Studio taal - handleiding leerjaar 2, blok 1

Page 1

HANDLEIDING


BLOK 1

LES 1

THEMA

basisles

woordenschat

omgeving

Woordenschat

1

Blok 1

LESVERLOOP

omgeving

Wat ga je doen?

les

Op verkenning

Je leert hoe je nieuwe woorden beter kunt leren kennen. Je maakt een woordweb.

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Op verkenning 1

50

Lees het verhaal.

1. Toon de cover van het boek Wouter en Grombol. • Wat zie je? • Waarover denk je dat het boek zal gaan? Waarom denk je dat? Wek de interesse van de leerlingen door hen even hardop te laten fantaseren.

Wouter en de woorden Wouter slaapt.

2. Lees het begin van het verhaal voor: Wouter zit op zijn kamer. Hij maakt een tekening. Een paar lijnen hier, een beetje blauw daar. En hop, daar verschijnt een grote planeet. Wat kan Wouter goed tekenen! Wouter is zeven jaar. Later wil hij astronaut worden. Hij wil op reis in de ruimte tussen de maan en de sterren. Dat is veel leuker dan rekensommen of een spelletje voetbal. Daar houdt Wouter niet van. Hij wil op avontuur!

Wouter droomt. Op de rand van zijn bed staat een ... Wouter kijkt. ‘Wie ben jij?’ ‘Grombol.’ ‘Wat doe jij hier?’ ‘Grom, grom.’ ‘Jij heet dus Grombol’, zegt Wouter.

3. Controleer of de leerlingen het verhaal goed hebben begrepen. • Wat heeft Wouter getekend? • Wat wil hij later worden? Wie wil dat ook? • Begrijpen alle leerlingen de woorden ‘astronaut’ en ‘de ruimte’?

‘En je doet grom, grom.’ Grombol springt van het bed.

Leerjaar 2

Blok 1

les

1

Kopieerblad Grombol tafel

LEERWERKBOEK Opdracht 1

2

Lees nu samen het vervolg van het verhaal in het leerwerkboek. Bekijk samen de illustratie bij het verhaal. • Hoe ziet Grombol eruit? Opdracht 2

Ga met de leerlingen rond de ik-tafel van Grombol staan. • Wat zie je? Bij wie horen al deze spullen, denk je? (Grombol)

2

Wat zie je op de tafel?

Blok 1

omgeving

Toon het etensbakje. Vertel dat Grombol woorden eet. Hij is gek op nieuwe, moeilijke, mooie, speciale … woorden. • Wat weet je nu over Grombol? Laat de leerlingen zoveel mogelijk over Grombol vertellen. Opdracht 3

Bekijk samen het woordweb. Kunnen de leerlingen het woordweb verder aanvullen? Doe dat klassikaal.

3

Wat weet je over Grombol? Studio taal • © 2020 • Uitgeverij Zwijsen België Vul het woordweb aan.

dr on blauwgrœn s vinrs Grombol t graag woorn

3

2


Een woordweb maken als hulpmiddel om voorkennis te activeren en nieuwe woorden te leren. Kennismaken met de ik-tafel als hulpmiddel om nieuwe woorden te leren.

Woordenschat

LEERWERKBOEK Lees samen de uitleg.

Blok 1

Uitleg

Van bijna elk woord kun je een woordweb maken. Zo leer je dat woord beter kennen. Kijk maar naar het woord ‘astronaut’.

 maan 1

Woordenschat

les

 plat  astronaut

Blok 1

Uitlegsrn

omgeving

 ruimis

 rat

Je wilt meer weten over Grombol. Je schrijft ‘Grombol’ in het midden. Dan schrijf je er andere woorden rond. Allemaal woorden die iets over Grombol zeggen. Zo lijkt het op een web van woorden: een woordweb! Van bijna elk woord kun je een woordweb maken. Zo leer je dat woord beter kennen.

maarslag naar het woord ‘astronaut’. AanKijkde

4

plat

Maak een woordweb over Wouter.

maan

Blok 1

Woordenschat

les

s1rn

Uitleg Aan de slag 4

Opdracht 4

astronaut ruimis

Woura rt

omgeving

Je wilt meer weten over Grombol. Je schrijft ‘Grombol’ in het midden. Dan schrijf er andere woorden rond. Allemaal woorden die iets over Grombol zeggen. Maak eenjewoordweb over Wouter. Zo lijkt het op een web van woorden: een woordweb! Van bijna elk woord kun je een woordweb maken. Zo leer je dat woord beter kennen.

Terugkijken Kijk maar naar het woord ‘astronaut’.

Maak klassikaal een woordweb over Wouter. Begeleid de leerlingen in het zoeken naar woorden die bij Wouter horen. Verwijs daarvoor terug naar het begin van het verhaal. Stel vragen over de woorden die ze aangeven en maak zelf een Woordweb op het bord.

5

Wour plat astronaut ruimis

Maak een woordweb over jezelf.

maan

Schrijf je naam in het midden.

srn

Terugkijken 5

Bij deze opdracht kunnen de leerlingen ook samenwerken in heterogene duo’s. De taalsterke leerlingen kunnen de taalzwakkere leerlingen dan helpen. Duo die snel klaar zijn, 4 kunnen hun aanvullingen vergelijken met die van andere duo’s.

Terugkijken

omgeving

Je wilt meer weten over Grombol. Je schrijft ‘Grombol’ in het midden. Dan schrijf je er andere woorden rond. Allemaal woorden die iets over Grombol zeggen. Zo lijkt het op een web van woorden: een woordweb!

Controleer of iedereen de uitleg heeft begrepen: • Hoe noemen we een ‘tekening’ zoals bij opdracht 3? (een woordweb) • Waarom? (Het lijkt op een spinnenweb maar dan met woorden erin.) • Waarvoor kun je zo’n woordweb gebruiken? (Ik denk op die manier na over een woord. Door een woordweb met mijn maatje te maken, leer ik ook nog nieuwe woorden.) • Hoe maak je zo’n woordweb? (Het woord waar ik meer over wil leren, schrijf ik in het midden. Ik schrijf er andere woorden rond. Die woorden zeggen iets over dat ene woord.)

LEERWERKBOEK

1

Uitleg

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Aan de slag

les

Maak een woordweb over jezelf.

rat

Schrijf je naam in het midden.

Aan de slag 4

Maak een woordweb over Wouter.

Wour 4

Terugkijken

LEERWERKBOEK

5

Maak een woordweb over jezelf. Schrijf je naam in het midden.

Opdracht 5

De leerlingen maken nu een woordweb over zichzelf. Dat doen ze individueel.

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT • Iedereen klaar? Elke leerling wisselt zijn leerwerkboek met zijn maatje. • Bekijk het web van je maatje. Lees de woorden goed. • Wat wist je nog niet over je maatje? Wat had hij nog kunnen schrijven? • Zijn er woorden die je niet begrijpt of moeilijk vindt?

4

Bespreek klassikaal enkele woordwebben.

3


BLOK 1

LES 1

THEMA

basisles

woordenschat

omgeving

MATERIAAL • kopieerblad cover Wouter en Grombol (zie leerkrachtassistent) • ik-tafel van Grombol (zie Praktische info: voorwerpen of kopieerblad) • leerwerkboek p. 2-4

PRAKTISCHE INFO Zet vooraf de ‘ik-tafel van Grombol’ klaar. Voorzie in de klas een kleine tafel waarop enkele voorwerpen staan die bij Grombol horen: een etensbakje, woordkaartjes, een valiesje, sterren, een kleine raket … Eventueel kun je hiervoor ook de afbeelding op het kopieerblad in de leerkrachtassistent gebruiken.

DIDACTISCHE INFO De leerlingen leren tijdens deze les hoe een woordweb hen kan helpen om nieuwe woorden te leren. Begeleid de leerlingen goed, zodat ze dit hulpmiddel ook in de volgende lessen kunnen gebruiken. Doelen met een * Je werkt in deze les aan taalbeschouwelijke doelen.

In de rugzak Als je school met Veilig leren lezen (kim-versie) werkt, zal je merken dat de leerlingen vorig schooljaar (leerjaar 1) ook al met woordwebben aan de slag zijn gegaan. Het woordweb werd ingezet om de woordkennis van de leerlingen te verdiepen. Er werd ingegaan op verschillende betekenisaspecten van woorden en er werden verbanden tussen woorden gelegd.

En hierna In B1Les14 leren de leerlingen het verband tussen koepelwoorden en de onderliggende begrippen ervan in te zien. Een ‘woordenparaplu’ maken helpt hen daarbij op weg.

VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Durven fantaseren en verbeelden: plezier beleven aan fictieve verhalen. • Strategieën inzetten om informatie te verwerken: aanzet tot leren leren via mindmapping. • Gericht samenwerken in duo en daarbij voorstellen formuleren om tot een gezamenlijk antwoord te komen. • Vertrouwen hebben in zichzelf en zichzelf (op een assertieve manier) voorstellen aan anderen. • Respect tonen voor de gelijkenissen en verschillen tussen klasgenoten.

4

50


TIP • Is een woordweb maken moeilijk? Speel dan het spel ‘Zoek iemand die …’. De leerlingen stappen door de klas. Geef een opdracht als: ‘Zoek iemand die ongeveer even groot is als jij.’ De leerlingen gaan zo snel mogelijk bij een klasgenootje staan met ongeveer dezelfde lengte. Laat zowel gelijkenissen als verschillen aan bod komen. Begin met uiterlijke kenmerken (haarkleur, kleur T-shirt, grotere voeten …), maar laat ook andere kenmerken aan bod komen (hobby, lievelingseten, aantal broers/zussen …). De leerlingen gaan zo met elkaar in dialoog. Bovendien denken ze na over de mogelijke onderwerpen van een woordweb. Voor een nieuwe klas is dit een leuk kennismakingsspel. • Geef elke leerling de gelegenheid om een ik-tafeltje te maken. In de loop van de volgende weken kun je elke dag iemand aanduiden. Of laat de leerlingen hun ik-tafeltje maken op hun verjaardag. • Ook tijdens de lessen wereldoriëntatie kun je het maken van een woordweb integreren. Het thema van dit blok is immers omgeving, waardoor de leerlingen bijvoorbeeld een woordweb kunnen maken over de school.

AANDACHT VOOR WOORDEN • de ruimte het heelal; waar de planeten, maan en sterren zijn. • de raket voertuig om door de ruimte te reizen • de astronaut een persoon die (in een raket) door de ruimte reist. Die astronaut is als eerste in een raket naar de maan gereisd. • de ruimtereis een reis door de ruimte Wouter droomt ervan om een ruimtereis te maken. Hij wil op reis in de ruimte tussen de maan en de sterren. • de planeet Toon een afbeelding van de ruimte, de raket en de planeet (zie leerkrachtassistent).

5


BLOK 1

LES 2

THEMA

herhalingsles

technisch lezen

omgeving

Technisch lezen

2

LESVERLOOP

omgeving

Wat ga je doen?

Blok 1

les

Je leest woorden en zinnen goed en vlot. Je past dat toe op de tekst Waar komt de achtbaan vandaan?

Op verkenning Bekijk samen de tekst Waar komt de achtbaan vandaan?. Lees de titel voor. • Om wat voor soort tekst zou het gaan? (een informatieve tekst) • Waarover gaat de informatie? (de achtbaan)

Wie maakte de eerste achtbaan?

Voer een kort gesprek over de belevenissen van de kinderen tijdens de vakantie. • Zijn er leerlingen naar een pretpark geweest? • Welke speeltuigen/attracties in een pretpark of speeltuin vinden de leerlingen leuk? Welke vinden ze eng?

Eh … dat weet ik niet. Zoek het dan eens uit.

Ja.

25

Moet dat nu?

Lesdoel bespreken Woordtypen op AVI E3 goed en vlot lezen. les

2

omgeving

Uitleg

Blok 1

Technisch lezen

38

Woordenschat > struikelwoorden Bespreek de woorden de slee, de takel en de beugel.

Waar komt de achtbaan vandaan? De achtbaan komt uit een ver land. Dat land heet Rusland. Daar is het vaak koud en vriest het vaak. Dat vonden de mensen niet erg. Want dan zat er een laag ijs op een houten baan. De slee gleed daar goed op! Maar in de lente smolt het ijs … Dat was jammer! Daarom kwamen er wielen onder de kar. Dat was de eerste achtbaan. De achtbaan werd steeds beter. Een takel trekt de kar naar de top. Door de beugel val je niet uit de kar. Zelfs niet als je over de kop gaat!

27-2-2018 11:56:31

Vloeiend lezen > modelen Lees het fragment op het digibord voor met de juiste intonatie. De leerlingen playbacken mee terwijl de tekst wordt voorgelezen.

5

© Op je kop in een boot, Joke Reijnders met tekeningen van Ann de Bode, Uitgeverij Zwijsen B.V.

33873_leesenweet_op-je-kop-in-een-boot_bw.indd 38

39

33873_leesenweet_op-je-kop-in-een-boot_bw.indd 39

6

27-2-2018 11:56:31

Correct en vlot lezen > herhalen woordtypen E3 Woorden uit het leerwerkboek (opdracht 5) lezen in woordrijtjes. voor-koor Bouw de woordrijtjes per woord op. voor-koor Lees rijtje voor rijtje in zijn geheel. zelf Hussel de rijtjes door elkaar. De leerlingen lezen de rijtjes hardop. Werkinstructie leerwerkboek p. 7 en 8

Aan de slag LEERWERKBOEK Alle leerlingen zijn zelfstandig aan het werk. Indien nodig, kun je de leerlingen bij wie nu al duidelijk is dat ze extra ondersteuning nodig hebben, begeleiden tijdens het maken van de opdrachten in het leerwerkboek. De woordrijen bij opdracht 5 hebben een specifieke opbouw. • Rij 1 bevat MK-, KM- en MKM-woorden. • Rij 2 bevat woorden met clusters. • Rij 3 en 4 bevatten tweelettergrepige woorden. Alle woorden zijn woordtypen die in leerjaar 1 aangeboden en geoefend werden.

6


Een tekst op AVI E3 correct en vlot lezen. Correct en vlot lezen: woordtypen E3 herhalen. Technisch lezen

omgeving

2

Begeleide verwerking

Je leest woorden en zinnen goed en vlot. Je past dat toe op de tekst Waar komt de achtbaan vandaan?

Aan de slag

Opdracht 1 > woorden

1

Waar de voor Lees de eerste en tweedekomt rij woorden voor. koor Lees met deachtbaan leerlingen de eerste en tweede rij woorden. vandaan? zelf Laat de leerlingen de woorden zelf lezen en de woorden die bij Dat vonden de mensen niet erg. Opdracht 2 > tekst Want dan zat er een laag ijs op een houten baan. Devoor slee gleed daarjuiste goed intonatie. op! voor Lees de tekst met de De leerlingen lezen Maar in de lente smolt het ijs … mee. Dat was jammer! wielen onder kar. zelf De leerlingenDaarom lezen kwamen de tekst.erDaarna lezendeze samen met hun Dat was de eerste achtbaan.

Wat hoort bij elkaar? Verbind.

De achtbaan komt uit een ver land. elkaar horen verbinden. Dat land heet Rusland. Herhaal dat voorDaar de woordrijen 3 en is het vaak koud en4. vriest het vaak.

stil

ijs

haak

betaal

spin

lente

bloesem

brug

huis

wielen

sneeuw

gebouw

geld

slee

achtbaan

web

varen

pretpark

bomen

doolhof

knuffel

hout

vriezen

boot

stroom

takel

auto

zacht

verdwaald

Lees de woorden nog een keer.

2

Lees de tekst.

Wat zegt de jongen? Wat zegt de poes? Lees dat goed en vlot met je maatje.

maatje het dialoogje. Dat doen ze met de goede intonatie. De achtbaan werd steeds beter.

Opdracht 3 4 Een 5 takel trekt de kar naar de top.

les Technisch 3lezenWaardoor val je niet uit de kar van de achtbaan?

2

Door de beugel val je niet zelfstandig. uit de kar. De leerlingen maken deze opdrachten

Kruis aan. £ de beugel

Blok 1

Zelfs niet als je over de kop gaat!

Terugkijken

4

£ de takel

Ik begrijp & ik vind

Leuk of eng? Wat vind jij? de schommel het klimrek

de zandbak

de achtbaan

39

omgeving

£ de wielen

Verbind.

Correct en vlot lezen > laat horen Aan de hand van de woordrijen uit opdracht 5 laten de leerlingen horen hoe goed ze de woorden al lezen. 33873_leesenweet_op-je-kop-in-een-boot_bw.indd 39

Blok 1

Wat ga je doen?

les

leuk

eng

27-2-2018 11:56:31

de glijbaan

Ik begrijp & ik vind Bespreek opdrachten 3 en 4 uit het leerwerkboek. Wat vinden de leerlingen leuk en wat vinden ze eng? Bespreek kort.

5

de wip

de doolhof 7

de draaimolen

Lees de woorden.

Zet een streep onder de woorden die je nog niet vlot kunt lezen. mot die

zacht breng

eikel buurman

verhaal slapen

oud boek pauw mei

nooit schrijft gleuf steeds

huisje vullen keuken tijgers

gebouw groene achtbaan meeuwen

Lees de zinnen. De bruine vleugels van de mot zien er vies uit. Mama stopt een euro in de gleuf van de kar. Onder de oude eik eet de muis een eikel. Een school is net als een huis een gebouw. De meeuwen vliegen boven de zee op zoek naar vis.

8

7


BLOK 1

LES 2

THEMA

herhalingsles

technisch lezen

omgeving

MATERIAAL • leerkrachtassistent • leerwerkboek p. 5-8

DIDACTISCHE INFO In deze les ligt de focus op een informatieve tekst.

In de rugzak Deze eerste les technisch lezen is een herhaling van de leerstof van het eerste leerjaar. Alle woordtypen die in deze les aan bod komen, zijn aangeleerd en geoefend in het eerste leerjaar. Net als in de volgende lessen vertrekken we vanuit een tekst. De tekst is niet alleen een betekenisvolle context om specifieke leesmoeilijkheden te oefenen. Door een tekst te lezen oefenen we alle aspecten van lezen: het technisch lezen, het vlot lezen, het vloeiend lezen, leesbegrip en leesbeleving. In deze les wordt nog niet met de drie aanpakken gewerkt. Alle leerlingen lezen dezelfde tekst, zinnen en woordrijen. Het accent ligt op goed en vlot lezen. Jouw observaties tijdens deze les en de informatie uit het eerste leerjaar helpen om de aanpakken vanaf de volgende lessen technisch lezen te bepalen.

8

25


TIP Willen de leerlingen nog meer lezen over de achtbaan? Dat kan in het boek Op je kop in een boot van Joke Reijnders, met illustraties van Ann De Bode – Uitgeverij Zwijsen.

OP RONDE Controleer of de opdrachten duidelijk zijn voor de leerlingen. Probeer bij elke leerling te luisteren naar zijn leesvaardigheid. De woordrijen en de zinnen van opdracht 5 bieden informatie over het correct en vlot lezen van de E3woordtypen. De tekst biedt informatie over het vloeiend lezen.

9


BLOK 1

LES 3

THEMA

basisles

spreken/luisteren

omgeving

Spreken Luisteren

Blok 1

3

1

LESVERLOOP

omgeving

Wat ga je doen?

les

Je voert een gesprek. Iemand spreekt, een ander luistert. Dan is het weer andersom.

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Luister goed naar het gesprek.

Opdracht 1

1. Neem de kaartjes met gesprekssituaties (zie Praktische info). Roep twee leerlingen die geen spreekangst hebben naar voren. Vertel hun dat ze een gesprek zullen voeren. De leerlingen trekken een kaartje met daarop een gesprekssituatie: twee personages, een plaats en een gebeurtenis. Duid in stilte aan welke leerling welk personage speelt. De twee leerlingen starten het gesprek. De andere leerlingen luisteren.

Mensen praten met elkaar op verschillende momenten en plaatsen. In zo’n gesprek spreken en luisteren ze vaak om de beurt. Ze willen iets vertellen, iets uitleggen, iets verkopen … Ze willen weten wat er gebeurt, hoe je iets moet doen, hoe je iets moet vragen …

Aan de slag

2. Stel na afloop enkele vragen aan de luisteraars: • Welke rol had elke leerling? Wie speelde hij? • Waar vond het gesprek plaats? • Wat gebeurde er? Wat was de situatie? • Wat vroeg de een aan de ander? Wat was het antwoord?

Wat zit er in de koelkast? Vertel om de beurt.

Wat eet jij nog graag? Vind je het in de koelkast?

3

Vertel om de beurt.

Spreken Luisteren

omgeving

3

Blok 1

Wat ga je doen?

les

Je voert een gesprek. Iemand spreekt, een ander luistert. Dan is het weer andersom.

Op verkenning Spreken Luister goed naar het gesprek. 1 Luisteren

omgeving

9

3

Blok 1

Wat ga je doen?

les

1

Je voert een gesprek. Iemand spreekt, een ander luistert. Dan is het weer andersom.

3

Luister goed naar het gesprek.

Herhaal het rollenspel een aantal keer. Laat de gesprekken niet te lang duren.

Uitleg Lees samen de uitleg.

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT Kunnen de leerlingen nog andere voorbeelden bedenken van wat mensen te weten willen komen of willen vertellen?

Aan de slag Uitleg Wat zit er in de koelkast?

Vertel om de beurt. Mensen praten met elkaar op verschillende momenten en plaatsen. In zo’n gesprek spreken en luisteren ze vaak om de beurt. Ze willen iets vertellen, iets uitleggen, iets verkopen … Ze willen weten wat er gebeurt, hoe je iets moet doen, hoe je iets moet vragen …

Aan de slag

Wat eet jij nog graag? Vind je het in de koelkast? Vertel om de beurt.

LEERWERKBOEK

Wat zit er in de koelkast?

De leerlingen werken in heterogene duo’s.

Aan de slag 2

3. Stel ook enkele vragen aan de sprekers: • Was het leuk om te spelen? Waarom? • Vond je het gemakkelijk? Waarom (niet)?

LEERWERKBOEK

Op verkenning Uitleg

Mensen praten met elkaar op verschillende momenten en plaatsen. In zo’n gesprek spreken en luisteren ze vaak om de beurt. Ze willen iets vertellen, iets uitleggen, iets verkopen … Ze willen weten wat er gebeurt, hoe je iets moet doen, hoe je iets moet vragen …

2

Op verkenning

Op verkenning

Uitleg

2

50

Vertel om de beurt.

