Activiteitenboek 1 - Veilig de wereld rond

Page 1

uitgeverij Zwijsen.be

In dit activiteitenboek zijn de thema’s 1 t/m 6 van Veilig de wereld rond uitgewerkt. Van ieder thema is een schematisch overzicht opgenomen, waarin de lessen en doelen die bij het thema horen in een oogopslag naar voren komen. Ook wordt aangegeven op welke wijze de onderdelen van het thema aansluiten bij de betreffende kern van Veilig leren lezen. Vervolgens worden de hoek, de verschillende lessen en de aanvullende activiteiten beschreven.

CVR_actb1-6_VDWR.indd 2-3

uitgeverij Zwijsen.be

thema 1 tot en met 6 wereldoriëntatie voor leerjaar 1

30-04-2009 10:35:46



VDWR_actb_1-6-pms192.indd 1

28-05-2009 17:41:20


colofon Projectgroep Uitgeverij Zwijsen.be Ann Berteele (projectleiding) Els Hoebrechts (redactie) Patrick Vandevelde (uitgever) Vormgeving en concept Jacqueline List Vormgeving en lay-out Cazac Advies en proefscholen • Sabrina Goethals, Katrien Verheyen en Sonia Willemse BSGO Arnoldus, Brouwerijstraat 8, Oudenburg • Isabelle Callu, Vicky Schepens en Ria Van Eeckhoutte GBS Torenhof, Antoon Servaeslaan 60, Waregem • Elisa Debruyne, Ingrid Vangenechten en Kristine Vansant BS Kompas, Kollegestraat 1, Geel Advies aansluiting bij Veilig leren lezen Josée Warnaar Illustraties Ann de Bode Mark Janssen Anjo Mutsaars

© 2009, Uitgeverij Zwijsen.be, Antwerpen Maakt deel uit van WPG Uitgevers België N.V. Deze uitgave is gebaseerd op de methode wereldoriëntatie ‘Veilig de wereld in’, oorspronkelijk gepubliceerd bij Uitgeverij Zwijsen b.v., Tilburg. 1e druk D/2009/1919/154 ISBN 978.90.5535.423.8 NUR 193 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot de reproductie vindt u op www.reprobel.be. Aan het verwerven, waar nodig, van toestemming tot overname is door de uitgever de uiterste zorg besteed. Zou desondanks blijken dat een rechthebbende over het hoofd is gezien, dan verzoeken wij

2

deze contact op te nemen met Uitgeverij Zwijsen.be.

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 2

28-05-2009 17:41:22


inhoud thema 1 de tijd

• overzicht van het thema • aansluiting bij Veilig leren lezen • hoek: hoe lang nog? • les 1: de dag begint • les 2: de weekkalender • les 3: wie ben ik? • aanvullende activiteiten

5 6 7 8 9 10 11

thema 2 het lichaam

• overzicht van het thema • aansluiting bij Veilig leren lezen • hoek: wat proef ik? • les 1: ik groei! • les 2: mijn tand is eruit! • les 3: jongen, meisje • aanvullende activiteiten

13 14 15 16 18 19 20

thema 3 koekjes en bellen

• overzicht van het thema • aansluiting bij Veilig leren lezen • hoek: bellen blazen • les 1: deegvormpjes • les 2: mmm, koek! • les 3: dozen, blikjes en flesjes • aanvullende activiteiten

23 24 25 26 27 28 29

thema 4 het weer

• overzicht van het thema • aansluiting bij Veilig leren lezen • hoek: de weersvoorspelling • les 1: koud of warm? • les 2: de seizoenen • les 3: een veilige omgeving • aanvullende activiteiten

31 32 33 34 35 36 37

thema 5 lang geleden ...

• overzicht van het thema • aansluiting bij Veilig leren lezen • hoek: vroeger was alles … • les 1: vergeet me niet! • les 2: vraag maar raak • les 3: werken met hout • aanvullende activiteiten

39 40 41 42 43 44 45

thema 6 beestenboel

• overzicht van het thema • aansluiting bij Veilig leren lezen • hoek: jammie! • les 1: welk dier heb jij? • les 2: het ei • les 3: wat komt er uit een ei? • aanvullende activiteiten

47 48 49 50 51 53 54

kopieerbladen

55 3

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 3

28-05-2009 17:41:23


thema 1

de tijd

4

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 4

28-05-2009 17:41:25


thema 1 • mijn klas

de tijd

overzicht van het thema de tijd Het schooljaar is begonnen. Diverse activiteiten in leerjaar 1 verlopen anders dan de kinderen gewend waren in de kleuterklas: een afwijkende dagindeling, onbekende activiteiten, andere afspraken, enz. Deze nieuwe situatie kan kinderen onzeker maken. Het gebruik van dagritmekaarten en een kalender biedt hen een goede structuur. De kinderen zien wat ze gaan doen en wanneer. Tijdsbesef is bijvoorbeeld ook van belang bij het afronden van een activiteit. Hoe lang duren 5 minuten? Wat kunnen ze nog doen in die 5 minuten? Verder leren de kinderen hun vriendjes en zichzelf beter kennen. Wie ben ik, wie zijn mijn ouders, ben ik thuis de jongste, de oudste?

Overzicht van de activiteiten Hoek: Hoe lang nog?

De kinderen ervaren hoe lang 1 minuut of 5 minuten duren en tellen hoe vaak ze bepaalde activiteiten in die tijd kunnen uitvoeren. Daarna schatten ze in of ze een bepaalde activiteit in 1 minuut of in 5 minuten kunnen afronden. Ze voeren de activiteiten uit en controleren of hun geschatte antwoord klopt.

Les 1: De dag begint

De kinderen begrijpen dat de activiteiten ’s morgens in een bepaalde volgorde plaats vinden. Die volgorde kan per kind verschillend zijn. Maar… zoals de leerkracht het doet, dat kan toch echt niet! De kinderen verwoorden wat bij hun de volgorde is na het opstaan. Met behulp van dagritmekaarten ervaren de kinderen welke activiteiten op school plaatsvinden gedurende de dag.

Les 2: De weekkalender

U maakt met de kinderen een weekkalender voor in de klas. De kinderen oriënteren zich op de dagen van de week. Wat is er speciaal aan elke dag?

Les 3: Wie ben ik?

Aan de hand van foto’s en geboortekaartjes vertellen de kinderen meer over zichzelf en hun gezin. Hoe is mijn naam, hoe heten mijn ouders, wanneer en waar ben ik geboren? Ben je thuis de jongste, de oudste? Hoe oud is je zus of broer? Zijn ze voor of na jou geboren?

Lesdoelen • Ervaren hoe lang 1 minuut of 5 minuten duren. • Ontdekken wat je in 1 of 5 minuten kunt doen.

• Kunnen plaatsen van vertrouwde activiteiten in een bepaalde volgorde van tijd. • Weten hoe de dagindeling in de klas verloopt.

• Ervaren hoe een week is ingedeeld. • De dagen van de week kennen. • Kunnen omgaan met een weekkalender.

• Zichzelf kunnen voorstellen. • Weten uit hoeveel personen je gezin bestaat en wie er jonger, ouder is. • Weten dat iemand die ouder is vroeger geboren werd en omgekeerd. • Aanvoelen dat ieder gezin verschillend is.

5

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 5

28-05-2009 17:41:26


thema 1 • mijn klas

de tijd

aansluiting bij Veilig leren lezen Veilig leren lezen – Mijn klas

Veilig de wereld rond – De tijd

Thema

De verschillen tussen de kleuterklas en leerjaar 1 staan centraal. De inrichting van het lokaal, het werken met de nieuwe materialen, nieuwe vriendjes, leren lezen, een eigen tafeltje, minder spelen en nieuwe regels komen aan de orde. Er is aandacht voor zelfstandig leren werken.

De activiteiten bieden een zinvolle uitbreiding. In de lessen wordt aandacht besteed aan dagritmekaarten en de kalender. In de hoek leren de kinderen onder andere in te schatten hoe lang een minuut duurt. De kinderen leren elkaar en zichzelf beter kennen.

Mondelinge communicatie

De kinderen verwoorden hun gevoelens.

De kinderen doen verslag van de activiteiten in de hoek. Ze beschrijven het opstaan, aankleden en naar school gaan en verwoorden welke activiteiten op een bepaald tijdstip plaats zullen vinden. Ze stellen zichzelf voor en kunnen iets over zichzelf vertellen.

Centrale woorden

de eerste • de middelste • de laatste • vooraan • achteraan • in het midden • diverse betekenissen van het structureerwoord ‘aan’ worden geïntroduceerd

de wekker • de stopwatch • de zandloper • het horloge • de minuut • opstaan • aankleden • eerst • daarna • vervolgens • de kalender • gisteren • morgen • geboren • het gezin

Thematafel

De thematafel kan afwisselend gevuld worden met boeken en attributen die aansluiten bij de inhoud van de prentenboeken (structureerwoorden).

De thematafel is ingericht met voorwerpen die aangeven hoe laat het is (wekkers, horloges, klokken) en voorwerpen die de tijd meten (zandlopers, stopwatch). Vanaf les 2 komen daar ook allerlei kalenders bij. Voor les 3 brengen de kinderen hun geboortekaartje en foto’s van hun gezin mee.

Themawand

Bij elk structureerwoord kan een collage gemaakt worden van allerlei plaatmateriaal dat met het aangeboden woord te maken heeft. Laat de kinderen ook woordkaartjes bij de collages stempelen.

De ingevulde kopieerbladen op de themawand zijn aanleiding tot gesprekjes tussen kinderen over de hoek en over zichzelf en hun gezin.

6

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 6

28-05-2009 17:41:27


thema 1 • mijn klas

de tijd

hoek: hoe lang nog? Doel

• Ervaren hoe lang 1 minuut of 5 minuten duren. • Ontdekken wat je in 1 minuut of 5 minuten kunt doen.

Materiaal en voorbereiding

• hoekenboek plaat 1 • kopieerblad 1 en 2 • werkboek p. 2 en 3 thematafel: wekkers, analoge horloges, analoge klok, zandlopers, stopwatch,...

Introductie

Zorg ervoor dat de thematafel ingericht is met voorwerpen die aangeven hoe laat het is (wekkers, horloges, klok) en voorwerpen die de tijd meten (zandlopers, stopwatch). De kinderen en u zitten er in een kring om. Ook in de klas zijn er voorwerpen zoals een wandklok zichtbaar. Maak ook eens een klok of een wekker open. Wat doen de tandwieltjes? Wijs de klok en het horloge aan. Bekijk samen of het horloge en de klok gelijk staan. Laat de overige meetinstrumenten van tijd aanwijzen door de kinderen.

Richtvragen

• Wie heeft er al een horloge aan? • Wie kan de wekker laten aflopen? • Worden jullie thuis ook wakker gemaakt door een wekker? • Welke voorwerpen meten hoe lang iets duurt? • Welke voorwerpen vertellen hoe laat het is? Laat ook ontdekken dat de verschillende wijzers van een analoge klok niet met dezelfde snelheid ronddraaien.

Hoekopdrachten

In de hoek gaan de kinderen ervaren hoe vaak ze iets kunnen doen in 1 minuut of in 5 minuten. De kinderen werken in groepjes van drie. Het eerste kind voert de opdracht uit, het tweede telt het aantal keren dat de opdracht wordt uitgevoerd en het derde draait de zandloper om en houdt de tijd bij. Alle kinderen voeren alle opdrachten één keer uit. Leg kort de verschillende opdrachten uit met behulp van plaat 1 van het hoekenboek. Laat zien hoe ze de resultaten kunnen inkleuren op kopieerblad 1 ‘hoe vaak kan ik... ?’

extra materialen: zandloper van 1 minuut, zandloper van 5 minuten, een dobbelsteen, houten bouwblokken, een memory, een puzzel, een kralenplank met voorbeeld, een bakje met tien (gedroogde) erwten, een leeg bakje, per kind een rietje

• In één minuut: Hoe vaak kun je 6 gooien met een dobbelsteen? Hoeveel blokken kun je op elkaar stapelen voordat de toren omvalt? Begin opnieuw als de toren omvalt. Schrijf het aantal blokken op van de hoogste toren. Hoe vaak kun je ‘Lang zal ze leven’ zingen? • In vijf minuten? Hoeveel gelijke kaartjes kun je vinden als je in je eentje memory speelt? Draai steeds twee kaartjes om. Als de kaartjes niet gelijk zijn, leg je ze terug. Daarna draai je opnieuw twee kaartjes om.

De kinderen voeren de activiteiten uit en vullen kopieerblad 1 in. Bied ter verdieping kopieerblad 2 aan. De kinderen schatten per activiteit in of ze dit binnen 1 minuut of binnen 5 minuten kunnen. Ze zetten een kruis in het vakje met de juiste zandloper. Daarna voeren de kinderen de activiteiten uit in groepjes van drie en controleren of ze gelijk hadden. Na iedere activiteit kruisen de kinderen de zandloper aan die aangeeft of ze de activiteit binnen 1 minuut of binnen 5 minuten kunnen uitvoeren.

Afsluiting

Bekijk en bespreek met de kinderen de praatplaat op p. 2 en 3 in het werkboek. Bespreek welke voorwerpen vertellen hoe laat het is en welke voorwerpen meten hoe lang iets duurt. Kun je vooraf zeggen hoe lang je met iets bezig zult zijn? Zie je 2 klokken die gelijk staan? De kopieerbladen worden in de hoek gehangen zodat de kinderen de scores kunnen bekijken en vergelijken.

7

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 7

28-05-2009 17:41:27


thema 1 • mijn klas

de tijd

les 1: de dag begint Doel

• Kunnen plaatsen van vertrouwde activiteiten in een bepaalde volgorde in de tijd. • Weten hoe de dagindeling in de klas verloopt.

Materiaal en voorbereiding

• werkboek p. 4 dagritmekaarten: kartonnen kaartjes, stiften, een lange lat met spijkers

extra materialen: kussen, sok, tandpasta, bord, handdoek

Klasgesprek

Indien u geen dagritmekaarten gebruikt, vertellen de kinderen welke activiteiten ze op school al gedaan hebben deze ochtend. Vertel hen ook welke activiteiten vanmiddag op school nog aan bod komen. Vraag of de kinderen nog meer activiteiten kennen.

Beeld het ochtendritueel uit in een onlogische volgorde, bijvoorbeeld: tanden poetsen, opstaan, aankleden, eten en wassen. Gebruik steeds één voorwerp ter ondersteuning, zoals een kussen, sok, tandpasta, bord en handdoek. Leg de voorwerpen daarna zichtbaar voor de kinderen neer. Een kind legt de voorwerpen in de volgorde die u net heeft laten zien. Let op dat dit vanuit de kinderen gezien van links naar rechts gebeurt. Laat de kinderen vertellen of dit een logische volgorde is. Om de beurt vertellen enkele kinderen in welke volgorde zij vanochtend de activiteiten uitgevoerd hebben. Een ander kind legt daarbij steeds de voorwerpen in de volgorde die verteld wordt. Wijs de kinderen erop dat er verschillende logische mogelijkheden zijn. Sommige kinderen doen ’s morgens nog meer dan u uitgebeeld hebt, bijvoorbeeld de hond uit laten, tv kijken of spelen. Laat hen hierover vertellen en bedenk of zoek samen naar een voorwerp in de klas dat past bij die activiteit.

Richtvragen

• Wat deed ik eerst? En daarna? En vervolgens? • Vertel eens in de goede volgorde wat je doet als je ’s morgens opstaat? • Wie doet er ’s morgens iets wat nog niet genoemd is? Ook op school doen de kinderen allerlei activiteiten in een bepaalde volgorde. Misschien wordt er al gewerkt met dagritmekaarten. Bespreek in dat geval (nog eens) de betekenis van de verschillende kaarten en de volgorde waarin ze vandaag hangen.

Aan de slag

De kinderen werken in groepjes aan dagritmekaarten. Laat ze zelf een keuze maken en bespreken wie welke kaarten maakt. Voor activiteiten die vaker op de dag voorkomen, worden meerdere dezelfde kaarten gemaakt. Schrijf met een stift de naam van de activiteit op de kartonnen kaartjes. De kinderen maken er een tekening bij (bijvoorbeeld over het onthaalmoment, lezen, rekenen, de speelplaats, enz.) Plastificeer de kaarten en hang ze samen met de kinderen aan een lat met spijkertjes. U kunt nu elke ochtend met de kinderen bespreken wat jullie die dag gaan doen (in chronologische volgorde). Belangrijk is om dit regelmatig te doen gedurende het hele schooljaar.

Werkboek

De kinderen nemen p. 4 van het werkboek voor zich. De opdracht is om de plaatjes in chronologische volgorde te rangschikken. Het beeldverhaal begint bij het opstaan en eindigt bij het slapengaan. Laat de kinderen in tweetallen nabespreken. Vraag ter afsluiting naar de mogelijke verschillen die de kinderen opgemerkt hebben.

8

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 8

28-05-2009 17:41:28


thema 1 • mijn klas

de tijd

les 2: de weekkalender Doel

• Ervaren hoe een week is ingedeeld. • De dagen van de week kennen. • Kunnen omgaan met een weekkalender.

Materiaal en voorbereiding

• werkboek p.5 • stiften • groot vel papier (best een lange strook van ongeveer 50 x 120 cm) • wasknijper met pluim of pijl

• maak vooraf eventueel foto’s van de kinderen die een bepaalde dag kunnen typeren • leg ook uw gebruikelijke pictogrammen of tekeningen klaar van de weekkalender thematafel: aanvullen met allerlei kalenders

Klasgesprek

Richtvragen

De thematafel heeft u aangevuld met kalenders (scheurkalender, kalender om aan de muur te hangen, een maandkalender die je op een bureau kunt zetten, een verjaardagskalender, een agenda, een schoolagenda, een weekkalender, enz). Samen bekijken jullie de verschillende kalenders en vergelijken ze. Welke kalenders vinden jullie mooi? Wie heeft er thuis ook een kalender? Is er iemand bij je thuis die op de kalender schrijft? Wat kun je zien op een kalender? Waarvoor dient een kalender?

Aan de slag

Wijs de dag van vandaag aan op een gewone kalender. Een van de kinderen mag het vak inkleuren. De kinderen noemen de dag van vandaag. Ze herhalen de dagen van de week die ze al kennen vanuit de kleuterschool en vertellen wat er zoal gebeurt op de verschillende dagen van de week. Maak nu samen een weekkalender. U kunt werken met tekeningen en/of foto’s. Bespreek met de kinderen wat er zo speciaal is aan maandag, dinsdag, enz. Zoek bij elke dag een of meerdere foto’s die jullie op de weekkalender kunnen plakken. Vraag of er deze week iets speciaal zal gebeuren (bijvoorbeeld een kind is jarig, jullie maken een uitstap, op vrijdag komt er een andere juf in de klas, enz...). Maak voor deze gelegenheid een tekening die je kunt bevestigen op de weekkalender (en nadien er weer kunt laten afhalen). Hang op de dag van vandaag een wasknijper met pluim of een pijl. Elke dag mag een kind uit de klas die verschuiven naar de juiste dag.

