Traject Nederlands 1 (basis) - Voorbeeldhoofdstuk

Page 1

deel 2

vertellen

1 Wat zie je? 2 Houd jij ervan om bij een kampvuur te zitten? 3 Beschrijf de sfeer bij dit kampvuur. 4 Wie zit er rond het kampvuur? 5 Waarover zouden de gesprekken kunnen gaan? 6 Wanneer wordt een kampvuur georganiseerd? 7 Wat in de foto trekt vooral de aandacht? Hoe kreeg de fotograaf dat voor elkaar? 8 Wat kun je zeggen over het ‘licht’ in het hele beeld? Wat wordt er allemaal belicht? 9 Wat zou de fotograaf bedoeld hebben met deze foto?

61


VERTELLEN ZONDER WOORDEN Guy Didelez

1

5

Manuel is in Colombia geboren en zijn voorouders waren indianen. Hij heeft niet veel school gelopen, maar hij weet alles over de natuur. En dus werkt hij als gids. Hij leidt toeristen door het tropisch regenwoud, want zonder hem komen ze daar gegarandeerd nooit levend uit. In augustus 1957 is Manuel voor een vierdaagse tocht vertrokken met een man die Douglas Butler heet. Butler wil de hele tijd praten, maar Manuel zwijgt liever, want hij heeft een zware tocht voor de boeg. In het regenwoud kunnen ze immers niet zomaar overal overnachten. Ze moeten tegen de avond een open plek bereiken, waar Manuel het kleine tentje, waarin hij samen met de toerist slaapt, kan opstellen.

15

Hoewel de zon al laag zit, slaagt hij in zijn doel. Hij stelt het tentje op, eet nog een hapje en valt na de zware tocht doodmoe in slaap. Als hij ’s morgens wakker wordt, ligt hij alleen in de tent. Zijn klant is buiten een plasje gaan doen. Manuel ligt in een slaapzak, maar zijn armen liggen buiten de slaapzak. Logisch: het is ook heel warm in de tent. Plots voelt Manuel iets bewegen op zijn buik. Een soort geritsel. Hij beseft onmiddellijk dat hij in gevaar is. Er zit iets in zijn slaapzak. Een dier. Heel voorzichtig beweegt hij zijn nekspieren en probeert hij zijn hoofd een paar centimeter op te tillen. Net genoeg om vast te stellen dat er zich een cirkelvormig iets op zijn buik en in zijn slaapzak bevindt … Een ratelslang, flitst het door zijn hoofd. Eén beet is dodelijk.

20

Douglas is intussen de tent weer binnengekomen en staart hem stomverbaasd aan. Ongetwijfeld vraagt hij zich af waarom die rare gids van hem niet beweegt en hem sprakeloos met grote, bange ogen ligt aan te kijken. Het ergste is dat Manuel het hem niet eens kan vertellen. Zodra hij iets wil zeggen, beweegt zijn buik. Dan zal de slang opgeschrikt worden en bijten. Ratelslangen vallen liever aan dan te vluchten. Manuel zal de beet niet overleven, dat weet hij wel honderd procent zeker.

10

25

30

35

Douglas is intussen weer beginnen praten. ‘Something wrong?’ Natuurlijk is er iets verkeerd. Er is heel veel verkeerd. Toch weet Manuel nu al dat er één mogelijkheid is om hier levend uit te geraken. Maar daarvoor heeft hij de hulp van Douglas nodig. Hoe kan hij zijn plan in godsnaam duidelijk maken? Manuel voelt zich als iemand die levend begraven wordt zonder zelfs maar om hulp te kunnen roepen. En dus kijkt hij naar Douglas. Hij kijkt hem recht in de ogen en kijkt dan naar zijn buik. En opnieuw. En opnieuw. Douglas volgt zijn blik. Tot het afschuwelijke langzaam tot hem doordringt. ‘A … A snake!?’ Juist, een slang. Een ratelslang zelfs! Zover zijn ze dus al. Maar hoe kan Manuel Douglas nu uitleggen dat er ook een manier bestaat om uit deze vreselijke situatie te ontsnappen? In paniek kijkt hij om zich heen. Tot hij plots het blikje gemalen koffie ziet dat wat verder in de tent op de grond staat. Langzaam en o zo voorzichtig beweegt zijn hand zich in de richting van het blikje. Hij wijst naar het blikje en dan naar het grondzeil van de tent. Vol verwachting kijkt hij Douglas aan. Die snapt er niks van. Koffie? Hij heeft nog nooit gehoord over een slang die een kopje koffie wil drinken. Maar als Manuel de handeling herhaalt en opnieuw naar het blikje koffie en het grondzeil wijst, begrijpt hij uiteindelijk toch wat er van hem verwacht wordt. Heel voorzichtig kruipt Douglas de tent weer in. Hij mag Manuel absoluut niet raken, want als die beweegt, zal de slang onherroepelijk bijten. Dan moet Douglas op z’n dooie eentje een uitweg uit het regenwoud zoeken. De kans dat het hem niet zal lukken en dat hij daarbij op zijn beurt om het leven komt, is echt niet denkbeeldig …

woord

gegarandeerd: zeker, beslist voor de boeg hebben: nog werk moeten doen onherroepelijk: onveranderlijk, niet te veranderen niet denkbeeldig zijn: realistisch, geloofwaardig

62

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


40

45

50

Als Douglas uiteindelijk het blikje heeft geopend, strooit hij de koffie op het tentzeil uit, zo dicht mogelijk tegen de hand van zijn Indiaanse gids. En kijk … In het koffiegruis tekent Manuel zo goed en zo kwaad als dat gaat en erop lettend om vooral geen enkele buikspier te bewegen … een zonnetje! Douglas kan zijn ogen niet geloven. Wie tekent er nu een zonnetje terwijl er een ratelslag op zijn buik ligt te wachten om hem de fatale beet te geven? In zijn hoofd tolt alles door elkaar … Tot hij plots beseft wat de bedoeling is en hij heel voorzichtig weer uit de tent sluipt en die behoedzaam langs de buitenkant begint af te breken. En jawel hoor. Zonder dat ze er woorden voor nodig hadden, hebben de twee samen de oplossing gevonden. De tent staat op een open plek in het regenwoud. De zon is al een tijdje op en begint harder en harder te schijnen. Ze schijnt nu niet meer op de tent maar rechtstreeks op de slaapzak … Het gevolg laat zich raden. Niet eens zo veel later glipt de slang uit de slaapzak om een andere plek op te zoeken. Slangen houden er nu eenmaal niet van om in de felle zon te liggen. Douglas en Manuel kunnen nu eindelijk weer vrijuit ademhalen. Hun woordeloze samenwerking heeft hen allebei het leven gered.

Beluister het verhaal en maak kennis met de auteur Guy Didelez.

woord

tollen: draaien, draaiend bewegen

63


les

Tekstsoorten en TEKSTDOELEN

1

tekstsoort herkennen tekstdoel aanduiden

1

kwartet MAKEN leesdoel bepalen

Aan de slag met een variatie aan teksten OPDRACHT 1

Wissel ideeën uit over lezen. Bespreek samen deze vragen.

1 Houd jij van lezen? Wat lees je zoal? 2 Wat heb je vandaag al gelezen? Waarom heb je dat gelezen? Met welk doel? 3 Met welk doel kun je teksten lezen? Met welk doel worden teksten geschreven? Zet het tekstdoel er telkens bij. Je leest: • een overzicht van tv-programma’s voor vandaag. • de reclametekst over een nieuw tv-programma. • een versje op het geboortekaartje van de baby van de buren. • een fragment in het jeugdboek dat daarnet de prijs van de Kinder- en Jeugdjury won. • een bespreking of review van een nieuwe game. OPDRACHT 2

Bespreek deze context of situatie.

1 Je wilt thuis een nieuw huisdier. Moet je iemand overtuigen? Wie? Hoe pak je dat aan? Welke teksten zou je kunnen raadplegen of gebruiken? Bespreek de vragen mondeling. a Welk huisdier willen jullie? Hoe kom je tot een keuze? b Voor welk ras kies je? Welke kenmerken heeft dat ras? c Wat moet je aanschaffen om het dier een warme thuis te geven? Hoeveel kost dat dan? d Welke zorgen heeft dat huisdier nodig? e Woont er een dierenarts in de buurt? Waar precies en wanneer kun je bij hem terecht? f Welke namen zou je je dier kunnen geven? g Waar kun je je favoriete huisdier kopen? h Een van je ouders wil een soort contract: je zult zelf goed voor de nieuwe huisgenoot zorgen.

64

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


2 Waar ga je vooral naar op zoek? Met welk tekstdoel? 3 Beantwoord de vragen. a Bij welke vraag (vragen) vind je teksten met een ander doel? b Wat is daar dan het tekstdoel? 4 Waarom is het belangrijk om het verschil te kennen tussen soorten teksten en verschillende doelen?

OPDRACHT 3

Bekijk de tekstfragmenten op de volgende bladzijden. Wat is het tekstdoel? Welke tekst herken je? Kies dan de juiste tekstsoort.

1 Noteer bij elke tekst het tekstdoel en de tekstsoort. Kies uit deze tekstsoorten: informatieve tekst, overtuigende tekst, opiniĂŤrende tekst, prescriptieve tekst, ontspannende tekst, verhalende tekst, emotieve tekst

woord

opiniĂŤrend: een mening of opinie geven prescriptief: iets voorschrijven, een instructie geven emotief: met gevoel

LES 1 Tekstsoorten en TEKSTDOELEN

65


megalithische monumenten. Dat komt vooral omdat men er weinig over wist en eigenlijk nog steeds weinig over weet. Een voorbeeld. In het dorpje Mousny in de Ardennen bevinden zich een hoop grote keien die min of meer een cirkel vormen. Een legende beweert dat de keien eigenlijk een herder en zijn schapen zijn. Zij werden door Jezus Christus in stenen veranderd omdat de herder Christus weigerde te helpen! Andere verhalen brengen megalieten in verband met de duivel, bovennatuurlijke krachten

A

en zelfs buitenaardse wezens. Nog altijd zijn er mensen die dergelijke zaken geloven.

Al sinds de middeleeuwen doen de meest fantastische verhalen de ronde over de megalithische monumenten.

Naar:www.megalitica.be www.megalitica.be Bron:

Dat komt vooral omdat men er weinig over wist en eigenlijk nog steeds weinig over weet. Een voorbeeld. In het dorpje Mousny in de Ardennen bevinden zich een hoop grote keien die min of meer een cirkel vormen. Een legende beweert dat de keien eigenlijk een herder en zijn schapen zijn. Zij werden door Jezus Christus in stenen veranderd omdat de herder Christus weigerde te helpen! Andere verhalen brengen megalieten in verband met de duivel, bovennatuurlijke krachten en zelfs buitenaardse wezens. Nog altijd zijn er mensen die dergelijke zaken geloven.

tekstdoel: tekstsoort: tekstvoorbeeld:

Wat je na deze les moet kennen en kunnen:

keNNeN

B

1 de begrippen ‘megaliet’, ‘hunebed’ en ‘menhir’ uitleggen

1 informatie uit teksten, kaarten en afbeeldingen halen

2 de samenlevingen van de megalietenbouwers in de tijd

2 afbeeldingen met behulp van een observatieschema beschrijven

situeren 3 twee theorieën over de betekenis en de bouw van megalithische monumenten geven 4 de mysterieuze reputatie van Stonehenge verklaren

64

LES 9

kUNNeN

De uitheemse vlindersoort kaasjeskruiddikkopje komt steeds meer voor in onze streken.

RAAdSELS in StEEn

Vlinders

Al die onderdeeltjes van ‘kennen’ en - In Vlaanderen leven ongeveer 48 ‘kunnen’ kunVLAANDEREN je bij het onlinelesmateriaal verder inoefenen. Als je denkt dat je een soorten dagvlinders. Vroeger waren dat er 67. Dat onderdeeltje kent of kunt, zet je daar een kruisje voor. aantal is dus sterk gedaald. Tegelijk zijn er nieuwe

soorten bijgekomen. Die nieuwe soorten zijn uitheemse soorten: ze komen uit andere landen.

Veel inheemse vlindersoorten hebben het moeilijk om te overleven. Volgens Natuurpunt komt dat door overbemesting, luchtvervuiling en het gebrek aan wilde bloemen. De laatste jaren zijn er in Vlaanderen een aantal nieuwe soorten opgedoken. Ze komen uit andere landen die meer in het zuiden liggen. Door de klimaatopwarming trekken die vlinders noordelijker. Enkele voorbeelden van nieuwe vlindersoorten zijn: de kleine bruine vlinder en het kaasjeskruiddikkopje (zie foto). Na het Vlindertelweekend van Natuurpunt blijkt dat de atalanta in Vlaanderen de meest getelde vlindersoort is. Naar: www.kits.be

tekstdoel: tekstsoort: tekstvoorbeeld:

66

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen

www.natuurpunt.be


C

B ON

WAAR HEEFT HIJ Z’N GOUDKLOMPJES VERSTOPT?

K!

© Dupuis

AI! M’N EKSTEROOG!

