Thema
1 Landschap en kaart Uitdagingen 1
Kun je een landschap beschrijven en elementen ervan op kaart aanwijzen? Kun je een kaart lezen, je oriĂŤnteren en afstanden bepalen? Kun je met een atlas werken? Kun je belangrijke plaatsnamen in BelgiĂŤ en Europa op werkkaarten benoemen?
2
3 4
5
1
Je aardrijkskundig fotoalbum 1 Een greep uit je fotoalbum
Tip: Breng zo mogelijk een foto mee van jouw vakantie waarop ook iets van de omgeving staat of knip een foto uit een tijdschrift met een landschap dat je bijzonder aanspreekt.
Een landschap beschrijven = benoemen, opsommen en opschrijven wat je ziet.
1.1 Een vakantiefoto
Beschrijf het landschap alsof je een van de fietsers was.
2 Je plaats in het landschap
Een gps-ontvanger toont op een vereenvoudiging van het landschap waar de fietsers zich bevinden.
Op de gps-kaart van de omgeving waar de foto genomen is herken je zes verschillende kleuren. Noteer wat ze weergeven in het landschap.
1.2 Kaartje op gps-ontvanger
Thema 1 Landschap en kaart
6
3 Een landschap beschrijven
Hoe beschrijf je een landschap? Volg de nummers.
3.1 Zo gebeurt het meestal
1 Je vertelt wat er te zien is.
Voorbeeld: ik fietste met mijn vrienden over een landweg in het gras tussen de akkers. Er stond een fris windje en het was lastig.
2 Je vertelt waar de foto is genomen. 3 Je vertelt iets over de sfeer.
3.2 Zo kan het nog beter We fietsten over een landweg in het gras tussen onbegroeide akkers. De lucht boven de horizon was helderblauw.
4 Mensen (en dieren) behoren niet tot het landschap. We beschrijven de kenmerken zoals ze zijn.
3.3 Tips: waar let je op
We herkennen menselijke landschapselementen.
Voorbeeld: ik fietste met mijn vrienden over een landweg in het gras tussen de akkers. Er stond een fris windje en het was lastig.
We fietsten over een landweg in het gras tussen onbegroeide akkers. De lucht boven de horizon was helderblauw.
Persoonlijke indrukken zijn goed voor jouw fotoalbum, maar verschillen van mens tot mens.
We herkennen natuurlijke landschapselementen.
4 Van de natuur of van de mens? 4.1 Aangeplant of natuurlijk?
1.3 Een aangeplant bos
1.4 Opgewaaide duinen
Bossen met bomen mooi op een rij zijn duidelijk aangeplant door mensen. In natuurlijke bossen staan de bomen door elkaar. Dit bos is dus van de mens, maar het bevat natuurlijke landschapselementen. De bomen groeien door de natuur.
Duinen aan onze kust worden gevormd door opgewaaid zand dat wordt vast gehouden door duingrassen. Het zand en de duin zijn natuurlijk ‌ maar de mens plant duingras aan om te beletten dat de duinen zouden verdwijnen.
7
Hoofdstuk 1 Je aardrijkskundig fotoalbum
4.2 De tegenstelling mens - natuur Door de mens: de landschapselementen zijn recht - afzonderlijk - gelijkend op elkaar; ze vormen een cultuurlandschap. Voorbeelden
Door de natuur: de landschapselementen zijn krom - kronkelend - ongeordend - erg verschillend; ze vormen een natuurlandschap. Voorbeelden
1.5 Een sloot
1.6 Een beek
1.7 Een kanaal
1.8 Een rivier
1.9 Een tuin
1.10 Een wildernis
5 Landschappen in beeld brengen 5.1 Horizontale foto
De horizonlijn = scheiding tussen hemel en aardÂoppervlak
Zoals je een foto zelf neemt ‌ van op de grond. De horizon ligt meestal middenin.
Dit wijds en groen landschap onder een bewolkte hemel bestaat uit akkers, weiden, boerderijen, een dorp en bomen.
Menselijke landschapselementen = wat door de mens is aangebracht in een landschap
1.11 Landschap in de buurt van de Kemmelberg
Thema 1 Landschap en kaart
8
5.2 Horizontaal perspectief Als je iets vanuit een horizontaal perspectief bekijkt, betekent dat dat je de horizon kunt zien. Waar staat de fotograaf om zo’n foto te nemen?