• Welke dag is het vandaag? • Welke dag was het gisteren? En welke dag is het morgen? • Wat is er speciaal aan maandag, dinsdag, enz...? • Wat doen jullie thuis op zaterdag, zondag, enz...?

Werkboek

De kinderen doen de opdracht op p. 5 van het werkboek. Ze zoeken uit welke dingen ze op welke dagen doen en verbinden de plaatjes met de weekagenda. Er zijn uiteraard verschillende mogelijkheden. Bespreek dit eventueel nog klassikaal. Indien jullie andere symbolen gebruiken voor de dagen van de week, mogen de kinderen die bij de agenda tekenen.

Kalender bijhouden

Laat de kinderen op een maandkalender dagelijks de vorige dag doorstrepen en benoemen welke dag het vandaag, morgen en gisteren is/ was. Breng ook de verjaardagen van de kinderen aan. Ook al moeten de kinderen nog niet kunnen werken met een maandkalender, toch groeit het tijdsbesef van de kinderen op deze manier. Weken en maanden krijgen zo betekenis.

9

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 9

28-05-2009 17:41:29


thema 1 • mijn klas

de tijd

les 3: wie ben ik? Doel

• Zichzelf kunnen voorstellen. • Weten uit hoeveel personen je gezin bestaat en wie er jonger, ouder is. • Weten dat iemand die ouder is vroeger geboren werd en omgekeerd.

Materiaal en voorbereiding

• kopieerblad 3 • geboortekaartjes (van de kinderen)

• foto’s (van de kinderen en hun gezin, woonst,...)

Klasgesprek

Aan de slag

Op de thematafel liggen de meegebrachte geboortekaartjes en foto’s van de kinderen van de klas. Bespreek met hen wat er allemaal te zien is.

Richtvragen

• Wie weet er op welke dag en datum hij/zij geboren is? • Wie weet er ook hoe laat het precies was? • En in welke stad of gemeente, of welk land, ben je geboren? Een aantal kinderen vertellen spontaan over hun geboorte, over de anekdotes die ze er al over gehoord hebben. Maar een heleboel kinderen kunnen hier wellicht niet zo veel over vertellen. Laat hen zoeken welke foto’s bij welke kinderen van de klas passen. Bedoeling is dat aan het einde ieder kind zijn eigen foto’s en geboortekaartje terug heeft. Bespreek - aan de hand van een familiefoto van een van de kinderen - wie van het gezin er eerst geboren werd (de oudste), of laatst (de jongste). Wie van de kinderen heeft er een jongere zus of broer, wie een oudere zus of broer? Zit er een tweeling in de klas? Kun je zien wie er eerst geboren is?

De kinderen gaan in groepjes aan de slag. Ze denken na over wat ze over zichzelf kunnen vertellen. Ze mogen elkaar helpen door vragen te stellen. Ze gebruiken hun geboortekaartje of foto’s als steun.

Kopieerblad

Bekijk samen kopieerblad 3. De kinderen mogen zichzelf tekenen in het vak ‘ik’. De andere opdrachten zijn voor thuis. Samen met mama, papa of een ander gezinslid vullen ze de gegevens aan en maken ze de gezichten af. Er is ook ruimte voorzien voor andere gezinsleden zoals een stiefmoeder of –vader, een inwonende grootouder, enz. Ook de huisdieren krijgen een plaats. De kopieerbladen kunnen nadien in de klas besproken worden en opgehangen aan de themawand.

10

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 10

28-05-2009 17:41:30


thema 1 • mijn klas

de tijd

aanvullende activiteiten Tijdspelletje

Wat duurt het langst? Twee kinderen komen vooraan in de klas staan, het ene kind aan je linkerkant en het andere kind aan je rechterkant. Zij zeggen hardop een van de zinnen die u hen opgeeft. De andere kinderen wijzen per opdracht aan welk kind volgens hen de goede keuze is. Fluister de kinderen vooraan in de klas volgende zinnen in: ‘Wat duurt het langst?’ - Een toren maken met - Een huis bouwen blokken - Een bad nemen - Tanden poetsen - Naar school wandelen - Naar school fietsen - De middagpauze - De speeltijd - Een dag - Een week - Je naam schrijven - Een boek schrijven

Verjaardagskalender maken

Teken een ballon op A4-papier. Kopieer de ballon voor ieder kind op gekleurd papier. Zet de verjaardag (voluit, bijvoorbeeld 22 september) en de naam van ieder kind op een ballon. De kinderen plakken hun foto erop en knippen de ballon uit. Plak aan iedere ballon een touwtje of chenilledraad en hang ze in chronologische volgorde naast elkaar in de klas aan de muur. Wie jarig is geweest, krijgt zijn ballon mee naar huis. Door de ballonnen naast elkaar te hangen, ervaren de kinderen dat de tijd voorbijgaat. Ze zien ook wie de volgende jarige is en wie er daarna nog jarig zullen zijn.

Boekje van de week

Leg vier A4-vellen op elkaar en vouw ze dubbel tot een boekje. Niet de bladzijden aan elkaar vast. Op de voorkant schrijft het kind zijn of haar naam. Per dag is er een bladzijde beschikbaar om een tekening te maken van de activiteiten van die dag, thuis en/of op school. Als de kinderen dit boekje thuis aanvullen, kunnen ze hun ouders vragen er zinnetjes of woorden bij te schrijven. Na een week worden de boekjes in de boekenhoek gelegd.

Boekenhoek

Verzamel met de kinderen boeken over dit thema en leg die bij de andere leesboeken van het thema in de boekenhoek. Denk aan boeken over diverse soorten klokken en het meten van tijd, maar bijvoorbeeld ook aan boeken waarin activiteiten in een bepaalde volgorde worden beschreven, zoals een dag van opstaan tot slapengaan. Als de kinderen een week lang hun activiteiten thuis bijhouden in het ‘boekje van de week’ (zie hierboven), kunt u die ook in de boekenhoek leggen. De serie boeken Lees alles over... van Uitgeverij Zwijsen sluit aan bij Veilig leren lezen en Veilig de wereld rond. Het eerste boek is Mijn klas.

Levenslijn

Ieder kind kan een eigen levenslijn maken van de geboorte tot nu. Dit kan door doorzichtige plastic mapjes in een horizontale lijn aan elkaar te bevestigen. In elk mapje kan iets zitten: een geboortekaartje, een foto, een tekening, een wens, een klein voorwerp.

11

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 11

28-05-2009 17:41:30


thema 2

het lichaam

12

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 12

28-05-2009 17:41:31


tkheer m n a2 2• •m m i j ni j nl i jl fi j f

het lichaam

overzicht van het thema het lichaam Naarmate kinderen ouder worden, zijn ze zich meer bewust van hun eigen lichaam en kunnen er meer mee doen. Ze merken aan hun kleding en schoenen dat ze groeien. Verschillen tussen jongens en meisjes en kinderen onderling worden groter. Veel kinderen hebben niet in de gaten dat ook hun inwendige lichaamsdelen groeien. Die binnenkant wordt steeds interessanter, denk maar aan het voelen van het hart, de longen, botten en spieren. Het wisselen van de tanden, het verzorgen van het gebit en het proeven, komen ook aan bod in dit thema, alsook de vergelijking met jonge dieren en planten die groeien.

Overzicht van de activiteiten Hoek: Wat proef ik?

De kinderen herkennen geblinddoekt diverse producten aan hun smaak. Ze proeven of iets zoet, zout, zuur of bitter smaakt en ze geven aan naar welke smaak hun voorkeur uitgaat.

Les 1: Ik groei!

In deze les wordt aandacht besteed aan de inwendige lichaamsdelen. Verder komt aan de orde wat mensen, dieren en planten nodig hebben om goed te kunnen groeien. Aan de hand van een proef ontdekken de kinderen wat de ideale groeiomstandigheden zijn voor tuinkerszaad.

Les 2: Mijn tand is eruit!

De kinderen bekijken bij elkaar hoeveel tanden en kiezen ze hebben. Ze vertellen over het wisselen van het melkgebit en hoe ze hun gebit verzorgen. De kinderen geven aan welke tussendoortjes zij gezonde alternatieven vinden voor snoep.

Les 3: Jongen, meisje

Aan de hand van opdrachten ontdekken de kinderen dat ze in sommige dingen goed zijn en in andere niet. Hoe voelen ze zich daarbij? En wat zijn de verschillen tussen jongens en meisjes?

Lesdoelen • • • •

Weten wat zoet, zout, zuur en bitter smaakt. Herkennen van de smaken zoet, zout, zuur en bitter. Ontdekken welke smaak ze het lekkerst vinden. De vijf zintuigen kunnen opnoemen en vertellen wat je ermee kunt doen.

• Weten wat mensen, dieren en planten nodig hebben om goed te kunnen groeien. • Kunnen benoemen van verschillende inwendige onderdelen van het eigen lichaam.

• Kunnen benoemen van tanden en kiezen. • Weten wat de functie is van verschillende tanden en kiezen. • Weten hoe je de tanden moet verzorgen en gezond houden.

• Kunnen praten over je eigen gevoelens. • Inzien dat jongens en meisjes verschillend zijn, maar vooral mensen onderling. • Ontdekken en bewust worden dat je met je lichaam een heleboel dingen kunt doen.

13

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 13

28-05-2009 17:41:32


thema 2 • mijn lijf

het lichaam

aansluiting bij Veilig leren lezen Veilig leren lezen – Mijn lijf

Veilig de wereld rond – Het lichaam

Thema

In dit thema gaat het over verwondingen en ziek zijn. Daarna komen de schoolarts en de dierenarts aan de orde. Ten slotte maken de kinderen een lengtegrafiek en woordvelden rond het menselijk lichaam en dat van dieren.

Het thema is een verdieping van het thema ‘Mijn lijf’. De hoekactiviteit is gericht op het herkennen van smaken (zoet, zout, bitter en zuur). De drie lessen behandelen het aspect groei, het gebit en de verschillen tussen jongens en meisjes en kinderen onderling.

Mondelinge communicatie

De kinderen kunnen een persoonlijk verhaal vertellen.

De kinderen vertellen wat ze in de hoek gedaan hebben (smaken proeven en categoriseren). Ze voorspellen de uitkomst van een proefje over groei en formuleren conclusies t.a.v. groeiomstandigheden. Verder beredeneren ze wat gezonde alternatieven voor snoep zijn.

Centrale woorden

er is iets mis • smoesje • treuzelen • bezorgd • de wond • de pleister • het verband • de verbandtrommel • een pil • een injectie • de botten • de koorts • de thermometer • de dierenarts • de schoolarts

zout • zoet • zuur • bitter • proeven • de zintuigen • de botten • het hart • ademen • de longen • de spieren • het gebit • wisselen • tandpasta • tandenborstel • verzorgen • de verschillen

Thematafel

De thematafel kan ingericht worden met doktersspullen (speelgoed). Er zijn ook speelgoedtorso’s in de handel die de kinderen uit elkaar kunnen halen, zodat de diverse organen tevoorschijn komen. Op de thematafel kan ook materiaal liggen dat bij de dierenarts hoort.

Plak vier vellen op de thematafel. Elk vel vertegenwoordigt een smaak: zout, zoet, bitter en zuur. Schrijf de naam van de smaak op het vel en verzamel allerlei verpakkingen van etenswaren. Laat de kinderen ze in tweetallen sorteren over de vier smaken. Probeer een afdruk van een gebit mee te brengen en eventueel röntgenfoto’s.

Themawand

De lengtegrafiek die klassikaal geïntroduceerd is en afgemaakt in de spelhoek ‘schoolarts’, wordt op de themawand gehangen. De woordvelden rond het menselijk en dierlijk lichaam worden opgehangen.

De collages met foto’s gerangschikt onder de smaken zout, zoet, bitter en zuur krijgen een plaats op de themawand. Evenals de resultaten van de opdrachten (kopieerblad 6).

14

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 14

28-05-2009 17:41:33


tkheer m n a2 2• •m m i j ni j nl i jl fi j f

het lichaam

hoek: wat proef ik? Doel

• Weten wat zoet, zout, zuur en bitter smaakt. • Herkennen van de smaken zoet, zout, zuur en bitter. • Ontdekken welke smaak ze het lekkerst vinden. • De vijf zintuigen kunnen opnoemen en vertellen wat je ermee kunt doen.

Materiaal en voorbereiding

• hoekenboek plaat 2 • werkboek p. 6 • kopieerblad 4 (per kind) • kopieerblad 5 (één kopie) per kind: een zoet snoepje, zoute chips, een slokje citroensap en een slokje koffie

Introductie van de hoek Richtvragen

• Wat vind je lekkerder: pannenkoeken of friet? • Waar gebruik je de tong voor? • Welke zintuigen hebben wij? Stel vast dat smaken verschillen. Een smaak proef je met de tong. Vraag de kinderen wat ze ook met hun tong kunnen doen, bijvoorbeeld likken, voelen, gebruiken bij het praten en slikken. De kinderen bekijken bij elkaar de tong. Op de tong zitten smaakpapillen waarmee we vier hoofdsmaken kunnen proeven: zoet, zout, zuur en bitter. De tong is een van de vijf zintuigen. Misschien zijn er kinderen die de andere zintuigen ook kunnen noemen (oren - horen, ogen - zien, huid/ handen - voelen, neus - ruiken). Trakteer de kinderen op een zoet snoepje, zoute chips, een slokje citroensap en een beetje koffie. Bespreek de smaken die ze proeven. In de hoek gaan de kinderen proefjes doen met verschillende smaken.

Hoekopdrachten

De kinderen werken in tweetallen. Zij voeren de besproken opdrachten uit. Het hoekenboek staat tijdens het werken in de hoek, zodat de kinderen de opdrachten nog eens kunnen zien. Laat ter verdieping de kinderen de eerste opdracht herhalen. Maar nu gaan de kinderen proeven met hun neus dicht.

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 15

extra materialen per groepje: een blinddoek, 5 glazen, 6 bordjes, 11 producten om te proeven: zoet (snoep, koek, rode limonade, oranje limonade), zout (zoute nootjes, zout water), zuur (zuur snoepje, karnemelk, stukjes zure appel), bitter (grapefruitsap, witlof)

• Proeven en raden. Eén van jullie is geblinddoekt. De ander kiest zes producten van de elf. Degene met de blinddoek proeft ze een voor een en raadt wat het is. Wissel daarna van beurt. Vul op kopieerblad 4 in hoeveel producten je goed geraden hebt. • Zoet, zuur, zout of bitter? Proef alle producten. Deel ze in naar smaak: zoet, zout, zuur of bitter. Teken of schrijf ieder product in het goede vak op het kopieerblad. • Wat vind je lekker? In de hoek hangt kopieerblad 5. Vul je naam in bij de smaak die je zelf het lekkerst vindt. De kinderen nemen ieder hun werkboek p. 6 en zoeken samen welke dingen ze kunnen proeven, ruiken, horen, zien of voelen. Ze bespreken met elkaar waarom ze het eens of oneens zijn.

Afsluiting

Als alle kinderen klaar zijn met hun hoekopdrachten, bespreekt u met de hele groep de bevindingen. Vraag of het gemakkelijk was om de smaak te herkennen. En of het anders was met de neus dicht. Vertel ten slotte dat bij het proeven de tong en de neus samenwerken (smaak en reukzin). De geur ondersteunt de smaak. Als kinderen verkouden zijn of met hun neus dicht proeven, wordt de smaak vaak minder. Pak de producten erbij en laat de kinderen van ieder product vertellen of zij het zoet, zout, zuur of bitter vonden. Bespreek welke foto’s zij in het werkboek met elkaar verbonden hebben. Zijn er meerdere mogelijkheden? Bekijk samen het kopieerblad in de hoek waarop ieder kind de favoriete smaak ingevuld heeft. Stel vast welke smaak door de meeste kinderen gekozen is. 15

28-05-2009 17:41:34


thema 2 • mijn lijf

het lichaam

les 1: ik groei! Doel

• Weten wat mensen, dieren en planten nodig hebben om goed te kunnen groeien. • Kunnen benoemen van verschillende inwendige onderdelen van het eigen lichaam.

Materiaal en voorbereiding

• werkboek p. 7, 8 en 9 • informatieve boeken en prentenboeken over dieren en hun verzorging, over geboorte, baby’s, groter worden • tijdschriften over dieren en kinderen extra materialen: tuinkerszaad, 6 schoteltjes, watten, 2 dikke doeken, plantenspuit met water, 2 grote

Klasgesprek

Zit er in de klas een kind dat in het gips zit, dan is het de ideale inleiding van deze les. Of misschien kennen de kinderen iemand die in het gips zit en kunnen ze er iets over vertellen. Zeg dat jullie je eigen lichaam gaan onderzoeken. Het is leuk om samen in de vertelhoek op kussens te gaan zitten. In het midden van de kring kan er telkens een andere leerling op een zachte mat gaan liggen voor het onderzoek. • Botten Eerst en vooral gaan de kinderen voelen dat ze botten hebben. Toon eventueel waar de kinderen hun botten goed voelen en demonstreer bij het kind op de mat. Laat de kinderen ook aan elkaars ruggengraat voelen. • Longen Vervolgens gaan de kinderen het rustig maken en hun hand op hun buik leggen. Bespreek hun ademhaling. Vertel dat de longen ervoor zorgen dat ze kunnen ademen. De ingeademde lucht maakt hun buik dikker. Wijs hen op de buikademhaling: die is gezonder dan de borstademhaling! Bij het uitademen laten ze de lucht langs hun mond met zachte of gekke geluiden ontsnappen. • Hart De kinderen luisteren naar elkaars hart. Indien je een stethoscoop hebt, kun je de kinderen laten luisteren bij de leerling die op de mat ligt. Wie kan er zijn hart voelen? • Spieren Geef enkele opdrachten aan de leerling op de mat. Bijvoorbeeld op de rug liggen en met de benen omhoog fietsen. Of rechtop gaan zitten zonder

vellen stevig papier, stiften, kleurpotloden, scharen en lijm • nodig vooraf 2 mensen uit op 2 verschillende dagen: - een jonge moeder met een baby (of een verpleegster, vroedvrouw van een kraamafdeling) - iemand met een jong huisdier

de handen te gebruiken. Wie weet wat je hiervoor gebruikt? Vertel dat de spieren ervoor zorgen dat je kunt bewegen. Laat de kinderen ook eens voelen aan gespannen buikspieren, bij jezelf of bij een leerling. De kinderen maken spierballen, trekken rare gezichten, doen enkele opdrachten ‘wie is de sterkste?’. Zouden onze botten en spieren meegroeien met de rest van ons lichaam? En wat is er eigenlijk nodig om te groeien? Vertel dat jullie een aantal onderzoeken gaan doen. Die onderzoeken worden verspreid over een aantal dagen; niet alle resultaten zijn meteen zichtbaar.

