Doorstroomfinaliteit domeinoverschrijdend
Kris Merckx Wim Moreau Jacky Philips Bert Struyve Luc Van den Broeck Jos Van Dooren
tu k ds
vo o
rb ee
o.l.v. Gorik Goris
ho of
Senne Hendrickx
ld
Katleen Dillen
ST RIA HD CLASSIC 3 LEERBOEK
Kristel Bekers
LEERBOEK
ISBN 978-94-641-7174-7 597771
vanin.be
tu k
ds
el dh oo f
be
or
vo
ds
tu k
3
el dh oo f
Leerboek Kristel Bekers
Katleen Dillen
Senne Hendrickx Kris Merckx
Wim Moreau
be
Jacky Philips Bert Struyve
vo
or
Luc Van den Broeck Jos van Dooren o.l.v. Gorik Goris
tu k
ds
el dh oo f
be
or
vo
INHOUD 4
A Over oude en nieuwe dingen
9
B De vroege middeleeuwen (500-900)
16
B1 De ondergang van het West-Romeinse Rijk
18
B2 De Franken, nieuwe heersers in het westen
22
E Onze gewesten in de middeleeuwen 128 E1 De Nederlanden
130
E2 De Guldensporenslag
137
tu k
Inleiding
Onderzoek: beeldvorming over de Guldensporenslag
144 146
Onderzoek: de Franken
31
F1 De wereld van de islam
B3 Het begin van een nieuwe samenleving?
37
Ontdekplaat* De islam in Europa F2 De kruistochten naar het Midden-Oosten
Ontdekplaat* De Germanen
Onderzoek: de inname van Jeruzalem in 1099 door Arabische ogen
el dh oo f
Ontdekplaat* De Hagia Sophia
B4 Het Romeinse Rijk houdt stand in het oosten
152 157
45
Ontdekplaat* De kruistochten
Overzicht B
51
F3 Het Chinese keizerrijk en het Mongoolse wereldrijk
163
C De standensamenleving
53
F4 Het gouden tijdperk van Mansa Moussa in Mali (14e eeuw)
175
D De middeleeuwen van 900 tot 1450
62
G De middeleeuwen anders bekeken
182
D1 Het leenwezen
64
D2 Landbouw, handel en nijverheid
69
G1 De vrouw in de middeleeuwen
184
G2 Oorlog en oorlogsvoering
188
be
Onderzoek: de Vikingen
41
140
F Niet-westerse samenlevingen
ds
Onderzoek: de Zwarte Dood, een middeleeuwse pandemie
75
G3 Energie en techniek
Ontdekplaat* De pest
or
Ontdekplaat* Landschap
D3 De steden treden op de voorgrond
79
Ontdekplaat* Kenmerken van steden
vo
D4 Kerk en christendom
D5 De vorsten strijden om de macht
89 98
Onderzoek: de Normandische 107 verovering van Engeland
D6 Niet zo duister, die middeleeuwen Onderzoek: een beeld van de middeleeuwen
Ontdekplaat* Wapens en belegering
113
Onderzoek: het wereldbeeld in de middeleeuwen
H Herhaling en synthese
194 198
203
Woordenlijst 207 Structuurbegrippen 210 * De ontdekplaten vind je bij het onlinelesmateriaal.
123
Ontdekplaat* Cultuur in de middeleeuwen: bouwkunst Overzicht D
126
INHOUD
3
INLEIDING 1|
Op verkenning in STORIA HD classic 3
tu k
Je vindt de inhoud van het leerboek op blz. 3. Kijk eens hoeveel lessen er gepland zijn. In hoeveel groepen of onderdelen kun je ze onderverdelen? Elk onderdeel heeft een titel. Als je die leest, weet je welke onderwerpen je dit schooljaar bestudeert.
3 Een krachtige inleiding met de probleemstelling(en) van de les
Een verdeeld graafschap Vlaanderen in conflict met de Franse koning
MODERNE TIJD VROEGMODERNE TIJD
steunt hen omdat hij in hen nuttige bondgenoten tegen de Vlaamse graaf ziet. De aanhangers van de Franse koning worden leliaards genoemd (naar de lelie op het koninklijke wapenschild). Het volk, de stedelijke ambachten voorop, kiest de zijde van graaf Gwij. Zijn aanhangers gaan de geschiedenis in als de klauwaards (naar de klauwende leeuw in het wapenschild van de graaf ).
vo
or
7 Ondertitels leiden de verschillende delen van de les in.
De Vlamingen kiezen bij conflicten tussen Frankrijk en Engeland vaak de kant van de Engelsen. Die leveren immers de wol die nodig is voor de Vlaamse lakennijverheid. De Franse koning Filips IV de Schone wil altijd nieuwe inkomsten en zet de Vlaamse graaf Gwij van Dampierre onder druk. Wanneer Gwij van Dampierre in 1297 zijn eed van trouw opzegt en steun zoekt in Engeland, breekt er oorlog uit. De Vlaamse graaf verliest en wordt gevangengezet. Vlaanderen wordt bezet. Het verscherpt de tegenstellingen tussen het gewone volk en de rijke stedelingen (patriciërs en een deel van de adel). Die laatsten zoeken steun bij de Franse koning. Filips IV
KUNNEN
1
1 2
metten: verwijst naar gebeden in de vroege ochtend
het begrip ‘monarchie’, ‘kroondomein’, ‘klauwaard’ en ‘leliaard’ uitleggen 2 de oorzaken van het conflict tussen de Franse koning en de Vlaamse graaf uitleggen 3 de verhoudingen tussen de verschillende partijen uitleggen 4 de overwinning van de Vlamingen verklaren 5 twee bepalingen uit het Verdrag van Athis-sur-Orge geven 6 aantonen dat in de 19e eeuw de Guldensporenslag een andere betekenis krijgt 7 de Brugse metten verklaren
4
INLEIDING
1302 en de Guldensporenslag
8 Moeilijke woorden krijgen een ander kleurtje. Ze worden verklaard in de marge bij de lestekst en ook in de woordenlijst vanaf blz. 207.
historische vragen beantwoorden de betrouwbaarheid van een bron beoordelen in functie van een historische vraag informatie uit bronnen en kaarten afleiden bronnen vergelijken
OPDRACHT 1 • Welke vier partijen staan er tegenover elkaar volgens de lestekst? • Wie is er bondgenoot van wie? • Vermeld bij elke partij één doel dat ze willen bereiken.
OPDRACHT 2 • Toon aan met behulp van bron 1 dat het conflict geen strijd is tussen Franstaligen en Nederlandstaligen. • Toon aan de hand van twee concrete voorbeelden aan.
In de nacht van 17 op 18 mei 1302 doden Bruggelingen vele leliaards en Fransen. Die gebeurtenis kennen we als de Brugse metten. De Franse koning Filips de Schone vreest een opstand en stuurt een leger naar Vlaanderen. De kern van de Franse troepenmacht bestaat uit ongeveer 2 500 adellijke ruiters. Dat moet de Fransen een beslissend voordeel geven omdat een ruiterleger sterker wordt geacht ten opzichte van voetvolk. Het ‘Vlaamse’ leger BRON 2
E oNze gewesteN iN de middeleeuweN
3 4
BRON 1 Vlaanderen met buurlanden, 1302
Brugge wordt het centrum van het verzet. Het volk heeft er zwaar te lijden onder de door de koning opgelegde belasting. De leiders van de opstand zijn figuren uit het volk, met onder andere de wever Pieter de Coninc.
2
Het graafschap Vlaanderen blijft voorlopig onafhankelijk. De Fransen slaan echter terug en de Vlaamse graaf aanvaardt in 1305 het Verdrag van Athis-sur-Orge. Het graafschap krijgt een zware belasting opgelegd en wordt opnieuw een Frans leen. Vlaanderen ontsnapt wel aan de aanhechting bij het Franse kroondomein.
KENNEN
be
BRON 1 De graaf van Vlaanderen is een leenman van de Franse koning, maar toch stelt hij zich op als een bijna onafhankelijke vorst. Na 1000 vergroot de Franse monarchie haar macht. Verschillende lenen (zie les D1) komen opnieuw onder rechtstreekse controle van de Franse koning als deel van het kroondomein (zie les D5). In de 13e eeuw wil de Franse koning meer controle krijgen over het rijke graafschap Vlaanderen. Dat leidt tot conflicten.
HEDENDAAGSE TIJD
MIDDELEEUWEN
Vlamingen houden stand. Met hun pieken of goedendags (steek- en slagwapens) werpen zij honderden ridders van hun paard. Zij slachten de ridders en edelen af. Ook Robert d’Artois overleeft het niet. Na enkele uren vluchten de Fransen weg. Ze moeten 500 paar vergulde ruitersporen achterlaten, vandaar de benaming: Guldensporenslag.
5
4
50
50
19
14
17
±
±
80
±
KLASSIEKE OUDHEID
1302 Gulden sporenslag
1
±
0
±
0
50
v.C
v.C
0
OUDE NABIJE OOSTEN
Op 11 juli 1302 staat het Vlaamse leger opgesteld achter beken buiten de muren van Kortrijk op een veld: de Groeningekouter. De Vlamingen zouden het niet lang kunnen uithouden in de volle zon. Als de Fransen wachtten, zou het Vlaamse leger zijn sterke posities moeten verlaten. De Franse bevelhebber Robert d’Artois weigert echter om af te wachten. d’Artois kiest voor de aanval. De Fransen vallen net voor de middag met hun ruiters aan, maar de
.
.
Op 11 juli viert Vlaanderen zijn nationale feestdag. Op die dag, in 1302, vechten het Franse en het Vlaamse leger, samen met hun bondgenoten, tegen elkaar. In de 19e eeuw groeit er opnieuw belangstelling voor die historische veldslag. In deze les bestudeer je de achtergronden van dat conflict. Wie stond er tegenover wie? Waarom was er een conflict? Hoe is die strijd verlopen? Wat waren de gevolgen voor het graafschap Vlaanderen in de 14e eeuw?
0
PREHISTORIE
5 De tijdlijn situeert de les in de tijd.
telt bijna uitsluitend voetvolk (een derde uit Brugge) en wordt geleid door de adellijke vrienden en familieleden van de graaf. Ook een aantal ‘Waalse’ strijders zijn daarbij. De graaf van Namen is immers een zoon van de Vlaamse graaf.
De Guldensporenslag
35 ±
6 Deze icoontjes geven aan welke domeinen in de les aan bod komen. Meer info vind je op blz. 10.
E2
4 Het kaartje vertelt over welk gebied de les gaat.
el dh oo f
2 Duidelijke lestitel
1 Lesnummer
ds
Bijna elke les in STORIA HD heeft dezelfde structuur. De volgende verkleinde weergaven maken die duidelijk.
137
138 E2
de guldeNsporeNslag
9 Nadat je de les hebt geleerd, moet je deze zaken KENNEN en KUNNEN. De begrippen die je moet kennen, staan altijd bovenaan.
11 Bronteksten
12 Kaarten
BRON 8 De Geheime Geschiedenis van de Mongolen
B
Altan, Oudjar en Sadja Beki, kwamen onderling tot een akkoord, zij vertelden Temoedjin: ‘Wij maken jou Khan. Als jij, Temoedjin, Khan wordt, dan zullen wij als voorhoede tegen vele vijanden snel optrekken. We bezorgen je mooie maagden en voorname vrouwen, vorstelijke tenten en van vreemde volkeren dames en maagden met mooie kaken. In draf brengen we je stevig gebouwde ruinen. Bij een drijfjacht jagen we voor jou op de sluwe wilde beesten. We gaan voorop en drijven hen samen. (…) Als we jouw bevelen niet gehoorzamen, ontneem ons dan al onze goederen en bezittingen, en onze edele vrouwen, en gooi onze zwarte hoofden op de grond. Als we in vredestijd jouw raad in de wind slaan, scheidt ons van onze volgelingen en bezittingen, en onze vrouwen, en verban ons naar de wildernis!’ Op deze manier gaven zij hun woord en zworen zij hun eed van trouw en maakten zij Temoedjin tot Khan, en noemden hem ‘Djengis Khan’.
De Mongoolse familie Jurkin stuurt geen krijgers om te gaan vechten tegen de Tataren als Djengis Khan daarom vraagt. Hij verslaat ook zonder hen de Tataren. Wanneer de Jurkin verbleven bij de Zeven Heuvels aan de rivier Kerulen, plunderde Djengis Khan hun kamp. Sadja Beki en Taidja speelden alles, behalve hun lichaam, kwijt en vluchtten weg. Hij ging in de achtervolging, haalde hen in bij de Teletu bergpas. Hij nam Sadja Beki en Taidja gevangen. Na de vangst sprak hij met Sadja Beki en Taidja: ‘Wat waren we vroeger overeengekomen?’ Zo tot hen sprekend, antwoordden Sadja en Taidja: ‘We hebben ons woord niet gehouden. We moeten ons daarbij neerleggen.’ En, hun eed nalevend, strekten zij hun nek voor het zwaard. Om hun eed te doen naleven en hun woord te doen nakomen, executeerde hij hen op staande voet en werden hun lichamen weggegooid.
ruin: gecastreerde hengst Tataren: nomadisch volk uit Centraal-Azië
Uit: Rashid al-Din, Album van Kronieken, ca. 1309 • Is dat een primaire of een secundaire bron over de Mongolen? • Waarom zouden de Mongoolse Khans het zo belangrijk vinden om hun geschiedenis op te schrijven? • Beschrijf met je eigen woorden de Mongoolse ruiters. Let daarbij op hun uitrusting.
tu k
A
Rashid al-Din (1247-1318) was de eerste minister onder de Mongoolse Khans van het Il-Khanaat. Hij is van joodse afkomst en bekeert zich net als zijn Khan tot de islam. In opdracht van zijn werkgevers schrijft hij een Mongoolse geschiedenis, later uitgebreid met verhalen over de ganse wereld. Het werk verschijnt in het Perzisch en het Arabisch. Rashid krijgt ervoor de hulp van tientallen medewerkers en vele kunstenaars. De Khan is zeer tevreden en beloont hem rijkelijk. In 1318 wordt hij terechtgesteld op onterechte verdenking de Khan vergiftigd te hebben.