D

DAT BRENGT

ONGELUK, OUWE! tekstdoel:

tekstsoort:

BAF!

tekstvoorbeeld:

Inhoudsopgave Hoe werk je met Pienter? Hoofdstuk 1 Getallen Hoofdstuk 2 Kijken en observeren Hoofdstuk 3 Positieve getallen Hoofdstuk 4 Rekenen met positieve getallen DE NUGGETS! Hoofdstuk 5 Meten en rekenen

4 5 23 69 92 159

tekstdoel: tekstsoort: tekstvoorbeeld:

E 5

Samuel wordt midden in de nacht in Antwerpen met zijn familie opgepakt door de Duitse SS. Samen komen ze terecht in de Mechelse Dossinkazerne, een doorgangskamp waar duizenden Joden opgesloten zitten. In afwachting van hun deportatie per trein naar een van de concentratiekampen ondergaan ze de wreedheden en vernederingen van de SS’ers. Tegelijkertijd plannen drie jongeren in Brussel de sabotage van een van die transporten. Een onmogelijk idee, waar zelfs verzetslieden niet in geloven. Hun verhaal zal zich op een onwaarschijnlijke manier kruisen met dat van Samuel. Jongen zonder naam is geïnspireerd op ware feiten. Een meeslepend boek voor alle kinderen vanaf 12 jaar dat laat zien waartoe zowel het slechte als het goede in de mens kan leiden. Vanaf 12 jaar ‒ 144 p.

4/08/15 14:07

© Davidsfonds-Infodok

11 12 13 14 ...

jongen zonder naam-cover.indd 1

tekstdoel: tekstsoort: tekstvoorbeeld: LES 1 Tekstsoorten en TEKSTDOELEN

67


F

G

Wat te doen bij een incident? bij een ongeval • bel de receptie (toestel 231) • vermeld: –– wie je bent –– waar het is gebeurd –– wat er is gebeurd –– hoeveel slachtoffers er zijn ers • blijf bij het slachtoffer / de slachtoff Of je nu op zoek bent naar spannende achtbanen, betoverende attracties of spectaculaire parkshows. In de Efteling is voor iedereen wat te vinden. Ontdek Nederlands grootste attractiepark. Een uniek park, midden in de natuur.

tekstdoel: tekstsoort: tekstvoorbeeld:

tekstdoel:

H

tekstsoort: tekstvoorbeeld: Hoel Hoeang ik ik erov lang er doe bezig benom een sinaa om

een sinaa sapp el te sapp el eten … te eten

I

De schil eraf halen

Hoe neem je een strafschop? plek staat. • Zorg dat alles en iedereen op zijn ten zijn • Weet wat de zwakke en sterke kan van de keeper. • Kies voor een hoge of lage bal. • Wacht op het fluitsignaal. aanloop. • Neem een goede, niet te zachte • Schop hard, maar gericht. • Reageer op het resultaat.

Alle witte stukjes eraf halen De sinaasappel daadwerkelijk opeten

tekstdoel: tekstsoort: tekstvoorbeeld:

tekstdoel: tekstsoort: tekstvoorbeeld:

wat Tekstsoort en teksten Deze tekstsoorten kun je onderscheiden: informatieve teksten, emotieve teksten, overtuigende of persuasieve teksten, ontspannende teksten, opiniërende teksten, prescriptieve teksten en verhalende of narratieve teksten. Er zijn maar enkele tekstsoorten, maar van elke tekstsoort bestaan er verschillende voorbeelden: bv. krantenartikel, gedicht, advertentie, verhaal, strip, cartoon, folder, brief …

68

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


2 Beantwoord deze vragen. a Bekijk tekst E. A Waarom lees je die? Wat is je leesdoel? B Welke andere teksten lees je om dezelfde reden? b Tekst D lijkt saai. A Hoe komt dat? B Waarom maakt een auteur zo’n tekst?

C Moet je de tekst helemaal lezen? Waarom lees je die tekst?

D Welke teksten lees je nog met hetzelfde doel? c Wanneer lees je teksten zoals tekst A? d Waarom lees je deze teksten? tekst B: tekst F: tekst H: tekst I: e Wat is het doel van tekst G? Waarom werd die gemaakt?

wat Tekstdoel en leesdoel Communiceren doe je niet zomaar. De zender (spreker of schrijver) heeft een doel voor ogen, soms zelfs meer dan een. Hij wil de ontvanger bijvoorbeeld informeren, overtuigen, ontroeren of emotioneren, ontspannen, zijn mening geven, instructies doorgeven … Je spreekt dan over het tekstdoel. Ook de ontvanger leest of luistert met een doel (leesdoel, luisterdoel). De belangrijkste leesof luisterdoelen zijn: genieten of ontspannen, zoeken, informeren, begrijpen, een mening kennen, studeren. Sommige teksten hebben meer dan één lees- of luisterdoel. De situatie of context is dan verschillend.

LES 1 Tekstsoorten en TEKSTDOELEN

69


OPDRACHT 4

Bekijk teksten A, B, C, D en E.

1 Vervolledig de tabel. Welke tekst herken je? Geef het leesdoel en het tekstdoel.

tekst

Waarom lees je deze tekst? (leesdoel)

Waarom schreef de auteur de tekst? Hij wil de lezer … (tekstdoel)

A B C D E

A Op een stengel komen ook kno ppen voor. Een knop is eigen lijk een ministengeltje met klei blaadjes beschermd door knop ne, opgevouwen schubben. De hoek die de stengel met het blad vormt, noemen we de bla doksel. In een bladoksel vind okselknop. je meestal een

Fig. 1.16 Ontluikende knoppen van de paard

enkastanje

BeSluiT

De belangrijkste delen van de stengel zijn: • het lid (de knoop en het tussenk noopstuk) • de okselknop in de bladoksel • de eindknop aan het uiteinde van de stengel. toepassing 5

B

Er wordt besproken wa uniceert. wordt welke manier hij comm n manege. Ook daar rt waarschijnlijk op ee sta ter rui met … ze daar e joudie nd aan het ne is Nu gin en be Een e je alle attribut rste les. En vooral over ho is wel duidelijk dat over verteld: over de ee rging van je paard. Het rzo ve de bij n ike bru ge hebben, moet met rijden! met dat verzorgen dan je meer tijd kwijt bent handleiding voor beginners, dat! is een uitstekende ervaren ruiters. Paardrijden, zo doe je nuttige tips voor meer maar bevat ook heel veel tips en stap-voor-stap foto’s Een boek vol met praktische en rijstijlen, je moet weten, van opstijgen die je alles vertellen wat tot wedstrijden en dressuur.

Paardrijden, zo doe je dat!

Duid met een pijl de volgende stengeldelen op Fig. 1.17 aan en schrijf de naam erbij: • okselknop • eindknop t paard, een • knoop e je te maken hebt: he wi t me ten we te om jk langri l beopst orankno • vo tusse Het is uk bij jou als ruiter passen? g. Wat voor paard zou eli vo ge • blad en met deop littek nt en ( maak kennis ige plaa t nen ell je paard ts w int Zadel d enzie aar een blad aan de stengel rel en ruitersport! we edel dier, baarlijke wereld van paarde paard t gede e eenheef hanwonder gen ). t voor rassen er zijn, ho

Paardrijden, zo doe je dat!

onderhoud van van jouw paard en het Ontdek alles over de verzorging truukjes om te gebruiken bij shows. je uitrusting. En, leer handige ebbers! alle ruiters en paardenliefh Hét perfecte boek voor

ZO DOE JE DAT!

ISBN 978-90-8941-840-1

Dit is een uitgave van: Uitgeverij Memphis Belle www.memphisbelle.nl Voor België: WPG Uitgevers België www.wpg.be

T-12060659 #HH-9014158(4)

Hardcover

7/06/12 09:34

er-NEW-NL.indd 1

Leren-paardrijden-hardcov

Naar: M. Van Turnhout.

‘Paardrijden, zo doe je

dat!’, ww w.leestafel.info

woord

het attribuut: iets wat je nodig hebt

70

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


C Streng verboden te spieken

het woord. Zo’n We zouden niet dur ven. Toch bestaat Spieken? Niemand van ons doet het. op. We hebben ken voor het eerst in het Nederlands spie k doo den gele jaar ftig dvij der hon leraar. het toen afgekeken … van een Duitse naam was Carl een leraar uit Duitsland werken. Zijn In de stad Leiden kwam rond 1850 rtdurend zijn zijn ding. Bij examens moest hij voo niet was n staa klas de r Voo r. ere Sich spicken!’ leerlingen tot de orde roepen: ‘Nicht

, bijvoorbeeld woorden om ‘afkijken’ te beschrijven Voor die tijd gebruikte men andere leerlingen – r dankzij Carl Sicherer – en vooral zijn Maa len. kke smo en elen foet n, hele stec werd spieken snel populair. ften uit 1523 s niet zo nieuw. Je vindt al in geschri Het Duitse woord spicken was trouwen ‘der Spicker’. Hij iaat pleegt en daarom bekendstaat als plag die and iem van g jvin chri bes een letterlijk van anderen en neemt teksten vaak ten teks de uit n rde woo en ten ach steelt ged

over. ken van het zo origineel. Het zou kunnen dat spic Ook de Duitsers waren misschien niet ‘kijken’. Latijnse spicere komt en dat betekent Naar: Tlpst, de taallesbrief van Onze

.onzetaal.nl Taal, ‘Streng verboden te spieken’, www

E

D Alle wriemeldiertjes … Alle wriemeldier tjes alle wiebeldiertjes alle kruip- en kriebeldiertjes zitten verstopt in het hoge gras. Ik zou maar op mijn tenen lopen als ik jou was. en andere Uit: J. Van Leeuwen. Ozo heppie m terda Ams ido, versjes, Quer

waarheen Je kunt: • het leesdoel bij een tekst bepalen; • tekstdoelen en tekstsoorten herkennen en bepalen zoals informatieve tekst (informeren), overtuigende of persuasieve tekst (overtuigen), ontroerende of emotieve tekst (ontroeren), opiniërende tekst (mening geven), ontspannende, narratieve of verhalende tekst (ontspannen); • deze teksten herkennen en benoemen: inhoudsopgave, register, handleiding, literair fragment, stripverhaal, krantenartikel …

LES 1 Tekstsoorten en TEKSTDOELEN

71


MAAK EEN KWARTET • • • • • • •

Werk per twee. Ontwerp een kwartet. In het kwartet verwerk je de leerstof van deze les. Spreek af welk kwartet je zult maken. Verdeel het werk en maak afspraken. Ga met het kwartet aan de slag, vorm een groep met een ander duo. Wissel even uit met een ander duo of groepje.

Oriënteren

o

v

u

r

1 Hoe ziet een kwartet eruit? 2 Waarover gaat deze les 1?

Voorbereiden

o

v

u

r

3 Hoe zal jullie kwartet eruitzien? 4 Bespreek. • Welke kaarten zou je kunnen maken? Denk aan de thema’s van de les. Kies vier thema's. • Welke woorden kunnen op de kaarten komen?

Uitvoeren

o

v

u

r

5 Ontwerp per twee een kwartet over wat er in deze les aan bod kwam.

tip

Kies bij het thema voor een tekstsoort. Noteer dan enkele teksttypes onderaan de kaart. Leesdoel en tekstdoel zijn ook mogelijke thema’s voor de kaarten.

Reflecteren

o

v

u

r

Je traject naar succes

jij

je klasgenoot

Het thema / de onderwerpen van de les zijn erg duidelijk.

1234

1234

Per thema krijgen vier ‘woorden’ telkens een plaats.

1234

1234

De leraar heeft ons bij deze opdracht veel / een beetje / niet geholpen. Werkpuntje voor jezelf:

72

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


les

2

Aan iemands lippen hangen

oriënterend en globaal luisteren

luisterdoel bepalen luisterfiche INVULLEN verhaal NAVERTELLEN

1

nieuwsflits beluisteren

Luisteren is een kunst OPDRACHT 1

Lees de boodschappen van Loesje en bekijk de tekening.

Waaraan denk je bij deze boodschappen? Vertel.

OPDRACHT 2

Bereid je voor op de luisteropdracht. Bekijk de afbeeldingen.

1 Hoe kun je je op een luistertaak voorbereiden? Hoe pakte je vroeger zo’n opdracht aan? Welke tips kreeg je van de leraar of van een klasgenoot? Noteer hier twee tips. Tip 1 Tip 2

LES 2 Aan iemands lippen hangen

73


2 Welk land of welke streek kun jij met deze afbeeldingen associëren? Noteer vijf zaken die je aan die streek doen denken.

