Tijd voor taal accent - Taal - Handleiding 2 - Voorbeeld

Page 1

accent

Taal

Handleiding 2A Jeroen Reumers Katrien Van den Daele Vincent Verhelst Rien Broere

Coรถrdinatie Erwin Lenaers

Met medewerking van Leen Bresseleers Ides Callebaut Tine Geenen Ivo Nassel Esther Wallace Geert Willaert (leerplan GO) Karolien Willems


Tijd voor Taal accent Taal 2 bestaat uit: - Werkschrift A en B - Werkschrift A en B correctiesleutel - Z-schrift A en B - Z-schrift A en B correctiesleutel - Taalboek A en B - Handleiding A en B - Toets- en Remediëringsmap - Set flitskaarten - Set wandplaten - Set van 10 prentenboeken - Klasbib - Bordboek Plus - Bingel.be - methodesite: www.tvtaccent.be Tijd voor Taal accent Taal - Handleiding 2A Jeroen Reumers, Katrien Van den Daele, Vincent Verhelst en Rien Broere Met medewerking van: Leen Bresseleers, Ides Callebaut, Tine Geenen, Ivo Nassel, Esther Wallace, Geert Willaert (GO) en Karolien Willems Coördinatie: Erwin Lenaers Omslagontwerp: Nancy Kers en Karttouch Lay-out: CAT en Lieve Lenaerts Zetwerk: Lieve Lenaerts Tekeningen: Jonas Van de Vyver, Claeys Brothers en Lucy Elliott

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van die mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toelating te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www. reprobel.be.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Diegenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te melden.

© Uitgeverij Van In, Wommelgem, 2013 Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.

Eerste druk, eerste bijdruk 2014 ISBN 978-90-306-5665-4 D/2013/0078/124 Art.nr. 513908/02 NUR 191


accent

Inhoud

Audio- en beeldfragmenten

5

Inleiding

7

Woordenschatlijst

18

Uitleg bij de spellen op de flapjes van het werkschrift

19

Bibliografie

20

Thema 1: Beestig leuk!

21

Thema 2: Ik voel me COOL!

115

Thema 3: Sst! Ik droom ‌

201

Thema 4: Sint is slechtgezind!

285

Thema 5: Nieuw, nieuwer, nieuwst

367

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Inhoud

3



accent

Audio- en beeldfragmenten

cd

dvd

thema 1

thema 4

1 les 3 – geluidsfragment pinguïns

1 les 4 – Dag Sinterklaas, Hoe schrijf je een brief (afl. 4)

thema 2

2 les 7 – Dag Sinterklaas,

2 les 4 – bronnenblad 2.7

Valse Sinterklazen (afl. 5)

thema 3 3 les 8 – bronnenblad 3.8 thema 4 4 les 4 – bronnenblad 4.2 5 les 9 – lied alfabet 6 activiteit 1 – bronnenblad 4.5 thema 5 7 les 2b – bronnenblad 5.1 8 les 2b – bronnenblad 5.2 9 activiteit 1 – bronnenblad 5.5

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Audio- en beeldfragmenten

5



accent

Inleiding

ALGEMEEN Je hebt als professional gekozen voor de betere taalmethode: Tijd voor Taal accent Taal (verder: TvT accent), een taalmethode geschreven door leerkrachten die jou helpt om goed taalonderwijs te realiseren. Als leerkracht ben jij de motor in het leerproces. Jij weet immers hoe een krachtige leeromgeving tot stand komt. Maar leerkrachten verschillen van elkaar en ook het publiek waaraan je lesgeeft is divers. Meer dan ooit is het belangrijk om je onderwijs rond deze diversiteit te organiseren. Zeker voor het leergebied Nederlands, dat zeer nauw samenhangt met ieders identiteit. Daarom heb jij net deze methode gekozen: omdat ze respect heeft voor jouw inbreng en je de mogelijkheid geeft je taalonderwijs op je publiek af te stemmen. TvT accent Taal is de taalmodule van de totale taalmethode TvT accent. Die bevat naast de taalmodule ook een aparte spellingmodule: TvT accent Spelling. De taalmodule start vanaf het tweede leerjaar en loopt tot en met het zesde leerjaar. We zetten de belangrijkste kenmerken van TvT accent Taal op een rijtje en maken je daarna aan de hand van 13 vragen wegwijs in TvT accent.

De belangrijkste kenmerken • TvT accent zorgt voor een haalbare uitvoering van de activiteiten door een duidelijk, doelgericht (zie vraag 2 en 5) basispakket met heldere leerlijnen (zie vraag 6) te voorzien voor de leerkracht. Het basisjaarplan is haalbaar ingedeeld in slechts 20 basislesweken. Die basisaanpak bereikt de methode door de doelen slim te clusteren in de lessen. Bovendien voorziet TvT accent een vast stramien in de aanpak van de lessen (zie vraag 3), waarbij de leerkracht steeds in drie fasen werkt: voor, tijdens en na de taalactiviteit. Dat zorgt voor een gestructureerde didactiek en loopt parallel met de strategieën voor de verschillende vaardigheden (zie vraag 8). • TvT accent zorgt voor de praktische invulling van een gedifferentieerd taalbeleid op maat van de school, de klas of de leerling. In de derde week van elk thema, de accentweek, biedt TvT accent een aantal oefenactiviteiten aan (zie vraag 4). Door een weldoordachte keuze kun je inspelen op noden van je leerlingen, je klas of je school. • TvT accent behoudt ten opzichte van Tijd voor Taal een aantal principes die hun kracht bewezen hebben, bv. de uitwerking van technisch lezen. De methode voegt nog enkele didactische verfijningen toe. Zo is de aanpak voor technisch lezen in het tweede leerjaar doorgetrokken naar het derde leerjaar en vierde leerjaar met bv. een doorloopverhaal in de aangeboden ABC-teksten. Andere verfijningen vind je in de nieuwe aanpak van strategieën (zie vraag 8) door hardop denkend voordoen, in de aanpak van woordenschat (zie vraag 10) enz. • TvT accent stemt de lessen rond het taalsysteem en taalbeschouwing af op de eindtermen 2009 en de aangepaste leerplannen 2010. Dat merk je bijvoorbeeld aan de duidelijke schema’s en vraagstelling in het nadenken over zinnen (vraag 1). • TvT accent spelling (zie vraag 2) is op een aantal wijzen verbonden met TvT accent Taal. Zo koppelt de methode de activiteiten technisch lezen aan de woordpakketten spelling. In de lessen taalbeschouwing is er aandacht voor belangrijke zaken in de spelling, zoals de werkwoordspelling. Maar omgekeerd is een aantal doelen taalbeschouwing (bv. het nadenken over spellingvormen) expliciet opgenomen binnen de spellingmethode. Tenslotte is er bij de revisie van schrijftaken aandacht voor de verbetering van een spellingverschijnsel. Verder zorg jij als leerkracht ook voor transfer tussen spelling, taal en de andere leergebieden door bv. beroep te doen op het spellingbewustzijn van de leerlingen. • TvT accent zet sterk in op lezen (zie vraag 7), bijvoorbeeld door boekpromotie. Een mooi voorbeeld is de aangeboden ‘klasbibliotheek’ met twintig boeken per leerjaar, gekoppeld aan de leeslessen uit de methode. • TvT accent ondersteunt het ‘leren leren’ (zie vraag 9) door taalweters die de essentie van de les weergeven. Sommige essentiële informatie die nodig is bij taalleren vindt de leerling op uitvouwbare flappen van het werkschrift. TvT accent ondersteunt het leren van de leerlingen ook door een doordachte en expliciete aanpak van de school- of instructietaal (zie vraag 10). De belangrijkste tekstwoorden en schooltaalwoorden worden verklaard in het taalboek of het werkschrift. De methode ondersteunt de leerkracht met didactische tips voor een efficiënte aanpak.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Inleiding

7


accent

Inleiding

• Voor de leerlingen met speciale onderwijsbehoeften biedt TvT accent twee nieuwigheden: • Een Z-schrift (Zorgschrift): een alternatief werkschrift ontwikkeld voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften. Het Z-schrift volgt dezelfde lesgang als het gewone werkschrift, maar onderscheidt zich door een eenvoudigere instructietaal en een prikkelarme lay-out, zodat kinderen minder snel afgeleid zijn (zie vraag 11). • TvT accent biedt voor de ‘bollebozen’ in de accentweken een ‘turbobundel’ (zie vraag 4) met uitdagende en motiverende taken. Ook die activiteiten zijn gekoppeld aan taaldoelen en leerplannen.

TvT accent in dertien vragen 1 Welke visie op taal hanteert TvT accent? 2 Hoe is de methode georganiseerd? 3 Hoe lees je de handleiding? 4 Wat is de rol van de accentweken? 5 Hoe sluit de methode aan bij leerplannen en eindtermen? 6 Hoe zijn de leerlijnen herkenbaar verwerkt? 7 Hoe wil TvT accent de ‘ontlezing’ van het gedrukte woord tegengaan? 8 Hoe leren de leerlingen omgaan met strategieën? 9 Hoe ondersteunt de methode het leren van de leerlingen? 10 Hoe zijn schooltaal en woordenschat verweven in de activiteiten? 11 Op welke wijze is de differentiatie uitgewerkt? 12 Hoe systematisch werkt de methode aan interactie en coöperatie? 13 Hoe volgt de methode de vorderingen van leerlingen?

1 Welke visie op taal hanteert TvT accent? a TvT accent is een stimulerende en motiverende methode op maat van de leerlingen. • De thema’s zijn ontleend aan de maatschappij of de leefwereld van de leerlingen. • De taaltaken zijn voor de leerlingen betekenisvol en doelgericht. • De activiteiten zijn ook uitdagend, onder meer door de verschillende vormen van differentiatie in de methode: differentiatietips in de les, tempodifferentiatie, niveaudifferentiatie, remediërings- en verdiepingsactiviteiten en accentweken. • De teksten zijn authentiek en met zorg gekozen door leerkrachten. De taalweters en teksten zijn vaak humoristisch. De tekeningen en foto’s maken het geheel luchtig. b TvT accent maakt de leerlingen taalvaardig door de combinatie van vijf zaken. • Door hen realistische, zinvolle taalsituaties aan te bieden, die ze aanpakken door te luisteren, te spreken, te lezen en te schrijven. • Door hen te leren die situaties strategisch aan te pakken (strategieën).

8

Inleiding

• Door hen vanuit die situaties te laten reflecteren over taalgebruik en taalsysteem (taalbeschouwing). • Door hen te leren hoe taal in elkaar zit, met voldoende aandacht voor de cultureel verworven vaardigheden zoals technisch lezen en spelling. • Door hen interactief en coöperatief (zie vraag 12) met elkaar te laten samenwerken, met respect voor de eigen en andermans taal (interculturele gerichtheid). c TvT accent sluit naadloos aan bij de huidige eindtermen en ontwikkelingsdoelen. Dat zie je door de transparante koppeling van leerplandoelen en eindtermen op lesniveau. Elke activiteit is opgebouwd rond één vaardigheid, maar de methode laat alle vaardigheden binnen een activiteit zo veel mogelijk door elkaar aan bod komen. d TvT accent geeft, via de accentweek, de kans om school- of klaseigen accenten te leggen binnen de taalopvoeding. e TvT accent biedt een volledige evaluatie aan via toetsen met criteria voor alle leerdomeinen. Nadien biedt de methode remediërende en verrijkende materialen (zie vraag 13).

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

Inleiding

2 Hoe is de methode georganiseerd? TvT accent Taal bestaat uit 10 thema’s, verspreid over 20 basisweken en 10 accentweken. Dat maakt 30 lesweken in totaal. Elk thema wordt in 3 weken behandeld.

10 thema’s van 3 weken

Tijd voor Taal accent - Taal 10 thema’s van 3 weken 2 basisweken

1 accentweek (keuzeweek)

- Alle inhouden komen in afzonderlijke domeinlessen aan bod

- Geen nieuwe leerstof

- Evenwichtige spreiding: 6 uur taal per week (4 taal + 2 spelling)

- Toetsing en remediëring

- Optimale clustering van doelen

- Accentlessen: keuze uit toegepast lezen, schrijfopdrachten, taaloefeningen, begrijpend lezen, turbobundel

Elke lesweek biedt 6 lesuren Nederlands aan. Dat is het gemiddelde van de onderwijstijd die voor Nederlands wordt voorgesteld (20 % tot 25 % van de lestijd). Schematisch uitgedrukt kan het aanbod van de verschillende leerdomeinen en activiteiten als volgt samengevat worden:

Overzicht per thema van 3 weken – aantal lestijden per taaldomein

Week 1 + 2 = basisweken

Per thema Technisch Begrijpend Spreken van 3 lezen lezen en weken luisteren

Week 3 = accentweek

Schrijven

TB/TS

Evaluatie Technisch KeuzeRem/Ver lezen activiteiten

1

12 (+ 6 spelling)

2

2

12 (+ 6 spelling)

2

2

12 (+ 6 spelling)

leerjaar 2

2

2

2

1

1

2

leerjaar 3

1

2

2

1

2

3

2

1

2

leerjaar 4-5-6

Totaal

1

TvT accent biedt de noodzakelijke materialen om goed taalonderwijs te verzorgen: de handleiding, de toets- en remediëringsmap, het taalboek A en B, het werkschrift A en B (+ Z-schriften), de correctiesleutels, de klasbibliotheek (20 boeken per leerjaar), de prentenboeken voor het tweede leerjaar, de flitskaarten technisch lezen voor het tweede leerjaar, online oefeningen op www.bingel.be, en ten slotte de website www.tvtaccent.be.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Inleiding

9


accent

Inleiding

3 Hoe lees je de handleiding? TvT accent biedt een compacte en gestructureerde handleiding met een duidelijke lesopbouw. Bij het begin van elk thema vind je in het taalboek een korte mindmap met daarin uitdagende prikkels voor de leerlingen. Lesnummer: Bv. thema 6 les 1.