Opdracht 2 3

De leerlingen vertellen elkaar welke producten in de koelkast zitten.

Wat eet jij nog graag? Vind je het in de koelkast? Vertel om de beurt.

Opdracht 3 9

Blok 1

Spreken Luisteren

4

Vertel om de beurt over je kamer. Je mag vragen stellen.

10

6

De leerlingen maken een tekening van hun slaapkamer. Ze mogen hun tekening nog niet aan hun maatje tonen.

omgeving

Teken je slaapkamer. Toon je tekening niet aan je maatje. mijn slaapkamer

5

Opdracht 4

les

3

De leerlingen vertellen elkaar wat ze zelf graag eten.

Teken de kamer van je maatje. de slaapkamer van mijn maatje

9

Let erop dat de leerlingen niet te veel tijd verliezen bij het tekenen van hun slaapkamer. Geef eventueel een maximaal aantal voorwerpen dat ze mogen tekenen.


Blok 1

Luisteren

4

3

omgeving

Teken je slaapkamer. Toon je tekening niet aan je maatje.

Afwisselend de rol van spreker en luisteraar aannemen inmijnverschillende situaties. slaapkamer

Nadenken over de situatie waarin een gesprek plaatsvindt.* De bedoeling van een spreker of luisteraar achterhalen en zich daarop afstemmen.*

Opdracht 5

De leerlingen beschrijven hun slaapkamer aan hun maatje. Hun maatje mag eventueel bijkomende vragen stellen.

Blok 1

Spreken Luisteren

4 5

les

3

omgeving

Teken Toon tekening niet aan je maatje. Vertel je omslaapkamer. de beurt over je je kamer. Je mag vragen stellen. mijn slaapkamer

6

Teken de kamer van je maatje. de slaapkamer van mijn maatje

Opdracht 6

De leerlingen proberen de kamer van hun maatje na te tekenen. Opdracht 7

5

6 7

Teken de kamer van je maatje. Toon je tekening aan je maatje. Wat juist? Wat niet? de is slaapkamer van mijn maatje Vertel het aan elkaar.

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Terugkijken

Bespreek klassikaal de bedoeling van de gesprekken uit de opdrachten: • Wat wilden we te weten komen? • Wat wilden we vertellen?

Terugkijken

Vertel om de beurt over je kamer. Je mag vragen stellen.

De leerlingen vertellen aan hun maatje of diens tekening op hun slaapkamer lijkt. Ze zeggen wat goed is en wat niet.

8

Kijk naar de tekening.

- Wie spreekt? Wie luistert? - Wat zouden de kinderen antwoorden?

7

LEERWERKBOEK

Toon je tekening aan je maatje.

Terugkijken 8

Kijk naar de tekening.

- Wie spreekt? Wie luistert? - Wat zouden de kinderen antwoorden?

Dit is een evaluatieoefening. De leerlingen maken de oefening in duo’s.

Mijn hond is zo groot!

Wat is juist? Wat niet? Vertel het aan elkaar.

10

Opdracht 8

Weet jij waarom Lotte huilt?

Weet jij waarom Lotte huilt? Mijn hond is zo groot!

10

11


BLOK 1

LES 3

THEMA

basisles

spreken/luisteren

omgeving

MATERIAAL • • • •

kopieerblad knipkaartjes (zie leerkrachtassistent) kopieerblad Mimi is cool (eventueel) observatiewijzer spreken/luisteren (zie leerkrachtassistent) leerwerkboek p. 9 en 10

PRAKTISCHE INFO • Maak vooraf kaartjes met gesprekssituaties. Je vindt voorbeeldkaartjes in de leerkrachtassistent (kopieerblad knipkaartjes). Gebruik de voorbeeldkaartjes of bedenk zelf enkele gesprekssituaties. • Neem de observatiewijzer spreken/luisteren erbij. Tussentijds observeren is aangewezen.

DIDACTISCHE INFO Les 3 is de eerste les spreken/luisteren van dit blok. ‘Het gesprek’ staat centraal. De leerlingen gaan dus vaak met elkaar in dialoog. Stel de leerlingen gerust en geef hun de kans om in kleine groepen te oefenen. De eerste weken werk je aan de spreekdurf van de leerlingen en dat doe je het best in een veilige, vertrouwde en gezellige omgeving. Je dwingt de leerlingen dus beter niet om voor de hele klas te spreken.

En hierna In B1Les10 leren de leerlingen om zichzelf voor te stellen. Ze leren ook om gericht te luisteren naar iemand die zichzelf voorstelt.

12

50


VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Op gepaste wijze zelf het woord nemen en de ander laten uitspreken. • Nieuwsgierig en actief luisteren naar wat een klasgenoot vertelt. • Zich inleven in de gevoelens en gedachten van een ander in situaties die dicht bij de eigen belevingswereld liggen. • Samen met een klasgenoot een eenvoudig dramaspel opbouwen: eenvoudige dialogen improviseren.

TIP Berg de kaartjes met gesprekssituaties niet te snel op: improvisatie blijft een leuk en leerrijk tussendoortje! Vervang af en toe enkele kaartjes. Ook de leerlingen kunnen zelf kaartjes maken. Dit spel kun je bovendien heel gemakkelijk uitbreiden naar een les drama binnen muzische vorming.

AANDACHT VOOR WOORDEN het gesprek Als je met elkaar praat, ben je met elkaar in gesprek. Je kunt de juf nu niet storen. Ze is in gesprek met de directeur.

TALEN IN JOUW KLAS EN OM JE HEEN • Laat anderstalige kinderen met dezelfde moedertaal een gesprekje (zie Op verkenning) voeren in hun moedertaal. De andere kinderen zullen inzien dat luisteren ook in andere talen belangrijk is in een gesprek. Wat kan helpen om het gesprek toch te begrijpen? (mimiek, intonatie ...) • Je kunt ook werken met het boekje Mimi is cool van nik-nak. Op het kopieerblad zie je een gesprek tussen Mimi en haar papa na haar eerste schooldag. Onder het Nederlands staat telkens een andere taal: Engels, Frans, Arabisch, Pools, Bulgaars, Turks en Urdu. Nodig anderstalige leerlingen uit om de tekst thuis door hun ouders hardop te laten lezen of te laten inspreken als geluidsfragment. Ook bij dit gesprek kun je bespreken: Wie is de spreker? Wie is de luisteraar? Wat wil papa te weten komen? Wat wil Mimi vertellen?

13


BLOK 1

LES 4

THEMA

basisles

technisch lezen

omgeving

25

LESVERLOOP Op verkenning Piep, zegt de slang

Bekijk samen de tekst Piep, zegt de slang. Lees de titel en bekijk de illustraties. • Waarover zou deze tekst gaan? • Wat zegt de titel en wat zie je op de illustraties? Klopt dat?

Tuur zit op een stoel voor zijn tent. Hij staart lekker lui voor zich uit. Tot zijn mama gilt en roept: ‘Je tent staat nog open. Je wilt toch geen slang in je tent?’ Nee, dat wil Tuur niet. Maar zijn mama maakt zich druk om elk beest. Dus staat hij op om zijn tent te sluiten. Nu kan er geen slang meer in of uit. … Uit? Er zal toch niet al een slang in zijn tent liggen? Tuur haalt zijn schouders op. Er is heus niets aan de hand.

Inzoomen op Lees het eerste stukje van het verhaal vloeiend voor. Open de versie in de leerkrachtassistent waarin de woorden gemarkeerd zijn. Bespreek: • In leerjaar 1 hebben jullie al veel woorden leren lezen. Elk woord bestaat uit medeklinkers en klinkers. • Wat zijn de medeklinkers? • Wat zijn de klinkers? (Er zijn korte klinkers, lange klinkers en tweetekenklinkers.)

Maar als hij die nacht gaat slapen, schijnt hij eerst met zijn zaklamp door de tent. Er is niets te zien. Zijn mama komt nog langs om hem een knuffel te geven. Zij slaapt met zijn kleine zusje Paulien in de tent naast hem. ‘Slaap lekker, Tuur. En je mag altijd bij ons komen liggen.’

Als er op jouw school met Veilig leren lezen kim-versie wordt gewerkt, kun je de verschillende soorten klinkers en medeklinkers tonen aan de hand van het letterbord. Lesdoel bespreken • Woorden met klinkers goed en vlot lezen. • Letten op beschrijvende woorden.

‘Hoeft niet,’ bromt Tuur. Hij vindt het best stoer alleen in een tent. Al gauw valt Tuur in slaap. Als hij wakker wordt, is het nog donker. Hij kan niets zien, maar hij hoort wel wat! Bij zijn voeten ritselt er iets … Het zweet breekt hem uit. Tuur gaat in zijn slaapzak zitten. Hij pakt zijn lamp en schijnt in het rond. Weer niets te zien. Maar dan schiet er iets over zijn slaapzak. Een slang? Tuur durft niet te kijken. Dan hoort hij heel zacht: ‘Piep, piep.’ Dat klinkt niet echt als een slang. En nu ziet Tuur een klein bruin muisje. Gauw doet hij de rits van zijn tent open. Het muisje schiet de nacht in. Tuur lacht. Voor een muis is hij niet bang. Maar morgen houdt hij wel zijn tent goed dicht.

Vloeiend lezen > tip Bekijk samen met de leerlingen het filmpje dat bij tip 3 hoort. Vloeiend lezen > modelen Lees een fragment voor zonder rekening te houden met beschrijvende woorden. Laat een leerling daarop reageren. Wijs op een of meer beschrijvende woorden in het fragment (bijvoorbeeld zacht). Noem daarbij die term. Lees daarna hetzelfde fragment vloeiend voor. 2

Je kent de klinkers: korte klinkers: a, e, i, o, u. lange klinkers: aa, ee, oo, uu. tweetekenklinkers: oe, ij, eu, ie, ou, au, ui, ei.

kok kook koek

• • •

kast mist punt

groot stuur streep

woorden met klinkers kort brug zwart strik zwemmen

3 1/05/2020 15:23:10

feest plaats staart schuur broodje

vuist kleur stoelen bouwen schrijven

trein scheur blauw dieren spruitje

Als het morgen warm is, gaan we zwemmen. We hebben vrijdag een feest op school. Zullen we met die blokken een hoge toren bouwen? Ik viel op de stoep. In mijn broek zit een scheur. Op mijn bord ligt een klein, groen spruitje.

9789463681544_studio_vv_M4.indd 3

14

Werkinstructie leerwerkboek plus p. 4 en 5 | Vloeiend & vlot p. 65 tip 3 Stimuleer de leerlingen om goed te oefenen met de zandloperoefening. Spreek met hen af dat je, tijdens het terugkijken, een aantal leerlingen een leesbeurt zal geven. Op die manier kunnen ze laten zien hoe goed ze lezen.

plein groen struik

9789463681544_studio_vv_M4.indd 2

|| | | |

Woordenschat > struikelwoorden Bespreek de woorden heus en schiet de nacht in.

woorden met klinkers

M4

M4

Uitleg

1/05/2020 15:23:10

Correct en vlot lezen > woordtype Toon het filmpje over woorden met klinkers. Correct en vlot lezen > inoefenen Woordrijtjes uit Vloeiend & vlot p. 2 en 3 hardop lezen. voor-koor Bouw de woordrijtjes op p. 2 per woord op. voor-koor Lees rijtje voor rijtje in zijn geheel. koor Lees de woorden nogmaals in rijtjes of lees ze in regels. Herhaal die stappen met de woorden op p. 3.


Een tekst op AVI M4 correct, vlot en vloeiend lezen met begrip. Correct en vlot lezen: woorden met klinkers. Technisch Vloeiend lezen: letten op beschrijvende woorden. lezen

4

Werkinstructie leerwerkboek p. 13 | Vloeiend & vlot p. 2-5

punt stuur struik

Je leest woorden met klinkers. Je past dat toe op de tekst Piep, zegt de slang.

Blok 1

les

koor-zelf Hussel daarna de rijtjes of alle woorden door elkaar. Laat de leerlingen samen of individueel de woorden lezen. Spreek met hen af dat je, tijdens het terugkijken, een aantal leerlingen een leesbeurt zal geven. Op die manier kunnen ze laten zien hoe goed ze lezen.

omgeving

Wat ga je doen?

Aan de slag Lees de tekst Piep, zegt de slang.

1

Kies daarna een stukje uit de tekst. Lees dat goed en vlot voor aan je maatje.

Ik begrijp & ik vind Welke zin past het best bij de tekst?

2

Kruis aan. £ Tuur kan de hele nacht niet slapen door een hard geluid. £ Tuur wordt wakker: hij hoort een muis. £ Tuur wordt wakker: hij hoort een slang.

Ben jij al eens wakker geworden van een geluid?

3

Schrijf op.

Aan de slag LEERWERKBOEK Alle leerlingen zijn zelfstandig aan het werk. Indien nodig, kun je de leerlingen van aanpak 1 begeleiden tijdens het maken van de opdrachten in het leerwerkboek.

Extra opdracht Lees de woorden. Onderstreep:

- de woorden met een korte klinker: - de woorden met een lange klinker: - de woorden met een tweetekenklinker:

Begeleide verwerking Opdracht 1 > tekst

voor Lees het eerste stukje van de tekst rustig voor met de juiste intonatie. De leerlingen wijzen mee. zelf De leerlingen lezen daarna met hun maatje de rest van de tekst. Ze lezen om beurten telkens een stukje voor.

stoel

jeugd

boord

blijft

vrouw

griep

spruit

flauw

schrift

grap

rots

vuurtje

draak

saus

brein

bril

hemd

vlug

schuur

traan

Lees de rijtjes nog een keer. Heb je nog tijd? Oefen in Vloeiend & vlot.

2-5 13

Opdracht 2 en 3

M4

woorden met klinkers

4

De leerlingen maken deze opdrachten zelfstandig. Smullen op de markt

Extra opdracht > woorden

Roos is met haar moeder en haar tante op de markt. ‘Wie wil er een ijsje?’ vraagt haar tante. Roos ziet een kraam met kaas naast het kraam met ijs. Ze roept: ‘Ik heb meer zin in een bruin broodje met kaas!’ ‘Dat mag ook’, zegt tante en ze stapt naar het kraam. Maar Roos trekt aan de arm van tante. ‘Ik wil een broodje kaas met groentjes, een smos kaas’, fluistert Roos. ‘Hoezo, een broodje met mos en kaas?’, vraagt tante. ‘Geen mos!’, roept Roos. ‘Een smos.’

Bij deze opdracht passen de leerlingen het correct en vlot lezen van het nieuwe woordtype nog eens toe. Als er voldoende tijd is in de les maken ze deze opdracht in de klas. Geen tijd meer in de les, gebruik dan deze opdracht als leesopdracht thuis of bij contractwerk. Na het maken van de opdrachten kunnen de leerlingen verder oefenen in Vloeiend & vlot.

M4

onderhoud

5

9789463681544_studio_vv_M4.indd 4

Terugkijken Correct en vlot lezen > laat horen Het woordtype uit deze les wordt geflitst. De leerlingen laten horen hoe goed ze het nieuwe woordtype al lezen. Ik begrijp & ik vind Bespreek de opdrachten uit de leerwerkboeken. Laat een aantal leerlingen hun antwoord bij de laatste opdracht voorlezen. Kunnen ze het geluid ook nabootsen?

zalm toch stamp breed klank acht schram kindje vla stok

9789463681544_studio_vv_M4.indd 5

1/05/2020 15:23:10

boomstam straal prooi goede werken vissen gevoel schuw kortst wel

delen schroeven zakdoek kalk trap kwast bed maken strip zink

licht nu kleuren schrap sporttas korst sproetje ronde roei muisje

1/05/2020 15:23:10

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT Lees als afsluiter van de les De droom van Kasper voor (zie p. 16). Let bij het voorlezen extra op de beschrijvende woorden.

15


BLOK 1

LES 4

THEMA

basisles

technisch lezen

omgeving

MATERIAAL • • • •

leerkrachtassistent Vloeiend & vlot M4 p. 2-5, p. 65 tip 3 leerwerkboek p. 11-13 leerwerkboek plus (aanpak 3) p. 2-5

DIDACTISCHE INFO In deze les ligt de focus op fictieteksten. De leerlingen lezen een fragment uit een verhaal.

OP RONDE Controleer of de opdrachten duidelijk zijn voor de leerlingen. Zo niet, licht ze dan toe. Bespreek ze ook klassikaal bij het terugkijken op de les. Controleer of opdracht 1 duidelijk is voor de leerlingen. Geef desnoods extra toelichting.

NOG ANDERE STRUIKELWOORDEN? Het doel van de basisles is het correct en vlot lezen van het nieuwe woordtype. Formuleer dat doel ook voor de leerlingen. Wanneer leerlingen vragen naar de betekenis van woorden, geef dan kort uitleg. Dat kun je doen door een contextzin te geven of door een afbeelding te tonen. Woorden waarvan je de betekenis wilt laten consolideren, bied je het best herhaald aan in andere lessen. Mijn woordenblad! is een geschikte werkvorm om de woorden te verdiepen en te consolideren.

TEKST TERUGKIJKEN De droom van Kasper Het is nacht. Kasper ligt in bed. Plots hoort hij geluid: piepen, fluiten, sissen. ‘Ssss, bliep, bliep, kom mee naar Mars!’ hoort hij. Mannen met een gek hoofd staan naast zijn bed. Buiten in de tuin ziet Kasper een raar voertuig. Het lijkt wel een schip uit de ruimte. Kasper heeft dat wel eens in een boek gezien. Maar nu ziet hij het echt. Ik ga mee, nu heb ik de kans, denkt Kasper. Hij stapt met de mannen in het voertuig. ‘Kom Kasper, het is tijd!’ Kasper hoort de stem van zijn pa. Wat doet pa in het voertuig? denkt hij nog. Dan wordt er op zijn arm getikt. ‘Kom uit bed Kasper, je komt te laat op school.’ Nu snapt Kasper dat het een droom was. © Veilig leren lezen kim-versie, Veilig & vlot E3-boekje 2, Uitgeverij Zwijsen

16

25


Technisch lezen

plus

Aan de slag 1

MATERIAAL

Je let op beschrijvende woorden (tip 3). Je past dat toe op de tekst Piep, zegt de slang.

4 slaap

Ben jij al eens wakker geworden van een geluid? Schrijf op.

Kleur de klinkers in elk woord. stoer

omgeving

Blok 1

4

Blok 1

omgeving

Wat ga je doen?

les

schiet

tent

Lees met de zandloper de woorden goed en vlot. Zet een streep tot waar je komt. bewaren ontmoeten blauw handig duizend inktvis

idool gebakje zwaluw groot wrijven brandend

opnieuw liefste limoensap orka voetbalschoen wring

theelepel kort botsing roeiboot onrecht regelen

gebruiken extra roeien mezelf

oefenen jongetje draaien ski

baby gewicht onraad ketting

spreeuwen rotsblok stromend stemmetje

Heb je nog tijd? Lees dan in je boek.

Oefen de rijtjes nog een keer. Lees dan weer goed en vlot met de zandloper. Zet een streep tot waar je nu komt.

2

Lees de tekst Piep, zegt de slang.

Kies daarna een stukje uit de tekst. Lees dat vloeiend voor aan je maatje. Let daarbij op de beschrijvende woorden. 65, tip 3

Ik begrijp & ik vind 3

Welke zin past het best bij de tekst?

Kruis aan. £ Tuur kan de hele nacht niet slapen door een hard geluid. £ Tuur wordt wakker: hij hoort een muis. £ Tuur wordt wakker: hij hoort een slang.

4

5

M4

Wat zie ik in de tekst?

65

Let op leestekens zoals . , ? ! ‘ ’ : . Let bij het lezen op leestekens: • Een punt, vraagteken of uitroepteken staan aan het einde van de zin. • Bij een komma in de zin rust je even, haal je even adem. • Na een dubbele punt : staat wat iemand zegt of denkt. • Tussen aanhalingstekens staat wat iemand echt zegt: ‘…’. Let op beschrijvende woorden zoals vrolijk, roepen. Lees je hardop? Beschrijvende woorden zeggen hoe iets gezegd moet worden. Rob zegt vrolijk: ‘Zwemmen? Dat vind ik een heel goed plan!’

9789463681544_studio_vv_M4.indd 65

1/05/2020 15:23:32

17


BLOK 1

LES 5

THEMA

basisles

begrijpend lezen

omgeving

Begrijpend lezen

5

Blok 1

LESVERLOOP

omgeving

Wat ga je doen?

les

Je leert dat je overal teksten kunt vinden: in boeken, in kranten, op een scherm. Je leert dat een tekst geschreven of gedrukt kan zijn.

Op verkenning

Op verkenning

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Bekijk de teksten in de klas.

1

Opdracht 1

- Wat lees je? - Waar vind je de tekst?

Wijs naar de verzameling teksten in de klas (zie Praktische info). Toon enkele teksten en vraag: • Wat lees/zie je? • Waar kun je zo’n tekst vinden?

Uitleg Teksten vind je overal: in de winkel, in de klas, langs de weg, op de televisie …

Blok 1

Begrijpend Je vindt ze in boeken, in kranten, in reclame, in brieven, op posters, op een scherm … lezenTeksten kunnen gedrukt of geschreven zijn.

2

5Aan de slag

Op verkenning Tekst 1

Hallo Nls, Hœ gaat ‫ה‬t t ? Is  nu huis uk? b jij al nu vrnds? Ik hoop dat t jou als gœd gaat. Schrijf  n brf rug? Daaaag!! f

Tekst 2

Tekst 3

Bekijk de teksten in de klas. Afbeelding - Wat lees je? - Waar vind je de tekst?

1

Reisplanner treinen van naar uur Brugge Leuven 9.00 9.10 10.00

Uitleg

2 Welkom in park Groen Hart! In het deze regels: Teksten vind je overal: in de winkel, in de klas, langs de park weg, gelden op de televisie … Vuilnis op nietposters, op de op grond Je vindt ze in boeken, in kranten, in reclame, in brieven, eengooien. scherm … ticket kopen Honden aan de lijn. Teksten kunnen gedrukt of geschreven zijn. Verboden de eenden te voeren.

Aan de slag A

2

Houd daarover een kort klasgesprek. Besluit dat teksten op heel veel verschillende plekken voorkomen. Haal ook het verschil aan tussen gedrukte teksten, geschreven teksten en teksten op een scherm.