BRON 10 Het Mongoolse wereldrijk op het einde van de 13e eeuw
C Omdat het volk van de Tangoet zijn woord niet hield, trok Djengis Khan voor de tweede maal ten strijde tegen hen. Nadat hij het Tangoet-volk had vernietigd, kwam Djengis Khan terug en ging in het ‘Jaar van het Varken’ naar de hemel. Een groot deel van het Tangoet-volk werd aan Yisoe Katun geschonken. Bewerking van Igor de Rachewiltz, The Secret History of the Mongols, Western Washington University, 2015, nrs. 123, 136-140 en 268
Is dat een primaire of een secundaire bron over het leven van Djengis Khan? In welke taal is ze oorspronkelijk geschreven? In welke taal lees jij de bron? Welk doel heeft de bron eerst? En nadien? Welke zaken maken de bron eerder betrouwbaar? Welke zaken maken de bron eerder onbetrouwbaar? Toon aan dat Djengis Khan en de Mongolen volgens de bron trouw zeer belangrijk vinden. Waarom zou trouw aan de heerser in de bron benadrukt worden? Chinese en Perzische bronnen beschrijven de Mongolen als veroveraars en plunderaars. Komt dat overeen met wat in deze bron staat? Motiveer je antwoord.
• Uit hoeveel delen bestaat het Mongoolse Rijk? • Bij welk deel hoort China? • Geef tien hedendaagse landen die geheel of gedeeltelijk binnen het rijk vallen. Vermeld minstens twee Europese landen.
el dh oo f 171
Niet-westerse sameNleviNgeN
13 Opdrachten helpen je om de bron te ontleden.
B
15 Afbeeldingen
De vroege middeleeuwen (500-900)
DE ONDERGANG VAN HET WEST-ROMEINSE RIJK (5E EEUW) Oorzaken: • invallen van ‘barbaren’ • opstandige legioenen • daling bevolking Volksverhuizingen (grote rol van de Hunnen)
Germanen (o.a. de Franken)
Germaanse koninkrijken
0
0 0
0
80
HET FRANKISCHE RIJK (5E–9E EEUW) 9
4
be or vo
F3 het chiNese keizerriJk eN het moNgoolse wereldriJk
14 Cursieve tekst onder de tekstbron geeft informatie over de auteur of maker van de bron.
OVERZICHT
16 Bij enkele onderdelen vind je een handig overzicht van de geziene leerstof.
172
1
F
75
• • • • • • • •
ds
De ‘Geheime geschiedenis van de Mongolen’ werd in de 13e eeuw geschreven. Een deel van het werk werd in 1229 vermoedelijk voorgelezen op de bijeenkomst waar de vierde zoon van Djengis Khan, Ogedei Khan (1189-1241), erkend werd als zijn opvolger. De bron is neergeschreven in de stijl van een Mongoolse verteller: met veel herhalingen en overdrijvingen. Dat zorgt ervoor dat de tekst niet zo gemakkelijk om te zetten is naar een voor ons leesbare vorm. De meeste geleerden denken dat Sjigi Qutuqu de schrijver is. Die stiefbroer van Djengis was een van zijn belangrijkste medewerkers. Andere vermoeden dat Ogedei Khan de schrijver is. De bron is geschreven in de Oudmongoolse taal met gebruik van het Oeigoerse schrift. Ze is oorspronkelijk enkel bedoeld voor de familie van Djengis. Op het einde van de 13e eeuw wordt ze echter gebruikt als propagandamiddel voor de Yuan-dynastie, de Mongoolse heersers over China. Er worden dan nieuwe stukken aan toegevoegd. De originele tekst is verloren gegaan. De versie die je hier leest is gebaseerd op de ‘nieuwe’ Mongoolse en Chinese versie.
10
10 Bronnen helpen je een lesonderwerp te bestuderen.
BRON 9 De Mongoolse ruiterij valt aan. Perzische tekening uit het begin van de 14e eeuw
Het leven van Temoedjin, alias Djengis Khan (1155-1227), werd vlak na zijn dood beschreven in een geschreven bron. Hier volgen enkele fragmenten.
DE FRANKEN MEROVINGERS
KAROLINGERS
• Bondgenootschap met de paus en de christelijke Kerk • Merovingers
Chlodovech
• Karolingers
Karel de Grote
Cultureel Heropleving onder Karolingers abdijen regel van Benedictus
doop 800: keizer
Sociaal grootgrondbezitters kleine boeren tenurehouders op een domein ambachtslieden en handelaars
Economisch
Politiek
Landbouw en grondbezit zeer belangrijk grote domeinen tussen Loire en Rijn streven naar zelfvoorzienende en gesloten economie Friese handelaars
Koning heeft veel macht Rijk verdeeld in gouwen ambtenaren: graven, hertogen
OVERZICHT B De vrOege mIDDeleeUweN (500-900)
51
INLEIDING
5
het onlineleerplatform bij STORIA HD classic
Je kunt vrij oefenen en de leraar kan ook voor jou oefeningen klaarzetten. Je kunt kiezen uit: - oefeningen per les, - oefeningen op ‘het referentiekader’, - oefeningen op ‘werken met bronnen (HD)’, - oefeningen op ‘kennis en begrippen’, - oefeningen op ‘historische redeneerwijzen’.
ier vind je de opdrachten die de H leraar voor jou heeft klaargezet.
Hier kan de leraar taken voor jou klaarzetten.
Benieuwd hoe ver je al staat met oefenen en
el dh oo f
tu k
Leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.
ds
opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.
VERHAAL
Doopsel
1
5
Hier vind je het lesmateriaal per les of per
or
be
leerstofonderdeel, bijvoorbeeld lesschema’s. Daarnaast zijn er de ontdekplaten waarmee je zelf aan de slag kunt. Je vindt er bijvoorbeeld allerlei soorten bronnen en filmmateriaal rond een bepaald thema. Ga op ontdekkingstocht en voer de opdrachten uit. Veel plezier!
DIRK BRACKE
Over Chlodovech, koning van de Franken tussen 481 en 511, en over zijn bekering tot het christendom
10
15
20
25
30
35
40
‘Het loopt verkeerd’, voorspelde Alderik somber. Zijn ogen stonden zorgelijk terwijl ze over alle hoeken van het slagveld schoten. ‘Nog even en de Visigoten lopen over ons heen.’ Hij trok de leidsels van zijn paard strak omdat het dier nerveus trappelde. Chlodovech streek zwijgend over zijn lange baard. Samen met zijn lange haar was zijn baard een symbool van zijn koningschap. Voor zijn ogen drong een lafbek zich brutaal door de rijen strijdmakkers naar achter. Zijn gezicht was verkrampt van angst. Zodra hij voorbij de achterhoede geraakt was, gooide hij zijn zwaard en schild weg en vluchtte terwijl hij voortdurend schichtig om zich heen keek. ‘Er moet een ruiter achter hem aan om hem te doden!’ gromde Chlodovech woedend. Meteen stuurde Alderik iemand uit. Chlodovech volgde de ruiter met zijn ogen. De lafaard moest gedood worden. Hij wist dat de man een voorbeeld voor anderen kon zijn. Als hij hem liet lopen, zouden anderen ook hun leven willen redden door te vluchten. In een oogwenk had de ruiter hem ingehaald en hij dreef de lanspunt tussen de schouders van de deserteur. ‘Daar!’ wees Alderik. Een ruiterafdeling van de Visigoten drong onweerstaanbaar diep door de linies van de Franken. Onafgebroken hakten en boorden zwaarden en lansen zich in schilden, in Frankische lichamen. De Franken werden langzaam achteruitgedrongen.. Chlodovech wist dat het gevecht niet lang meer zou duren. Het stormde in zijn hoofd. Zijn vrouw Clotilde wilde al langer dat hij christen zou worden, net zoals zij. Het was een moeilijke keuze. Zijn mannen baden tot de oeroude goden van hun voorouders. Goden die ze meegebracht hadden toen ze over de Rijn trokken om voor de Hunnen te vluchten en in
45
50
55
60
65
70
75
80
het Romeinse Rijk een beter leven op te bouwen. Het was niet gemakkelijk om die oude, vertrouwde goden op te geven. Ook zijn vader had tot de oude goden gebeden. Kon een koning voor een andere god kiezen dan zijn volk? Maar als hij christen werd, zou hij de steun van de bisschoppen krijgen. Het zou het hem veel gemakkelijker maken om de Gallo-Romeinse bevolking achter zich te krijgen. En de steun van hun soldaten kon hij best gebruiken. Omdat zijn vrouw had aangedrongen, had hij twee kinderen laten dopen; een van hen was bijna meteen daarna gestorven. Het had hem sceptisch gemaakt tegenover de God van de christenen. Maar nu … Chlodovech maakte zich meer zorgen dan hij liet blijken. Zijn mannen mochten niet zien dat hij nerveus was, dat hij niet meer in de overwinning geloofde. Hij had zoveel te verliezen. Wellicht zou de koning van de Visigoten zijn haar en baard laten afsnijden en hem daarna doden. Dat zou hij ook doen. En zijn Rijk zou door de Visigoten worden ingepalmd. Misschien werden zijn mannen slaaf of werden ze gedwongen om in het leger van Visigoten te vechten. Alles wat zijn vader en hij zo zorgvuldig hadden opgebouwd, zou in deze veldslag verloren gaan. ‘Kijk!’ zei Alderik ongerust. Stap voor stap weken de Franken onder de zwaarden en de lansen. ‘Terugtrekken vooraleer we allemaal sterven?’ Chlodovech klemde zijn tanden op elkaar, zodat zijn kaakspieren gespannen stonden. Hij moest iets doen! Zijn goden hielpen hem niet. Als nu … God van Clotilde, dacht hij. Als je me de overwinning geeft, laat ik me dopen. Hij trok zijn zwaard. ‘Vecht met me mee! Maak ze af!’ schreeuwde hij terwijl hij zijn paard vooruitdreef. DOOPSEL - DIRK BRACKE
vo
Gotische kerk
6
HET ONLINELEERPLATFORM BIJ STORIA HD CLASSIC
Ontdekplaat - Hagia Sophia
39
2|
Geschiedenis studeren: in de klas en thuis
ds
Enkele richtlijnen om de leerstof te studeren
tu k
‘In de klas luister je aandachtig en werk je actief mee.’ Die zin klinkt erg schoolmeesterachtig, maar bevat de essentie van elke leermethode. Als je in de klas volgt, heb je thuis minder problemen om de leerstof te verwerken. Je kunt ook onmiddellijk reageren wanneer je iets niet begrijpt of wanneer iets niet duidelijk is. Aarzel niet om vragen te stellen aan je leraar. Na elke les zou je ’s avonds de geziene leerstof even moeten overlopen. Dat hoeft niet lang te duren. Vijf of tien minuten aandachtig lezen per vak volstaat. Dat gaat uiteraard niet op als je moet studeren voor een test of voor een examen van dat vak!
be
el dh oo f
a Lees de leerstof aandachtig. • Houd rekening met de bronnen die in de klas gebruikt zijn. Onder alle subtitels in de lesteksten vind je een verwijzing naar de bronnen. Overloop eventueel de opdrachten bij de bronnen. • Begrijp je alles wat je leest? Als de leerstof geen betekenis voor je heeft, is het niet alleen moeilijk om ze in te studeren, maar zul je ze ook heel snel vergeten. Zoek de betekenis van woorden die je niet begrijpt op in de verklarende woordenlijst achteraan in dit boek of in een (online)woordenboek. Vraag eventueel je leraar om uitleg. • Lees de titel en de subtitels van elke les aandachtig. Zij vatten meestal in een korte, krachtige zin samen wat volgt. Ga na of je vanuit de titel kunt vertellen wat er in de les staat. Stel vragen over de titel met behulp van de woorden ‘wat’, ‘waar’, ‘wanneer’, ‘waarom’, ‘wie, ‘hoe’ en ‘hoeveel’. • Lees alles, ook informatie tussen haakjes.
or
b Zoek een samenhang in de lestekst. • In de geschiedenis gebeurt er weinig zonder oorzaak, aanleiding en gevolg. Alles hangt dus als het ware aan elkaar vast. • Een lestekst bestaat uit een reeks hoofd- en nevengedachten. Aan elke hoofdgedachte hangen vaak één of meer nevengedachten vast. Zij geven meer informatie over de hoofdgedachten. Zoek de hoofdgedachten in de lestekst. Zoek vervolgens de bijhorende nevengedachten. • Herlees de tekst, met aandacht voor de indeling.
vo
c Maak een schema van de indeling. • Zet de tekst om in een schema dat de volgorde van de hoofd- en nevengedachten logisch weergeeft. Je werkt met pijlen, begrippen en delen van zinnen. • Je schema is dus een overzicht van de hoofd- en nevengedachten en de samenhang ertussen.
INHOUD
7
d Vertel aan de hand van het schema de info die in de tekst staat. e Memoriseer het schema. f Vertel aan de hand van het gememoriseerde schema de info die in de tekst staat. g Raadpleeg de lijst KENNEN en KUNNEN. Zo controleer je jezelf zonder hulp van buitenaf. KENNEN is de leerstof weergeven. KUNNEN is de leerstof toepassen.
3|
Tips om informatie te verstrekken en opdrachten te analyseren
ds
tu k
Tips en opmerkingen • Maak zelf een schema waarin alle onderdelen en lessen staan. Zo krijg je een inzicht in de grote lijnen. • Vergelijk verschillende lessen met elkaar en ga op zoek naar overeenkomsten in de leerstof. • Herhaal de gestudeerde stof regelmatig.
el dh oo f
Juiste informatie aan iemand verstrekken is niet zo eenvoudig als je denkt. Veel verhalen en mededelingen veranderen tijdens het voortvertellen. Mensen hebben nu eenmaal de neiging een eigen ‘draai’ aan een verhaal te geven. Hieronder vind je enkele raadgevingen om duidelijke en overzichtelijke informatie te verstrekken. • Je moet zelf begrijpen wat je meedeelt. Hoe kun je een woord uitleggen dat je zelf niet begrijpt? • Gebruik geen overtollige informatie. Beperk je tot de hoofdgedachten. Wanneer je boodschap begrepen is, kun je ze met extra informatie wat meer kleur geven. Je geeft dan wat nevengedachten. • Draai niet rond de pot of tater er niet op los. Opdrachten worden vaak verkeerd of niet nauwkeurig uitgevoerd (vooral bij testen en examens). Daarom volgen hier enkele tips die je daarbij moeten helpen.
vo
or
be
Lees de opdracht nauwkeurig. Analyseer desnoods woord voor woord.Stel jezelf de volgende vragen. • Wat wordt er van mij verwacht? • Over welk gedeelte van de leerstof gaat de opdracht? • Moeten er verschillende elementen (hoofdgedachten, lessen, onderdelen ...) met elkaar gecombineerd worden om de opdracht op te lossen? Zo ja, welke? • Bij meer dan één opdracht los je eerst die opdracht op die je het beste meent te kunnen. • Als je niet meteen een oplossing of antwoord ziet, laat de opdracht dan wat bezinken. De weg naar de oplossing of het antwoord duikt vaak pas na een tijdje op.