Leerdomein: Luisteren en spreken, spreken en luisteren, lezen (‘juist lezen’, begrijpend lezen, studerend lezen), schrijven en taalbeschouwing. Elk taaldomein heeft een eigen icoon, waardoor de leerling in het taalboek en het werkschrift dadelijk weet met welk taaldomein hij bezig is.

Lestitel: Korte en speelse titel om de leerlingen te vatten.

Bedoeling van de activiteit: Bovenaan staat het hoofddoel van de les. Daaronder staan per lesfase (voor, tijdens, na) de doelen beschreven die expliciet of impliciet in de verschillende lesfasen aan bod komen. De koppeling met de leerplandoelen en eindtermen vind je op www.tvtaccent.be.

accent

Lesduur: Voorziene tijd voor de activiteit.

Lesnummer Lestitel Leerdomein Lesduur

Thema 1 les 7 Dag dier! Begrijpend lezen 50 minuten

BEDOELING VAN DE ACTIVITEIT Hoofddoel van de les Een eenvoudige instructie (die betrekking heeft op een concrete en dagelijkse activiteit) bij opdrachten correct uitvoeren indien de instructie is opgebouwd uit ten hoogste vier duidelijk te onderscheiden stappen. Doelen per lesfase VOOR

- De oriëntatievragen van de leerkracht beantwoorden.

TIJDENS - De bedoeling van de spreker achterhalen bij instructies. - Reflecteren op aspecten van de communicatieve situatie i.v.m. de zender (wanneer zijzelf de ontvanger zijn): de boodschap. NA

Materiaal: De materialen uit het taalboek, het werkschrift … die je nodig hebt. Verder ook de (beperkte) materialen waarvoor jij of de leerlingen moet zorgen.

- Het resultaat van de luisteractiviteit beoordelen.

MATERIAAL TB A

WS A

9

9 - 10

kopieerblad

bronnenblad

extra materiaal

VOORBEREIDING / SUGGESTIES Rikkert Zuiderveld heeft nog andere leuke dierenrijmen. De volgende werken zijn echte aanraders: - De Mooievaar en andere dieren op rijm (Dokus & Rikkert Zuiderveld) - De Karaokedil (Rikkert Zuiderveld)

Voorbereiding / suggesties: Al wat je op voorhand kunt of moet doen om de les goed te starten.

TIPS VOOR DE LEERKRACHT VOOR Lees de gedichten heel expressief voor. Maak gebruik van stemmetjes voor de verschillende personages. TIJDENS Je kunt de leerlingen in heterogene of homogene duo’s laten werken. Sommige gedichten zullen misschien niet meteen begrepen worden door de leerlingen. NA Duo’s die sneller klaar zijn, kun je de opdrachten in het werkschrift in duo laten verbeteren met de correctiesleutel. Op die manier kunnen ze al enkele rijmspelletjes spelen.

Tips voor de leerkracht: Hier vind je tips om de les anders te organiseren dan voorgeschreven.

WERKSCHRIFT / Z-SCHRIFT Opdracht 5: Er werd 1 artikel weggelaten in het Z-schrift.

DIFFERENTIATIE Uitbreiding: sterke leerlingen kunnen meer teksten lezen.

Werkschrift / Z-schrift: Extra uitleg bij de oefeningen in het Z-schrift.

WOORDENSCHAT tekstwoorden iemand missen (zie script p. 34)

Tijd voor Taal accent 2 - Taal

terloopswoorden

schooltaalwoorden rijmen (zie script p. 37)

Thema 1: Beestig leuk! • Les 7

10

Differentiatie: Algemene of specifieke tips voor differentiatie in de les. Woordenschat: De woorden die in de les staan en die interessant zijn voor de leerlingen. We ordenen de woorden per soort: tekstwoorden, terloopswoorden, schooltaalwoorden.

10

Inleiding

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

Inleiding

Lesgang in drie fasen: voor (oriënteren en plannen), tijdens (uitvoeren) en na (controleren en reflecteren): Per lesonderdeel staat er een beschrijving van een mogelijke lesgang, afgestemd op de doelen vernoemd in het eerste deel van de handleiding.

Wat de leerkracht of leerling moet doen, staat in gewoon lettertype. Wat de leerkracht rechtstreeks aan de leerlingen zegt of vraagt, staat cursief.

Materialen: Specifieke verwijzing in de lesgang naar de materialen die vernoemd zijn in het eerste deel van de handleiding.

MATERIALEN WERKVORMEN GROEPERINGSVORMEN

LESVERLOOP VOOR HET LEZEN

taalboek p. 7

klassikaal

Leg het principe van de striptekeningen uit: Op plaatje 1 staat een jongen die een woord ziet. Hij wil dat woord lezen. Op plaatje 2 leest hij het woord. Hij zegt de eerste letter lang (‘zingt’ de letter). Dan ‘zingt’ hij de rest van het woord Hij denkt aan wat het woord betekent. Instructie Kijk naar de eerste letter en spreek die uit: g. Terwijl je die letter uitspreekt, kijk je naar de volgende letter: ee. Terwijl je die uitspreekt, kijk je naar de laatste letter: n. Denk aan wat het woord betekent. TIJDENS HET LEZEN

flitskaarten

Werk- en groeperingsvormen: Voorstel tot toepassing van (coöperatieve) werkvormen: bv. partnerwerk zoals denken-delen-doen, groepswerk, onderwijsleergesprek …

klassikaal

Woorden flitsen Toon één voor één de flitskaarten. De leerlingen lezen wat er de kaart staat. Toon twee letterkaarten die samen één woord vormen (en – aan – enz.). De leerlingen lezen eerst de letters apart, daarna het woord. Toon drie letterkaarten die samen één woord vormen. Maak woorden die in het verhaal bij de strip voorkomen. Schrijf een aantal van deze woorden op het bord. Lees de woorden op het bord (klassikaal). Laat enkele leerlingen op het bord aangewezen woorden lezen.

taalboek p. 8 individueel

De tekst lezen De leerlingen lezen de tekst in het taalboek voor zichzelf. Loop rond en besteed extra aandacht aan zwakke lezers.

partnerwerk

Indien de tijd het toelaat, kunnen de leerlingen in tweetallen het verhaaltje aan elkaar voorlezen (om de beurt een regel).

klassikaal

Beurtelings hardop lezen Laat de tekst in leesbeurten door enkele leerlingen hardop lezen. De andere leerlingen lezen mee. NA HET LEZEN

klassikaal

28

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Evaluatie Bespreek kort met de leerlingen wat ze van de striptekst vonden. Denk aan: - Wat vond je leuk aan het verhaal? - Was de tekst makkelijk of moeilijk te lezen?

Thema 1: Beestig leuk! • Les 6

Tijd voor Taal accen - Taal - Handleiding 2

Inleiding

11


accent

Inleiding

4 Wat is de rol van de accentweken? Taalbeleid is een structurele en strategische poging om (taal)onderwijs af te stemmen op de behoeften van de leerling zodat hun resultaten verbeteren. Voor het leergebied Nederlands wil TvT accent hiertoe een bijdrage leveren. In de derde week van elk thema krijgen de leerlingen via ‘accentlessen’ een extra aanbod dat het mogelijk maakt om op maat van de school, klas of leerling leerstof te herhalen of te verrijken. In de accentweek kun je kiezen uit de volgende onderdelen: Technisch lezen (2de, 3de leerjaar en 4de leerjaar) – Begrijpend lezen (2de leerjaar) – Toegepast lezen (2de tot 6de leerjaar) – Informatief lezen (4de tot 6de leerjaar) – Schrijven (2de tot 6de leerjaar) – Taaloefeningen/Taalbeschouwing (2de tot 6de leerjaar) – Turbotaal (2de tot 6de leerjaar).

De leerkracht of de school kan beslissen om extra in te zetten op bepaalde terreinen. Zo kun je bv. in de lagere klassen focussen op begrijpend lezen en in de hogere klassen op het lezen van informatieve teksten. Je kunt ook op lesniveau differentiëren: sommige leerlingen krijgen de schrijfles aangeboden, anderen de les informatief lezen. De accentlessen bevatten geen nieuwe leerstof en behandelen dus geen nieuwe doelstellingen. Ze gaan wel dieper en uitgebreider in op de behandelde leerstof of eerder nagestreefde doelen. De accentweken zijn een vorm van differentiatie. De accentlessen zijn vooral op zelfstandig werk gebaseerd.

5 Hoe sluit de methode aan bij leerplannen en eindtermen? Alle taaldomeinen komen evenredig aan bod in TvT accent. In elke activiteit staat een vaardigheid centraal. Dat merk je aan het leerdomein bovenaan de handleiding van de lesactiviteit. In deze activiteit worden ook andere taaldomeinen geïntegreerd. In een schrijfles kunnen bijvoorbeeld ook luister- en spreekkansen of leesmogelijkheden voorkomen. Met andere woorden, TvT accent biedt in alle activiteiten zo veel mogelijk verschillende vaardigheden aan. Elke activiteit heeft een hoofddoel en een aantal onderliggende deeldoelen, die soms expliciet, soms impliciet aan bod komen in de lesgang. TvT accent verbindt er zich toe de huidige eindtermen en leerplandoelen nauwgezet na te streven. De methode voorziet een transparante koppeling van leerplandoelen en eindtermen op lesniveau. In de koppeling van leerplandoelen heeft TvT accent gebruik gemaakt van een zinvolle en correcte clustering van doelen uit de leerplannen, teneinde alle doelen na te streven binnen het aanbod Nederlands. De exacte koppeling van de doelen uit jouw leerplan vind je op www.tvtaccent.be. Dat digitaal overzicht kun je gebruiken bij de opmaak van je planning of verantwoording. Wil je bv. een les uit TvT accent inruilen voor een activiteit die beter aansluit bij het schoolleven (bv. een brief schrijven), dan kun je vanuit dit doelenoverzicht nauwkeurig nagaan welke doelen je op een alternatieve wijze moet nastreven.

12

Inleiding

Het lesdoel wordt opgenomen in de lesgang. In het taalboek en/of het werkschrift staat dat lesdoel ook op een voor de leerlingen begrijpelijke manier genoteerd. Dat is een noodzakelijke voorwaarde om kinderen bij de les te betrekken en om doelgericht te leren. Toch stellen de methodemakers van TvT accent vast dat elk afzonderlijk leerplandoel niet enkel en alleen gerealiseerd kan worden binnen de activiteiten Nederlands. Tenslotte loopt taalontwikkeling over de grenzen van het leergebied Nederlands: de leerlingen ontplooien de hele dag taalactiviteiten. TvT accent vertrouwt erop dat bepaalde doelstellingen die aangezet zijn in taalactiviteiten, door de ervaren leerkracht expliciet en impliciet worden herhaald in andere activiteiten. Als bv. in een lees- of schrijfactiviteit aandacht besteed wordt aan signaalwoorden van tegenstelling (maar, echter …) en tijd (eerst, daarna …), dan zal de leerkracht ook in andere activiteiten aandacht moeten hebben voor deze en nog andere signaalwoorden. Sommige doelen moet je als leerkracht realiseren als de situatie zich voordoet: tijdsrelatie aanduiden, reflecteren op de rangorde, communicatief gedrag aanpassen … Nederlands leren stopt niet als de les Nederlands afgelopen is, integendeel.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

Inleiding

6 Hoe zijn de leerlijnen herkenbaar verwerkt? TvT accent vertrekt vanuit een duidelijke visie in leerlijnen op elk taalonderdeel. Dat vormt de basis voor doelgerichte activiteiten en een zinvolle koppeling van doelen. De leerlijnen voor luisteren en spreken, lezen, schrijven, taalbeschouwing en strategieën, vind je op www.mijnmethodes.be.

Die leerlijnen geven je niet alleen houvast om na te gaan of je alle doelen van het leerplan nastreeft, maar ze bieden je ook de kans om op een zinvolle en doelgerichte manier taken uit de methode te vervangen of te veranderen in functie van schoolspecifieke activiteiten.

7 Hoe wil TvT accent de ‘ontlezing’ van het gedrukte woord tegengaan? Het lijkt steeds moeilijker om leerlingen te doen ervaren dat een boek lezen leuk en waardevol is. School en ouders dragen hier een gedeelde verantwoordelijkheid. TvT accent geeft heel wat aanzetten om kinderen in contact te brengen met kwalitatief leesmateriaal, om op die manier de leesmotivatie te vergroten. • In het tweede leerjaar start elk thema met het voorlezen van een goedgekozen prentenboek. Op die manier trekken we het genieten van (voorgelezen) boeken, dat al in de kleuterschool en het eerste leerjaar ruimschoots aan bod kwam, door. • De lessen technisch lezen zijn in het tweede leerjaar interactief. De leerlingen oefenen technische aspecten in groep. Daarbij maken we gebruik van specifieke, op niveau geschreven teksten. De humor zal de leerlingen verrassen en motiveren. Daarnaast voorziet elke technische leesles in leerjaar 2, 3 en 4 een verwerking in de vorm van ‘spelen met letters’. Daarnaast biedt TvT accent 2 en 3 een verhaal aan dat wekelijks wordt vervolgd. Dat verhaal is telkens uitgeschreven in 3 niveaus (A/B/C), opdat iedere leerling hetzelfde verhaal op zijn niveau kan lezen. De moeilijkere tekst (B is moeilijker dan A, C is moeilijker dan B) geeft wat meer informatie dan de gemakkelijkere tekst.

Zo wordt elke leerling op zijn niveau geprikkeld om het vervolg van het verhaal te lezen, maar een leerling kan in de loop van het schooljaar hetzelfde verhaal ook lezen op een moeilijker of gemakkelijker niveau. TvT accent 2, 3 en 4 voorzien een aanbod van authentieke boekfragmenten op drie verschillende leesniveaus. • In de lessen begrijpend lezen biedt de methode een rijk aanbod aan fictie en non-fictie uit Vlaamse boeken, uit klassiekers en uit het internationale repertorium. Zo’n boekfragment is de ideale instap om aan boekpromotie te doen. Daarom biedt TvT accent de mogelijkheid om je klasbibliotheek uit te rusten met 20 boeken die in de methode gebruikt worden. • Naast de leeslessen in de basisweken, voorziet TvT accent ook in de accentweken activiteiten leesbevordering en begrijpend en informatief lezen die de leerling moeten prikkelen om zelf naar een boek te grijpen. Je kunt leesmotivatie nog extra stimuleren met initiatieven als bibliotheekbezoeken, contacten met auteurs, de Jeugdboekenweek, de Voorleesweek, Gedichtendag … Ook om die reden heeft TvT accent het aanbod zinvol geclusterd in 30 lesweken. Zo kun jij als leerkracht ingaan op actuele leesinitiatieven.