Aan de slag

De kinderen worden verdeeld in groepen. Zelf begeleidt u de groep die het tuinkerszaad gaat onderzoeken. Uiteraard kunt u de komende dagen met heel de klas kijken naar de resultaten. Hoe groeien baby’s en kinderen? Dit groepje bereidt een aantal vragen voor. U vertelt dat er een jonge moeder met baby op bezoek zal komen (of eventueel een verpleegster of een vroedvrouw van de kraamafdeling). Op een groot vel papier tekenen de kinderen wat ze zelf al over het onderwerp weten. Daartoe mogen ze ook in de boekenhoek gaan zoeken. Uit tijdschriften mogen ze passende foto’s knippen en op het vel plakken. Hoe groeien huisdieren? Ook deze groep bereidt een aantal vragen voor. Deze week zal er iemand langskomen met een jong huisdier. Deze groep maakt ook een collage van tekeningen (wat weten ze al?) en passende foto’s uit tijdschriften.

16

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 16

28-05-2009 17:41:34


thema 2 • mijn lijf

het lichaam

Hoe groeien planten, bijvoorbeeld tuinkerszaad? De kinderen onderzoeken samen met u wat tuinkerszaad nodig heeft om goed te kunnen groeien. Leg op 6 schoteltjes een pluk watten. Strooi op alle watten tuinkerszaad. Maak 3 schoteltjes vochtig met een plantenspuit. Stel de 6 schoteltjes als volgt op: - op de vensterbank (water, licht, warmte) - op de vensterbank (licht, warmte) - onder een doek (water, warmte) - onder een doek (warmte) - buiten in de koude (water, licht) - buiten in de koude (licht) Laat de kinderen voorspellen onder welke omstandigheden de tuinkers goed zal groeien en er fris en lekker uit zal zien. Besproei de vochtige watten dagelijks met water. Bekijk met de kinderen het groeiproces en concludeer na afloop wat een plant nodig heeft om goed te groeien (warmte, licht, water). Na enkele dagen Alle groepen hebben nu een antwoord op hun vragen (over het groeien van mensen, dieren en planten). Ze komen nu de antwoorden presenteren (aan de hand van de grote collages of aan de hand van de schoteltjes met tuinkers).

Richtvragen

• Wat heeft een baby nodig om goed te kunnen groeien? (melk, veel slapen, warmte, verzorging) • Wat hebben oudere kinderen nodig? (gezonde voeding en drank, voldoende rust, beweging, basishygiëne) • Wat groeit er allemaal aan je lichaam? (nagels, haren, botten, spieren, ...) • Wat hebben huisdieren nodig om te groeien? (aangepaste voeding en drank, rust, beweging, verzorging) • Wat hebben planten nodig om te groeien? (water, licht, warmte) • Wat is anders en wat is hetzelfde bij de groei van mensen, dieren en planten? (allemaal hebben we voeding nodig; mens en dier hebben ook meer verzorging en liefde nodig; licht is altijd belangrijk, maar toch het meest voor planten.

Werkboek

De kinderen herhalen aan de hand van de illustraties op p. 7 welke opdrachten ze deden in verband met de botten, de spieren, de longen en het hart. Vraag nog een keer aan de kinderen of deze delen van het lichaam ook groeien. Op p. 8 bekijken jullie de groei van mens, dier en plant. Samen herhalen jullie nog eens wat er nodig is om te groeien. Op p. 9 kruisen de kinderen het plaatje aan waar het tuinkers volgens hen zal groeien. Onderaan tekenen ze zichzelf nu en later.

17

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 17

28-05-2009 17:41:35


thema 2 • mijn lijf

het lichaam

les 2: mijn tand is eruit! Doel

• Kunnen benoemen van tanden en kiezen. • Weten wat de functie is van verschillende tanden en kiezen. • Weten hoe je de tanden moet verzorgen en gezond houden.

Materiaal en voorbereiding

• werkboek pagina 10 en 11 • vraag de kinderen vooraf om hun tandenborstel, tandpasta en een bekertje mee te brengen thematafel: een afdruk van een gebit (volwassene), tandenborstels, floss, een tongschraper, röntgenfoto’s

Klasgesprek

van een melkgebit (je ziet de grote tanden klaar zitten), enz... extra materialen: per kind of per tweetal een spiegeltje en een appel, een kookwekker

Verzamel rond de thematafel. De kinderen tellen bij elkaar hoeveel tanden en kiezen ze hebben. Dan tellen ze hoeveel tanden een volwassene heeft. Een volledig volwassen gebit heeft 32 en een volledig kindergebit 20 tanden en kiezen. Doordat de kaak groeit, komt er meer ruimte in de mond. Daardoor is er meer plaats voor tanden en kiezen als je ouder wordt. Samen met de kinderen bekijken jullie de voorwerpen op de thematafel. Waarvoor dienen ze? Laat de kinderen vertellen over het wisselen van het melkgebit. Ze laten elkaar zien hoeveel ‘grotemensentanden’ ze al hebben. Aan de hand van röntgenfoto’s kunnen ze zien dat de grote tanden klaar zitten om de melktanden uit te duwen.

Inventariseer met de kinderen hoe vaak ze hun tanden poetsen. Maak een turflijstje op het bord of op een flap. Bespreek de uitslag ervan. Bepaal hoe vaak de meeste kinderen poetsen. De kinderen hebben hun tandenborstel meegebracht. Jullie gaan nu samen de tanden poetsen (eerst nog zonder tandpasta en water). Besteed aandacht aan de volgorde, bijvoorbeeld eerst de buitenkant, dan de binnenkant, enz. Leer de kinderen met een gewone tandenborstel ook goed bewegen in alle richtingen. Vervolgens mogen de kinderen hun tanden echt poetsen. Zet een kookwekker om te ervaren hoe lang 2 minuten poetsen duurt. Het spoelen van de mond is ook heel erg belangrijk.

Richtvragen

Werkboek

• Hoeveel tanden en kiezen heb je? • Wie heeft er al melktanden gewisseld naar grotemensentanden? • Wat doe je om je gebit te verzorgen? • Wat doet de tandarts?

Aan de slag

De kinderen gaan per twee zitten en krijgen allemaal een appel. Ze bekijken in de spiegeltjes en bij elkaar hoe ze in de appel bijten. Vertel dat ze bijten met de snijtanden. Daarna merken de kinderen dat het stuk appel gemalen wordt door de tanden achteraan in de mond: de kiezen. Besteed ook aandacht aan de hoektanden: die gebruik je bijvoorbeeld om een stuk vlees af te scheuren.

De kinderen kleuren in het gebit op p. 10. de tanden die ze al gewisseld hebben. Gebruik spiegeltjes zodat ze hun mond zelf goed kunnen bekijken. De kinderen kruisen aan of ze een elektrische of een handtandenborstel gebruiken. Bespreek met de kinderen de verschillende soorten tussendoortjes. Ze omcirkelen de producten die zij gezond vinden voor het gebit. Daarna trekken ze lijnen naar de producten die zij zelf wel eens als tussendoortje eten of drinken. Bespreek samen p. 11 van het werkboek: hoe moeten we onze tanden poetsen, hoe lang moeten we onze tanden poetsen.

18

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 18

28-05-2009 17:41:36


les 3: jongen, meisje Doel

• Kunnen praten over je eigen gevoelens. • Inzien dat jongens en meisjes verschillend zijn, maar vooral mensen onderling. • Ontdekken en bewust worden dat je met je lichaam een heleboel dingen kunt doen.

Materiaal en voorbereiding

• kopieerblad 6, 7 en 8 • maak vooraf 4 woordstroken met volgende woorden: tanden, linkerhand, voeten, rechterbeen

• knip de tangrammen uit (kopieerblad 8) en stop ze per leerling in een envelop: voor de helft van de kinderen het figuur ‘man’ en voor de andere helft het figuur ‘hond’

Klasgesprek

• Ga op je hurken zitten. Wie kan er zijn hielen op de grond zetten en niet omvallen? • Wie kan er fluiten (zonder vingers)? • Wie kan er met één oog pinken? • Wie kan er een letter ‘u’ maken met de tong door ze op te rollen? • Zeg deze zin 3 keer snel en foutloos: ‘de koetsier poetst de postkoets’. • Wie kan er volgende (te moeilijke) woorden lezen op woordstroken: tanden / linkerhand (groep 1), voeten / rechterbeen (groep 2)? • Wie kan er mij naklappen in de handen (klap een niet te eenvoudig ritme)? • Wie kan er dit tangram oplossen? (zie kopieerblad 7: een tangram voor groep 1 en een ander tangram voor groep 2 in envelopjes) Bespreek de resultaten met de kinderen. Ze stellen vast dat iedereen verschillend is, en dat er altijd wel iets is wat je goed kunt en minder goed. Als er iemand heel blij, droevig of boos is, speel daar dan op in. Laat de kinderen verwoorden waarom ze zich zo voelen. Misschien stellen jullie ook vast dat er geen opdrachten zijn die alleen meisjes of alleen jongens kunnen. Of dat overeenkomsten en verschillen niet afhangen van het geslacht. Zijn er in de klas 2 kinderen die net dezelfde resultaten hebben bij de opdrachten? En gelijken die kinderen ook uiterlijk op elkaar?

In de klas laat u de kinderen vertellen of er verschillen zijn tussen jongens en meisjes. Laat enkele meisjes en jongens vooraan naast elkaar in de klas staan. De andere kinderen bespreken hun overeenkomsten en verschillen. Kies bewust ook eens een jongen en een meisje die nogal veel overeenkomsten hebben (meisje met lange broek, korte haren, of jongen met langere haren, meisje en jongen die allebei een bril dragen, enz). Bespreek ook of jongens en meisjes andere interesses hebben of bepaalde dingen beter kunnen of net minder goed. Laat de kinderen ook vertellen wat hun moeder en vader of tante, nonkel, grootmoeder, grootvader heel goed kunnen. Sommige kinderen hebben misschien vooroordelen betreft het rollenpatroon, op dit ogenblik van de les laat u ze best spontaan hun mening zeggen.

Aan de slag

De kinderen gaan per twee zitten. Alle kinderen krijgen kopieerblad 6. Vertel de kinderen dat ze opdrachten gaan uitvoeren die soms te moeilijk zullen zijn. Het is dus niet erg als ze niet in de opdracht slagen. Eerst is het de beurt aan een van beiden. Het vriendje noteert telkens het resultaat op het kopieerblad. Sommige opdrachten zult u misschien zelf eerst eens moeten demonstreren. Nadien wordt er omgewisseld en doet het andere kind de opdrachten. • Ga met je voeten een stuk van de muur staan en laat je hoofd tegen de muur rusten. Houd je rug kaarsrecht, je armen naast het lichaam en je voeten plat op de grond. Wie kan er vanuit deze houding rechtkomen? • Sta rechtop. Met je linkerhand draai je cirkels horizontaal boven je hoofd. Met je andere hand draai je cirkels verticaal tegen je buik.

tkheer m n a2 2• •m m i j ni j nl i jl fi j f

het lichaam

Kopieerblad

De kopieerbladen worden op de themawand gehangen. De kinderen herhalen waarin ze wel of niet goed waren. Concludeer dat meisjes en jongens uiterlijk verschillen, soms ook wat interesse betreft, maar dat de verschillen tussen mensen onderling minstens even groot zijn. Als 2 mensen dezelfde dingen goed kunnen, betekent dat niet dat ze uiterlijk op elkaar gelijken.

19

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 19

28-05-2009 17:41:37


thema 2 • mijn lijf

het lichaam

aanvullende activiteiten De tandarts

Indien u de mogelijkheid hebt, is een bezoek aan de tandarts een aanrader om het thema mee te beginnen. Laat de kinderen vooraf vragen bedenken. Nodig een tandarts of mondhygiëniste uit om de kinderen een poetsles te geven. Met plakverklikkers kunnen ze zien of ze goed gepoetst hebben.

Smaakmemory

Neem acht of tien dezelfde bekers. Vul steeds twee bekers met dezelfde drank. Blinddoek een kind of dek de bekers volledig af met aluminiumfolie en steek er een rietje doorheen. Laat het kind proeven van alle bekers en dezelfde smaken bij elkaar zoeken.

Nieuwe smaken

Laat de kinderen van thuis iets meenemen waarvan ze denken dat de andere kinderen de smaak nog niet (goed) kennen, bijvoorbeeld: kruiden, vruchten of een bijzonder gerecht. De kinderen vertellen wat ze meegenomen hebben, proeven en leren nieuwe smaken kennen.

Tuinkersletter

Zaai met tuinkers de eerste letter van de naam van ieder kind.

Spiertraining

Als bewegingstussendoortje laat u de kinderen volgende opdrachten doen (in een gymzaal, of op de speelplaats): - touwtrekken, elkaar over een lijn duwen - jezelf optrekken aan een baar of op een koord klimmen - zo lang mogelijk blijven springen - enz. Bespreek telkens waar ze hun spieren voelen ‘werken’. Doen de spieren ook pijn? Doe strechoefeningen.

Boekenhoek

Verzamel met de kinderen boeken over het menselijk lichaam en opgroeien, ziek zijn, de dierenarts, de schoolarts, de tandarts, de huisarts, het ziekenhuis, het verzorgen van dieren, de zintuigen. De informatieve boeken uit de serie Lees alles over... van uitgeverij Zwijsen sluiten aan bij de thema’s van Veilig leren lezen en Veilig de wereld rond. Voor dit thema kies je het boek Lees alles over... Mijn lijf.

Uitdaging

Geef de kinderen de opdracht om iets te tonen in de klas wat ze goed kunnen. Ze krijgen enkele dagen de tijd om hierover na te denken of thuis te oefenen. Suggesties zijn bijvoorbeeld: trucjes of kunstjes met allerhande kleine materialen, iets speciaals met je lichaam doen (zoals je oren laten bewegen, spagaat), een lied zingen, een dans doen, een gek proefje uitvoeren, enz. Schenk aandacht aan roldoorbrekende vaardigheden (voetballende meisjes, dansende jongens, enz).

20

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 20

28-05-2009 17:41:37


tkheer m n a2 2• •m m i j ni j nl i jl fi j f 21

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 21

28-05-2009 17:41:38


thema 3

koekjes en bellen

22

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 22

28-05-2009 17:41:40


thema 3 • wat zit daar in?

koekjes en bellen

overzicht van het thema koekjes en bellen Kinderen zijn erg geïnteresseerd in hoe iets tot stand komt. Hoe werkt dat?, Wat zit daar in? en Hoe maak je dat?, zijn vragen die kinderen vaak stellen. In het thema ‘koekjes en bellen’ komen we tegemoet aan deze nieuwsgierigheid en het enthousiasme van kinderen als ze ontdekken hoe iets gemaakt wordt. Niet alleen de werkwijze, maar ook het gebruik van materialen en voorwerpen komt aan bod. De kinderen leren denken buiten de vaste kaders van gebruiksvoorwerpen. Ze gaan op zoek naar alternatieve koekvormpjes en denken zo na over welke voorwerpen ze kunnen gebruiken wanneer de meest voor de hand liggende voorwerpen niet aanwezig zijn. Verder is er aandacht voor het milieu. Want waar gaan die lege doosjes, flesjes en brikjes naartoe? Hoe sorteren we het afval en hoe gaan we zuinig om met bijvoorbeeld water?

Overzicht van de activiteiten Hoek: Bellen blazen

De kinderen proberen uit met welk sop ze het beste bellen kunnen blazen. Ze gebruiken verschillende voorwerpen om de bellen te maken. Ze bedenken en maken er zelf nog enkele voorwerpen bij en proberen deze uit.

Les 1: Deegvormpjes

Samen met de kinderen treft u voorbereidingen voor het bakken van koekjes. U bespreekt de ingrediënten en de overige benodigdheden. De kinderen bedenken en beredeneren welke voorwerpen ze goed kunnen gebruiken als uitsteekvormpjes bij het bakken van koekjes.

Les 2: Mmm, koek!

De kinderen bakken koekjes. Ze proeven van de verschillende ingrediënten die in het deeg gaan en beoordelen het eindresultaat.

Les 3: Dozen, blikjes en flesjes

De klasgroep gaat op zoek naar verpakkingen en afval in de berm of in het bos. Er is aandacht voor het sorteren en voor de grondstof. Verder proberen de kinderen het water niet onnodig te laten lopen tijdens het wassen van de handen.

Lesdoelen • Onderzoeken welk zeepsop het meest geschikt is om bellen te blazen. • Kunnen bedenken en maken van nieuwe voorwerpen om bellen te blazen. • Onderzoeken met welke voorwerpen je goed of minder goed bellen kunt blazen.

• Zich kunnen oriënteren op ingrediënten en benodigdheden voor koekjes bakken. • Kunnen beredeneren welk voorwerp geschikt is als deegvormpje. • Onderzoeken welk voorwerp geschikt is als deegvormpje.

• Weten wat je nodig hebt om koekjes te bakken. • Kennismaken met de smaak van diverse ingrediënten. • Kunnen bepalen van handelingen die nodig zijn om koekjes te bakken.

• Weten waar afval wel en niet thuishoort. • Afval kunnen sorteren op basis van de grondstof. • Aandacht hebben voor het zuinig omgaan met bijvoorbeeld water.

23

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 23

28-05-2009 17:41:41


thema 3 • wat zit daar in?

koekjes en bellen

aansluiting bij Veilig leren lezen Veilig leren lezen – Wat zit daar in?

Veilig de wereld rond – Koekjes en bellen

Thema

Eerst staat de inhoud van een wensdoos centraal, daarna diverse soorten verpakkingen. Via de verpakkingen wordt een link gelegd naar de samenstelling van diverse etenswaren. Dit leidt tot het samenstellen van een menu met bijbehorende recepten en boodschappenlijst.

Het thema sluit aan bij het thema ‘Wat zit daar in’. In de lessen gaan de kinderen aan de slag met een recept en op zoek naar deegvormpjes. In de hoek maken en beoordelen zij sop en houders om bellen mee te blazen. Ook hebben ze aandacht voor de verpakking van materialen en het sorteren van afval.

Mondelinge communicatie

De kinderen oefenen het stellen van relevante vragen.

De kinderen doen verslag van activiteiten in de hoek. Ze verwoorden de werkwijze van koekjes bakken en beredeneren welke voorwerpen wel of niet geschikt zijn als deegvormpje.