Je leert dat je overal teksten kunt vinden: in boeken, in kranten, op een scherm. Je leert dat een tekst geschreven of gedrukt kan zijn.

Welke tekst past bij welke afbeelding? Hoe weet je dat? Vertel. Vul dan de juiste letter in.

1

omgeving

Wat ga je doen?

les

Uitleg LEERWERKBOEK

3

Neem samen de uitleg door.

Aan de slag

C

Welke tekst past bij welke afbeelding? Hoe weet je dat? Vertel. Vul dan de juiste letter in. Tekst 1

Tekst 2

B

Niels Willems Merel

straat 6 Tekst 3 3000 Leuve n

Afbeelding 14 1

Reisplanner treinen van naar uur Brugge Leuven 9.00 9.10 10.00

2

ticket kopen

Hallo Nls, Hœ gaat ‫ה‬t t ? Is  nu huis uk? b jij al nu vrnds? Ik hoop dat t jou als gœd gaat. Schrijf  n brf rug? Daaaag!! f

LEERWERKBOEK Opdracht 2

Maak deze opdracht klassikaal. De leerlingen bekijken de teksten en de afbeeldingen. Daarna bepalen ze welke teksten en welke afbeeldingen bij elkaar horen.

3

Welkom in park Groen Hart! In het park gelden deze regels: Vuilnis niet op de grond gooien. Honden aan de lijn. Verboden de eenden te voeren.

A

C B

Niels Willems Merelstraat 6 3000 Leuven

3

omgeving

Blok 1

14

Welke tekst past bij welke afbeelding? Hoe weet je dat? Vertel. 1

NU TE KOOP koekjes

kjes

de beste koe

Op basis van deze opdracht deel je de leerlingen op in drie aanpakken: • De leerlingen van aanpak 1 werken verder onder jouw begeleiding. • De leerlingen van aanpak 2 en 3 werken zelfstandig in duo’s. Opdracht 3

Welke tekst past bij welke afbeelding? Hoe weet je dat? De leerlingen vertellen het aan elkaar. 4

Lfs dagbœk Vandaag was ‫ה‬t l uk. Mijn zus was jarig. Er was n groot st.

Aardbei Confituur

B A

C

D

15

18

Observeer: leggen de leerlingen vlot de link tussen de inhoud van een tekst en de plaats waar hij voorkomt? Begrijpen ze waarom een bepaalde tekst in die context geschreven of gedrukt voorkomt of net op een scherm staat?

2

• Speelgoed wordt duurder • Kinderen krijgen meer vakantie • Hele week regen

3

50


3

Maar toen zei de koning boos: ‘Mijn dochter zal trouwen met een prins!’

B Inzien dat je teksten overal kunt vinden: in boeken, in kranten, op een scherm ...* A

Teksten onderverdelen in geschreven en gedrukte teksten.* Inzien dat teksten steeds vaker op een scherm staan.*

C

Extra opdracht

Extra opdracht

Leerlingen die snel klaar zijn, maken de extra opdracht.

Op drie plaatsen staat dezelfde tekst.

Maar deze tekst past maar op één plaats. Kruis aan.

Terugkijken LEERWERKBOEK Opdracht 4

Blok 1

Dit is een evaluatieoefening. Welke tekst past bij welke afbeelding? Waarom? De leerlingen maken de oefening individueel. Zorg zeker voor 16 voldoende begeleiding.

les

Begrijpend lezen

5

omgeving

Terugkijken 4

Welke tekst past bij welke afbeelding? Vul de juiste letter in.

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Tekst 1

Tekst 2

Tekst 3

Afbeelding

Bespreek de antwoorden klassikaal. Bespreek ook mondeling welke teksten geschreven zijn, welke gedrukt en welke op een scherm staan.

1

3

Onze dieren niet voeren! Ze krijgen genoeg te eten!

2

Wil je weten hoe duur de film is? Klik dan op Kaartjes.

Maar toen zei de koning boos: ‘Mijn dochter zal trouwen met een prins!’

B

A

C

Extra opdracht Op drie plaatsen staat dezelfde tekst.

Maar deze tekst past maar op één plaats. Kruis aan.

16

19


BLOK 1

LES 5

THEMA

basisles

begrijpend lezen

omgeving

MATERIAAL • allerlei soorten teksten (zie Praktische info) • leerwerkboek p. 14-16

PRAKTISCHE INFO Leg een gevarieerde verzameling teksten klaar. Hang de teksten op het bord, leg ze vooraan in het klaslokaal en projecteer ze op het digibord. Bij voorkeur voorzie je ook een computer, tablet, e-reader en/of smartphone met enkele teksten erop. Zo zien de leerlingen dat je bijna alle teksten op een scherm kunt weergeven. Bekijk het aanbod in de leerkrachtassistent en maak daaruit een selectie.

DIDACTISCHE INFO • Vooraleer de leerlingen een tekst lezen, willen we hun leren om zich goed op die tekst te oriënteren. Deze les is de eerste in die reeks: vandaag ontdekken ze dat teksten overal kunnen voorkomen. Je verwachtingen over een tekst worden immers voor een deel bepaald door de plaats waar die tekst staat. Zulke verwachtingen bevorderen het leesbegrip. • In deze les leren de leerlingen om aandacht te hebben voor de plaats waar een tekst staat: in een boek, in een krant, in een tijdschrift, in een folder, op een (reclame)bord, op de computer ... Daarnaast leren ze inzien dat niet alle teksten gedrukt zijn. Veel teksten worden digitaal verspreid en op een beeldscherm gelezen. Ook bestaan er handgeschreven teksten.

En hierna In B1Les11 gaan we verder in op deze vaardigheden. De leerlingen leren dat het zinvol is om eerst de titel van een tekst te lezen en de afbeeldingen te bekijken alvorens de tekst te lezen.

20

50


VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Gericht samenwerken in duo's en daarbij voorstellen formuleren om tot een gezamenlijk antwoord te komen. • Doorzetten bij moeilijke opdrachten en, indien nodig, de hulp van anderen inroepen om het probleem aan te pakken. • Ervaren welke media in de eigen leefomgeving aanwezig zijn en de verschillende mogelijkheden daarvan ontdekken.

TIP • Om de leerlingen te laten ervaren dat teksten op veel plaatsen voorkomen, kun je samen in (de omgeving van) de school op zoek gaan naar teksten. Misschien zijn de leerlingen van de hogere klassen wel bereid om een groep te begeleiden? Zij kunnen eventueel de gevonden teksten fotograferen. Ook die foto’s kun je in de klas bespreken aan de hand van de richtvragen bij Op verkenning. • Vraag de leerlingen om in de loop van de volgende dagen teksten te verzamelen. Ze noteren op de tekst waar ze die hebben gevonden. • Zien de leerlingen in dat sommige teksten zowel gedrukt als digitaal kunnen voorkomen (bijvoorbeeld een nieuwsbericht op een website en in de krant)?

AANDACHT VOOR WOORDEN • drukken met een machine een tekst op papier zetten Als de teksten klaar zijn, worden de boeken gedrukt. • het kattebelletje klein, haastig geschreven briefje Mama liet een kattebelletje achter op de tafel. Ze komt pas om zes uur thuis. • het tijdschrift een dun boekje met tekst en foto’s Elke week ontvangt mijn zus een tijdschrift over paarden.

TALEN IN JOUW KLAS EN OM JE HEEN Voeg bij de verkenningsopdracht enkele teksten in andere talen toe. De leerlingen zullen zo nog meer focussen op de vorm. Ongeacht de taal, zie je aan de vorm van een tekst of het om een reclametekst, een nieuwsbericht, een verhaal ... gaat. Misschien herkennen sommige leerlingen wel woordbeelden of letters in hun thuistaal? Heb je zelf moeilijk toegang tot anderstalige magazines, kranten ...? Spreek dan vooraf enkele anders- of meertalige ouders aan met de vraag of zij eventueel tekstmateriaal willen meegeven. Dat vergroot ook de ouderbetrokkenheid.

21


BLOK 1

LES 6

THEMA

basisles

schrijven

omgeving

LESVERLOOP

omgeving

Schrijven

6

Blok 1

Wat ga je doen?

les

Je speelt met woorden. Je bedenkt samen een verhaal.

Op verkenning 1

Opdracht 1

Speel klassikaal het spel ‘Waar denk je aan?’. Doe dat eerst voor. Kies als startwoord ‘krijtje’. • ‘Wat hoort er bij een krijtje?’ • Denk zelf hardop: ‘Het bord.’ • ‘Waaraan denk ik nog bij een krijtje?’ • Denk zelf hardop: ‘Een bordveger of een spons.’ De leerlingen vullen zelf nog enkele woorden aan.

boekentas

voetbal

Kies nu een ander startwoord uit het leerwerkboek. Duid een leerling aan. Zonder na te denken zegt die leerling het eerste woord waaraan hij denkt. De leerlingen mogen maar met één woord reageren.

ziek

Maak een woordketting aan het bord. - Lees het eerste woord. - Aan welk ander woord denk je? - Maak de ketting langer.

les

Blok 1

Schrijven

3

6

Op verkenning BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Speel het spel ‘Waar denk je aan?’.

voorbeeld: krijtje

2

50

Opdracht 2

Maak samen een woordketting aan het bord. Lees het woord ‘bos’ en duid een leerling aan. Die zegt het eerste woord waaraan hij denkt. Een volgende leerling zegt het eerste woord waaraan dat woord hem doet denken. Schrijf de woordketting op het bord. Herhaal dat voor de andere woorden in het leerwerkboek.

jarig

bos

omgeving

slapen

Welke woorden rijmen? Maak een kort verhaal.

indiaan

banaan 17

les

Blok 1

Schrijven

6

omgeving

Uitleg 3

Welke woorden rijmen?

Woorden Maak eenbetekenen kort verhaal.iets. Als je een woord leest, zie je het ding voor je. Je bedenkt er iets bij. Zo kan een woord het begin van een verhaal zijn. banaan

indiaan

Opdracht 3

De leerlingen bekijken de afbeeldingen. Welke woorden rijmen? Kies enkele rijmwoorden uit (bv. indiaan en banaan). Fantaseer samen. Wat zou er kunnen gebeuren met de indiaan en de banaan? Probeer mondeling tot een kort verhaal te komen. Doe dat enkele keren. Help de leerlingen op weg met een korte startzin (bv. Op een dag ...; Er was eens ...).

Aan de slag 4

Maak met je groep een verhaal.

Uitleg

Kies samen de eerste zin.

LEERWERKBOEK

Uitleg Woorden betekenen iets. Als je een woord leest, zie je het ding voor je. Je bedenkt er iets bij. In het bos woonde een heks. Er was eens een groene beer. Zo kan een woord het begin van een verhaal zijn.

Aan de slag 4

Maak met je groep een verhaal. Kies samen de eerste zin.

Op een dag had de wolf zin in een hapje.

Er was eens een oude koning.

In het bos woonde een heks.

Er was eens een groene beer.

Op een dag had de wolf zin in een hapje.

Er was eens een oude koning.

18

18

22

Lees samen de uitleg.


B

Maak een kort verhaal. indiaan

Een verhaal bedenken vanuit taalspelletjes.*

banaan

Schrijfdurf ontwikkelen. Plezier beleven met/aan taal.* Uitleg Woorden betekenen iets. Als je een woord leest, zie je het ding voor je. Je bedenkt er iets bij. Zo kan een woord het begin van een verhaal zijn.

Aan de slag LEERWERKBOEK

Aan de slag 4

Opdracht 4

Maak met je groep een verhaal. Kies samen de eerste zin.

Verdeel de klasgroep in heterogene groepen van telkens vier leerlingen. Elke groep kiest een beginzin voor het vervolgverhaal. Opdracht 5

Opdracht 6

Eén leerling per groep vertelt het verhaal kort na aan de rest van de klas. Bespreek: • Begrijpt iedereen het verhaal? • Was het leuk om te doen? • Wat vond je er niet leuk aan?

Opdracht 7

Dit is een evaluatieoefening. De leerlingen kruisen aan welk taalspel ze leuk, niet leuk, gemakkelijk of moeilijk vonden.

Er was eens een groene beer.

Op een dag had de wolf zin in een hapje.

Er was eens een oude koning.

5

Blok 1

omgeving

Maak het verhaal langer. Verzin om de beurt een zin.

18

6

Vertel het verhaal voor de klas. Luister goed naar de andere verhalen.

omgeving

Terugkijken 5 7

Maak het verhaal langer. Je hebt gespeeld met woorden.

6

het spel ‘Waar denk je aan?’ £ leuk £ niet leuk Vertel het verhaal voor de klas. £ gemakkelijk Luister goed naar de andere verhalen. £ moeilijk

een woordketting maken?’ £ leuk £ niet leuk £ gemakkelijk £ moeilijk

rijmende woorden zoeken? £ leuk Terugkijken £ niet leuk £ gemakkelijk Je hebt gespeeld met woorden. £ moeilijk Wat vond je van ...

samen een verhaal schrijven? £ leuk £ niet leuk £ gemakkelijk £ moeilijk

het spel ‘Waar denk je aan?’ £ leuk £ niet leuk £ gemakkelijk £ moeilijk

een woordketting maken?’ £ leuk £ niet leuk £ gemakkelijk £ moeilijk

rijmende woorden zoeken? £ leuk £ niet leuk £ gemakkelijk £ moeilijk

samen een verhaal schrijven? £ leuk £ niet leuk £ gemakkelijk £ moeilijk

Terugkijken LEERWERKBOEK

In het bos woonde een heks.

Blok 1

De leerlingen verzinnen om de beurt één zin en maken zo het verhaal langer. Wijs hen erop dat ze samen één verhaal maken. Ze moeten dus goed luisteren naar de zinnen van hun maatjes. Help de leerlingen op weg: • Hoe zou het verhaal verder kunnen gaan? • Wat zou hierna kunnen gebeuren? Ga bij elk groepje zeker een keer langs.

7

Verzin om de beurt een zin. Wat vond je van ...

19

19

23


BLOK 1

LES 6

THEMA

basisles

schrijven

omgeving

MATERIAAL leerwerkboek p. 17-19

DIDACTISCHE INFO Om de schrijfvaardigheden verder te kunnen ontwikkelen, is het belangrijk dat de leerlingen het fijn vinden om met taal bezig te zijn. Daarom staat het taalplezier voorop! Spelen met taal helpt ons om verbanden te leggen tussen woorden, hun betekenissen en de beelden die ze oproepen. Via taalspelletjes krijgen we meer inzicht in het verband tussen klanken en woordbeelden, tussen woorden en de werkelijkheid die we ermee aanduiden ... Woordassociaties maken stimuleert dan weer de fantasie. Taalspelletjes helpen ook de beginnende schrijver. Ze bezorgen je ideeĂŤn, fantasie en ze zorgen ervoor dat je er niet alleen voor staat. Dat creĂŤert schrijfdurf!

En hierna In B1Les12 leren de leerlingen een tekst te schrijven bij een foto of tekening.

24

50


VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Eigen eigen creatieve ideeën ontwikkelen en uitwerken. • Plezier beleven aan verzonnen situaties. • Samenwerken met anderen rond een gemeenschappelijk idee of doel.

TIP • Korte taalspelletjes zoals ‘Rijm je mee?’ of ‘De woordketting’ zijn ideaal om tussendoor te spelen. Veel tijd nemen ze niet in beslag. Ze stimuleren de creativiteit en de betrokkenheid van de leerlingen en je schenkt op een leuke manier aandacht aan taal. Ook aftelrijmpjes in andere talen zijn een leuk tussendoortje! • Je kunt bij een van de verhalen eventueel klassikaal een woordweb maken, als herhaling van B1Les1.

AANDACHT VOOR WOORDEN • de woordketting een reeks woorden die op een bepaalde manier bij elkaar horen Woorden die op elkaar rijmen, kunnen een woordenketting vormen. • het vervolg wat erna komt Dat was een spannend verhaal. Ik kan niet wachten tot ik het vervolg ken!

25


BLOK 1

LES 7

THEMA

vervolgles

technisch/vloeiend lezen

omgeving

50

LESVERLOOP Op verkenning Vertel dat de leerlingen van aanpak 1 en 2 de tekst Piep, zegt de slang nogmaals zullen lezen. De nadruk ligt nu op het vloeiend lezen van de tekst.

Piep, zegt de slang

Tuur zit op een stoel voor zijn tent. Hij staart lekker lui voor zich uit. Tot zijn mama gilt en roept: ‘Je tent staat nog open. Je wilt toch geen slang in je tent?’ Nee, dat wil Tuur niet. Maar zijn mama maakt zich druk om elk beest. Dus staat hij op om zijn tent te sluiten. Nu kan er geen slang meer in of uit. … Uit? Er zal toch niet al een slang in zijn tent liggen? Tuur haalt zijn schouders op. Er is heus niets aan de hand.

De leerlingen van aanpak 3 gaan de tip van het vloeiend lezen toepassen op een nieuwe tekst: een fragment uit het boek Spekkie en Sproet en het geheim van de soes. Lesdoel bespreken • Woorden met klinkers goed en vlot lezen. • Letten op beschrijvende woorden.

Maar als hij die nacht gaat slapen, schijnt hij eerst met zijn zaklamp door de tent. Er is niets te zien. Zijn mama komt nog langs om hem een knuffel te geven. Zij slaapt met zijn kleine zusje Paulien in de tent naast hem. ‘Slaap lekker, Tuur. En je mag altijd bij ons komen liggen.’

Uitleg Vloeiend lezen > modelen Laat een leerling van aanpak 3 een stukje uit de tekst Piep, zegt de slang vloeiend voorlezen. Dat mag het fragment uit de vorige les zijn of een zelfgekozen stukje. Laat de andere leerlingen meelezen. Wijs na het voorlezen op tip 3: Let op beschrijvende woorden. Herhaal waar het bij die tip om gaat. Bespreek kort hoe dat bij het voorgelezen fragment te horen was.

‘Hoeft niet,’ bromt Tuur. Hij vindt het best stoer alleen in een tent. Al gauw valt Tuur in slaap.

Werkinstructie leerwerkboek plus p. 6 en 7 | Vloeiend & vlot p. 65 tip 3

Als hij wakker wordt, is het nog donker. Hij kan niets zien, maar hij hoort wel wat! Bij zijn voeten ritselt er iets … Het zweet breekt hem uit. Tuur gaat in zijn slaapzak zitten. Hij pakt zijn lamp en schijnt in het rond. Weer niets te zien. Maar dan schiet er iets over zijn slaapzak. Een slang? Tuur durft niet te kijken. Dan hoort hij heel zacht: ‘Piep, piep.’ Dat klinkt niet echt als een slang. En nu ziet Tuur een klein bruin muisje. Gauw doet hij de rits van zijn tent open. Het muisje schiet de nacht in. Tuur lacht. Voor een muis is hij niet bang. Maar morgen houdt hij wel zijn tent goed dicht.

M4

Werkinstructie leerwerkboek p. 20 | Vloeiend & vlot p. 2-5, p. 65 tip 3

Wat zie ik in de tekst?

65

Let op leestekens zoals . , ? ! ‘ ’ : . Let bij het lezen op leestekens: Een punt, vraagteken of uitroepteken staan aan het einde van de zin. Bij een komma in de zin rust je even, haal je even adem. Na een dubbele punt : staat wat iemand zegt of denkt. Tussen aanhalingstekens staat wat iemand echt zegt: ‘…’.

• • • •

Let op beschrijvende woorden zoals vrolijk, roepen. Lees je hardop? Beschrijvende woorden zeggen hoe iets gezegd moet worden. Rob zegt vrolijk: ‘Zwemmen? Dat vind ik een heel goed plan!’

9789463681544_studio_vv_M4.indd 65

26

1/05/2020 15:23:32


Een tekst op AVI M4 correct, vlot en vloeiend lezen met begrip. Correct en vlot lezen: woorden met klinkers. Vloeiend lezen: letten op beschrijvende woorden. Technisch lezen

7

Blok 1

Aan de slag LEERWERKBOEK

omgeving

Wat ga je doen?

les

Je leest woorden met klinkers. Je let op beschrijvende woorden (tip 3). Je past dat toe op de tekst Piep, zegt de slang.

Aan de slag

Zelfstandig werken Help alleen leerlingen die zonder jouw hulp niet verder kunnen.

1

Welk woord hoort bij de afbeelding? Kruis aan.

Na het maken van de opdrachten kunnen de leerlingen verder oefenen in Vloeiend & vlot.

Terugkijken

£ moes £ muis £ huis £ wuift

£ steil £ stoel £ sloep £ steel

£ schaar £ schuur £ snaar £ schuin

£ spruiten £ sproeten £ sluiten £ broeden

Lees alle woorden goed en vlot.

Vloeiend lezen > laat horen Laat enkele leerlingen van aanpak 1 en 2 een stukje tekst uit deze les voorlezen. Om dat aantrekkelijker te maken, kun je de leesstoel gebruiken.

2

Lees de tekst Piep, zegt de slang.

Kies daarna een stukje uit de tekst. Lees dat goed en vlot voor aan je maatje. Let daarbij op de beschrijvende woorden. 65, tip 3

3

Lees met de zandloper de woorden goed en vlot. Zet een streep tot waar je komt.

Nodig leerlingen van aanpak 3 uit om een stukje voor te lezen uit de tekst die zij in hun leerwerkboek plus gelezen hebben. Of laat hen kort iets over de tekst vertellen aan de andere leerlingen.

Extra leestijd

stort kamt kreuk punt

wandel snoepzak kunst gooi

kleur herfst spelen leesles

korte schrap dasje sla

eb bank recht schrok zwart keertje

warmte stuur wekker groot duw bedrag

kaars glas spons oud vink plein

speelzaal botst saai bouwen duiker groen

Oefen de rijtjes nog een keer. Lees dan weer goed en vlot met de zandloper. Zet een streep tot waar je nu komt.

Plaats het boek Het geheim van ridder Berend centraal in de klas. Selecteer nog andere boeken uit de klas- en schoolbibliotheek.

2-5

Heb je nog tijd? Oefen in Vloeiend & vlot.

leerjaar 2

naam:

datum:

20

Start deze activiteit met het voorlezen van het eerste hoofdstuk uit het verhaal Het geheim van ridder Berend. Ga na het voorlezen met de kinderen in gesprek over het verhaal: • Wie is ook al gaan kamperen? Met wie? Hoe was dat? • Jonas gaat kamperen in een heel bijzonder kampeerbos. Wie wil dat ook doen? Wil je dan ook naar een kampeerbos over ridders of liever een ander thema? • Wat denk je dat Jonas zeker wil doen in het kampeerbos?