1.12 Een horizontaal model van de Geogenieschool
5.3 Vogelperspectief Een vogel ziet de gebouwen in een schuin perspectief zoals van op een hoogte of uit een vliegtuig. De horizon ligt zeer hoog of is niet te zien. Noteer wat je meer ziet van de school in een schuin perspectief.
1.13 Een schuin model van de school
5.4 Schuine luchtfoto 90 m
A
Op een schuine luchtfoto komen landschapselementen – hier bomen – verkleind voor op de achtergrond.
90 m
Welk perceel is het grootst? A of B?
B 100 m
80 m
Landschapselementen vooraan in beeld worden als groter waargenomen. 1.14 Foto uit Spanje van op een bergtop
5.5 Verticaal perspectief Hier bekijken we dezelfde gebouwen vanuit verticaal perspectief. De fotograaf bevindt zich in een vliegtuig recht boven het gebouw.
1.15 Een verticaal model van de school
9
Hoofdstuk 1 Je aardrijkskundig fotoalbum
5.6 Verticaal: een luchtfoto of orthofoto ortho = recht naar beneden
1.16 Een luchtfoto wordt genomen vanuit een ballon, vliegtuig of helikopter. Deze foto is genomen uit een satelliet in de ruimte.
5.7 Een plattegrond Teken een rechthoek op de orthofoto volgens wat je op deze plattegrond ziet.
0
20 m
Benoem wat je herkent op de plattegrond door vergelijking met de orthofoto.
1.17 Plattegrond van een school op de orthofoto
Wat hebben we nu geleerd over landschapsfoto’s? Op een landschapsfoto herken je de volgende onderdelen:
hemel
horizon
aard- oppervlak
perspectief
hemel
kleur van blauw naar rood
wolken
bewolkt of onbewolkt
belichting
zonsopgang – ondergang daglicht – duisternis
scheidingslijn tussen lucht en land
ligt hoog of laag of ontbreekt op een landschapsfoto
landoppervlak en water- oppervlak
menselijke elementen
bossen, weiden, akkers, gebouwen, wegen …
natuurlijke elementen
hoogten en laagten vijvers, rivieren, beken, zee
elementen dichtbij zijn groter, elementen verder zijn kleiner
Thema 1 Landschap en kaart
10
schuine luchtfoto horizontale foto schuine en verticale luchtfoto en satellietfoto
6 Jouw beurt
6.1 Kijken naar landschappen Kies 4-maal twee foto’s die volgens jou samenhoren volgens de kenmerken in punt 5. Eén foto gebruik je niet, waarom past die foto niet bij de koppels? Noteer dit in de tabel onderaan. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
1.18 Landschapsfoto’s vanuit verschillende standpunten
Nummer foto’s
Hier schrijf je waarom je die foto’s koppelt.
Waarom past foto (nummer invullen) niet bij jouw indeling?
11
Hoofdstuk 1 Je aardrijkskundig fotoalbum
6.2 Nadenken over je werkwijze Kun je nog andere manieren bedenken om de foto’s te groeperen? Doe een voorstel en voer het uit.
6.3 Landschappen situeren Noteer het nummer van de foto’s uit fig. 1.18 op de bijgevoegde gps-schermen.
1.19 Gps-schermen tonen een vereenvoudiging van het landschap.
6.4 Landschappen ordenen Rangschik de foto’s van fig. 1.18 van veel natuurlijke landschapselementen naar veel menselijke elementen. Gebruik de nummers.
natuurlijke landschapselementen
Thema 1 Landschap en kaart
menselijke landschapselementen
12
1 Je klaslokaal op foto … Kaartlezen begint daar waar je nu bent … in de klas dus.
2 Een plattegrond Zo’n plan kun je ook tekenen, maar je moet eerst alles opmeten. Bv. • muur met bord: 8 m • linkerwand met ramen: 10 m • rechterwand naast gang: 10 m • achterwand: 8 m In plaats van in meter teken je alles in centimeter.
