worden grondstoffen ontgonnen die in het gesteente zitten. Voorbeelden zijn steenkool of ertsen zoals ijzererts. Boorplatformen pompen aardolie en aardgas op.
2 Hoe worden grondstoffen ontgonnen?
a Noteer bij elke foto welke grondstof er ontgonnen wordt. Kies uit de voorbeelden hierboven.
b Noteer telkens enkele opvallende elementen in het landschap
a Grondstof =
b Landschapselementen =
©VANIN
a Grondstof =
b Landschapselementen =
a Grondstof =
b Landschapselementen =
Sommige gesteenten worden door de mens ontgonnen. Dan worden het grondstoffen.
De ontginning van zand, grind of klei gebeurt in groeven. Steenkool en ijzererts worden in mijnen ontgonnen. Aardolie en aardgas worden vaak door middel van boorplatformen op zee ontgonnen.
Test jezelf: oefening 1
2 Ontginning uit de ondergrond verandert het landschap
1 Welke gesteenten haalt men uit de Belgische ondergrond?
a Trek in de legende een blauwe lijn tussen de losse en de vaste gesteenten.
b Trek ook een blauwe lijn op de kaart met groeven in België.
c Noteer in de kaders: losse gesteenten – vaste gesteenten.
d Wat merk je over de spreiding van de losse en de vaste gesteenten?
Fig. 5.24 Spreiding van de grondsoorten in de ondergrond
2 In de Rupelstreek (Rumst) zijn er nog groeven te vinden. Voer de instructies uit.
©VANIN
a Omcirkel op figuur 5.24 de Rupelstreek in het rood.
b Welk gesteente wordt er ontgonnen?
c Markeer in de volgende infotekst hoe klei in de Rupelstreek terechtkwam.
De kleilaag in de ondergrond van de Rupelstreek ontstond ongeveer 30 miljoen jaar geleden. Toen steeg de zeespiegel en werd bijna heel België, en dus ook de Rupelstreek, overspoeld door de zee. In die zee bezonken zand en klei: zand in de ondiepe delen en klei op plaatsen waar de zee diep en rustig was. Dat was het geval op de plaats waar nu de Boomse klei ligt. Bovenop die kleilaag kwam later nog een zandlaag terecht.
3 De ontginning van klei beïnvloedt het landschap. Ga via de link naar Google Earth.
a Noteer de letters op de juiste plaats op het satellietbeeld.
A de rivier Rupel
B het huidige ontginningsgebied
C enige overgebleven steenbakkerij (Wienerberger)
D oude kleiputten omgevormd tot natuurgebied
E dorpskern Terhagen (Rumst)
F provinciaal recreatiedomein De Schorre
G het bedrijf Rumst Recycling
H E19
©VANIN
b Waarom heeft de steenbakkerij Wienerberger zich op deze plaats gevestigd?
c Tussen welke twee landschapsvormende lagen zie je een relatie?
d Ga naar www.geopunt.be en zoek Rumst op de kaart. Voeg bij de laag ‘Historische kaarten’ de ‘Topografische kaart Vandermaelen (1846-1854)’ toe. Welke verschillen zie je tussen vroeger en nu?
4 Plaatsen waar vroeger klei werd ontgonnen, krijgen een nieuwe bestemming.
a Welke bestemmingen kreeg het gebied toen de ontginningsactiviteiten gestopt zijn?
b De Schorre is wereldberoemd. Waarom? Wat kun je hier nog beleven?
©VANIN
c Lees de infotekst over de sociale huisvestingsmaatschappij Goed Wonen. Markeer in de tekst enkele positieve gevolgen van het aanleggen van een duurzame woonwijk.
Sociale huisvestingsmaatschappij Goed Wonen Rupelstreek wil een moderne woonwijk bouwen in Terhagen tussen de Rupel en het natuurgebied Kleiputten. Ze willen oude appartementen vervangen door nieuwe, comfortabele huizen. Er komt ook ruimte voor nieuwe groene zones, die problemen zoals hitte en wateroverlast voorkomen. De nieuwe open ruimte wordt ook een plek om te spelen en elkaar te ontmoeten. De wijk zal ook erg duurzaam zijn. De huizen zullen energie opwekken met zonnepanelen en verwarmd worden met warmtepompen. Regenwater wordt opgevangen en gebruikt in de woningen, of het wordt opgevangen in speciale beekjes die over het terrein lopen en planten en bomen van water voorzien.