Leeslogboek

Het geheim van ridder Berend Isabel Versteeg

1

Kleur de ster als je het boek

Deze boeken en teksten heb ik gelezen:

uitgelezen hebt.

datum boek/tekst:

start

stop

      9789463681568_studio_lb_M4_avontuur_bw.indd 1

23/04/2020 7:54:19

2

Over dit onderwerp zou ik meer willen lezen:

3

Vertel aan de leerlingen dat ze de volgende weken de kans krijgen om een zelfgekozen boek te lezen. Ze kunnen verder lezen in Het geheim van ridder Berend, maar ze mogen ook een ander boek kiezen. Introduceer het leeslogboek. Het leeslogboek moet een stimulans zijn voor de leerlingen om te lezen en om steeds meer te lezen. Het leeslogboek is ook een hulpmiddel om het leesgedrag van de leerlingen in kaart te brengen. De leerlingen noteren of kruisen de titel aan van het boek dat ze gaan lezen. Ze noteren de startdatum. Ze noteren ook de datum wanneer ze het boek uit hebben of wanneer ze het boek omruilen voor een ander boek. Op die manier kun je de evolutie en het leesgedrag van je leerlingen volgen.

Van deze schrijver zou ik meer willen lezen:

Mijn leukste boek is:

Wie zou het boek ook moeten lezen?

Mijn minst leuke boek is:

4

Het leukste boek krijgt van mij:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Het minst leuke boek krijgt van mij: 1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Studio taal • © 2020 • Uitgeverij Zwijsen België

27


BLOK 1

LES 7

THEMA

vervolgles

technisch/vloeiend lezen

omgeving

MATERIAAL • • • • • •

leerkrachtassistent kopieerblad leeslogboek (zie leerkrachtassistent) Vloeiend & vlot M4 p. 2-5, p. 65 tip 3 leerwerkboek p. 20, tekst p. 11 en 12 leerwerkboek plus (aanpak 3) p. 6 en 7 leesboek Het geheim van ridder Berend

DIDACTISCHE INFO De leerlingen hebben in de basisles woorden met klinkers geoefend op correct en vlot lezen. In deze vervolgles leggen ze zich toe op het vloeiend lezen. De leerlingen van aanpak 1 en 2 doen dat aan de hand van de tekst Piep, zegt de slang, die ze eerder geoefend hebben op correct en vlot lezen. De leerlingen van aanpak 3 doen dat aan de hand van een nieuwe tekst in hun leerwerkboek plus.

OP RONDE Controleer of opdrachten 1, 2 en 3 duidelijk zijn voor de leerlingen. Zo niet, licht ze dan toe. Controleer of opdrachten 1 en 2 duidelijk zijn. De leerlingen moeten eerst de tekst helemaal zelf lezen, vervolgens de grijze zinnen met een maatje en tot slot de hele tekst met een maatje.

NOG ANDERE STRUIKELWOORDEN? Het doel van de vervolgles is het correct en vlot lezen van het nieuwe woordtype en het toepassen van de tip voor vloeiend lezen. Formuleer dat doel ook voor de leerlingen. Wanneer leerlingen vragen naar de betekenis van woorden, geef dan kort uitleg. Dat kun je doen door een contextzin te geven of door een afbeelding te tonen. Woorden waarvan je de betekenis wilt laten consolideren, bied je het best herhaald aan in andere lessen. Mijn woordenblad! is een geschikte werkvorm om de woorden te verdiepen en te consolideren.

28

50


Technisch lezen

Blok 1

7

omgeving

plus

Wat ga je doen?

MATERIAAL

Je let op beschrijvende woorden (tip 3). Je past dat toe op de tekst Spekkie en Sproet en het geheim van de soes.

Aan de slag 1

2

Ik begrijp & ik vind

Bekijk de tekst bij opdracht 2. Wat voor soort tekst is het? Kruis aan. £ een gedicht £ een uitleg

omgeving

£ een verhaal £ een strip

3

Lees de tekst.

Sproet probeert het touw om zijn voeten los te maken. Wat doet Sproet dan? Welk woord gebruikt de schrijver daarvoor? Zet daar in de tekst een rondje om.

Spekkies moeder geeft een feest. Een Franse kok gaat de hapjes verzorgen. Maar die kok blijkt een gemene dief te zijn ...

4

Vivian den Hollander, Spekkie en Sproet en het geheim van de soes, Uitgeverij Ploegsma, 2009

Niet aan denken! vermant ze zichzelf. Ik moet slim zijn. En vooral dapper. Anders komen we hier nooit meer weg.

Waarmee zou jij een touw doorsnijden? Kruis drie dingen aan.

‘Stap een,’ zegt ze zacht. ‘We moeten proberen los te komen.’ Dat ze eigenlijk heel bang is, zegt ze niet.

‘Het is gelukt!’ fluistert hij opgewonden. ‘Nu ik!’ sist Spekkie. Ze wil ook bij de emmer gaan staan. ‘Wacht!’ Sproet friemelt aan het touw om zijn voeten. Gelukkig krijgt hij de knoop gauw los. Een paar tellen later heeft hij ook Spekkie los. ‘Goed gedaan, Sproet!’ Ze wrijft even over haar zere polsen. Maar niet lang, want nu volgt stap twee. ‘We moeten de kok overmeesteren,’ fluistert ze. ‘Maar hoe?’ Het enge mes verschijnt op haar netvlies.

Welke regel klopt?

Kruis aan. £ Zijn Spekkie en Sproet los? Dan moeten ze de kok gaan helpen. £ Zijn Spekkie en Sproet los? Dan moeten ze de kok uitschakelen.

£ een verslag

Dat zou trouwens niks veranderen. Met een ingespannen gezicht begint ze het touw rond haar polsen langs een plank te schuren. Zou het lukken? Sproet doet haar na. Alleen gebruikt hij geen plank, maar de scherpe rand van een metalen emmer. ‘Ik - wil - los,’ mompelt hij steeds. ‘Ik - wil - los!’ Hij schuurt en schuurt ... ‘Waarom gaat dat niet wat sneller!’ moppert hij. Hij schuurt nog een keer. Eindelijk voelt hij het touw wijder worden. Daarna breekt het.

Blok 1

les

£

£

£

£

£

Heb je nog tijd? Lees dan in je boek.

Kijk naar de eerste grijze zin in de tekst.

Het woord zacht helpt je om de zin goed uit te spreken.

Lees de hele tekst met je maatje.

Lees om de beurt een stukje aan elkaar voor. Let daarbij op de beschrijvende woorden zoals ‘zacht’, ‘mompelt’ ... 65, tip 3 6

7

29


BLOK 1

LES 8

THEMA

basisles

taalbeschouwing

omgeving

LESVERLOOP

Taalbeschouwing

omgeving

8

Blok 1

Wat ga je doen?

les

Je leert hoe je nieuwe woorden beter kunt leren kennen. Mijn woordenblad! kan je daarbij helpen. Je leert dat mensen, dieren, planten, dingen ... een naam hebben.

Wat betekent ‘Het muisje schiet de nacht in’?

2

Mijn woordenblad! .

Luister nog een keer. Wat is anders?

UitlegMijn woordenblad!

Aandacht voor woorden

Alles om je heen heeft een naam. Dat is gemakkelijk. Je weet dan hoe alles heet. Je hoeft geen gebaren te maken. Je kunt de naam noemen.

het ruimteschip

de ruimtereis

de planeet

aanvullen

het gereedschap

de schroevendraaier

de zaklamp

2. Lees volgend fragment hardop voor: Tuur gaat in zijn slaapzak zitten. Hij pakt zijn lamp en schijnt in het rond. Weer niets te zien. Maar dan schiet er iets over zijn slaapzak. Een slang? Tuur durft niet te kijken. Dan hoort hij heel zacht: ‘Piep, piep.’ Dat klinkt niet echt als een slang. En nu ziet Tuur een klein bruin muisje. Gauw doet hij de rits van zijn tent open. Het muisje schiet de nacht in. • ‘Schiet de nacht in …’ Wat betekent dat ook alweer?

Mijn mooie, leuke, grappige, moeilijke ... woorden

het boek

de slaapzak de muis

Aan de slag 3

Maak een nieuw verhaal.

Bedenk een ander woord voor ding. Schrijf dat woord achter de nummers. Tuur zit op een ding (1) voor zijn tent. Hij staart lekker lui voor zich uit.

1

Tot zijn ding (2) gilt en roept:

2

‘Je ding (3) staat nog open.

3

Je wilt toch geen ding (4) in je ding (5)?’

4

de beitel

de tang

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT 1. Toon de tekst Piep, zegt de slang op het digibord. De leerlingen nemen de tekst in hun leerwerkboek (les 4) er opnieuw bij. Bespreek: • Wie weet nog waarover dit verhaal ging? • Vond je het een leuk verhaal? Waarom (niet)?

Luister naar de tekst Piep, zegt de slang. Ga naar

Op verkenning Opdracht 1

Op verkenning 1

50

5

21

3. Gebruik de uitdrukking ‘de nacht in schieten’ als opstap om Mijn woordenblad! klassikaal te introduceren. Toon Mijn woordenblad! op het digibord. Bespreek: • Nieuwe, mooie, grappige, moeilijke … woorden die we leren, gaan we voortaan noteren op Mijn woordenblad!. Dat blad vind je achteraan in het leerwerkboek. Kijk maar eens. • In de linkerkolom staan al enkele woorden. Zie je een woord dat we al eens eerder zijn tegengekomen? • Maak nog eens een zin met dat woord. • In de rechterkolom mag je zelf woorden schrijven. Je schrijft woorden die jij tijdens de les nieuw, speciaal of mooi vond. ‘De nacht in schieten’ kunnen we hier schrijven. • In het midden heb je plaats om meer te doen met een woord. Je kunt bijvoorbeeld een woordweb, een zin, een tekening ... maken. Wat zouden we bij ‘de nacht in schieten’ kunnen tekenen of schrijven? Vul samen Mijn woordenblad! aan. Ga na of de leerlingen begrijpen dat het muisje heel erg snel naar buiten loopt. Buiten is het donker: het is nacht. Opdracht 2

Lees het fragment nogmaals voor, maar vervang nu elk zelfstandig naamwoord door 'ding'. Tuur gaat in zijn ding zitten. Hij pakt zijn ding en schijnt in het rond. Weer niets te zien. Maar dan schiet er iets over zijn ding. Een ding? Tuur durft niet te kijken. Dan hoort hij heel zacht: ‘Piep, piep.’ Dat klinkt niet echt als een ding. En nu ziet Tuur een klein bruin ding. Gauw doet hij het ding van zijn ding open. Het ding schiet het ding in. Bespreek: • Wat was er deze keer anders? • Begrijp je nu nog goed wat er precies gebeurt in het verhaal?

30


Taalbeschouwing

8 8

omgeving

Wat ga je doen? Je leert hoe je nieuwe woorden beter kunt leren kennen.

omgeving

Mijn woordenblad! kan je daarbij helpen. Wat ga je doen? Leren hoe je betekenis kunt geven aan nieuwe woorden. les Je leert dat mensen, dieren, planten, dingen ... een naam hebben. Je leert hoe je nieuwe woorden beter kunt leren kennen. Mijn woordenblad! kan je daarbij helpen. Beseffen dat iedereen en alles een naam heeft. Je leert dat mensen, dieren, planten, dingen ... een naam hebben. Op verkenning Die ‘naam’ gebruiken om alles duidelijk te benoemen.

Uitleg

1

Luister naar de tekst Piep, zegt de slang.

1

Luister naar de tekst Piep, zegt de slang. Mijn woordenblad! Ga naar . in’? Wat betekent ‘Het muisje schiet de nacht

2

Op verkenning Wat betekent ‘Het muisje schiet de nacht in’?

Mijn woordenblad! . Ga naar Luister nog een keer.

Wat is anders?

2

LEERWERKBOEK

Luister nog een keer. Wat is anders?

Uitleg

Lees samen de uitleg.

Alles om je heen heeft een naam. Uitleg Dat is gemakkelijk.

Aan de slag

Je weet dan hoe alles heet. Alles omgeen je heen heeft te eenmaken. naam. Je hoeft gebaren Dat is gemakkelijk. Je kunt de naam noemen. Je weet dan hoe alles heet. Je hoeft geen gebaren te maken. Je kunt de naam noemen.

de zaklamp de slaapzak de zaklamp de slaapzak

3

Opdracht 3

Blok Blok 1 1

3

het boek het boek de muis de muis

Aan de slag

LEERWERKBOEK De leerlingen maken zelf een nieuw verhaal. Dat doen ze door ‘ding’ telkens te vervangen door een ander woord. Doe dat eventueel voor met de eerste zin. Laat achteraf enkele teksten voorlezen: • Wie heeft andere woorden gekozen? • Zijn die woorden heel verschillend of lijken ze op elkaar? (Bespreek eventuele synoniemen en koepelwoorden zonder de termen expliciet te vermelden.)

Blok Blok 1 1

Taalles beschouwing

Maak een nieuw verhaal.

Aan de slag Bedenk een ander woord voor ding. Schrijf dat woord achter de nummers.

Maak een nieuw verhaal.

Bedenk eeneen ander voorzijn ding. Tuur zit op dingwoord (1) voor tent. Schrijf datlekker woordluiachter de nummers. Hij staart voor zich uit.

1

Tuur zit ding op een (1)roept: voor zijn tent. Tot zijn (2)ding gilt en Hij staart lekker lui voor zich uit.

12

‘Je ding (3) staat nog open. Tot zijn ding (2) gilt en roept:

3 2

Je wilt toch geen ding (4) in je ding (5)?’ ‘Je ding (3) staat nog open.

4 3

les TaalJe wilt toch geen ding (4) in je ding (5)?’ beschouwing

5 4

8 les Taalbeschouwing 8 Lees de tekst.

omgeving

5

omgeving

4 4

Tuurde zittekst. op een stoel voor zijn tent. Lees

21

Tot zijn mama gilt en roept: ‘Je tent nog open. Tuur zit staat op een stoel voor zijn tent. Je wilt geen in je tent?’ Tot zijntoch mama giltslang en roept:

Opdracht 4

De leerlingen lezen het fragment uit Piep, zegt de slang. Ze kleuren alle ‘namen’ in het fragment. Bespreek klassikaal.

21

Nee, datstaat wil Tuur ‘Je tent nog niet. open. Maar mama zich Je wiltzijn toch geenmaakt slang in je druk tent?’om elk beest. Nee, dat wil Tuur niet. Maar zijn mama maakt zich druk om elk beest.

Kleur alle namen in de tekst.

Terugkijken

Kleur alle namen in de tekst.

Terugkijken

LEERWERKBOEK Opdracht 5

5

Welk woord uit deze les vond jij speciaal, moeilijk, mooi … ?

5

Welk woord uit deze les vond jij speciaal, moeilijk, mooi … ?

Terugkijken Schrijf het op Mijn woordenblad!. Schrijf het op Mijn woordenblad!.

De leerlingen schrijven op Mijn woordenblad! een woord uit deze les dat ze speciaal, moeilijk, mooi … vonden. Laat hen bij dat woord een tekening of woordweb maken.

22

22

31


BLOK 1

LES 8

THEMA

basisles

taalbeschouwing

omgeving

MATERIAAL • leerwerkboek p. 21 en 22 • de tekst Piep, zegt de slang (zie les 4 en les 7) • Mijn woordenblad!

DIDACTISCHE INFO • Iedereen heeft een bepaalde mate van taalgevoel. Door stil te staan bij enkele vanzelfsprekende dingen, wordt dat taalgevoel geprikkeld. De leerlingen gebruiken dagelijks namen van mensen, dieren, planten en dingen. • Tijdens deze les staan de leerlingen stil bij het feit dat alles en iedereen een naam heeft. Later zullen ze die naam benoemen als ‘naamwoord’. Ze ervaren dat het gek zou zijn als we alles hetzelfde (bv. ‘ding’) zouden noemen. Door daarover na te denken, zijn de leerlingen volop bezig met het ontwikkelen van hun taalinzicht. • Dit is ook de eerste les waarin de leerlingen werken met Mijn woordenblad!. Dat hulpmiddel zullen ze in latere lessen nog vaak gebruiken om betekenis te geven aan nieuwe woorden (om ze zo beter te kunnen onthouden).

In de rugzak In B1Les1 hebben de leerlingen een woordweb gemaakt als hulpmiddel om voorkennis te activeren en nieuwe woorden te leren.

En hierna In B2Les7 staan de leerlingen opnieuw stil bij het feit dat iedereen en alles een naam heeft. Ze maken een onderscheid tussen namen voor mensen, dieren, planten en dingen.

32

50


33


BLOK 1

LES 9

THEMA

basisles

technisch lezen

omgeving

25

LESVERLOOP Op verkenning Bekijk samen de tekst Ridders in het bos. Lees de verschillende titels. • Over welk soort tekst zou het hier gaan? (een folder) • Wat valt op bij de titels? (vragen) • Over welk onderwerp gaat het? Kom je iets te weten? (eigen antwoord)

Ridders in het bos

Hou jij van ridders?

Inzoomen op Lees het fragment in de leerkrachtassistent vloeiend voor. Bespreek met de leerlingen de gemarkeerde woorden. Wijs erop dat de vaste stukjes vooraan altijd op dezelfde manier worden uitgesproken.

Wil je een ridder ontmoeten? Heb je zin om met een zwaard te vechten? Kom dan in de herfst naar het kampeerbos! Op maandag start onze ridderweek.

Wat is het kampeerbos? Het kampeerbos is een groot terrein in de natuur. Er staan houten huisjes tussen de bomen. En er zijn veldjes om je tent op te zetten. Er is een ondiep meertje om in te zwemmen. In onze winkel kun je vers brood voor je ontbijt krijgen.

Lesdoel bespreken • Woorden met een vast stukje vooraan (1) goed en vlot lezen. • Woorden die bij elkaar horen, bij elkaar lezen.

Wie zijn wij? Wij zijn: boer Bram, Ellie en Jens. Boer Bram is de baas. Ellie staat in de winkel en Jens doet klusjes. We ontvangen je graag!

Uitleg Woordenschat > struikelwoorden Bespreek de woorden je tent opzetten en de klusjes. Vloeiend lezen > tip Bekijk samen met de leerlingen het filmpje dat bij tip 6 hoort. Vloeiend lezen > modelen Lees het fragment op het digibord eerst voor zonder alle groepjes woorden (meestal zinsdelen) als bij elkaar horende woorden uit te spreken. Laat een leerling daarop reageren. Bespreek de tip Lees woorden die bij elkaar horen, bij elkaar. Toon kort het fragment mét markeringen. Wijs erop wat groepjes woorden zijn. Het lezen van een zin onderbreek je beter niet binnen een groepje woorden. Lees daarna de ongemarkeerde versie vloeiend voor.

Voor wie is de ridderweek? Voor helden van 7 tot 10 jaar. Ouders zijn ook welkom.

Wat kun je gaan doen? • ontdek het bos op een paard • maak zelf een harnas • verf een schild • ontsnap aan de boze ridder • vecht met een zwaard • ontsteek een kampvuur • ontwerp een burcht • en nog veel meer …

Wil je meedoen aan deze week? Geef je op bij Ellie in de winkel. Of ga naar www.kampeerbos.be

Werkinstructie leerwerkboek plus p. 10 en 11 | Vloeiend & vlot p. 67 tip 6

M4

woorden met een vast stukje vooraan (1)

6

Soms begint een woord met een vast stukje: je zegt het altijd hetzelfde. Kijk of je een vast stukje in een woord ziet. Voorbeelden van vaste stukjes vooraan in een woord zijn on- en ont-.

Correct en vlot lezen > woordtype Toon het filmpje over woorden met een vast stukje vooraan (1).

ondiep ondiep onjuist oneens

M4

ontbijt ontsnap onthoud

ontvangen ontdekken ontploffen

woorden met een vast stukje vooraan (1)

9789463681544_studio_vv_M4.indd 6

|| | | |

onzin onweer onrust onkruid onrecht

7 1/05/2020 15:23:11

ontken ontdek ontbreek ontwerp ontspan

onwaar onecht onraad ondanks onscherp

ontbijten ontwijken ontmoeten onthouden ontwerpen

Er is onrust in onze klas, omdat de juf er nog niet is. ‘Paul, jij hebt die rommel laten liggen. Ontken dat maar niet!’ Bij het ontwerp van het huis kun je al zien waar de keuken komt. Jan denkt dat er iets niet in orde is. Er dreigt onraad. De kat stak de straat over. De brommer kon hem nog net ontwijken.

9789463681544_studio_vv_M4.indd 7

34

Stimuleer de leerlingen om goed te oefenen met de zandloperoefening. Spreek met hen af dat je, tijdens het terugkijken, een aantal leerlingen een leesbeurt zal geven. Op die manier kunnen ze laten zien hoe goed ze lezen.

1/05/2020 15:23:11

Correct en vlot lezen > inoefenen Woordrijtjes uit Vloeiend & vlot p. 6 en 7 hardop lezen. voor-koor Bouw de woordrijtjes per woord op. voor-koor Lees rijtje voor rijtje in zijn geheel. koor Lees de woorden nogmaals in rijtjes of lees ze in regels. Herhaal dezelfde stappen met de woorden op p. 7. koor-zelf Hussel daarna de rijtjes of alle woorden door elkaar. Laat de leerlingen samen of individueel de woorden lezen. Spreek met hen af dat je, tijdens het terugkijken, een aantal leerlingen een leesbeurt zal geven. Op die manier kunnen ze laten zien hoe goed ze lezen.


Een tekst op AVI M4 correct, vlot en vloeiend lezen met begrip. Correct en vlot lezen: woorden met een vast stukje vooraan (1). Vloeiend lezen: woorden die bij elkaar horen, bij elkaar lezen.