8
A
Over oude en nieuwe dingen
PREHISTORIE
1
OUDE NABIJE OOSTEN
Vragen stellen over het verleden en het heden
Wanneer we het verleden bestuderen, stellen we vragen over gebeurtenissen, personen, gewoonten, samenlevingen … uit dat verleden. We kunnen die zaken ook vergelijken met het heden.
be
De historische vragen worden in vier soorten ingedeeld:
or
A Vragen over het verleden Voorbeeld: Waarom bouwen de oude Egyptenaren piramides?
vo
B Vragen over de relatie tussen heden en verleden Voorbeeld: Op welke wijze verschilt de Atheense democratie van de hedendaagse democratie in België?
C Vragen over hoe we tot kennis over het verleden komen Voorbeeld: Hoe komen we aan onze informatie over de neanderthaler? D Vragen over het beeld dat we over iets of iemand uit het verleden hebben Voorbeeld: Klopt het beeld dat Julius Caesar van de Belgae schetst?
KLASSIEKE OUDHEID
2
17
5 4 19
±
±
14
±
MIDDELEEUWEN
50
50
ds 0
50
±
el dh oo f
±
±
35
0
80
0
0
v. C
v. C
.
.
tu k
In de eerste graad heb je kennisgemaakt met het ‘historisch denken’. Voor de tweede graad krijg je in dit onderdeel opnieuw de uitgangspunten van historisch denken met wat extra uitleg. In het leerboek ga je dat dan verder toepassen. Geschiedenis is de wetenschap die het verleden bestudeert. Historisch denken is een methode om dat te doen en bestaat uit vijf onderdelen: vragen stellen, situeren, werken met bronnen, een beeld vormen en nadenken over de relatie tussen verleden, heden en toekomst.
HEDENDAAGSE TIJD
MODERNE TIJD VROEGMODERNE TIJD
Situeren in het historisch referentiekader
Het referentiekader is een schema dat je helpt om je te oriënteren in het verleden. Het deelt zaken uit het verleden in volgens tijd, ruimte (plaats) en maatschappelijk domein. Het gebruikt daarvoor structuurbegrippen die je helpen om die te zaken te benoemen. Om je te oriënteren in de tijd heb je verschillende hulpmiddelen. Je kent al de begrippen jaar, eeuw en millennium. Meestal gebruik je de christelijke tijdrekening die de geboorte van Christus gelijkstelt aan het jaar 1. Daarnaast zijn er nog andere tijdrekeningen zoals de islamitische en de joodse tijdrekening. Het westerse verleden wordt ingedeeld in zeven tijden of periodes: prehistorie, oude nabije oosten, klassieke oudheid, middeleeuwen, vroegmoderne tijd, moderne tijd en hedendaagse tijd. Je vindt ze met hun beginen einddatum op de tijdlijn bovenaan deze les. Niet alle tijden zijn even lang.
KENNISCLIP HISTORISCHE VRAAG
KENNISCLIP STRUCTUURBEGRIPPEN
KENNISCLIP REFERENTIE- KADER
Dikwijls gebruikt men een belangrijke verandering in de samenleving om een nieuwe periode te laten beginnen. Als bepaalde zaken echt anders worden, spreekt men van een breuk. Voor zaken die hetzelfde blijven, spreekt men over continuïteit. Niet-westerse samenlevingen, zoals de Chinese samenleving,
A Over oude en nieuwe dingen
9
standplaats gebondenheid: tijd, ruimte, maatschappelijke positie en persoonskenmerken beïnvloeden de blik op (historische) gebeurtenissen
Daarnaast zijn er verschillen tussen meer stedelijke of meer landelijke (rurale) omgevingen, tussen continentale en maritieme samenlevingen, tussen gebieden aan de rand en in het centrum van belangrijke activiteiten, tussen open en gesloten landschappen, tussen samenlevingen die meer of minder openstaan voor contacten. Menselijke activiteiten delen we in vier maatschappelijke domeinen in: politiek, economisch, sociaal en cultureel. Politiek gaat over het bestuur, over macht en hoe groepen van mensen samenwerken. In het domein economie bekijken we hoe mensen overleven en aan een inkomen geraken. Binnen het sociale domein bestuderen we groepen en hoe mensen samenleven. Het culturele domein is zeer breed en omvat onder andere kunst, godsdienst, wetenschap, techniek, onderwijs, sport en gewoonten.
3
Bronnen kritisch bestuderen en gebruiken
be
De antwoorden op een historische vraag zoek je in bronnen. Een historische bron is een rechtstreekse getuigenis van iets uit het verleden. Bronnen worden op verschillende manieren ingedeeld. Zo zijn er geschreven en ongeschreven bronnen. Ongeschreven bronnen worden verder onderverdeeld in mondelinge en materiële bronnen. Moderne media zoals film, fotografie en het internet beschouwen we als een aparte soort bronnen. Behalve bronnen gebruiken historici ook werken. Een werk wordt gemaakt op basis van historische bronnen.
vo
or
KENNISCLIP BRONNEN INDELEN
KENNISCLIP BRONNEN BEOORDELEN
KENNISCLIP STANDPLAATSGEBONDENHEID
10
We zien historische bronnen weinig in hun originele vorm: ze zijn vertaald, worden herwerkt naar hedendaags Nederlands, zijn ingekort, leesbaarder gemaakt … dat heet de presentatie van een bron. Daarnaast is de context van een bron belangrijk. Die bevat informatie over de bron: wie heeft ze gemaakt? Waar, wanneer, waarom en hoe is de bron gemaakt of ontstaan? Bij bijna elke bron in Storia HD staat er contextinformatie. Historici moeten dikwijls zelf naar die informatie op zoek gaan.
tu k
mondelinge bronnen: verhalen en gebeurtenissen die generatie na generatie doorverteld worden
De gebeurtenissen die worden bestudeerd, bevinden zich op een bepaalde plaats of in een bepaalde ruimte. De grootte daarvan kan verschillen: een werelddeel (Europa, Azië ...), een gebied (Balkan, Oost-Afrika ...), een land (België, Mali ...), een streek of regio (de Kempen, de Westhoek ...), een stad / gemeente (Antwerpen, Parijs ...) of een wijk. Die laatste twee noemen we lokale plaatsen. De wereld in zijn geheel is ook een ruimte. We gebruiken dan het begrip mondiaal of wereldwijd.
Zowel een historische bron als een werk kunnen primair of secundair zijn. Primair betekent dat de maker in de periode zelf leefde waarover hij het heeft. Mogelijk heeft hij bepaalde feiten meegemaakt of bepaalde mensen gekend. Een secundaire bron of secundair werk is in een latere periode gemaakt. Beide soorten kunnen belangrijke zaken vertellen. Het ene is niet belangrijker dan het andere.
ds
ongeschreven bronnen: beelden, werktuigen, schilderingen, skeletten, ruïnes
gebruiken ook een andere indeling met andere periodes. Elke tijdrekening en indeling is kunstmatig en het gevolg van een afspraak tussen geleerden.
Als je een historische vraag wilt beantwoorden, kun je de volgende hulpvragen stellen. De bron en haar context bieden daarop dikwijls een antwoord:
el dh oo f
geschreven bronnen: wetteksten, brieven, dagboeken, rapporten, tijdschriften, opschriften ... zijn geschreven bronnen
A Over oude en nieuwe dingen
• Is de bron bruikbaar om de historische vraag te beantwoorden?
• Is de bron betrouwbaar om de historische vraag te beantwoorden? - Standplaatsgebondenheid: door wat of wie kan de maker beïnvloed zijn? De maker van een bron kan beïnvloed worden door zijn persoonlijke situatie en zijn omgeving. Die beïnvloeding kan gebeuren door leeftijd, geslacht, woonplaats, afkomst, familie, opvoeding, opleiding, overtuigingen, ideeën, godsdienst, economische situatie ... - Voor wie of wat is de bron bedoeld? - Heeft de bron een bepaald effect gehad? Was dat bedoeld of onbedoeld? - Is de bron bewerkt? Door wie? Waarom? - Zitten er veralgemeningen of vooroordelen in de bron? • Representativiteit: is de bron typisch voor haar tijd, omgeving, samenleving … of wijkt ze ervan af ? Om een historische vraag te beantwoorden, bestudeer je best ook meer dan één bron.
1 Lees de titel: waarover gaat de kaart? Over welke tijd, welk gebied, welk onderwerp ...? 2 Welke schaal heeft de kaart? Hoeveel keer werd het gebied op de kaart verkleind? 3 Raadpleeg de legende. Wat betekent elk symbool? 4 De bovenkant van een kaart is meestal het noorden. Kijk naar de kaart, lees de namen en vergelijk voortdurend met de legende.
4
KENNISCLIP HISTORISCHE BEELDVORMING
De vragen die we stellen en de historische beelden die we ontwikkelen, worden beïnvloed door onze achtergrond (afkomst, studies, interesses, ideeën …) en onze omgeving. We zijn dus zelf ook standplaatsgebonden. Het is dus interessant dat jij je afvraagt hoe jouw beeldvorming daardoor is beïnvloed.
el dh oo f
Een historisch beeld over het verleden maken
Geschiedenis is niet hetzelfde als het verleden. Het verleden is voorbij. Geschiedenis gaat over wat wij denken dat er in het verleden gebeurd is. Als er geen bronnen zijn, kan een vraag niet beantwoord worden en kan er geen historisch beeld gevormd worden. En dan is er eigenlijk geen geschiedenis. Als er weinig bronnen voorhanden zijn, kan het beeld vaag of zelfs verkeerd zijn. We trachten het verleden dikwijls met de actuele situatie. We vergelijken te verklaren hoe hedendaagse situaties zijn ontstaan en zelfs in te schatten wat er in de toekomst zou kunnen gebeuren.
stereotiep: cliché, steeds terugkerend, voor iets steeds dezelfde omschrijving gebruiken
tu k
Hoe bestudeer je een kaart?
5
Nadenken over het verband tussen verleden, heden en toekomst
ds
Speciale bronnen en werken zijn historische kaarten. Volgende tips helpen je bij het bestuderen van zo’n kaart.
Historische vragen stellen en beantwoorden gaat samen met het beeld dat je hebt over een gebeurtenis, persoon, gewoonte, een samenleving … uit het verleden. Dat heet het historisch beeld. Bronnen kunnen elkaar tegenspreken, anders geïnterpreteerd worden, zeldzaam zijn … Daardoor kunnen op basis van dezelfde bronnen verschillende historische beelden gevormd worden. Als er nieuwe bronnen gevonden of bestudeerd worden, kan het beeld ook veranderen.
vo
or
be
In het dagelijkse leven worden zeer veel historische beelden gebruikt. Zeer dikwijls kloppen die niet omdat ze de zaken uit het verleden simpel, stereotiep, verkeerd … voorstellen. In veel historische films, boeken, strips en games bijvoorbeeld gedragen de figuren zich meer zoals hedendaagse mensen dan als mensen uit de tijd waarin het verhaal zich afspeelt.
A Over oude en nieuwe dingen
11
OPDRACHT 2
KENNEN
vo
or
be
1 het begrip ‘standplaatsgebondenheid’ uitleggen 2 de vier soorten historische vragen geven 3 de zeven tijden met hun begin- en eindjaar in chronologische volgorde opnoemen 4 de vier verschillende maatschappelijke domeinen geven 5 aantonen dat er verschillende soorten ruimten (plaatsen) zijn 6 het onderscheid tussen geschreven en ongeschreven bronnen, tussen bronnen en werken en tussen primaire en secundaire bronnen geven 7 aantonen dat men afhankelijk is van bronnen om een historische vraag te kunnen beantwoorden 8 uitleggen wat er onder een historisch beeld verstaan wordt 9 het verschil tussen verleden en geschiedenis uitleggen
12
tu k
• Geef de tijd en het maatschappelijk domein van bron 1 tot en met 7. Sommige bronnen gaan over meer dan een domein. • Welke bronnen gaan niet over een gebied in WestEuropa? • Welke bronnen zijn een historisch werk? • Bestudeer bron 2. Is het stamgebied van de Belgae groter of kleiner dan België? Hoe leid je dat uit de kaart af?
el dh oo f
• Geef voor elke historische vraag de juiste vraagsoort. • Over welk maatschappelijk domein gaat elke vraag? Sommige vragen gaan over meer dan een domein. 1 Hoe is de Minoïsche samenleving verdwenen? 2 Hoe verandert de handel de samenleving in het Athene van de 5e eeuw v.C.? 3 Op welke wijze verschilt de Atheense democratie van de hedendaagse democratie in België? 4 Hoe weten we dat de Romeinse keizer Caligula waanzinnig was? 5 Welke kenmerken van de Griekse bouwkunst vind je in de hedendaagse architectuur terug? 6 Wat zijn de spelen bij de Romeinen? 7 Is een gladiator altijd een slaaf die in de arena gaat sterven? 8 Welke kenmerken van Romeinse senaat vinden we terug in het Vlaams Parlement? 9 Hoe komt het dat we over sommige Middellandse Zeevolkeren zo weinig weten? 10 Hebben alle Grieken in de klassieke oudheid filosofische kennis?
ds
OPDRACHT 1
A Over oude en nieuwe dingen
KUNNEN
1 de soorten historische vragen herkennen en benoemen 2 structuurbegrippen herkennen 3 een bron of een gebeurtenis in de juiste tijd, de ruimte en het maatschappelijk domein situeren 4 een reeks bronnen sorteren volgens soort 5 een kaart bestuderen en ontleden 6 de context van een bron onderzoeken 7 bronnen beoordelen op vlak van presentatie, bruikbaarheid, betrouwbaarheid, en representativiteit 8 bronnen met elkaar vergelijken 9 een historisch beeld analyseren en beoordelen
BRON 2 De Belgae omstreeks 58 v.C.
ds
tu k
BRON 1 ‘De geldwisselaar en zijn vrouw’, geschilderd door de Antwerpenaar Quinten Metsijs (1466-1530) in 1514
el dh oo f
BRON 3 Het Vlaams Parlement in Brussel, het gebouw werd als parlement in gebruik genomen in 1993
BRON 4 Reconstructie van een Neanderthaler
vo
or
be
BRON 5 De Sfinx, een gigantische leeuw met mensenhoofd, bewaakt de piramide van Chefren (het beeld zou ca. 2500 v.C. gebouwd zijn)
BRON 6 Een tekening van Engelse boeren van ca. 1030
A Over oude en nieuwe dingen
13
OPDRACHT 3 ‘Zijn de Belgae de dappersten van alle Galliërs?’ • Met welke soort historische vraag start deze opdracht? • Over welke tijd gaan bron 8 en 9? • Welke bron is primair om een vraag over de Belgae te beantwoorden? • Toon aan dat bron 8 gepresenteerd is. • Vragen bij bron 8. - Is de bron bruikbaar om de historische vraag te beantwoorden? - Is ze betrouwbaar om de vraag te beantwoorden? • Vragen bij bron 9. - Beschrijf het beeld dat van de Belgae wordt geschetst. - Toon aan dat het overeenkomt met het beeld in bron 8. - Met welke context van bron 8 hebben de makers van bron 9 geen rekening gehouden? - Waarom zouden ze dat gedaan hebben? - Wat leert jou dat over historische beelden die overal gebruikt worden?