3 Je beluistert zo dadelijk een sterk verhaal uit een vreemd land. a Wat is volgens jou een sterk verhaal? b Waarom luister je daarnaar? Wat is je luisterdoel? c Hoe ga je dat aanpakken? Markeer in het kader wat voor jou van toepassing is. Je luistert zo: • dat je weet waarover het verhaal gaat; • dat je het verhaal tot in de details kunt navertellen; • dat je de algemene draad van het verhaal kunt vertellen; de w-vragen kunnen je daarbij helpen; • dat je het verhaal kunt toetsen aan je eigen ervaringen en opvattingen; • dat je enkel een antwoord vindt op een aantal speciale vragen over het onderwerp. d Wat weet je over die regio? Noteer een feit.

tip

4 Luister nu naar het verhaal.

Neem eventueel notities op een blaadje. Als je eerst de opdracht bekijkt, kun je gericht luisteren.

woord

associëren: samenvoegen, koppelen, een verbinding maken, een verband zien

74

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


a Wat zou de bedoeling van de verteller kunnen zijn? b Waarover gaat het sterk verhaal? c Vul de woorden die je uit het verhaal hebt onthouden in het kader in. Werk per twee. HET VERHAAL: de opbouw Inleiding (de w-vragen) Het verhaal speelt zich af in           (Waar?),                 (Wanneer?). Het             blijft te lang uit in het land. Het blijft aanhoudend stormen en sneeuwen. De         (Wie?) wil weten waarom en wil het probleem          (verhelpen) (Wat?). Reis (midden) Het hoofdpersonage reist naar de            . Hij hakt de             van het bos om met een             en schaaft             van de stam. Hij stapelt de splinters op elkaar en ze torenen hoog boven het bos uit. De man zit op een               en steekt de             in brand. De            droogt en door de             wordt de man omhooggetild. Op een verre           in de vorm van een           In het wolkenhuis ontmoet hij de           . Die is aan handen en voeten

.

Hij vertelt de man dat de             de dader is. Met een              maakt de man hem los. Weer naar de             Met een             reist hij naar huis. De man landt in een            , maar gelukkig blijft zijn             boven water. Een             maakt er haar nest op en legt             eieren. Op een onbewaakt moment sluipt een             tot bij het nest en smikkelt de eieren op. Het slot De man zet zijn tanden in de             van het dier en bijt zich met alle kracht vast. Met een             sprong gaat het roofdier ervandoor. Zo haalt hij de man uit zijn benarde positie. (De wolf trekt hem uit het moeras.) Nog drie geweldige sprongen en de man is             (weer veilig, weer op vaste grond). Meer dan eens vertelt de man bij het             dit sterke verhaal.

woord

aan handen en voeten gebonden: geen kant op kunnen smikkelen: eten benard: benauwd, onaangenaam

LES 2 Aan iemands lippen hangen

75


+

5 Waarom lijkt dit verhaal op een sprookje? Noteer drie elementen uit het verhaal.

OPDRACHT 3

Bespreek je luisterervaring.

1 Wat liep vlot tijdens de luisteropdracht? Noteer een positief punt. 2 Noteer een moeilijkheid die je tijdens het luisteren ondervond. 3 Bedenk er zelf een oplossing voor. 4 Welke woorden uit het luisterfragment kon je het makkelijkst onthouden en invullen? 5 Waarom kon je de andere woorden minder goed onthouden?

hoe Luisterstrategie Voor je start met luisteren, oriënteer je je eerst op de luistertaak. Je vraagt je af: • waarom je luistert en bepaalt zo het luisterdoel; • hoe je het luisteren zult aanpakken en je past de juiste luisterstrategie toe. Je luistert globaal. Je kunt door die manier van luisteren het onderwerp (en de hoofdgedachte) en de hoofdzaken van het verhaal / van wat je beluisterde weergeven.

76

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


6 Waarover gaat het verhaal? Vat het in drie of vier zinnen samen. Gebruik daarvoor de hoofdzaken, die woorden die je het gemakkelijkst kon onthouden. 7 Wat is in het verhaal volgens jou onwaarschijnlijk of onmogelijk? Noteer één gebeurtenis uit het verhaal. 8 Klopt wat in het fragment gezegd wordt (betrouwbaarheid)? NEE/JA Je traject naar succes Je bepaalt het luisterdoel.

1234

Je herkent de juiste tekstsoort.

1234

Je weet waarover het fragment gaat (onderwerp).

1234

Je noteert de hoofdzaken.

1234

Je vat het verhaal samen in enkele zinnen.

1234

Werkpuntje voor jezelf:

2

Oefen even kort … OPDRACHT 4

Bekijk de afbeeldingen aandachtig.

1 Welke plaats en welk probleem kun jij met deze afbeeldingen associëren? 2 Lees eerst de luisterfiche, zodat je weet wat je precies moet doen.

LES 2 Aan iemands lippen hangen

77


3 Gebruik je koptelefoon of oortjes en luister naar het fragment. Vul daarna de info in de luisterfiche aan. luisterfiche 1 LUISTERDOEL en TEKSTDOEL

Waarom luister je hiernaar? Wat is je luisterdoel? Markeer: de tekst wil de ontvanger informeren, overtuigen, ontroeren, ontspannen, een mening geven.

TEKST

Markeer: het is een studietekst – inhoudsopgave – verhaal – nieuwsflits (reportage of interview) – gedicht.

LUISTERSTRATEGIE

Welke aanpak zul je toepassen? Markeer: oriënterend – globaal – intensief – genietend – zoekend luisteren.

ZENDER

Wie is de zender?

ONDERWERP

Waarover gaat het luisterfragment?

HOOFDPUNTEN (w-vragen)

Wat is belangrijk? Wat heb je onthouden? Wie? Het systeem is bedacht door

.

Wat? De

is een lange boei.

Waar? Het systeem werd getest voor

.

De installatie moet nu haar werk doen in

.

Wanneer? Het werd Hoe? Over de

getest en     naar de zee gesleept. hangt een soort          van

drie meter diep. Waarom? Het          vangt          op. REFLECTIE

Hoe verloopt het invullen van de fiche? Wat lukt goed? Wat vind je moeilijk?

78

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


4 Misschien onthield je toch een paar details omdat je heel geconcentreerd luisterde of omdat het onderwerp je interesseerde. Vertel aan elkaar één detail (bijzaak)

waarheen Je kunt: • • • • • •

een verhaal/nieuwsflits beluisteren en de korte inhoud weergeven; het luisterdoel bepalen; de juiste luisterstrategie toepassen (oriënterend en globaal luisteren); de bedoeling van de zender achterhalen; de hoofdzaken en bijzaken van elkaar onderscheiden; reflecteren op de eigen luisterhouding.

LES 2 Aan iemands lippen hangen

79


HEET VAN DE NAALD Oriënteren

o

v

u

r

1 Bekijk de afbeeldingen per fragment. Kies een fragment waarover je meer te weten wilt komen. Noteer hier je keuze: fragment 2 Vorm op basis van je keuze groepjes van drie, vier of vijf leerlingen. 3 Vertel in je groep aan elkaar wat je al over het onderwerp weet. Fragment 1

Asterix® - Obelix® - Idefix® / © 2018 Editions Albert René / Goscinny – Uderzo

Fragment 2

Fragment 3

Fragment 4

80

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


Voorbereiden

o

v

u

r

4 Lees eerst de luisterfiche, zodat je weet wat je precies moet doen. Alle luisterfiches staan op diddit.

Uitvoeren

o

v

u

r

5 Gebruik je koptelefoon of oortjes en luister naar het fragment. Vul daarna de info in de luisterfiche aan. 6 Misschien onthield je toch een paar details omdat je heel geconcentreerd luisterde of omdat het onderwerp je interesseerde. Vertel aan elkaar één detail.

Reflecteren

o

v

u

r

7 Als iedereen klaar is, overleg je in je groep. Vul eventueel je fiche verder aan of verbeter foutieve gegevens. Vul een gezamenlijke luisterfiche in en laat die door de leraar verbeteren. 8 Samen met je klasgenoten kies je een ander luisterfragment. Vul onmiddellijk de gezamenlijke fiche voor dat fragment in. 9 Geef een voorbeeld van een detail (bijzaak) voor fragmenten 1 en 2. 10 Waar of niet waar? Geef het juiste antwoord i.v.m. details die je onthield uit interesse bij fragmenten 3 en 4. Plaats een kruisje in de juiste kolom. UITSPRAKEN fragment 3

waar

niet waar

waar

niet waar

Het gif komt vrij uit de tand van de spin. De beestjes komen ook in België voor. Het geneesmiddel wordt gemaakt van de poot van het beestje. Wie gebeten wordt en geen behandeling krijgt, zal sterven. UITSPRAKEN fragment 4 In België kun je bananen kweken. We kopen de cavendish-banaan in de supermarkt. In het labo bewaren ze 150 soorten bananen. Een bananenplant is het grootste kruid ter wereld.

LES 2 Aan iemands lippen hangen

81


les

Wat vertelt een tekst?

3

leesstrategieën inzetten

informatie uit een tekst en schema HALEN

stamboom OPSTELLEN

schema’s lezen en schema’s maken

1

tip

Hoe ga je lezen? OPDRACHT 1

Vergelijk met hoe je luistert naar een tekst.

Lees de tekst ‘Wil je astronaut worden?’ en zoek een gepaste aanpak.

1 Denk na over deze vragen voor je begint te lezen. a Lees je een tekst altijd volledig? b Met welk doel zul je deze tekst lezen? c Oriënteer je op de tekst: bekijk de tekst, voorspel waarover die gaat. Waar vind je de informatie? d Hoe noem je die manier van lezen? Vergelijk met je manier van luisteren. e Wat weet je al over het onderwerp? f Wil je de tekst lezen? Hoe kun je snel een beeld krijgen van de inhoud? Hoe pak je dat aan? Vertel. g Hoe noem je die manier van lezen? 2 Lees nu de hele tekst. a Uit welke grote delen bestaat een tekst? Schrijf de naam boven elk deel. b Lees daarna elke paragraaf of alinea en noteer de sleutelwoorden van elke paragraaf of alinea in de marge. Probeer de tekst te begrijpen. Lees grondig en zoek op of vraag wat je niet begrijpt. c In de tekst markeer je bijzonderheden bij het sleutelwoord.

woord

het sleutelwoord: het kernwoord, belangrijk woord in een zin of tekst

82

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


Wil je astronaut worden?               Om door de ruimte te vliegen hoef je geen superman of supervrouw te zijn. Er zijn veel mannen en vrouwen, uit verschillende landen, die astronaut zijn geworden. ESA telt op dit moment bijvoorbeeld veertien astronauten uit acht landen. De spanning van een lancering voelen, de aarde hoog vanuit de lucht bekijken en rondzweven in een ruimtevaartuig. Wat moet je zoal doen om tot de weinigen te behoren die dat kunnen meemaken?               Om te beginnen moet je het wel echt willen, want astronaut ben je niet een-twee-drie. Je bent al jaren bezig met studie en werk voordat je aan de opleiding tot astronaut zelf begint. De meeste astronauten beginnen als ze tussen de 27 en 37 jaar zijn. Daarbij moet je slim genoeg zijn om techniek, medicijnen of natuurwetenschap te studeren aan de universiteit. Veel astronauten volgen ook een opleiding tot piloot in de luchtmacht van hun land. Daarnaast komen de astronauten uit veel verschillende landen in Europa en kunnen ze missies uitvoeren samen met astronauten uit de VS, Rusland en Japan. Ze moeten Engels en Russisch kunnen spreken zodat ze met elkaar kunnen praten. Vervolgens moet je gezond zijn, want astronautentrainingen en ruimtevluchten kunnen heel vermoeiend zijn. Ten slotte, in een ruimtevaartuig leef en werk je met elkaar in een heel kleine ruimte, dus je moet wel goed met andere mensen kunnen opschieten.               Nog steeds geïnteresseerd? Zo ja, wie weet cirkel jij dan later wel als een van de weinigen rond de aarde, maak je een ruimtewandeling of breng je een bezoek aan de maan. Tot ziens in de ruimte! Naar: ‘Wil je astronaut worden?’, www.esa.int

d Hoe heb je de opdracht aangepakt? Hoe heb je de tekst gelezen?

woord

de missie: een zending of opdracht

LES 3 Wat vertelt een tekst?

83


hoe Als je een tekst helemaal wilt begrijpen, lees je die tekst intensief. Je leest grondig, alinea na alinea, en zoekt eventueel moeilijke woorden op. Als je gericht informatie zoekt in een tekst, lees je zoekend. Je laat je leiden door de vraag en hoeft de tekst daarom niet helemaal te lezen.

OPDRACHT 2

Lees deze tekst globaal. Hoe lees je dan? Vergelijk met globaal luisteren (p. 76).