Centrale woorden

bovenkant • onderkant • zijkant • binnenkant • buitenkant • openen • sluiten • de ingang • een wens doen • boodschappen • het boodschappenlijstje • het recept • de kijkdoos

het zeepsop • de bellen • blazen • de cirkel • het vierkant • de bloem • het deeg • de weegschaal • het deegvormpje • de oven • de bakplaat • de mengkom • kneden • uitsteken • de spatel • sorteren • afval

Thematafel

De thematafel wordt ingericht als boodschappentafel. De kinderen nemen verpakkingen mee van huis. Ze maken opschriften bij de verpakkingen. In de handleiding staan verwerkingssuggesties bij de boodschappentafel (p. 61).

De ingrediënten voor het koekjes bakken en alle benodigde keukenattributen worden op de thematafel uitgestald. Ook nu maken de kinderen naamkaartjes bij de verschillende spulletjes. Er kan ook een uitstalling gemaakt worden van de verzamelde deegvormpjes. Ze worden bijvoorbeeld gegroepeerd rond de criteria: zeer bruikbaar, bruikbaar of niet bruikbaar.

Themawand

Op de themawand hangen de boodschappenlijstjes die de kinderen gemaakt hebben bij de voorbereiding van een menu.

Het kopieerblad ‘Het beste sopje’, waarop de kinderen aangeven welk sopje het beste is, wordt opgehangen. Vul de themawand bijvoorbeeld aan met foto’s van de diverse activiteiten, tekeningen van de mooiste bruidstaart, zelf geschreven recepten, foto’s van een bakkerij of reclames van diverse soorten zeep. De informatie van de stad of gemeente in verband met afval vindt hier ook een plaatsje.

24

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 24

28-05-2009 17:41:42


thema 3 • wat zit daar in?

koekjes en bellen

hoek: bellen blazen Doel

• Onderzoeken welk zeepsop het meest geschikt is om bellen te blazen. • Kunnen bedenken en maken van nieuwe voorwerpen om bellen te blazen. • Onderzoeken met welke voorwerpen je goed of minder goed bellen kunt blazen.

Materiaal en voorbereiding

• hoekenboek plaat 3 • kopieerblad 9 (één kopie) extra materialen: kant-en-klaar bellenblaasmiddel, grote fles Dreft afwasmiddel, grote fles met ander

Introductie van de hoek

Start met het blazen van bellen met kant-en-klaar bellenblaasmiddel. Laat de kinderen reageren. Laat zien dat het met alleen water niet lukt. Bespreek met de kinderen hoe zeepsop gemaakt wordt: water met zeep, waspoeder, afwasmiddel of badschuim? Het voorwerp waaruit de bel geblazen wordt, is ook belangrijk. Bekijk samen de vorm, grootte, stevigheid en het materiaal van de houder van het kant-en-klare bellenblaasmiddel. Vaak zitten er groefjes in het ronde deel waardoor het zeepsop goed vast blijft zitten aan de houder. Laat de kinderen voorwerpen noemen waarmee ze misschien ook bellen kunnen blazen. Bespreek ten slotte de hoekopdrachten met behulp van de tekeningen op plaat 3 van het hoekenboek. Vertel de kinderen dat ze deze week in de hoek gaan experimenteren met verschillende soorten zeepsop. Ook gaan ze onderzoeken met welke voorwerpen ze bellen kunnen blazen.

Hoekopdrachten

De kinderen werken in groepjes van twee in de hoek. Ze voeren de besproken opdrachten uit. Het hoekenboek staat tijdens het werken in de hoek zodat de kinderen kunnen zien wat ze gaan doen. Bewaar de sopjes een dag of langer in een afgesloten bakje en laat de volgende groepen er ook mee experimenteren. De kinderen maken zelf houders om bellen mee te blazen: bijvoorbeeld met chenilledraad, met K’nex, met elektriciteitsdraad.

afwasmiddel , suiker, 2 koffielepels, 2 eetlepels, flesje glycerine (te koop bij de drogist), 2 dezelfde kopjes of glazen, 2 afsluitbare bakjes, rietjes, trechter, elektriciteitsdraad, nijptang, chenilledraad, bol wol, K’nex, ijzerdraad,...

• Maak twee verschillende sopjes volgens het recept op plaat 3 van het hoekenboek. (De leerkracht voegt eventueel de druppeltjes glycerine toe.) • Maak twee houders om bellen mee te blazen: van chenilledraad en elektriciteitsdraad omwikkeld met wol of katoen. Bedenk zelf nog een andere houder. • Experimenteer met beide sopjes en verschillende materialen om bellen te blazen. Voorwerpen of vingers die je eerst in het sop hebt gestopt, kun je in de grote bellen duwen. • Schrijf op het kopieerblad je naam onder het beste sop.

Afsluiting

Als iedereen een keer in de hoek geweest is, vertellen de kinderen over hun bevindingen. Bekijk samen welk sop de meeste kinderen het beste vonden. Gebruik daarbij het kopieerblad 9. Bekijk ook de voorwerpen die de kinderen zelf bedacht hebben. Besteed daarbij aandacht aan de vorm van het voorwerp.

Richtvragen

• Met welk sop kun je goed bellen blazen? • Met welk voorwerp kun je goed bellen blazen? • Welke voorwerpen heb je nog meer bedacht of gemaakt?

Tip

Het beste sop om bellen te blazen, maak je als volgt: • Meng 6 eetlepels warm water met een koffielepel suiker en twee eetlepels afwasmiddel. • Zet het mengsel een drietal uren in de koelkast. 25

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 25

28-05-2009 17:41:43


koekjes en Titel bellen

les 1: deegvormpjes Doel

• Zich kunnen oriënteren op ingrediënten en benodigdheden voor koekjes bakken. • Kunnen beredeneren welk voorwerp geschikt is als deegvormpje. • Onderzoeken welk voorwerp geschikt is als deegvormpje.

Materiaal en voorbereiding

• werkboek p. 12 en 13 extra materialen: verschillende koekjes, kosteloos materiaal, foto’s van koekjes in kookboeken en tijdschrif-

Klasgesprek

Vraag de kinderen om naar de thematafel te komen. Begin met het laten zien van verschillende koekjes. Vraag de kinderen of ze weten wat er in een koekje zit. Zijn er ingrediënten die ze herkennen op de tafel? Vraag de kinderen andere benodigdheden te bedenken. Denk daarbij aan een mengkom, een weegschaal, een mes, een spatel, een bakplaat, een rol bakpapier, een oven en verschillende deegvormpjes. Dat laatste ben je vergeten! Je hebt geen deegvormpjes. Wat nu?

Aan de slag

De kinderen bedenken oplossingen. Ze kunnen eventueel vormpjes van thuis meenemen, maar op school is vast ook van alles te vinden dat als vormpje geschikt is. De kinderen zoeken in het lokaal (bijvoorbeeld in dozen met kosteloos materiaal) verschillende voorwerpen. Zij beredeneren waarom zij vinden dat bepaalde voorwerpen goed gebruikt kunnen worden of waarom juist niet. Denk daarbij aan de stevigheid van het materiaal, de grootte van het voorwerp, de geschikte vorm en het schoonmaken. Moedig de kinderen aan om zelf deegvormpjes te maken met de gevonden materialen. Als ze klaar zijn en ieder een drietal vormpjes gemaakt of gevonden hebben, mogen ze die uitproberen met plasticine.

ten, allerlei ingrediënten voor koekjes (bloem, suiker, eieren, zout, suiker, ...), keukenattributen (mengkom, keukenweegschaal, spatel, ...), plasticine

Aan het einde van de activiteit worden de materialen schoongemaakt. Zijn er vormpjes die moeilijk schoongemaakt kunnen worden? Bewaar alleen de geschikte deegvormpjes tot de volgende les.

Werkboek

De kinderen bekijken de praatplaat op p. 12 en 13. Ze vertellen wat ze zien, welke materialen en ingrediënten. Maar wat ligt er nog niet klaar in de keuken die te zien is op de tekening? Inderdaad: de deegvormpjes. De kinderen mogen nu zelf allerlei deegvormpjes tekenen.

Richtvragen

• Welke voorwerpen kunnen gebruikt worden als deegvormpje (uitsteekvormpje)? • Met welke deegvormpjes lukte het niet? • Welke vormen hebben jullie kunnen maken?

26

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 26

28-05-2009 17:41:44


thema 3 • wat zit daar in?

koekjes en bellen

les 2: mmm, koek! Doel

• Weten wat je nodig hebt om koekjes te bakken. • Kennismaken met de smaak van diverse ingrediënten. • Weten dat de smaak anders wordt als de ingrediënten gemengd worden. • Kunnen bepalen van handelingen die nodig zijn om koekjes te bakken.

Materiaal en voorbereiding

• werkboek p. 14 en 15 extra materialen: de verzamelde en zelfgemaakte deegvormpjes van les 1, een keukenweegschaal met los bakje erop, een mes, bakpapier, meerdere bakplaten, een spatel, een oven

Klasgesprek

De kinderen komen naar de thematafel. Herinner de kinderen aan het recept op de praatplaat en de zelfgemaakte deegvormpjes. Haal de benodigdheden een voor een uit een grote boodschappentas en laat de kinderen benoemen wat ze zien. De kinderen proeven een klein beetje van de afzonderlijke ingrediënten. Vraag hoe het smaakt: zoet, zout, zuur of bitter. Bespreek met de kinderen nog de volgorde van handelingen om koekjes te bakken. Maak daarbij eventueel gebruik van p. 14 van het werkboek.

Richtvragen

• Smaakt het ingrediënt zoet, zout, zuur of bitter? • Hoe maak je het deeg? • Hoe bak je de koekjes?

Aan de slag

De kinderen werken per twee aan een mengkom. Maak samen met hen het deeg volgens het recept op de praatplaat. Houd de eerder besproken werkvolgorde aan. De kinderen wassen hun handen en kneden het deeg. Als het deeg goed gekneed is, nemen ze ieder de helft. Strooi wat bloem op de tafels. De kinderen duwen het deeg plat met hun handen, tot ongeveer vier millimeter dikte. Let op dat het deeg niet te plat wordt, anders komt de vorm niet goed los van de tafel. Verdeel de deegvormpjes die tijdens de vorige les verzameld of gemaakt zijn. De kinderen proberen met minimaal vier verschillende deegvormpjes koekjes te vormen of uit te steken. Vormpjes waarbij het deeg niet goed loslaat, kunnen met de onderkant eerst even door de bloem gehaald worden. Steek de koekjes met de spatel los van de tafel.

per twee kinderen: 100 gram bloem, 50 gram suiker, zout, 75 gram boter en een mengkom • maak de tafels vooraf schoon • als de school niet over een oven beschikt, kunt u ouders (die in de buurt wonen) vragen de koekjes thuis te bakken

Leg ze op het bakpapier op de bakplaat. Schrijf op het bakpapier eventueel de namen van de kinderen erbij. Bak de koekjes in de oven op 190 graden gedurende ongeveer 15 minuten. Bekijk en proef met de kinderen het resultaat als de koekjes afgekoeld zijn. Smakelijk!

Werkboek

• De kinderen nemen hun werkboek p. 14. Ze bedenken welke spullen meestal al in huis aanwezig zijn en welke gekocht moeten worden als ze koekjes gaan bakken. Ze trekken een lijn van de voorwerpen en ingrediënten naar het huis of naar de winkel. • Bespreek met de kinderen wat er op de plaatjes te zien is. Bepaal samen de juiste handelingen voor het maken van koekjes. De kinderen noteren cijfers in de vakjes bij de plaatjes zodat ze de juiste volgorde weten. • Op p. 15 tekenen de kinderen in ieder leeg vak een voorwerp dat ze als deegvormpje gebruikt hebben. Met het kleuren van een smiley geven ze aan of ze het voorwerp geschikt of ongeschikt vonden als deegvormpje. Bespreek met de kinderen waarom zij bepaalde deegvormpjes wel of niet geschikt vonden.

27

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 27

28-05-2009 17:41:45


thema 3 • wat zit daar in?

koekjes en bellen

les 3: dozen, blikjes en flesjes Doel

• Weten waar afval wel en niet thuishoort. • Afval kunnen sorteren op basis van de grondstof. • Aandacht hebben voor het zuinig omgaan met bijvoorbeeld water.

Materiaal en voorbereiding

• werkboek p. 16 en 17 per kind: een paar plastic handschoenen extra materialen: een grote vuilniszak, woordkaartjes, water, zeep en handdoeken

Klasgesprek

Op de uitgekozen plek gaan jullie naar zwerfvuil zoeken. Maak afspraken met de kinderen. Tijdens het ‘werken’ moeten ze de plastieken handschoenen dragen. Indien ze zwerfvuil zien dat ze niet kennen, moeten ze de leerkracht er eerst naar laten kijken. Bespreek met de kinderen wat ze zoal verzamelen: brikjes, papiertjes, blikjes, flesjes, ...

Richtvragen • • • •

Welk zwerfvuil zien jullie hier zoal? Wat zou er in gezeten hebben? Waarom zouden mensen dit hier achterlaten? Wat vinden jullie daarvan?

Indien er in de omgeving van de school geen zwerfvuil ligt, kun je de zoektocht eventueel laten doorgaan op de speelplaats. Misschien moet je dan vooraf wel aan een collega vragen om er stiekem voor te zorgen dat er verschillend afval op de speelplaats ligt.

Aan de slag

In de klas gaan jullie aan de slag om het zwerfvuil te sorteren. Op een tafel bedekt met plastic worden verschillende groepjes van zwerfvuil gemaakt. Bijvoorbeeld: brikjes, blikjes, flesjes, papiertjes, karton, kroonkurken. Vertel de kinderen dat je het zwerfvuil graag zou sorteren per grondstof. Dus: het materiaal waaruit het zwerfvuil hoofdzakelijk bestaat. Jullie komen tot een indeling: - blikjes uit metaal - kroonkurken uit metaal - flessen uit plastic - dopjes uit plastic

• zoek vooraf naar een plek in de omgeving van de school waar nogal wat zwerfvuil ligt • kies een plek waar de kinderen veilig kunnen bewegen. • houd er rekening mee dat deze zoektocht gevaarlijk kan zijn (denk maar aan glasscherven, afval van giftige stoffen en drugsgebruik e.d.); zoek dus een veilige plek!

- flessen uit glas - papier en karton - brikjes uit karton en een dun laagje aluminium folie - ... Maak eventueel naamkaartjes waarop de grondstof staat om bij de groepjes afval te leggen. Bespreek met de kinderen waarom het belangrijk is om het afval te sorteren vooraleer we het laten ophalen of wegbrengen. Sorteren ze thuis ook? Hoe moet het op onze school? Wie gaat er soms mee naar het containerpark? Mag je daar helpen? Besteed aandacht aan recyclage, het opnieuw kunnen gebruiken van de grondstof om weer andere spullen van te maken. Na de sorteeractiviteit is het heel belangrijk om de handen goed te wassen! De kinderen krijgen daar voldoende tijd voor. Bespreek met hen hoe ze omgaan met water. Als ze hun handen inzepen, is het belangrijk de kraan dicht te draaien. Ook vooraleer ze hun handen afdrogen, moet de kraan dicht. Zo kan er geen water onnodig en ongebruikt weglopen.

Werkboek

De kinderen duiden op p. 16 van het werkboek met een kruisje aan welk van de tekeningen in verband met het milieu goed zijn. Bespreek dit met hen. Op p. 17 zien ze een containerpark. Laat de kinderen vertellen wat ze allemaal zien. Bedoeling is dat ze het afval (op de foto’s onderaan) verbinden met de juiste container of afvalbak. De grondstof komt nu ook weer ter sprake.

28

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 28

28-05-2009 17:41:46


thema 3 • wat zit daar in?

koekjes en bellen

aanvullende activiteiten Naar de bakker

Breng met de kinderen een bezoek aan de (banket) bakker. Bereid samen met de kinderen een aantal vragen voor.

De bakkershoek

Maak in de klas een bakkerij als speelhoek. De kinderen bedenken wat ze nodig hebben om de hoek in te richten. Ze maken bakkersmutsen, een naambord en koekjes en taartjes van brooddeeg, klei of piepschuim. De kinderen schrijven naamkaartjes en prijzen bij de producten. Ze wegen, kopen en verkopen elkaar de spullen in de bakkerij.

Zandtaartjes maken

Laat zandtaartjes maken in de zandbak of zandtafel. Laat de kinderen experimenteren met de hoeveelheid water die aan het zand toegevoegd kan worden om een goede, stevige zandtaart te krijgen. Probeer met een kleinere vorm een taartje op een grote taart te maken. Zo maken de kinderen een bruidstaart.

Actie op school

Bedenk een actie op school om meer aandacht te besteden aan het goed sorteren van afval, het goed bij elkaar duwen van afval zoals karton, petflessen en brikjes, enz. Maak affiches met de klas of schrijf een afvallied.

Boekenhoek

Verzamel met de kinderen boeken over dit thema en leg ze bij de andere boeken in de boekenhoek. Denk hierbij aan kinderkookboeken met strips, boeken met simpele experimenten die met foto’s weergegeven worden en kinderencyclopediën. Ook de brochures van de stad of de gemeente in verband met milieu en afval kunnen in de boekenhoek liggen of de themawand hangen. Zie ook de informatieve boeken Lees over alles... Wat zit erin? van Zwijsen.

Bezoek aan een containerpark

Sommige kinderen gaan mee met hun ouders naar het containerpark. Papier of karton kunnen ze meestal al zelf veilig wegbrengen. Als je met de klas een bezoek brengt aan het containerpark willen de medewerkers beslist wat uitleg geven.

29

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 29

28-05-2009 17:41:47


thema 4

het weer

30

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 30

28-05-2009 17:41:49


het weer

overzicht van het thema het weer Het weer is een gespreksonderwerp dat regelmatig terugkeert, niet alleen bij volwassenen maar ook bij kinderen. Kunnen we wel buitenspelen als het regent? Welke kleren moet ik vandaag aan? Moet de jas open of dicht? Mag ik mijn laarzen aan? Door het jaar heen veranderen de weersomstandigheden steeds. Wij passen onze manier van leven daarbij aan. De natuur doet dat ook. Kinderen zijn daarin geïnteresseerd. Vooral de veranderingen in de natuur en onze kledingkeuze komen geregeld als onderwerp aan bod. Ten slotte besteden we aandacht aan veilig gedrag als voetganger in het verkeer, het vragen om hulp en het zichtbaar zijn in het verkeer bij slecht weer.