De ontginning van gesteenten in het landschap laat duidelijke sporen na. De natuurlijke plantengroei verdwijnt en diepe kuilen of storthopen blijven als littekens achter in het landschap.
Na de ontginningsactiviteiten krijgen de oude groeven een nieuwe bestemming. Ze worden bijvoorbeeld gebruikt voor recreatie of er worden natuurgebieden aangelegd, wat goed is voor de biodiversiteit (alle soorten planten, dieren en andere levensvormen).
De omgeving van oude groeven is geschikt om duurzame woonwijken met veel groene ruimte aan te leggen. Dat verbetert de levenskwaliteit van de gemeenschap.
Test jezelf: oefeningen 2-3-4-5
Sommige grondstoffen zijn hernieuwbaar: je kunt ze blijven produceren, zoals hout. Er zijn ook grondstoffen die niet hernieuwbaar zijn: de voorraden op aarde zullen dus op een bepaald moment opgebruikt zijn.
2010
aardolie (fossiele brandstof)
kolen (fossiele brandstof)
ENERGIE METALEN VOOR HERNIEUWBARE ENERGIE
aardgas (fossiele brandstof)
uranium (kernenergie)
lithium (batterijen)
lood (elektrische auto’s)
indium (zonnecellen)
zeldzame aardmetalen (hernieuwbare energie)
Resterende jaren als productie blijft groeien aan huidig tempo. Resterende jaren als productie stabiel blijft.
Cijfers zijn gebaseerd op gekende reserves, niet inbegrepen: onontdekte grondstoffen en voorraden die te veel energie vragen om te ontginnen.
5.26 Beschikbare grondstofvoorraden
1 Welke grondstoffen uit de grafiek (fig. 5.26) zullen tijdens jouw leven uitgeput geraken als de productie ervan aan het huidige tempo blijft groeien?
2 Is je huis verwarmen of elektriciteit produceren met behulp van fossiele brandstoffen in de toekomst nog een goed idee? Waarom wel/niet?
Sommige grondstoffen zijn hernieuwbaar, dat wil zeggen dat de voorraad steeds opnieuw kan aangevuld worden. Met andere grondstoffen kan dat niet: die kunnen uitgeput geraken. Het is belangrijk om zuinig om te springen met grondstoffen en te zoeken naar andere energiebronnen voor de toekomst.
Test jezelf: oefening 6
©VANIN
3 A AN DE SLAG
1 Ontginning van gesteenten
Welke vorm van ontginning en bijhorende landschapselementen herken je op de volgende foto’s?
a Noteer de juiste ontginningswijze. Kies uit: boorplatform – groeve – steenkoolmijn – jaknikker
b Noteer enkele typische landschapselementen.
a Ontginning =
©VANIN
b Landschapselementen =
a Ontginning =
b Landschapselementen =
a Ontginning =
b Landschapselementen =
a Ontginning =
b Landschapselementen =
2 Steengroeven
Noteer bij onderstaande plaatsen in België welk type steengroeve er voorkomt. Gebruik figuur 5.24 of raadpleeg je atlas.
plaats (steen)groeven
Mol
Visé
Roeselare
Maasmechelen
Yvoir
©VANIN
3 Invloed van ontginning op het landschap
In de buurt van Mol wordt zand ontgonnen. Naast de zandgroeve bevindt zich het bedrijf Sibelco, waar het zand wordt gewassen en gezuiverd. Bekijk de luchtfoto en beantwoord de vragen.
a Tussen welke landschapsvormende lagen is er een duidelijke relatie?
Sibelco
b Leg uit waarom.
Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer
5.31 Het ontginningsbedrijf Sibelco (Dessel) en het recreatiedomein Zilvermeer (Mol)
c Waarom vestigt de fabriek die kwartszand zuivert zich vlakbij de groeve?
d Welke gevolgen heeft deze ontginning voor het landschap?
e Van zodra de ontginningsactiviteiten klaar zijn, kan het gebied een andere bestemming krijgen. Welke bestemming herken je op de luchtfoto?
f Ga naar www.geopunt.be en zoek ‘Zilvermeerlaan, Mol’ op de kaart. Voeg bij de laag ‘Historische kaarten’ de ‘Topografische kaart Vandermaelen (1846-1854)’ toe. Welke verschillen zie je tussen vroeger en nu?
4 Gevolgen van ontginning
Lees de krantenartikels en beantwoord de vragen.
Zweden meldt zwaarste aardbeving ooit door mijnbouw Kiruna wordt als gevolg van mijnbouwactiviteiten regelmatig getroffen door aardbevingen. De zwaarste aardbeving vond plaats in mei 2020 en had een kracht van 4,1 volgens de afdeling Aardwetenschappen van de Universiteit van Uppsala. Niemand raakte gewond.
Bron: HLN, 18/05/2020
Om cruciale mijn te redden, gaat centrum Kiruna tegen de grond
In het hoge noorden van Zweden ligt een ondergrondse schat aan zeldzame aardmetalen. Die metalen kunnen gebruikt worden in elektrische voertuigen. Momenteel is de EU daarvoor zo goed als volledig afhankelijk van China. De nabijgelegen ijzerertsmijn vertoont echter verzakkingen en duizenden huizen dreigen opgeslokt te worden. Een studie van de overheid toont aan dat de grondverzakkingen ook niet meer tegen te houden zijn. Daarom moeten 6 000 inwoners van Kiruna verhuizen. De huizen en openbare gebouwen worden enkele kilometers verderop heropgebouwd.
Bron: De Standaard, 14/01/2023
a Welke grondstof wordt er in de mijn van Kiruna ontgonnen?
5.32 Verplaatsing van een appartementsblok
b Welke gevolgen heeft de mijnbouw in Zweden voor de mens en zijn leefomgeving?
5 Grondstofvoorraden
Bekijk opnieuw de grafiek over de grondstofvoorraden (fig. 5.26) en beantwoord de vragen.
a Tegen welk jaar zal aardolie op zijn als de productie ervan blijft groeien aan het huidige tempo?
b Stel dat we aardgas blijven gebruiken aan het huidige tempo. Zal er dan nog aardgas zijn als jij met pensioen gaat?
4 TEST JEZELF
1 Ontginning van grondstoffen
2 Gevolgen van ontginning (1)
3 Gevolgen van ontginning (2)
4 Relaties in het landschap
5 Gevolgen van ontginning (3)
6 Steengroeven in België
3 VAN GROEVE TOT GEBRUIKER
KERNVRAAG
WAT GEBEURT ER MET DE GRONDSTOFFEN ALS ZE ONTGONNEN ZIJN?
1 CHECK-IN
©VANIN
Als je rondkijkt in je schoolomgeving, ontdek je verschillende bouwmaterialen die gebruikt worden voor de gebouwen en de (waterdoorlatende) verhardingen op de speelplaats. Weet jij van welke gesteenten die bouwmaterialen gemaakt zijn?
In de lokalen merk je ook computers of laptops op: weet je wat er allemaal nodig is om die te maken?
2 OP ONDERZOEK
Ga met een smartphone of tablet op onderzoek in je klaslokaal en op de speelplaats en fotografeer de bouwmaterialen die van natuurlijke oorsprong zijn.