BRON 8 Julius Caesar over de Belgae
ds
tu k
BRON 7 Een West-Europese spinmachine uit de 19e eeuw
el dh oo f
Van al deze [Gallische] volkeren zijn de Belgae de dappersten. Dat komt omdat zij het verst verwijderd zijn van de beschaafde wereld. Ook doordat zij maar heel zelden bezoek krijgen van kooplui en er in hun land dus bijzonder weinig luxegoederen worden ingevoerd. Die goederen werken verslapping in de hand. Ten slotte doordat ze de naaste buren zijn van de Germanen die aan de overzijde van de Rijn wonen. Zij voeren voortdurend oorlog met die Germanen (…) Uit: Julius Caesar, De Bello Gallico, boek I en boek II, ca. 50 v.C.
Het boek van Caesar is de eerste geschreven bron over onze gewesten. Het totale werk bestaat uit acht rollen papyrus of perkament. De Romeinse veldheer Julius Caesar verovert tussen 58 en 50 v.C. een groot deel van Gallië. Tijdens zijn veldtocht schrijft hij rapporten aan de senaat. Hij geeft die later zelf uit. Caesar wil met zijn successen zichzelf ophemelen, zijn aanhang uitbreiden en zijn daden in Gallië goed praten. Om zijn overwinning nog beter te doen uitkomen, stelt hij zijn vroegere vijanden als zeer dapper voor.
nationalisme: sterke voorliefde voor het eigen volk of land
vo
or
be
BRON 9 De Belgae vallen aan
De ontmoeting tussen de Romeinse en de Belgische legers heeft plaats op de oevers van de Selle. De Nerviërs, door hun koning Boduognat aangevoerd, trachten er de inval te stuiten, maar ondanks hun dapperheid worden ze verslagen. Uit: ’s Lands Glorie. Uitgeverij Historia, 1949-1961 De tekenaar Jean-Leon Huens (1921-1982) geeft samen met zijn broer zes prentenboeken uit over het verleden van België. De teksten worden geschreven door professor Jean Schoonjans die zich baseert op een werk over de Belgische geschiedenis: de ‘Histoire de la Belgique’ van Henri Pirenne. Dat werk is nationalistisch en wil de belangrijkheid van België en de Belgen aantonen.
14
A Over oude en nieuwe dingen
15
tu k
ds
el dh oo f
be
or
vo
Omstreeks 500 begint er in Europa een nieuwe periode: de middeleeuwen. De beginperiode van die tijd noemen we ‘de vroege middeleeuwen’. Daarin verandert de klassieke samenleving langzamerhand in iets nieuws. Dat proces start eigenlijk al in de 4e eeuw. Niet alles van het Romeinse Rijk en de klassieke cultuur verdwijnt echter. Het gedicht hieronder laat je alvast kennismaken met een volk uit die periode: de Franken.
0 0 9 ±
±
50
0
el dh oo f
ds
tu k
B
De vroege middeleeuwen (500-900)
DE VROEGE MIDDELEEUWEN
vo
or
be
Miniatuur, 13e eeuw
De tekening is eeuwen na de gebeurtenis gemaakt. In deze versie overvallen moslims, in plaats van Basken, de held Roeland.
16
B
DE VROEGE MIDDELEEUWEN (500-900)
‘Roeland voelt de nadering van zijn einde. Op een bergtop ligt hij, naar Spanje kijkend. Met een hand op zijn borst kloppend zegt hij: ‘Mea culpa. Ontferm U over mij, God, vanwege mijn zonden, groot en klein, die ik al vanaf mijn geboorte bedrijf tot deze dag, nu ik hier zal verscheiden!’ God heeft hij zijn rechterhandschoen gereikt, engelen dalen uit het paradijs. Daar ligt graaf Roeland, onder een den. Naar Spanje heeft hij zijn gezicht gewend. Aan zoveel dingen moet hij terugdenken; aan zoveel landen, veroverd door hem, aan het zoet Frankenrijk, zijn stamboom, zijn mensen, aan Karel de Grote, zijn heer en schenker. Hij weent maar en zucht, hij kan het niet helpen. Maar hij wil zich hoeden voor het verderven; hij belijdt zijn schuld en vraagt God ontferming.’ Uit: Chanson de Roland, vers 175 en 176, vertaald door Arjaan van Nimwegen
tu k ds ±
14
50
el dh oo f
vo
or
be
In 778 valt de Frankische koning Karel de Grote met zijn leger het noorden van Spanje binnen. Hij wil er de islamitische heersers verslaan. Maar zij bieden hardnekkig weerstand. Daarom keert Karel terug naar zijn rijk. Het ‘Chanson de Roland’ uit de 12e eeuw verhaalt wat er dan gebeurt. Het Frankische leger, verbouwereerd door de tegenstand en de mislukte verovering, trekt in opperste verwarring over de Pyreneeën via de bergpas van Roncesvalles. De Basken, geagiteerd door plunderingen van Frankische krijgers, overvallen de achterhoede. Roeland, een belangrijke Frankische aanvoerder, biedt met enkele krijgers weerstand. Met zijn jachthoorn waarschuwt hij de rest van het Frankische leger. Alle hulp komt voor de zwaargewonde Roeland te laat. De auteur van het heldendicht verwart de Basken wel met moslims.
B
De vroege middeleeuwen (500-900)
17
De ondergang of ‘val’ van het Romeinse Rijk, of correcter gezegd van het West-Romeinse Rijk, spreekt 1 500 jaar later nog altijd tot de verbeelding. Er zijn bibliotheken over volgeschreven en historici discussiëren nog altijd over de oorzaken van die ondergang. Tegenwoordig gaan veel wetenschappers ervan uit dat die ondergang het resultaat was van een langdurige crisis. Wanneer en waarom belandt het rijk in een crisis? Hoe proberen sommige Romeinse heersers die crisis op te lossen? Waarom komt er een einde aan de Romeinse heerschappij over het westen? Hoe kijkt men achteraf op die gebeurtenissen terug?
53 14
76
4
30
39
5
6
el dh oo f 28
23
4
5
ds
tu k
B1
De ondergang van het West-Romeinse Rijk
SOLDATENKEIZERS EN DE CRISIS VAN DE 3E EEUW
Diocletianus wordt keizer
De soldatenkeizers of de crisis van de 3e eeuw verzwakken het rijk
Na het einde van de Romeinse veroveringen in de 2e eeuw ontstaan er aan de grenzen van het rijk spanningen met buurvolkeren. Zo bedreigen Germaanse volkeren in het noordoosten de grens bij de Rijn en de Donau. In het oosten vormen eerst de Parthen (tot 226) en vervolgens de Sassanieden een constante bedreiging. Om het rijk te beschermen, zet Rome veel legioenen in bij de grenzen. Zowel de aanvoerders als de gewone soldaten beseffen na verloop van tijd dat Rome niet zonder hen kan. Ze vragen steeds meer geld en stellen hogere eisen aan de keizerlijke regering.
vo
or
muntontwaarding: daling van de werkelijke waarde van munten uit edelmetaal (bv. zilver) ten opzichte van de waarde die op de munt staat
1
definitieve splitsing Rijk
be
dynastie: vorstenhuis, opeenvolgende koningen of keizers van dezelfde familie. De koning of keizer kiest zijn opvolger onder zijn nakomelingen of familieleden. Het is niet noodzakelijk de oudste zoon die opvolgt.
Constantijn wordt keizer
staatsgreep: illegale afzetting van de heersende regering of illegale overname van de macht in een land
18
In 192 wordt keizer Commodus vermoord en ontstaan er problemen over zijn opvolging. Sommige generaals menen dat zij het bestuur van het rijk beter kunnen overnemen. Ze trekken met hun legioenen naar Rome. Een burgeroorlog is het gevolg. Uiteindelijk komt generaal Septimius Severus als overwinnaar uit de strijd. Zijn familie blijft aan de macht tot 235. In dat jaar wordt de laatste keizer van de Severische dynastie vermoord. Dan breekt er een lange periode van politieke instabiliteit aan. Die periode (235-284) is
B1 De ondergang van het West-Romeinse Rijk
einde WestRomeinse Rijk
einde OostRomeinse Rijk
bekend geworden als de ‘periode van de soldatenkeizers’ of de ‘crisis van de 3e eeuw’. Een keizer die in die periode aan de macht wil blijven, moet zich nog meer dan vroeger verzekeren van de steun van de legioenen. Daar is veel geld voor nodig. Daarom verhogen de opeenvolgende keizers de belastingen telkens. Bovendien verminderen ze voortdurend de hoeveelheid zilver in de Romeinse munten. Zo kunnen ze meer geld slaan, maar vermindert de waarde van het geld wel. Die muntontwaarding veroorzaakt steeds meer economische problemen en die leiden op hun beurt tot dalende belastinginkomsten. De eisen van de legioenen worden ook steeds groter. Meermaals zal een generaal die zijn troepen nog meer geld beloofd heeft, de macht van de regerende keizer overnemen. Meestal overleeft de vorige keizer die staatsgreep niet. Omdat de legioenen dus vaak hun kamp verlaten om met hun generaal de macht over te nemen, blijven de grenzen onverdedigd. Buurvolkeren profiteren daarvan om plundertochten te houden tot ver achter de grenzen van het Romeinse Rijk. Die invallen en de burgeroorlogen ontregelen de economie nog meer. Vooral de landbouwproductie lijdt daaronder.
2
Een tijdelijke heropleving onder Diocletianus en Constantijn
bondgenoot: medestander. Twee landen die vechten tegen een gemeenschappelijke vijand zijn bondgenoten.
Sommige van die Germanen krijgen de toestemming om zich binnen de grenzen van het Romeinse Rijk te vestigen. De Romeinen hopen hen als bondgenoten (foederati) te kunnen gebruiken tegen andere invallers. Maar de Germanen, noch de Romeinen houden zich altijd aan de gemaakte afspraken. Dat leidt uiteraard tot spanningen en conflicten tussen beide partijen.
foederati: bondgenoten van het Romeinse Rijk die zich in ruil voor militaire opdrachten in het rijk mogen vestigen
In 395, bij de dood van keizer Theodosius, wordt het rijk opnieuw opgesplitst. Vooral het westelijke deel zal in de loop van de 5e eeuw het zwaar te verduren krijgen. In 410 plunderen de Germaanse Visigoten, voordien nog Romeinse bondgenoten, Rome. Die plundering maakt een grote indruk op veel tijdgenoten. Rome is op dat moment echter al lang niet meer de echte hoofdstad van het West-Romeinse Rijk. De laatste keizers verblijven eerst in Milaan en later in het beter te verdedigen Ravenna.
el dh oo f
Diocletianus probeert het rijk een stabieler bestuur te geven. Eerst ontneemt hij de senaat zijn laatste restje macht. De keizer is dan officieel de enige machthebber in het rijk. Diocletianus beseft echter dat het rijk eigenlijk te groot is om door één man bestuurd te worden. Daarom splitst hij het rijk op in twee delen (oost en west) die elk door een keizer geregeerd worden. Elke keizer moet bovendien een medekeizer aanstellen die hem helpt bij het bestuur. Na de dood van een keizer volgt de medekeizer hem op en stelt een nieuwe medekeizer aan. Dankzij dat systeem (tetrarchie of viermansbestuur) is bovendien ook ineens het probleem van de opvolging geregeld. Maar al aan het einde van het bewind van Diocletianus loopt het opnieuw mis. De keizers en medekeizers komen met elkaar in conflict.
epidemie: besmettelijke ziekte die zich heel snel uitbreidt en die een groot deel van de bevolking treft
tu k
Soms slaagt een bekwame keizer erin om – meestal maar voor even – de vrede in en de eenheid van het rijk te herstellen. Een van die bekwame keizers is Diocletianus (reg. 284-305).
voorgoed te vestigen (zie les B2). Die volksverhuizingen hebben verschillende mogelijke oorzaken. Daarbij kunnen zowel interne als externe oorzaken onderscheiden worden. De Germaanse samenlevingen kampen enerzijds met een uitputting van landbouwgronden, een overbevolking, een verslechtering van het klimaat ... Anderzijds worden ze door de komst van de Hunnen, een van oorsprong Centraal-Aziatisch ruitervolk, in westelijke richting gedreven. De slecht verdedigde grenzen van een Romeins Rijk in crisis vormen daarbij geen echte hindernis.
ds
Al dat geweld, maar dus ook honger en een aantal epidemieën, leidt tot een daling van de bevolking en dus tot een verdere daling van de belastingopbrengsten. Dat doet de druk op de rest van de bevolking toenemen. Onder andere om te ontsnappen aan die belastingdruk scheuren sommige gebiedsdelen zich (tijdelijk) af van het rijk.
vo
or
be
Uiteindelijk slaagt één man erin alle macht naar zich toe te trekken: Constantijn (keizer in 306, alleenheerser tussen 324-337). Als keizer neemt hij enkele belangrijke beslissingen die grote gevolgen zullen hebben. Zo verleent hij in 313 de christenen godsdienstvrijheid. Verder besluit hij ook om de hoofdstad van het rijk naar het veiligere en rijkere oosten te verplaatsen. Zijn keuze valt daarbij op het oorspronkelijke Griekse stadje Byzantium aan de Bosporus, de toegang tot de Zwarte Zee. Dat ‘Nieuwe Rome’ wordt al snel naar hem vernoemd: Constantinopel.