2.1 Een foto van een doodgewoon klaslokaal
8 cm bord tafel
deur
3 De schaal
venster
10 cm kast
1 cm op je plattegrond is in werkelijkheid dus 100 cm of 1 m. Je kunt de schaal aanduiden op drie manieren: • met woorden: 1 cm is 1 m in de werkelijkheid • met een breuk: 1/100 (zeg één op 100); dit is een breukschaal • met een lijnschaal: dit is een lijnstuk verdeeld in centimeter met de werkelijke afstand erop.
10 meter
2
Kaartlezen als een padvinder
4 Meten op de plattegrond
stoel 8 meter
Zo kun je werken met de schaal. Daarvoor meet je met een meetlat. Hoe breed is het bord? Hoe lang is de kast?
Let op de eenheden!
m m
0
Hoe breed is de klas als de schaal 1/200 is? Teken een lijn achteraan op de plattegrond die een kaart voorstelt van 3 m breed op schaal 1/100.
2
4
6
8
10 m
Hier is 1 centimeter gelijk aan 2 meter of 200 cm. Dit is dus schaal 1:200 of 1/200.
Een eigen ontwerp
2.2 De plattegrond van het klaslokaal van fig. 2.1
Teken een plattegrond met schaal 1/200 van een klaslokaal zoals jij het zou willen; bijvoorbeeld met een driehoekig grondplan.
13
Hoofdstuk 2 Kaartlezen als een padvinder
5 Hoe ver?
5.1 In vogelvlucht In vogelvlucht betekent in rechte lijn tussen twee plaatsen.
B
Leg een papierstrookje op de kaart tussen A en F.
F
D
A E
C
0
Markeer op het strookje de plaats van A en F.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 km
A
F B
Leg het papierstrookje op de lijnschaal met A in 0 en lees de afstand af.
F
D
A E
C
5.2 Langs de weg Wegen lopen nu eenmaal zelden rechtdoor. Je moet dus ieder stukje als volgt meten B
Leg een papierstrookje langs een recht stuk van de weg (van A naar B).
F
D
A E
C
Markeer A en B op het strookje.
0
1
A
Draai het strookje langs de lijn BC, hou daarbij B op B en markeer dan C.
2
3
4
B
5
6
C
7
8
D
9
10 11 12 13 km
E
F
2.3 Werken met de lijnschaal
Tip: Werk op topografische kaarten uit je eigen omgeving. Topografisch: kaarten met een schaal kleiner dan 1/10 000.
Draai nu het strookje langs de lijn CD, met C op C en markeer D enz. Tot je in F komt. Leg nu het strookje op de lijnschaal met A in 0 en lees af.
2.4 Wegenkaart (Michelin)
Op een echte wegenkaart – zoals de Michelin kaart – staat de afstand in kilometer aangegeven tussen twee markeerpunten met een rood cijfer langs de weg.
Hoe ver ligt Oedelem van Sijsele?
Thema 1 Landschap en kaart
14
5.3 Met de breukschaal
De noemer van de breukschaal drukt uit hoeveel 1 cm gemeten op de kaart in werkelijkheid is (ook in cm).
bv. 1 cm 1 __________ 10 000
1 meeteenheid op de kaart komt overeen met 10 000 meeteenheden in de werkelijkheid
= 10 000 cm of 100 m Oefening 1 Gegeven: de breukschaal van een kaart Gevraagd: de afstand in werkelijkheid
Tip: werk met topografische kaarten uit je omgeving met de volgende schalen.
Meet telkens zo’n afstand op een overeenkomstige topografische kaart. De schaal is
Het aantal cm op kaart
De afstand
1/10 000
2 cm
1/20 000
4 cm
1/50 000
2,5 cm
1/250 000
centrum St.-Truiden tot centrum Hasselt
Oefening 2 Gegeven: de afstand op de kaarten en de afstand in de werkelijkheid Gevraagd: de breukschaal De schaal is
Het aantal cm op kaart
De afstand
5 cm
1 km
5 cm
12,5 km
4 cm
400 m
3 cm
1,5 km
Oefening 3 Gegeven: de breukschaal en de afstand in werkelijkheid Gevraagd: de afstand op kaart Hoeveel cm moet je op kaart meten voor zo’n afstand? De schaal is
Het aantal cm op kaart
De afstand
1/10 000
500 m
1/20 000
400 m
1/50 000
10 km
1/250 000
25 km
15
Hoofdstuk 2 Kaartlezen als een padvinder
6 In welke richting? 6.1 De windrichtingen nooit oorlog zonder wapens
B
Op de windroos N
F
D
A C
W
O
E
2.5 Oefenkaart
Hier ligt D ten oosten van B. D ligt in het noordwesten t.o.v. E. Maar B ligt ook ten noordoosten van A. Enz.