Overzicht van de activiteiten Hoek: De weersvoorspelling

De kinderen maken een weersvoorspelling voor de volgende dag. Ze presenteren dit zoals op tv. Ze controleren tevens de weersverwachting van de vorige dag. Ze meten de temperatuur, bepalen hoe hard het waait, kijken hoe bewolkt het is en bepalen of er neerslag valt.

Les 1: Koud of warm?

De kinderen ontdekken dat het weer in België niet overal hetzelfde is. Ze ervaren door middel van proefjes dat de begrippen warm en koud betrekkelijk zijn, hoe warm ongeveer dertig graden is en hoe koud de temperatuur onder het vriespunt aanvoelt. De kinderen geven aan welke kleding passend is bij verschillende temperaturen.

Les 2: De seizoenen

De kinderen raden welk seizoen bij verschillende zinnen die u voorleest hoort. Ze beredeneren wat er gedurende het verloop van de seizoenen verandert in het weer, onze levensomstandigheden en in de natuur. Ze geven aan welke plaatjes bij welk seizoen passen.

Les 3: Een veilige omgeving

Jullie maken een wandeling in de omgeving van de school, met aandacht voor veilig gedrag in het verkeer als voetganger. De kinderen leren zich ook behelpen als ze bijvoorbeeld hun ouders kwijtspelen in een drukke straat.

Lesdoelen • Kunnen bepalen van de buitentemperatuur, bewolking en windsterkte. • Kunnen maken en presenteren van een weersvoorspelling. • Kunnen controleren van de weersvoorspelling van de vorige dag.

• Weten dat het weer in België niet overal hetzelfde is. • Ervaren hoe koud en warm het in België kan worden. • Kunnen vinden van passende kleding bij bepaalde temperaturen.

• Kennen en benoemen van de vier seizoenen. • Weten welke weersomstandigheden (globaal) bij elk seizoen horen. • Weten wat de invloed van de seizoenen is op onze leefomstandigheden.

• De belangrijkste verkeersregels kennen als voetganger. • Kunnen inschatten welke situaties gevaarlijk zijn en welke veilig. • Hulp kunnen vragen in bepaalde situaties in het verkeer. 31

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 31

28-05-2009 17:41:49


thema 4 • waar ben ik?

het weer

aansluiting bij Veilig leren lezen Veilig leren lezen – Waar ben ik?

Veilig de wereld rond – Het weer

Thema

In het ankerverhaal gaat een ondernemende oma op avontuur met haar kleinkinderen. Naar aanleiding van dit verhaal wordt een verteltafel ingericht en worden collages gemaakt. Deze collages zijn uitgangspunt bij het maken van woordvelden over het verkeer, hutten, het bos, enz. In het ankerverhaal speelt het weer een belangrijke rol. Als ze in het bos zijn, wordt de lucht donker en gaan ze een schuilhut bouwen.

De hoekactiviteiten en lessen gaan over het weer en de seizoenen. Dit thema kwam ook al aan de orde in het ankerverhaal en wordt nu verder uitgediept. De verkeersregels als voetganger komen ook aan bod. Met in het bijzonder aandacht voor veilige en minder veilige situaties en het vragen van hulp.

Mondelinge communicatie

De kinderen leren relevante vragen stellen en beantwoorden.

De kinderen beschrijven de weersvoorspelling voor de volgende dag. Zij doen mondeling verslag van de warmteproefjes. Ze oefenen het vragen om hulp in het verkeer.

Centrale woorden

het avontuur • de speurtocht • spannend • het zakmes • de verrekijker • verdwalen • de weg zoeken • de kaart • de zijstraat • het kruispunt • het verkeer • rechtsaf • rechtdoor • linksaf • de richting • de heenweg • de terugweg

de landkaart • de bewolking • de wind • de neerslag • de temperatuur • de thermometer • het noorden • het zuiden • de oksel • fris • de natuur • de vleermuis • het voorjaar • de wortel • de bloembol • veilig • gevaarlijk • de voetganger

Thematafel

Naar aanleiding van het ankerverhaal wordt de thematafel ingericht als verteltafel. Met het spel van anker 4 en verschillende attributen kan het ankerverhaal nagespeeld worden.

De kinderen verzamelen herfstspullen tijdens de wandeling. De thematafel wordt ook aangevuld met boeken over de seizoenen, over de dieren in het bos. Maak met de klas een seizoenenboek en doe dezelfde wandeling opnieuw in de andere seizoenen. Zo kunnen de kinderen bewuster vergelijken en hun waarnemingen in het seizoenenboek noteren, tekenen, plakken, enz...

Themawand

Op de themawand hangen de collages en de woordvelden die naar aanleiding van het ankerverhaal gemaakt zijn.

Hang de grafiek met de dagelijkse temperatuur op. De collages van weersomstandigheden en de tekeningen van het favoriete seizoen worden erbij gehangen.

32

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 32

28-05-2009 17:41:50


thema 4 • waar ben ik?

het weer

hoek: de weersvoorspelling Doel

• Kunnen bepalen van de buitentemperatuur, bewolking en windsterkte. • Kunnen maken en presenteren van een weersvoorspelling. • Kunnen controleren van de weersvoorspelling van de vorige dag.

Materiaal en voorbereiding

• hoekenboek plaat 4 • kopieerblad 10 (één per vier kinderen, knip het kopieerblad in tweeën) en kopieerblad 11 (één per twee kinderen, eventueel uitvergroot), voor jezelf kopieerblad 10 en 11 uitvergroot

extra materialen: tv (neem een dag van tevoren de weersverwachting op), weerthermometer in de schaduw op ongeveer een meter hoogte aan de buitenmuur van de school, plastic zak aan een touw, grote doos om een tv van te maken

Introductie van de hoek

Enkele kinderen maken van de doos een ‘echte’ tv met afstandbediening.

De activiteiten in de hoek hebben te maken met het voorspellen van het weer. Eerst kijken jullie samen naar het weerbericht op tv. Laat de kinderen nadien vertellen wat ze allemaal gezien en gehoord hebben. Vertel de kinderen dat jullie deze week ook weerman of weervrouw gaan zijn. Eerst gaan jullie buiten het weer bestuderen.

Richtvragen

• Hoe weet je welk weer het de volgende dag wordt? • Waar kun je het weerbericht lezen, zien of horen? Laat de kinderen eerst beschrijven wat ze zien en voelen. Kijk naar de weerthermometer. Leg uit hoe de temperatuur afgelezen kan worden (op hun niveau). Bespreek ook hoe ze met een plastic zak aan een touw kunnen zien of het hard waait. Hoe ziet de lucht eruit? Welke kleuren zie je, zijn er wolken of schijnt de zon? Regent het hard of is het eerder miezerig of droog? Na de waarnemingen gaan jullie terug naar de klas. Binnen bekijkt u samen met de kinderen kopieerblad 10. Bespreek welke plaatjes bij het weer van vandaag passen. Vraag dan welk weer zij voor morgen verwachten. Kies samen vier plaatjes uit jouw kopieerblad. Hang kopieerblad 11 (de kaart van België) ergens centraal in de klas. Vertel dat ons land deze vorm heeft. Geef met een stip aan waar de school ligt op de kaart. Plak de plaatjes rondom de stip. Wijs aan waar de zee is en eventueel de Ardennen (aangegeven met heuveltjes). Laat tot slot zien hoe het weerbericht gepresenteerd kan worden. Gebruik de doos als tv. Een kind staat naast de tv en houdt de weerkaart van België met de weersvoorspelling vast zodat de groep ze kan zien. Hang kopieerblad 11 met de weersvoorspelling in de hoek.

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 33

Hoekopdrachten

De volgende dag voeren de kinderen in tweetallen de hoekopdrachten uit. Hang de weersvoorspellingen in de hoek of maak een weerdagboek. • Kijk of de weersvoorspelling van gisteren klopt met het weer van vandaag. Bekijk en voel buiten de temperatuur, de wind, bewolking en eventuele neerslag. Kleur op kopieerblad 10 de goede smileys. • Maak een weersvoorspelling voor morgen. Zet een stip op de juiste plaats op de landkaart van kopieerblad 11 en plak er vier plaatjes bij. Schrijf de dag erbij. • Oefen het presenteren van de weersvoorspelling met behulp van de tv-doos. • Laat zien of de weersvoorspelling van gisteren klopt met het weer van vandaag. Presenteer het weer voor morgen aan de hele groep.

Afsluiting

Bespreek met de kinderen aan de hand van de kopieerbladen het weer van enkele opeenvolgende dagen. Het weer van de ene dag wijkt vaak niet extreem ver af van het weer van de volgende dag. Het tijdstip waarop je het weer meet is ook van belang. ’s Morgens is het vaak kouder dan ‘s middags. Houd met de klas een eenvoudig grafiekje bij van de dagelijkse temperatuur. Het is leuk om de evolutie te volgen doorheen het schooljaar en de seizoenen.

33

28-05-2009 17:41:51


thema 4 • waar ben ik?

het weer

les 1: koud of warm? Doel

• Weten dat het weer in België niet overal hetzelfde is. • Ervaren hoe koud en warm het in België kan worden. • Kunnen vinden van passende kleding bij bepaalde temperaturen.

Materiaal en voorbereiding • werkboek pagina 20 • stickervel 1 • lijm en scharen

extra materialen: tv (neem een dag van tevoren de weersverwachting op), een handdoek, ijsschraapsel van de wand van de diepvries of ijsblokjes, een thermometer tot minimaal 40˚C , 2 bakjes water (koud en warm)

Klasgesprek

Aan de slag

Bekijk met de kinderen de weersverwachting voor vandaag. Zet het beeld stil bij de kaart van België met de weersvoorspelling. Wie herkent de vorm van het land? Laat een kind de zee en de Ardennen aanwijzen. Laat zien dat het weer verschilt in de verschillende delen van ons land. Aan de kust is er meestal meer wind. In de Ardennen (aanwijzen) is het over het algemeen kouder dan in de rest van het land en er valt ook meer sneeuw. Wie is er al naar de zee geweest? Wie is er al naar de Ardennen geweest? Vraag de kinderen of het vandaag warm of koud is. Misschien heeft niet ieder kind dezelfde mening. Warm of koud wordt ook wel verschillend ervaren. De begrippen koud en warm zijn betrekkelijk. Als het zomers de ene dag 30°C is en de volgende dag 10 graden minder, voelt dat heel fris aan. Als het in de winter ineens van het vriespunt naar 10 graden gaat, vind je het erg warm.

Richtvragen • • • • • •

Wat voor weer is er voorspeld voor vandaag? Klopt de voorspelling met het weer van vandaag? Vind je het fris of warm? Is het weer in alle delen van België hetzelfde? Wat komt er meer voor aan zee? Wat komt er meer voor in de Ardennen?

In België schommelt de buitentemperatuur ongeveer tussen 30°C en enkele graden onder het vriespunt. Laat de kinderen ervaren hoe warm en koud dat is. • Je lichaam is vanbinnen 37°C. De kinderen steken een hand onder hun blote oksel om te voelen hoe warm het is. Meet het bij een kind na met de thermometer. • Water bevriest als de temperatuur onder nul komt. Meet de temperatuur van het ijsschraapsel met de thermometer. Geef de kinderen ijsschraapsel in hun handen om te voelen hoe koud dat is. • Laat de kinderen hun hand stoppen in warm water (niet heet!) en meteen daarna in ijskoud water (water met ijsblokjes). Hoe voelt dat? En omgekeerd?

Werkboek

Gelukkig kunnen wij ons voldoende aanpassen aan de temperatuur, bijvoorbeeld door andere kleren aan te trekken. Bespreek de kleding op stickervel 1. De kinderen kiezen kledingstukken uit bij het weer van vandaag (zonnig, regenachtig of erg koud). Ze plakken de stickers van de kledingstukken op de juiste figuur (afhankelijk of ze een jongen of een meisje zijn) op p. 20 van het werkboek. Dan tekenen ze er een zonnetje, een regenwolk of een sneeuwwolk bij. Nadien kiezen ze andere kledij voor het andere kind op het werkblad. Ze tekenen er ook het passende symbool bij.

Richtvragen

• Wat trek je aan als het heel koud is? • Wat trek je aan bij een temperatuur zoals vandaag?

34

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 34

28-05-2009 17:41:52


thema 4 • waar ben ik?

het weer

les 2: de seizoenen Doel

• Kennen en benoemen van de vier seizoenen. • Weten welke weersomstandigheden (globaal) bij elk seizoen horen. • Weten wat de invloed van de seizoenen is op onze leefomstandigheden.

Materiaal en voorbereiding • werkboek p. 18, 19 en 21 • stickervel 2

• lijm, scharen en kleurpotloden of stiften

Klasgesprek

De thematafel wordt ook aangevuld met boeken over de seizoenen, over de dieren in het bos, enz... Maak met de klas een seizoenenboek en doe dezelfde wandeling opnieuw in de andere seizoenen. Zo kunnen de kinderen bewuster vergelijken en hun waarnemingen in het seizoenenboek noteren, tekenen, plakken, enz...

Vraag aan de kinderen hoe ze merken dat het herfst is. Denk daarbij aan de verwarming die aangaat, de regenjas of warmere winterjas, donkere dagen, slecht weer. De veranderingen in de natuur zijn ook opvallend, vooral de gekleurde blaadjes die afvallen, het bladertapijt, de kale bomen. Sommige dieren houden een winterslaap zoals de egel, de muis, de kikker, de vleermuis en de mol. Eekhoorns en dassen houden een winterrust, zij komen af en toe uit hun holletje om te eten. Bloemen sterven boven de grond af. De wortels of bloembollen blijven onder de grond tot het weer voorjaar wordt.

Aan de slag

Jullie gaan samen op herfstwandeling. Wijs de kinderen op de natuur die verandert. Jullie verzamelen spullen voor de thematafel.

Richtvragen

• Hoe merk je het verschil tussen lente, zomer, herfst en winter? • Wat verandert er in de natuur als het herfst wordt? • Wat verandert er aan het weer? • Wat verandert er bij jou in de herfst en winter? • Welke dieren en planten zie je wel in de zomer maar niet in de winter? Waar zijn ze dan?

Werkboek

Noteer eventueel met een illustratie erbij, de seizoenen op het bord. De kinderen plakken de stickers van stickervel 2 bij het bijhorende seizoen op het werkblad p. 21. Laat de kinderen verwoorden waarom ze vinden dat bepaalde plaatjes bij bepaalde seizoenen horen. De kinderen nemen nu de praatplaat op pagina 18 en 19. Het is een nogal gekke plaat, want alle seizoenen zijn door elkaar geraakt! De kinderen schrijven bij alles wat ze zien de juiste letter: een ‘h’ voor herfst, een ‘w’ voor winter, een ‘l’ voor lente en een ‘z’ voor zomer (schrijf dit voor op het bord). Wie klaar is, mag de tekening zelf nog aanvullen met gekke combinaties (bijvoorbeeld iemand in bikini maakt een sneeuwman).

35

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 35

28-05-2009 17:41:53


thema 4 • waar ben ik?

het weer

les 3: een veilige omgeving Doel

• De belangrijkste verkeersregels kennen als voetganger. • Kunnen inschatten welke situaties gevaarlijk zijn en welke veilig. • Hulp kunnen vragen in bepaalde situaties in het verkeer.

Materiaal en voorbereiding • werkboek p. 22 en 23

• per kind: een rood en een groen potlood

Klasgesprek

• het kind wandelt op het voetpad, de fietser fietst op het fietspad (groen) • een kind steekt over in een bocht (rood) • een kind steekt over op het zebrapad, de fietser wacht (groen) • een fietser heeft zijn voor- en achterlicht aan en draagt fluorescerende stroken want het is mistig (groen) • een kind loopt in paniek rond in een drukke winkelstraat, want het is zijn ouders kwijt (rood) • een kind (in een drukke omgeving) draagt een kaartje met contactgegevens erop (groen) • een auto stopt voor het zebrapad, het kind steekt over (groen) • een kind loopt zomaar de straat op achter een bal aan (rood) • een wandelaar houdt zijn paraplu zo vast dat hij niets kan zien (rood) Besteed voldoende aandacht aan het zoeken van oplossingen. Bijvoorbeeld: wat doe je best als je je ouders kwijt bent? Je wacht bijvoorbeeld op de plaats waar jullie elkaar kwijtgespeeld zijn. Liefst zoek je een plekje waar je kunt zitten (een zitbank bijvoorbeeld). Best heb je een kaartje met het telefoonnummer van je ouders. Vraag een winkelbediende om je ouders op te bellen. Bij slecht weer moet je goed zichtbaar zijn. Dat kan door fluorescerende bandjes, maar ook door flikkerende lampjes, reflectoren, enz...

Ga met de kinderen naar een straat in de buurt van de school. Zorg ervoor dat er een extra begeleider mee kan gaan. Schenk vooral aandacht aan de belangrijkste verkeersregels voor voetgangers. Bedoeling is dat de kinderen van het eerste leerjaar veilig de straat op kunnen. Het kan al eens gebeuren dat een kind van zes jaar toch alleen op de straat terecht komt. Er mag dan bij het kind niet meteen paniek uitbreken. Rustig blijven is in zulke omstandigheden erg belangrijk. Indien jullie met meer begeleiders zijn, is het nog interessanter om in kleine groepjes (maximaal vijf kinderen) de opdrachten te doen.

Richtvragen • • • • •

Waar moeten wij als voetgangers wandelen? Hoe steken we best de straat over? Waarvoor dient het zebrapad? Moeten wij ook stoppen voor een rood licht? Wat als je je ouders of familie in een drukke straat kwijt bent?

Aan de slag

Jullie onderzoeken samen verschillende situaties afhankelijk van de omgeving en de mogelijkheden. Een aantal situaties zijn ook voorgesteld in het werkboek. De verschillende situaties: • een kind wandelt op de straat en niet op het voetpad (rood) • een kind steekt een kruispunt dwars over (rood) • kinderen spelen op straat, er staat een bord ‘woonwijk’ (groen)

Werkboek

Alle situaties worden herhaald en klassikaal besproken. Laat de kinderen de mogelijke oplossingen nog eens navertellen. Eventueel kunnen sommige situaties ook gedramatiseerd worden. Bijvoorbeeld het oefenen van de situatie: ik ben mijn ouders kwijtgespeeld. Bij de tweede oefening verbinden de kinderen het verkeerslicht met de juiste situatie.

36

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 36

28-05-2009 17:41:54


thema 4 • waar ben ik?

het weer

aanvullende activiteiten Windmolentjes en vliegers

Maak met de kinderen windmolentjes en vliegers. Probeer deze buiten uit als er voldoende wind staat.

Regenmeter

Zet een trechter in een buisje of in een hoog, smal glazen potje. Of snijd de bovenkant van een petfles af en gebruik deze als trechter. Teken op de zijkant van het potje centimeters zodat de kinderen kunnen aflezen hoeveel regen er gevallen is. Graaf de regenmeter buiten eventueel in om te voorkomen dat hij omwaait.