3
‘Volksverhuizingen’ leiden mee tot het verdwijnen van het WestRomeinse Rijk
BRON 1 Constantijns opvolgers krijgen af te rekenen met dezelfde problemen als de soldatenkeizers: opstandige legioenen en invallen. De invallen zijn het grootste probleem. Het gaat niet om gewone plundertochten, maar om grootschalige migraties, echte volksverhuizingen. Vooral Germaanse volkeren, trekken het rijk binnen met de bedoeling zich daar
In 455 wordt Rome opnieuw en grondiger geplunderd door de Vandalen, een andere Germaanse groep. Die hadden kort daarvoor Noord-Afrika veroverd en daar een eigen koninkrijk gesticht. Ook elders binnen de grenzen van het West-Romeinse Rijk ontstaan op dat moment verschillende Germaanse koninkrijken. Eigenlijk bestaat het rijk enkel nog in naam. In 476 zal een Germaanse legeraanvoerder, Odoaker, de toenmalige West-Romeinse keizer, de 15-jarige Romulus Augustulus, afzetten en zichzelf tot koning van Italië uitroepen. Die gebeurtenis wordt later gezien als ‘het einde van het Romeinse Rijk’. In het oosten blijft het Romeinse Rijk evenwel gewoon voortbestaan. Vanuit hun hoofdstad Constantinopel zullen Romeinse keizers nog bijna 1 000 jaar lang doorregeren. Bovendien betekent de afzetting van de laatste keizer in het westen voor de bevolking, zeker in Italië, eigenlijk geen echt keerpunt. Zij blijven nog lange tijd hun oude, ‘Romeinse’ leven voortzetten. Ze gaan bijvoorbeeld nog steeds naar de wagenrennen kijken in het circus of ontspannen in de thermen. Ook de Romeinse senaat, die bijna zo oud is als de stad zelf, zal nog minstens meer dan een eeuw bijeenkomen aan het Forum Romanum.
B
De vroege middeleeuwen (500-900)
19
Alhoewel er in de 5e eeuw aan de Romeinse heerschappij over West-Europa een einde komt, blijft het Romeinse Rijk een grote aantrekkingskracht uitoefenen. Door de eeuwen heen beschouwen talrijke West-Europese landen en heersers zich als de opvolgers van het Romeinse Rijk en de Romeinse keizers. Ook al blijven ze zich spiegelen aan het Romeinse Rijk, toch groeit ook de angst om hetzelfde BRON 2
lot als het antieke Rome te ondergaan. Zeker vanaf de 19e eeuw wordt de ‘val van Rome’ vaak als een waarschuwing voor de eigen tijd gezien. De eigen samenleving zou ook wel eens ten onder kunnen gaan, net als Rome. Sommige historici, maar ook politici, kunstenaars … zien overeenkomsten tussen eigentijdse fenomenen of gebeurtenissen en de zaken die volgens hen tot de ondergang van het Romeinse Rijk hebben geleid. Of die vergelijkingen steek houden, en of ze altijd welgemeend zijn, of eerder een ander doel dienen, is een blijvend onderwerp van discussie.
tu k
4
De ondergang van het Romeinse Rijk oefent tot op heden een invloed uit
KUNNEN
1 de begrippen ‘soldatenkeizers’, ‘tetrarchie, ‘volksverhuizingen’, ‘Hunnen’ en ‘foederati’ uitleggen 2 twee volkeren noemen met wie de Romeinen aan het einde van de 2e eeuw geregeld conflicten hebben 3 een reden geven waarom Romeinse legioenen vanaf het einde van de 2e eeuw geregeld in opstand komen 4 een nadelig gevolg van die opstanden noemen 5 uitleggen hoe politieke oorzaken economische gevolgen hebben en omgekeerd 6 twee keizers noemen die eind 3e-begin 4e eeuw tijdelijk de situatie in het rijk weten te herstellen 7 een bestuurlijke maatregel van Diocletianus geven 8 twee maatregelen van Constantijn geven 9 twee mogelijke interne oorzaken voor de Germaanse migraties opnoemen 10 een externe oorzaak voor die Germaanse migraties geven 11 vier belangrijke gebeurtenissen opnoemen die zich tussen 395 en 476 hebben voorgedaan 12 uitleggen waarom 476 niet het einde van het Romeinse Rijk betekent 13 uitleggen waarom 476 aanvankelijk in delen van het westen geen grote breuk betekent
1 aantonen dat de scheiding tussen het einde van de klassieke oudheid en het begin van de middeleeuwen niet zo duidelijk is 2 kritisch redeneren met en over bronnen 3 beseffen dat de beeldvorming over de ‘val van het Romeinse Rijk’ soms meer leert over de tijd van de beeldvorming dan over de eigenlijke gebeurtenissen
be
el dh oo f
ds
KENNEN
vo
or
BRON 1 Het Romeinse Rijk in 476
20
B1 De ondergang van het West-Romeinse Rijk
• Is het Romeinse Rijk in 476 volledig verdwenen? Motiveer je antwoord. • Noem drie hedendaagse landen op die in 476 nog steeds geheel of gedeeltelijk tot het Romeinse Rijk behoren. • Welke Germaanse groep heeft zich in Noord-Afrika gevestigd? • Over welke hedendaagse landen regeren de Visigoten? • Welke Germaanse groep heeft zich in onze gebieden gevestigd? • Welke delen van het West-Romeinse Rijk staan in 476 (nog) niet onder Germaanse heerschappij? • Noem de hedendaagse landen of streken op waarvan de naam nog verwijst naar deze groepen: Angelen, Alemannen en Franken.
BRON 2 A Hadden de Romeinen nog dezelfde dapperheid bezeten waardoor zij zich in vroegere tijden onderscheidden, dan zou die geduchte stad [Rome] in zich zelve de kracht gehad hebben, om elken aanval van buiten af te slaan. Hadden Romes inwoners zelfs nog maar de kunst verstaan om te strijden! Doch daartoe waren zij niet meer in staat; het geheele volk, van den hoogsten tot den laagsten stand, was ontaard, ontzenuwd en verwijfd door weelde en zingenot. (…)
HEDENDAAGSE VERTALING
tu k
Evenals met de aanzienlijksten, zoo was het ook, met het volk gesteld. Het onttrok zich zooveel mogelijk aan den arbeid. Het leefde op de kosten van den staat, want nog altijd werd het door de gewoonte om kosteloos levensmiddelen uit te deelen, tot luiheid en werkeloosheid verleid. Zoo werd het geheel ontzenuwd door een wellustig, droomend leven. Een deel van den dag sleet het in de prachtige badhuizen (…); den overigen tijd bracht het in ledigheid op de straten door. Slechts in de openbare spelen betoonde het volk nog belangstelling, waarbij het met eene ware hartstochtelijkheid partij koos voor de eene of de andere partij onder de wagenmenners; van den afloop van een wedstrijd scheen in het oog der toeschouwers het heil van den staat af te hangen. De naam eene vermaarde danseres was toen te Rome meer gevierd, dan de naam van een held.
ds
Zulk een volk was geheel ongeschikt zich te verdedigen tegen de dappere Barbaren, die Alarik [de leider van de Visigoten] voor de poorten van Rome gevoerd had. (…)
el dh oo f
Uit: Adolf Streckfuss, De geschiedenis der wereld aan het volk verhaald, naar het Hoogduitsch bewerkt door B. Ter Haar, Bz., deel III, 1868
Adolf Streckfuss (1823 – 1895) was een Duitse schrijver. Hij publiceerde tussen 1865 en 1867 een 10-delige wereldgeschiedenis die kort daarna ook in het Nederlands is vertaald. In deze passage schetst hij de situatie in Rome aan de vooravond van de plundering van de stad door de Visigoten (in 410).
or
be
B Thomas Couture, ‘Les Romains de la décadence’ (‘De Romeinen tijdens de decadentie’), 1847 (olie op doek, 472 x 772 cm, Musée d’Orsay)
vo
Thomas Couture (1815-1879) is een Franse schilder. Hij is gespecialiseerd in historieschilderijen, een populair genre in die tijd. Het doel van dat soort schilderijen is om het menselijke gedrag (met alle tekortkomingen) weer te geven samen met een morele boodschap over dat gedrag. Voor het werk laat Couture zich inspireren door een citaat van de Romeinse dichter Juvenalis (ca. 55-140) ‘wreder dan oorlog, overviel de ondeugd Rome en wreekt de veroverde wereld’. Op het moment dat hij het werk maakt, is Frankrijk een koninkrijk, maar het regime is zeer onpopulair. Er is bijvoorbeeld veel kritiek op de extreme rijkdom van sommigen binnen de regering en de wijdverbreide corruptie. Een jaar nadat Couture zijn werk heeft voltooid, breekt er in Parijs een opstand uit die leidt tot de val van de monarchie. De (vermeende) decadentie van de Romeinen was een populair thema in de 19e-eeuwse kunst.
• In welk tijdperk van het referentiekader leven Streckfuss en Couture? • Schetst Streckfuss een positief of een negatief beeld van de Romeinse samenleving? Motiveer je antwoord. • Wie is volgens Streckfuss eigenlijk vooral verantwoordelijk voor het feit dat Rome werd geplunderd? Waarom? • Toont Couture hetzelfde beeld van de Romeinen als Streckfuss? Beargumenteer je antwoord. • Welke boodschap willen Streckfuss en Couture hun tijdgenoten meegeven? • Op welke historische vragen geven deze bronnen een betrouwbaar antwoord. A Hoe is Rome ten onder gegaan? B Wat denken Streckfuss en Couture over hun tijd? C Wat denken Streckfuss monarchie: en Couture over de bestuursvorm, dikwijls een ondergang van Rome?
koninkrijk, waar een persoon de macht heeft decadentie: verval, verwildering van de zeden, het nastreven van bizar genot en overdadige luxe
B
De vroege middeleeuwen (500-900)
21
10
0
0
ds 0
0
9
0
el dh oo f
80
1 75
4
DE FRANKEN
tu k
De meeste Germaanse rijken in WestEuropa verdwijnen na een tijdje. De Franken slagen er wel in om een rijk te stichten dat voor lange tijd blijft bestaan. Hoe komt het dat het Frankische Rijk blijft bestaan? Wie leidt het rijk? Welke rol speelt de christelijke Kerk bij de Franken? Hoe wordt het rijk bestuurd? Hoe zijn de Franken economisch georganiseerd? Wat gebeurt er op cultureel vlak? Komt er een einde aan het rijk?
80
B2
De Franken, nieuwe heersers in het westen
MEROVINGERS
KAROLINGERS
keizerskroning Karel de Grote
Oorspronkelijk bestaan de Franken uit een aantal stammen die langs de Rijn wonen. Vanaf de 3e eeuw leven er groepjes krijgsgevangen Franken in het West-Romeinse Rijk. In ruil voor hun vrijheid doen ze dienst in het Romeinse leger of bewerken ze landbouwgronden in dunbevolkte gebieden. Een eeuw later staan de Romeinen toe dat volledige Frankische stammen als bondgenoten in de West-Romeinse provincie ‘Belgica’ komen wonen. Al vlug breiden die stammen hun grondgebied uit. In de 5e eeuw controleren de Franken Noord-Gallië en het Rijnland. BRON 1-2-3
or
Karolingers: machtige Frankische familie die opklimt tot het ambt van hofmeier. Hun oorsprong zou in de buurt van Landen liggen. Omdat ze vaak de naam Pepijn dragen, worden ze ook wel de Pepiniden genoemd. Vanaf Karel Martel spreken we van Karolingers.
1
De Franken worden een politieke macht
be
hofmeier: aanvankelijk beheert een hofmeier de koninklijke bezittingen, maar hij misbruikt zijn positie en laat zich door de koning belonen met steeds meer bezittingen en macht. De hofmeier wordt uiteindelijk de plaatsvervanger van de koning.
vo
Het Frankische gebied bestaat uit verschillende koninkrijkjes die elk bestuurd worden door een familie- of een stamhoofd. Soms werken de Frankische troepen samen met de Romeinen, soms bevechten ze hen. Heel wat Frankische aanvoerders dragen Romeinse militaire titels.
22
De Merovingers, een familie van Salische Franken, slagen erin om hun gezag uit te breiden. Oorspronkelijk controleren ze alleen de omgeving van Doornik. De Merovingische leider Childerik en vervolgens zijn zoon Chlodovech (reg. ca. 481-511) worden tot stamhoofd van de Saliërs en tot legeraanvoerder verkozen. Ze zijn zo succesvol dat de Frankische krijgers hun leiderschap blijvend
B2 De Franken, nieuwe heersers in het westen
aanvaarden. Chlodovech slaagt erin om alle andere Frankische koningen te verslaan. Hij krijgt van de Oost-Romeinse keizer de titel van consul. De Merovingers breiden hun gezag uit over Gallië en het Rijnland. Franken, andere Germanen en GalloRomeinen aanvaarden hen als koning. Vanaf de 6e eeuw worden alle inwoners van het Frankische Rijk, ongeacht hun taal of afkomst, beschouwd als Franken. Het Merovingische Rijk wordt vaak opgesplitst en weer verenigd. Elke prins heeft immers recht op een vorstendom en een koninklijke titel. Een Merovinger schakelt soms zijn verwanten uit om de alleenheerschappij te verwerven. De Merovingische macht begint vanaf de 7e eeuw af te nemen: de koningen organiseren nog maar zelden veroveringstochten en verwerven geen prestige meer op het slagveld. De Merovingers verarmen, doordat ze medewerkers voor hun trouw belonen met landerijen en andere rijkdommen. Na verloop van tijd besturen rijke hofmeiers en niet de koningen de vorstendommen. In 751 palmt een familie van hofmeiers, de Karolingers, de troon in. Zij verstevigen het koninklijke gezag en breiden het Frankische Rijk uit. In 800 wordt de Karolinger Karel de Grote door de paus tot keizer gekroond. Het Frankische Rijk wordt zo de politieke erfgenaam van het West-Romeinse Rijk.
Pepijns zoon Karel de Grote (768-814) hernieuwt het bondgenootschap met de Kerk. Hij beschermt de paus tegen een opstand in Italië. Vervolgens kroont de paus, waarschijnlijk op vraag van de Karolingische hofhouding, Karel in 800 tot keizer. De Karolingers steunen de missionering bij nietchristelijke stammen. Onderworpen volkeren worden gedwongen zich tot het christendom te bekeren. De Karolingers controleren net zoals hun voorgangers de benoeming van bisschoppen in hun rijk.