Z
Teken op fig. 2.5 een punt: - X ten zuiden van B - Y ten Z.W. van A - Z ten noorden van E
2.6 De hoofdwindstreken N NW
Zeg noordoost en niet oostnoord!
NO
W
Breng in je klas de windrichtingen aan op de wand van de klas. Teken op de speelplaats een windroos met krijt.
O
ZW
ZO Z
ZO
2.7 De tussenwindstreken
2.8 De windroos in schuin perspectief
Noteer op fig. 2.8 de ontbrekende windrichtingen op de windroos.
Op een kompas lees je ook de hoofd- en tussenwindrichtingen af. Het noorden ligt op 0째, het zuiden op 180째. De magneetnaald wijst ongeveer naar 357째 of wijkt drie graden af van het echte noorden.
3째
20
N
40
W
O
0
Z
magneetnaald
14
160
Z
180
200
0
noorderpijl
12 0
Z
24
100
260
O
W
80
280
N
O
60
0
20
N
30
0
W
3
340
0
22
2.9 De windroos op een kompasschijf
looprichtingspijl kompashuis Thema 1 Landschap en kaart
16
2.10 De delen van een kompas
6.2 In welke richting op de plattegrond?
Schaal 1 : 2 000 2.11 Een plattegrond van een camping
Onze tent staat in EIK. In welke richting bevinden zich: • het zwembad? • de tenten in VLIER?
• de tenten in LINDE? Teken het volgende traject op de plattegrond: fiets van KASTANJE naar het westen, op het eind van de weg naar het Z.W. en dan naar het oosten. Die weg buigt af naar het
6.3 Oriënteren
de windrichtingen aanduiden
Ik kijk naar het zuidoosten (fig. 2.12). Vul aan waar het noorden is.
Ik kijk naar het noordwesten (fig. 2.13). Vul de ontbrekende windrichtingen aan.
2.12 Met blik op de horizon
2.13 Met de rug naar de horizon
17
Hoofdstuk 2 Kaartlezen als een padvinder
7 Waar ben ik? Plaatsen op kaart: 3 mogelijkheden
Je landt best ten westen van het dorp! Nee, liever in de weide.
Ik wil landen in E4!
2.14
N
80 5 70 4
3 50 2 40 Lees eerst van links naar rechts.
1
De precieze landingsÂÂ plaats is 6463.
Dan van onderen naar boven.
60
0
100 m
2.15
20
A
30
B
Thema 1 Landschap en kaart
40
C
50
D
60
18
E
70
F
80
G
90
H
100
8 De legende bij een kaart Wat stellen deze symbolen voor als je de kaart vergelijkt met de luchtfoto van de parachutist?
kleuren en vormen
punten
lijnen
vlakken
Wat hebben we nu geleerd over kaartlezen? 1 De cartograaf, dat is de persoon die kaarten maakt, gebruikt punten, lijnen en vlakken in verschillende kleuren om het landschap weer te geven op kaart. De betekenis ervan wordt voorgesteld in de legende. 2 Een kaart bevat een legende – een schaal – een noordpijl en een kaartrooster met op de kaartrand letters en/of getallen om je plaats te bepalen. 3 Je kunt je plaats op verschillende manieren bepalen:
ligging van een plaats
wiskundig
beschrijvend
situatie
coĂśrdinaten
volgens wat je daar vindt
t.o.v. andere plaatsen
De parachutist landt in E4.
De parachutist landt op de weide.
De parachutist landt ten westen van het dorp.
9 Jouw beurt om je plaats te bepalen Bepaal de juiste locatie van het kruispunt in het dorp op de luchtfoto (fig. 2.14): Noteer op drie verschillende wijzen waar de boerderij in D4 is gelokaliseerd. 1 2 3 Zeg op drie verschillende manieren waar je plaats in de klas is. 1 2 3
19
Hoofdstuk 2 Kaartlezen als een padvinder
3
Het gradennet op de wereldbol en de wereldkaart 1 Op de globe of wereldbol 2 Hier is het noordelijk halfrond met de noordpool zichtbaar.