De temperatuur

Meet met de thermometer de temperatuur op verschillende plaatsen binnen en buiten: op de grond, in de zon, in de schaduw, in de wind, uit de wind, bij de verwarming, in de hal of in de koelkast. Laat de kinderen ontdekken dat de temperatuur niet overal hetzelfde is. Ze zoeken de koudste en warmste plek van de school.

Van koud naar warm

Vul vijf bekertjes met water van verschillende temperaturen. De kinderen voelen aan het water en zetten de bekertjes op volgorde van koud naar warm. Ze controleren met een thermometer of het goed is.

Het favoriete seizoen

De kinderen maken een tekening van hun favoriete seizoen. Op de tekening moet duidelijk te zien zijn waarom dit seizoen favoriet is.

Een hulpkaart maken

De kinderen krijgen de opdracht om hun persoonlijke gegevens te verzamelen (adres, geboortedatum, telefoonnummers van ouders en/of grootouders,...). Ze maken hier in de klas een kaart van die geplastificeerd wordt. De kaart kan aan een touwtje hangen of in de jas vastgemaakt worden. De kinderen kunnen nu hulp vragen als ze hun ouders kwijtspelen.

Boekenhoek

Verzamel boeken over dit thema en leg ze in de boekenhoek. Denk aan boeken over het verkeer, het bos, het weer of de seizoenen. Zie ook Lees alles over... Waar ben ik?. De informatieve boeken uit deze serie van Zwijsen sluiten aan bij de thema’s van Veilig leren lezen en Veilig de wereld rond.

Collage van de seizoenen

De kinderen maken een collage over de seizoenen met afbeeldingen uit tijdschriften. De collage komt aan de themawand te hangen.

37

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 37

28-05-2009 17:41:54


thema 5

lang geleden ...

38

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 38

28-05-2009 17:41:56


thema 5 • verhalen en vertellingen

lang geleden ...

overzicht van het thema lang geleden ... Rond de feestdagen in december zijn verhalen en herinneringen belangrijk. Als de familie bijeen is, worden herinneringen opgehaald. Daarnaast zijn ook oude fotoboeken een historische bron die de kinderen aanspreekt. Kinderen zijn zeer geïnteresseerd in de kinderverhalen van hun grootouders. Oude foto’s ondersteunen de verhalen en spreken tot de verbeelding. Hoe zagen opa en oma eruit toen ze net zo oud waren als de kinderen nu? Waar speelden ze mee? Wat deden zij op school? Welke kleren hadden ze aan? Samen met de grootouders of andere familieleden knutselen de kinderen met hout en maken ze kabouterhuisjes, vogelhuisjes, kerststalletjes of juwelenkistjes.

Overzicht van de activiteiten Hoek: Vroeger was alles …

De kinderen maken kennis met diverse spellen en speelgoed van vroeger. Ze benoemen de verschillen in uiterlijk en materiaalgebruik van speelgoed van vroeger en nu. In de hoek spelen de kinderen verschillende spelletjes van vroeger.

Lesdoelen

• Kennismaken met speelgoed uit de tijd dat opa en oma kind waren. • Kunnen benoemen van verschillen tussen speelgoed of spelletjes van nu en van vroeger.

Les 1: Vergeet me niet!

De kinderen maken kennis met het poëziealbum. Bespreek het doel van het album, en de inhoud en het taalgebruik van enkele versjes. De kinderen vergelijken het poëziealbum met het vriendenboekje. Bedenk met de kinderen vragen die ze in de volgende les kunnen stellen aan de opa’s en oma’s die op bezoek komen.

Les 2: Vraag maar raak

• Kunnen vergelijken van het poëziealbum van vroeger met het vriendenboekje van nu. • Kunnen bedenken van vragen om meer te weten te komen over de kindertijd van grootouders.

De kinderen raden welke kinderfoto bij welke grootouder hoort. Daarna vertellen de opa’s en oma’s aan kleine groepjes kinderen over hun kindertijd. Ze laten meegebrachte materialen zien. De kinderen stellen hun vragen en noteren de antwoorden.

• Kunnen stellen van vragen over vroeger. • Kunnen benoemen van verschillen tussen leven van kinderen vroeger en nu. • Bewust worden van het eigen leven in het gezin.

Les 3: Werken met hout

• Belang leren hechten aan het vooraf klaarleggen van het nodige materiaal en het nadien netjes opruimen en opbergen. • Onder begeleiding leren werken volgens een eenvoudig stappenplan. • Basisinzichten en handigheid verwerven in het werken met hout en scharniertjes.

Samen met de grootouders of andere familieleden knutselen de kinderen met hout en maken ze kabouterhuisjes, vogelhuisjes, kerststalletjes of juwelenkistjes. Ze leren werken in stappen en houden rekening met de veiligheid en het opruimen achteraf.

39

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 39

28-05-2009 17:41:57


thema 5 • verhalen en vertellingen

lang geleden ...

aansluiting bij Veilig leren lezen Veilig leren lezen – Verhalen en vertellingen

Veilig de wereld rond – Lang geleden ...

Thema

Kern 5 kent twee versies. Een versie heeft sprookjes als thema, de andere versie gaat over verhalen en vertellingen. Het vertellen van verhalen staat zowel in Sprookjes als in Verhalen en vertellingen centraal.

De activiteiten sluiten aan bij het vertellen van verhalen. In de hoek wordt met allerlei speelgoed van vroeger gespeeld. In de lessen staan verhalen uit de kindertijd van grootouders centraal.

Mondelinge communicatie

De kinderen zijn in staat om door middel van concreet taalgebruik een verhaal te vertellen.

De kinderen vertellen wat ze in de hoek gedaan hebben (spelen met het speelgoed uit de tijd van opa en oma). Ze stellen vragen aan de opa’s en oma’s die op bezoek zijn in de klas. Deze vragen zijn vooraf voorbereid.

Centrale woorden

Sprookjes: reuze- (heel erg) • het spoor • de kiezelstenen • omhakken • bibberen • zenuwachtig • onzichtbaar • de muil • de schat • de goudstukken • toveren • betoveren • de toverspreuk • het toverstokje • het sprookje • de reus • de kabouter • de dwerg • de heks • de fee • de draak • elfjes Verhalen en vertellingen: het buurthuis (of dorpshuis) • ijskoud • glijden • de glijbaan • (hout)hakken • de open haard • reusachtig • een grapje • tevoorschijn komen • er ligt een dik pak sneeuw • ijs • ijskoud • sneeuwbal • sneeuwpop • glijden • glijbaan • sleeën • de slee • schaatsen • de schaats • bibberen • de want • de muts • de das • de Eskimo • de iglo

ijzer • plastiek • hout • breien • naaien • het vriendenboekje • het poëziealbum • het versje • de familie • oud • jong • vroeger • nu • het gesprek • het materiaal • het scharnier • opruimen

Thematafel

Sprookjes: er kan een sprookjestafel worden ingericht met allerlei sprookjesfiguren. Verhalen en vertellingen: er kan een winter-, een sinterklaas- of een kersttafel gemaakt worden.

Verzamel met de kinderen voorwerpen van vroeger zoals huishoudelijke voorwerpen, speelgoed, boekjes, foto’s. De kinderen pakken regelmatig iets van de thematafel en vertellen er iets over.

Themawand

Verhalen en vertellingen: er worden woordvelden gemaakt bij het gekozen onderwerp (winter, sint of kerst). Hang deze woordvelden op de themawand.

De zelfgemaakte vogelhuisjes kunnen aan de wand bevestigd worden. De andere houten knutselwerken worden eronder tentoongesteld.

40

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 40

28-05-2009 17:41:58


thema 5 • verhalen en vertellingen

lang geleden ...

hoek: vroeger was alles ... Doel

• Kennismaken met speelgoed uit de tijd dat opa en oma kind waren. • Kunnen benoemen van verschillen tussen speelgoed of spelletjes van nu en van vroeger.

Materiaal en voorbereiding

• hoekenboek plaat 5 • werkboek p. 24 en 25 • kopieerblad 12 (één per tweetal) extra materialen: ganzenbordspel, prikbord met ezel en een losse staart met punaise (vooraf klaarmaken), blinddoek, sjoelbak, spijker, touw, fles met slanke

Introductie van de hoek

De kinderen komen naar de thematafel waarop u speelgoed van vroeger verzameld heeft. Vraag de kinderen of ze weten wat ze met het speelgoed kunnen doen. Laat de kinderen die het speelgoed kennen een demonstratie geven. De andere kinderen mogen nu ook eens proberen. Vertel dat vroeger veel speelgoed zelf gemaakt werd van natuurlijk materiaal: een hut werd gemaakt van hout en dekens, de pop had kleren aan die mama of oma zelf hadden gebreid of genaaid en héél vroeger waren de knikkers van klei. Tegenwoordig is er allerlei speelgoed te koop, vaak van felgekleurd plastiek of van hout of ijzer. De meeste kinderen (in België) hebben ook veel meer speelgoed dan hun ouders of grootouders vroeger hadden.

Richtvragen • • • •

Wat is speelgoed van vroeger? Welk speelgoed van nu was er vroeger niet? Van welk materiaal is dat speelgoed gemaakt? Komt het uit de winkel of heeft iemand het zelf gemaakt?

Vertel dat de kinderen in de hoek diverse spelletjes gaan spelen uit de tijd dat opa en oma zo oud waren als zij nu.

Hoekopdrachten

De kinderen werken in tweetallen. Alle materialen liggen klaar in verschillende hoeken. Zo kunnen de groepjes na een tijdje doorschuiven. Het hoekenboek met opdrachten staat centraal. Zo kunnen de kinderen er naar gaan kijken vooraleer ze aan een nieuwe opdracht beginnen.

hals, zandloper van 1 minuut, speelgoed van vroeger (metalen bikkels, oude tol, hoelahoep, houten stelten, een oude pop, enz...) • teken op een groot vel papier een ezel zonder staart; knip een losse staart

• Ganzenbord Gooi met twee dobbelstenen en ga het aantal ogen vooruit. Als je op een plaatje komt, moet je bijvoorbeeld een beurt wachten of mag je extra snel vooruit. Wie het eerst bij het eind is, heeft gewonnen. • Ezeltje prik Een kind krijgt een blinddoek voor. De ander geeft hem de staart. Probeer de staart op de ezel te prikken. Wie zit het dichtst bij de juiste plek? • Sjoelen Probeer om beurt alle schijven in de vakken te laten glijden. Als de schijven op zijn, tel je het aantal punten bij elkaar op. • Oxo Neem kopieerblad 12. Om de beurt zet je een cirkel of kruisje. Wanneer je OXO kunt maken, ben je gewonnen. Het woord mag van links naar rechts, van boven naar beneden of schuin gemaakt worden. • Spijkermikken Bind een touw met een spijker om je middel als een staart. Ga boven een fles staan. Probeer de spijker binnen een minuut in de fles te hangen, zonder je handen te gebruiken.

Afsluiting

Laat de kinderen vertellen wat ze een leuke activiteit vonden om te doen. Welk spel kenden ze al? Vraag of ze nog meer oude spelletjes kennen. Bekijk samen p. 24 en 25 van het werkboek. Laat de kinderen vertellen wat ze zien. Welk speelgoed is modern en welk speelgoed was er vroeger ook al? 41

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 41

28-05-2009 17:41:59


thema 5 • verhalen en vertellingen

lang geleden ...

les 1: vergeet me niet! Doel

• Kunnen vergelijken van het poëziealbum van vroeger met het vriendenboekje van nu. • Kunnen bedenken van vragen om meer te weten te komen over de kindertijd van grootouders.

Materiaal en voorbereiding

• werkboek p. 26 en 27 • kopieerblad 13: de uitnodiging voor de grootouders (mee naar huis te geven)

Klasgesprek

De kinderen verzamelen rond de thematafel. Ze hebben hun vriendenboekje bij zich en leggen het op de thematafel. Bespreek wat zij doen met dit vriendenboekje. Degene die het boekje krijgt, beantwoordt alle vragen en plakt er bijvoorbeeld een foto van zichzelf bij. Vaak wordt er gevraagd naar dingen die je het leukst, het lekkerst of juist niet leuk vindt. Op die manier leer je elkaar ook een beetje beter kennen. Laat enkele kinderen stukjes voorlezen uit hun vriendenboekje. Vertel dat u een soort vriendenboekje van vroeger hebt: het poëziealbum. Het poëziealbum gaven vooral meisjes vroeger aan hun vriendinnetjes, familie of juf. Die schreven op een bladzijde een wens of versje. Op de bladzijde ernaast plakten ze een poëzieplaatje of maakten ze een tekening. Lees een aantal versjes voor. Bespreek kort waar ieder versje over gaat.

Richtvragen

• Wat staat er in een vriendenboekje? • Wie laat je in een vriendenboekje schrijven? • Wordt het alleen door meisjes gebruikt of ook door jongens? • Wat is een poëziealbum? • Staan er in de versjes ook woorden van vroeger? • Hoe ziet de omslag van je vriendenboekje eruit? • Wat is er anders aan de omslag van het poëziealbum? Lieve Karen, Klein is mijn versje, veel zeg ik niet Enkel drie woordjes, vergeet mij niet

• kopieerblad 14: de uitnodiging voor de handige werkmannen en -vrouwen extra materialen: (oud) poëziealbum, vriendenboekjes van verschillende kinderen, groot vel papier, stift

Voor Ella,

Lieve Sacha

Heldere ogen Lachende mond Blozende wangen Fris en gezond Lief en eenvoudig Keurig en net Dat is sprekend Ella’s portret

Als je in latere dagen Eens dit boekje open slaat Om te lezen wat van ieder In dit album geschreven staat Laat dan ook dit kleine versje Dat mijn hand je biedt Je met zachte stem vragen Sacha, vergeet je mama niet

Nonkel Erik

Mama

Tip top, zoek de datum op zijn kop!

Aan de slag

Vertel de kinderen dat er volgende week grootouders op bezoek komen in de klas. Het is de bedoeling dat de kinderen dan vragen aan hen stellen over hoe het was toen zij kind waren. Dezelfde soort vragen als in een vriendenboekje. Bedenk met de kinderen twee vragen over ieder van de volgende onderwerpen: school, speelgoed, televisie kijken, sporten, computerspelletjes, op reis gaan/verkeer. Noteer de vragen in eenvoudige bewoordingen met stift op een groot vel papier.

Werkboek

De kinderen bekijken de illustraties in hun werkboek p. 26 en 27. De plaatjes sluiten aan bij de vragen die je genoteerd hebt op het vel papier (school, speelgoed, tv, sport, computer, reizen/verkeer). In de volgende les mogen de kinderen de vragen stellen aan de grootouders die op bezoek komen. Hun werkboek dient als geheugensteuntje.

Je vriendin Imme 42

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 42

28-05-2009 17:42:00


thema 5 • verhalen en vertellingen

lang geleden ...

les 2: vraag maar raak Doel

• Kunnen stellen van vragen over vroeger. • Kunnen benoemen van verschillen tussen leven van kinderen vroeger en nu. • Bewust worden van het eigen leven in het gezin.

Materiaal en voorbereiding

• werkboek p. 26 en 27 • hang het vel met vragen uit de vorige les op het bord

• voorzie voldoende stoelen voor grootouders die op bezoek komen • de grootouders hebben foto’s en oude spulletjes mee

Klasgesprek

Richtvragen

Verwelkom oma, opa, bomma, bompa, moeke, vake, enz... Laat ze plaats nemen vooraan in de klas en zichzelf voorstellen. De kinderen worden nadien verdeeld in groepjes. De grootouders geven hun kinderfoto’s af aan de leerkracht zonder dat de kinderen het zien. Vervolgens krijgt ieder groepje enkele foto’s. De kinderen overleggen welke grootouder op de foto staat. Per groepje vertellen ze waarom zij denken welke persoon bij deze foto past. De foto’s komen uiteindelijk weer terecht bij de juiste grootouder. Welk groepje had het goed geraden?

Aan de slag

Bij ieder groepje neemt een grootouder plaats. Zij mogen vertellen over de tijd dat zij zo oud waren als de kinderen nu zijn. Als zij spullen hebben meegebracht, kunnen zij die laten zien aan hun groepje. De kinderen mogen zelf bijvoorbeeld uitproberen of ze een bepaald spel ook kunnen spelen, of ze bijvoorbeeld kunnen bikkelen, touwtjes aan de vingers in bepaalde figuren kunnen doorgeven, op de vingers kunnen fluiten, enz...

• Wie kan er vertellen over grote verschillen tussen vroeger en nu? • Wat vinden jullie leuker aan vroeger? En leuker aan nu? • Zijn er spelletjes van vroeger die jullie nu thuis ook nog spelen? Bespreek de verschillen, die uit de antwoorden blijken, tussen het leven van kinderen vroeger en nu. Het aantal televisiezenders, televisieprogramma’s en het gebruik van de computer en de bijbehorende spelletjes zullen grote verschillen opleveren. Ook het verkeer, het milieu en het buiten spelen in de natuur zijn gegevens die sterk gewijzigd zijn.

Werkboek

De kinderen stellen om de beurt een vraag die ze in de vorige les bedacht hebben. Het is de bedoeling dat opa en oma de antwoorden baseren op de periode dat ze 6 of 7 jaar waren. De kinderen tekenen het antwoord met potlood in hun werkboek. Eventueel noteren ze er een staakwoord bij. Als leerkracht helpt u de kinderen die moeite hebben met het schrijven van het antwoord. In deze periode van het schooljaar is dat nog behoorlijk moeilijk! Bespreek enkele vragen en antwoorden klassikaal.

43

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 43

28-05-2009 17:42:01


thema 5 • verhalen en vertellingen

lang geleden ...

les 3: werken met hout Doel

• Belang leren hechten aan het vooraf klaarleggen van het nodige materiaal en het nadien netjes opruimen en opbergen. • Onder begeleiding leren werken volgens een eenvoudig stappenplan. • Basisinzichten en handigheid verwerven in het werken met hout en scharniertjes.

Materiaal en voorbereiding

• beschermende schort of lang T-shirt voor de kinderen extra materialen: houten plankjes, spijkertjes, scharniertjes, houten stokjes, figuurzagen, hamertjes, houtlijm, schroeven, schroevendraaier, enz ...

Klasgesprek

De kinderen weten dat er vandaag grootouders of andere familieleden komen die met hun gaan werken met hout. Eerst vertellen de handige medewerkers wat zij gaan maken met de kinderen en laten ze een afgewerkt voorbeeld zien. Het is de bedoeling dat de kinderen nu vragen kunnen stellen en op basis daarvan een keuze kunnen maken. Probeer ervoor te zorgen dat de groepjes toch min of meer even groot zijn. Maak duidelijke afspraken met de kinderen en bewaak de veiligheid.