3
De koningen besturen het rijk als hun privébezit
De Frankische koning (of keizer) heeft alle macht en beschouwt het rijk als zijn persoonlijke bezit. Na zijn dood wordt het rijk verdeeld over zijn mannelijke erfgenamen.
el dh oo f
BRON 6
be
De Karolingers winnen in de 8e eeuw aan prestige als verdedigers van het christendom. De hofmeier Karel Martel drijft islamitische invallers terug over de Pyreneeën. Hij zet daarbij een ruiterleger in. In ruil voor een eed van trouw aan de Karolingers krijgen de ruiters een stuk grond. Die grond wordt onder andere van de Kerk afgenomen. Zo verliest Karel zelf niet al te veel eigendommen.
vo
or
Pepijn III de Korte, de zoon en opvolger van Karel Martel, gebruikt in 751 zijn macht en prestige om de laatste Merovingische koning af te zetten. Hij vreest dat niet alle Franken daarmee akkoord gaan. Veel mensen geloven dat de Merovingische koningen magische krachten hebben die het rijk geluk brengen. Maar Pepijn krijgt de steun van de bisschoppen. Bisschop Bonifatius zalft Pepijn met heilig oliesel tot koning. Die handeling verleent hem als koning een vorm van heiligheid. De afgezette Merovingische koning wordt naar een klooster verbannen. Pepijn sluit vervolgens een bondgenootschap met de paus. De Germaanse Longobarden bedreigen Rome en de Oost-Romeinse keizer grijpt niet in. In ruil voor bescherming hernieuwt de paus de zalving van Pepijn tot Frankische koning. Koning Pepijn verslaat de Longobarden en schenkt Midden-Italië aan de paus. Hij bepaalt ook dat ruiters die stukken grond van de Kerk gekregen hebben, elk jaar een tiende van hun
ketter: een voor de Kerk verfoeilijk persoon die een verkeerde visie op het christendom en de Kerk verkondigt arianisme: christelijke godsdienst die Christus als belangrijkste mens beschouwt, maar niet als god. De priester Arius († 336) verspreidde de leer.
tu k
Zowel Merovingers als Karolingers werken heel nauw samen met de christelijke Kerk. De bekering van Chlodovech omstreeks 500 is een eerste hoogtepunt. Die bekering biedt hem tal van voordelen. De Kerk is goed georganiseerd en hij kan die organisatie gebruiken om zijn rijk te besturen en te controleren. Bisschoppen worden belangrijke raadgevers en ambtenaren. Een gemeenschappelijke godsdienst, het christendom, schept meer eenheid tussen Franken en Gallo-Romeinen. Chlodovech verwerft zo ook het respect van andere christelijke vorsten zoals de Oost-Romeinse keizer. Zijn strijd tegen de andere Germaanse volkeren wordt voorgesteld als een strijd tegen heidenen en ketters. De andere Germanen belijden immers ofwel het oude Germaanse geloof ofwel het christelijke arianisme. Wanneer Chlodovech Aquitanië (Zuidwest-Gallië) op de ariaanse Goten verovert, wordt hij door vele bisschoppen onthaald als een bevrijder. Door zich te bekeren en gebruik te maken van de Kerk, geeft Chlodovech zijn rijk een blijvend karakter. Hij beseft wel dat hij de Kerk niet over zijn hoofd mag laten groeien. Chlodovech en zijn opvolgers controleren daarom de bisschopsverkiezingen en weren elke kandidaat die hen niet gunstig gezind is. BRON 4 -5
oogst aan de Kerk moeten afstaan. Zo ontstaan de zogenaamde tienden.
ds
2
De Franken als bondgenoten van de Kerk
De koning is de hoogste bestuurder, wetgever en rechter. De koning regeert niet vanuit een vaste hoofdstad. Het hof verbruikt meer voorraden dan een koninklijk domein kan voortbrengen. De koning moet bovendien de verschillende delen van zijn rijk in het oog houden. De volledige hofhouding reist daarom van het ene koninklijke domein naar het andere. De koning heeft wel een voorkeur voor een bepaalde plaats: Chlodovech verblijft vooral in Parijs, Karel de Grote is veel in Aken. Het rijk wordt ingedeeld in gouwen (provincies), waar gouwgraven of hertogen de bevelen van de koning uitvoeren. De Karolingers richten in grensgebieden marken op. Daar gaan Frankische krijgers met hun gezin wonen. Een mark dient om het rijk te beschermen tegen invallers en wordt bestuurd door een markgraaf. Hertogen en markgraven hebben dezelfde taken als een gouwgraaf, maar commanderen ook nog een Frankisch leger. Inspecteurs, ‘zendgraven’ genoemd, controleren onder Karel de Grote (768-814) of de graven, hertogen en markgraven de bevelen van de koning wel uitvoeren.
gouwgraaf: bestuurt een gouw (een provincie) van het rijk, in opdracht van de vorst hertog: vanaf de Frankische tijd een militaire bestuurder van een bepaald gebied (gouw) mark: graafschap aan de grens dat beschermd moet worden tegen invallers markgraaf: bestuurt een mark (een provincie met een buitengrens) in opdracht van de vorst en voert het bevel over een Frankisch leger zendgraaf: controleert of de plaatselijke bestuurders de bevelen van de vorst opvolgen
Om de rechtspraak te vergemakkelijken laten de Frankische koningen een deel van de wetten en gewoonten opschrijven. Chlodovech laat de Lex Salica of Salische wet opschrijven. Die bestaat grotendeels uit een opsomming van schadevergoedingen (weergeld) aan de slachtoffers en de koning per soort misdaad. Karel de Grote poogt tevergeefs tegenstrijdigheden in de vele Frankische wetten weg te werken.
B
De vroege middeleeuwen (500-900)
23
4
5
Om machtig en rijk te zijn moet je veel grond bezitten. In het gebied tussen Loire en Rijn wordt een beperkt aantal heren en abdijen eigenaar van uitgestrekte domeinen. De domeinen worden steeds groter omdat de gewone boeren hun boerderijtjes afstaan. Die boeren hopen op een beter leven door voor een voorname familie of abdij te werken. Ze geven daarbij een deel van hun vrijheid op (zie onderdeel C).
Het Frankische Rijk telt honderden abdijen met hun eigen leefregels. Onder Pepijn de Korte krijgen ze in de 8e eeuw het bevel de regel van Benedictus (480-547) te volgen. Enkele grote abdijen en het koninklijk hof spelen een belangrijke rol in de heropleving van de cultuur vanaf de 8e eeuw. Geleerden schrijven er boeken en verzamelen zoveel mogelijk klassieke literatuur. Abdij- en kathedraalscholen onderwijzen de zeven vrije kunsten: filosofie, redenaarskunde, literatuur, meetkunde, rekenkunde, muziek en astronomie. Kunstenaars en bouwmeesters vervaardigen op basis van Romeinse voorbeelden nieuwe beeldhouwwerken en gebouwen. In de gebouwen worden vaak stukken van oude Romeinse gebouwen gebruikt. De heropleving heeft echter haar beperkingen: buiten het hof en de abdijen zijn weinig geleerden en kunstenaars actief. De zeven vrije kunsten worden maar gedeeltelijk aangeleerd: in plaats van muziek geeft men bijvoorbeeld zangles, in plaats van astronomie doet men aan kalenderberekeningen ...
el dh oo f
Een domein bestaat meestal uit drie delen: een vroonhof, woeste gronden en tenures. De heer baat de centrale boerderij of het vroonhof zelf uit. De ‘woeste gronden’ zijn alle gronden die niet voor landbouw of bewoning gebruikt worden. De boeren mogen er hout sprokkelen of vee laten grazen. De boeren zelf wonen en werken op een tenure. Een tenure bestaat uit een mansus (een boerderij) met bijhorende landbouwgrond. Vaak wonen er verschillende gezinnen. In ruil voor een tenure en bescherming van de heer moeten ze diensten leveren (onder andere de grond van de heer bewerken) en belastingen betalen in natura (onder andere deel van de oogst afstaan).
BRON 8 -9 -10
tu k
BRON 7
Abdijen en het Karolingische hof zorgen voor een culturele heropleving
ds
De Frankische economie beperkt zich niet tot de landbouw
Behalve boeren wonen er op het domein ook ambachtslieden zoals een smid, een timmerman, een pottenbakker ... Men streeft naar een zelfvoorzienende of gesloten economie: de opbrengsten van het domein dienen hoofdzakelijk voor de eigen behoeften van de bewoners.
be
Handelaars leveren producten die een domein niet zelf voortbrengt. Ze verhandelen ook goederen die een heer wenst te verkopen (een deel van de oogst, gebruiksvoorwerpen ...).
vo
or
In het noorden van het Frankische Rijk spelen de Friezen een actieve handelsrol. Zij zijn zowel boer of visser als handelaar. Zij stichten bij de monding van de grote rivieren (Schelde, Maas en Rijn) handelsnederzettingen (Dorestad, Tiel ...). Zij verwerven met Vikingen als tussenpersoon allerlei luxegoederen uit het Oost-Romeinse Rijk en het Midden-Oosten (o.a. zijde, peper en ivoor). De Friezen nemen soms deel aan de plundertochten van de Vikingen, maar worden af en toe ook zelf het slachtoffer van de aanvallen van de noorderlingen. In het zuiden spelen oude steden zoals Marseille en Genua een belangrijke handelsrol.
24
B2 De Franken, nieuwe heersers in het westen
6
Het Karolingische Rijk valt uiteen
BRON 11 Karel de Grote is net zoals zijn voorgangers een vorst die regelmatig op veroveringstocht vertrekt. Daardoor krijgen zeer veel krijgers de kans om te plunderen en rijker te worden. Ze blijven Karel dan ook gehoorzamen en steunen.
Lodewijk de Vrome (reg. 814-840), zijn zoon en opvolger, heeft meer interesse voor godsdienstige zaken en verwaarloost het bestuur van zijn rijk. Hij voert weinig oorlog en controleert de graven en hertogen minder. De slechte wegen en de grootte van het rijk bemoeilijken ook de contacten tussen het hof en de graven en hertogen. Zij doen daardoor meer en meer hun zin. Lodewijk heeft zijn zonen niet meer onder controle. Nog tijdens zijn leven maken zij openlijk ruzie over de verdeling van het rijk. Drie jaar na zijn dood komen ze tot een akkoord. In het Verdrag van Verdun (843) verdelen ze het Frankische Rijk in drie delen: Karel de Kale krijgt West-Francië (Frankrijk), Lodewijk de Duitser verwerft Oost-Francië (Duitsland), Lotharius draagt als oudste de keizerstitel en krijgt Midden-Francië. Dat gebied valt na zijn dood uiteen in een aantal kleinere koninkrijken. West- en OostFrancië proberen die rijkjes in te palmen. OostFrancië komt ca. 900 als overwinnaar uit de strijd en slokt bijna alle Midden-Frankische vorstendommen
el dh oo f
De strijd tussen de nakomelingen van Lodewijk de Vrome versterkt de onafhankelijkheid van de plaatselijke bestuurders. De strijdende partijen hebben immers hun steun nodig. De graven of hertogen gedragen zich als koningen en maken hun ambt erfelijk. Invallen van Vikingen (West-Francië) en Hongaren (Oost-Francië) versterken die gang van zaken. De koningen treden laks op tegen de invallers. De bevolking vindt alleen bescherming in de versterkingen van de edellieden en heeft meer respect voor de graaf (die hen beschermt) dan voor de koning (die weinig doet).
1 de begrippen ‘hofmeier’, ‘tienden’, ‘gouw’, ‘mark’, ‘gouwgraaf’, ‘markgraaf’, ‘hertog’, ‘domein’ en ‘zelfvoorzienende economie’ uitleggen 2 de opkomst en de ondergang van de Merovingische koningen schetsen 3 drie voordelen geven die Chlodovech krijgt door zijn bekering tot het christendom 4 het verbond tussen de paus en Pepijn III uitleggen 5 de evolutie van de verhouding tussen Kerk en koning (keizer) van de 5e tot de 9e eeuw schetsen 6 de bestuurlijke organisatie van het Frankische rijk uitleggen 7 het economisch systeem van het domein uitleggen 8 uitleggen hoe er in het rijk handel gedreven wordt 9 vier kenmerken van de benedictijnse kloosterregel geven 10 drie voorbeelden van de culturele heropleving onder de Karolingers geven 11 aantonen dat die heropleving haar beperkingen heeft 12 vier oorzaken van het uiteenvallen van het Karolingische Rijk opnoemen 13 het ontstaan van ‘Frankrijk’ en ‘Duitsland’ verklaren 14 verklaren waarom de plaatselijke bestuurders onafhankelijker worden 15 de volgende data geven: de doop van Chlodovech, de troonsbestijging van Pepijn III, de keizerskroning van Karel de Grote, het Verdrag van Verdun
tu k
Lodewijk de Vrome doet afstand van zijn keizerlijke voorrang op de paus. Na zijn dood begint de paus een steeds grotere rol te spelen in de keizerskeuze. De Karolingers en hun opvolgers hebben uiteindelijk de pauselijke toestemming en medewerking nodig om tot keizer gezalfd te worden.
KENNEN
ds
op. De Schelde wordt een van de nieuwe grenzen tussen West- en Oost-Francië, tussen Frankrijk en het Duitse Rijk.
vo
or
be
BRON 1 Het Frankische Rijk van de 5e tot de 9e eeuw
• ‘Onze gewesten horen al sinds het begin bij het Frankische Rijk.’ Juist of niet? Motiveer je antwoord. • Geef drie gebieden die door de Karolingers zijn veroverd. • Welke hedendaagse landen liggen helemaal of deels in het Merovingische / Karolingische Rijk?
KUNNEN 1 een tijdlijn met de regeringstijd van de Merovingers en Karolingers maken 2 bronnen indelen en vergelijken op vlak van soort, inhoud, betrouwbaarheid en presentatie 3 met behulp van een kaart de veranderingen aan het territorium van het Frankische Rijk schetsen 4 de betrouwbaarheid, het doel en bruikbaarheid van een bron om een historische vraag op te lossen inschatten
B
De vroege middeleeuwen (500-900)
25
BRON 2 Drie fragmenten uit een bron over de Merovingers A Childerik was dood. Zijn zoon Chlodovech werd geroepen om hem op te volgen.
B
tu k
Nadat zij [de Rijnfranken] naar de toespraak van Chlodovech geluisterd hadden, juichten zij hem toe. Zij schreeuwden en sloegen op hun schilden. Ze kozen hem tot hun koning en hieven hem op een schild naar omhoog.