4 De nulmeridiaan verdeelt de wereldbol in een westelijk en een oostelijk halfrond.
7 Lijnen door de noorden zuidpool zijn lengtelijnen of meridianen.
8 Lijnen evenwijdig met de evenaar zijn breedtecirkels.
3.1
1 De evenaar verdeelt de wereldbol in twee even grote delen: het noordelijk en het zuidelijk halfrond.
5 Westelijk halfrond
6 Oostelijk halfrond 3.2
2 Op de wereldkaart
3 Hier is het zuidelijk halfrond met de zuidpool zichtbaar.
2.1 De halfronden in tweeĂŤn gedeeld 3.3
3.4
Schrijf in de witte vakken de naam van de halfronden. Markeer en benoem de evenaar en de nulmeridiaan. Benoem in de ovalen de werelddelen. Thema 1 Landschap en kaart
20
2.2 Andere kaartvoorstellingen
Het gradennet is niet altijd rechthoekig.
3.5
Markeer de evenaar en de nulmeridiaan en noteer op die lijnen de breedtegraden en de lengtegraden.
3 Het gradennet van Europa Benoem de meridianen en de breedtecirkels die in het N., O., Z. en W. raken aan de uiterste punten van Europa.
3.6
21
Hoofdstuk 3 Het gradennet op de wereldbol en de wereldkaart
Wat hebben we nu geleerd over het gebruik van het gradennet? 1 Het gradennet gebruiken we om de ligging van een plaats t.o.v. de evenaar en de nulmeridiaan te bepalen. 2 De ligging van een werelddeel zoals Europa kunnen we afbakenen aan de hand van de twee uiterste breedtegraden en twee uiterste lengtelijnen (of meridianen). 3 De geografische coördinaten lezen we in graden N, O (of E), Z (of S) of W.
4 Jouw beurt met het gradennet van België
3.7
1 Vergelijk deze kaart met een atlaskaart of een kaart van Google Earth en vul de graden in bij de breedtecirkels en de meridianen. 2
Noteer de naam van de gemeente die je vindt op het kruispunt van 51°N – 3°O 51°N – 4°O 51°N – 5°O 50°N – 5°O
De kaartvakken worden benoemd met de coördinaten van het hoekpunt linksonder.
3 Duid zo nauwkeurig mogelijk de plaats (gemeente - stad) aan waar je school ligt. (Dat kan ook met Google Earth.)
Thema 1 Landschap en kaart
22
4
Met de atlas de wereld verkennen 1 Kaarten van groot naar klein: zoeken in de atlas Om snel een kaart te vinden, zoek je in de atlas op het kaartoverzicht. Daar is de bladzijde vermeld. Op welke pagina vind je een kaart van België?
4.1
In de inhoudstafel vind je de onder werpen van de kaarten.
Op welke pagina vind je een kaart van de provincies van België?
In het register vind je snel de kaart waarop je een plaatsnaam zoekt. De plaatsnamen zijn alfabetisch gerangschikt met aanduiding van de pagina en het kaartvak waarin je de naam terugvindt. In het thematisch register vind je de kaartnummers (pagina’s) van de verschillende kaartonderwerpen of thema’s.
4.2
Op welke pagina en in welk kaartvak vind je de naam van de gemeente of stad waar je school gevestigd is? 4.3
Ik zoek met gebruik van Kaart met overzichtskaart
alfabetisch register
inhoudstafel
thematisch register
nr. atlaskaart
je geboorteplaats havens de noordpool een land in de actualiteit
23
Hoofdstuk 4 Met de atlas de wereld verkennen
2 De referentiekaart van België opbouwen 2.1 Met de schaal
2.5 In de eigen omgeving
Meet de grootst mogelijke afstand in België: hoeveel km? Hoe lang is de Belgische kust?
Benoem de steden rondom je eigen woongemeente. Teken en benoem de rivier die het dichtst bij je eigen leefruimte vloeit.