Aan de slag

De kinderen hebben kunnen kiezen tussen verschillende knutselwerken van hout, bijvoorbeeld: • een huisje voor kabouters • een vogelhuisje of voederkastje • een kerststalletje • een juwelenkistje Belangrijk is dat de begeleiders eerst overlopen met de kinderen welke materialen er allemaal nodig zijn en welk gereedschap er klaarligt. Hoe wordt een zaagje, een hamer, een vijl, enz ... gebruikt? Vervolgens vertellen de begeleiders welke stappen er nodig zijn om het knutselwerk te maken (eerst, dan, vervolgens en ten slotte...).

• deze les gaat best door in een lokaal waar veel plaats is, in een atelier of een knutselklas • vooraf hebben de handige grootouders of andere familieleden met u besproken wat ze gaan maken met de kinderen en welke materialen ze nodig hebben (zie uitnodiging)

Voor het maken van de knutselwerken wordt er ook gemaakt met kleine scharniertjes. Bespreek waarvoor scharnieren gebruikt worden (denk aan deuren, luikjes, deksels van houten kistjes, sigarenkistjes, enz...). Laat ook enkele voorbeelden zien. De kinderen werken in de kleine groepjes aan hun knutselwerk. De begeleider helpt hen waar nodig.

Opruimen

Belangrijk bij deze activiteit is de aandacht die besteed wordt aan het opruimen. Het lokaal moet op het einde weer netjes zijn, alsook de gebruikte materialen. Het afwerken van de knutselwerken kunt u misschien zelf op een ander ogenblik begeleiden. Denk maar aan het schilderen en versieren van het juwelenkistje, het aanbrengen van kleine dakpannetjes op de huisjes, het inrichten van het kerststalletje, enz...

44

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 44

28-05-2009 17:42:02


thema 5 • verhalen en vertellingen

lang geleden ...

aanvullende activiteiten Spelletjes van vroeger

Speel met de kinderen in de speelzaal of op de speelplaats allerlei spelletjes van vroeger. Denk daarbij aan: Schipper mag ik overvaren, Twee emmertjes water halen, Stoelendans, We maken een kringetje, Hinkelen, Witte zwanen, zwarte zwanen, Blindemannetje, Zakdoek leggen, De zevensprong, Dikke Bertha. Ook leuk zijn oude volksspelen. Denk maar aan estafette, sjoelbakken, steltlopen, petanque, vogelpik, enz...

Interview

Stel een eenvoudig interview op. De kinderen moeten iemand uit hun omgeving interviewen die ouder is dan bijvoorbeeld 70 jaar. Vraag de ouders om hun kind te assisteren bij het noteren van de antwoorden.

Rusthuis

Breng een bezoek aan een rusthuis en laat de kinderen ook hier vragen stellen over vroeger.

Liedjes van vroeger

Leer de kinderen de liedjes die vroeger werden aangeleerd. Denk bijvoorbeeld aan: Altijd is Kortjakje ziek, Er was eens een vrouw, Broeder Jacob, Ikkeltje Kramikkeltje, enz... Ook oude versjes zijn leuk. Of liedjes voor het traditionele zingen op oudejaarsdag (Oud jaar, Nieuw jaar, enz).

Boekenhoek

Verzamel met de kinderen boeken over het thema. Denk hierbij bijvoorbeeld aan oude schoolboekjes, boeken met rijmpjes en versjes uit de oude doos en boeken met foto’s over de tijd dat opa en oma klein waren. Leg er ook vriendenboekjes en oude poëziealbums bij. Zie ook het boek Lees alles over... Verhalen en vertellingen van uitgeverij Zwijsen.

Knikkers van klei

De kinderen maken knikkers van klei. Bespreek dat de knikkers mooi rond moeten zijn. Bepaal samen de grootte, de namen en de waarde van de knikkers. Laat de kinderen knikkeren met de kleiknikkers. Bespreek de regels. Laat het verschil met de glazen knikkers van nu beschrijven.

Klusjes

Vroeger moesten kinderen vaak meehelpen in het huishouden. Houd een kringgesprek waarbij de kinderen vertellen welke huishoudelijke klusjes zij thuis moeten of graag willen doen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan: het speelgoed opruimen, de slaapkamer opruimen, het bed opmaken, tafeldekken, grasmaaien, de auto wassen, de vuile kleren in de wasmand stoppen.

45

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 45

28-05-2009 17:42:03


thema 6

beestenboel

46

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 46

28-05-2009 17:42:05


beestenboel

overzicht van het thema beestenboel Veel kinderen hebben een huisdier en zijn thuis betrokken bij de verzorging van dat dier. Omdat een huisdier afhankelijk is van zijn baas, is het belangrijk dat kinderen leren respectvol met hun huisdier om te gaan en beseffen dat ze het dier goed moeten verzorgen. Ook voor kinderen die geen huisdier gewend zijn, is het belangrijk dat ze zich hiervan bewust worden. Welk huisdier komt het meest voor in de klasgroep? En is dat een zoogdier, een vogel, een vis of nog een ander dier? Hoe zit dat nu met kippen en eieren? Waarom zijn eieren zo sterk? En hoe wordt een ei een kip? Dat komen de kinderen te weten in dit thema.

Overzicht van de activiteiten Hoek: Jammie!

De kinderen bedenken wat dieren eten. Ze ontdekken dat er vleeseters, planteneters en alleseters zijn. Ze onderzoeken diverse soorten dierenvoeding. De kinderen spelen een dierendomino.

Les 1: Welk dier heb jij?

De kinderen raden van elkaar welk huisdier ze hebben aan de hand van meegebrachte spullen. Ze vertellen elkaar over de verzorging van hun huisdier en geven aan wat hun lievelingsdier is. Er wordt bekeken welk huisdier het meest voorkomt in de groep en de dieren worden aan de hand van kenmerken gegroepeerd onder zoogdieren, vogels, vissen of andere dieren.

Les 2: Het ei

De kinderen leren hoe lang de kip erover doet om een ei te maken en dat de kleur van een kip niets te maken heeft met de kleur van de eieren. De kinderen onderzoeken de verschillen tussen rauwe en gekookte eieren. U voert met de kinderen proefjes met eieren uit.

Les 3: Wat komt er uit het ei?

In deze les komt de voortplanting van eierleggende dieren aan bod. Speel met de kinderen een raadspel over dieren die uit een ei komen. Vervolgens komen de groeistadia van de kip, de kikker en de vlinder aan bod.

Lesdoelen • Weten dat er vleeseters, planteneters en alleseters zijn. • Onderzoeken van dierenvoeding. • Weten wat verschillende dieren eten.

• Weten hoe verschillende (huis)dieren verzorgd worden. • Weten welke voorwerpen bij welk huisdier horen. • Kunnen verdelen van soorten dieren in de categorieën zoogdieren, vogels, vissen of andere dieren.

• Weten dat er geen verschil is tussen bruine en witte eieren. • Kunnen benoemen van dooier, eiwit, vlies en schaal. • Ontdekken dat een ronde vorm een sterke vorm is.

• Kunnen noemen van diverse dieren die eieren leggen. • Kennen van de diverse stadia in de ontwikkeling van een kip, vlinder en kikker.

47

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 47

28-05-2009 17:42:06


thema 6 • wat komt er uit een ei?

beestenboel

aansluiting bij Veilig leren lezen Veilig leren lezen – Wat komt er uit een ei?

Veilig de wereld rond - Beestenboel

Thema

In dit thema worden de dieren die uit een ei komen en de dieren die niet uit een ei komen uitgebreid behandeld met de platen van anker 6 en de woord- en beeldwebopdracht over dit onderwerp.

De opdrachten in de hoek gaan over dieren en hun voeding. De kinderen leren het onderscheid tussen vlees- en planteneters. Les 1 gaat over huisdieren en les 2 over de kip en het ei. Er worden diverse proefjes met eieren gedaan. In les 3 gaat het over eierleggende dieren.

Mondelinge communicatie

Reflecteren op de processen van mondelinge taal in interactieve situaties.

De kinderen vertellen over het uiterlijk en het gedrag van hun huisdier. Ze leggen uit waarom zij bepaalde dieren hebben ingedeeld in de groep vleeseters, planteneters of alleseters.

Centrale woorden

verboden toegang • het nest • de eierschaal • barsten • de barst • het ei • glibberig • de kikker • kwaken • de kikkerdril • de kikkervisjes • de mus • de schildpad • de mier • de kruiwagen • streng • opgewonden • onaardig • zich schamen • verbaasd

de vleeseter • de planteneter • de alleseter • ruiken • voelen • de allergie • het zoogdier • de schaal • de vin • de kieuw • de oorlel • het eiwit • de dooier • het vlies • de barst • broeden • kikkerdril • kikkervisje • rups • pop

Thematafel

In de eerste week kan de thematafel ingericht worden met natuurgetrouwe plastic dieren. Plak een vel met het opschrift: ‘ik kom uit een ei’ op de thematafel en een vel met het opschrift: ‘ik kom niet uit een ei’. Laat de kinderen in tweetallen de dieren sorteren. Kunnen ze bedenken waaraan je dieren die niet uit een ei komen herkent? (Een dier met vier pootjes en een vachtje komt meestal niet uit een ei.)

Laat de kinderen informatie over dieren opzoeken in de boeken die op de thematafel liggen en die informatie gebruiken bij het sorteren. Voorzie ook voldoende tijdschriften over dieren en prints van internet over kikkers, vlinders en kippen.

Themawand

Op de wand komen de woord- en beeldwebben te hangen over dieren die wel of niet uit een ei komen.

Het vel met planteneters, vleeseters en alleseters wordt ook opgehangen. Naar aanleiding hiervan zullen veel gesprekjes over allerlei soorten dieren ontstaan. Als u met de kinderen een grafiek maakt van de aantallen verschillende huisdieren die de kinderen hebben, verdient die ook een plaatsje op de themawand.

48

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 48

28-05-2009 17:42:07


k t heer m n a6 6• •w a wta tk okm om t te re ru iut i te eene ne ie? i ?

beestenboel

hoek: jammie! Doel

• Weten dat er vleeseters, planteneters en alleseters zijn. • Onderzoeken van dierenvoeding. • Weten wat verschillende dieren eten.

Materiaal en voorbereiding • hoekenboek plaat 6 • werkboek p. 28 en 29 • kopieerblad 15 (per kind) • kopieerblad 16 (per tweetal)

Introductie van de hoek

De kinderen bekijken de praatplaat op p. 28 en 29 van het werkboek. Ze mogen vertellen wat ze allemaal zien op de plaat. Een dier moet natuurlijk goed verzorgd en gevoed worden. Laat de kinderen vertellen wat de dieren op de praatplaat eten. Voor sommige dieren is kant en klare voeding te koop, bijvoorbeeld brokken voor de hond of poes. Andere dieren houden van groenten en bladeren. Er zijn vleeseters, planteneters en alleseters. Mensen zijn ook alleseters. Vertel dat de kinderen meer gaan leren over dieren. Eerst gaan ze dierenvoeding onderzoeken.

Richtvragen • • • • •

Wat eten de dieren op de praatplaat? Welk dier op de praatplaat eet vlees? Welk dier eet planten? Welke dieren lusten vlees en planten? Waarom eten sommige mensen geen vlees of vis?

Hoekopdrachten

De kinderen werken in groepjes van twee in de hoek. Ze voeren de hoekopdrachten uit. Het hoekenboek staat tijdens het werken in de hoek zodat de kinderen kunnen zien wat ze gaan doen.

extra materialen: verschillende soorten dierenvoeding, bijvoorbeeld hondenbrokjes, worteltjes, visvoer, vogelzaad, hooi (in 5 afsluitbare bakjes), natuurtijdschriften, grote vellen papier

• Kijk naar, ruik en voel aan vijf verschillende soorten eten voor dieren. Teken het voedsel op kopieerblad 15. Kleur de smileys om te laten zien of het lekker ruikt of er lekker uitziet. Overleg welk dier bij welk eten hoort. Teken het dier voor wie het voedsel bedoeld is. Schrijf het woord van het dier erbij. • Dierendomino. Knip de kaartjes van kopieerblad 16 uit en pak ieder evenveel kaartjes. Zoek het juiste eten voor elk dier. Soms zijn er meerdere mogelijkheden. Als je niet kunt aanleggen, is de ander weer aan de beurt. Op de plaatjes staat ter verduidelijking aangegeven wanneer het eten betreft (omdat sommige dieren gegeten worden door andere dieren). Wie het eerst al zijn kaartjes kwijt is, heeft gewonnen. Als je niet verder kunt, is de winnaar degene met de minste kaartjes.

Omdat niet iedereen tegelijk in de hoek kan bezig zijn met de dierenvoeding, maken de andere groepjes een collage. Ze vouwen een vel A3-papier in drieën. In de linkerkolom plakken ze planteneters, in de rechterkolom vleeseters. Dieren die zowel planten als vlees eten, worden in de middelste kolom geplakt. De kinderen die het al kunnen, schrijven bovenaan: ‘ik eet planten, ik eet planten en vlees, ik eet vlees’.

Afsluiting

Bespreek het werk van de kinderen in de hoek en besteed aandacht aan de collages. Die worden in de hoek aan de muur gehangen. Laat de kinderen nog eens verwoorden welk voedsel bij welke dier hoort.

49

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 49

28-05-2009 17:42:08


tkheer m n a6 6• •w a wta tk okm om t te re ru iut i te eene ne ie? i ?

beestenboel

les 1: welk dier heb jij? Doel

• Weten hoe verschillende (huis)dieren verzorgd worden. • Weten welke voorwerpen bij welk huisdier horen. • Kunnen verdelen van soorten dieren in de categorieën zoogdieren, vogels, vissen of andere dieren.

Materiaal en voorbereiding

• werkboek p. 30 • stickervel 3 extra materialen: scharen en lijm, allerlei spullen die te maken hebben met huisdieren, dierentijdschriften, grote vellen papier, stiften

• de kinderen brengen spullen mee naar de klas die te maken hebben met hun huisdier; ze mogen niet verklappen om welk huisdier het gaat • kinderen die geen huisdier hebben kiezen zelf hun droomdier en zoeken er informatie over

Klasgesprek

• reptielen (leven meestal op het land, gaan soms in het water, ademen via de longen, leggen eieren op het land, hebben een huid met schubben, hebben vier poten, behalve de slang, en zijn meestal koudbloedig) • amfibieën (zij leven deels in het water en deels op het land en hebben een kale huid; veel amfibieën maken een metamorfose door, bijvoorbeeld de kikker; het jong ademt via de kieuwen en het volwassen dier via de longen; ze leggen eieren in het water en zijn koudbloedig) Het is zeker niet de bedoeling dat de kinderen van het eerste leerjaar al deze kenmerken kennen en kunnen uitleggen. Belangrijker is dat ze zich ervan bewust worden dat er verschillende groepen dieren zijn. Schrijf de huisdieren van de kinderen op een groot vel in de juiste groep. Turf dan bij ieder huisdier hoe vaak het voor komt. Tel samen de turfstreepjes en maak er een eenvoudig grafiekje van. Die kun je op de themawand hangen.

De kinderen komen rondom de thematafel staan en laten om de beurt de spullen zien die te maken hebben met hun huisdier. De anderen raden om welk huisdier het gaat. Elk kind mag iets vertellen over zijn/haar dier. Kinderen die geen huisdier hebben, vertellen welk huisdier ze graag zouden hebben en waarom. Laat ook vertellen waarom ze dat huisdier niet hebben. Is er sprake van allergie, te kleine behuizing of houden sommige gezinsleden niet van huisdieren?

Aan de slag

De kinderen werken in groepjes van vier. Ze maken op een groot vel papier vier groepen: zoogdieren, vogels, vissen en een ander soort dier. Ze proberen de huisdieren van hun groepje in de juiste groep te plaatsen. Daartoe mogen ze in de boekenhoek ook boeken raadplegen. Vraag de kinderen ook na te denken over de kenmerken van elke groep. De kinderen noteren op het vel papier van hun groepje wat ze gevonden hebben. Ook plakken ze foto’s uit tijdschriften in het juiste vak. Ze kunnen eventueel ook vragen aan u stellen tijdens het werken. Bespreek het groepswerk van de kinderen. Samen komen jullie tot volgende kenmerken: • Zoogdieren zijn behaard, warmbloedig en geven hun jonge dieren melk (zogen). • Vogels hebben vleugels met veren. De meeste vogels kunnen vliegen. Ze hebben twee poten, leggen eieren met een harde schaal en zijn warmbloedig. • Vissen leven in het water, hebben vinnen en schubben en ademen via kieuwen. Ze zijn koudbloedig. • Onder de restgroep vallen • de insecten (lijf bestaat uit kop, borststuk en achterlijf, zes poten) • spinnen (lijf bestaat uit kopborststuk en achterlijf, acht poten)

Richtvragen

• Welke groep dieren hebben wij het meest als huisdier? Welke groep het minst? • Hoe komt dat denk je? • Welke groep(en) dieren legt eieren? • Bij welke groep hoort de mens?

Werkboek

De kinderen maken een tekening van hun lievelingshuisdier en kruisen aan tot welke soort het behoort. Vervolgens bekijken ze de dieren op stickervel 3. Ze beoordelen tot welke soort ze behoren en plakken de stickers in het juiste vak van het werkboek p. 30.

50

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 50

28-05-2009 17:42:09


k t heer m n a6 6• •w a wta tk okm om t te re ru iut i te eene ne ie? i ?

beestenboel

les 2: het ei Doel

• Weten dat er geen verschil is tussen bruine en witte eieren. • Kunnen benoemen van dooier, eiwit, vlies en schaal. • Ontdekken dat een ronde vorm een sterke vorm is.

Materiaal en voorbereiding

• werkboek p. 31 extra materialen: eierdoos met 7 rauwe en 2 hardgekookte eieren, bruine en witte eieren, een bord, zout, 4 eierdoppen, 5 boterhamzakjes, enkele boeken, fles met brede hals (waar net geen ei doorheen kan), lucifers, 2 glazen met water

Klasgesprek

Laat de kinderen de eieren zien en bekijk de kleur ervan. Vraag of ze weten hoe je kunt zien welke kleur ei een kip legt. Dit kun je zien aan de kleur van de oorlel van de kip: witte oorlellen, witte eieren en rode oorlellen, bruine eieren. De kleur van de veren is dus niet van invloed op de kleur van het ei. De eieren smaken hetzelfde. Vertel dat een kip er 25 uur over doet om een ei te maken (een dag en een nacht). Ze legt dus ongeveer een ei per dag.