1 Gesteenten als bouwmateriaal
1 Lees het nieuwsartikel en beantwoord de vragen.
Het geheim van het ‘onverwoestbare’ Romeinse beton Onderzoekers breken al lange tijd hun hoofd over de vraag hoe het kan dat de betonnen constructies uit de tijd van de Romeinen de tand des tijds zo goed hebben doorstaan. Romeins beton werd gebruikt vanaf de 3de eeuw v.C. en bleek revolutionair te zijn. Het bestond uit drie hoofdingrediënten: kalk, vulkanische as en water. Een nieuwe studie denkt nu het geheim te hebben ontrafeld. Zo’n 2 000 jaar geleden pasten de Romeinen een speciale techniek toe om hun beton te maken: de hete mengeling. Daarbij gebruikten ze ongebluste kalk die tijdens het mengen reageerde met het zeewater, wat het beton zelfherstellende eigenschappen gaf. Volgens de onderzoekers kan hun ontdekking tot nieuwe bouwtechnieken leiden die duurzamer en milieuvriendelijker zijn.
Bron: VRT NWS, 14/01/2023
Overblijfselen van de Thermen van Caracalla (Rome, Italië)
a Kalksteen is natuursteen en beton is kunststeen. Wat is het verschil tussen natuursteen en kunststeen?
b Zijn de onderstaande bouwmaterialen natuursteen of kunststeen? Markeer telkens het juiste antwoord.
kalksteen beton graniet natuursteen / kunststeennatuursteen / kunststeennatuursteen / kunststeen
©VANIN
mortel dakpan leisteen natuursteen / kunststeennatuursteen / kunststeennatuursteen / kunststeen
baksteen keramische vloertegels marmer natuursteen / kunststeennatuursteen / kunststeennatuursteen / kunststeen
pleisterwerk ruit kassei natuursteen / kunststeennatuursteen / kunststeennatuursteen / kunststeen
2 Je bent al op speurtocht geweest in je schoolgebouw. Denk ook eens aan jouw huis. Noteer waarvoor de volgende gesteenten gebruikt worden.
- kalksteen:
- beton:
- graniet:
- marmer:
- pleisterwerk:
- glas:
3 Bekijk de gesteenten hieronder. Voor welke bouwmaterialen worden ze gebruikt?
©VANIN
2 Lithiumwinning: het witte goud
Fig. 5.33 Lithium-ionbatterij
Je laptop bestaat uit verschillende onderdelen. De buitenkant is gemaakt uit kunststof. Binnenin vind je een oplaadbare lithiumionbatterij. Zo’n batterijen worden gebruikt in elektrische auto’s en in heel wat elektronische apparaten zoals smartphones, powerbanks, oplaadbare boormachines enz. Ze zijn duurder dan andere soorten batterijen, maar hebben wel een langere levensduur.
Lithium (Li) komt niet als zuivere stof voor in de natuur. Het heeft een zilverwitte kleur en kan met speciale technieken uit gesteenten gehaald worden. Iets meer dan de helft van het geproduceerde lithium in de wereld komt in batterijen terecht.
Fig. 5.35 Lithiumproductie (in ton) wereldwijd (2022)
a Noteer de namen van de drie landen die het meest lithium ontginnen.
b Bekijk via de hyperlink de evolutie van de lithiumproductie sinds 1995. Wat valt op?
c Hoe kan je die evolutie verklaren?
©VANIN
d Lithium wordt samen met andere grondstoffen verwerkt tot een product. Noteer onder elke foto in welke vorm het voorkomt. Kies uit:
grondstof – bewerkte grondstof – half afgewerkt product – afgewerkt product
2 Bekijk het productieproces van lithium van ontginning tot distributie
a Noteer per fase wat je ziet in het landschap op de foto’s.
b Benoem per fase de grondstof of het (half) afgewerkte product.
FASE 1: ONTGINNING
a Uitzicht landschap:
b Grondstof/product:
FASE 2: BASISINDUSTRIE
a Uitzicht landschap:
b Grondstof/product:
©VANIN
FASE 3: VERWERKENDE
a Uitzicht landschap:
b Grondstof/product:
FASE 4: DISTRIBUTIE
a Uitzicht landschap:
©VANIN
b Grondstof/product:
Na ontginning wordt lithium samen met andere grondstoffen eerst verwerkt tot een half afgewerkt product (basisindustrie). Samen met andere half afgewerkte producten wordt daarvan een afgewerkt product gemaakt (verwerkende industrie). Distributie is de weg die goederen van de fabriek tot de consument afleggen. Dat houdt zowel het transport en de verdeling als de verkoop van afgewerkte producten in.