C
el dh oo f
ds
In 486 overwint het leger van Chlodovech bij Soissons een Gallo-Romeins leger. De Franken slaan aan het plunderen. Zo roven zij een grote waardevolle vaas uit een kerk. De bisschop van de beroofde kerk vraagt aan Chlodovech de vaas terug. Bij het verdelen van de buit vraagt de Frankische aanvoerder zijn mannen om hem de vaas te geven bovenop zijn gewoon deel van de krijgsbuit. De meesten gaan akkoord en juichen hem toe. Eén krijger schiet echter naar voren en slaat de vaas stuk. Terwijl hij dat doet, roept hij: ‘Jij gaat niet meer dan jouw rechtmatig deel ontvangen!’ Chlodovech blijft kalm en zendt de brokstukken naar de bisschop. Later op het jaar houdt hij een wapeninspectie. Hij keurt de bijl van dezelfde krijger af en gooit het wapen op de grond. Terwijl de man het wapen opraapt, splijt Chlodovech zijn schedel met een bijl en roept: ‘Dat is wat jij met de vaas deed in Soissons.’ Bewerking van Gregorius Van Tours, Geschiedenis van de Franken, 6e eeuw
Gregorius (538-594) komt uit een belangrijke Gallo-Romeinse familie. Hij wordt bisschop van Tours, een zeer belangrijke functie binnen de Kerk en in het Frankische Rijk. Gregorius kende verschillende Merovingische koningen persoonlijk. Zijn werk is een van de weinig geschreven bronnen over de Franken in de 6e eeuw. Gregorius gebruikt zowel persoonlijke ervaringen als bronnen. Voor zaken waar hij zelf weinig van weet, die hij niet zelf heeft meegemaakt of waarover hij geen bronnen vindt, baseert hij zich op geruchten en roddels. Ook al wat christelijk is, vindt hij zeer belangrijk. Is dat een primaire of een secundaire bron om vragen over Chlodovech te beantwoorden? Hoe wordt de bron gepresenteerd? Lees de contextinformatie bij de bron. Waarom moet je oppassen met wat Gregorius schrijft? Waarom gebruiken historici het werk van Gregorius, zelfs als het niet zo betrouwbaar is? Lees fragment A en B. Op welke twee manieren kun je bij de Franken koning worden? Lees fragment C. Geschiedkundigen leiden uit dat verhaal af dat de macht van Chlodovech in een jaar tijd is toegenomen. Waarop baseren zij zich in het verhaal?
be
• • • • • •
BRON 3 Twee tekeningen van Frankische krijgers B Tekening uit de 9e eeuw van Frankische ruiters
or
A Tekening uit de 14e eeuw over de vaas van Soissons
vo
• Wat klopt er niet aan bron 3A als je ze vergelijkt met het verhaal in bron 2? • Op welke van de twee tekeningen zou de kledij meer kunnen overeenstemmen met wat Chlodovech en de krijger toen droegen? Waarom? • Hoe zou een hedendaagse tekening met hedendaags voorwerpen over de vaas van Soissons er kunnen uitzien?
© imageselect
26
B2 De Franken, nieuwe heersers in het westen
BRON 4 De doop van Chlodovech A De doop van Chlodovech omstreeks 500 door bisschop Remigius van Reims
B Belangrijk nieuws is ons ter ore gekomen: u gaat over ‘Belgica Secunda’ regeren. Nieuw is dat niet. U zet een familietraditie verder (...). Vraag raad aan de bisschoppen. Wanneer u in overleg met hen regeert, dan zal het uw grondgebied goed vergaan (...).
tu k
Uit: een brief van bisschop Remigius van Reims aan Chlodovech, omstreeks 481 Remigius (437-533) zou op 18-jarige leeftijd al bisschop geworden zijn. Hij was een van de belangrijkste bisschoppen in Gallië.
ds
• Is bron 4B een primaire of secundaire bron om vragen over Chlodovech te beantwoorden? • Welke verklaring kan bron B bieden voor de bekering van Chlodovech tot het christendom?
el dh oo f
De Frankische koning wordt in een soort bad gedoopt. De bisschop legt zijn hand op het hoofd van Clovis. De Heilige Geest, voorgesteld door een vogel, daalt neer boven hetzelfde hoofd. Ivoren snijwerk uit ca. 875, bewaard in het Picardisch Museum van Amiens.
• Is bron 4A een primaire of secundaire bron om vragen over Chlodovech te beantwoorden? • Op welke historische vraag biedt bron 4A het beste een antwoord: A Hoe zag Chlodovech eruit tijdens zijn doop? B Hoe verliep een christelijke doop in de 5e-6e eeuw? C Waarvoor werd ivoor gebruikt in de 5e-6e eeuw?
BRON 5 De Karolingers en de Kerk
Anno 749 Burgard, bisschop van Würzburg, en Fulrad, priester en kapelaan, werden naar paus Zacharius gestuurd (door Pepijn III) om advies te vragen over de koningen die toen regeerden over Francië en die de titel hadden, maar niet de echte koninklijke macht. De paus antwoordde de gezanten dat het beter was dat degene die de macht had, koning genoemd werd.
be
Anno 751 In dat jaar werd Pepijn met toestemming van de paus koning van de Franken genoemd. In de stad Soissons werd hij gezalfd met heilige olie door de handen van Bonifatius, bisschop en martelaar, en werd op de troon geheven volgens Frankisch gebruik. Childerik, die in naam koning was, diens lokken werden geknipt en hij werd vervolgens naar een klooster gestuurd.
or
Anno 753 In dat jaar kwam paus Stephanus naar Pepijn om er bij hem op aan te dringen de roomse Kerk te verdedigen tegen de Longobarden.
vo
Anno 754 Nadat paus Stephanus van koning Pepijn de belofte gekregen had dat hij de roomse Kerk zou verdedigen, zalfde hij de koning en zijn twee zonen Karel en Karloman. En de paus bleef die winter in Francië. Bewerking van de annalen van de abdij van Lorsch, ca. 835 In annalen staat per jaar kort vermeld wat een auteur belangrijk vindt. Lorsch bevindt zich in het huidige Duitsland. De annalen gaan over de periode 703-803 en er schrijven vier verschillende auteurs aan mee. Een van die auteurs is mogelijk de abt Richbod, een vriend van Karel de Grote.
• • • •
Is de bron primair of secundair om vragen over Karolingers te beantwoorden? Wat weet men over de auteurs? Wordt alles wat er in het Rijk gebeurd in de annalen genoteerd? Motiveer je antwoord. De Karolingers en de paus sluiten eigenlijk een bondgenootschap. Wat krijgt elk van hen?
B
kapelaan: geestelijke verbonden aan een kapel (kleine kerk)
De vroege middeleeuwen (500-900)
27
BRON 6 De Salische wet • Als iemand een koe of een os steelt, bedraagt het weergeld 35 solidi [goudmunten]. • Als iemand volgens koninklijke voorschriften gedagvaard wordt [voor een rechtbank moet verschijnen] en niet verschijnt, (...) wordt hij, wanneer hij geen aanvaardbare verontschuldigingen kan inroepen, veroordeeld tot het betalen van 600 denarii [zilvermunten] of 15 solidi.
Een uittreksel uit de Lex Salica
el dh oo f
Historici vermoeden dat de Salische wet in de 4e eeuw ontstaat als een reglement voor Frankische troepen aan de Rijn. De wet wordt later aangepast, uitgebreid en op bevel van Chlodovech omstreeks 507 opgetekend.
ds
• Als iemand een ander aan het hoofd verwondt, op een manier dat de hersenen tevoorschijn komen, (...) wordt hij veroordeeld tot het betalen van 1 200 denarii of 20 solidi.
tu k
• Als iemand een vrij man overvalt en berooft, (...) wordt hij (...) veroordeeld tot het betalen van 2 500 denarii of 62,5 solidi. Maar als een Frank een Romein berooft, (...), wordt hij veroordeeld tot het betalen van 1 200 denarii of 30 solidi.
Een kopie van de Lex Salica uit 793, Handschrift van Vandalgrius, bewaard in St. Gallen
• Leg in je eigen woorden uit wat de Lex Salica eigenlijk doet. • Bewijs dat er bij het optekenen van de wet nog geen eenheid is onder de bevolking van het Frankische Rijk. • Sommige historici dachten vroeger dat er in de Frankische tijd nauwelijks geld gebruikt werd. Weerleg dat idee met behulp van de Lex Salica. • Rechts zie je hoe de wet eruitziet in de tijd van de Franken. Hoe wordt de wet door de auteurs van Storia HD gepresenteerd opdat je ze gemakkelijker kunt interpreteren?
vo
or
be
BRON 7 De schematische voorstelling van een domein
28
B2 De Franken, nieuwe heersers in het westen
Opmerking: In werkelijkheid liggen de drie delen door elkaar.
• Uit welke drie delen bestaat een domein? • Wat is een tenure?
BRON 8 De kloosterregel van Benedictus
tu k
(...) landlopende monniken. Hun hele leven gaan ze door allerlei landstreken, nu in dit en dan in een volgend klooster voor drie of vier dagen te gast. Altijd trekken zij, zonder ooit een vaste woonplaats te kiezen. Zij volgen hun eigen lusten en zucht naar eten, en zijn in alle opzichten nog slechter [dan monniken die op geen enkele regel steunen]. (...) De abt moet (...) beseffen welke zware en moeilijke taak op hem rust om zielen te leiden. (...) Hij moet zich zo aan iedereen aanpassen naargelang hun geaardheid en begrip. (...) Niemand heeft iets in eigendom. Een broeder kan volstrekt niets als zijn eigendom beschouwen. (...) Ledigheid [luiheid] is de vijand van de ziel. Daarom moeten broeders op bepaalde uren bezig zijn met handenarbeid, op andere uren met gewijde lezing. (...) Niet alleen moeten allen de abt gehoorzamen, maar ook luisteren naar elkaar. Fragmenten uit de kloosterregel van Benedictus
ds
Benedictus van Nursia (480-547) leeft oorspronkelijk als kluizenaar, maar aanvaardt na verloop van tijd de leiding over het klooster van Monte Cassino. Voor die kloostergemeenschap schrijft hij een regel die uitblinkt in eenvoud en gematigdheid.
el dh oo f
• Haal vier voorschriften voor de benedictijnenmonniken uit de bron. • Bewijs met een tekstfragment dat Benedictus geen strenge regel opgesteld heeft.
vo
or
be
BRON 9 De paltskapel in Aken, Duitsland (ca. 778)
• Bewijs met twee elementen van het gebouw dat men zich baseert op de Romeinse kunst.
B
De vroege middeleeuwen (500-900)
29
BRON 10 Alcuinus van York, geestelijke en geleerde De Angelsaksische geestelijke Alcuinus van York (735-804) is een raadgever en leraar van Karel de Grote en zijn familie. Hij schreef tal van werken en verbeterde de opleiding van de geestelijken. Hij leidde ook verschillende kloosters. A Tekening uit ca. 825-850
B Karel bij de gratie van God, koning van de Franken en de Longobarden en de patriciërs van Rome, aan de abt Baugulf en aan iedereen van de kloostergemeenschap (…)
tu k
Het mag geweten zijn dat wij met onze raadgevers besloten hebben dat het nuttig is voor de bisdommen en kloosters (…) bezig te zijn met schrijfwerk en ijverig te zijn in het onderwijzen van al wie de vaardigheid tot leren bezit, en dat volgens het talent van elk individu (…) De inzet voor onderwijzen en leren moet ook gelden voor de zinsbouw, zodat wie wenst God op de juiste manier te plezieren dat ook doet door op een correcte manier te spreken. (…)
De brief is geschreven en opgesteld door Alcuinus. Karel heeft hem ondertekend. • Geef voor elke bron de soort. • Wat doen geestelijken zoals Alcuinus nog buiten hun taak in de kerk? • Op welke historische vraag geeft bron B het beste antwoord? Motiveer je keuze. A Is Karel de Grote de stichter van de scholen? B Is Alcuinus een belangrijke raadgever van Karel de Grote? C Welke rol moeten kloosters van Karel de Grote spelen in het onderwijs? • Uit andere bronnen weten we dat Karel de Grote wel kon lezen, maar niet goed kon schrijven. Welke historische vraag zou je kunnen stellen als je een brief van hem vindt?
el dh oo f
Alcuinus (in het midden) overhandigt met een jongere kloosterling een boek aan een bisschop.
ds
Uit: een brief van Karel de Grote aan de abt van Fulda, ca. 782
vo
or
be
BRON 11 Het Verdrag van Verdun (843)
30
B2 De Franken, nieuwe heersers in het westen
• Wie krijgt wat? • In welk gebied ligt het grootste gedeelte van onze gewesten? • ‘Het Frankische Rijk wordt van buiten en van binnen bedreigd.’ Bewijs die stelling. • Zoek in een historische atlas op wat er met de drie Frankische Rijken gebeurt in de 9e en de 10e eeuw.
Onderzoek: de Franken
tu k 0
ds 0
0
10
0
9
0
el dh oo f
DE FRANKEN
80
4
75
1
80
Door bronnen te bestuderen vorm je je een bepaald beeld van het verleden. Soms zijn er echter weinig bronnen, of spreken de bronnen elkaar tegen waardoor die beeldvorming wel eens moeilijk is. Bovendien beïnvloeden je eigen ideeën en je leefomgeving ook de vorming van een historisch beeld. In dit onderzoek bestudeer je hoe sommige beelden van het verleden daardoor misschien niet helemaal kloppen.
MEROVINGERS
KAROLINGERS
keizerskroning Karel de Grote
1
Karel Martel en de Slag bij Poitiers
In 732 verslaat de hofmeier Karel Martel een islamitisch leger onder leiding van Abd al-Rahman. Dat gebeurt ergens tussen Poitiers en Tours (Frankrijk). In de moderne tijd schept men een bepaald beeld van die slag. Klopt dat beeld wel?
be
BRON 1-2-3 - 4 -5 - 6
OPDRACHTEN
or
1 Bestudeer bron 1, bron 2 en bron 3. • Uit welke eeuw stammen de twee kunstwerken? • Wie doodt de Arabische aanvoerder? • Welk beeld krijg je van Karel Martel op basis van deze bronnen? • Waarom vindt Gibbon de overwinning belangrijk? • Omschrijf in je eigen woorden hoe men in de moderne tijd de overwinning voorstelt.
vo
2 Bestudeer bron 4, bron 5 en bron 6. • Wat vertelt elke bron over de dood van Abd al-Rahman? • Met welke van de drie bronnen komt het beeld van de kunstenaars en de schrijver uit de moderne tijd het best overeen? • Wat kun je op basis van de bronnen zeker vertellen over de Slag bij Poitiers / Tours? • Geef twee zaken uit het beeld dat in de moderne tijd over de slag geschetst wordt dat door de bronnen niet wordt bevestigd.