De opleiding tot astronaut (1) Honderden uren training Voordat astronauten aan hun eerste ruimtevlucht kunnen beginnen, krijgen ze honderden uren training. Die bestaat uit drie hoofddelen. (2) Eerst een basistraining Nieuwkomers die astronaut willen worden, beginnen met een basistraining van 12 maanden. Daarin leren ze over ruimtetechnologie en -wetenschap, medische basisvaardigheden en de werking van het Internationale Ruimtestation (ISS). Ook maken ze kennis met SCUBA. Daarbij oefenen ze in gewichtloosheid in een capsule op de bodem van een grote watertank. (3) Vervolgopleiding Als ze klaar zijn met het eerste deel, gaan ze verder met de vervolgopleiding. Die duurt ook een jaar. In dat jaar gaan ze dieper in op de verschillende delen van het ISS, de experimenten en de transportvoertuigen en de rol van de vluchtleiding. (4) Een eerste missie Dan zijn ze klaar voor een eerste missie. Ze werken zo veel mogelijk samen met de andere teamleden om de speciale taken van hun missie te leren. Verder worden zogenaamde paraboolvluchten uitgevoerd om ze te laten wennen aan de gewichtloze toestand. (5) Internationaal opgeleid De astronauten trekken een paar jaar met elkaar op en leren elkaar zo goed kennen. Hun opleiding vindt plaats in de VS, Rusland, Japan en Europa. Dat betekent dat ze niet alleen de wetenschappelijke experimenten en speciale taken tijdens de missie goed moeten kennen, maar wellicht ook Russisch moeten leren (Engels is al verplicht). Naar: ‘De opleiding tot astronaut’, www.esa.int

woord

de capsule: de bemanningsruimte in een raket

84

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


1 Bepaal waar je het antwoord op de vragen zult vinden. a Schrijf naast elke vraag het nummer van de paragraaf of alinea waar je de informatie kunt vinden. Welke basisvaardigheden worden aangeboden? Welke talen moeten de astronauten beheersen? Wanneer gaan ze dieper in op de delen van het ISS? Wat betekent ISS? Waar vindt de opleiding plaats? Wanneer en waar leren ze wennen aan gewichtloosheid? b Stel zelf drie andere vragen op en schrijf er de paragraaf of alinea naast waar je het antwoord kunt vinden. 1                                     alinea: 2                                     alinea: 3                                     alinea: 2 Lees de tekst opnieuw. Beantwoord daarna de vragen. Denk eerst na over hoe je antwoord eruit zal zien. Wat zoek je precies in de tekst? Is die info goed herkenbaar in de tekst? Hoe? a In welke landen vindt de opleiding plaats? Antwoord op de vraag: Hoe herkenbaar? b Hoelang duurt de eerste basistraining? Antwoord op de vraag: Hoe herkenbaar?

2

Op weg naar een schema OPDRACHT 3

Bekijk en lees de schema’s op p. 86-87.

1 Welke informatie vind je in de schema’s? Bespreek. 2 Waar vind je zulke schema’s? 3 Verkies jij een schema of een tekst? Verduidelijk. 4 Wat is het doel van zo’n schema?

LES 3 Wat vertelt een tekst?

85


5 Kan elke soort informatie in een schema? In eenzelfde schema? 6 Onderzoek ook de lay-out. Welke hulpmiddeltjes zijn er gebruikt?

+

7 Elk schema heeft ook een naam en past dikwijls bij een bepaald doel. Probeer de namen bij de schema’s te plaatsen. Kies uit: waaierschema – boomschema – mindmap – feitenketting – T-schema of kolommenschema – cyclisch schema of cyclisch model – tijdlijn schema A

schema B

schema C

schema D

schema E

schema F

A

informatieve tekst

tekstsoorten

B

gewervelde dieren

overtuigende of persuasieve tekst ontspannende of diverterende tekst ontroerende of emotieve tekst

TEKSTEN

zoogdieren

amfibieën

reptielen

vogels

vissen

informeren overtuigen

tekstdoelen ontroeren ontspannen

C

D

breuk 1 2 1 4 3 4 1 8 1 3 2 3 1 5 2 5 3 5 4 5 1 10

86

%

kommagetal

50 %

0,50

25 %

0,25

75 %

0,75

12,5 %

0,125

33,3 %

0,33

66,7 %

0,67

20 %

0,20

40 %

0,40

60 %

0,60

80 %

0,80

10 %

0,10

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


E

F

Kringloop van asfalt 1 mengen van nieuwe grondstoffen en gebruikt asfalt 2 verwerking 3 gebruik van de weg 4 frezen

wat Schema’s lezen en maken Het doel van een schema is informeren en zakelijke gegevens visueel/schematisch/overzichtelijk weergeven. Een schema kan: • tonen uit welke delen iets bestaat; • eigenschappen of kenmerken duidelijk maken (overeenkomsten en verschillen, voor- en nadelen); • ideeën, eigenschappen, losse gedachten voor jezelf of anderen ordenen; • een kringloop van herhalende eigenschappen, gebeurtenissen … beschrijven; • feiten, gegevens in een rij plaatsen. Om een schema te maken kun je de lay-out met verschillende middelen ondersteunen, bv. pijltjes, kleuren, tekeningen of icoontjes …

+

Soorten schema’s • Het tabelschema, T-schema of kolommenschema maakt eigenschappen of kenmerken duidelijk (bv. overeenkomsten en verschillen, voor- en nadelen …). • Het waaierschema toont uit welke delen iets bestaat. Elk deel krijgt dan nog verdere informatie. • Het boomschema laat zien uit welke delen iets bestaat. • Een mindmap: mindmapping is een techniek om brainstormideeën, losse gedachten, hoofd- en bijzaken, eigenschappen voor jezelf en anderen te ordenen. • Het cyclisch model beschrijft een kringloop van zich altijd herhalende eigenschappen, verschijnselen, gebeurtenissen … • De feitenketting zet feiten/gegevens in een rij. Als de tijd of chronologie belangrijk is, dan krijg je een tijdlijn.

LES 3 Wat vertelt een tekst?

87


3

Lezen en schematiseren OPDRACHT 4

Bekijk de afbeelding en de tekst.

1 Bedenk een titel. 2 Welk soort schema vind je in afbeelding A? 3 Komt de informatie in de tekst overeen met de info in de afbeelding? Wat kun je daaruit leren? 4 Hoe lees je deze teksten (schema en tekst)?

A schijf 6 000 jr. oud

B

3-delig 5 000 jr. oud

koper/hout 4 500 jr. oud

lichte spaken 3 500 jr. oud

staal/hout 300 jr. oud

spaken/luchtband staal/luchtband lichtmetaal ± 1900 heden

Het wiel is een late uitvinding. Na de laatste ijstijd was onze aarde nog tot ca. 10 000 v.C. vooral met landijs bedekt, waardoor een wiel weinig nut gehad zou hebben. De voorlopers van het wiel waren boomstammen, die over de grond gerold werden. Ongeveer 6 000 jaar geleden ontdekten onze voorouders de as. Twee schijven werden door middel van een stang met elkaar verbonden. Zo ontstonden de eerste karren en wagens. Rond 3200 v.C. werd in Mesopotamië de stabiliteit van kruiwielen verbeterd. Daarvoor legden ze planken tegen elkaar. Die verbonden ze met dwarsbalken en vervolgens sneden ze ze rond uit. Met de verbetering van werktuigen ontstond ca. 4 000 jaar geleden het spaakwiel. De verdere ontwikkeling van het wiel hing af van de geografische omstandigheden. In gebieden waar water en lasten door woestijnen vervoerd moesten worden, was het nauwelijks bruikbaar. Daar bleven ze lastdieren gebruiken. In de loop van de tijd vond het gebruik van het wiel bijna overal ingang. Vooral de Romeinen droegen daartoe bij, doordat ze een geweldig wegennet aanlegden. Pas in het industrietijdperk, in de 19de eeuw, deed het wiel zijn intrede in bijna alle technische terreinen, zoals machines, verkeersmiddelen … De vorm en de functie van het wiel zijn in de loop der tijden niet veranderd. Naar: Loncke. ‘De geschiedenis van het wiel’, www.constructie.weebly.com

5 Zou je de tekst ook in een ander schema kunnen gieten? Hoe zou je dat aanpakken?

woord

de stabiliteit: de vastheid, de stevigheid geografisch: wat de plaats en ligging betreft, aardrijkskundig (de geografie)

88

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


hoe Verschillende leesstrategieën Er zijn verschillende manieren om een tekst te lezen. Je noemt ze de leesstrategieën. ORIËNTEREND lezen: je bekijkt de tekst vlug omdat je wilt nagaan welke tekst je in handen hebt en wat je ermee kunt doen. Je leest de titel en de tussentitels of tussenkopjes en bekijkt de illustraties. Je wilt het lees- en tekstdoel van de tekst kennen. GLOBAAL lezen: je leest het begin en einde van de tekst. Wat is het hoofdonderwerp (thema) van de tekst? Wat is de bron? Je wilt een algemeen (globaal) idee van de tekst krijgen. ZOEKEND lezen: je wilt gerichte informatie vinden. Bv. een antwoord voor een bepaald probleem, een vertaling van een woord … KRITISCH lezen: je vraagt je af of alles wat in de tekst staat, wel klopt. Daarom ga je na of het correct is wat de auteur schrijft. Je vergelijkt met een andere bron of met wat je zelf al weet. GENIETEND lezen: je wilt je enkel ontspannen, je wilt genieten van de tekst. INTENSIEF lezen: je wilt de tekst helemaal begrijpen. Daarom lees je die grondig, alinea na alinea. STUDEREND lezen: je wilt de inhoud van een tekst in je geheugen opslaan om er later mee te werken. Als je een tekst (boodschap) beluistert, dan heb je als ontvanger een (luister)doel. De zender heeft een spreekdoel. De leesstrategie wordt dan een luisterstrategie.

OPDRACHT 5

Lees de tekst.

Maak een schema van deze tekst. Welk soort schema zul je gebruiken? Wat is het verschil tussen een krokodil en een alligator? Alhoewel krokodillen en alligators veel op elkaar lijken, horen ze officieel niet tot dezelfde familie. Ook wat het leefgebied betreft, zijn er grote verschillen. Krokodillen leven eigenlijk bijna in elk continent op het zuidelijk halfrond (Afrika, Zuidoost-Azië, Australië, Zuid-Amerika). Alligators komen alleen in Noord- en ZuidAmerika en China voor. In vergelijking met alligators hebben krokodillen een langere, smallere snuit en wanneer een krokodil zijn bek dicht heeft, zijn al zijn tanden nog te zien. Een alligator heeft een overbeet. Als hij zijn bek dicht heeft, valt de bovenkaak over de onderkaak heen en zijn alleen zijn bovenste tanden te zien. De krokodil behoort tot de familie van de Crocodylidae en kent veertien soorten, de alligator behoort tot de familie van de Alligatoridae en kent acht soorten. Krokodillen eten voornamelijk vogels en grote zoogdieren, alligators eten naast andere zoogdieren ook vis en reptielen. Zowel krokodil als alligator zijn carnivoor, dus vlees- en/of viseter. Naar: ‘Wat is het verschil tussen een krokodil en een alligator?’, www.hetverschiltussen.nl

woord

het continent: een werelddeel de carnivoor: een vlees- en viseter

LES 3 Wat vertelt een tekst?

89


Schema:

1 Vertel de tekst na aan de hand van je schema. Kleur het bolletje als je op deze punten ‘ja’ kunt antwoorden. OO OO OO OO OO OO

Je kunt de tekst navertellen. De gegevens in je schema zijn de belangrijkste. Je gebruikt sleutelwoorden om de belangrijkste gegevens in het schema te noteren. Het schema is bruikbaar voor het doel dat je wilt bereiken. Gegevens die je niet in het schema hebt, zijn toch niet zo belangrijk. Het schema is duidelijk voor jou. Het roept geen nieuwe vragen op.

 Heb je bij een of meer van de punten geen bolletje gekleurd? Vul je schema dan verder aan. 2 Vergelijk met het schema van je buur. Bespreek samen deze vragen. a Welk van de twee schema’s is volgens jou het beste en waarom? b Wanneer maak jij schema’s? c Welk doel heb je dan voor ogen? d Voor wie maak je die schema’s?

90

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


OPDRACHT 6

Bekijk het schema.

Stel drie vragen waar het schema een antwoord op geeft. Een klasgenoot zal die beantwoorden. 1 2 3

IJS

kilocalorieën

vet (gram)

verzadigd vet (gram)

1 bolletje sorbetijs

45

0

0

1 waterijsje

50

0

0

1 bolletje yoghurtijs

67

1

1

1 bolletje schepijs

110

6

4

1 plakje Viennetta

134

7

5

70 gram softijs

155

8

5

1 Snickers

200

13

7

1 Magnum

250

14

9

1 ijscoupe (roomijs met vruchten en slagroom)

491

26

16

OPDRACHT 7

Kies een tekst.

Duid je keuze aan en lees de tekst op diddit. Ga daarna aan de slag met de opdrachten. Tekst A: Klimaatverandering Tekst B: Wat is het verschil tussen fondant en marsepein? 1 Schrijf een passend onderschrift voor de afbeelding(en). 2 Wat maakt de schrijver van het artikel duidelijk? 3 Welk schema zou jij gebruiken om de tekst overzichtelijk weer te geven? Maak zo’n schema op een apart blad.

waarheen Je kunt: • • • •

de gepaste leesstrategie inzetten; een schema lezen en er informatie uit halen; van een tekst een schema maken dat de nodige info bevat; schema’s vergelijken.

LES 3 Wat vertelt een tekst?

91


WORD EEN SCHEMA-EXPERT Oriënteren

o

v

u

r

1 Maak een stamboom van je familie (of kies voor dit alternatief: maak een stamboom van een bekend persoon, bv. van onze Belgische koning). 2 Gebruik daarvoor een boomschema waarin je jouw naam of die van de bekende persoon onderaan zet. Probeer zo ver mogelijk in de tijd terug te gaan (minstens drie generaties – van jou tot bij je grootouders). Denk aan de hoofdletters! Voor een voorbeeld van een boomschema: 3 Leg daarna je stamboom uit aan bekijk schema B op p. 86. twee klasgenoten.

tip

Voorbereiden

o

v

u

r

4 Wat is een stamboom? Hoe ziet een stamboom eruit? Hoe ziet een boomschema eruit? 5 Verzamel de nodige informatie. Waar kun je die vinden? Wie kun je aanspreken?