Technisch lezen

les

9

Aan de slag LEERWERKBOEK Alle leerlingen zijn zelfstandig aan het werk. Indien nodig, kun je de leerlingen van aanpak 1 begeleiden tijdens het maken van de opdrachten in het leerwerkboek.

voor Lees het eerste stukje van de tekst rustig voor met de juiste intonatie.De leerlingen wijzen mee. zelf De leerlingen lezen daarna met hun maatje de rest van de tekst. Ze lezen om beurten telkens een stukje voor.

onjuist ontsnap ontdekken

Je leest woorden met een vast stukje vooraan (1). Je past dat toe op de tekst Ridders in het bos.

Aan de slag Lees de tekst Ridders in het bos.

1

Kies daarna een stukje uit de tekst. Lees dat goed en vlot voor aan je maatje.

Ik begrijp & ik vind Wat kun je doen tijdens de ridderweek?

2

Kruis vier dingen aan. £ een schild verven £ een harnas maken £ naar een film over ridders kijken

Begeleide verwerking Opdracht 1 > tekst

omgeving

Wat ga je doen?

Blok 1

Werkinstructie leerwerkboek p. 25 | Vloeiend & vlot p. 6-9

£ met een zwaard vechten £ een boot bouwen £ op een paard door het bos rijden

Aan welke woorden denk jij als je over ridders leest?

3

Zet een rondje om drie woorden.

sterk

trots

stoer eng

saai

leuk

woest

dapper groot

flink

snel

boos gemeen

Extra opdracht

Opdracht 2 en 3

Lees de zinnen. Vul aan met een woord uit het rijtje.

De leerlingen maken deze opdrachten zelfstandig.

De hond is

uit zijn hok.

Extra opdracht > woorden en zinnen

onweer

dat liedje heel goed.

Ik De bom

Bij deze opdracht passen de leerlingen het correct en vlot lezen van het nieuwe woordtype nog eens toe. Als er voldoende tijd is in de les maken ze deze opdracht in de klas. Geen tijd meer in de les, gebruik dan deze opdracht als leesopdracht thuis of bij contractwerk.

ontbreekt .

Het meertje in het bos is

ontsnapt

met een luide knal. op komst. Ik hoor de donder al.

Er is

op het tuinpad.

ondiep

in het woord kort.

onthoud

Er groeit veel De letter s

onkruid ontploft

Lees de zinnen eerst goed, daarna vlot. Heb je nog tijd? Oefen in Vloeiend & vlot.

Na het maken van de opdrachten kunnen de leerlingen verder oefenen in Vloeiend & vlot.

6-9 25

M4

Terugkijken

woorden met een vast stukje vooraan (1)

8

Raar maar waar Soms hoor je iets waarvan je denkt: wat raar! Maar soms is iets wat onzin lijkt, toch echt waar. Bij het ontbijt las ik over een kat die wasgoed steelt. De kat kwam elke dag naar huis met een sok of een trui. Dat wasgoed stopte hij onder de bank. In de buurt ontstond er onrust, er raakte wasgoed kwijt. Het baasje ontkende eerst dat zijn kat de dief was. Toen ontdekte hij al het wasgoed onder zijn bank. Nu wist hij dat zijn kat toch echt de dief was. De kat mag nu alleen naar buiten als er geen was hangt.

Correct en vlot lezen > laat horen Het woordtype uit deze les wordt geflitst. De leerlingen laten horen hoe goed ze het nieuwe woordtype al lezen. Ik begrijp & ik vind Bespreek de opdrachten uit de leerwerkboeken. M4

onderhoud

9

9789463681544_studio_vv_M4.indd 8

buurman fiets schrijf fles dwerg hoed vink vacht stoeltje nooit

9789463681544_studio_vv_M4.indd 9

1/05/2020 15:23:11

na zwemles struik aan boei lieve mantel kapper vergiet duw

• ondiep

sterkst boten strepen dagboek ontbijt gips stuur kwart Rob

• •

vonk wacht ontvangen schrift meesje sla onjuist danszaal mooi kerst

1/05/2020 15:23:12

35


BLOK 1

LES 9

THEMA

basisles

technisch lezen

omgeving

MATERIAAL • • • •

leerkrachtassistent Vloeiend & vlot M4 p. 6-9, p. 67 tip 6 leerwerkboek p. 23-25 leerwerkboek plus (aanpak 3) p. 8-11

DIDACTISCHE INFO In deze les ligt de focus op informatieve teksten. De leerlingen lezen een folder.

OP RONDE Controleer of de opdrachten duidelijk zijn voor de leerlingen. Zo niet, licht ze dan toe. Bespreek ze ook klassikaal bij het terugkijken op de les. Is het duidelijk voor de leerlingen dat ze bij opdracht 4 hun eigen mening mogen formuleren?

NOG ANDERE STRUIKELWOORDEN? Het doel van de basisles is het correct en vlot lezen van het nieuwe woordtype. Formuleer dat doel ook voor de leerlingen. Wanneer leerlingen vragen naar de betekenis van woorden, geef dan kort uitleg. Dat kun je doen door een contextzin te geven of door een afbeelding te tonen. Woorden waarvan je de betekenis wilt laten consolideren, bied je het best herhaald aan in andere lessen. Mijn woordenblad! is een geschikte werkvorm om de woorden te verdiepen en te consolideren.

36

25


Technisch lezen

omgeving

Aan de slag 1

MATERIAAL

Je leest woorden die bij elkaar horen, bij elkaar (tip 6). Je past dat toe op de tekst Ridders in het bos.

4

Zet in elk woord een streep onder het vaste stukje: on- of ont-. ontbijt

onbekend

ontmoeten

Aan welke woorden denk jij als je over ridders leest? Zet een rondje om drie woorden.

trots

stoer

ondiep

Lees met de zandloper de woorden goed en vlot.

saai

terecht woedend flat blokkendoos heerlijk advertentie

wrak demonstratie vogelkooi fonkelnieuw staart hooikoorts

strik trainer prestatie bespelen onbekend beloning

politie tafeltje oogschaduw onbedoeld theepauze denkend

figuur vertrek vakantie pinda

onbewust slapend probleempje rekenen

vogeltje anker boterham bericht

schommelen snoeischaar pannenkoek skibril

sterk leuk

eng

Zet een streep tot waar je komt.

omgeving

Blok 1

9

Blok 1

plus

Wat ga je doen?

les

flink

groot

woest

dapper

snel

boos gemeen

Heb je nog tijd? Lees dan in je boek.

Oefen de rijtjes nog een keer. Lees dan weer goed en vlot met de zandloper. Zet een streep tot waar je nu komt.

2

Lees de tekst Ridders in het bos.

Kies daarna een stukje uit de tekst. Lees dat vloeiend voor aan je maatje. Lees de woorden die bij elkaar horen, bij elkaar. 67, tip 6

Ik begrijp & ik vind 3

Wat kun je doen tijdens de ridderweek? Kruis vier dingen aan. £ een schild verven £ een harnas maken £ naar een film over ridders kijken

£ met een zwaard vechten £ een boot bouwen £ op een paard door het bos rijden

10

M4

Wat hoort bij elkaar?

11

67

Lees woorden die bij elkaar horen, bij elkaar. In een zin staan vaak groepjes woorden die bij elkaar horen. Spreek die woorden bij elkaar uit. Stop bij het lezen niet midden in een groepje woorden. Achter in de tuin zag ik een oude fiets staan. Kies in lange zinnen goede adem-momenten. Bij een lange zin wil je soms even rusten en kort ademhalen. Dat kan altijd bij een komma, en vaak ook op andere plekken. Maar: doe dat niet midden in een groepje woorden. Ik wil graag weten | wie de schrijver van dat boek is.

9789463681544_studio_vv_M4.indd 67

1/05/2020 15:23:34

37


BLOK 1

LES 10

THEMA

basisles

spreken/luisteren

omgeving

Blok 1

Spreken Luisteren

LESVERLOOP

omgeving

Wat ga je doen?

les

10

Je leert jezelf of iemand anders voorstellen. Je leert goed luisteren wanneer iemand zich voorstelt.

Op verkenning

Op verkenning 1

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Ken je Wouter en Grombol nog?

Opdracht 1

In les 1 maakte je een woordweb.

Drie kinderen stellen zich nu voor.

1. Begin de les met een kort klasgesprek: • Weten jullie nog dat we het verhaal van Wouter en Grombol lazen? We hebben toen een woordweb gemaakt. Eerst over Grombol, dan over Wouter en daarna over onszelf. • Wat weten jullie nog over Wouter en Grombol? • Vandaag gaan we ook werken met woordwebben. We gaan kijken naar drie filmpjes. Let goed op wie je ziet en wat je daarna over hen kan vertellen.

Bekijk de filmpjes.

2

Kies één kind. Maak een woordweb. Schrijf de naam in het midden.

Uitleg

Blok 1

Je weet graag met wie je praat. Spreken De ander weet ook graag wie jij bent. Luisteren

Daarom stellen mensen zichzelf voor: ze zeggen hoe ze heten, waar ze wonen, of ze broers en zussen hebben, wat ze doen, Wat ga je doen? leswat ze graag eten ... Je leert jezelf of iemand anders voorstellen. Ook jij kunt anderen wat meer over jezelf vertellen. leert goed luisteren wanneer iemand zich voorstelt. Of je kuntJeiemand aan anderen voorstellen.

2. Toon de filmpjes: drie kinderen stellen zich voor. Stel enkele gerichte vragen: • Wie zag je? • Wat weet je over hen? • Waarin lijken ze op elkaar? • Zijn er ook verschillen?

Ik ben Sammy. Ik zit in de tweede klas. Ik hou van Streepje. Dat is mijn poes ...

omgeving

10

Op verkenning 1

LEERWERKBOEK

Ken je Wouter en Grombol nog?

Opdracht 2

In les 1 maakte je een woordweb.

Drie kinderen stellen zich nu voor.

Verdeel de leerlingen in drie groepen (heterogeen of per aanpak). Geef elke groep de opdracht om zich te focussen op het filmpje van één kind: Stan, Laura of Justin. Toon de filmpjes een tweede keer. De leerlingen maken vervolgens een woordweb over ‘hun kind’. Bespreek klassikaal: maak de drie woordwebben aan het bord en laat de leerlingen aanvullen.

Bekijk de filmpjes. 26

2

50

Kies één kind. Maak een woordweb. Schrijf de naam in het midden.

Uitleg LEERWERKBOEK

Uitleg Je weet graag met wie je praat. De ander weet ook graag wie jij bent. Daarom stellen mensen zichzelf voor: ze zeggen hoe ze heten, waar ze wonen, of ze broers en zussen hebben, wat ze doen, wat ze graag eten ... Ook jij kunt anderen wat meer over jezelf vertellen. Of je kunt iemand aan anderen voorstellen.

Ik ben Sammy. Ik zit in de tweede klas. Ik hou van Streepje. Dat is mijn poes ...

Lees samen de uitleg.

Aan de slag LEERWERKBOEK Opdracht 3

26

Aan de slag 3

Stel jezelf om de beurt voor. Ga tegenover je maatje staan. Neem je woordweb uit les 1.

4

Stel een familielid voor. naam

Hoe heet hij/zij?

familielid

Welk familielid is hij/zij? (Broer, oma, opa ...)

leeftijd

Hoe oud is hij/zij?

uiterlijk

Hoe ziet hij/zij eruit?

beroep

Heeft hij/zij een beroep? Welk?

hobby’s

Wat doet hij/zij graag?

huisdieren

Heeft hij/zij huisdieren?

eten

Wat eet hij/zij graag?

Terugkijken

38

5

Een klasgenoot stelt een familielid voor. Weet jij wie het is?

6

Wat vond je van deze les?

Blok 1

omgeving

Maak een binnenkring-buitenkring. De leerlingen stellen zichzelf om de beurt voor. Ze gebruiken hun woordweb uit les 1. Doe deze activiteit eventueel eerst voor samen met enkele leerlingen.

Binnenkring-buitenkring: De leerlingen staan in een grote cirkel. Duid om en om de helft van de leerlingen aan. De aangeduide leerlingen zetten een stap naar binnen en draaien zich om. Nu staan ze met z’n tweeën tegenover elkaar. Ze stellen zichzelf om de beurt voor. • Zijn alle duo’s klaar? Dan schuiven de leerlingen in de ‘binnenkring’ een plaats naar links. Herhaal de oefening maximaal drie keer. • Heb je een oneven aantal leerlingen? Neem dan zelf deel aan de ‘binnenkring-buitenkring’. Zo kun je meteen observeren of de leerlingen zich duidelijk voorstellen.


Zichzelf en anderen op een duidelijke manier voorstellen. Een eerste keer globaal luisteren wanneer iemand zichzelf of iemand anders voorstelt (oriënteringsfase). Een tweede keer gerichter luisteren wanneer iemand zichzelf of iemand anders voorstelt (doel bepalen). Bespreek klassikaal. Laat enkele leerlingen hun bevindingen verwoorden: • Ben je iets meer te weten gekomen over de ander? • Heb je iets belangrijks gemist? Naam, hobby’s ...? • Kon je de ander goed verstaan? Sprak hij duidelijk? • Denk je dat de ander goed heeft geluisterd? Waarom wel/niet? • Vond je het moeilijk/gemakkelijk om te blijven luisteren? • Hoe kwam dat, denk je? Laat taalsterke leerlingen eventueel iets extra’s vertellen over zichzelf of daag hen uit om zichzelf voor te stellen zonder woordweb.

Opdracht 4

De leerlingen nemen de foto of tekening van hun familielid. Ze stellen hun familielid voor aan hun maatje. De vragen in het leerwerkboek helpen hen op weg. Het kan zinvol zijn om eerst de opdracht voor te doen. Stel een eigen familielid voor aan de hand van een foto die je meebracht.

Aan de slag 3

Ga tegenover je maatje staan. Neem je woordweb uit les 1.

Aan de slag 3

Leerlingen die het moeilijk hebben met deze opdracht, kunnen het lege woordweb van het kopieerblad gebruiken. Ze schrijven de naam van hun familielid in het midden. Begeleid hen bij het invullen van hun woordweb, bij wijze van pre-teachingactiviteit. Spreek eventueel ook af welke vragen over hun familielid de leerlingen zeker moeten beantwoorden. Drie vragen kan al voldoende zijn.

Stel jezelf om de beurt voor.

omgeving

Ga tegenover je maatje staan. Neem je woordweb uit les 1.

4

Stel jezelf om de beurt voor.

Blok 1

omgeving

Blok 1

4

Stel een familielid voor. naam

Hoe heet hij/zij?

familielid

Welk familielid is hij/zij? (Broer, oma, opa ...)

leeftijd Hoe oud is hij/zij? Stel een familielid voor. uiterlijk naam

Hoe ziet hij/zij eruit? Hoe heet hij/zij?

beroep familielid

Heeft hij/zij een beroep? Welk? Welk familielid is hij/zij? (Broer, oma, opa ...)

hobby’s leeftijd

Wat doet hij/zij graag? Hoe oud is hij/zij?

huisdieren uiterlijk

Heeft hij/zij huisdieren? Hoe ziet hij/zij eruit?

eten beroep

Wat eet hij/zij graag? Heeft hij/zij een beroep? Welk?

hobby’s

Wat doet hij/zij graag?

Terugkijken huisdieren Heeft hij/zij huisdieren?

Terugkijken

5

LEERWERKBOEK

6

Weet jij wie het is?

5

Opdracht 5

Verzamel alle foto’s en tekeningen van de familieleden en hang ze aan het bord. Een leerling stelt zijn familielid voor aan de klas. De andere leerlingen luisteren aandachtig en kijken naar de foto's. Kunnen ze het familielid aanduiden? Eventueel stellen ze enkele bijkomende vragen. Herhaal dat maximaal drie keer. Opdracht 6

Een stelt een familielid voor. etenklasgenoot Wat eet hij/zij graag?

6

Terugkijken Wat vond je van deze les? jezelf voorstellen Een klasgenoot stelt een familielid voor. £ leuk £ makkelijk Weet jij wie het is? £ niet leuk £ moeilijk een familielid voorstellen Wat vond je van deze les? £ leuk £ makkelijk jezelf voorstellen £ niet leuk £ moeilijk £ leuk £ makkelijk luisteren naar een£ maatje £ niet leuk moeilijk £ leuk £ makkelijk een familielid £ niet leuk voorstellen £ moeilijk £ leuk £ makkelijk £ niet leuk £ moeilijk

27

luisteren naar een maatje £ leuk £ makkelijk £ niet leuk £ moeilijk 27

Dit is een evaluatieoefening. De leerlingen kruisen aan of ze het leuk, niet leuk, gemakkelijk of moeilijk vonden om zichzelf en een familielid voor te stellen en om te luisteren naar hun maatje.

39


BLOK 1

LES 10

THEMA

basisles

spreken/luisteren

omgeving

MATERIAAL • • • • • •

filmpjes (zie leerkrachtassistent) foto of tekening van een eigen familielid (eventueel) per leerling: foto of tekening van een familielid kopieerblad met leeg woordweb (eventueel, zie leerkrachtassistent) observatiewijzer spreken/luisteren (zie leerkrachtassistent) leerwerkboek p. 26 en 27

PRAKTISCHE INFO • Zorg voor voldoende ruimte voor de werkvorm ‘binnenkring-buitenkring’. Het is een werkvorm die regelmatig gehanteerd wordt. Vandaag voor het eerst; het is dus logisch dat dat in het begin wat moeizaam gaat. • Geef de leerlingen, indien nodig, op voorhand de tijd om een woordweb te maken over hun familielid. Dat zal hun de nodige houvast bieden bij opdracht 4. Begeleid hen daarbij, bij wijze van pre-teaching. • Neem de observatiewijzer spreken/luisteren erbij. Tussentijds observeren is aangewezen.

DIDACTISCHE INFO • Zichzelf (en anderen) op een duidelijke en begrijpelijke manier voorstellen is een vaardigheid die de leerlingen in hun leven regelmatig zullen moeten aanwenden. Het omgekeerde – aandachtig luisteren wanneer iemand zichzelf of een ander voorstelt – zullen ze zelfs nog vaker moeten doen. Door aandacht te schenken aan de ontwikkeling van die vaardigheden, zullen de leerlingen ze later vlot en bijna automatisch kunnen toepassen. Aan jezelf voorstellen gaat zelfreflectie vooraf. De leerlingen staan stil bij vragen als ‘Wie ben ik? Wat doe ik graag? Waarom verkies ik dit boven dat?’. In interactie met hun klasgenoten ontdekken de leerlingen dat er onderlinge gelijkenissen én verschillen bestaan. Door daarover na te denken, wordt de zelfreflectie nog aangescherpt. • Blijf denken aan het belang van een veilige omgeving en het niet forceren van spreekdurf.

In de rugzak • In B1Les1 maakten de leerlingen een woordweb van Grombol, van Wouter en van zichtzelf. Dat laatste woordweb gebruiken ze vandaag als basis om zichzelf goed te leren voorstellen. • In B1Les3 leerden ze dat mensen in een gesprek om de beurt spreken en luisteren.

En hierna In B1Les16 leren de leerlingen hun taalgebruik aan te passen aan de relatie met de gesprekspartner en aan de situatie waarin er gesproken en geluisterd wordt.

40

50


VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Vertrouwen hebben in zichzelf en zichzelf (op een assertieve manier) voorstellen aan anderen. • Interesse tonen in de leefwereld van klasgenoten en openstaan om hen beter te leren kennen. • Respect tonen voor de gelijkenissen en verschillen tussen klasgenoten.

TIP Speel het spel Wie is het? met pasfoto’s van je leerlingen. Geef elke leerling een kleurenkopie met daarop alle pasfoto’s of de klasfoto. De leerlingen spelen het spel met z’n tweeën. Ze kiezen elk één klasgenoot uit en noteren zijn of haar naam op een kladblaadje. Dan stellen ze beurtelings een vraag. Foto’s die niet meer in aanmerking komen, worden bedekt met een stukje papier. Wie raadt het eerst welke naam de ander opschreef? De leerlingen leren zo hun gedachten te ordenen alvorens ze in een heldere vraag te gieten.

AANDACHT VOOR WOORDEN • zich voorstellen zeggen wie je bent, wat je doet, wat je hobby’s zijn ... Op de eerste schooldag stelde de juf zich voor. • het familielid een lid van je familie: papa, mama, broer, oma, opa, tante, stiefzus ... Het was een prachtig feest: al onze familieleden waren er!

TALEN IN JOUW KLAS EN OM JE HEEN Het kan leuk en leerrijk zijn om de leerlingen zichzelf te laten voorstellen in een taal of taalvariatie (bv. dialect) naar keuze, al dan niet met behulp van hun woordweb. Ze kunnen ook enkele woorden uit hun moedertaal aanleren aan de andere leerlingen, bijvoorbeeld annem of babam (Turks) als ze hun mama of papa bedoelen.

41


BLOK 1

LES 11

THEMA

basisles

begrijpend lezen

omgeving

Blok 1

Begrijpend lezen

les

11

LESVERLOOP

omgeving

Wat ga je doen?

Op verkenning

Je leert wat je moet doen voordat je een tekst leest. Je kijkt naar de titel en de afbeeldingen.

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Op verkenning

Opdracht 1

Bekijk de teksten in de klas.

1

50

Welke tekst wil je graag lezen? Waarom? Waarover zou de tekst gaan?

Uitleg

1. Toon een aantal teksten met een duidelijke titel en een afbeelding (zie Praktische info). • Welke tekst zou je zeker willen lezen? Waarom? Let erop dat je de termen titel en foto/afbeelding/illustratie vaak gebruikt. Kennen de leerlingen die termen? Zo niet, verklaar ze.

Hoogste brug ter wereld

Voor het lezen: Kijk eerst goed naar de tekst. Veel teksten hebben een titel. Lees de titel en denk erover na. Staat er een foto of een tekening bij de tekst? Dan heb je al een idee waarover de tekst kan gaan. Kun je ook zien waar de tekst vandaan komt?

2. Kies samen één tekst en hang die aan het bord. • Waarover denk je dat deze tekst zal gaan? Waarom denk je dat?

In 2004 werd de hoogste brug ter wereld geopend. De brug ligt in Frankrijk. De brug is meer dan 2 kilometer lang.

Prima, begin dan nu met lezen.

3. Lees de tekst voor. • Komt je voorspelling uit? • Wat doe je voor je een tekst gaat lezen? (De titel lezen en de afbeeldingen bekijken, kijken waar de tekst staat of vandaan komt.)

Aan de slag

Blok 1

Blok 1

Begrijpend lezenBekijk de artikels. Lees ze nog niet! 2

les

omgeving

Welk artikel wil je zeker lezen? Kruis aan.