B
De vroege middeleeuwen (500-900)
31
BRON 2 De Slag bij Poitiers
ds
tu k
BRON 1 Karel Martel doodt de Arabische legeraanvoerder Abd al-Rahman
Schilderij van Charles de Steuben, 1834-1837 (Versailles, Frankrijk, 5,42 m x 4,65 m, olieverf op doek)
el dh oo f
Bronzen beeld van Jean-François-Théodore Gechter, 1833 (Louvre, Parijs)
BRON 3 Wat als Karel niet gewonnen had?
Saracenen: oude naam voor moslims
De Saracenen zouden zijn opgerukt tot de grenzen van Polen en de Schotse Highlands. De Rijn is niet moeilijker over te steken dan de Nijl of de Eufraat, en de Arabische vloot zou zonder slag of stoot de monding van de Theems opgevaren zijn. Misschien zou de interpretatie van de Koran nu gegeven worden in de scholen van Oxford, en haar leerlingen zouden aan een besneden volk de heiligheid en waarheid van Mohammed verkondigen. Uit: Edward Gibbon, The Decline and fall of the Roman Empire, 1776-1788
BRON 4
be
Gibbon is een Britse historicus. Zijn werk heeft een grote invloed in de moderne tijd.
vo
or
De moslims wilden naar Tours gaan om de Sint-Maartenskerk, de stad en het hele land te vernietigen. Zij botsten echter op de glorieuze prins Karel aan het hoofd van zijn volledige leger. Hij leidde zijn legermacht en vocht even hard als een hongerige wolf zijn prooi aanvalt. Dankzij de glorie van Onzen Heer hield hij een groot bloedbad onder de vijanden van het christelijke geloof zodat, zoals de geschiedenis getuigt, hij in de strijd 300 000 mannen doodde waaronder hun koning Abd al-Rahman. Uit: De kroniek van Saint-Denis (abdij bij Parijs)
BRON 5 De nacht scheidde de twee legers, maar in het ochtendgrijs keerde het moslimleger terug naar het slagveld. De islamruiterij drong diep in de gelederen van het christelijke leger door. Veel moslims waren echter met hun gedachten bij de buit (van eerdere plunderingen) die ze in hun tenten opgeslagen HEDENDAAGSE hadden. Plotseling klonk er een valse kreet in hun VERTALING gelederen dat enkele vijanden hun kamp aan het plunderen waren. Verschillende eenheden van de moslimruiterij verlieten daarop het slagveld om hun tenten te beschermen. Het leek alsof ze vluchtten en het ganse leger geraakte verontrust. Wanneer Abd al-Rahman (de aanvoerder) ging kijken waarom ze zoveel heisa maakten en hen terug naar het slagveld wenste te leiden, omsingelden de Frankische krijgers hem. Hij werd zodanig met speren doorboord dat hij stierf. Daarop vluchtte het ganse leger voor de vijand en velen stierven daarbij. Uit: een anonieme Arabische kroniek
32
ONDERZOEK DE FRANKEN
BRON 6 In het heetst van de strijd stonden de mannen van het noorden als een zee die niet te verplaatsen valt (...) Hun handen stootten hun zwaarden onvermoeibaar in de borsten (van de vijand). Uiteindelijk stopte men ’s nachts met vechten. De Franken lieten hun zwaarden zakken. Kijkend naar de ontelbare Arabische tenten bereidden zij zich voor op een nieuwe veldslag de volgende dag. ’s Anderdaags in vroege ochtend, wanneer zij zich terug opstelden, zagen de Europese mannen nog altijd de Arabische tenten staan. Zij beseften niet dat de tenten leeg waren. Spionnen ontdekten dat alle eenheden van de ‘Ishmaeliten’ [moslims] verdwenen waren.
2
De keizerskroning van Karel de Grote
OPDRACHTEN
el dh oo f
BRON 7- 8 -9 In 800 kroont de paus Karel de Grote in Rome tot keizer. Hij zou door de paus compleet verrast zijn geweest. Klopt dat wel? Wat zeggen de weinige beschikbare bronnen daarover?
ds
Uit: Isidorus van Beja, Chronicon, 8e eeuw
tu k
Ze waren in de nacht in de grootste stilte gevlucht naar hun thuisland. Europese verkenners vonden nergens nog vijanden. De Europeanen achtervolgden de vluchtelingen niet, verdeelden de buit onder elkaar en gingen weer naar hun land.
Afbeelding uit de 15e eeuw over de keizerskroning
or
be
Bestudeer bron 7, bron 8 en bron 9. • Geef voor elke bron weer of ze primair of secundair is om de vraag te beantwoorden. • Van welke bronnen is de auteur gekend? • Waarom is het feit dat auteurs Karel persoonlijk gekend hebben geen garantie dat ze de gebeurtenissen juist weergeven? • Uit welke twee bronnen lijkt het alsof Karel door de paus compleet verrast wordt? • Uit welke bron lijkt het alsof de kroning daarvoor al besproken werd? • Kun je de historische vraag of keizer Karel echt verrast was door de keizerskroning beantwoorden? Waarom (niet)?
BRON 7
vo
Toen hij op Kerstmis in de Sint-Pietersbasiliek binnengetreden was om de mis bij te wonen, nam hij voor het altaar plaats en stond met gebogen hoofd in gebed verzonken. Paus Leo plaatste hem de kroon op het hoofd, terwijl het volk hem toejuichte: ‘Aan Karel-Augustus, gekroond door God, groot en vredelievende keizer van de Romeinen, lang leve en zege!’ Na die toejuichingen werd hij door de paus vereerd zoals men de keizers van de oudheid vereerde en voortaan werd hij keizer en Augustus genoemd. Enige dagen later beval hij dat zij die vorig jaar de paus afgezet hadden, voor het gerecht gebracht moesten worden (...) ‘Zijn zij volgens de Romeinse wet, wegens majesteitsschennis, ter dood veroordeeld’. Uit: de Frankische Rijksannalen, na 800 In annalen staat per jaar kort vermeld wat een auteur belangrijk vindt. De Frankische Rijksannalen worden bijgehouden tussen 787 en 829. Vier verschillende auteurs werken eraan. Hun namen zijn niet bekend, maar waarschijnlijk zijn het leden van de hofhouding van Karel de Grote.
B
De vroege middeleeuwen (500-900)
33
BRON 9
Bewerking van Einhard, Het leven van Karel de Grote, ca. 830
3
Bewerking van de annalen van de abdij van Lorsch, ca. 835
De annalen gaan over de periode 703-803 en er wordt door vier verschillende auteurs aan geschreven. Een van die auteurs is mogelijk de abt Richbod, een vriend van Karel de Grote.
el dh oo f
De geleerde Einhard (770-840) komt uit de Mainstreek (nu Duitsland) en is een belangrijke medewerker van Karel de Grote en zijn opvolger Lodewijk de Vrome. Einhard schrijft de biografie omstreeks 830 in opdracht van die laatste. Hij wil in zijn werk vooral Karel ophemelen. Einhard baseert zich gedeeltelijk op de Rijksannalen, maar was ook aanwezig bij de keizerskroning.
Daar er [in het Oost-Romeinse Rijk] (...) de keizerlijke macht in handen was van een vrouw (...) Daar de almachtige God al de bezittingen [het Frankische Rijk] onder zijn gezag [Karel] geplaatst had, leek het hun [de paus en het concilie] (...), in overeenstemming met het verzoek van het christelijke volk, dat hij er ook de keizerlijke titel zou dragen. Die bede wilde Karel de Grote niet weigeren, maar onderwierp zich aan het verlangen (van hen) en ontving de titel van keizer met de wijding door paus Leo.
tu k
[Karel] kwam daarop naar Rome, om de (...) kerkelijke zaken weer op orde te brengen, en bleef er de hele winter. In die tijd kreeg hij er ook de titel van keizer en Augustus. Oorspronkelijk had hij daar zo’n hekel aan, dat hij verzekerde, dat hij die keer, al was het nog zo’n hoogdag, niet naar de mis zou zijn gegaan als hij de bedoeling van de paus had kunnen vermoeden.
ds
BRON 8
concilie: belangrijke kerkvergadering met bisschoppen
Het uiterlijk van Karel de Grote
BRON 10 -11-12-13 -14 -15 Van Karel de Grote (768-814) bestaan tal van afbeeldingen. Kloppen die afbeeldingen echter wel? Hoe ziet Karel de Grote er dus uit?
OPDRACHTEN
or
be
Bestudeer bron 10 tot bron 15. • Welke twee soorten bronnen worden hier gebruikt? • Geef voor bron 10 tot 14 telkens kort weer hoe Karel wordt voorgesteld. • Vergelijk die voorstellingen met de omschrijving in bron 15. Welke twee bronnen komen het best met de omschrijving overeen? • Waarom is het zelfs bij die bronnen niet zeker dat ze Karel juist voorstellen? • ‘De wijze waarop Karel wordt voorgesteld, verandert in de loop van de geschiedenis.’ Juist of fout? Motiveer je antwoord.
vo
BRON 10 Klein ruiterstandbeeld uit de 9e eeuw, Louvre, Parijs
Het bronzen beeldje was oorspronkelijk verguld. De figuur houdt een rijksappel vast die het rijk symboliseert. Die gewoonte stamt uit de tijd van Karel de Kale (reg. 840-877). Die kleinzoon van Karel de Grote heeft een wat korte en brede lichaamsbouw. In de 15e eeuw wordt het paard gerestaureerd.
34
ONDERZOEK DE FRANKEN
rijksappel: bolvorm die de wereldlijke macht voorstelt
BRON 12 Afbeelding uit de ‘Les Grandes Chroniques de France’, 13e-14e eeuw
ds
tu k
BRON 11 Detail van het schrijn van Karel de Grote in de Dom van Aken (Duitsland), 1215
el dh oo f
BRON 13 Schilderij van Albrecht Durer, ca. 1513, Germanisches Nationalmuseum, Nürnberg Het schrijn bevat resten van Karel en is gemaakt van verguld zilver. De goudsmeden hebben zich voor de voorstelling van de figuren gebaseerd op een geschreven bron uit de 12e eeuw, de ‘Historia Caroli Magni’.
or
be
BRON 14 Standbeeld van Karel de Grote te paard in Parijs door Louis en Charles Rochet, 1882
Geschilderd in opdracht van de stad Nürnberg
vo
© imageselect
BRON 15
De keizer was sterk en goed gebouwd. Hij was lang en slank, maar niet abnormaal groot, want zijn lengte was zevenmaal die van zijn voeten. De bovenkant van zijn hoofd was rond, hij had een fel doorborende blik en ongewoon grote ogen. Zijn neus was iets langer dan normaal. Hij had een mooie kop met wit haar en een vrolijke en goedgehumeurde uitdrukking (…) Zijn nek was kort en nogal dik en hij had een buikje, maar door de goede bouw van de rest van zijn lichaam viel dat niet op. Bewerking van Einhard, Het leven van Karel de Grote, ca. 830 De geleerde Einhard (770-840) komt uit de Mainstreek (nu Duitsland) en is een belangrijke medewerker van Karel de Grote en zijn opvolger Lodewijk de Vrome.
B
De vroege middeleeuwen (500-900)
35
4
Karel de Grote en andere machtige vorsten
OPDRACHTEN
ds
tu k
Bestudeer de verschillende bronnen bij bron 16 en geef weer welke uitspraken juist zijn. • De Byzantijnen erkennen Karel de Grote onmiddellijk als keizer of imperator. • Pas na een oorlog en na gebiedsverlies erkennen de Byzantijnen Karel als keizer of imperator. • Karel de Grote vindt de titel van keizer niet belangrijk en gebruikt hem niet. • Karel de Grote probeert relaties aan te knopen met de kalief van Bagdad. • De Frankische schrijvers kennen de kalief van Bagdad zeer goed. • De kalief van Bagdad stuurt geschenken naar Karel de Grote. • De Frankische schrijvers maken van Karel de belangrijkste bondgenoot van de kalief. • Buitenlandse vorsten zien Karel als een concurrent of een bondgenoot.
B Een munt van Karel de Grote (Carolus Imperator)
BRON 16 A Onenigheid met de Byzantijnen
el dh oo f
Karel de Grote draagt na de keizerskroning de titel ‘Imperator’ of ‘Imperator Augustus’. Als reactie op de keizerskroning van Karel noemt de Byzantijnse keizer zich ‘Imperator van de Romeinen’. Daarmee verwijst hij naar het ganse Romeinse Rijk en zegt hij eigenlijk dat hij boven Karel staat. In 806 komt het tot een oorlog tussen de Byzantijnen en de Franken. Die laatsten veroveren Venetië en delen van het huidige Kroatië. In 812 sluiten Franken en Byzantijnen weer vrede. In het vredesverdrag van Aken aanvaarden de Byzantijnen dat Karel de Grote de titel van ‘Imperator’ voert. Bewerking van ‘Frieden von Aachen’ op nl.wikipedia.org
C De olifant Aboel Abbas
Op de munt staat rechts Imp(erator) Aug(ustus). Op zijn hoofd draagt Karel een lauwerkrans zoals de Romeinse keizers.
be
In 797 stuurt Karel de Grote de Jood Isaak als gezant naar Aaron (Haroen) al-Rashid, de kalief van Bagdad en de vorst van een groot islamitisch rijk. In 802 is Isaak terug aan het hof van Karel in Aken met geschenken van de kalief waaronder de olifant Aboel Abbas. 802 Isaac de Jood kwam terug met een olifant (…) gezonden door de koning van de Perzen (…) de naam van de olifant was Aboel Abbas. 810 (…) daar stierf de olifant (…) geschonken door de koning van de Saracenen (…)
or
Uit: de Frankische Rijksannalen, na 800
vo
Zijn relaties met Aaron, koning van de Perzen, die over bijna het volledige oosten regeerde (…) waren zo vriendschappelijk dat deze prins die belangrijker vond dan die met alle andere koningen en heersers (…) Wanneer zij weer vertrokken, stuurde hij zijn eigen ambassadeurs mee, en gaf hij magnifieke geschenken (…) Enkele jaren daarvoor had Karel om een olifant gevraagd en hij stuurde de enige die hij toen had (…) Bewerking van Einhard, Het leven van Karel de Grote, ca. 830
KUNNEN 1 bronnen indelen, vergelijken en beoordelen 2 historische vragen beantwoorden met behulp van opdrachten
36
ONDERZOEK DE FRANKEN
3 soorten historische vragen herkennen 4 de betrouwbaarheid van een bron inschatten 5 historische beeldvorming onderzoeken
B