8 Hoe leren de leerlingen omgaan met strategieën? Een goede taalgebruiker zet een aantal stappen voor, tijdens en na de taaltaak. TvT accent zet vooral in op strategieën waarvan uit literatuur en onderzoek is gebleken dat ze efficiënt zijn. Elk leerjaar focust op tien strategieën (zie leerlijnen). Door die elk leerjaar weer onder de aandacht te brengen van de leerlingen, slijpen ze in. Maar naarmate de leerlingen ouder worden, worden enkele strategieën die al ingeslepen zijn, vervangen door nieuwe. Waar mogelijk modelleert de leerkracht een bepaalde strategie (hardop

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

denkend voordoen). De leerling past die nadien toe, hetzij onder begeleiding van de leerkracht, hetzij zelfstandig. In de derde graad modelleert de leerkracht niet meer, maar bespreekt hij de strategie met de leerlingen. De leerling vindt de strategieën op de uitvouwbare flappen van het werkschrift. In sommige activiteiten, zoals bij schrijven, zitten de strategieën ook merkbaar ingebouwd in het werkschrift. Zo wordt de leerling in het werkschrift ook visueel ondersteund bij het gebruik van strategieën.

Inleiding

13


accent

Inleiding

9 Hoe ondersteunt de methode het leren van de leerlingen? TvT accent biedt ondersteuning voor het ‘leren leren’ van leerlingen. We denken aan het aanleren van strategieën, het leren opzoeken van informatie, het leren samenvatten, het leren zelfstandig taken aanpakken, kritische zin ontwikkelen … Andere in het oog springende zaken zijn: • Het leren van de leerlingen wordt ondersteund door taalweters. Die taalweters staan in het werkschrift of taalboek en geven ondersteunende of samenvattende informatie om een taak uit te voeren. Ze bevatten ook

kenniselementen die de leerling aangeboden krijgt vooraleer hij een oefeningenreeks afwerkt. • De informatie die leerlingen in meerdere lessen bij de hand moeten hebben, staat vermeld op uitvouwbare flappen van het werkschrift. • In de derde graad werken we met mindmaps om de leerlingen de inhoud van teksten aan elkaar te laten voorstellen. • Tijdens een spreektaak denken de leerlingen na over hun eigen leren, door te reflecteren op wat vorige keer niet goed ging.

10 Hoe zijn schooltaal en woordenschat verweven in de activiteiten? Leerlingen zijn gebaat bij degelijk onderwijs in de school- en instructietaal die nodig is om op school de lessen te kunnen volgen. TvT accent wil als taalmethode een voorbeeld zijn voor een didactische aanpak in de klas. Uiteraard leren de leerlingen ook veel woorden buiten de les Nederlands. De methode veronderstelt dan ook dat jij wat je doet in TvT accent ook toepast in andere leergebieden. TvT accent heeft op verschillende wijzen aandacht voor woorden: • Themawoorden vind je in het taalboek bij het begin van elk thema in een originele mindmapstructuur. Niet al deze woorden komen voor in de lessen. Je kunt deze woordspin op verschillende manieren gebruiken, bv. om het thema in te leiden en de kinderen voor te bereiden op/nieuwsgierig te maken naar wat komen gaat. Je kunt zelf een woordspin bij het nieuwe thema samenstellen. • Schooltaalwoorden vind je met een woordclip op de rechterzijde van de pagina in het werkschrift of taalboek. De schooltaalwoorden staan vetjes in de opdracht, in de woordclip hebben ze een kleur om aan te duiden dat ze

14

Inleiding

belangrijk zijn voor de schoolse taalontwikkeling. • Tekstwoorden vind je met een woordclip op de rechterzijde van de pagina in het taalboek. De tekstwoorden staan vetjes in de tekst, in de woordclip hebben ze een kleur omdat ze interessant zijn voor de algemene taalontwikkeling. • Terloopswoorden vind je op de rechterzijde van de pagina in het taalboek. De terloopswoorden staan vetjes in de tekst, en zwart in de woordclip. Sommige leerlingen hebben die woorden nodig om de tekst te begrijpen, maar de leerlingen moeten ze niet actief kunnen gebruiken. Enkele schooltaalwoorden en tekstwoorden worden uitgelegd via een woordscript, dat de leerkracht helpt om een bepaald woord ‘vulling’ te geven. Sommige woorden worden ingeoefend en verwerkt via oefeningen in de activiteiten taalbeschouwing of via de taaloefeningen in de accentweken. Zo biedt TvT accent een werkwijze om ook in andere lessen met schooltaalwoorden aan de slag te gaan. Sommige tekst- of schooltaalwoorden worden getoetst. Een overzicht van de woorden van het tweede leerjaar is opgenomen na deze inleiding.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

Inleiding

11 Op welke manier is de differentiatie uitgewerkt? TvT accent biedt een waaier aan differentiatiemogelijkheden. En toch maak jij als leerkracht het verschil. De methode ‘ziet’ jouw leerlingen niet, maar ondersteunt je met allerhande materialen om jou toe te laten onderwijs op maat aan te bieden. Differentiatie in de les • Vooraan de les staan er algemene of specifieke tips om tijdens de les gedifferentieerd te werken met alle leerlingen. De meest voor de hand liggende differentiatie bestaat erin om leerlingen in heterogene groepen te laten samenwerken. • In de les vind je regelmatig oefeningen voor de snellere leerling (tempodifferentiatie ) of voor de taalsterkere leerling (niveaudifferentiatie ). • De taalweters en uitvouwbare flappen geven de leerlingen ondersteuning indien ze die nodig hebben. Differentiatie voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften • Voor de leerlingen met speciale onderwijsbehoeften biedt TvT accent een alternatief werkschrift. Het Z-schrift volgt dezelfde lesgang als het werkschrift, maar onderscheidt zich door een eenvoudigere instructietaal en een prikkelarme lay-out, zodat kinderen minder snel afgeleid zijn. Werkschrift en Z-schrift kunnen perfect naast elkaar gebruikt worden, wat instructie en verwerking meteen een pak haalbaarder maakt. • In het Z-schrift is de lay-out aangepast. • Er worden dubbele spoorlijntjes gebruikt. • De instructie is eenvoudig geformuleerd en kan verschillen van die van het werkschrift.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

• Meervoudige opdrachten worden altijd enkelvoudig genoteerd en dat is visueel weergegeven door de opdrachten onder elkaar te noteren. • In het woordkader staan soms meerdere woorden uitgelegd. Het staat altijd rechts bovenaan op de pagina. • Vaak is er geopteerd om een aangepaste taalweter boven de oefeningen te zetten waaraan hij gekoppeld is. De taalweter kan korter of eenvoudiger geformuleerd zijn. • Voor de ‘bollebozen’ is er in de accentlessen een turbobundel voorzien, waarin de leerlingen met bv. een ontwikkelingsvoorsprong uitdagende en moeilijker taaltaken kunnen aanpakken, binnen hetzelfde taalthema. Differentiatie na de evaluatie • Na de afname van de toetsen biedt TvT accent remediërende en verrijkende oefeningen. De methode voorziet per getoetst doel een remediëringsblad voor leerlingen die een bepaald doel niet bereiken. Ze voorziet een verrijkend oefenpakket voor de leerlingen die de leerstof beheersen. Op die manier heb je als leerkracht altijd materiaal bij de hand om effectief met de resultaten van de toets aan de slag te gaan. Differentiatie in de accentweek • De accentweek biedt de kans om in het kader van taalbeleid accenten te leggen binnen de taalopvoeding op niveau van de school, de klas of zelfs de leerling. De taken kunnen ook aangeboden worden in hoekenof contractwerk of binnen het kader van binnenklasdifferentiatie.

Inleiding

15


accent

Inleiding

12 Hoe systematisch werkt de methode aan interactie en coöperatie? Taalontwikkeling, denkontwikkeling en zelfstandigheid groeien als leerlingen op een coöperatieve wijze een taaltaak interactief kunnen uitvoeren. Ze leren van en met elkaar. TvT accent biedt daarvoor 8 werkvormen die doorheen de methode geregeld aan bod komen, wat de leerkrachten en leerlingen ermee vertrouwd maakt. Je vindt ze in de linkerkolom van het lesverloop.

16

Tweegesprek vanaf 2de lj.

Denken–delen–doen vanaf 2de lj.

1 Leerkracht stelt een vraag: ‘Overleg met je buurman/-vrouw over …’ 2 Leerlingen overleggen met elkaar. 3 Leerkracht wijst een willekeurige leerling uit de groep aan die het antwoord geeft.

1 Leerkracht stelt een 1 Leerkracht geeft aan 1 Leerkracht stelt een vraag of geeft een over welk onderwerp vraag en binnen de opdracht. men gaat interviewen. groep bespreken de 2 Leerlingen denken eerst Daarna vormen de leerlingen het antwoord. individueel na. leerlingen tweetallen. 2 Van een viertal draaien 3 Leerlingen overleggen 2 Ieder bedenkt voor twee leerlingen zich om in tweetallen. zichzelf welke vragen naar een tweetal uit de 4 Leerlingen proberen men aan de ander wil dichtstbijzijnde groep een gezamenlijk gaan stellen. De leerling en overleggen over het antwoord te formuleren, schrijft de vragen op. best te geven antwoord. waarin de antwoorden 3 In ieder tweetal stelt Dat gebeurt ook zo van beide leerlingen de een, binnen een met de andere twee vervat zijn. bepaalde tijd, aan de leerlingen uit de groep. 5 Leerkracht wijst een ander de bedachte 3 Leerkracht rondt af door aantal leerlingen aan vragen. Men probeert enkele willekeurige die het antwoord geven. ook door te vragen. leerlingen het antwoord 4 De tweetallen wisselen te vragen. van rol.

Binnen- en buitenkring vanaf 3de lj.

Verdeelde informatie vanaf 4de lj.

Placemat vanaf 5de lj.

Woordenweb vanaf 5de lj.

1 Leerlingen staan/zitten opgesteld in twee kringen. 2 Leerlingen bespreken met elkaar de opdracht, bespreken de vraag of interviewen elkaar. 3 Leerlingen buitenkring draaien door (één plaats naar links). Ze bespreken de vorige antwoorden, de opdracht, of interviewen elkaar opnieuw. Dat kan enkele malen herhaald worden. 4 Leerkracht vraagt aan sommige leerlingen wat ze gehoord hebben.

1 Leerkracht geeft drie leerlingen verschillende informatie en opdrachten. Leerlingen hebben nummers: 1 – 2 – 3. 2 Leerlingen maken de opdracht. 3 Leerlingen hergroeperen volgens nummer (nummers 1 – 2 – 3) en wisselen informatie uit. 4 Leerlingen maken samen een eindopdracht of samenvatting. 5 Leerkracht wijst willekeurig een aantal leerlingen aan die het antwoord, de samenvatting … geven.

1 Leerkracht geeft iedere groep een flap papier waarop een rechthoek staat met daarin 4 gelijke delen en in het midden een groot vierkant. 2 Leerkracht geeft een opdracht/thema/ onderwerp. 3 Leerlingen schrijven in het vak dat het dichtst bij hen ligt, gedurende enkele minuten hun ideeën, antwoorden, uitspraken … op. 4 Leerlingen lezen elkaars bijdragen en/of lichten toe. 5 Leerkracht geeft opdracht om de gemeenschappelijke/ gezamenlijke dingen in het middenvak te noteren. Discussie en gesprek in de groep. 6 Leerkracht wijst een willekeurige leerling aan die vertelt wat er in het centrale deel staat.

1 Iedere groep heeft stiften en een flap papier met daarop een vraag/opdracht. 2 De eerste leerling vult aan met een begrip/ reactie. 3 De volgende leerling (met de klok mee) geeft een verwant begrip of gaat verder met het gegeven antwoord. Ze kunnen ook een verwant begrip/ reactie aanbrengen. Zo ontstaat een woordenweb. 4 Leerkracht vraagt één leerling het woordenweb toe te lichten.

Inleiding

Groepsinterview vanaf 3de lj.

Deel en vergelijk vanaf 3de lj.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

Inleiding

13 Hoe volgt de methode de vorderingen van leerlingen? TvT accent evalueert in de eerste plaats met toetsen. Die toetsen worden ook digitaal op cd-rom aangeboden, wat de leerkracht in staat stelt de toets af te stemmen op de aangeboden leerstof. Je vindt de toetsen in de toets- en remediëringsmap. Bij de oneven thema’s worden telkens drie toetsen gemaakt: • Taalbeschouwing • Begrijpend lezen • Luisteren of Spreken Bij de even thema’s worden drie toetsen gemaakt: • Woordenschat/taalbeschouwing • Begrijpend lezen • Schrijven TvT accent voorziet in de derde themaweek standaard 50 minuten voor de toetsing. Wie alle toetsen wil afnemen, zal daarvoor soms tijd moeten gebruiken van het remediërings- en verrijkingspakket of van de accentweken. TvT accent voorziet 6 uren Nederlands per week, in principe kun je dus occasioneel nog een halve of hele lestijd extra inrichten.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Voor schrijven en spreken voorziet TvT accent ook criteria voor beoordeling. Die maken dat de evaluatie objectiever kan verlopen, alhoewel dat nooit helemaal lukt. Elke toets is vergezeld van een toetswijzer vooraan in de toetsenbundel. Die bevat: • de doelen die getoetst worden; • criteria voor beoordeling (voor luisteren en spreken en schrijven); • de correctiesleutel; • een voorstel tot puntenverdeling; • de manier waarop de kinderen zich op de toets kunnen voorbereiden (vanaf het 4de leerjaar). Op het einde van de toets staat er een zelfevaluatie, in te vullen door de leerling. Elke toets wordt gevolgd door remediërings- en verrijkingsoefeningen. Per leerjaar voorziet de methode 2 summatieve toetsen voor de domeinen spreken, lezen, schrijven, luisteren en taalbeschouwing.