11

Wat ga je doen?

Boom in het park moet weg

Je leert wat je moet doen voordat je een tekst leest. In het park staat een grote boom.

Kleine zebra geboren Je kijkt naar de titel en de afbeeldingen.

Het is een eik. De eik is wel 18 meter hoog. Hij moet weg uit het park. Want hij kan omvallen. Morgen wordt hij omgehakt.

In de zoo werd gisteren een zebra geboren. Begrijpend Hij weegt 35 kilo. lezen Je kunt hem al bezoeken in de stal. Binnen 3 weken mag hij naar buiten.

Wat ga je doen? les Op verkenning

omgeving

Bespreek eventueel nog enkele teksten op dezelfde manier.

11

1

Je leert wat je moet doen voordat je een tekst leest. Bekijk de teksten Je kijkt naar in de de titelklas. en de afbeeldingen.

Welke tekst wil je graag lezen? Waarom? Waarover zou de tekst gaan?

Uitleg

Op verkenning 1

Bekijk de teksten in de klas.

Uitleg

28

LEERWERKBOEK

Hoogste brug ter wereld

Welke tekst wil je graag lezen? Waarom? Waarover zou de tekst gaan? Voor het lezen: Kijk eerst goed naar de tekst.

Lees samen de uitleg. Leg de nadruk op het woord titel.

Veel teksten hebben een titel. Lees de titel en denk erover na. Uitleg

In 2004 werd de hoogste brug ter wereld geopend. De brug ligt in Frankrijk. De brug is meer dan 2 kilometer lang.

Veel teksten een titel. Prima, begin hebben dan nu met lezen. Lees de titel en denk erover na.

2

Staat er een foto of een tekening bij de tekst? Aan Dan hebde je al slag een idee waarover de tekst kan gaan. Kun je ook zien waar de tekst vandaan komt?

Kleine zebra geboren

In de werd gisteren een zebra geboren. Aan dezooslag Hij weegt 35 kilo.

Je kunt hem al bezoeken in de stal. Bekijk de artikels. Lees ze nog niet! 3 weken maglezen? hij naar buiten. WelkBinnen artikel wil je zeker Kruis aan.

Kleine zebra geboren In de zoo werd gisteren een zebra geboren. Hij weegt 35 kilo. Je kunt hem al bezoeken in de stal. Binnen 3 weken mag hij naar buiten.

Stel de volgende vragen: • Waar wordt het woord titel nog gebruikt? (de titel van een boek, een film, een cd, een lied ...) • Hoe zou je een titel nog kunnen noemen? (een naam) • Waarom is het een goed idee om een tekst goed te bekijken voor je gaat lezen? (De titel en de foto’s of tekeningen vertellen vaak al veel over een tekst. Die geven je een idee waarover de tekst gaat. Het kan je helpen als je tijdens het lezen een stukje tekst niet goed begrijpt. Ook de plaats waar de tekst staat, kan je helpen: is het een boek, een krant, een bord, reclame ...?)

In 2004 werd de hoogste brug ter wereld geopend. De brug ligt in Frankrijk. De brug is meer dan 2 kilometer lang.

Bekijk de artikels. Lees ze nog niet!

Welk artikel zeker Prima, beginwil danjenu metlezen? lezen. Kruis aan.

2

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Hoogste brug ter wereld

Staat er een foto of een tekening bij de tekst? Voor het je lezen: Dan heb al een idee waarover de tekst kan gaan. Kijk eerst naar de Kun je ookgoed zien waar de tekst. tekst vandaan komt?

Boom in het park moet weg In het park staat een grote boom. Het is een eik. De eik is wel 18 meter hoog. Hij moet weg uit het park. Want hij kan omvallen. Morgen wordt hij omgehakt.

Boom in het park moet weg In het park staat een grote boom. Het is een eik. De eik is wel 18 meter hoog. Hij moet weg uit het park. Want hij kan omvallen. Morgen wordt hij omgehakt.

Aan de slag LEERWERKBOEK

28

Krant Oost-Vlaanderen

Druk aan de kust

28

Gisteren was het heel warm. Wel 30 graden! Daarom was het heel druk aan zee. Iedereen wilde van het mooie weer genieten. Iedereen wilde zwemmen en op het strand spelen.

Groot vuurwerk! Gisteren was er een groot vuurwerk. Het was de laatste dag van het feest. De stad bestaat 500 jaar. Dus was er een week lang feest. Veel mensen keken naar het vuurwerk. Ze hoorden harde knallen. En ze zagen mooie kleuren. Het feest is nu voorbij. Morgen is het weer een gewone dag.

Waarom koos je dat artikel? Schrijf op.

Waarover zou het artikel gaan? Schrijf op.

Lees het artikel.

Had je het goed geraden? £ ja

3

£ nee

Je wilt meer weten over … Welk boek kies je dan? Schrijf het nummer van het boek bij de zin.

42

Alles over

dieren

Hoe verzorg ik mijn kat?

Met Beer op stap

Pizza!

Blok 1

omgeving

Opdracht 2

Begeleid deze opdracht klassikaal. De leerlingen verkennen de artikels en bepalen zelf welk artikel ze graag willen lezen. Ze beargumenteren hun keuze en voorspellen waarover hun artikel zou kunnen gaan. Vervolgens lezen ze het artikel grondig en bepalen ze of hun voorspelling klopte. Bespreek de antwoorden van enkele leerlingen klassikaal.


Zich oriënteren op een tekst vooraleer hem te lezen.

Blok 1

omgeving

Krant Oost-Vlaanderen

Druk aan de kust Gisteren was het heel warm. Wel 30 graden! Daarom was het heel druk aan zee. Iedereen wilde van het mooie weer genieten. Iedereen wilde zwemmen en op het strand spelen.

Groot vuurwerk!

De inhoud van een tekst verkennen en voorspellen (aan de hand van de Gisteren titel,was de afbeelding ...) er een groot vuurwerk. Het was de laatste dag van het feest. De stad bestaat 500 jaar. vooraleer hem te lezen. Dus was er een week lang feest.

De leerlingen gaan vervolgens per aanpak aan de slag in hun leerwerkboek. Overloop eerst samen de opdrachten. • De leerlingen van aanpak 1 maken opdrachten 3 en 4 onder jouw begeleiding. • De leerlingen van aanpak 2 maken opdrachten 3 en 4 zelfstandig. • De leerlingen van aanpak 3 maken opdrachten 4 en 5 zelfstandig.

Veel mensen keken naar het vuurwerk. Ze hoorden harde knallen. En ze zagen mooie kleuren. Het feest is nu voorbij. Morgen is het weer een gewone dag.

Waarom koos je dat artikel? Schrijf op.

Waarover zou het artikel gaan? Schrijf op.

Lees het artikel.

Had je het goed geraden? £ ja

Opdracht 3

3

£ nee

Je wilt meer weten over … Welk boek kies je dan? Schrijf het nummer van het boek bij de zin.

Je wilt meer weten over ... Welk boek kies je dan? De leerlingen koppelen elk leesdoel aan een boek.

Alles over

dieren

Hoe verzorg ik mijn kat?

Met Beer op stap

Pizza!

Opdracht 4

De leerlingen lezen de titel en kijken naar de foto. Ze voorspellen waarover de tekst zou kunnen gaan. Vervolgens kruisen ze het stukje tekst aan dat bij de titel en de foto past.

De leerlingen lezen de titel en kijken naar de foto. Ze voorspellen waarover de tekst zou kunnen gaan. Vervolgens kruisen ze het stukje tekst aan dat bij de titel en de foto past.

2

3

4

Je wilt weten hoe je een zieke hond onderzoekt.

les Je wilt een Begrijpend lesleuk verhaal lezen. Begrijpend lezenJe wilt weten hoe je een pizza maakt. lezen

11 11

omgeving omgeving

Je wilt weten hoe je een kat verzorgt.

Blok Blok11

Opdracht 5

1

4 4

Lees de titel. Kijk naar de foto. Lees de titel. Kijk naar de foto. Waarover zou de tekst gaan? Denk na.

29

Waarover zou de tekst gaan? Denk na. Appeltaart Appeltaart

Bespreek de opdrachten klassikaal. Hoe zijn de leerlingen te werk gegaan? Wat lukte goed? Wat minder goed?

Welk stukje tekst past erbij? Welk stukje tekst past erbij? Kruis aan. Kruis aan.

Maak het deeg voor de taart. Maak deeginvoor de taart. Snij dehet appels stukjes. Snij Doe de de appels stukjesininstukjes. het deeg. Doe de deeg stukjes deeg. Zet het in in dehet oven. Zet het20 deeg in de oven. Wacht minuten. Zet dan de oven uit. Wacht minuten. Je taart20 is nu klaar! Zet dan de oven uit. Je taart is nu klaar!

Terugkijken 5 5

LEERWERKBOEK

Sara is jarig. Sara is jarig. Er is een groot feest. Er is eenvrienden groot feest. Al haar zijn er. Al haar eten vrienden zijn er.taart. Samen ze lekkere Samen eten ze lekkere taart. gekocht. Die heeft mama bij de bakker Die heeft bij de bakker Sara mag mama twee stukjes eten! gekocht. Sara mag twee stukjes eten!

Lees de titel. Kijk naar de foto. Lees de titel. Kijk naar de foto. Waarover zou de tekst gaan? Denk na. Waarover zou de tekst gaan? Denk na.

Treinen Treinen

Opdracht 6

Op stoom Op stoom

Dit is een evaluatieoefening. Besluit samen met de leerlingen: voor je een tekst gaat lezen, lees je de titel en bekijk je de afbeeldingen. Ze helpen je om de tekst beter te begrijpen. Je probeert ook te kijken waar de tekst vandaan komt of staat.

Welk stukje tekst past erbij? Welk stukje tekst past erbij? Kruis aan. Kruis aan.

In 1835 reed de eerste trein in België. In reedBrussel de eerste trein in België. Hij1835 reed van naar Mechelen. Hij reed naar Mechelen. Dat was van een Brussel stoomtrein. Dat was een stoomtrein. Uit de schoorsteen kwam veel rook. Uit schoorsteen kwam Nietde iedereen durfde mee.veel rook. Niet iedereen durfde mee. Veel mensen vonden die trein maar eng. Veel mensen vonden die trein maar eng.

Ze lopen naar de trein. Ze lopen de in, trein. Eerst staptnaar Daan dan zijn vader. Eerst stapt Daanman. in, dan zijn vader. ‘Zo!’, zegt een ‘Zo!’, zegt een man. ‘Waar gaat de reis naartoe?’ ‘Waar gaat de reis naartoe?’ ‘Naar Mechelen, naar oma’, zegt Daan. ‘Naar Mechelen, naar oma’, zegt Daan. ‘Want die viert een feest!’ ‘Want die viert een feest!’

Terugkijken Terugkijken 6 6

Wat doe je eerst? Wat doe je laatst? Wat doe je eerst? Wat doe je laatst? Schrijf een nummer van 1 tot 3.

Schrijf een nummer van 1 tot 3. Ik lees de tekst. Ik lees de tekst. Ik denk even na. Waar komt de tekst vandaan? Waarover zou de tekst gaan? Ik denk even na. Waar komt de tekst vandaan? Waarover zou de tekst gaan? Ik bekijk de titel en de afbeelding. Ik bekijk de titel en de afbeelding. 30 30

43


BLOK 1

LES 11

THEMA

basisles

begrijpend lezen

omgeving

MATERIAAL • allerlei soorten teksten (zie Praktische info) • leerwerkboek p. 28-30

PRAKTISCHE INFO • Selecteer vooraf een aantal teksten met duidelijke titels en afbeeldingen. Die heb je nodig bij opdracht 1. Maak daarvoor een selectie uit het aanbod in de leerkrachtassistent. Kopieer eventueel enkele teksten op A3-formaat of toon ze op je digibord. • Het is ook een goed idee om enkele teksten van B1Les5 opnieuw te gebruiken. Dat zorgt voor herkenbaarheid bij de leerlingen.

DIDACTISCHE INFO In deze les leren de leerlingen om eerst goed de titel van een tekst te lezen, de afbeeldingen te bekijken en te kijken waar de tekst staat of vandaan komt. Uit onderzoek blijkt immers dat goede lezers een tekst niet zomaar lezen. Voordat ze gaan lezen, verkennen ze de tekst: ze kijken waar hij vandaan komt, ze bekijken de illustraties en lezen de titel en de eerste zinnen. Op basis daarvan bedenken ze waarover de tekst zal gaan. Ze lezen hem daarna met meer aandacht, omdat ze benieuwd zijn of hun verwachtingen uitkomen. Zo pikken ze meer informatie op. Bij goede lezers is dat meestal een onbewust proces. In deze les leren de leerlingen die vaardigheid bewust toe te passen.

In de rugzak In B1Les5 leerden de leerlingen dat teksten op allerlei plaatsen kunnen voorkomen. Ze plaatsten een tekst bij de bijbehorende afbeelding.

En hierna In B1Les17 ervaren de leerlingen dat er verschillende soorten teksten bestaan. Ze leren teksten in te delen in ‘verhalen’ en ‘andere teksten’.

TIP • Laat de leerlingen ook in andere lessen voorspellingen maken over (informatieve) teksten. Bij de nabespreking kun je nagaan of de voorspellingen goed waren. • Laat de leerlingen tijdens een les muzische vorming een nieuwe cover van een leesboek uit de klas maken. Ze bedenken een nieuwe titel en maken een andere tekening.

44

50


VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Op basis van persoonlijke voorkeur en interesse een eigen keuze maken en die keuze uitleggen. • Onder begeleiding reflecteren op ervaringen en bevindingen.

AANDACHT VOOR WOORDEN • de tekst de woorden van een geschreven stuk Wie heeft deze tekst geschreven? • de titel de naam van een tekst of een boek: waarover een boek gaat, in één of enkele woorden gezegd Deze tekst wil ik zeker lezen, want hij heeft een spannende titel! • de afbeelding een prent, tekening of foto van iets of iemand Er stond een afbeelding van de computer in de folder. • het artikel een tekst in een krant of tijdschrift Dat artikel over de bever vond ik erg interessant. • de illustratie een tekening bij een tekst Zoek in dat tijdschrift een illustratie van een hond.

TALEN IN JOUW KLAS EN OM JE HEEN • Bekijk samen het actuele programma van de bioscoop. Ook daar spelen afbeeldingen en titels een grote rol! Merk op dat zulke filmtitels vaak in een andere taal zijn. • In Vlaanderen worden films in hun oorspronkelijke taal vertoond, met ondertiteling erbij. Je moet dus al goed kunnen lezen om zo’n film te volgen als je de taal niet spreekt. In andere landen (Duitsland, Frankrijk ...) worden de films vaak eerst in de eigen taal ingesproken. Als er in je klas leerlingen zijn die uit andere landen komen, kun je eens vragen hoe dat bij hen was.

45


BLOK 1

LES 12

THEMA

basisles

schrijven

omgeving

12

Wat ga je doen?

Blok 1

les

LESVERLOOP

omgeving

Schrijven Je schrijft een tekst bij een afbeelding.

Op verkenning LEERWERKBOEK

Op verkenning 1

50

Welke tekst hoort bij welke afbeelding? Verbind.

Opdracht 1

Waarom denk je dat? Vertel.

Maak klassikaal de opdracht in het leerwerkboek. Begeleid de leerlingen bij het lezen van de teksten en het zoeken naar de juiste afbeeldingen. Verwoord telkens duidelijk waarom een tekst bij een bepaalde afbeelding hoort.

Een big is een jong varken. De moeder van een big is een zeug. De vader van een big is een beer.

Uitleg

Mirte en Tom maken een spandoek. Daarop staat: Red onze speeltuin!

LEERWERKBOEK Lees samen de uitleg.

Lore is op weg naar huis. Plots ziet ze Simon. ‘Dag, Simon! Hoe gaat het?’

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT Papa en mama willen een nieuwe badkamer. Ze willen een rekje en een ligbad. Nu hebben we geen bad.

Blok1 1 Blok

Schrijven Schrijven

les les

12 12

Bespreek met de leerlingen: • Past deze tekst bij deze foto? • Hoe weet je dat? (jongen, bril, bruin haar, blauw hemd) • Wat lees je, maar zie je niet op de tekening? (hij heet Sam, hij is zes jaar, hij speelt graag voetbal)

omgeving omgeving

Uitleg Uitleg

Aan de slag

Bij een afbeelding kun je een tekst schrijven. Bij een afbeelding kunerjeopeen schrijven. Die tekst legt uit wat detekst afbeelding staat. Dietekst tekstzegt legt soms uit wat er wat op de De ook je afbeelding er nog meerstaat. bij kunt bedenken. De tekst zegt soms ook wat je er nog meer bij kunt bedenken. Hier is een voorbeeld: Hier is een voorbeeld:

Wat zie je? Wat zie zie je je?niet? Wat Wat zie je niet?

31

Sam is zes jaar. Sam is zes jaar. Hij draagt een bril. Hij draagt een bril. Hij heeft bruin haar. Hij heeft bruin haar. Hij draagt een blauw hemd. Hij draagt een blauw hemd. Sam speelt graag voetbal. Sam speelt graag voetbal.

De leerlingen werken in duo's per aanpak. Bied ondersteuning waar nodig. • De leerlingen van aanpak 1 maken opdrachten 2 en 3. • De leerlingen van aanpak 2 en aanpak 3 maken opdrachten 3 en 4.

Aan Aan de de slag slag 2 2

LEERWERKBOEK

Wat zie je? Wat zie Vertel het je? aan je maatje.

Vertel het aan je maatje.

Opdracht 2

Schrijf 2 woorden bij de afbeelding. Schrijfdan 2 woorden bij de afbeelding. Maak een zin. Maak dan een zin.

De leerlingen verwoorden in duo’s wat ze op de afbeelding zien. Daarna werken ze individueel: ze schrijven twee woorden die bij de afbeelding passen en vormen met die woorden een zin. Opdracht 3

De leerlingen verwoorden in duo’s wat ze op de afbeelding zien. Daarna werken ze individueel. Bij elke afbeelding schrijven ze een passende zin.

3

Wat zie je?

Vertel het aan je maatje. 32 32

46

Schrijf een zin bij elke afbeelding.

Blok 1

omgeving

Voor de leerlingen van aanpak 1 is het eerst verwoorden een belangrijke stap in het schrijfproces. Sta daar voldoende bij stil. Moedig leerlingen van aanpak 3 op hun beurt aan om complexere zinnen te vormen.


Een tekst schrijven bij een afbeelding (tekening of foto).

Opdracht 4

De leerlingen werken individueel. Ze kijken goed naar de afbeeldingen en plaatsen ze in de juiste volgorde. • De leerlingen van aanpak 2 schrijven daarna bij elke afbeelding afzonderlijk een zin. • De leerlingen van aanpak 3 schrijven een samenhangend verhaal. Vertel dat ze moeten letten op de verbindingen tussen de zinnen en dat ze in hun verhaal ook iets moeten vermelden dat je niet op de afbeeldingen kunt zien.

Leerlingen die snel klaar zijn, maken de extra opdracht. In les 6 bedachten de leerlingen in groep een verhaal bij een afbeelding. Dat gebeurde mondeling. Nu proberen ze zelf een verhaal op te schrijven.

Blok 1

Extra opdracht

les

Schrijven

4

12

omgeving

Zet in de juiste volgorde.

33

Schrijf een zin bij elke afbeelding. Schrijf een verhaal.

Terugkijken LEERWERKBOEK Opdracht 5

Bespreek opdracht 3 klassikaal. Duid een leerling aan. De leerling leest een zin voor die hij schreef bij een van de afbeeldingen. De andere leerlingen wijzen de afbeelding aan waarbij de zin past. Zorg dat er zeker een leerling van elke aanpak aan bod komt. Opdracht 6

Blok 1

omgeving

Dit is een evaluatieoefening. Bespreek kort wat de leerlingen hebben aangekruist. Laat hen verwoorden waarom ze die keuze hebben gemaakt.

Terugkijken 5

Lees een zin van opdracht 3 voor.

De andere leerlingen wijzen de juiste afbeelding aan.

6

De juiste tekst bij een afbeelding zoeken vond ik ... £ makkelijk.

£ moeilijk.

Een tekst bij een afbeelding schrijven vond ik ... £ makkelijk. £ leuk.

£ moeilijk. £ niet leuk.

Extra opdracht Schrijf een verhaal.

34

Kies de eerste zin.

In het bos woonde een heks.

Er was eens een groene beer.

Op een dag had de wolf zin in een hapje.

Er was eens een oude koning.

Terugkijken 5

Lees een zin van opdracht 3 voor.

Blok 1

omgeving

35

De andere leerlingen wijzen de juiste afbeelding aan.

6

De juiste tekst bij een afbeelding zoeken vond ik ... £ makkelijk.

£ moeilijk.

Een tekst bij een afbeelding schrijven vond ik ... £ makkelijk. £ leuk.

£ moeilijk. £ niet leuk.

Extra opdracht Schrijf een verhaal. Kies de eerste zin.

47


BLOK 1

LES 12

THEMA

basisles

schrijven

omgeving

MATERIAAL leerwerkboek p. 31-35

DIDACTISCHE INFO Goede lezers denken na over de titel van een tekst, bekijken de bijbehorende afbeeldingen en leggen voortdurend verbanden tussen wat ze zien en wat ze lezen. Bij het schrijven van een tekst houd je daar ook rekening mee: door bij een afbeelding een verduidelijkende tekst te zetten (of andersom), zal de boodschap duidelijker overkomen. Het is dus belangrijk dat de leerlingen inzicht krijgen in die samenhang tussen tekst en afbeelding: het maakt van hen betere lezers en betere schrijvers.

In de rugzak • In B1Les6 hebben de leerlingen samen een verhaal bedacht: om de beurt voegden ze mondeling een zin toe. Dat verhaal maakten ze aan de hand van de afbeelding en een beginzin. • In B1Les11 hebben de leerlingen een tekst goed leren bekijken (titel, afbeeldingen) alvorens hem te lezen. Deze schrijfles ligt in het verlengde daarvan: ze schrijven een passende tekst bij een afbeelding.

En hierna In B2Les4 verzinnen de leerlingen een titel bij een verhaal of een boek.

48

50


VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Samenwerken met anderen rond een gemeenschappelijk idee of doel. • Eigen creatieve ideeën ontwikkelen en uitwerken. • Na afloop aangeven welke taken men moeilijk of gemakkelijk vond en daaruit leren.