Uitvoeren

o

v

u

r

6 Maak de stamboom. Denk eraan dat de naam van de jongste onderaan komt.

Reflecteren

o

v

u

r

7 Hoe ging het?

In orde Je traject naar succes De naam van de jongste persoon staat onderaan.

ja

nee

boomschema van je klasgenoot ja

nee

Je stamboom is opgebouwd met een boomschema en bevat minstens drie generaties.

1234

1234

Je gebruikt hoofdletters voor de eigennamen.

1234

1234

Je kunt je stamboom vlot uitleggen aan de anderen.

1234

1234

Werkpuntje voor jezelf: Werkpuntje voor je klasgenoot:

92

jouw boomschema

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


les

Over wie of wat gaat het? Het onderwerp

41

onderwerp zoeken en aanduiden

relatie tussen o en pv aanduiden

persoonsvorm aanduiden

1

korte boodschap SCHRIJVEN

pv spellen in de ott

Wat zie je? OPDRACHT 1

Bekijk de foto’s. Beschrijf wat je ziet.

1 Noteer minstens één zin per beeld. Wees origineel!

1

2

3

Foto 1: Foto 2: Foto 3: 2 Werk verder in duo’s. Onderzoek de zinnen. a Over wie of waarover wordt er in de zin iets gezegd? Wie doet iets? Wie is of wordt iets? Onderstreep die woorden in de zin. b Hoe noem je iets of iemand waarover of over wie iets gezegd wordt? c Wat wordt er over het onderwerp in de rest van de zin gezegd? Markeer de woorden (de rest van de zin). 3 Kies allebei een originele zin van de ander. Vervang ‘wie’ of ‘wat’ door een andere persoon of zaak. Noteer de twee zinnen: LES 4 Over wie of wat gaat het? Het onderwerp

93


2

Een goede verteller OPDRACHT 2

Guy Didelez vertelt. Lees waarover!

1 Lees de inhoud van enkele van zijn boeken. Bram, Sofie en Bert trekken zich het lot aan van hun nieuwe klasgenoot Peter. Die stottert en wordt door de leraar Nederlands gepest. De drie vrienden winnen zijn vertrouwen. Op een dag ontdekken ze zijn geheim. Peter is buikspreker, net als zijn overleden vader. Raspoetin, een van de vier oude, houten poppen waarmee hij optreedt, stottert niet.

De vijftienjarige Janne wordt opgenomen in een psychiatrische instelling. Op haar eigen vraag. Toch is ze nog niet aan praten toe. Niemand weet wat er echt met haar aan de hand is. Zelf zou Janne liever voor eeuwig zwijgen … Plots neemt een jongen tegenover mij plaats. En dat terwijl er nog zoveel andere vrije plaatsen zijn. Hij kijkt me recht in het gezicht. Hij is niet echt knap, maar toch heeft hij iets. Komt het misschien door zijn donkere, wat mysterieuze ogen? Het klikt meteen tussen Sam en Janne. Sams flauwe grapjes en zijn kleine verrassingen vrolijken Janne op. Maar ze brengen haar ook in verwarring. Zou ze bij hem haar hart kunnen luchten? 2 Welk boek zou je willen lezen? 3 Markeer in de zinnen wie of wat iets doet / wie of wat iets is of wordt. Markeer dus het onderwerp van de zin. Het cursieve deel mag je overslaan. 4 Onderzoek het onderwerp van de zinnen. Noteer wat je ontdekt over … de plaats in de zin: de lengte /bouw van het onderwerp: 5 Zoek een zin waarin het onderwerp weinig betekenis heeft. Onderstreep dat onderwerp. 6 Wie of wat doet iets? Wie of wat wordt of is iets? a Omkader de woorden die juist voor of juist achter het onderwerp staan. b Lees alle woorden die je omkaderde opnieuw. c Vergelijk die woorden met elkaar. Welk verschil merk je op?

94

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


7 Lees de eerste tekst over Raspoetin opnieuw en vul het kader aan. waarover ‒ over wie (onderwerp)

woord juist voor of achter onderwerp (persoonsvorm)

Enkelvoud of meervoud? (getal van het onderwerp en de pv)

Bram, Sofie en Bert

enkelvoud / meervoud

Die

enkelvoud / meervoud

De drie vrienden

enkelvoud / meervoud

ze

enkelvoud / meervoud

Peter

enkelvoud / meervoud

eigenschap

a Noteer in de tweede kolom het woord (werkwoord of persoonsvorm ‒ pv) dat juist achter het onderwerp staat. b Markeer in de derde kolom het juiste getal (enkelvoud of meervoud) van de persoonsvorm en het onderwerp. c Welke eigenschap van het onderwerp heb je zonet ontdekt? Noteer die in de laatste kolom.

wat Het onderwerp Het onderwerp (o) is een zinsdeel dat voor de betekenis van de zin echt belangrijk is. Het geeft aan over wie of waarover in de zin iets gezegd wordt. Bv. Intussen verdwijnen Bo's vriend Senne en zijn moeder op een mysterieuze manier. Hoe zoek je het onderwerp? Stel de juiste sleutelvraag: ‘Waarover of over wie wordt er in deze zin iets gezegd?’ Kenmerken 1 Het onderwerp kan bestaan uit een woord of een woordgroep. 2 Het onderwerp staat meestal juist voor of achter de persoonsvorm (pv). 3 Het onderwerp komt overeen in persoon en getal met de pv. 4 Het onderwerp begint niet met een voorzetsel. Bv. Sams flauwe grapjes, zijn enorme relativeringsvermogen en zijn kleine verrassingen vrolijken Janne op. Maar ze brengen haar ook in verwarring.

tip Als je dikwijls hetzelfde onderwerp schrijft, kun je die herhaling vermijden door een verwijswoord of synoniem te gebruiken.

LES 4 Over wie of wat gaat het? Het onderwerp

95


OPDRACHT 3

Onderstreep alle onderwerpen.

Kaat is in de wolken: ze heeft net leren chatten en maakt al meteen een vriend, Wannes. Het klikt tussen de twee jongeren. Al gauw wil Wannes weten hoe het meisje eruitziet. Kaat is echter te beschaamd om een foto online te zetten. Ze heeft een gespleten lip en is erg onzeker over haar uiterlijk. Lien, de beste vriendin van Kaat, stelt het meisje gerust: na alle operaties kun je er bijna niets meer van zien. Toch wil Kaat liever wat wachten. Ze wordt immers opnieuw geopereerd en daarna zal ze er nog beter uitzien. Pas dan zal ze Wannes een foto laten zien. Maar vlak na de operatie staat de jongen zomaar voor de deur. Dit is een optimistisch boek. Het verhaal gaat over een meisje dat leert leven met een aangeboren gelaats­afwijking. Een sterk geschreven verhaal! De auteur maakt het thema op een positieve manier bespreekbaar.

3

Hoe spel je de persoonsvorm? OPDRACHT 4

Bouw zinnen.

1 Bouw per twee minstens vijf zinnen met deze delen.

De zussen Sterre en Katrijn Julie en Lander Soraya Kira, de poes, Ik

96

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen

zwemt in de vijver. lees mijn Facebook. kijken naar een film. spelen in de tuin. vangt vliegen in huis.


2 Maak minstens zes zinnen met deze delen.

Was Zij

kookt jij (graag)

gewonnen! te snel.

De soep Je Spelen Ik

heb wij leven antwoordt

in vrede. een spel? af? over.

3 Hoe heb je de opdracht aangepakt? Bespreek. 4 Maak deze opdrachten. Werk met de zinnen van 1. a Onderzoek de ‘personen’ van het onderwerp. b Onderzoek ook de spelling van het bijbehorende werkwoord. c Verwerk de gegevens in een tabel. Denk aan de persoon en aan enkelvoud en meervoud. enkelvoud

meervoud

d Komen alle personen aan bod? Enkelvoud of meervoud?

LES 4 Over wie of wat gaat het? Het onderwerp

97


OPDRACHT 5

Zoek een reeks werkwoorden die te maken hebben met vertellen.

1 Schrijf de infinitief van de werkwoorden in een woordspin. Op diddit vind je een voorbeeld. Bedenk er minstens zes. 2 Noteer nu van elk werkwoord de stam. Bv. fluisteren g fluister 3 Hoe heb je de stam gevonden?

wat Het werkwoord in de tegenwoordige tijd De onvervoegde vorm van het werkwoord heet de infinitief. De infinitief eindigt meestal op -en. De ik-vorm (of de infinitief – en) van het werkwoord wordt de stam genoemd. De vervoegde vorm van het werkwoord heet de persoonsvorm. Hij komt in persoon en getal overeen met het onderwerp: • als één persoon een handeling uitvoert of een toestand meemaakt, dan schrijf je het onderwerp en de persoonsvorm in het enkelvoud. • als meer dan één persoon een handeling uitvoert of een toestand meemaakt, dan schrijf je het onderwerp en de persoonsvorm in het meervoud. Enkelvoud en meervoud worden het getal genoemd. Je vervoegt het werkwoord door te vertrekken van wat je hoort. Daarvoor kun je volgend werkwoordschema gebruiken: Is het een pv?

ja

nee

Zoek het onderwerp en de pv.

onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) 1e persoon enkelvoud

2e persoon enkelvoud

3e persoon enkelvoud

1e/2e/3e persoon meervoud

ik

jij/je/u

hij/zij/ het …

wij/jullie/ zij …

STAM

STAM + t

STAM + t

STAM + en

MAAR … jij/je na pv: STAM

onvoltooid verleden tijd (ovt) geen klankverandering

klankverandering

STAM + de(n)

Schrijf wat je hoort.

STAM + te(n)

Let op! Hoor je d/t achteraan? Luister naar de wij-vorm.

Schrijf wat je hoort. Bv. de vergrote foto, de verbrande vinger, gelopen, de uitgeputte jongen … Hoor je d/t achteraan? Verleng. OF Luister naar de laatste klank voor de -en van de infinitief (kijkletter).

Twijfel je? Denk aan het werkwoord spelen of werken. Daar hoor je wat je moet schrijven.

98

ik speel

jij speelt speel jij

hij speelt

wij spelen

ik speelde

ik werk

jij werkt werk jij

zij werkt

jullie werken

zij werkten

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen

kijkletter = letter van 't kofschip  t andere letter  d Bv. gewerkt, gespeeld


Of je redeneert op deze manier: ENKELVOUD ik = stam

Ik fluister

je/jij = stam + t Als het onderwerp achter de persoonsvorm staat, dan schrijf je de stam.

Je/jij fluistert MAAR fluister jij

hij, zij (enk), het = stam + t

Hij fluistert / zij fluistert / het kind fluistert

MEERVOUD wij = stam + en (infinitief)

Wij fluisteren

jullie = stam + en (infinitief)

Jullie fluisteren

zij (mv) = stam + en (infinitief)

Zij fluisteren

OPDRACHT 6

Noteer de tegenwoordige tijd van de werkwoorden.

1 Markeer in de zin eerst het onderwerp dat bij het werkwoord hoort. 2 Noteer de stam en de uitgang in de kolommen en schrijf dan de correcte werkwoordsvorm in de zin. WERKWOORD

STAM

UITGANG

ZIN

behoren

De bij            tot een superfamilie.

verschillen

Bijen            van de meeste andere (vleesetende) vliesvleugeligen door het dieet van nectar en stuifmeel.

maken

Bijen zijn vooral gekend om de honing die de honingbij            .

houden

Een imker            bijen voor de productie van honing.

onderscheiden

Vandaag            de wetenschap heel wat soorten bijen.

beschrijven

Wetenschappers            in hun werken ongeveer 20 000 bijensoorten.

beschouwen

Ze            de hommel als een bij met een langere beharing, waardoor ze in koelere streken kunnen overleven.

LES 4 Over wie of wat gaat het? Het onderwerp

99


OPDRACHT 7

Vul de correcte vorm van het werkwoord in de zin in.