2.6 Belangrijke plaatsnamen
2.2 Met de windroos
Je benoemt op kaart: • alle provinciehoofdsteden. Noteer de provincienaam onder de provinciehoofdplaats. • de rivieren: IJzer – Schelde – Maas • de autosnelwegen in jouw provincie. • de buurlanden
Benoem de stad: • op 50 km ten noorden van Brussel: • op 65 km ten O. van Brussel:
2.3 Met de plaatsbeschrijving
2.7 De referentiekaart van België
Benoem de stad: • bij de samenvloeiing van Leie en Schelde:
Een referentiekaart is een blinde kaart (d.w.z. er staan geen plaatsnamen op) waarop je punten, lijnen en vlakken kunt herkennen. • punten: de hoofdplaatsen van de provincies • lijnen: de belangrijke E-wegen (E40 – E17 – E19 – E411) de rivieren: IJzer, Schelde, Samber, Maas • vlakken: de drie gewesten: Vlaams Gewest, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Waals Gewest
• bij de samenvloeiing van Samber en Maas:
2.4 Belangrijke lijnen Benoem de E40, de E17 en de E-weg het dichtst bij je eigen woonplaats. Markeer de taalgrens met groen en benoem de drie gewesten van ons land.
4.4 De referentiekaart van België
Thema 1 Landschap en kaart
24
3 De referentiekaart van Europa opbouwen 3.1 Zeegrenzen
3.3 Verzamelingen van landen
Benoem drie zeeën in het westen, drie in het zuiden en één in het noorden van Europa.
Kleur op de passende plaats op de kaart: • Scandinavië • Baltische staten • Balkan • Iberisch Schiereiland
3.2 EU-landen Trek een cirkeltje om de hoofdstad van de landen van de EU. Noteer het e-teken in de staten die de euro als munt gebruiken.
I
4.5 De referentiekaart van Europa met belangrijke punten (steden), lijnen (landsgrenzen en rivieren) en vlakken (landen en zeeën)
Wat hebben we nu geleerd over referentiekaarten? Een referentiekaart bouw je op door op een blinde kaart (= kaart zonder plaatsnamen) de belangrijkste zaken te benoemen zoals: • de grote steden, met punten • de belangrijkste rivieren en E-wegen, met lijnen • provincies, landsdelen en landen, met vlakken.
25
Hoofdstuk 4 Met de atlas de wereld verkennen
4 Jouw beurt: bekende landen in Europa Noteer de naam van het land bij de volgende kaartjes. Geef de landen een rangnummer van grootste land naar kleinste. Let op de schaal in je atlas.
4.6
Meet de grootst mogelijke afstand in kilometer op de overeenkomstige kaarten in de atlas. Noteer in de cirkels welke kaart je gebruikt.
TIP: je kunt ook afstanden meten met Google Earth.
Thema 1 Landschap en kaart
TIP: zoek kaarten in de atlas waarop het land zo groot mogelijk is afgebeeld.
26
5 Jouw beurt: bekende landen op de wereldkaart
0
1000
2000
3000
4000
5000 km
Teken de windroos op de wereldkaart. Kleur België rood. Maak de evenaar en de nulmeridiaan rood en benoem ze. Benoem telkens het land dat volgens jou het meest bekend is op: • het noordelijk halfrond ten westen van de nulmeridiaan • het zuidelijk halfrond ten oosten van de nulmeridiaan • het oostelijk halfrond ten noorden van de evenaar • het westelijk halfrond ten zuiden van de evenaar.
4.7
27
Hoofdstuk 4 Met de atlas de wereld verkennen
Landschap menselijke landschapselementen
landschapsfoto’s in perspectief
natuurlijke landschapselementen
cultuurlandschap
natuurlandschap plaats van de horizon
zichtbaar
heel hoog of niet zichtbaar
niet zichtbaar
horizontale landschapsfoto
schuine luchtfoto
verticale luchtfoto (orthofoto)
Kaart Referentiekaart België + Europa
legende
windroos windstreken
kleuren en symbolen
kompas
schaal
lijnschaal plaatsen
sterrenkundige ligging
breukschaal
oriëntatie afstanden richting
opzoeken situeren
wereldgradennet
lengtecirkels
breedtecirkels
plattegronden stratenplan
atlas lezen register kaartvakken inhoudstafel
topografische kaarten
coördinaten
nulmeridiaan
evenaar
halfrond
Wat je moet kunnen
Wat je moet kennen
Je kunt een landschap in de werkelijkheid en op foto beschrijven en de landschapselementen op een kaart aanwijzen. Je kunt kaarten en plattegronden lezen door gebruik te maken van legende, schaal en oriëntatie. Je kunt plaatsen in een atlas opzoeken en situeren aan de hand van de inhoudstafel, het namenregister en het gradennet.