Inleiding

17


accent

Woordenschatlijst 2de leerjaar (A-deel)

Tekstwoorden Niet in script uitgeschreven

In script uitgeschreven

links (thema 1) rechts (thema 1) verboden (thema 2) op de uitkijk staan (thema 2) buiten vliegen (thema 2) middernacht (thema 2) vermist (thema 2) nieuwsgierig (thema 2) slaan (thema 2) ineens (thema 2) scherp (thema 2) jammeren (thema 2) metaal (thema 2) het monster (thema 3) de hersenen (thema 3) prettig (thema 4) testen (thema 4) bezorgd zijn (thema 4) de schurk (thema 4) het achterwerk (thema 4) geachte (thema 4) Driekoningen (thema 5)

iemand missen (thema 1) zoek zijn (thema 1) de schop (thema 1) opvallen (thema 1) jaloers (thema 2) dapper (thema 2) spijt hebben (thema 2) erop afvliegen (thema 2) de nachtmerrie (thema 3) doodop (thema 3) bekaf (thema 3) eng (thema 3) iets op zijn lever hebben (thema 4) vanmorgen (thema 4) ontwerpen (thema 4) de strip/het stripverhaal (thema 4) het postnummer (thema 5) de tros (thema 5) het record (thema 5) het artikel (thema 5)

Schooltaalwoorden

18

Niet in script uitgeschreven

In script uitgeschreven

strekken (thema 1) buigen (thema 1) optrekken (thema 1) voorwaarts (thema 1) vervolgens (thema 1) andersom (thema 1) hurken (thema 1) verbinden (thema 1) kleur wat past (thema 2) kruis aan (thema 2) leg uit (thema 2) het vraagwoord (thema 4) de inleiding (thema 4) het midden (thema 4) het slot (thema 4) turven (thema 4) de kubus (thema 5) rechthoekig (thema 5)

rijmen (thema 1) aanvullen (thema 1) opzoeken (thema 3) noteren (thema 3) positief (thema 4) negatief (thema 4) de volgorde (thema 4) de drukletter (thema 5)

Woordenschatlijst

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

Uitleg bij de taalspellen op de flappen van de werkschriften

Op de flappen van de werkschriften zijn een aantal heel eenvoudige, maar bijzonder leuke taalspelletjes opgenomen. Je kunt ze samen met de leerlingen spelen of de leerlingen zelfstandig laten spelen op vrije momenten.

• Galgje – Raad de letters voor je eraan bent! Bedenk een woord. Zet op het bord het aantal stippen dat overeenkomt met het aantal letters van het woord. Laat de leerlingen elk om de beurt een letter noemen. Als de letter in het woord voorkomt, vul je die op de overeenkomstige stip in. Indien niet, teken je telkens een deel van de galg.

• Boggle – Maak een zo lang mogelijk woord met de letters op het bord.

Bedenk een willekeurig woord met veel letters (bv. pennendoosje). Schrijf die letters in willekeurige volgorde op het bord. De leerlingen zoeken zo veel mogelijk woorden met de letters van dat woord. De leerling met de meeste woorden of met het langste woord wint.

• Woordslang – Maak een nieuw woord met de laatste letter van het vorige woord. Schrijf een willekeurig woord op het bord. De leerlingen zoeken telkens een nieuw woord met de laatste letter van het vorige woord. Om het moeilijker te maken kun je een thema opgeven (bv. kleuren, dieren, beroepen …).

• Januari, februari – Roep de maand, maar niet tegelijk!

Maak twee ploegen. De eerste ploeg begint. De leerlingen liggen met hun hoofd op de bank met gesloten ogen. Als een ploeglid het juiste moment gekomen acht, roept hij ‘januari’.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Als een ander lid het juiste moment gekozen acht, roept hij ‘februari’. Zo moeten alle maanden aan bod komen. Maar als twee leerlingen tegelijk roepen, eindigt de reeks en mag de andere ploeg van start gaan. De ploeg die het eerst alle maanden afzonderlijk heeft kunnen roepen, wint. Je kunt dit ook doen met dagen van de week, getallen tot 20 …

• Rara, wie ben ik? – Stel ja-neevragen en zoek wie het is!

Neem een persoon in gedachten. De leerlingen proberen door ja-neevragen te stellen te achterhalen over wie het gaat. Wie ontmaskert de geheime persoon?

• Levende memory – Zoek dezelfde gebaren.

Stuur twee leerlingen even de gang op. De andere leerlingen in de klas spreken per twee een gebaar af (bv. duimen omhoog, lange neus, tong uitsteken, aan oor trekken …). De twee leerlingen komen weer binnen. Ze duiden twee leerlingen aan die hun gebaar uitvoeren. Komen de gebaren overeen, dan verdienen ze een punt.

• Kriskras woorden noemen – Woorden roepen, maar heb ik ze ook allemaal? Elke leerling bedenkt een woord. Daarna loopt iedereen kriskras door de klas en roept zijn woord. Na een minuut gaat iedereen weer rustig naar zijn plaats en probeert op een blad zo veel mogelijk gehoorde woorden op te schrijven. Wie de meeste woorden heeft en wiens woord het meest opgeschreven is, wint!

• Je eigen naam gebruiken – Maak met je naam zo veel mogelijk woorden.

Verdeel de klas in groepen van vier of vijf leerlingen. Ze maken met de letters van hun namen zo veel mogelijk woorden. Wie de meeste woorden heeft, wint. Je kunt deze oefening uitbreiden met achternamen.

Uitleg bij de taalspellen

19


accent

Bibliografie

Algemene bibliografie Over taaldidactiek in het algemeen Daems, F., Van Den Branden, K., Verschaffel, L. (redactie) - Taal verwerven op school: taaldidactiek voor basisonderwijs en eerste graad secundair. Leuven-Voorburg: Acco, 2004. - Met een bijdrage van Ides Callebaut over taalbeschouwing. Kuiken, F. e.a. - Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs. - Amersfoort: Thieme Meulenhoff, 2011. Van den Branden, K. - Handboek taalbeleid basisonderwijs. - Leuven: Acco, 2010. Over technisch lezen Koning, L. - Speciale leesbegeleiding: een orthodidactisch programma bij het voortgezet technisch lezen in de basisschool en speciaal onderwijs. - Den Bosch: Malmberg, 2000. Feys, R., Van Biervliet P. - Beter leren lezen: De directe systeemmethodiek. - Leuven-Den Haag: Acco, 2010. mits, A., Braams, T. - Dyslectische kinderen leren S lezen. - Amsterdam: Boom, 2009. ernooy, K. - Elk kind een lezer. - AntwerpenV Apeldoorn: Garant, 2012. Over mondeling taalonderwijs Damhuis, R., Litjens, P. - Mondelinge communicatie: drie werkwijzen voor mondelinge taalontwikkeling. - Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands, 2003. Bonset, H. , Hoogeveen, M. - Mondelinge taalvaardigheid in het basisonderwijs: een inventarisatie van empirisch onderzoek. Enschede: SLO, 2011. Over leesonderwijs Van Coillie, J. - Leesbeesten en boekenfeesten. Leuven: Davidsfonds 2007. Bonset, H., Hoogeveen, M. - Schrijven in het basisonderwijs: een inventarisatie van empirisch onderzoek. - Enschede: SLO, 2009. Chambers, A. - Vertel eens. Kinderen lezen en praten. - Amsterdam: Querido, 1995. Chambers, A. - De leesomgeving. Hoe volwassenen kinderen kunnen helpen om van boeken te genieten. - Amsterdam: Querido, 1995.

20

Bibliografie

Colpin, M., Ramaut, S., Timmermans, S., Van Den Branden, K., Vandenbroucke M., Van Gorp, K., (redactie) - Leesrijk school- en klasklimaat: een schat aan leesideeĂŤn voor het basisonderwijs. Antwerpen-Apeldoorn: Garant, 2002. Met enkele bijdragen van Ides Callebaut. Over schrijfonderwijs Callebaut, I. - Kinderen schrijven. - LeuvenAmersfoort: Acco, 1988. Bonset, H., Hoogeveen, M. - Schrijven in het basisonderwijs: een inventarisatie van empirisch onderzoek in het perspectief van leerplanontwikkeling. - Enschede: SLO, 2007 Fiori, L., Korstanje, M., Van Hardeveld, J. - Teksten in de maak: leerlingen begeleiden bij het schrijven. - Amersfoort: CPS. Over school- en instructietaal Hajer, M. , Meestringa, T. - Schooltaal als Struikelblok. - Muiderberg: Coutinho,1995. Beck I., McKeown, M en Kucan, L. - Veel gestelde vragen over woordenschatonderwijs: onderwijs maak je samen. - Helmond, Coutinho, 2010. Duerings, J., van der Linden, B., Schuurs, U., Strating, H. - Op woordenjacht. - AntwerpenApeldoorn: Garant, 2010. Kienstra, M. - Woordenschatontwikkeling: werkwijzen voor groep 1-4 van de basisschool. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands, 2003. Marzano, R. - Wijs met woorden: een zesstappenaanpak voor het aanleren van schooltaal. - Vlissingen: Bazalt, 2011. Nulft, D. v.d., Verhallen, M. - Het grote consolideerboek. 88 woordspelletjes voor het inoefenen van woorden. - Muiderberg: Coutinho, 2004. Verhallen, S. en Verhallen, M. - Woorden leren, woorden onderwijzen. - Amersfoort: CPS, 1994. Verhallen, M., Nulft, D. - Met woorden in de weer: praktijkboek voor het basisonderwijs. - Muiderberg: Coutinho, 2002. Bonset, H., Hoogeveen, M. Woordenschatontwikkeling in het basisonderwijs: een inventarisatie van empirisch onderzoek. Enschede: SLO, 2010.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


Thema 1: Beestig leuk!

busreis

voederen

ijsje

transporteren

SCHOOLREIS toegangskaartje

schoonmaken VERZORGERS

foto‛s

zieke dieren vissen

speeltuin

kooien

zoogdieren

eiland

DIEREN

vogels wilde dieren

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

dierenshow

21



accent

Lesnummer Lestitel Leerdomein Lesduur

Thema 1 les 1 Juist lezen Voortgezet technisch lezen 25 minuten

BEDOELING VAN DE ACTIVITEIT Hoofddoel van de les Klinkers en medeklinkers vlot herkennen en er woorden mee opbouwen. Specifieke doelen - Het analyseren, synthetiseren en hardop lezen van eenlettergrepige woorden met verschillende structuren: km, mk, mkm. - Reflecteren op de plaats van klanken in woorden: kop-buik-staart. - Reflecteren op begin-, midden- en eindklanken in eenlettergrepige woorden. - Ontdekken dat woorden verwijzen naar de wereld om ons heen. - Een juiste leeshouding aannemen. - Opvoeren van de leessnelheid.

MATERIAAL TB A

WS A

kopieerblad

bronnenblad

4 - 5

extra materiaal flitskaarten

TIPS VOOR DE LEERKRACHT VOOR Ga na welk leesniveau de leerlingen het vorige schooljaar behaalden. TIJDENS Ga na of de verwachte niveaus kloppen. NA Deel de leerlingen voor deze week in bij A, B of C.

DIFFERENTIATIE - Laat de leerlingen het verhaal bij de strip (taalboek p. 5) per twee lezen. - Pas bij de A-lezers die moeite hebben met de tekst bij de strip het zgn. ‘meetrekkend’ lezen (de leerlingen lezen hardop met je mee) toe.

STICORDI Gebruik de flitskaarten klassikaal.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 1

23


MATERIALEN WERKVORMEN GROEPERINGSVORMEN

LESVERLOOP VOOR HET LEZEN

taalboek p. 4

klassikaal

Instructie Kijk naar de tekening. Wat zie je? Laat de leerlingen reageren, en kies het woord ‘man’ als voorbeeldwoord. Schrijf dat woord op het bord. Kijk naar de eerste letter en spreek die uit: m. Terwijl je die letter uitspreekt, kijk je naar de volgende letter: a. Terwijl je die uitspreekt, kijk je naar de laatste letter: n. Zo zeg je het woord lang. Het klinkt net als zingen. TIJDENS HET LEZEN

flitskaarten klassikaal

Woorden flitsen Toon één voor één de flitskaarten. De leerlingen lezen wat er op de kaart staat. Toon twee letterkaarten die samen één woord vormen (ik – op – koe). De leerlingen lezen eerst de letters apart, daarna het woord. Toon drie letterkaarten die samen één woord vormen. Maak woorden die in het verhaal bij de strip voorkomen. Schrijf een aantal van die woorden op het bord. Lees de woorden op het bord (klassikaal). Laat enkele leerlingen op het bord de aangewezen woorden lezen.

taalboek p. 5 individueel partnerwerk

klassikaal

De tekst lezen De leerlingen lezen de tekst individueel. Loop rond en besteed extra aandacht aan zwakke lezers. Indien de tijd het toelaat kunnen de leerlingen in tweetallen het verhaaltje aan elkaar voorlezen (om de beurt een regel). Beurtelings hardop lezen Laat de tekst in leesbeurten door enkele leerlingen hardop lezen. De andere leerlingen lezen mee. NA HET LEZEN

klassikaal

24

Evaluatie Bespreek kort met de leerlingen wat ze van de striptekst vonden. Denk aan: - Wat vond je leuk aan het verhaal? - Was de tekst makkelijk of moeilijk te lezen? - enz.

Thema 1: Beestig leuk! • Les 1

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

Lesnummer Lestitel Leerdomein Lesduur

Thema 1 les 2a Eddie gaat naar de dierentuin Luisteren en spreken 25 minuten

BEDOELING VAN DE ACTIVITEIT Hoofddoel van de les In een voorgelezen verhaal de verhaallijn ontdekken, de hoofdpersonages opnoemen en de belangrijkste gebeurtenissen aanduiden. Het onderscheid kunnen maken tussen fantasie en realiteit. Doelen per lesfase VOOR

- Zichzelf op basis van titel, onderwerp, prenten … een beeld vormen van de inhoud. - De oriëntatievragen van de leerkracht beantwoorden.