TIP Laat de leerlingen enkele zinnen schrijven bij foto’s van een uitstap of een activiteit in de klas. Handig voor de schoolwebsite of het schoolkrantje! Zo leren de leerlingen dat schrijven geen activiteit is die zich tot de school beperkt: iedereen kan nu hun tekst lezen!

AANDACHT VOOR WOORDEN de afbeelding een voorstelling van iets of iemand Op die postzegel zie je een afbeelding van de koning.

49


BLOK 1

LES 13

THEMA

vervolgles

technisch/vloeiend lezen

omgeving

50

LESVERLOOP Op verkenning Vertel dat de leerlingen van aanpak 1 en 2 de tekst Ridders in het bos nogmaals zullen lezen. De nadruk ligt nu op het vloeiend lezen van de tekst.

Ridders in het bos

De leerlingen van aanpak 3 gaan de tip van het vloeiend lezen toepassen op een nieuwe tekst: een fragment uit het boek Vals beschuldigd.

Hou jij van ridders? Wil je een ridder ontmoeten? Heb je zin om met een zwaard te vechten? Kom dan in de herfst naar het kampeerbos! Op maandag start onze ridderweek.

Lesdoel bespreken • Woorden met een vaste stukje vooraan (1) goed en vlot lezen. • Woorden die bij elkaar horen, bij elkaar lezen.

Wat is het kampeerbos? Het kampeerbos is een groot terrein in de natuur. Er staan houten huisjes tussen de bomen. En er zijn veldjes om je tent op te zetten. Er is een ondiep meertje om in te zwemmen. In onze winkel kun je vers brood voor je ontbijt krijgen.

Uitleg

Wie zijn wij? Wij zijn: boer Bram, Ellie en Jens. Boer Bram is de baas. Ellie staat in de winkel en Jens doet klusjes. We ontvangen je graag!

Vloeiend lezen > modelen Laat een leerling van aanpak 3 een stukje uit de tekst Ridders in het bos vloeiend voorlezen. Dat mag het digibordfragment uit de vorige les zijn of een zelfgekozen stukje. Laat de leerlingen meelezen in hun leerwerkboek. Wijs na het voorlezen op tip 6: Lees woorden die bij elkaar horen, bij elkaar. Herhaal waar het bij die tip om gaat. Bespreek kort hoe dat bij het voorgelezen fragment te horen was.

Voor wie is de ridderweek?

Werkinstructie leerwerkboek plus p. 12 en 13 | Vloeiend & vlot p. 67 tip 6

Voor helden van 7 tot 10 jaar. Ouders zijn ook welkom.

Wat kun je gaan doen? • ontdek het bos op een paard • maak zelf een harnas • verf een schild • ontsnap aan de boze ridder • vecht met een zwaard • ontsteek een kampvuur • ontwerp een burcht • en nog veel meer …

Werkinstructie leerwerkboek basis p. 36 | Vloeiend & vlot p. 6-9, p. 67 tip 6

Aan de slag

Wil je meedoen aan deze week? Geef je op bij Ellie in de winkel. Of ga naar www.kampeerbos.be

LEERWERKBOEK Zelfstandig werken Help alleen leerlingen die zonder jouw hulp niet verder kunnen.

M4

Wat hoort bij elkaar?

67

Lees woorden die bij elkaar horen, bij elkaar. In een zin staan vaak groepjes woorden die bij elkaar horen. Spreek die woorden bij elkaar uit. Stop bij het lezen niet midden in een groepje woorden. Achter in de tuin zag ik een oude fiets staan. Kies in lange zinnen goede adem-momenten. Bij een lange zin wil je soms even rusten en kort ademhalen. Dat kan altijd bij een komma, en vaak ook op andere plekken. Maar: doe dat niet midden in een groepje woorden. Ik wil graag weten | wie de schrijver van dat boek is.

9789463681544_studio_vv_M4.indd 67

50

1/05/2020 15:23:34

Na het maken van de opdrachten kunnen de leerlingen verder oefenen in Vloeiend & vlot.


Een tekst op AVI M4 correct, vlot en vloeiend lezen met begrip. Correct en vlot lezen: woorden met een vast stukje vooraan (1). Vloeiend lezen: woorden die bij elkaar horen, bij elkaar lezen.

Terugkijken

Blok 1

Technisch lezen

Lesdoel nabespreken Laat leerlingen van aanpak 1 en 2 een stelling voorlezen uit opdracht 1. Spoor hen aan om de zin vloeiend voor te lezen. De leerlingen van aanpak 3 moeten ook hun mening kunnen zeggen. • Is het gelukt om de zin vloeiend voor te lezen? Hebben andere leerlingen de stelling goed begrepen? • Is de leerling het eens of oneens met de stelling? Wat vinden de andere leerlingen? Vloeiend lezen > laat horen Laat enkele leerlingen van aanpak 1 en 2 een stukje tekst uit deze les voorlezen. Om dat aantrekkelijker te maken, kun je gebruikmaken van de leesstoel. Leerlingen van aanpak 3 kun je uitnodigen om een stukje voor te lezen uit de tekst die zij in hun leerwerkboek plus gelezen hebben. Of laat hen kort iets over die tekst vertellen aan de andere leerlingen.

Extra leestijd In de vorige vervolgles technisch/vloeiend lezen (les 7) heb je het leeslogboek en het leesboek Het geheim van ridder Berend 36 geïntroduceerd. Niet alle leerlingen zullen meteen gebeten zijn om het leesboek over ridder Berend te lezen. Het is belangrijk dat leerlingen de kans krijgen om kennis te maken met verschillende soorten boeken, om zo hun smaak verder te ontwikkelen. Start ook deze Extra leestijd met het voorlezen uit een verhalend boek, een stripverhaal, een informatief boek, een kijk- en zoekboek … Voer, na het voorlezen, een gesprek over het fragment dat je voorlas. Ga in op het beleven, het waarderen, de inhoud (afhankelijk van het genre van het voorgelezen fragment): • Wat vind je van de illustraties? • Spreekt de inhoud je aan? Wat weet je er al van? Wat wil je nog meer weten? • Zou je ook iets willen beleven zoals in het verhaal? Hou je van een spannend/grappig/fantasie verhaal? • …

omgeving

Wat ga je doen?

les

13

Je leest woorden met een vast stukje vooraan (1). Je leest woorden die bij elkaar horen, bij elkaar (tip 6). Je past dat toe op de tekst Ridders in het bos.

Aan de slag 1

Wat vind jij? Kruis aan.

2

Ik vind het elke dag ontzettend leuk op school.

£ eens

£ oneens

Een onweer is net als vuurwerk.

£ eens

£ oneens

Bij het ontbijt moet je altijd brood met kaas eten.

£ eens

£ oneens

Onkruid heeft in de zomer mooie bloemen.

£ eens

£ oneens

Ik kan versjes goed onthouden.

£ eens

£ oneens

Ik voel me vaak onzeker.

£ eens

£ oneens

Lees de tekst Ridders in het bos.

Kies daarna een stukje uit de tekst. Lees dat vloeiend voor aan je maatje. Lees de woorden die bij elkaar horen, bij elkaar. 67, tip 6

3

Lees met de zandloper de woorden goed en vlot. Zet een streep tot waar je komt. struik ballen onthoud begin herfst

mist zacht krib vonk ontsnap

blauw ontdekken boei leuke vlinder

onecht knopen boomhut ondanks kroon

nagel stenen voordeur sneeuw oneens

schram parkje na ontploffen krans

kommen onkruid leeuw beloof spreek

sterk web scheur niets zonk

Oefen de rijtjes nog een keer. Lees dan weer goed en vlot met de zandloper. Zet een streep tot waar je nu komt.

Heb je nog tijd? Oefen in Vloeiend & vlot.

6-9

Het geheim van ridder Berend Isabel Versteeg

9789463681568_studio_lb_M4_avontuur_bw.indd 1

23/04/2020 7:54:19

Plaats het boek waaruit je voorlas, centraal in de klas. Vertel ook aan de leerlingen over het boek jij de komende periode wilt lezen. Bij de keuze van een boek is het zeker voor zwakke lezers belangrijk om het leestechnisch niveau lager te houden dan het instructieniveau. Het hoofddoel van het vrij lezen is immers plezier beleven.

51


BLOK 1

LES 13

THEMA

vervolgles

technisch/vloeiend lezen

omgeving

MATERIAAL • • • • •

leerkrachtassistent Vloeiend & vlot M4 p. 6-9, p. 67 tip 6 leerwerkboek basis p. 36, tekst p. 23 en 24 leerwerkboek plus (aanpak 3) p. 12 en 13 leesboek Het geheim van ridder Berend

DIDACTISCHE INFO De leerlingen hebben in de basisles woorden met een vast stukje vooraan (1) geoefend op correct en vlot lezen. In deze vervolgles leggen leerlingen zich toe op het vloeiend lezen. De leerlingen van aanpak 1 en 2 doen dat aan de hand van de tekst Ridders in het bos, die ze eerder geoefend hebben op correct en vlot lezen. De leerlingen van aanpak 3 doen dat aan de hand van een nieuwe tekst in hun leerwerkboek plus.

OP RONDE Controleer of opdrachten 1, 2 en 3 duidelijk zijn voor de leerlingen. Zo niet, licht ze dan toe. Bespreek ze ook klassikaal bij het terugkijken op de les. Controleer of opdrachten 2, 3 en 4 duidelijk zijn. De leerlingen moeten eerst de tekst helemaal zelf lezen, vervolgens de grijze zinnen met een maatje en tot slot de hele tekst met een maatje.

NOG ANDERE STRUIKELWOORDEN? Het doel van de vervolgles is het correct en vlot lezen van het nieuwe woordtype en het toepassen van de tip voor vloeiend lezen. Formuleer dat doel ook voor de leerlingen. Wanneer leerlingen vragen naar de betekenis van woorden, geef dan kort uitleg. Dat kun je doen door een contextzin te geven of door een afbeelding te tonen. Woorden waarvan je de betekenis wilt laten consolideren, bied je het best herhaald aan in andere lessen. Mijn woordenblad! is een geschikte werkvorm om de woorden te verdiepen en te consolideren.

52

50


les

13

omgeving

plus

Wat ga je doen?

MATERIAAL

Je leest woorden die bij elkaar horen, bij elkaar (tip 6). Je past dat toe op de tekst Vals beschuldigd.

Aan de slag 1

2

Lees de grijze zinnen in de tekst vloeiend voor. Let daarbij op de tip.

Bekijk de tekst bij opdracht 2. Waar komt de tekst vandaan? Kruis aan. De tekst komt: £ uit een krant £ uit een tijdschrift £ uit een informatieboek

omgeving

Blok 1

Blok 1

Technisch lezen

Lees de hele tekst met je maatje.

Lees om de beurt een stukje aan elkaar voor. Let daarbij op de tip. 67, tip 6

£ uit een leesboek £ van het internet £ uit een folder

Ik begrijp & ik vind

Lees de tekst.

3

Kruis aan. £ Moes, Sofie, Daan en Amina hebben een plan. £ Sofie wil graag nog een keer naar het spookpaleis. £ Alleen Moes, Sofie en Daan mogen weten wat het plan is.

Sofie gaat met Moes en Daan op vakantie naar Marokko. Sofie ontmoet er een echte sprookjesprins, die haar een speciale ketting laat zien. Maar deze ketting, die het ongeluk tegenhoudt, is opeens verdwenen! Tot hun verbazing krijgen Sofie en haar vrienden

Sofie vertelt Amina niet de waarheid.

Daar heeft ze eigenlijk meteen spijt van. Aan welke zin zie je dat? Zet daar een streep onder.

daarvan de schuld. Ze willen maar één ding: de ketting terugvinden ...

4

‘Ons actieplan,’ zegt Moes. Hij neemt stift en papier van Sofie over. Hij schrijft op: 1: paleis van Boekar doorzoeken

vlug. Oei, nu liegt ze ook nog tegen Amina. ‘En waarheen dan?’ vraagt Amina. ‘Laat eens lezen.’ Moes gaat op het papier zitten. ‘Geheim,’ zegt hij. ‘Flauw, hoor,’ zegt zijn moeder. ‘De soek staat er zeker niet op? Jammer. Vandaag wilde ik jullie die markt laten zien. Móét je geweest zijn als toerist.’ Daan springt op. ‘De soek staat er wel op!’ zegt hij. Sofie grijpt de doek en stopt hem vlug onder het matras.

In de tekst staat de zin: Sofie voelt een rilling over haar rug gaan. Wanneer voelde jij een rilling over je rug gaan? Schrijf op.

Annemiek Neefjes, Vals beschuldigd, Uitgeverij Leopold, 2012

Sofie voelt een rilling over haar rug gaan. Ze moet dus nog een keer dat spookpaleis in. ‘Wat nog meer?’ gaat Moes verder. ‘Wat zijn jullie aan het doen?’ Amina leunt tegen de deurpost. ‘We schrijven op waar we allemaal naartoe willen,’ bedenkt Sofie

Welke zin past bij de tekst?

Heb je nog tijd? Lees dan in je boek.

12

13

53


BLOK 1

LES 14

THEMA

basisles

woordenschat

omgeving

Woordenschat

LESVERLOOP

omgeving

Wat ga je doen?

Blok 1

les

14

Je leert hoe je nieuwe woorden kunt leren en hoe je woorden beter kunt leren kennen. Je leert hoe je een ‘paraplu’ maakt.

Op verkenning BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Op verkenning 1

50

Luister goed naar het verhaal.

Opdracht 1

?

Wat zit er nog in de boodschappentas van papa? Schrijf op de kleine kaartjes.

Kijk naar de paraplu in de klas.

1. Lees het fragment ‘Boodschappentas’ voor: Grombol is bij Wouter. Er staat een grote boodschappentas van papa op tafel. Grombol heeft honger. Hij wil nieuwe woorden eten. Hij grabbelt in de tas. Hij voelt iets ... Het is hard, zwaar en koud. Het uiteinde van het voorwerp is dikker. Wouter weet wat het is: dat is een sleutel! Dat kent Grombol niet. Wouter haalt de sleutel uit de tas. Kijk, hiermee kun je bouten vastmaken. De bout van deze stoel. Een sleutel is een soort gereedschap! Grombol kijkt sip. Die sleutel kan hij niet opeten. Maar Wouter weet raad: Grombol kende het woord ‘sleutel’ nog niet. Wouter neemt een blad en schrijft er ‘sleutel’ op. Hij geeft het blad aan Grombol. Grombol eet het woord met smaak op.

Vul de kaart in de paraplu aan.

Uitleg Soms kun je dingen één naam geven: banaan, appel … Soms kun je met één woord veel dingen bedoelen: fruit. Maak er een paraplu van. Bovenaan staat het parapluwoord. Onderaan staan de woorden die allemaal bij dat parapluwoord passen.

Controleer of de leerlingen het verhaal goed hebben begrepen. • Wat heeft de papa van Wouter gekocht? • Wat kun je ermee doen?

fruit

banaan

peer appel

kiwi

37

2. Vertel de leerlingen dat je de boodschappentas van de papa van Wouter hebt meegebracht (zie Praktische info). Roep een leerling naar voren die in de tas mag voelen. De leerling grijpt een voorwerp vast en beschrijft het zonder te zeggen wat hij denkt dat het is. De andere leerlingen raden welk voorwerp het kan zijn. Op jouw teken wordt het voorwerp uit de zak gehaald en benoemd. • Wie had het juist geraden? Hoe wist je dat? • Ken je dit voorwerp? Waarvoor dient het? • Was het moeilijk/gemakkelijk om te raden? • Was het moeilijk/gemakkelijk om te beschrijven? Herhaal dat tot de boodschappentas leeg is. 3. Toon de paraplu. Hang de kaartjes met de woorden aan de paraplu (de sleutel, de hamer, de schroevendraaier, de tang). Toon vervolgens de zaag. • Wat is dit? Waarvoor dient dit? Toon ook het kaartje met ‘de zaag’ erop. • Mag dit kaartje ook aan de paraplu? Waarom wel/niet? Doe hetzelfde met de beitel en de beker. Lok een discussie uit. • Waarom hoort ‘de beker’ er niet bij en ‘de zaag’ en ‘de beitel’ wel? • Hoe noemen we alle voorwerpen die aan de paraplu hangen? (het gereedschap) Stop de woordkaart ‘het gereedschap’ in het mapje op de paraplu. Laat de leerlingen verwoorden wat het woord betekent.

LEERWERKBOEK De leerlingen vullen de woordkaarten aan. Doe eventueel nog een keer mee op het bord.

54


Het verband tussen koepelwoorden en de onderliggende begrippen ervan inzien. Koepelwoorden en onderliggende begrippen hanteren. Gericht voorwerpen omschrijven.

Uitleg LEERWERKBOEK

Uitleg

Lees samen de uitleg.

Soms kun je dingen één naam geven: banaan, appel … Soms kun je met één woord veel dingen bedoelen: fruit. Maak er een paraplu van. Bovenaan staat het parapluwoord. Onderaan staan de woorden die allemaal bij dat parapluwoord passen.

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT Wijs op het voorbeeld: • Welk woord zou je nog aan deze paraplu kunnen hangen? • Zou ‘yoghurt’ erbij kunnen? Waarom wel/niet?

fruit

banaan

peer appel

kiwi

37

Je kunt de afgebeelde paraplu ook opbouwen met de paraplu en de woordkaartjes in de klas. omgeving

Aan de slag 2

Opdracht 2

les

14

Vul de paraplu aan.

Vul klassikaal de twee woordenparaplu’s aan.

sport

Opdracht 3

De leerlingen maken een paraplu in heterogene duo’s. Ze werken zelfstandig. Reik eventueel zelf een koepelwoord aan: speelgoed, kleren, feesten ... Benoem dat voor de leerlingen als parapluwoord. De leerlingen zoeken samen vier woorden die aan de paraplu kunnen hangen. Controleer of het koepelwoord niet te ruim of te eng is. Ga ook na of alle onderliggende woorden passen bij het koepelwoord.

omgeving

Bedenk samen een paraplu.

- Kies het parapluwoord. - Zoek vier woorden die je aan de paraplu kunt hangen.

Stel vooraan enkele echte paraplu’s met woordkaarten op als voorbeeld. Extra opdracht

l

Leerlingen die snel klaar zijn, maken zelf een woordenparaplu op het kopieerblad (zie leerkrachtassistent). Een klasgenoot probeert het parapluwoord te raden. Nog even tijd? Laat de leerlingen die de extra opdracht hebben gemaakt hun resultaat tonen aan de hand van de paraplu in de klas. Bespreek.

Terugkijken LEERWERKBOEK

blauw 3

3

Bedenk samen een paraplu.

4

Ga naar

38

Terugkijken - Kies het parapluwoord. - Zoek vier woorden die je aan de paraplu kunt hangen.

omgeving

omgeving

Mijn woordenblad! .

- Kies samen een woord. - Maak een paraplu. Schrijf er ook andere woorden bij.

5

Wat vond je ervan? Kruis aan.

Een paraplu maken met woorden vind ik £ moeilijk. £ gemakkelijk. Een paraplu maken met woorden vind ik £ leuk. £ niet leuk.

Extra opdracht Terugkijken Maak zelf een paraplu. 4

Je mag het parapluwoord nog niet schrijven. Mijn woordenblad! . Ga Kan naar je maatje het woord vinden?

Terugkijken - Kies samen een woord.

Opdracht 5

Dit is een evaluatieoefening. De leerlingen maken deze oefening individueel. Laat enkele leerlingen hun antwoorden voorlezen en toelichten. Vraag telkens waarom de leerlingen voor een bepaald antwoord kozen.

Bedenk samen een paraplu.

- Kies het parapluwoord. - Zoek vier woorden die je aan de paraplu kunt hangen.

Opdracht 4

Neem Mijn woordenblad! erbij. • Ken je dit blad nog? Wat zien we er allemaal op? Spreek samen af met welk woord alle leerlingen een paraplu gaan maken in het middelste vak. Dat kan een woord zijn uit de linker- of de rechterkolom. Het mag als koepelwoord (op de paraplu) of als ondergeschikt woord (op een kaartje aan de paraplu) dienen.

grœn Blok 1

3

Blok 1

Vul de paraplu aan.

Blok 1

LEERWERKBOEK

Blok 1

Aan de slag

Woordenschat

- Maak een paraplu. Schrijf er ook andere woorden bij.

4 5

Mijn woordenblad! . Ga naar Wat vond je ervan?

39

Kruis aan. - Kies samen een woord. -Een Maak een paraplu. Schrijf er ookvind andere paraplu maken met woorden ik woorden bij. £ moeilijk. £ gemakkelijk.

5

Wat vond maken je ervan? Een paraplu met woorden vind ik Kruis aan. £ leuk.

£ niet leuk.

Een paraplu maken met woorden vind ik £ moeilijk. £ gemakkelijk.

Extra opdracht

Een paraplu maken met woorden vind ik Maak £ leuk.zelf een£paraplu. niet leuk. Je mag het parapluwoord nog niet schrijven. Kan je maatje het woord vinden?

Extra opdracht

Maak zelf een paraplu.

Je mag het parapluwoord nog niet schrijven. Kan je maatje het woord vinden?

39

55


BLOK 1

LES 14

THEMA

basisles

woordenschat

omgeving

MATERIAAL • boodschappentas met daarin een sleutel, een hamer, een tang en een schroevendraaier, een zaag, een beitel en een beker • grote paraplu of tuinparasol in een houder • plastic mapje (te bevestigen op de paraplu) • touwtjes met wasknijpers • kopieerblad woordkaarten (zie leerkrachtassistent) • kopieerblad paraplu (zie leerkrachtassistent) • Mijn woordenblad! • leerwerkboek p. 37-39

PRAKTISCHE INFO • Maak vooraf de woordkaarten. Schrijf het woord en plak er eventueel een afbeelding bij. Je vindt de woordkaarten ook in de leerkrachtassistent. • Noteer ‘het gereedschap’ op een grotere woordkaart. • Hang touwtjes aan de uiteinden van de baleinen van de paraplu. Onderaan de touwtjes bevestig je een wasknijper waaraan je de woordkaarten hangt. • Plak op de paraplu een plastic mapje. Daar kun je de grote woordkaart in schuiven.