Aan de slag

De kinderen komen aan de thematafel staan. Jullie gaan een aantal onderzoekjes doen.

Richtvragen • • • •

Hoe noemen we de vorm van een ei? (ovaal) Hoe ziet een ei er vanbinnen uit? Hoe heten de verschillende delen? Hoe weet je of een ei rauw of gekookt is?

Laat een ei zien. Als de kip een ei legt, valt het een stukje naar beneden. Meestal gaat het niet stuk. Hoe zou dat komen? De kinderen bedenken een antwoord. De vorm van het ei zorgt ervoor dat het ei heel sterk is (ovaal). Tik een rauw ei kapot en laat het ei op een bord glijden. Vraag de kinderen te beschrijven wat ze zien. Benoem samen de verschillende delen (schaal, vlies, dooier, eiwit). Pel een gekookt ei en laat ook hierbij het eiwit, de dooier, de schaal, het vlies en eventueel de luchtkamer of luchtzak zien.

• kook vooraf 2 eieren 10 minuten; probeer de laatste proef eerst uit om te zien of u de juiste fles heeft om deze proef te laten slagen

Bespreek waaraan je kunt zien of een ei rauw of gekookt is. Laat een rauw en een gekookt ei draaien op tafel. Het gekookte ei draait sneller en langer dan het rauwe ei. Dat komt omdat bij een gekookt ei de harde binnenkant even snel draait als de schaal. Bij het rauwe ei draait de zachte dooier en het eiwit niet zo snel als de schaal. Tik even kort met de vinger bovenop het draaiende ei. Het gekookte ei blijft meteen stil liggen maar het rauwe ei draait nog even door omdat de zachte massa in het ei nog doordraait als je even de schaal aanraakt.

Werkboek

In het werkboek zijn diverse proefjes met eieren getekend. Laat de kinderen voorafgaand aan de proefjes bedenken wat er zal gebeuren. Vertel wat er getekend is en laat de kinderen het antwoord dat volgens hen juist is, aankruisen. Doe dan samen de proeven aan de thematafel. De kinderen beschrijven wat ze zien. Wie had er een juiste voorspelling gedaan? Vervolgens geeft u wat meer informatie. • Proef 1: Zet een rauw ei met de bolle kant in zout op tafel. Het ei blijft staan. • Proef 2: Blaas het zout weg. Het ei blijft staan omdat het zout waarop het ei staat niet wordt weggeblazen.

51

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 51

28-05-2009 17:42:10


tkheer m n a6 6• •w a wta tk okm om t te re ru iut i te eene ne ie? i ?

beestenboel

• Proef 3: Stop een rauw ei in een plastic zakje en knoop de zak dicht. Neem het ei in je vuist en knijp er hard in. Een ei kapot knijpen lukt niet zo gemakkelijk. • Proef 4: Tik het ei (ook in een plastic zakje) zacht op de tafel zodat er een barst in komt. Neem het ei in je vuist en knijp. Een ei met een barst kapot knijpen lukt gemakkelijk. • Proef 5: Neem 4 rauwe eieren. Doe ieder ei in een zak. Knoop de zakjes dicht en stop ieder ei in een dop. Zet de eieren in een vierkant. Leg er een boek op. Gaan de eieren stuk? Leg er nog een boek op, en nog een en nog een. Na hoeveel boeken breken de eieren? Ronde vormen zijn sterk omdat de kracht over de hele vorm wordt verdeeld. • Proef 6: Vul een glas half met water en leg er een rauw ei in. Een ei in een glas water zinkt tot op de bodem. • Proef 7: Vul een glas half met water en doe er voldoende zout bij. Leg er een rauw ei in. Een ei in een glas water met veel zout blijft drijven.

• Proef 8: Pel een hard gekookt ei en zet het ei op een fles (met een nogal brede hals waar net geen hard gekookt ei zonder schaal doorheen kan). Een gepeld hardgekookt ei kan niet door de opening van de fles naar beneden vallen. • Proef 9: Een gepeld hardgekookt ei kan wel door de opening van de fles als er lucifers branden (in de fles). Steek drie lucifers tegelijk aan en stop ze in de fles. Druk het ei op de fles. Het ei zal erin vallen. Brandende lucifers verwarmen de lucht in de fles. Als het vuur dooft, wordt de lucht in de fles kouder. De druk van de lucht in de fles wordt minder. Het ei wordt de fles ingeduwd door de druk van de lucht buiten de fles. Deze laatste proef is moeilijk uit te leggen aan kinderen van het eerste leerjaar. Het is niet erg wanneer ze het nog niet begrijpen. Maar het is wel een leuk toverkunstje om thuis te laten zien!

Tip

Met de eieren die stuk gingen, kun je omelet bakken in de klas. Zo hoef je niets weg te gooien.

52

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 52

28-05-2009 17:42:10


tkheer m n a6 6• •w a wta tk okm om t te re ru iut i te eene ne ie? i ?

beestenboel

les 3: wat komt er uit een ei? Doel

• Kunnen noemen van diverse dieren die eieren leggen. • Kennen van de diverse stadia in de ontwikkeling van een kip, vlinder en kikker.

Materiaal en voorbereiding • werkboek p. 32 • stickervel 4 • scharen, lijm

Klasgesprek

Vraag de kinderen om naar de thematafel te komen. Indien er iemand op bezoek is met een kip, laat deze persoon dan zelf over de kip vertellen. De kinderen mogen vragen stellen. Laat de kinderen nog eens herhalen hoe een ei van een kip er aan de binnenkant uitziet. Vraag dan of er iemand weet hoe er dan een kuikentje in het ei terecht komt? Leg het verschil uit tussen het houden van kippen met of zonder haan. Als er een haan is, kan hij de kip bevruchten. Alleen dan kunnen er kuikentjes groeien in de eieren. De hen legt het ei en zorgt ervoor dat het warm blijft. Ze ‘zit’ op de eieren en houdt ze warm met haar lijf en veren. Dat heet ‘broeden’. Na 21 dagen tikt het kuiken het ei open en kruipt eruit. Een kuiken heeft donsveertjes die heel zacht aanvoelen. Na 6 tot 12 maanden is het kuiken uitgegroeid tot een volwassen kip met veren.

Aan de slag

Bekijk samen terug de themawand. De kinderen herhalen de vier groepen van dieren. Jouw opdracht luidt: zoek nu zoveel mogelijk dieren die eieren leggen. De kinderen werken in groepjes en mogen op zoek gaan in de boeken en tijdschriften. Indien ze dieren vinden die eieren leggen en die nog niet op de themawand hangen, knippen ze de foto’s uit. Na het groepswerk tekenen jullie een ei bij de dieren op de themawand die eieren leggen. Het kan gaan om vogels, eenden, krokodillen, schildpadden, kikkers, vlinders, vissen, mieren, slangen, enz... Speel nu een raadspel. U kiest een dier dat eieren legt. De kinderen stellen om de beurt een vraag, bijvoorbeeld ‘heeft het dier vier poten?’, ‘heeft het dier veren?’. U antwoordt alleen met ja of nee. Wie kan het

extra materialen: tijdschriften over dieren, boeken over dieren, prints van internet over kikkers, vlinders en kippen • het zou leuk zijn als er voor deze les iemand met een kip op bezoek komt in de klas

juiste dier raden? Die mag vervolgens een dier uitkiezen en het spel begint opnieuw. Van kikkerdril tot kikker. U hebt een heleboel foto’s en afbeeldingen verzameld over de kikker. Samen gaan jullie zoeken naar de stadia van eitje tot kikker. De kinderen zoeken op de thematafel naar de juiste volgorde. Intussen geeft u uitleg. Van eitje tot vlinder: hetzelfde herhalen jullie met de stadia tot vlinder.

Richtvragen

• Hoe noemen we de eitjes van de kikker? (kikkerdril) • Hoe groeit een eitje van de kikkerdril op tot een kikker? (mama en papa kikker paren; mama legt eitjes; uit de eitjes komen larven of kikkervisjes; die krijgen achterpoten en voorpoten en de staart wordt korter tot hij verdwijnt) • Welk dier komt uit het ei van een vlinder? (een rups) • Hoe groeit een eitje van een vlinder op tot vlinder? (eitjes worden op de onderkant van een blad gelegd; de rups komt uit het eitje en eet heel veel; de rups groeit en vervelt; er groeit een harde huid om de rups, dit is een pop; de rups verandert in een vlinder: de vlinder kruipt uit de pop, droogt zijn vleugels in de zon en kan meteen vliegen.

Werkboek

De kinderen bekijken de plaatjes op stickervel 3. Er zijn drie stadia te zien (ei-kip, ei-vlinder, kikkerdrilkikker). De plaatjes worden p. 32 van het werkboek geplakt. Laat de kinderen nadien de stadia nog eens verwoorden. 53

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 53

28-05-2009 17:42:11


tkheer m n a6 6• •w a wta tk okm om t te re ru iut i te eene ne ie? i ?

beestenboel

aanvullende activiteiten Dier in de klas

Haal een dier in de klas en laat de kinderen het dier verzorgen. In verband met kinderen met een allergie voor stof of haren kunt u denken aan vissen of een wandelende tak.

Vogelvoer in de winter

Tijdens vorst- en sneeuwperiodes vinden de vogels buiten minder zaden, bessen en insecten. Ze worden vaak door de mens bijgevoederd. De kinderen rijgen pinda’s aan een koord en maken vetbollen. Smelt een of meerdere blokken ongezouten frituurvet (bijvoorbeeld ossewit) in een pan. Laat het niet koken. Voeg zonnebloempitten of vogelzaad toe. Giet het vet in een leeg melkpak, hang er een stevige draad in en laat het afkoelen. Snijd het pak open. Hang de pinda’s en vetbollen buiten in de boom. Let op dat er geen katten bij kunnen. Nog belangrijker is ervoor te zorgen dat de vogels vers drinkwater hebben als het vriest. Doe geen zout in het water want dan krijgen de vogels nog meer dorst. Voorkom dat ze zich kunnen baden in het water. Zet het water op een beschutte plek en kijk elke dag of het niet bevroren is.

Eiersalade

Maak met de kinderen eiersalade. Prak enkele hardgekookte eieren fijn. Voeg naar smaak mayonaise, peper en zout toe. Verdeel de eiersalade over toastjes.

Broeden

Met een broedmachine in de klas zien de kinderen hoe bevruchte eieren worden uitgebroed. Laat zien hoe ver het kuiken in het ei ontwikkeld is met behulp van een schoenendoos. Knip een gat uit het deksel van de doos. Zorg dat het ei horizontaal op het gat blijft liggen. Leg een zaklamp met fel licht in de doos. Het licht verlicht het ei. Je ziet bloedvaten. De verschillende groeistadia van het kuiken in het ei worden op deze manier zichtbaar.

Kikkerdril

Pas vanaf april is er in de sloot kikkerdril te vinden. Best haal je dat niet in de klas. Laat de kikkertjes gewoon in hun natuurlijke omgeving opgroeien!

Boekenhoek

Verzamel met de kinderen boeken over dit thema en leg ze bij de andere leesboeken van het thema in de boekenhoek. Denk hierbij aan boeken over huisdieren en boeken over zoogdieren, vissen, vogels, insecten, reptielen, amfibieën en spinnen. Stimuleer de kinderen hun vragen over dieren in boeken op te zoeken. Zie ook Lees alles over... Wat komt er uit een ei?, de informatieve serie van Zwijsen.

54

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 54

28-05-2009 17:42:12


kopieerbladen thema 1 tot en met 6

55

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 55

28-05-2009 17:42:13


kopieerblad 1 • de tijd • thema 1

hoe vaak kan ik ...? in 1 minuut

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 56

de we r e l d ro n d

naam ______________ in 5 minuten

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

56

28-05-2009 17:42:14


kopieerblad 2 • de tijd • thema 1

hoe snel kan ik ...?

naam ______________ ik schat

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 57

de w e r e l d ro n d

ik meet

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

57

28-05-2009 17:42:16


kopieerblad 3 • wie ben ik • thema 1

mijn gezin geboorteland ______________

mijn mama heet

___________

naam ______________

mijn papa heet

___________

teken jezelf ik heb een oudere een jongere geen zus. naam

___________ ik heb een oudere een jongere geen broer.

ik naam

geboortedatum ______________

___________ ik heb nog een zus (-sen). nog een broer (-s).

mijn huisdier

___________ leeftijd ___________ naam

ik heb nog een naam

naam

___________

___________

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 58

de we r e l d ro n d

___________ naam ___________ leeftijd ___________

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

58

28-05-2009 17:42:17


kopieerblad 4 • het lichaam • thema 2

raad wat je proeft

naam __________________

welke smaak proef ik?

zoet

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 59

zout

de w e r e l d ro n d

zuur

bitter

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

59

28-05-2009 17:42:17


kopieerblad 5 • het lichaam • thema 2

ik houd van:

zoet

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 60

zout

de we r e l d ro n d

zuur

bitter

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

60

28-05-2009 17:42:18


kopieerblad 6 • jongen, meisje • thema 2

wie kan er ... ?

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 61

de w e r e l d ro n d

naam __________________

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

61

28-05-2009 17:42:18


kopieerblad 7 • jongen, meisje • thema 2

tangram

man

hond

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 62

de we r e l d ro n d

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

62

28-05-2009 17:42:19


kopieerblad 8 • jongen, meisje • thema 2

tangram

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 63

de w e r e l d ro n d

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

63

28-05-2009 17:42:19


kopieerblad 9 • koekjes en bellen • thema 3

het beste sop sop 1

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 64

de we r e l d ro n d

sop 2

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

64

28-05-2009 17:42:20


kopieerblad 10 • het weer • thema 4

regendruppels en zonnestralen

__˚C

__˚C

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 65

de w e r e l d ro n d

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

65

28-05-2009 17:42:22


kopieerblad 11 • het weer • thema 4

het weer bij ons datum: ______________

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 66

de we r e l d ro n d

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

66

28-05-2009 17:42:22


kopieerblad 12 • lang geleden ... • thema 5

oxo zet om de beurt O of X in een vak. maak het woord OXO.

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 67

de w e r e l d ro n d

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

67

28-05-2009 17:42:23


kopieerblad 13 • lang geleden ... • thema 5

lang geleden ... Beste grootouder(s), Op ___________________ van ___ tot ___ uur werken wij in de klas rondom het thema ‘lang geleden’. Bent u bereid om dan iets te komen vertellen over vroeger? Wilt u een foto meebrengen van uzelf als kind van ongeveer zeven of acht jaar? Deze foto wordt gebruikt bij een raadspel. De kinderen moeten raden welke opa of oma bij welke foto hoort. Het is dus belangrijk dat u de foto niet vooraf aan de kinderen laat zien. De kinderen hebben in de lessen voor uw bezoek allerlei spelletjes gespeeld die u misschien kent uit uw kindertijd. Denk maar aan ganzenbord, ezeltje prik, sjoelen, oxo, enz... Verder hebben ze het poëziealbum van vroeger vergeleken met het vriendenboekje van nu. Tijdens uw bezoek zullen de kinderen u vragen stellen over uw kindertijd. Ze willen meer te weten komen over hoe u leerde lezen, over uw school, over het speelgoed toen, over sport en ontspanning. Misschien kunt u ook spullen van vroeger meebrengen. Bijvoorbeeld een oude klassenfoto, een rapport of schrift van de lagere school, een oud spel, een oude pop, allerlei foto’s, een oud werktuig. Het zou leuk zijn als u hierover iets kunt vertellen, een grappige anekdote of belevenis. Gelieve het volgende strookje in te vullen tegen _______________________. Hartelijk dank en hopelijk beleeft u evenveel plezier aan de les als de kinderen! Met vriendelijke groeten,

________________________________________________________________________________

_____________________________ (naam), grootouder van _________________________ (naam kind) kan op ________________________ van ___ tot ___ uur aanwezig zijn in de klas om te vertellen over vroeger.

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 68

de we r e l d ro n d

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

68

28-05-2009 17:42:23


kopieerblad 14 • lang geleden ... • thema 5

lang geleden ... Beste handige grootouder, groottante, grootnonkel, oudere vriend aan huis, Op ___________________ van ___ tot ___ uur willen wij in de klas knutselen. Bedoeling is dat de kinderen naast het leren over techniek ook ontdekken hoe het is om samen ‘ambachtelijk’ bezig te zijn. We werken trouwens in deze periode rondom het thema ‘lang geleden ...’. We zoeken een zestal handige familieleden die een groepje kinderen willen begeleiden in het maken van een houten kabouterhuisje, vogelkastje, voederhuisje, kerststalletje of juwelenkistje, eventueel met scharniertjes. Ook andere suggesties zijn welkom! Heeft u er zin in? Bezorg dan het volgende strookje terug tegen ______________________. Hartelijk dank en hopelijk beleeft u evenveel plezier aan de les als de kinderen! Met vriendelijke groeten,

________________________________________________________________________________

_____________________________ (naam), familie van _________________________(naam kind) kan op ________________________ van ___ tot ___ uur aanwezig zijn in de klas om samen met de kinderen te knutselen. Wat wil je maken? ______________________________________ Benodigdheden per kind? (zowel het knutselmateriaal als het gereedschap) _____________________________________________________ _____________________________________________________ _____________________________________________________ _____________________________________________________ Opmerkingen / Vragen? ________________________________________________________________________________

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 69

de w e r e l d ro n d

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

69

28-05-2009 17:42:23


kopieerblad 15 • beestenboel • thema 6

een dier eet ... het voer

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 70

naam ___________________

hoe ziet het voer eruit?

de we r e l d ro n d

hoe ruikt het voer?

het voer is voor:

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

70

28-05-2009 17:42:24


kopieerblad 16 • beestenboel • thema 6

dierendomino

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 71

de w e r e l d ro n d

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

71

28-05-2009 17:42:25


nota’s

Veilig

VDWR_actb_1-6-pms192.indd 72

de we r e l d ro n d

• act i v i t ei t enb o ek ker n 1 - 6 • © Uit gev erij Z w ij sen.b e

72

28-05-2009 17:42:25



uitgeverij Zwijsen.be

In dit activiteitenboek zijn de thema’s 1 t/m 6 van Veilig de wereld rond uitgewerkt. Van ieder thema is een schematisch overzicht opgenomen, waarin de lessen en doelen die bij het thema horen in een oogopslag naar voren komen. Ook wordt aangegeven op welke wijze de onderdelen van het thema aansluiten bij de betreffende kern van Veilig leren lezen. Vervolgens worden de hoek, de verschillende lessen en de aanvullende activiteiten beschreven.

CVR_actb1-6_VDWR.indd 2-3

uitgeverij Zwijsen.be

thema 1 tot en met 6 wereldoriëntatie voor leerjaar 1

30-04-2009 10:35:46


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.