1 Vervoeg de werkwoorden in de ott (tegenwoordige tijd). Noteer de oplossing in de tweede kolom. Mode voor honden Elk jaar (samenwerken) de klerenwinkels van H&M met een bekend merk. Dat (doen) de winkels al sinds 2004. In november (stellen) H&M de kleren voor van het Italiaanse Moschino. Dat merk (houden) van speelse mode. Moschino (gebruiken) daarom figuren van Disney. De directeur van het merk (vertellen) dat er nu ook kleren voor huisdieren te koop zijn. (Dragen) hondjes Moschino? De eerste beelden (zijn) al te zien. Wat (mogen) een fan van mode nog verwachten? Daarop (moeten) hij wachten tot 8 november. Naar: Wablieft

Chocopasta is niet gezond Een boterham met ‘choco’ (zijn) niet gezond. Dat (bewijzen) een onderzoek van Test Aankoop. Het onderzoek (testen) 25 soorten chocopasta. Volgens Test Aankoop (scoren) er maar één soort echt veilig. In de andere soorten (zitten) gevaarlijke stoffen. Die stoffen (kunnen) zelfs zorgen voor kanker. Volgens de wet (zitten) er niet te veel van die stoffen in chocopasta. Toch (vinden) Test Aankoop het beter dat kinderen geen chocopasta eten. Maar wat (denken) een kind zelf? En wat (kopen) de ouders? Naar: Wablieft

2 Markeer in elke zin eerst het onderwerp dat bij het werkwoord hoort. Schrijf de werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Steekmuggen of muskieten (zijn) de bekendste muggen. Een mug (zijn) een onschuldig insect. Ze (leven) van nectar. De mens (kennen) de mug als een lastig diertje. Een vervelende mug (zuigen) bloed. Vooral een vrouwelijke mug (komen) in actie tijdens de aanmaak van de eitjes. Bij de mens (resulteren) dat meestal in een rode jeukende bult. Stekende muggen (aanrichten) ook veel schade; ze verspreiden ziekten. In tropische gebieden (verspreiden) een mug op grote schaal vaak dodelijke ziekten ‒ onder andere malaria ‒ waaraan jaarlijks miljoenen mensen sterven. Een regendruppel die een mug in volle vlucht (raken), is als een botsing tussen een mens en een bus, behalve dat de mug het (overleven). Een mug (leven) van plantensappen als nectar. Het (zijn) een vrij onopvallend insect. In rust (vouwen) ze haar twee vleugels achter de rug. Het achterste paar poten (zijn) bij veel soorten langer en (steken) in rust naar achteren. Dat (doen) de mug om eventuele aanstormende vijanden waar te nemen. In plaats van die te zien, (voelen) de mug de luchtwervelingen met de achterpoten. Bij gevaar (vliegen) ze snel weg.

100

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


OPDRACHT 8

Onderzoek de spelling van de persoonsvormen.

1 Markeer de werkwoorden. Bespreek per twee.

Zoek eerst het onderwerp met het bijbehorende werkwoord. Gebruik termen als persoon, stam, uitgang …

A

B

Oranjeachtig rozerood

Er lopen overal riviertjes onder mijn vel

De zon zakt en de dagelijkse kleuren vloeien samen alsof een schilder zijn kwast schoonspoelt in een glazen pot: de tinten van het doek waaien door het water. Twintig, dertig tellen later mengen ze tot donker en zakken naar de bodem. Kijk! Zo valt de nacht.

Er lopen overal riviertjes onder mijn vel. En ik zie die blauwe adertjes wel, maar ik voel ze niet, ik hoor ze niet, ik weet niet waarheen ze stromen. Mijn lijf is een terrein waar ik zelf niet kan komen. Mijn lijf is een geheim met een huid, hier aan de buitenkant. Ik kan niet bij mezelf naar binnen. Ik ben mijn eigen buitenland.

L. Vogelesang. Zeg gauw iets spijkerhards. Amsterdam, Querido

tip

E. Van de Vendel. De groeten van Superguppie. Amsterdam, Querido

2 Kies een van beide gedichten en verander het onderwerp op bepaalde plaatsen in het gedicht. Lees maar voor. 3 Vul zelf de juiste vorm van de werkwoorden in. Mama Mama (bellen)             met

en (halen)             mijn snoep uit

iemand van haar werk

het papier.

en (leggen)             een knoop

Mama (praten)             met papa

in mijn sjerp.

terwijl ze in mijn ogen (kijken)          .

Mama (wachten)             op

Mama (kunnen)             altijd

een kaartje van de kassier

overal alles tegelijk. F. Adam. Waarom ik altijd nee zeg. Amsterdam, Querido

waarheen Je kunt: • • • • • •

het onderwerp onderzoeken; het onderwerp aanduiden in de zin; de relatie onderwerp – persoonsvorm aanduiden; de stam van een werkwoord vormen; de persoonsvorm aanduiden; een werkwoord vervoegen in de tegenwoordige tijd.

LES 4 Over wie of wat gaat het? Het onderwerp

101


INFORMEER MET EEN BERICHTJE Oriënteren

o

v

u

r

1 Je bent alleen thuis. Plots schiet je iets te binnen. Hoe breng je je ouders op de hoogte?

Voorbereiden

o

v

u

r

2 Dit keer schrijf je een boodschap op een blaadje. Breng je boodschap in een goede zin. Vertel … a b c d

dat je in bad zit. dat je voor oma even eieren moest halen. dat je naar je beste vriend(in) een boek terugbrengt. dat je in de sportclub/dansles je rugzak vergeten hebt en dat je even teruggereden bent.

3 Wat zal het onderwerp van je zin zijn? Probeer in je boodschap een tweede zin te schrijven met een ander onderwerp.

Uitvoeren

o

v

u

r

4 Kies drie situaties. Gebruik de tegenwoordige tijd. 5 Aanvullend verzin je zelf nog iets. Werk op een apart blad of schrijf op een post-it.

Reflecteren

o

v

u

r

Je traject naar succes

jij

je klasgenoot

De boodschappen kloppen met de opdracht.

1234

1234

Je gebruikt telkens het goede onderwerp.

1234

1234

Elke boodschap krijgt ook een ander onderwerp

1234

1234

Je gebruikt de correcte spelling van het werkwoord in de tegenwoordige tijd.

1234

1234

Heb je ook een eigen situatie verzonnen?

ja

Werkpuntje voor jezelf:

102

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen

nee


les

5

Heksen, brandstapels en bezemstelen … Zelfstandige naamwoorden

zelfstandig naamwoord herkennen en aanduiden

genus bepalen

lidwoord kiezen

1

ENKELVOUD EN MEERVOUD gebruiken

toneelstukje BEWERKEN

stofnaam herkennen

Win het woord! OPDRACHT 1

Speel het spel. Je leraar legt de spelregels uit.

Lees daarna de tekst en markeer de woorden die in het spel aan bod kwamen. Van zwarte kunst tot witte heks: alles over heksen vroeger en nu. Maar dan wel over échte heksen natuurlijk. Voor alle jonge heksengekken die zelf het liefst een heks zouden worden en willen weten of heksen ook echt kunnen heksen. Lang geleden had elk dorp wel een vrouwtje dat met kruiden en oude rituelen helpen kon bij ziekte en ander gevaar. Omdat ze vaak ‘s nachts hun mysterieuze praktijken uitvoerden, werden hun al snel allerlei magische krachten toegedicht: ze konden vliegen of zichzelf in een dier veranderen. Men raakte ervan overtuigd dat die heksen samenwerkten met de duivel en schuld hadden aan alles wat er misging. Hekserij werd streng verboden en heksen werden vervolgd. Dat leidde tot de bekende heksenproeven, folteringen en de brandstapel. Hele dorpen raakten in de ban van de angst en het regende valse beschuldigingen. Wie had kunnen denken dat diezelfde heksen model zouden staan voor de nu zo populaire ‘moderne’ heksen? Kinderen dromen ervan te kunnen heksen. Overal kun je heksenspullen kopen (van punthoeden tot kromme neuzen), kranten, tijdschriften en boeken staan er vol mee en Halloween groeit uit tot een nationale heksendag. Tijd dus voor een boek met het verhaal van de echte heks. En antwoorden op alle vragen over heksen. Waaraan herken je een heks? Waarom vliegen heksen op een bezemsteel? Is een toverstaf gemaakt van hout? Kunnen heksen heksen of doen ze dat alleen in sprookjes? Waarom dragen heksen een zwarte puntmuts? Hebben ze een zwarte kat? Hoeveel heksen zijn er verbrand? Hoe kon men weten wie een heks was en wie niet? Hoe word je een echte heks? Kathleen Vereecken schrijft historische jeugdboeken en werkt als journaliste. Na een interview met een moderne heks raakte ze helemaal in de ban van de hekserij en ging ze op onderzoek uit. Veel plezier met dit magische boek! Naar: K. Vereecken. Kunnen heksen heksen? Amsterdam, Querido

Tot welke woordsoort behoren de gemarkeerde woorden?

woord

mysterieus: raadselachtig de foltering: marteling waarbij ze iemand opzettelijk lichamelijke pijn bezorgen historisch: wat te maken heeft met de geschiedenis

LES 5 Heksen, brandstapels en bezemstelen … Zelfstandige naamwoorden

103


2

Wat weet je nog? OPDRACHT 2

Kun jij alle zelfstandige naamwoorden vinden? Test jezelf en houd je voortgang bij op diddit.

Markeer de zelfstandige naamwoorden in de tekst. Door boeken, films en strips hebben velen van ons een vastomlijnd idee gekregen van hoe heksen en tovenaars eruitzien. Heksen zijn steevast lelijke oude feeksen met een puntmuts. Tovenaars zijn oude mannen met lang, zilvergrijs haar en een enge mantel met capuchon. Toch zou die beschrijving vele mensen in verschillende delen van de wereld niets zeggen. Sommige mensen stelden zich magiërs voor als vreemd uitziende figuren. Andere mensen denken net dat tovenaars er heel gewoon uitzien en zich enkel onderscheiden door hun geheime kennis van de magie. D. Hill. Ooggetuigen – Heksen en tovenaars. Amsterdam, Memphis Belle

OPDRACHT 3

Zelfstandige naamwoorden geven een naam aan personen, voorwerpen …

Om een zelfstandig naamwoord te kunnen vinden, is het goed dat je een paar dingen weet. Lees de weetjes en los de vragen op.

weetje

Voor de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een lidwoord zetten.

Voorbeeldzin: In het verhaal van Sneeuwwitje is de jaloerse stiefmoeder eigenlijk een heks. 1 Zoek in de voorbeeldzin die woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten en som ze op. Schrijf het lidwoord erbij: 2 Welke verschillende lidwoorden heb je ontdekt? Wanneer gebruik je elk van die lidwoorden? Kijk eventueel in een woordenboek. 3 In de voorbeeldzin vind je één zelfstandig naamwoord waar je geen lidwoord (in het enkelvoud) voor kunt zetten. Om welk woord gaat het? Hoe komt het dat je voor dat woord geen lidwoord kunt plaatsen? 4 Kies een gepast lidwoord bij het zelfstandig naamwoord: de of het. a     blik van de leraar voorspelt niet veel goeds. b Gooi     blik altijd waar het hoort. c De spits raakte     bal met zijn linkerhand. d Op     bal van de burgemeester was veel volk.

woord

de capuchon: een kap aan de kraag van een trui, jas of T-shirt

104

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


wat Het zelfstandig naamwoord – het lidwoord Een zelfstandig naamwoord (zn) geeft een naam. Voor de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een lidwoord zetten. Bv. het verhaal – de stiefmoeder – een heks ‘Een’ is een onbepaald lidwoord en kun je voor bijna alle zelfstandige naamwoorden gebruiken. Bv. een verhaal – een stiefmoeder – een heks ‘De’ en ‘het’ zijn bepaalde lidwoorden. Je gebruikt ‘de’ voor mannelijke en vrouwelijke woorden en ‘het’ voor onzijdige woorden. Bv. verhaal (onzijdig) g het verhaal stiefmoeder (vrouwelijk)  de stiefmoeder De keuze van het lidwoord kan een andere betekenis geven aan het zn. Bv. de voetbal (bal) ‒ het voetbal (spel) een vriend (een van de vele vrienden) – de vriend van mijn zus (slechts een specifieke vriend) Omdat in het Nederlands mannelijke en vrouwelijke woorden allebei het lidwoord ‘de’ krijgen, voelen wij niet altijd goed aan of een woord mannelijk of vrouwelijk is. Het genus van een woord kun je vinden in het woordenboek.

tip Als je het woord door ‘hij’ of ‘zij’ probeert te vervangen, ontdek je het genus.

Voor woorden die een persoonlijke naam aanduiden voor iets of iemand (eigennaam), kun je geen lidwoord zetten. Bv. Sneeuwwitje Het ontkennend lidwoord ‘geen’ duidt op de afwezigheid van iets of op een ontkenning. Bv. Geen mens zal dat geloven.

4 Ga na of de zelfstandige naamwoorden uit de voorbeeldzin een meervoud hebben. Onderzoek ook wat er met het lidwoord gebeurt.

weetje De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud.

5 Wat valt je op?

LES 5 Heksen, brandstapels en bezemstelen … Zelfstandige naamwoorden

105


wat Meervoud van een zelfstandig naamwoord De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud. Bv. de verhalen – de stiefmoeders – de heksen Woorden die een persoonlijke naam (eigennaam) van iemand of iets aanduiden, hebben meestal geen meervoud. Bv. Sneeuwwitje, Zweinstein

6 Ga na of de zelfstandige naamwoorden uit de voorbeeldzin een verkleinwoord hebben. Onderzoek ook wat er met het lidwoord gebeurt.

weetje De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een verkleinwoord.

7 Wat valt je op? Bekijk ook het lidwoord.

wat Het verkleinwoord van een zelfstandig naamwoord De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een verkleinwoord. Bv. het verhaaltje – het stiefmoedertje – het heksje Woorden die een persoonlijke naam aanduiden van iets of iemand (eigennaam), hebben meestal geen verkleinwoord. Soms zijn die woorden al een verkleinwoord op zich. Bv. Sneeuwwitje – (Hans en) Grietje Je gebruikt verkleinwoorden om iets kleins aan te geven, maar een verkleinwoord duidt soms ook een bepaalde gevoelswaarde aan. Bv. Wat een lief hondje. (teder, liefkozend) Onze buur kocht een nieuw autootje. (ironisch bedoeld)

OPDRACHT 4

Je gaat in groep op ontdekkingstocht door het landschap van zelfstandige naamwoorden.