de begrippen uit het bovenstaande schema
Thema 1 Landschap en kaart
28
Synthese 1 Alle landschapselementen kunnen op foto en kaart weergegeven worden. • Bij horizontale foto’s treedt er verkleining op van dichtbij naar verder weg en is de horizon zichtbaar. Dat is het perspectief van de foto. • Bij verticale en schuine luchtfoto’s is de horizon niet zichtbaar. 2 Landschapselementen kunnen een product zijn van de natuur (natuurlandschap) of van de mens (cultuurlandschap). 3 Om landschapselementen op kaart voor te stellen, gebruiken cartografen symbolen in kleur
en van verschillende grootte: • punten; voor huizen, hoeven, torens, alleenstaande bomen • lijnen; voor wegen, rivieren • vlakken; voor percelen, akkers, weiden.
4 Om een kaart te kunnen gebruiken, heb je oriëntatie-elementen nodig: de windroos, met
hoofd- en tussenwindstreken. De kaart wordt altijd voorgesteld met het noorden naar boven.
5 De verklaring van de kaarttekens vind je in een legende. 6 De schaal van een kaart geeft aan hoeveel maal de afstanden op kaart werden verkleind. • Met de breukschaal kunnen we afstanden berekenen. • Met de lijnschaal kunnen we afstanden meten. Met uitzondering van de verticale luchtfoto is de schaal niet van toepassing op de verkleining van foto’s. Volgens de schaal onderscheiden we: • plattegronden; ze hebben een schaal groter dan 1/10 000 • aardrijkskundige kaarten; met een schaal kleiner dan 1/10 000 • topografische kaarten; ze hebben een schaal kleiner dan 1/10 000. 7 Plaatsen op kaarten zoek je aan de hand van een register en het rooster van cijfers en letters. Om in je atlas een gebied te vinden, gebruik je de inhoudstafel. Ook de atlas heeft een register met het paginanummer en een verwijzing naar het kaartvak dat gevormd wordt door lengte- en breedtelijnen (meridianen en parallellen). Deze lijnen vormen het gradennet. 8 Op het terrein oriënteren we ons met een kompas en een kaart. Dat gebeurt door de kaart zo
te leggen dat de richtingen op de kaart overeenkomen met die in de werkelijkheid: • door de bovenkant van de kaart naar het noorden te draaien • door opvallende richtingen in het landschap te herkennen en je kaart daarmee in overeenstemming te brengen.
9 Kaartkennis van de referentiekaart Op de referentiekaart van België herken je: de landsgrenzen, de buurlanden, de gewestgrenzen, de Maas en de Samber, de Schelde en de Leie, de hoofdplaatsen van de provincies en de E40 – E17 – E19 – E411.
Op de referentiekaart van Europa herken je (na thema 2): • de bergketens: de Pyreneeën, de Alpen, de Karpaten, de Dinarische Alpen en de Kaukasus • de rivieren: de Rijn, de Rhône, de Donau en de Wolga. • de EU-landen.
29
Thema 1 Landschap en kaart
Landschap en kaart bij terreinwerk op excursie Bij ieder excursiepunt zet je de volgende stappen: 1 STAP 1: je kaart oriĂŤnteren in het landschap Hou je kaart voor je en zorg ervoor dat er minstens twee zichtbare landschapselementen aan dezelfde kant liggen of een weg of een beek in dezelfde richting in het landschap en op de kaart voorkomen.
2 STAP 2: je kijkhoek en hoogte aanduiden op de kaart (topografische kaart)
kijkhoek op 80 m hoogte 0
2 km
Plaats een hoekje op de kaart in de richting waarop je het landschap waarneemt en noteer de hoogteligging (zie thema 2). Thema 1 Landschap en kaart
30