TIJDENS

- Het onderscheid maken tussen fictie en non-fictie en reflecteren op de kenmerken ervan. - In fictionele teksten de verhaallijn volgen en begrijpen. - Objectief en subjectief taalgebruik herkennen: figuurlijke betekenis van woorden en zinnen. - In dagelijkse situaties aangeven hoe de gebeurtenissen elkaar opvolgen.

NA

- Een oordeel over de tekst uitspreken. - Gevoelens bij een tekst opnoemen. - De bedoeling van de spreker aangeven bij fictionele teksten. - De luisterstrategie aanpassen bij een moeilijk deel.

MATERIAAL TB A

WS A

kopieerblad

bronnenblad

1.1

extra materiaal prentenboek: Eddie gaat naar de dierentuin (M. Pfister)

TIPS VOOR DE LEERKRACHT VOOR Zorg voor een aangenaam klasklimaat om te luisteren naar het verhaal. Bij voorkeur zitten de leerlingen in een kring. Let erop dat alle leerlingen moeiteloos naar de prenten van het boek kunnen kijken. TIJDENS Onderbreek het lezen op de aangegeven momenten en stel de bijhorende vragen. Geef ieder dier dat aan het woord komt in het boek een ander stemmetje (bv. Eddie de eend een nasaal stemmetje, de koe een zware en trage stem).

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 2a

25


MATERIALEN WERKVORMEN GROEPERINGSVORMEN

LESVERLOOP VOOR HET LUISTEREN

klassikaal prentenboek: Eddie gaat naar de dierentuin

hardop denkend voordoen leesstrategie 1

Het verhaal situeren Vertel de leerlingen dat je een prentenboek hebt dat over een dier gaat. Laat de leerlingen raden welk dier het is a.d.h.v zo weinig mogelijk tips. Hoeveel tips hebben ze nodig? - Het is een klein dier. - Het is geen huisdier. - Het leeft zowel op het water als op het land. - Het eet graag vis. - Het waggelt en kwaakt. Hardop denkend voordoen: leesstrategie 1 (de tekst voorspellen aan de hand van titel, prent en kaft en koppelen aan eigen ervaringen) Weet je wat ik altijd doe als ik een boek lees? Voor ik begin te lezen vind ik het leuk om al eens na te denken over het boek en te verzinnen waarover het zou gaan. Dan bekijk ik de kaft heel goed. Ik zie een gekke eend. Ik zie aan de snavel dat het een eend is. Ik denk zelfs dat het een kuiken is. Het lijkt wel alsof hij/zij danst. Misschien gaat het boek wel over dansen. Dansen in een bos, want die eend staat tussen de bladeren. Misschien vertelt de titel me al wat meer: “Eddie gaat naar de dierentuin”. Dan zal die eend waarschijnlijk Eddie heten. En Eddie gaat naar de dierentuin. Vandaar dat ze zo vrolijk stapt. Ik zou immers ook blij zijn als ik naar de dierentuin ging. Het is trouwens al lang geleden dat ik er eens was. Ik herinner me wel nog dat ik er olifanten en giraffen gezien heb. Bespreek kort met de leerlingen waarom je dit gedaan hebt: op die manier heb je al een beeld van wat er gaat komen. Het is trouwens leuk om achteraf eens te kijken of wat je dacht ook juist was … Het lesdoel stellen Je luistert naar een verhaal en probeert het verhaal goed te begrijpen. TIJDENS HET LUISTEREN

klassikaal bronnenblad 1.1

Voorlezen: Eddie gaat naar de dierentuin Lees het verhaal voor. Hieronder zie je suggesties voor vragen tussendoor. Je kunt zelf een selectie maken om het luisterplezier zeker te bewaren! Lees deel 1 van het verhaal expressief voor. Stel daarna volgende vragen: - Wie van jullie stelt ook wel eens vragen zoals Eddie? - Waarom doe je dat? - Welke vragen stellen jullie zoal aan mama en papa? - Mogen jullie er ook alleen op uittrekken? Waarom wel/niet? Lees deel 2 voor. Stel dan de volgende vraag en toon daarna pas de prent: - Welk dier heeft Eddie gezien? Lees deel 3 voor. - Wat is de naam van dat dier met lange, dunne poten en een lange snavel? - Waarom voelt Eddie zich niet zo veilig? Lees deel 4 voor. - Wat is een zoo? - Wie was er al eens in een dierentuin? - Waarom ga je er graag naartoe? - Wat kun je daar allemaal doen? Lees deel 5 voor. - Welk dier zou dat zijn? - Wat weet je al over een nijlpaard?

26

Thema 1: Beestig leuk! • Les 2a

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


Vul eventueel aan met informatie die je in het boek vindt, bv. ze kunnen niet zwemmen, ze houden hun mond wijd open om te dreigen, er wordt veel op gejaagd. Lees deel 6 voor. - Weet je al welk dier dit is? - Welke (sleutel)woorden verklappen over werk dier het gaat? Je kunt de leerlingen vrijuit laten praten over hun ervaringen met apen. - Wat doen apen graag? - Vind jij apen grappig? Waarom? - Wat eten apen zoal? Lees deel 7 voor. - Ken je dat dier? Zijn vreemde naam komt uit het Grieks en betekent letterlijk ‘aardleeuw’. - Wat is er zo speciaal aan een kameleon? Kijk eens naar de tong van de kameleon. Wat kun je daarover vertellen? Lees deel 8 voor. Je hebt zeker wel geraden over welke dieren het hier gaat. - Welke sleutelwoorden krijgen we hier? - Waar zijn zeeleeuwen heel goed in? Lees deel 9 voor. - Herken je dat dier met vlekken, dat tussen de takken door kijkt? - Leeft een luipaard zoals een tijger? Of een leeuw? Lees deel 10 voor. - Begrijpen jullie het mopje dat Eddie vertelt? Laat een leerling het grapje eventueel verduidelijken. NA HET LUISTEREN klasgesprek

Klassikale afronding en evaluatie - Wat vonden jullie van het verhaal? Geef me een woord dat past bij wat jullie voelen als je het verhaal gehoord hebt. - Wat vonden jullie van de prenten? - Waarom is het een leuk idee van de schrijver om soms gaatjes in de tekeningen te maken? - Is dit nu een fantasieverhaal of een realistisch (echt) verhaal? Wat is er echt in het verhaal? (dierentuin en dierenweetjes) Wat kan er eigenlijk niet echt? (een eend die praat en die de dierentuin bezoekt) - Welke dieren heeft Eddie allemaal bezocht in de dierentuin? - Welke andere dieren kennen jullie die in de zoo leven? - Wat heb je nog niet goed begrepen? - Welke vragen heb je nog?

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 2a

27


accent

BRONNENBLAD 1.1

1 Wie is dat diertje tussen het riet? Dat is Eddie. Eddie is de oudste van de vijf eendenleerlingen. Hij woont met zijn familie op een eilandje in een vijver. Eddie is heel nieuwsgierig. Hij zwemt of waggelt overal op af. Hij vraagt de hele dag: “Wat is dat?” en “Waarom?” En als zijn moeder het antwoord niet weet, gaat Eddie alleen op pad. Zijn moeder heeft haar vleugels al vol aan de andere vier leerlingen. Ze is eraan gewend dat Eddie er alleen op uit gaat. Als hij maar op tijd weer thuis is, vindt ze het best! 2 Op een ochtend hoort Eddie een gekwaak tussen het riet. Wat is dat? Zijn daar nog meer eenden? Eddie gaat erop af. Maar het is geen eend. Het is een vreemd, groen dier dat op een blad zit. En als het dier kwaakt, komen er grote, roze ballonnen aan zijn wangen. Dat ziet er leuk uit! Maar voordat Eddie kan vragen: “Wat ben jij voor een dier?”, verdwijnt het met een reuzensprong in het water. Jammer. 3 Opeens duiken er een paar lange, dunne poten voor Eddie op. Een enorme vogel beent door het water. Hij steekt zijn lange snavel in het water, daar, waar het groene dier net verdwenen is. Eddie verbergt zich tussen het riet en maakt geen geluid. Eddie voelt zich niet zo veilig meer tussen het riet. Wie weet wat hij nog meer zal tegenkomen. Hij klautert tegen de oever op. Waar zouden mama en zijn broertjes en zusjes zijn? Zeker aan de andere kant van het heuveltje. 4 Eerst gaat Eddie maar eens een dutje doen. Eddie heeft net zijn oogjes dichtgedaan, als er een schaduw over hem heen valt. Iets wat groot, nat en roze is, strijkt over hem heen. “Wat is dat?”, roept Eddie verschrikt. “Mmoeoe”, is het antwoord. Eddie ziet een reuzentong die aan een enorm bruin beest vastzit. “Nou-nou,” zegt het bruine beest, “eerst lik ik bijna een rood petje op en daarna een eend.” “Hè?”, zegt Eddie. Hij kijkt om zich heen en ziet het petje liggen. Er staat iets op. “Wat is een ZOO?” 5 “Zoo is een ander woord voor dierentuin. Daar wonen allerlei verschillende dieren uit de hele wereld. Je kunt ze gaan bekijken. Je leert er heel veel.” “En waar is die dierentuin dan?”, vraagt Eddie. “Daar, achter mijn wei”, zegt de koe. “Daar moet ik heen”, roept Eddie. Hij zet het rode petje op, zwaait naar het bruine beest en waggelt weg. Even later is hij onder het hekje door geglipt en staat hij in de dierentuin. Waar zal hij eerst eens naartoe gaan?

28

Thema 1: Beestig leuk! • Les 2a

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

BRONNENBLAD 1.1

Achter een muur ziet hij een ongelofelijk dik dier. Eddie loopt ernaartoe. De dikkerd is net het water in gegaan. Hij is nu bijna niet meer te zien. Opeens gaat er een enorme muil open. Eddie ziet een heleboel grote, enge tanden. Hij is blij dat er een muur en een greppel tussen hem en het dier zitten. Jij hebt dat dier vast ook wel eens gezien. Het is donkergrijsbruin en het heeft twee piepkleine, wapperende oortjes op zijn kop. Kijk, Eddie laat zien hoe het zijn muil openspert. 6 Eddie waggelt naar het volgende dierenverblijf. Daar ziet hij een heel grappig dier. Het heeft een oranjebruine vacht en zijn armen zijn veel langer dan zijn benen. Het gekke beest slingert aan lianen of van tak tot tak door de bomen. Hij lijkt wel een circusartiest! Eddie wou dat hij dat ook kon. 7 In het Reptielenhuis staat Eddie lang voor een glazen bak. Pas na een hele poos zoeken ziet hij wat erin zit. Het is een groen dier, dat schokkerig en heel langzaam voortbeweegt. Het ziet er een beetje uit als een draakje en is tussen de bladeren bijna niet te vinden. 8 Achter een grote rotspartij hoort Eddie een geblaf en gegrom. Het is voedertijd en een oppasser laat de dieren kunstjes doen. Wat zijn ze daar goed in! Na elk kunstje krijgen de dieren een vis als beloning. 9 Het begint al laat te worden. Het wordt tijd dat Eddie naar huis toe gaat. Mama maakt zich vast al zorgen. Maar er is nog één dier dat Eddie beslist wil zien. Hij heeft bij de ingang gelezen, dat dat dier net jongen heeft gekregen. Daar zijn ze! Twee zachte gevlekte bolletjes proberen in de boom te klimmen om bij hun moeder te komen. Ze ligt lui op een tak en laat haar poten lekker bungelen. 10 Eddie waggelt zo snel als hij kan naar huis. Hij wil zo graag alles vertellen! Over het dier met de grote muil, het draakje, en alle andere dieren die hij heeft gezien. “Was je niet bang?”, vragen zijn broertjes en zusjes vol bewondering. “Bang?”, lacht Eddie. Hij schudt zijn hoofd. “Nee. Voor die dieren was ik niet bang. Maar van één dier ben ik vreselijk geschrokken. Het heeft een grote, bruine kop en een héééél lange, natte tong.”

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 2a

29



accent

Lesnummer Lestitel Leerdomein Lesduur

Thema 1 les 2b Eddie gaat naar de dierentuin Luisteren en spreken 25 minuten

BEDOELING VAN DE ACTIVITEIT Hoofddoel van de les Een eenvoudige instructie (die betrekking heeft op een concrete en dagelijkse activiteit) bij opdrachten correct uitvoeren indien de instructie is opgebouwd uit ten hoogste vier duidelijk te onderscheiden stappen. Doelen per lesfase VOOR

- De oriëntatievragen van de leerkracht beantwoorden.

TIJDENS - De bedoeling van de spreker achterhalen bij instructies. - Reflecteren op aspecten van de communicatieve situatie i.v.m. de zender (wanneer zijzelf de ontvanger zijn): de boodschap. NA

- Het resultaat van de luisteractiviteit beoordelen. - De manier waarop zijzelf geluisterd hebben beoordelen.

MATERIAAL TB A

WS A

kopieerblad

bronnenblad

extra materiaal

VOORBEREIDING / SUGGESTIES De bewegingen komen uit het boek ‘Van apedraf tot kikkersprong. Een bewegingsboek voor leerlingen’ van A. Holsonback-Windmolders (Clavis, 2002). Je kunt deze les ook in de turnzaal laten doorgaan. De luisteropdracht kan uitgebreid worden met ‘dierenoefeningen’ afhankelijk van ruimtegebruik en algemene bewegingscoördinatie.