3
Andere vormen van industrie zijn ook in België sterk aanwezig. Gebruik de thematische kaart ‘Industrie van België’ in je atlas. Beantwoord de vragen.
a Welke industrie komt het meest voor in de haven van Antwerpen?
b Welke grondstof hebben de chemische bedrijven nodig?
©VANIN
c Kun je die grondstof in België ontginnen?
d Hoe geraakt die grondstof in de haven van Antwerpen?
e Het Franse TotalEnergies en het Amerikaanse ExxonMobil zijn olieraffinaderijen die zich in de Antwerpse haven hebben gevestigd. Waarom deden ze dat?
f BASF en Bayer zijn belangrijke chemische vestigingen in Antwerpen. Waarom vestigden die bedrijven zich in de Antwerpse haven?
g Tussen of binnen welke landschapsvormende lagen kun je hier een relatie ontdekken? Waarom?
h Noteer enkele afgewerkte producten die de chemische industrie produceert.
Bakstenen, dakpannen, glas, beton … zijn bouwmaterialen die worden gemaakt van grondstoffen die je in de Belgische ondergrond kunt vinden. De meeste grondstoffen zijn echter niet in België aanwezig en voeren we daarom in van over de hele wereld.
Er zijn vaak verschillende grondstoffen nodig om een product te maken. De ontginning en verwerking van grondstoffen is zichtbaar in het landschap. De basisindustrie, zoals de chemische industrie in Antwerpen, maakt half afgewerkte producten door aanpassingen te doen aan bestaande (grond)stoffen. Vervolgens worden die half afgewerkte producten in de verwerkende industrie omgevormd tot afgewerkte producten. Daarna komen ze via (online) winkels tot bij de consument (distributie).
Test jezelf: oefeningen 1-2-3-4
1 Grondstof of (half) afgewerkt product?
Zijn volgende producten een grondstof, half afgewerkt product of afgewerkt product? Kruis aan.
grondstof half afgewerkt product afgewerkt product
2 Van grondstof tot afgewerkt product
Vul in de tabel de juiste grondstoffen, half afgewerkte en volledig afgewerkte producten aan.
grondstof half afgewerkt product afgewerkt product
FESTIVAL
PRE-ORDER: START 01-01-2025 CONTACT US: INFO@ZOMERROCK.BE
©VANIN
3 Gesteenten als bouwmateriaal
Bekijk de foto’s. Vul de ontbrekende woorden aan of markeer de juiste termen. Gebruik je atlas.
4 Grondstoffen voor bouwmaterialen
Op deze foto gebruiken ze voor de muren
Dat is een voorbeeld van een kunststeen / natuursteen. Dat soort huizen zie je veel in Noord-België / Zuid-België omdat daar veel groeven zijn.
©VANIN
Op deze foto gebruiken ze voor de muren kunststeen / natuursteen. Dat soort huizen zie je vooral in Noord-België / Zuid-België omdat daar veel groeven en groeven zijn.
Er is een relatie tussen de landschapsvormende laag en de laag
Bekijk de lijst van grondstoffen en vul aan voor welke bouwmaterialen ze nodig zijn.
grondstof bouwmateriaal
kwartszand
zand klei grind
kalksteen
5 Chemische industrie
Zijn de volgende uitspraken juist of fout? Verbeter de foute uitspraken. Maak gebruik van de thematische kaart ‘Industrie in België’ in je atlas.
a De meeste chemische bedrijven liggen in Wallonië.
juist fout
b De chemische industrie wordt in de atlas aangeduid met een gele cirkel.
juist fout
©VANIN
c De grootte van de cirkels duidt op het aantal fabrieken in de chemische sector in die gemeente.
juist fout
d In de stad Luik is de chemische industrie de belangrijkste werkgever.