Elke groep neemt een deelopdracht voor zijn rekening en wordt expert in dat deel. Je gaat aan de slag met de woorden uit het spel of uit de tekst bij het spel. Straks worden de groepen herverdeeld en vertelt elke expert iets over zijn ontdekking.

106

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


DEEL A – Expertengroep 1

wat

Een zelfstandig naamwoord geeft een naam aan Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die een naam geven aan een persoon, dier, zaak of begrip. Bv. de heks – de kat – het hout – de angst Ze kunnen in het enkelvoud of in het meervoud voorkomen. Bv. kruiden – boeken – sprookjes Ze kunnen ook als verkleinwoord voorkomen. Bv. het vrouwtje

DEEL B – Expertengroep 2

wat Soorten zelfstandige naamwoorden: soortnaam of eigennaam Zelfstandige naamwoorden kunnen soortnaam of eigennaam zijn. Soortnamen duiden een soort aan. Die zelfstandige naamwoorden schrijf je met een kleine letter. Bv. het vrouwtje – de kat – het dorp Eigennamen geven een persoonlijke ‘eigen’ naam aan een persoon, dier of ding. Die zelfstandige naamwoorden schrijf je met een hoofdletter. Bv. Kathleen – Halloween

3

Oefenen met zelfstandige naamwoorden OPDRACHT 5

Woordenfamilie: lees de woordenrijen.

Welke woorden zijn zelfstandige naamwoorden? Markeer ze. heksje – hekserij – geheks – heksen – behekst toveren – tovenaar – betoverd – tovenarij – toverstaf angst – beangstigend – angstig – angsthaas – angsten vrouwtje – vrouwen – vrouwelijk – vrouw – jonkvrouw kruiden – kruidig – gekruid – kruidje-roer-mij-niet film – verfilmd – filmisch – Harry Potterfilms

LES 5 Heksen, brandstapels en bezemstelen … Zelfstandige naamwoorden

107


OPDRACHT 6

Lees dit artikel.

1 Markeer alle zelfstandige naamwoorden. 2 Omcirkel alle eigennamen met groen. Blijf uit de buurt van een zwarte kat Vroeger geloofden sommige volkeren dat de kat het symbool was van het kwaad. Duivels en heksen konden veranderen in katten. In de middeleeuwen had vooral de zwarte kat het zwaar. Er bestonden spelletjes om de dieren pijn te doen of te doden. In Frankrijk en Portugal werden katten verbrand in een zak. De overblijfselen zouden geluk brengen. Vele mensen geloven nog altijd dat een zwarte kat ongeluk brengt. Je wilt dus geen zwarte kat tegenkomen op straat. In sommige landen of culturen is het anders. In Engeland brengt een zwarte kat net geluk en brengt een witte kat ongeluk. De oude Egyptenaren vereerden dan weer de kat. Ze hadden zelfs een godin met het hoofd van een kat. Ze heette Baset. Naar: ‘Samenleving: Blijf uit de buurt van een zwarte kat', Wablieft

OPDRACHT 7

Lees het artikel.

1 Markeer alle zelfstandige naamwoorden. Pluk een klavertjevier Het klavertjevier is een teken van geluk. Klaver zou beschermen tegen betoveringen van heksen, en dan vooral het klavertjevier. Wie een klavertjevier heeft, kan zien welke mensen heksen zijn. Ook kun je dan onzichtbare feeën zien. Als je droomt van een klavertjevier, zul je lang en gelukkig getrouwd zijn. Als een meisje een klavertjevier in haar rechterschoen doet, zal zij trouwen met de eerste man die zij tegenkomt. Dat kan dus een geluk of een ongeluk zijn. Een klavertje met vijf blaadjes laat je het best staan. Het zou ongeluk brengen. Naar: ‘Samenleving: Pluk een klavertjevier‘, Wablieft

+

2 Herlees het artikel. Maak van alle zelfstandige naamwoorden een verkleinwoord. Welke problemen/bijzonderheden kom je tegen bij deze zelfstandige naamwoorden? de eerste man die geluk ongeluk meisje

108

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


3 Vul het verkleinwoord van het opgegeven woord in. Welk effect krijg je? Bespreek samen met je buur. Kies uit deze mogelijke effecten: klein – liefkozend – ironisch – speels – teder – meevoelend – verbloemend foto

Ik heb jouw

altijd in mijn portemonnee.

cadeau

Wat een lief

!

A4

Moet al die informatie op een

?

X Veel baby

van je allerliefste zoon.

Je was een schattig

.

vakantiewoning Ons

lag prachtig tegen een heuvel aan.

schip Het

meerde aan in de haven.

pad

Blijf op het

trofee

Het was leuk dat elk kind een

melodie

Ik krijg dat

, je mag niet op het gras lopen. kreeg. niet uit mijn hoofd.

4 a Schrijf naast elk verkleinwoord de gewone vorm van het zelfstandig naamwoord. bloempje

cakeje

lammetje

jongetje

rendez-voustje

pianootje

winterkoninkje

defileetje

diefstalletje

skietje

b Markeer de letters die bij het zelfstandig naamwoord (grondwoord) gevoegd werden om het te verkleinen. Bespreek samen. Noteer een kort besluit. c Met welk woord uit a kun je deze vergelijken? Geef telkens het verkleinwoord. – taxi

– kom

– bal

– paraplu                – café

LES 5 Heksen, brandstapels en bezemstelen … Zelfstandige naamwoorden

109


OPDRACHT 8

Kijk naar de meervoudsvorming.

1 De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud. Bij sommige zelfstandige naamwoorden gebeurt er iets vreemds bij de meervoudsvorming. Omcirkel het zelfstandig naamwoord dat niet in het rijtje thuishoort. Verduidelijk je keuze. a bezemsteel – puntmuts – pad – toverstok b kind – lam – hersenen – ei c aardappel – horloge – keuze – gemeente d wereld – muziek – vriend – melk 2 Twijfel je soms over de spelwijze van een meervoud? Dat is heel begrijpelijk. Vergelijk deze woorden maar eens. MAAR ogenblik g ogenblikken

dommerik g dommeriken

muis g muizen

paus g pausen

brief g brieven

fotograaf g fotografen

melodie g melodieën

bacterie g bacteriën

café g cafés

ski g ski’s

hobby g hobby’s

spray g sprays

zee g zeeën

abonnee g abonnees

gsm g gsm’s

bmx g bmx’en

a Zoek in je Trajectwijzer op hoe het verschil in spelling te verklaren valt. b Schrijf het meervoud van deze woorden in het juiste vakje van de tabel. baby – bedrijf – cd – comité – cowboy – dictee – duo – dwaas – een x – fantasie – filosoof – gans – graaf – idee – jockey – kaars – lolly – luierik – muisklik – olie – oma – perzik – porie – portemonnee – prins – sms – statief – tante – theorie – trofee – tv – valstrik – x

110

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


OPDRACHT 9

Lees de tekst.

1 Vul de ontbrekende woorden in. 2 Markeer het woord waarnaar ze verwijzen. 3 Zoek het genus van dat woord op in een woordenboek en controleer je oplossing.

Alle vrouwen, of liever heksen, zaten onbeweeglijk op hun plaats en staarden als gehypnotiseerd naar iemand die plotseling op het podium was verschenen. Het was ook een vrouw.      was klein, vast niet meer dan een meter veertig.      droeg een nogal elegante, lange zwarte japon.      kwam tot op de grond. Haar lange zwarte handschoenen kwamen tot aan haar ellebogen. Anders dan de anderen had ze geen hoed op. Ik vond helemaal niet dat ze op een heks leek, maar ze kon onmogelijk geen heks zijn, wat deed ze daar anders op dat podium? Heel langzaam hief de jonge vrouw op het podium haar handen op naar haar gezicht. Ik zag haar gehandschoende vingers iets loshaken achter haar oren en toen … toen pakte ze haar wangen vast en trok haar gezicht eraf! Met haar handen haalde ze      zo weg. Het was een masker! Ze legde      voorzichtig op een tafeltje naast zich. Daarna keerde ze zich weer naar ons toe; en ik schreeuwde het bijna uit! R. Dahl. De heksen. Baarn, De Fontein

waarheen Je kunt: • • • • • • •

een zelfstandig naamwoord herkennen en de kenmerken geven; een gepast lidwoord bij een zelfstandig naamwoord gebruiken; het genus van een zelfstandig naamwoord opzoeken/geven; het meervoud van een zelfstandig naamwoord vormen; het verkleinwoord van een zelfstandig naamwoord vormen; het effect van het gebruikte verkleinwoord geven; het onderscheid tussen een soortnaam en een eigennaam aangeven.

woord

gehypnotiseerd g de hypnose: een kunstmatig opgewekte slaaptoestand elegant: bevallig, sierlijk, stijlvol

LES 5 Heksen, brandstapels en bezemstelen … Zelfstandige naamwoorden

111


goochelen met zelfstandige naamwoorden Oriënteren

o

v

u

r

1 Lees aandachtig het toneelfragment. Wat valt je op? Is het eenvoudig om de tekst te begrijpen?

Voorbereiden

o

v

u

r

2 Bewerk het toneelstukje creatief per twee. Vervolgens breng je het op een overtuigende manier voor de klas. a Vul de gaten met zelfstandige naamwoorden. Kies zorgvuldig. Afhankelijk van de woorden die jij kiest, wordt het stuk grappiger, ernstiger, geloofwaardiger … b Tevreden? Verdeel dan de rollen. Wie speelt de goochelaar? Wie neemt de rol van assistent voor zijn rekening? c Decor: wat heb je nodig om een gepast decor te maken? Wie brengt wat mee naar de klas? Maak afspraken. d Oefenen maar!

Uitvoeren

o

v

u

r

3 Breng het toneelstukje voor de klas. Houd rekening met de criteria in het reflectiekader.

Reflecteren

o

v

u

r

4 Hoe ging het? In orde Je traject naar succes

jij

je klasgenoot

Je hebt het toneelfragment creatief bewerkt met goedgekozen zelfstandige naamwoorden.

1234

1234

Je zorgt voor passende attributen en decorelementen.

1234

1234

Je leeft je goed in je rol in.

1234

1234

Je spreekt voldoende luid.

1234

1234

Je articuleert duidelijk.

1234

1234

Waar ben je tevreden over? Noteer een werkpuntje voor jezelf: wat zou je een volgende keer anders aanpakken?

112

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


les

Speeddaten met een boek

6

bibliotheek

spreken over leesgedrag kern van het verhaal achterhalen

1

leesvoorkeur VERWOORDEN spreken over boeken

Eerste date: op wandel … OPDRACHT 1

Lees de tekst. Bespreek per twee.

Speeddaten in de bibliotheek Blind daten, speeddaten, internetdaten: je kunt het zo gek niet bedenken of het bestaat. Nu bestaat er ook zoiets als bibdaten. De deelnemers praten over hun passie voor boeken. De bibliotheek van Leuven organiseerde in het kader van Kulturama voor de eerste keer een bibdating. Het leek een beetje op speeddating, maar dan tussen de boeken. De organisatoren wilden komaf maken met het stereotiepe beeld dat bibliotheken muf en saai zijn. Een tijdje geleden had de bibliotheek al zoiets georganiseerd tijdens de Week van de Bibliotheek, maar dat had toen weinig succes. Frederika Van Wing is laaiend enthousiast over bibdating. ‘Het is voor iedereen toegankelijk, je hoeft geen vrijgezel te zijn. Het is een originele formule om over boeken te praten en nieuwe mensen te leren kennen. Natuurlijk kun je eraan deelnemen om aan een lief te geraken, maar je kunt ook gewoon nieuwe vrienden maken die dezelfde passie voor boeken delen als jij.’ Naar: ‘Speeddaten in de bibliotheek’, De Standaard

1 Zou jij aan zo’n initiatief willen deelnemen? Waarom wel/niet? 2 Ben je lid van een bibliotheek? 3 Neem je weleens deel aan initiatieven van de bib? Welke? 4 Formuleer een suggestie voor een activiteit die de bib in jouw gemeente kan organiseren.

woord

stereotiep: traditioneel, vastgeroest

LES 6 Speeddaten met een boek

113


OPDRACHT 2

Wat wil je weten van een ander als het over boeken gaat?

1 Noteer drie vragen waarin je informeert naar persoonlijke boekenweetjes. Dat kan gaan over favoriete boeken of auteurs … 2 Wandel door de ruimte. Stel je vraag bij een ontmoeting aan een klasgenoot. Ga dan verder en stel een nieuwe vraag aan een andere klasgenoot.

OPDRACHT 3

tip Je antwoord is meer dan ja of nee. Vul aan met ‘want … ‘, ‘omdat …’ Je kunt ook doorvragen als je meer wilt weten dan wat je als antwoord krijgt.

Noteer twee zaken die je uit de eerste date wilt onthouden.

2

Tweede date: spreken over boeken OPDRACHT 4

Bekijk de cover en eerste bladzijde van elk boek.