TIPS VOOR DE LEERKRACHT VOOR Voorzie voldoende ruimte om deze activiteit te organiseren (bv. speelplaats of turnzaal). Zorg ervoor dat er niet te veel geluidshinder is. De leerlingen moeten zich op jouw instructies kunnen concentreren. TIJDENS Stop regelmatig met lezen en vraag aan een aantal leerlingen of ze hun beweging willen laten zien aan de klas. Zorg ervoor dat iedereen aan bod komt. Zo heeft iedereen een succeservaring. NA - Reflecteer met de leerlingen over de luisteropdracht. Sta stil bij hun luisterhouding. Maak hen bewust van het feit dat actief luisteren betekent dat ze zich op de spreker moeten focussen, liefst oogcontact zoeken met die spreker, en zich niet laten afleiden door andere zaken. - Leerlingen die te veel opgingen in het bewegen, en daardoor sommige instructies misten, kun je tijdens de reflectie wijzen op hun luisterhouding. Bij voorkeur doe je zulke reflecties individueel met bepaalde leerlingen. Dat kan ook op een later tijdstip (bv. tijdens hoekenwerk). Laat hen enkele suggesties geven om het in het vervolg beter te doen. Geef hen die suggesties als werkpunt mee.

DIFFERENTIATIE Leerlingen die niet thuis zijn in de dierenwereld kun je preteachen. Geef hen een huiswerkje waarbij ze prenten van dieren moeten verbinden met namen van dieren.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 2b

31


WOORDENSCHAT tekstwoorden

terloopswoorden

schooltaalwoorden strekken buigen optrekken voorwaarts vervolgens andersom hurken

MATERIALEN WERKVORMEN GROEPERINGSVORMEN

LESVERLOOP VOOR HET LUISTEREN

klassikaal

Het verhaal situeren Verwijs naar het verhaal van Eddie. Laat de leerlingen het verhaal kort schetsen. Stel gerichte vragen om hen daarbij te helpen: - Wie was het hoofdpersonage? - Wat heeft Eddie allemaal gezien in de dierentuin? - Wat doen die dieren daar eigenlijk een hele dag? Het lesdoel stellen Dieren bewegen allemaal op een eigen manier. Ik ga jullie vertellen hoe jullie moeten bewegen zoals dieren in de dierentuin dat doen. TIJDENS HET LUISTEREN

klassikaal

Instructies volgen Apendraf Ga op je handen en voeten staan en lopen maar! Eendengang 1 Ga op je hurken zitten met je rug rechtop. 2 Steek je duimen onder je oksels. 3 Ga nu al flapperend met je ellebogen, met kleine stapjes vooruit. Kwek – kwek! Poezenpas 1 Ga op je handen en knieën zitten. 2 Hef je voeten van de grond en steek ze gestrekt recht omhoog. 3 Als je nu kleine pasjes zet, mag je miauwen. Olifantengang 1 Ga met gestrekte benen en het bovenlichaam voorovergebogen zitten. 2 Laat je armen gestrekt naar beneden hangen met je handen in elkaar gevouwen, dat is je slurf. 3 Wandel voorwaarts en zwaai de armen gestrekt van links naar rechts, je handen net niet de grond rakend. Kikkersprong 1 Ga in hurkstand zitten met je handen voor je voeten op de grond. Zwaai je armen naar boven terwijl je omhoog springt. 2 Als je weer op je voeten landt, buig je je benen en plaats je je handen terug op de grond. 3 Spring zo verder. Kwaak.

32

Thema 1: Beestig leuk! • Les 2b

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


Giraffegang 1 Ga hoog op je tenen staan. 2 Haak je duimen in elkaar en strek je vingers naar opzij, dat zijn nu je oren! 3 Strek je armen hoog in de lucht. Loop voorwaarts met gestrekte benen en je neus in de lucht. Flamingohink 1 Ga in strekstand staan met je armen naast je lichaam. Hef je linkervoet van de grond en plaats hem aan de binnenkant van je rechterknie. 2 Hinkel nu voorwaarts op je rechterbeen. 3 Doe het omgekeerd: plaats dus je rechtervoet aan de binnenkant van je linkerknie en hinkel op je linkerbeen. Als je nu je armen om je heen slaat, lijk je op een echte flamingo! Krokodillenkruip 1 Ga plat op je buik liggen met je benen gestrekt en je armen gebogen langs het hoofd. 2 Trek je rechterknie hoog op naar je rechterschouder. 3 Duw met je armen en je rechterbeen je lichaam al glijdend vooruit, tot het rechterbeen weer gestrekt is. 4 Doe nu hetzelfde met je linkerbeen. Hou steeds je heupen op de grond. NA HET LUISTEREN onderwijsleergesprek

Reflectie Sta stil bij het luistergedrag van de leerlingen. - Wie vond dit moeilijk? - Welk dier vond je het leukst om na te doen? - Waarom vond je het fijn om je te laten zien aan de klas? - Wat deed je als je de opdracht niet begreep? (hulp vragen, rondkijken ...) - Wie heeft er, wanneer de juf of meester aan het spreken was, naar de juf of meester gekeken? Waarom is dat belangrijk? - Kon je de juf of meester altijd goed verstaan? Waarom niet? (stond te ver, anderen stoorden, lawaaihinder ...) Heb je dat dan duidelijk gemaakt aan de juf of meester?

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 2b

33



accent

Lesnummer Lestitel Leerdomein Lesduur

Thema 1 les 3 Vind je weg in de zoo! Begrijpend lezen 50 minuten

BEDOELING VAN DE ACTIVITEIT Hoofddoel van de les Eenvoudige instructies bij opdrachten, met ten hoogste vier duidelijk aangegeven en genummerde stappen, lezen en correct uitvoeren. Doelen per lesfase VOOR - De door de leerkracht gestelde oriëntatievragen beantwoorden. - Eigen voorkennis over het onderwerp aangeven. - De verkennende inhoudsvragen beantwoorden. - Reflecteren op de de betekenis van niet-talige elementen: inzien dat mensen communiceren met niet-talige symbolen. TIJDENS - Afbeeldingen associëren met non-fictionele tekst. - De bedoeling van de schrijver achterhalen bij instructies. - Reflecteren op aspecten van de communicatieve situatie over de zender (wanneer zijzelf de ontvanger zijn): de boodschap. - Nadenken over objectief en subjectief taalgebruik: de letterlijke betekenis van woorden achterhalen. - Nadenken over de betekenis van woorden: ontdekken en ervaren dat woorden verwijzen naar de wereld om ons heen. NA

- Het resultaat van hun leesactiviteit beoordelen. - Reflecteren op het lezen: hun leesstrategie aanpassen bij een moeilijk deel.

MATERIAAL TB A

WS A

kopieerblad

bronnenblad

3 - 4 1.1

extra materiaal - kleurpotloden of stiften - cd track 1 (geluidsfragment pinguïns)

VOORBEREIDING / SUGGESTIES Kopieer de plattegrond van de dierentuin (kopieerblad 1.1) op groot formaat (A3). Hang die op het bord.

TIPS VOOR DE LEERKRACHT VOOR Leerlingen die nog nooit een dierentuin bezocht hebben, kun je via het internet laten kennismaken met de zoo. Bezoek een website van een dierentuin en bekijk enkele filmpjes. TIJDENS Zet de leerlingen in heterogene duo’s: sterke lezers kunnen tijdens deze activiteit zwakkere lezers ondersteunen. NA Laat iemand de wegbeschrijving voorlezen, en duid ondertussen de weg op het bord aan. Geef iedereen voldoende tijd om eventueel te verbeteren.

DIFFERENTIATIE De beschrijvingen 1, 2 en 3 zou iedereen moeten kunnen maken. Beschrijving 4 is voor de sterke lezers.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 3

35


WOORDENSCHAT tekstwoorden

terloopswoorden

schooltaalwoorden

links rechts

MATERIALEN WERKVORMEN GROEPERINGSVORMEN

LESVERLOOP VOOR HET LEZEN

klasgesprek

onderwijsleergesprek

Het onderwerp situeren Blik samen met de leerlingen even terug op het verhaal van Eddie. - Welke dieren heeft Eddie gezien in de dierentuin? - Welke dieren leven nog in de dierentuin? - Waarom mogen de dieren daar niet vrij rondlopen? - Waarom moet je inkom betalen? - Waarom vinden sommige mensen een dierentuin een slecht idee? Kom tot de conclusie dat elk dier zijn eigen plekje heeft in de dierentuin. Als het de eerste keer is dat je de dierentuin bezoekt, dan weet je niet waar je al de dieren kunt vinden. - Wat heb je nodig om je weg te vinden? (wegwijzers in de zoo volgen, een plattegrond gebruiken) Het lesdoel stellen Vandaag zoeken we onze weg op een plan van de zoo. TIJDENS HET LEZEN

klassikaal kopieerblad 1.1 werkschrift p. 3

De plattegrond bespreken Bekijk de plattegrond van de dierentuin. Bespreek die kort: - Wat zie je op de plattegrond? (ingang, vijvers, bomen, speeltuin, standbeeld, kooien, boot ...) Verduidelijk dat je op een plattegrond alles van bovenaf bekijkt. Duid op de plattegrond aan het bord aan hoe je van de ingang naar de slang gaat. Leg de weg uit en gebruik zeker de termen ‘links’ en ‘rechts’. Laat de leerlingen op hun plattegrond in het werkschrift volgen. Controleer of iedereen de opdracht goed begrepen heeft.

individueel werkschrift p. 3

klasgesprek cd track 1

individueel werkschrift p. 4

36

Wegbeschrijvingen lezen De leerlingen lezen een wegbeschrijving van oefening 1. Ze vertrekken steeds aan de ingang van de dierentuin en volgen de wegbeschrijving op het plan. Ze vullen de naam van het dier in waar ze terechtkomen. Laat weg 2, 3 en 4 individueel oplossen. Op zoek naar de geheime bewoner - Nu kennen we al goed onze weg in de dierentuin. Wie zou er op dat geheime plekje wonen? Laat het geluid van een pinguïn horen. - Weet er al iemand welk dier dat geluid maakt? De geheime bewoner tekenen Bij oefening 2 staat uitgelegd hoe je het dier moet tekenen. Aan de slag!

Thema 1: Beestig leuk! • Les 3

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


NA HET LEZEN reflectie

Evaluatie Bespreek opdracht 1 a.d.h.v. de plattegrond aan het bord. Laat een leerling voorlezen en duid ondertussen de weg aan. Geef de leerlingen de tijd om te verbeteren indien nodig. Sta ook even stil bij het lezen zelf. - Wat vond je leuk? - Wat was moeilijk? - Welke problemen had je bij het lezen? (hulp van buur, hulp van juf/meester, hulp van tekeningen)

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 3

37


1x op A3

?

accent

KOPIEERBLAD 1.1

38

Thema 1: Beestig leuk! • Les 3

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

Lesnummer Lestitel Leerdomein Lesduur

Thema 1 les 4 Rara, wie ben ik? Schrijven 50 minuten

BEDOELING VAN DE ACTIVITEIT Hoofddoel van de les Bekende voorwerpen, planten en dieren op hun niveau beschrijven in eenvoudige teksten. Doelen per lesfase VOOR

- Oriëntatievragen beantwoorden. - De stappen van het schrijfproces doorlopen. - De schrijftaak durven aanvatten.

TIJDENS

- Informatie verzamelen door associëren. - Informatie aflezen van een afbeelding of foto. - Niet-relevante informatie elimineren. - De wereld met woorden en taal beschrijven en verklaren.

NA - De leesbaarheid verzorgen door de tekst te kopiëren. - De tekst functioneel illustreren. - De eigen voorstelling gebruiken om betekenis en vormaspecten te controleren.

MATERIAAL TB A

WS A

kopieerblad

bronnenblad

5 1.2

extra materiaal - kladschrift - net papier

VOORBEREIDING / SUGGESTIES Schrijf vooraf het voorbeeldraadsel op het bord. Dat geeft de leerlingen tijdens de schrijffase extra ondersteuning.

TIPS VOOR DE LEERKRACHT TIJDENS - Geef tijdens het opbouwen van de woordvelden tips: denk aan het geluid dat het dier maakt; Hoe beweegt het? Welke kleur heeft het? Wat eet het? - Leerlingen die in de schrijffase moeite hebben met zinnen formuleren, kun je verwijzen naar de voorbeelden op het bord. - Voorzie ook enkele kopieën van de lege woordspin uit het werkschrift. Op die manier kunnen snelle werkers nog een extra raadsel maken. NA - Stimuleer leerlingen om hun raadsel uit te testen voor de klas. Evalueer de voorgelezen raadsels kort klassikaal. - Laat de raadsels in het net schrijven (of typen) en van een tekening (of het antwoord) voorzien op de achterkant. Je kunt ze dan bundelen tot een leuk klasboekje. - Je kunt de raadsels ook in doorschuif aan elkaar laten voorlezen. Maak daarvoor een binnen- en buitenkring.

WERKSCHRIFT / Z-SCHRIFT Opdracht 5: in het Z-schrift werd één artikel weggelaten.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 4

39


DIFFERENTIATIE - Laat sterke leerlingen zelf een dier tekenen. - Laat sterke leerlingen meerdere raadsels maken.

MATERIALEN WERKVORMEN GROEPERINGSVORMEN

LESVERLOOP VOOR HET SCHRIJVEN

klassikaal

Een dierenraadsel oplossen Lees het dierenraadsel uit ‘Eddie gaat naar de dierentuin’ dat je op het bord geschreven hebt voor: Ik ben groen. Ik zit graag op het water. Ik blaas roze ballonnen. Bespreek het voorbeeld samen met de leerlingen. - Wat staat er in het raadsel over de kikker? (kleur, waar je hem kunt vinden, wat er speciaal is aan hem) Samen een raadsel maken Kom tot de conclusie dat we, om een raadsel te maken, sleutelwoorden moeten hebben. Om het niet te gemakkelijk te maken, gaan we vooral de moeilijke sleutelwoorden in een raadsel gebruiken. - Rond welk dier uit de dierentuin zullen we eens zelf een raadsel maken? - Welke kleur heeft het? Wat heeft het dier dat een ander dier niet heeft? Maak samen met de leerlingen a.d.h.v. de woorden in een woordspin een dierenraadsel. Laat het raadsel eventueel door een andere leerkracht of een leerling van een andere klas oplossen. We bekijken achteraf: Is het een goed raadsel? Is het te gemakkelijk? Of net te moeilijk?

onderwijsleergesprek

Het lesdoel stellen Je schrijft een raadsel. TIJDENS HET SCHRIJVEN

kopieerblad 1.2 werkschrift p. 5 partnerwerk: denken-delen-doen werkschrift p. 5 partnerwerk

partnerwerk

40

Informatie verzamelen Knip de dieren van het kopieerblad uit en laat de duo’s een dier trekken. Laat eerst individueel in het werkschrift kenmerken van het dier verzamelen (in potlood). Vervolgens overleggen ze met hun buur over de gevonden woorden. Ze vullen dan hun woordspin aan met woorden van hun buur. Per twee een raadsel schrijven De leerlingen bedenken/schrijven samen een raadsel. Ga zo veel mogelijk langs bij de duo’s, zeker tijdens de voorbereidingsopdracht (de woordspin). Laat de leerlingen vanuit de woordspin hun raadsel maken. Hebben ze gebruikgemaakt van de minst evidente sleutelwoorden? Verklappen ze de oplossing niet in de beschrijving van hun raadsel? De schrijfopdracht afwerken De duo’s schrijven het raadsel netjes en foutloos over op een net blad of typen het op de computer. Spreek een plek af waar ze de oplossing schrijven (op de achterkant of omgekeerd op de voorkant). Een verklarende tekening is ook een optie. Je kunt deze fase ook op een ander moment uitvoeren.