juist fout
4 TEST JEZELF
1 Ontginningsplaatsen in België
2 Van grondstof tot product
3 Van ontginning tot distributie
4 Relaties in landschappen
SYNTHESE
ONDERWERP
losse en vaste gesteenten uit de ondergrond – grondstoffen – verwerking tot half afgewerkte en afgewerkte producten – distributie
KERNWOORDEN
KERNLEERSTOF
gesteenten natuurlijk materiaal waaruit de aardkorst is opgebouwd
bodem
bovenste laag van los gesteente waarin dieren leven en planten wortelen (meestal niet meer dan 1,5 meter dik)
ondergrond gesteentelaag onder de bodem (kan erg diep gaan)
losse gesteenten
vaste gesteenten
grondstoffen
veranderingen in het landschap
SAMENVATTING
©VANIN
klei, leem, zand en grind
- klei: boetseerbaar, geen korrels voelbaar
- leem: niet boetseerbaar, geen korrels voelbaar
- zand: korrels voelbaar
- grind: korrels grijpbaar
kalksteen, krijt, zandsteen en leisteen
- kalksteen: kalkhoudend, hard (niet krasbaar met de vingernagel)
- krijt: kalkhoudend, zacht (krasbaar met de vingernagel)
- zandsteen: korrels voelbaar
- leisteen: geen korrels voelbaar, je ziet laagjes
onbewerkt materiaal ontginnen
- hernieuwbaar of niet hernieuwbaar → zuinig zijn
- groeve of mijn → basisindustrie (half afgewerkt product) → verwerkende industrie (afgewerkt product) → distributie (bezorging)
negatief: groeven en mijnen
- de natuurlijke plantengroei verdwijnt
- diepe kuilen of storthopen zichtbaar
positief: nieuwe bestemming voor oude groeven
- recreatie
- nieuwe natuurgebieden (biodiversiteit verhoogt)
- duurzame woonwijken met veel groen (levenskwaliteit verbetert)
Grondstoffen worden geteeld of uit de aardkorst gehaald. Heel wat gesteenten kunnen gebruikt worden als grondstoffen. De basisindustrie verwerkt grondstoffen tot half afgewerkte producten.
De verwerkende industrie maakt er afgewerkte producten van die via de distributie (transport, verdeling en verkoop) tot bij de consument geraken. De ontginning in groeven en mijnen verandert het landschap.
BEGRIPPENLIJST
OP ONTDEKKING ONDER ONZE VOETEN
hoofdstuk begrip definitie
3 het afgewerkte product product dat klaar is om te gebruiken (bv. een batterij voor een laptop)
3 de basisindustrie het omvormen van grondstoffen tot half afgewerkte producten
3 het beton mengsel van cement (krijt), zand, water en grind dat heel hard kan worden
1 de bodem de bovenste laag van los gesteente waarin dieren leven en planten wortelen
1 boetseerbaar kneedbaar, makkelijk met de hand te vervormen
3 de distributie transport, verdeling en verkoop van afgewerkte producten
1 het erts materiaal dat uit gesteenten wordt gehaald waarin metaal zit
2 de groeve plaats waar gesteenten bovengronds worden ontgonnen
2 de grondstof gesteenten die door de mens ontgonnen (opgegraven of bovengehaald) zijn
3 het half afgewerkte product industrieel product dat je nog niet kunt consumeren (bv. een staalplaat)
1 de humus bovenste laag van de bodem die bestaat uit verteerde resten van planten en dieren
1 het ijzererts erts waaruit het metaal ijzer gewonnen kan worden
3 de kunststeen vast gesteente dat ontstaat na het bewerken of mengen van gesteenten (bv. beton)
1 het kwartszand wit, zeer zuiver zand
2 de mijn plaats waar gesteenten bovengronds (open mijn) of ondergronds ontgonnen worden
3 de natuursteen gesteente dat na ontginning weinig of niet bewerkt wordt
1 de ondergrond deel van de aardkorst onder de bodem
2 ontginnen opgaven of bovenhalen van grondstoffen uit de aardkorst
2 de ruwe aardolie onbewerkt materiaal dat de industrie verwerkt tot een product
3 de verwerkende industrie het omvormen van half afgewerkte producten tot afgewerkte producten