De vlucht van de kraanvogel – Danny De Vos Na de scheiding was alles verdeeld. De witleren sofa bleef bij zijn moeder in het oude huis. De rode koelkast ook. Net als de grote keukentafel, het tweepersoonsbad, de foto’s aan de muur en de kerstboom (die nep was). Nu Melle Kriekemans erover nadacht, besefte hij ineens dat zijn vader vooral boeken had meegenomen. En wat kleren. Het was alweer een paar jaar geleden dat hij vertrokken was. Veel was er voor Melle toen niet veranderd, alleen dat zijn vader sindsdien een paar straten verderop woonde. Zijn moeder was zelfs in het drukke advocatenkantoor van haar ex blijven werken. Echte ruzie hadden zijn ouders dus niet. Tot nu. ‘Mijn besluit staat vast. Het spijt me, Melle, maar we gaan verhuizen’, had Suzannah op een dag bij het ontbijt gezegd. ‘Verhuizen? Waarom?’ Melle wilde helemaal niet verhuizen. Hij vond dat zijn moeders uitleg nergens op sloeg: een nieuw leven beginnen kon ze alleen maar doen op een plek waar niets haar nog aan haar oude leven deed denken. Huh? En hij dan? Deed hij haar niet aan haar oude leven denken? Verhuizen was veel erger dan de scheiding zelf. Maar er was niets aan te doen, Suzannah dreef haar zin door. Zelfs zijn vader, die het verhuisidee ook waanzin vond, kon haar niet ompraten. Er was zo’n daverende ruzie van gekomen dat zijn moeder ontslag had genomen. D. De Vos. De vlucht van de kraanvogel. Amsterdam, Ploegsma

114

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


Broederband – De spookgezichten – John Flanagan ‘Dat bevalt me niks’, zei Thorn. Er verscheen een rimpel in zijn neus terwijl hij de vochtige zeelucht opsnoof. Hij stond met Hal op de pier van het haventje van Kasteel Dun Kilty in Clonmel. Het kasteel lag een paar kilometer landinwaarts en het haventje was de uitvalsbasis voor een bescheiden vissersvloot, die voedsel voor de kasteelbewoners en het omliggende stadje verzorgde. Daarnaast legden er soms schepen aan met berichten voor koning Sean, de heerser van Clonmel. Een van die schepen was de Reiger. De bemanning had een pakket getekende en verzegelde papieren aan de koning overhandigd waarin het verdrag tussen Skandia en Clonmel werd bevestigd. Soortgelijke overeenkomsten waren in de drie andere koninkrijken aan de Hiberniaanse kust afgeleverd. Erak schakelde voor dergelijke taken graag de Reiger in. Het was een snel en beweeglijk schip en Hal was een betrouwbare navigator. Hun taak zat er nu op en het werd tijd om terug naar huis te gaan. Het weer beloofde echter weinig goeds.. J. Flanagan. Broederband 6 - De spookgezichten. Haarlem, Gottmer

Littekens – Anke de Vries Ze zag de jongen te laat. Hij zat bij de driesprong en leunde met zijn rug tegen een boomstam. Enkele meters van hem vandaan lag een fiets in de berm. Clara hield haar pas in en stond in tweestrijd. Teruggaan was opvallender dan gewoon voorbijlopen. Ze stak de weg over, zodat de afstand tussen hen groter zou zijn als ze hem passeerde. De stem van Stromae zong door. De muziek op haar iPod had haar zo in beslag genomen dat ze niet op de omgeving had gelet en nu zat daar opeens die jongen, leunend tegen een eik. Waarschijnlijk een toerist die op doortocht was. Ze zou geen notitie van hem nemen en gewoon doorlopen. Clara duwde de donkere zonnebril vaster op haar neus. De zon brandde, het was bloedheet, haar T-shirt plakte op haar huid. De driesprong naderde, ze versnelde haar pas en bleef star voor zich uitkijken. Stromae begon aan een nieuw lied. De afstand tussen haar en de jongen werd steeds kleiner en ze merkte verschrikt op dat hij wat moeizaam aanstalten maakte om te gaan staan. Ik negeer hem gewoon, sprak ze zichzelf toe. Vanuit haar ooghoeken zag ze hem staan. Zijn mond bewoog, maar ze verstond hem niet door de muziek. Ook al had ze hem verstaan, dan zou ze nog niet gereageerd hebben.. A. de Vries. Littekens. Rotterdam, Lemniscaat

LES 6 Speeddaten met een boek

115


Bekijk ook deze twee boeken: 20 vragen voor Gloria – Martyn Bedford Lichaam van licht – Jelmer Soes

1 Maak een keuze: welk boek zou je wel willen lezen? Welk boek zou je niet willen lezen? 2 Waarover zal het boek dat je wel wilt lezen gaan? Noteer de kern van het verhaal. Waar vond je de info? Titel boek: Kern van het verhaal: De kern heb je afgeleid uit: OPDRACHT 5

Wandel opnieuw door de klas.

Deel je keuze mee aan de klasgenoot die je ontmoet. Je wisselt je keuze uit met minstens drie leerlingen.

waarheen Je kunt: • • • •

116

vertellen waarom je voor een bepaald boek kiest; de kern van het verhaal achterhalen voor het lezen; spreken over lezen en je eigen leesgedrag; stilstaan bij het lezen door er met een ander over te praten.

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


Laat je niet zomaar verleiden Oriënteren

o

v

u

r

1 Welke verhalende boeken vond je leuk om te lezen?

Voorbereiden

o

v

u

r

2 Breng zo’n boek mee naar de klas. 3 Bereid je goed voor: vertel kort waarom een klasgenoot het ook zou moeten lezen. Wat is de kern van het verhaal?

Uitvoeren

o

v

u

r

4 Je werkt in duo’s en schuift twee keer door. a Je voert een gesprek over je boek. Een gesprekje duurt telkens twee minuten, dan neemt de ander over. Na de tweede twee minuten schuift een leerling door. De leraar geeft aan hoe dat gebeurt. b Stel je boek kort voor: wat is de kern van het verhaal? c Stel elkaar vragen over het boek. d Overtuig de ander om het boek te lezen.

Reflecteren

o

v

u

r

5 Maak een verlanglijstje en noteer voor jezelf minstens twee titels van boeken die je wilt lezen. Stop je lijstje in je leesmap of literatuurportfolio. 6 Beantwoord de vragen. a Wie heeft jou het meest geboeid? Waarom? b Wie is je als vlotte verteller bijgebleven? c Noteer van beiden een positief element.

LES 6 Speeddaten met een boek

117


UITDAGING: ONTMASKER DE LEUGENAAR Je werkt voor deze les in groepjes van drie. Je vormt een team van de ‘De drie wijzen’.

Oriënteren

o

v

u

r

Om te weten wie liegt en wie de waarheid vertelt, is het interessant om eerst de leugenaar te zoeken. Of lijkt dat gemakkelijker dan gedacht? 1 Lees de tekst ‘Zeven tips om een leugenaar te ontmaskeren’ ter inspiratie.

Voorbereiden

o

v

u

r

2 Welke tips uit de tekst vind je interessant om te onthouden tijdens deze opdracht? Noteer er minstens drie. Het mag kort en eventueel schematisch.

Uitvoeren

o

v

u

r

3 Je speelt het spel van ‘De drie wijzen’. Je krijgt twee opdrachten als voorbereiding.

Reflecteren

o

v

u

r

4 Hoe ging het? Je traject naar succes

jij

je klasgenoot

Je hebt minstens drie tips uit de tekst gehaald.

1234

/

Je brengt je woordverklaring overtuigend en duidelijk.

1234

1234

Je persoonlijk verhaal is logisch opgebouwd.

1234

1234

Werkpuntje voor jezelf:

Dit deel is nu afgerond. Bekijk ook de werkpuntjes en de criteria bij elke pitstop of leesstop van dit deel. Vul aan voor jezelf: • dit gaat vlot: • dit vraagt training:

118

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


De laatste ronde OPDRACHT 1

Welk woord of welke uitdrukking associeer je met deze afbeeldingen? Noteer.

OPDRACHT 2

Lees de tekstjes. Welk synoniem kun je gebruiken voor wat onderstreept is? Noteer.

In Engeland vergat een voetbalscheidsrechter een muntje voor de toss. Het resultaat: een schorsing van 21 dagen, want blad-steen-schaar was ‘niet in het belang van het spel’, oordeelde de FA. Een toss is belangrijk in veel sporten, maar welke andere mogelijkheden bestaan er? Het Belgische voetbal zit na de operatie ‘Schone handen’ in een heel onaangename situatie. Zouden er matchen verkocht zijn? Verliepen alle wedstrijden op een eerlijke manier? Verscheidene mensen, ook scheidsrechters, zijn aangehouden. Bij de lancering van een Sojoez-draagraket met een bemanningsruimte voor het Internationaal Ruimtestation ISS is vandaag een probleem ontstaan, zo was rechtstreeks op NASA TV te volgen. De bemanningsruimte met twee opvarenden moest een noodlanding maken. Die noodlanding is goed afgelopen en de twee astronauten verkeren in ‘goede conditie’ en werden intussen uit hun bemanningsruimte bevrijd. Ik wil dj worden, wat heb ik nodig? Je denkt er al een tijd over na, maar wilt nu echt de stap zetten om te beginnen met dj'en. Alleen weet je niet welke spullen je nodig hebt om je eerste dj-mix te draaien. Op deze pagina lees je waar je op moet letten tijdens het kiezen van een dj-set voor beginners. Bij de aankoop van een camera is een statief misschien niet meteen iets wat bovenaan het lijstje staat. Toch kan een statief je uitstekend helpen om betere foto’s te maken. Beweging is een van de belangrijkste redenen waarom een foto mislukt. Een statief zorgt voor meer vastheid en dus voor minder beweging van de camera.

DE LAATSTE RONDE

119


De laatste ronde OPDRACHT 3

Ontcijfer deze anagrammen. Noteer onder elke foto het passende woord. oricvanor – nyhsoep – genalet – tielfalrenat – cariëssoen

OPDRACHT 4

Noteer onder elk woord het passende synoniem.

eten

niet te veranderen

traditioneel

aardrijkskundig

de opdracht

Vul dat synoniem in de passende zin aan. 1 In Europa is de Antwerpse haven            centraal gelegen. Ze is verbonden met alle continenten. Zeeschepen van over de hele wereld komen er binnenvaren. 2 Wie ballet zegt, denkt algauw aan het beeld van meisjes in tutu’s. Een            beeld waar Jommeke nu komaf mee wil maken in Balletkoorts. Dat is het nieuwe album dat vanaf 6 februari in de winkel ligt. 3 De beslissing van de rechter was           . Tegen de uitspraak kon niet meer in beroep gegaan worden. 4 In Hasselt zijn tal van restaurantjes waar je gezellig kunt            zonder daar een fortuin voor te betalen. 5 Defensie heeft zijn belangrijkste militaire            voor volgend jaar voorgesteld. De strijd tegen het terrorisme en de radicalisering blijven de belangrijkste opdracht, in binnen- en buitenland.

120

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


De laatste ronde OPDRACHT 5

Vul de zinnen aan met een geschikte context die je zelf kiest.

1 Toen de jongen zijn capuchon 2 In dat continent bevinden zich 3 Het zag er erg benard uit toen 4 Er was geen alternatief, want 5 Wil je absolute stabiliteit, dan OPDRACHT 6

Welk woord omschrijft de woordgroep?

erg stevig en vast

een vrij traditioneel beeld

geen planten eten

deel van de wereld

kunstmatige slaaptoestand

OPDRACHT 7

Schrijf bij de foto’s een korte, passende context. Verwerk er de opgegeven woorden in.

carnivoor – onherroepelijk elegant – capuchon attributen – aan handen en voeten gebonden – pralines maken continent – smikkelen DE LAATSTE RONDE

121


De laatste ronde OPDRACHT 8

Ga aan de slag met nog meer woorden.

1 Verzamel per twee zo veel mogelijk woorden met ‘kamp’. Wie wint? 2 Bedenk minstens tien synoniemen voor het woord ‘vertellen’ of voor een vorm van ‘spreken’. Maak met drie van die woorden een mooie zin. 3 Maak een woordveld. Noteer ‘griezelen’ … centraal. Noteer verwante woorden en zoek enkele synoniemen.

4 Wat wordt er bedoeld? – Eerst water, de rest komt later! – Met vuur spelen. – Olie op het vuur gooien. – Het is water en vuur. – Als klap op de vuurpijl. Welke van die uitspraken is letterlijk bedoeld? OPDRACHT 9

Wees creatief!

Op zoek naar een griezelverhaal … – – – – –

Schrijf een griezelverhaal met je klas (of in groepen van zes leerlingen). Verzin eerst samen een thema en een (voorlopige) titel. Elke leerling schrijft om beurten een zin. Lees goed wat er al staat en ga verder met het verhaal. Je verhaal is maximaal één pagina A4-formaat. Overlees op het einde van de oefening de tekst met z’n allen. Misschien kun je hem nog wat bijschaven.

Geef je verhaal af aan de leraar. Wie leest het verhaal op een gepaste manier voor in de klas?

122

TRAJECT Nederlands 1   DEEL 2 Vertellen


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.