Thema 1: Beestig leuk! • Les 4

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


NA HET SCHRIJVEN individueel

Het raadsel voorlezen Wie wil, mag het raadsel voorlezen. Laat de andere leerlingen raden. Sta stil bij hun stemgebruik. Kon iedereen het raadsel goed horen?

klassikaal

Reflecteren over het samenwerken en het product - Wat vond je fijn aan de opdracht? - Wat kun je met twee beter dan alleen? (meer ideeĂŤn, elkaar verbeteren, leuk contact ...) - Wat vond je moeilijk/gemakkelijk? - Hebben de klasgenoten jouw raadsel kunnen oplossen? Wat vonden ze moeilijk? - Wie zou graag nog dierenraadsels schrijven? - Waarover zouden we nog raadsels kunnen maken?

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 4

41


accent

KOPIEERBLAD 1.2 2x per klas

✂ ✂ ✂ ✂ ✂ 42

Thema 1: Beestig leuk! • Les 4

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

Lesnummer Lestitel Leerdomein Lesduur

Thema 1 les 5 Juist lezen Voortgezet technisch lezen 25 minuten

BEDOELING VAN DE ACTIVITEIT Hoofddoel van de les - Mkm-woorden herkennen en die in een tekst op hun niveau (A, B of C) vlot kunnen lezen. Voor B- en C-lezers: - Bij het hardop lezen van de tekst aandacht schenken aan rustpauzes bij punten en komma’s. Specifieke doelen - Het analyseren, synthetiseren en hardop lezen van eenlettergrepige woorden met verschillende structuren: km, mk, mkm. - Reflecteren op de plaats van klanken in woorden: kop-buik-staart. - Reflecteren op begin-, midden- en eindklanken in eenlettergrepige woorden. - Ontdekken dat woorden verwijzen naar de wereld om ons heen. - Een juiste leeshouding aannemen. - Opvoeren van de leessnelheid.

MATERIAAL TB A

WS A

kopieerblad

6 t.e.m. 8 6 t.e.m. 8

bronnenblad

extra materiaal

1.2

WERKSCHRIFT / Z-SCHRIFT Opdracht 1 in het Z-schrift geeft altijd aan op welke pagina van het taalboek de leestekst terug te vinden is. Daardoor verandert de nummering van de oefeningen.

VOORBEREIDING / SUGGESTIES - Deel de leerlingen in bij A (vgl. AVI 1), B (vgl. AVI 3) of C (vgl. AVI 5). - Houd rekening met de organisatie (plaatsen in de klas; is er hulp van ouders nodig? ...).

TIPS VOOR DE LEERKRACHT VOOR Leg uit dat de verhalen die de leerlingen gaan lezen samen één verhaal vormen. Aan het eind van het schooljaar hebben ze samen een boek gelezen. Bespreek met de leerlingen de begrippen ‘boek’, ‘titel’ en ‘hoofdstuk’. TIJDENS Let bij de A-lezers op het juist lezen van de leestechnische moeilijkheid van de week (mkm-woorden). Let bij de B- en C-lezers erop dat ze kort pauzeren bij punten en komma’s. NA Deel de leerlingen op basis van hun prestaties in bij remediëring (tekst A) of zelfstandig lezen (tekst B of C).

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 5

43


DIFFERENTIATIE In groeperingsvorm - De leerlingen kunnen de tekst voor zichzelf of in duo’s lezen (hier is peer tutoring mogelijk: koppel binnen het niveau (B of C) een sterkere aan een zwakkere lezer). - Wissel de samenstelling van de groepjes of tweetallen regelmatig, zodat de leerlingen voldoende worden uitgedaagd. - De vragen en opdrachten kunnen individueel of in partnerwerk worden gemaakt. In de taak bij het lezen - B- en C-lezers letten bij hardop lezen op rust bij punten en komma’s. In de taak bij de vragen en opdrachten - De leerling die klaar is met zijn opdrachten mag ook de opdrachten van de andere niveaus maken.

STICORDI - De leerlingen kunnen ter voorbereiding hun tekst (A, B of C) thuis oefenen. - Daag de leerlingen uit alle drie de teksten te lezen; zwakkere lezers kunnen daarbij een beroep doen op hun ouders (samenlezen).

MATERIALEN WERKVORMEN GROEPERINGSVORMEN

LESVERLOOP VOOR HET LEZEN

bronnenblad 1.2 klassikaal taalboek p. 6 t.e.m. 8

Lees het inleidende verhaaltje (bronnenblad 1.2) voor. Laat de leerlingen daarna hun taalboek pakken. Instructie - Leg uit dat de drie verhalen (A, B en C) samen één geheel vormen (hoofdstuk), en dat de hoofdstukken samen een boek vormen. - Geef aan dat de leerlingen ook de andere teksten mogen lezen. - Duid aan welke leerlingen de A-, welke de B- en welke de C-tekst lezen. - Vertel op welke bladzijde van het taalboek de tekst te vinden is. - Geef een korte uitleg bij de opdrachten. TIJDENS HET LEZEN

taalboek p. 6 t.e.m. 8 individueel partnerwerk

werkschrift p. 6 t.e.m. 8 individueel

De teksten lezen De leerlingen lezen eerst hun tekst in stilte voor zichzelf. De leerlingen lezen daarna de tekst zachtjes in tweetallen. Zorg dat elke leerling zijn tekst in zijn geheel heeft gelezen. Schriftelijke verwerking De leerlingen maken vervolgens de vragen en opdrachten. Wie klaar is met zijn vragen en opdrachten mag ook die van de andere niveaus maken. NA HET LEZEN

klassikaal

44

Lees onderstaande samenvatting voor om te zorgen dat alle leerlingen op de hoogte zijn van het verloop van het verhaal:

Thema 1: Beestig leuk! • Les 5

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


An is in het park. Het is heel warm. De bal van een jongetje rolt in de vijver. An springt in het water om hem te pakken. Een meneer wil haar helpen om uit het water te komen. Hij geeft haar een hand. An pakt de hand en trekt per ongeluk de meneer in het water. Gelukkig kan de man er om lachen. Als hij ziet dat An een stukje waterplant op haar hoofd heeft, zegt hij: “Ha, ha, jij hebt groen haar!” klasgesprek

Nabespreking 1) Sta stil bij de leestekens in de tekst (punt, uitroepteken, vraagteken, komma, dubbele punt). Bespreek de betekenis van het leesteken en oefen het hardop lezend in. 2) Houd een klasgesprek n.a.v. de gelezen teksten, waarbij het gaat om leesbeleving. Mogelijke onderwerpen: - Vond je het moeilijk of makkelijk te lezen? (lange zinnen, moeilijke woorden, enz.) - Wat vind je van het verhaal? (grappig, spannend, saai, griezelig, enz.) Waarom?

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 5

45


accent

BRONNENBLAD 1.2

Lees het onderstaande verhaal voor. Het verhaal is bedoeld als inleiding op de teksten die de leerlingen later deze les op A-, Bof C-niveau gaan lezen. De deftige meneer Van Dam Meneer Van Dam is een echte heer. Hij houdt heel erg van netjes. En van beleefd. Hij is nogal deftig. Zo deftig en beleefd, dat hij zelfs tegen zijn vrouw netjes met twee woorden spreekt. Hij houdt altijd de deur voor haar open. En als hij haar een zoentje geeft, zegt hij er netjes: ‘Alstublieft, schatteboutje’, achteraan. Laatst was hij een keer in de Zoo. Voor elk dier dat hij zag, nam meneer Van Dam zijn hoed af. ‘Dag, meneer de beer’, zei hij dan. Of: ‘Goedemiddag, stelletje apenkoppen.’ Zo beleefd, zo deftig, zo … stijfjes is meneer Van Dam. Elke dag om drie minuten over twee – geen seconde eerder, geen tel later – maakt meneer Van Dam een wandelingetje. Ook vandaag. Iedereen die hem ziet lopen, denkt: wat een heer! Wat een keurige meneer! Wat niemand weet, is dat die keurige meneer Van Dam heel soms heel ondeugende gedachten heeft. Dan zou hij wel weer als een kind willen doen, en niet steeds maar netjes en beleefd. Dan zou hij met de vaders en moeders in het park tikkertje willen doen. Of voetballen met zijn goeie schoenen aan. In een boom klimmen, of door het gras rollen. Of het brood voor de eendjes stiekem zelf opeten. Maar ja, dat kan natuurlijk allemaal niet. Tenminste … dat denkt meneer Van Dam. Want soms, heel soms, gebeurt er iets onverwachts. Iets wat helemaal niet past bij een deftige meneer. Maar wel iets wat lekker ondeugend is. En laat dat nu vandaag gebeuren. In het park! Het is maar goed dat meneer Van Dam heeft besloten daar naartoe te gaan. Kan hij eindelijk eens iets doen wat niemand van een keurig heertje verwacht …

46

Thema 1: Beestig leuk! • Les 5

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

Lesnummer Lestitel Leerdomein Lesduur

Thema 1 les 6 Juist lezen Voortgezet technisch lezen 25 minuten

BEDOELING VAN DE ACTIVITEIT Hoofddoel van de les Klinkers en medeklinkers vlot herkennen en met klinkers en medeklinkers woorden opbouwen. Specifieke doelen - Het analyseren, synthetiseren en hardop lezen van eenlettergrepige woorden met verschillende structuren: km, mk, mkm. - Reflecteren op de plaats van klanken in woorden: kop-buik-staart. - Reflecteren op begin-, midden en eindklanken in eenlettergrepige woorden. - Ontdekken dat woorden verwijzen naar de wereld om ons heen. - Een juiste leeshouding aannemen. - Opvoeren van de leessnelheid.

MATERIAAL TB A

WS A

9 - 10

kopieerblad

bronnenblad

extra materiaal

TIPS VOOR DE LEERKRACHT VOOR Maak n.a.v. de resultaten van de eerste week een indeling in A-, B- en C-lezers. TIJDENS Ga na of de verwachte niveaus kloppen. NA Deel de leerlingen voor deze week definitief in bij A, B of C.

DIFFERENTIATIE - Indien de tijd het toelaat, kunnen de leerlingen het verhaal in het taalboek op p. 10 in tweetallen lezen. - Pas bij de A-lezers die moeite hebben met de tekst bij de strip het zgn. ‘meetrekkend’ lezen (de leerlingen lezen hardop met je mee) toe.

STICORDI Klassikaal gebruik van de flitskaarten.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 6

47


MATERIALEN WERKVORMEN GROEPERINGSVORMEN

LESVERLOOP VOOR HET LEZEN

taalboek p. 9

klassikaal

Leg het principe van de striptekeningen uit: Op plaatje 1 staat een jongen die een woord ziet. Hij wil dat woord lezen. Op plaatje 2 leest hij het woord. Hij zegt de eerste letter lang (‘zingt’ de letter). Dan ‘zingt’ hij de rest van het woord Hij denkt aan wat het woord betekent. Instructie Kijk naar de eerste letter en spreek die uit: g. Terwijl je die letter uitspreekt, kijk je naar de volgende letter: ee. Terwijl je die uitspreekt, kijk je naar de laatste letter: n. Denk aan wat het woord betekent. TIJDENS HET LEZEN

flitskaarten klassikaal

Woorden flitsen Toon één voor één de flitskaarten. De leerlingen lezen wat er de kaart staat. Toon twee letterkaarten die samen één woord vormen (en – aan – enz.). De leerlingen lezen eerst de letters apart, daarna het woord. Toon drie letterkaarten die samen één woord vormen. Maak woorden die in het verhaal bij de strip voorkomen. Schrijf een aantal van deze woorden op het bord. Lees de woorden op het bord (klassikaal). Laat enkele leerlingen op het bord aangewezen woorden lezen.

taalboek p. 10 individueel partnerwerk

klassikaal

De tekst lezen De leerlingen lezen de tekst in het taalboek voor zichzelf. Loop rond en besteed extra aandacht aan zwakke lezers. Indien de tijd het toelaat, kunnen de leerlingen in tweetallen het verhaaltje aan elkaar voorlezen (om de beurt een regel). Beurtelings hardop lezen Laat de tekst in leesbeurten door enkele leerlingen hardop lezen. De andere leerlingen lezen mee. NA HET LEZEN

klassikaal

48

Evaluatie Bespreek kort met de leerlingen wat ze van de strip vonden. Denk aan: - Wat vond je leuk aan het verhaal? - Was de tekst makkelijk of moeilijk te lezen?

Thema 1: Beestig leuk! • Les 6

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

Lesnummer Lestitel Leerdomein Lesduur

Thema 1 les 7 Dag dier! Begrijpend lezen 50 minuten

BEDOELING VAN DE ACTIVITEIT Hoofddoel van de les In korte verhalen met een eenvoudige structuur de verhaallijn ontdekken, de hoofdpersonages opnoemen en de belangrijkste gebeurtenissen aanduiden. Doelen per lesfase VOOR

- Reflecteren op klanken en woorden: rijmwoorden. - Het teksttype aanduiden. - Teksten rubriceren naar vormkenmerken. - Eigen vragen stellen over de te verwachten inhoud.

TIJDENS - Objectief en subjectief taalgebruik herkennen: de gevoelswaarde achterhalen. - Het thema van een tekst bepalen. - Reflecteren op verschijningsvormen en op basis hiervan verschillende teksttypes onderscheiden. NA

- Informatie controleren en evalueren: gevoelens beschrijven. - Het leesresultaat beoordelen.

MATERIAAL TB A

WS A

kopieerblad

bronnenblad

11

9 - 10

extra materiaal

VOORBEREIDING / SUGGESTIES Rikkert Zuiderveld heeft nog andere leuke dierenrijmen. De volgende werken zijn echte aanraders: - De Mooievaar en andere dieren op rijm (Dokus & Rikkert Zuiderveld) - De Karaokedil (Rikkert Zuiderveld)

TIPS VOOR DE LEERKRACHT VOOR Lees de gedichten heel expressief voor. Maak gebruik van stemmetjes voor de verschillende personages. TIJDENS Je kunt de leerlingen in heterogene of homogene duo’s laten werken. Sommige gedichten zullen misschien niet meteen begrepen worden door de leerlingen. Probeer te achterhalen of dit door de woordenschat of de vorm komt en bied de gepaste ondersteuning. Gedichten die vaak terugkomen als ‘moeilijk’ kun je best even klassikaal uitdiepen. NA Duo’s die sneller klaar zijn, kun je de opdrachten in het werkschrift in duo laten verbeteren met de correctiesleutel. Op die manier kunnen ze al enkele rijmspelletjes spelen.

WERKSCHRIFT / Z-SCHRIFT Opdracht 2: in het Z-schrift zetten de leerlingen een kruisje in plaats van te kleuren.

DIFFERENTIATIE Uitbreiding: sterke leerlingen kunnen meer teksten lezen.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 7

49


WOORDENSCHAT tekstwoorden

terloopswoorden

iemand missen (zie script p. 52) zoek zijn (zie script p. 52) de schop (zie script p. 53) opvallen (zie script p. 54)

MATERIALEN WERKVORMEN GROEPERINGSVORMEN

schooltaalwoorden rijmen (zie script p. 55) verbinden aanvullen (zie script p. 56)

LESVERLOOP VOOR HET LEZEN

klasgesprek

klassikaal

Gesprek: gedichten - Wie las er al eens een gedicht? - Wie kent nog een leuk gedichtje/versje uit het eerste leerjaar of uit de kleuterklas? Vertel dat jij een paar leuke dierengedichten hebt. Zeg dat ze goed moeten luisteren en soms moeten aanvullen. Wat rijmt op ...? Lees de volgende gedichten expressief voor. Laat de leerlingen de rijmwoorden aanvullen. Krook bij de tandarts Krook, de kleine krokodil, moest naar de tandarts toe. Die keek eens goed naar zijn gebit en zei: “Nou nou, poe poe, daar zitten zeven gaatjes in, en dat is niet zo fijn. Als ik daar straks in boren ga, dan doet dat verschrikkelijk veel … (pijn)” “Ik ben een beetje bang, mijnheer!”, zei onze kleine Krook. En weet je wat de tandarts zei? “Nou nou, poe poe, ik ... (ook)” De rijmaap In de zoo zit een aap op een koord, die rijmt op alles wat hij hoort. Als je vraagt: “Ben jij een aap?” Dan zegt hij: “Neen, ik ben een ... (schaap)!” Zeg je: “Zie hem daar staan” Dan roept hij heel luid: “Ik eet graag een gele ... (banaan)” Maar ... als je vraagt: “Wat rijmt op Piet?” Dan zegt de aap: “Dat weet ik ... (niet)!”

onderwijsleergesprek

onderwijsleergesprek

bespreken leesstrategie 1

50

Goede rijmwoorden Bespreek kort: - Geef nog voorbeelden van woorden die rijmen. - Wat rijmt op ‘leeuw’, ‘paard’ ...? Neem eventueel notities op het bord. Schrijf zowel goede als foute voorbeelden op, in twee kolommen. Kom tot de conclusie dat rijmwoorden vaak achteraan met dezelfde letters worden geschreven, maar dat dat niet noodzakelijk is (bv. pauw – mouw). Het lesdoel stellen Je leest gedichten en zoekt de woorden die rijmen. De gedichten bespreken Leesstrategie 1: zich een beeld vormen van de inhoud op basis van de titel, prenten … Herinner de leerlingen aan wat je voordeed bij het voorlezen van het verhaal van Eddie. Bespreek ook met hen waarom dat zinvol was.

Thema 1: Beestig leuk! • Les 7

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


taalboek p. 11

Bespreek vervolgens met de leerlingen de titels, de prenten … Laat hen telkens verwoorden waarover zij denken dat elk gedicht zal gaan en waarom ze dat denken. Laat hen eventueel ook eigen ervaringen over het onderwerp vertellen. Misschien willen/hopen ze wel iets te weten te komen? TIJDENS HET LEZEN

taalboek p. 11 partnerwerk

Gedichten lezen Zet de leerlingen per twee. Vraag hen om zoveel mogelijk gedichten samen te lezen. De leerlingen lezen om de beurt een gedicht aan elkaar voor.

werkschrift p. 9 - 10 individueel

Schriftelijke verwerking Duo’s die klaar zijn, kunnen de oefeningen in het werkschrift individueel maken. Verbeter klassikaal. NA HET LEZEN

klasgesprek

spel

Evaluatie - Welk gedicht vind je het leukst? En het mooist? Waarom? - Over welke gedichten waren onze ideeën vooraf juist/verkeerd? - Hoe kwam dat? - Wat vond je ervan om samen te werken met twee? - Vind je het leuk als iemand voor jou voorleest? Bespreek tot slot de taalweter. Speels rijmen Speel met de leerlingen enkele rijmspelletjes als afsluiter. - Geef een bepaald woord en vraag de leerlingen om binnen de minuut zoveel mogelijk rijmwoorden te verzinnen. - Ga in een kring zitten en rijm met nonsensrijmwoorden. Kunnen jullie heel de kring rond rijmen? - Rijmen met je eigen naam.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 7

51


accent

SCRIPT

IEMAND MISSEN / ZOEK ZIJN

iemand missen

uitleggen

uitdiepen

uitbeelden

Vandaag voel ik me droevig. Ik ben niet blij. Ik ben verdrietig, of droevig, wat dat zijn twee woorden die hetzelfde betekenen. Hoe dat komt? Wel, mijn beste vriend is gisteren verhuisd. Hij is in een ver land gaan wonen: Kroatie. Nu mis ik hem. Dat betekent dat ik graag zou willen dat hij weer dicht in de buurt was zodat we konden afspreken om leuke dingen te doen. Maar hij is niet meer in de buurt, en dus mis ik hem. iemand missen – droevig – het afscheid

iemand missen = droevig zijn omdat iemand er niet (meer) is

Iemand missen betekent dus dat je droevig bent omdat iemand er niet (meer) is. Zo kun je een vriend missen, maar bijvoorbeeld ook je mama of papa. Bv. Als je zonder hen op reis bent en je denkt aan thuis, dan mis je hen. Ik denk dat jullie elkaar in de vakantie ook wel gemist hebben. Jullie hebben elkaar even niet gezien. Misschien heb je wel eens gedacht: nu mis ik mijn vrienden van school. Ik had graag met hen gespeeld. Verwerking Laat kinderen vertellen wanneer ze hun ouders/ vrienden/… gemist hebben.

zoek zijn

uitbeelden

Beeld uit dat je iets zoekt.

uitleggen

uitdiepen

zoek zijn – kwijt zijn – verloren

52

Heeft er iemand mijn uurwerk gezien? Het is zoek. Ik ben het verloren. Ik zoek het, want het is zoek. Als je iets verloren bent, of je bent iets kwijt, dan kun je ook zeggen: het is zoek. Zoek zijn of iets kwijt zijn of iets verloren zijn betekent dus drie keer hetzelfde. Heb je het zelf ook al meegemaakt dat er iets zoek was? Waar was je het verloren? Heb je het teruggevonden? Is het nu nog zoek? Verwerking Laat leerlingen vertellen over hoe iets zoek was.

zoek zijn = niet kunnen vinden

Thema 1: Beestig leuk! • Les 7

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

SCRIPT

DE SCHOP

de schop

uitbeelden

Beeld uit dat je een put graaft. Beeld uit dat je iemand een schop geeft.

uitdiepen

de schop – de spade de schop – de trap

uitleggen

de schop = gebruik je om een put te graven een schop geven = een trap geven, met je voet tegen iets of iemand trappen.

Kom eens even naar voor. Draai je eens om, dan kan ik je een schop geven tegen je achterwerk! Wil je dat niet? Vind je het niet leuk om een schop tegen je achterwerk te krijgen? Natuurlijk niet, een schop krijgen kan erg pijn doen. Een schop krijgen betekent dat iemand tegen jou stampt, dat iemand je een trap geeft. Dat gebeurt bijvoorbeeld wel eens bij het voetballen. Iemand trapt naar de bal, maar schopt tegen je been. Dat is pijnlijk. Maar ik heb ooit mijn papa een schop gegeven op zijn verjaardag, en die was daar heel blij mee. Hoe kan dat nu? Wel, ik heb hem geen trap verkocht, maar ik heb hem een schop gegeven om in de tuin te werken. Met een schop kun je namelijk een put graven. Een schop is een ander woord voor spade. Een spade en een schop zijn twee woorden die hetzelfde betekenen. Een schop kun je gebruiken om zand te scheppen. Misschien speel jij wel eens met een schepje in de zandbak. Wel, een schop is een beetje hetzelfde, maar dan in het groot. Wiens mama of papa werkt er wel eens in de tuin met een schop of met een spade? Een schop kun je dus op twee manieren geven: met je been en met je hand.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Thema 1: Beestig leuk! • Les 7

53


accent

SCRIPT

OPVALLEN

opvallen

uitleggen

uitdiepen

uitbeelden

Trek een fluohesje aan.

54

opvallen – de aandacht trekken – fluo

Vanmorgen zag ik een fietser toekomen op school met een fluohesje aan. Waarom draagt iemand zo’n vestje? Inderdaad, opdat andere mensen in het verkeer hem/haar goed zouden zien. Hij/zij doet het aan om op te vallen. Als iets opvalt, betekent dat dus dat het goed te zien is, dat je aandacht ernaartoe gaat. Wat kun je nog doen om op te vallen in het verkeer? Soms zeggen mensen ook wel eens: “Is je dat niet opgevallen?” Ze bedoelen dan: “Heb je dat niet gezien of opgemerkt?” Verwerking Laat de leerlingen opvallende affiches maken om aan te sporen om een fluohesje te dragen.

opvallen = goed te zien zijn

Thema 1: Beestig leuk! • Les 7

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


accent

SCRIPT

RIJMEN

uitdiepen

uitbeelden

rijmen Som woorden op die rijmen: water – later groei – bloei boek – koek

Er zijn woorden die erg op elkaar lijken. Als je ze uitspreekt, als je ze zegt, dan lijken ze erg op elkaar. Ze klinken hetzelfde. Luister maar eens goed: water en later, koek en boek, waarom en grom …

rijmen – klinken – lijken op – uitspreken

Als je goed luistert, dan hoor je dat ze hetzelfde klinken. We zeggen dan dat die woorden rijmen. Rijmen betekent dus: hetzelfde klinken. Als je woorden uitspreekt en die woorden lijken heel erg op elkaar, dan rijmen ze. Er zijn heel veel woorden die rijmen. Je kunt zelfs drie woorden vinden die rijmen. Die heel hard op elkaar lijken al je ze uitspreekt: bv. bord – kort – sport.

uitleggen

rijmen = dezelfde klank hebben

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2

Verwerking Laat de leerlingen rijmwoorden zoeken. Laat hen ook drie of meer rijmwoorden zoeken. Maak er een spel van, eventueel in groepjes. Elk groepje krijgt twee minuten tijd om zoveel mogelijk rijmende woorden te vinden. Het groepje dat de langste rij heeft, wint.

Thema 1: Beestig leuk! • Les 7

55


accent

SCRIPT

AANVULLEN

uitleggen

uitdiepen

uitbeelden

aanvullen

56

Schrijf op het bord enkele woorden en vraag de leerlingen wat ontbreekt. Als je het woord erbij schrijft, zeg dan hardop: ik vul aan met … ei – kuiken – … vallen – pijn hebben – wenen –… 1–2–3–4–…

Als iets niet volledig is, als er iets ontbreekt, dan kun je het aanvullen. Aanvullen wil zeggen dat je er iets bijzet, er iets aan toevoegt, het heel maakt. Je kunt soms een zin aanvullen, bv. ik … met een bal. Ik kan aanvullen met het woord ‘speel’. Of ik kan het woordje ‘gooi’ toevoegen.

aanvullen – toevoegen – ontbreken – het tekort

Overal waar er iets ontbreekt, waar er iets tekort is, kan ik aanvullen. Ik kan zinnen aanvullen, rijtjes aanvullen, maar ook grond aanvullen. Als ik een put in de tuin zie, dan kan ik de put aanvullen met grond zodat de put weg is.

aanvullen = er iets aan toevoegen, er iets bij zetten, iets heel of volledig maken

Thema 1: Beestig leuk! • Les 7

Aanvullen of toevoegen betekenen dus hetzelfde. Ik vul aan of ik voeg toe. Als ik de zin aangevuld hebt, dan is de zin heel. Er ontbreekt niets meer, er is niets te weinig of tekort.

Verwerking Maak rijtjes en zinnen die de kinderen aanvullen. Als je zinnen gebruikt waarin een woord ontbreekt, dan kan het een leuke spelvorm zijn om de zin aan te vullen met zoveel mogelijk verschillende woorden. Dat kun je ook in groepjes doen.

Tijd voor Taal accent - Taal - Handleiding 2


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.