DIDACTISCHE INFO In de vorige lessen ontdekten de leerlingen hoe een woordweb kan helpen om nieuwe woorden te leren. In deze les leren ze gebruik te maken van de woordenparaplu, een model waarbij de relatie tussen koepelwoorden en onderliggende woorden snel duidelijk wordt. Studio taal schenkt bewust en systematisch aandacht aan woorden. Via grafische modellen zoals het woordweb en de woordenparaplu kunnen woorden sneller en beter worden opgeslagen. Via die modellen wordt de relatie tussen verschillende woorden duidelijk.

In de rugzak In B1Les1 hebben de leerlingen een woordweb gemaakt als hulpmiddel om voorkennis te activeren en nieuwe woorden te leren. Ze maakten ook kennis met de ik-tafel.

En hierna In B2Les6 benoemen de leerlingen onderdelen van dingen die op een afbeelding staan. Ook sommen ze verschillen en gelijkenissen op door aandachtig naar afbeeldingen te kijken.

56

50


VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Actief exploreren en zo ervaren hoe bepaalde dingen in elkaar zitten, werken of samenhangen. • Strategieën inzetten om informatie te verwerken: aanzet tot leren leren via de woordenparaplu. • Een vertrouwde of aangeleerde oplossingswijze gebruiken als opstap om zelf een nieuwe taak te volbrengen. • Kritisch reflecteren en een aanpak bijsturen wanneer blijkt dat die niet werkt.

AANDACHT VOOR WOORDEN Deze les bevat heel wat woorden die misschien nieuw of moeilijk zijn voor de leerlingen (schroevendraaier, gereedschap, bout ...). Maak die woorden zichtbaar in de klas en zet er een woordkaart bij.

TALEN IN JOUW KLAS EN OM JE HEEN • Geef leerlingen de kans om de woorden ook in hun thuistaal te noteren op Mijn woordenblad!. Ook tijdens het benoemen van de voorwerpen bij opdracht 1 kun je de thuistaal van anderstalige leerlingen toelaten. Taalgenoten kunnen de leerlingen dan helpen om iets in het Nederlands uit te leggen. Dat heeft een zeer positief effect op het zelfbeeld van de leerlingen met een andere thuistaal en maakt de andere leerlingen vertrouwd met meertaligheid. • De benamingen van het materiaal in de boodschappentas van papa bieden bovendien de gelegenheid om ook andere woorden te laten weerklinken voor die instrumenten. In Vlaanderen kennen mensen een ‘schroevendraaier’ bijvoorbeeld ook als een ‘turnavies’, ‘toernavies’ ... Weten de leerlingen uit welke taal dat woord eigenlijk komt? (Frans: het woord bestaat uit ‘tourne’ (draai) en ‘vis’ (vijs). Zelfs het Turkse woord lijkt erop: tornavida!)

57


BLOK 1

LES 15

THEMA

basisles

technisch lezen

omgeving

25

LESVERLOOP Op verkenning Bekijk samen de tekst Wedstrijd in de tent. Lees de eerste twee zinnen voor. • Waaraan denk je als je dit leest? • Om wat voor soort tekst zou het gaan? (een uitnodiging)

Wedstrijd in de tent Doe mee en win! Sta je graag uren in de keuken? Is koken het liefste wat je doet? Doe dan mee met onze wedstrijd: Koken in het kampeerbos.

Inzoomen op Lees het fragment in de leerkrachtassistent vloeiend voor. Toon de versie waarin de woorden gemarkeerd zijn. Lees die woorden nogmaals hardop voor. Bespreek: • Wat valt op als we deze woorden lezen/zeggen? Horen we e in de? • Bij deze woorden zien we de letter e, maar we spreken die e uit als in de en het.

Wat moet je doen? Alle jonge koks nemen een helper mee. Samen kook je zo lekker als je kunt. Maar let op! Je kookt een maaltijd in één pot. Dat doe je op een brander met maar één pit.

Wanneer? Woensdag om vijf uur.

Waar? In de grote tent naast de winkel. Daar staan branders klaar. En ook potten, lepels en messen. Dus: alles wat je nodig hebt!

Lesdoel bespreken • Woorden met doffe e goed en vlot lezen. • Je stem gebruiken om een tekst boeiender te maken.

Uitleg WEDSTRIJD ‘KOKEN IN HET KAMPEERBOS’ Deze maaltijd is gekookt door:

Wat ga je koken? Dat weet je nog niet … In de tent ligt eten voor je klaar. Groente, vis, vlees en tofoe. Jij maakt een keuze. Jij maakt er iets lekkers van (of niet).

Alle mensen van het kampeerbos mogen komen proeven. Er staan lange tafels klaar waar ze aan kunnen eten. Zij mogen ook stemmen. Ze geven op een blad papier aan hoe lekker het eten is. Jens neemt dit mee in zijn keuze voor de winnaar.

Vloeiend lezen > tip Bekijk samen met de kinderen het filmpje dat bij tip 9 hoort.

Hoe smaakt deze maal tijd? heerlijk best lekker niet zo lekker vies!

Wie gaat jouw maaltijd eten?

Mag deze kok nog eens koken voor jou? wel elke dag voor een keertje echt niet!

Wat kun je winnen? - De eerste prijs: een brander met twee pitten. - De tweede prijs: het kookboek ‘Leer lekker koken’. Verlies je? Dan krijg je een maaltijd uit blik!

Vloeiend lezen > modelen Lees het fragment op het digibord voor met de juiste intonatie. De leerlingen playbacken mee terwijl de tekst wordt voorgelezen. Een leerling van aanpak 3 leest het fragment voor. Werkinstructie leerwerkboek plus p. 16 en 17 | Vloeiend & vlot p. 68 tip 9

Wie kan er meedoen? Ieder kind vanaf 8 jaar. Neem wel een ouder mee als hulpje.

M4

Woordenschat > struikelwoorden Bespreek de woorden brander met één pit en tofoe.

woorden met een doffe e

10

Soms zie je in een woord een e, die klinkt zoals in de en het. Dat is een doffe e. Het stukje met die e krijgt geen nadruk. Staat aan het einde van een woord één e? Dat is altijd een doffe e.

Stimuleer de leerlingen om goed te oefenen met de zandloperoefening. Spreek met hen af dat je, tijdens het terugkijken, een aantal leerlingen een leesbeurt zal geven. Op die manier kunnen ze laten zien hoe goed ze lezen. Correct en vlot lezen > woordtype Toon het filmpje over woorden met een doffe e.

sleutel grote grootste adem

M4

boter wandel slepen

mezelf terecht plezier

woorden met een doffe e

11

9789463681544_studio_vv_M4.indd 10

|| | | |

rode wekker druiven sleutel appel

1/05/2020 15:23:12

|| | | |

ader anker stengel bodem bliksem

snelste slimste kleinste liefste eerste

meloen meneer pedaal terug tehuis

De dokter prikt bloed uit een ader in mijn arm. Deze plant heeft een lange stengel met veel blaadjes eraan. Het schip zonk naar de bodem van de zee. Het pedaal van mijn fiets is stuk. Daarom kan ik niet hard trappen. De oude man woont in een tehuis. Ze zorgen er goed voor hem.

9789463681544_studio_vv_M4.indd 11

58

Correct en vlot lezen > inoefenen Woordrijtjes uit Vloeiend & vlot, p. 10 en 11 hardop lezen. voor-koor Bouw de woordrijtjes op p. 10 woord voor woord op. voor-koor Lees rijtje voor rijtje in zijn geheel. voor-koor Lees de woorden nogmaals in rijtjes of lees ze in regels. Herhaal dezelfde stappen met de woorden op p. 11. zelf Hussel daarna de rijtjes of alle woorden door elkaar. Laat de leerlingen samen of individueel de woorden lezen. Spreek met hen af dat je, tijdens het terugkijken, een aantal leerlingen een leesbeurt zal geven. Op die manier kunnen ze laten zien hoe goed ze lezen. Werkinstructie leerwerkboek p. 42 | Vloeiend & vlot p. 10-13

1/05/2020 15:23:12


Een tekst op AVI M4 correct, vlot en vloeiend lezen met begrip. Correct en vlot lezen: woorden met een doffe e. Vloeiend lezen: je stem gebruiken om een tekst boeiender te maken.

Aan de slag

Blok 1

Technisch lezen

les

15

omgeving

Wat ga je doen?

boter grootste plezier

Je leest woorden met een doffe e. Je past dat toe op de tekst Wedstrijd in de tent.

Aan de slag

LEERWERKBOEK

Lees de tekst Wedstrijd in de tent.

1

Kies daarna een stukje uit de tekst. Lees dat goed en vlot voor aan je maatje.

Alle leerlingen zijn zelfstandig aan het werk. Indien nodig, kun je de leerlingen van aanpak 1 begeleiden tijdens het maken van de opdrachten in het leerwerkboek.

Ik begrijp & ik vind Lees de zinnen over de wedstrijd.

2

In één vak kloppen alle zinnen. Zet een rondje om dat vak.

Begeleide verwerking

- Je werkt met één pan. - Alle spullen staan klaar. - Meedoen: vanaf 8 jaar.

Opdracht 1 > tekst

voor Lees de tekst rustig hardop voor met de juiste intonatie. De leerlingen playbacken mee. zelf De leerlingen lezen met een maatje om beurten een stukje tekst.

- Je kookt in de winkel. - Breng zelf je eten mee. - Alleen Jens mag proeven.

- Neem je eigen pan mee! - Je kookt met een vriend. - Eerste prijs: een beker.

Aan welke wedstrijden zou jij willen meedoen?

3

Kruis aan. £ koken

£ zingen

£ sporten

£ dansen

Bij welke wedstrijden zou jij kans maken om te winnen? Kruis aan. £ koken

Opdracht 2 en 3

£ zingen

£ sporten

£ dansen

Extra opdracht

De leerlingen maken deze opdrachten zelfstandig.

Lees de woorden.

Waar klinkt de e als in de en het? Zet een stip onder die letters.

Extra opdracht > woorden

Bij deze opdracht passen de leerlingen het correct en vlot lezen van het nieuwe woordtype nog eens toe. Als er voldoende tijd is in de les maken ze deze opdracht in de klas. Geen tijd meer in de les, gebruik dan deze opdracht als leesopdracht thuis of bij contractwerk.

boter

grootste

plezier

eerste

samen

messen

ouder

brander

helper

bliksem

jezelf

sleutel

tehuis

koken

drempel

Lees de woorden nog een keer.

Na het maken van de opdrachten kunnen de leerlingen verder oefenen in Vloeiend & vlot.

Heb je nog tijd? Oefen in Vloeiend & vlot. 42 M4

Terugkijken

Maak de leerlingen warm voor de poll bij de laatste opdracht. In les 19 gaan ze daar verder mee aan de slag.

woorden met een vast stukje vooraan (1)

8

Raar maar waar Soms hoor je iets waarvan je denkt: wat raar! Maar soms is iets wat onzin lijkt, toch echt waar. Bij het ontbijt las ik over een kat die wasgoed steelt. De kat kwam elke dag naar huis met een sok of een trui. Dat wasgoed stopte hij onder de bank. In de buurt ontstond er onrust, er raakte wasgoed kwijt. Het baasje ontkende eerst dat zijn kat de dief was. Toen ontdekte hij al het wasgoed onder zijn bank. Nu wist hij dat zijn kat toch echt de dief was. De kat mag nu alleen naar buiten als er geen was hangt.

Correct en vlot lezen > laat horen Oefen samen de woorden die in deze les aan bod zijn gekomen. De leerlingen laten horen hoe goed ze het nieuwe woordtype al lezen. Ik begrijp & ik vind Bespreek samen de opdrachten uit de leerwerkboeken. Maak bij de laatste opdracht met de hele klas een poll. Welke wedstrijd krijgt de hoogste score?

10-13

M4

onderhoud

9

9789463681544_studio_vv_M4.indd 8

buurman fiets schrijf fles dwerg hoed vink vacht stoeltje nooit

9789463681544_studio_vv_M4.indd 9

1/05/2020 15:23:11

na zwemles struik aan boei lieve mantel kapper vergiet duw

• ondiep

sterkst boten strepen dagboek ontbijt gips stuur kwart Rob

• •

vonk wacht ontvangen schrift meesje sla onjuist danszaal mooi kerst

1/05/2020 15:23:12

59


BLOK 1

LES 15

THEMA

basisles

technisch lezen

omgeving

MATERIAAL • • • •

leerkrachtassistent Vloeiend & vlot M4 p. 10-13, p. 68 tip 9 leerwerkboek p. 40-42 leerwerkboek plus (aanpak 3) p. 14-17

PRAKTISCHE INFO Maak de leerlingen warm voor de poll in de fase Terugkijken. Voorzie voldoende tijd om nadien teksten over de twee winnende onderwerpen te verzamelen. In les 19 gaan de leerlingen daar verder mee aan de slag tijdens de Extra leestijd.

DIDACTISCHE INFO In deze les ligt de focus op informatieve teksten. De leerlingen lezen een uitnodiging.

OP RONDE Controleer of de opdrachten duidelijk zijn voor de leerlingen. Zo niet, licht ze dan toe. Besteed ook voldoende aandacht aan de werkvormen. Lukt het werken met een maatje? Hebben de leerlingen moeite met de uitspraak van de woorden met een doffe e in opdracht 1? Laat hen dan extra oefenen in Vloeiend & vlot, p. 11-12.

NOG ANDERE STRUIKELWOORDEN? Het doel van de basisles is het correct en vlot lezen van het nieuwe woordtype. Formuleer dat doel ook voor de leerlingen. Wanneer leerlingen vragen naar de betekenis van woorden, geef dan kort uitleg. Dat kun je doen door een contextzin te geven of door een afbeelding te tonen. Woorden waarvan je de betekenis wilt laten consolideren, bied je het best herhaald aan in andere lessen. Mijn woordenblad! is een geschikte werkvorm om de woorden te verdiepen en te consolideren.

60

25


omgeving

plus

Wat ga je doen?

les

15

Aan de slag 1

MATERIAAL

Je gebruikt je stem om de tekst boeiender te maken (tip 9). Je past dat toe op de tekst Wedstrijd in de tent.

4

koken

winkel

eerste

Aan welke wedstrijden zou jij willen meedoen? Kruis aan. £ koken £ sporten

Kleur in elk woord de e die klinkt zoals in de en het. brander

omgeving

Blok 1

Blok 1

Technisch lezen

£ zingen £ dansen

Bij welke wedstrijden zou jij kans maken om te winnen?

Lees met de zandloper de woorden goed en vlot. Zet een streep tot waar je komt. beschilderen fluitend verbranden afwisselen lampionnen kurkdroog

game wrat traktatie duidelijk opkrabbelen winkeltje

vliegend veranderen scheur zwaailicht roeien oppeuzelen

schaduw kleurkrijtje bewonderen cijfer gebroken theelichtje

tekenen struik traditie jawel

bekogelen gitaar toernooi gegeeuw

geschenk leeuwtje bestellen winkelen

wisselen portie gelukkig titel

Kruis aan. £ koken £ sporten

£ zingen £ dansen

Heb je nog tijd? Lees dan in je boek.

Oefen de rijtjes nog een keer. Lees dan weer goed en vlot met de zandloper. Zet een streep tot waar je nu komt.

2

Lees de tekst Wedstrijd in de tent.

3

Lees de zinnen over de wedstrijd.

Kies daarna een stukje uit de tekst. Lees dat vloeiend voor aan je maatje. Gebruik je stem om de tekst boeiender te maken. 68, tip 9

Ik begrijp & ik vind In één vak kloppen alle zinnen. Zet een rondje om dat vak. - Je werkt met één pan. - Alle spullen staan klaar. - Meedoen: vanaf 8 jaar.

16

M4

- Je kookt in de winkel. - Breng zelf je eten mee. - Alleen Jens mag proeven.

- Neem je eigen pan mee! - Je kookt met een vriend. - Eerste prijs: een beker.

Wat kan ik met mijn stem duidelijk maken?

68

17

Leg nadruk op belangrijke woorden. Laat bij het hardop lezen horen welke woorden belangrijk zijn. Leg nadruk op die woorden: druk daar met je stem op. Dan begrijpt de luisteraar de tekst het beste. Een worm is een heel ander dier dan een rups. Gebruik je stem om de tekst boeiender te maken. Een mop lees je anders voor dan een verhaal of een weettekst. Maak een spannende tekst met je stem écht spannend. Praat zachter of juist harder, l a n g z a m e r of juist sneller. Ze hadden zich goed verstopt. Maar oei! … Wat was dát voor geluid?

9789463681544_studio_vv_M4.indd 68

1/05/2020 15:23:37

61


BLOK 1

LES 16

THEMA

basisles

spreken/luisteren

omgeving

Spreken Luisteren

LESVERLOOP

omgeving

Wat ga je doen?

Blok 1

les

16

Je spreekt niet altijd en overal op dezelfde manier. Hoe je praat, hangt af van tegen wie je praat, waar en wanneer.

Speel na.

Opdracht 1

Je hebt een kraam op de markt. Er komt een klant. Gisteren kocht hij appels. Hij zegt dat de appels rot zijn.

De leerlingen spelen de situatie met hun maatje. Help de leerlingen die de klant spelen eventueel op weg door een mogelijke afloop van de gesprekssituatie aan te geven: de klant wegsturen, het geld teruggeven, nieuwe appels geven, je baas erbij halen ...

Speel het nog eens.

2

Op verkenning LEERWERKBOEK

Op verkenning 1

50

Nu is je klant de burgemeester!

Bespreek daarna klassikaal: • Spraken jullie beleefd (of net niet)? • Wat hebben jullie geantwoord? • Was het gemakkelijk of moeilijk om te antwoorden? Waarom?

Uitleg Je spreekt niet altijd op dezelfde manier. Soms praat je tegen een vriend, soms tegen iemand die je niet kent. Soms moet je beleefd praten, soms mag het wat losser. Soms praat je dialect, soms mooi Nederlands. Soms praat je een andere taal.

Opdracht 2

De leerlingen wisselen nu van rol. De situatie blijft dezelfde, maar de klant is nu de burgemeester! Bespreek klassikaal.

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT Laat leerlingen die willen, een situatie vooraan in de klas spelen. Breid de rol van de klant nog verder uit: een vriend, een klein meisje, een lieve grootmoeder die net appelmoes wilde maken … Spreken Luisteren

16

Je spreekt niet altijd en overal op dezelfde manier. Hoe je praat, hangt af van tegen wie je praat, waar en wanneer.

43

Blok 1

les

omgeving

Wat ga je doen?

Op verkenning 1

Speel na.

Je hebt een kraam op de markt. Er komt een klant. Gisteren kocht hij appels. Hij zegt dat de appels rot zijn.

2

Speel het nog eens.

Bespreek klassikaal wat goed en minder goed was en hoe je het best beleefd antwoordt in zo’n situatie. Kom samen tot een conclusie: • Spraken de marktkramer en de klant steeds op dezelfde manier? (nee) • Wanneer gaf de marktkramer het geld terug of nieuwe appels in de plaats? Wanneer niet? • Hoe komt dat, denk je? • Was het leuk om te spelen? Waarom?

Nu is je klant de burgemeester!

Uitleg LEERWERKBOEK

Uitleg

Lees samen de uitleg.

Je spreekt niet altijd op dezelfde manier. Soms praat je tegen een vriend, soms tegen iemand die je niet kent. Soms moet je beleefd praten, soms mag het wat losser. Soms praat je dialect, soms mooi Nederlands. Soms praat je een andere taal.

BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT Bekijk samen de afbeelding. Stel de volgende situatie voor: • Het meisje wil een boek. Hoe zou ze dat vragen? Bespreek daarbij duidelijk het verschil tussen beide gesprekssituaties. Sta ook even stil bij het gebruik van ‘u’ en ‘jij’.

43

62


Taalgebruik aanpassen aan de relatie met de gesprekspartner en de situatie waarin er gesproken en geluisterd wordt.* Interesse en respect tonen voor de (meer)talige identiteit van een persoon.

Spreken Luisteren

LEERWERKBOEK

Blok 1

Aan de slag Opdracht 3

les

16

omgeving

Aan de slag 3

Neem je verpakking.

Jij bent een marktkramer. Je maatje is een klant. Probeer je product te verkopen. Wissel ook van rol.

De leerlingen werken in heterogene duo's: de ene leerling wordt marktkramer, de andere leerling klant. De marktkramers nemen de verpakking die ze van thuis meenamen (zie Praktische info). De marktkramer maakt reclame voor zijn product en probeert het te verkopen aan de klant. De klanten mogen zelf kiezen welke rol ze spelen (burgemeester, onbeleefde man, klein meisje …)

4

Er gebeurt van alles op de markt! Luister maar naar je juf of meester ...

Op jouw teken ronden de leerlingen het gesprek af. De leerlingen wisselen van rol. Opdracht 4

Afhankelijk van jouw voorkeur leid je deze opdracht klassikaal of laat je de leerlingen in duo’s werken volgens een doorschuifsysteem.

les Spreken Terugkijken Luisteren 5

Blok 1

Laat de leerlingen nog enkele rollenspellen spelen. Voeg na elke ronde een nieuwe situatie toe: 1. De klanten zijn nu doof. 2. De marktkramer merkt dat er iets gestolen is terwijl hij met de dove klant in gesprek was! 3. De volgende klant heeft alles gezien en vertelt wat hij zag. 4. Er komt een agent. De marktkramer vertelt wat hij weet. 5. De marktkramer herkent de volgende klant meteen: het is de dief!

16

Aan de slag 3

omgeving

Wat hoort bij elkaar? Ik praat tegen een vriend.

/ jij Neem jejeverpakking.

Jij bent een marktkramer. Je maatje is een klant. Ik praat tegen een volwassene die ik niet ken. Probeer je product te verkopen. Wissel ook van rol. u

4

Ik praat tegen mijn mama. Er gebeurt van alles op de markt!

Luister maar naar je juf of meester ...

44

Terugkijken BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Terugkijken 5

De leerlingen vertellen vrijuit wat ze van de rollenspellen vonden. Stel ook doelgerichte vragen: • Bij welke klanten lukte het je om iets te verkopen? Bij welke klanten niet? Hoe komt dat, denk je? • Tegen welke klanten/marktkramers sprak je erg beleefd? Tegen welke iets minder? • Hoe sprak je tegen de dove klant? Hoe tegen de dief? • Hoe sprak je toen je merkte dat er iets was gestolen?

LEERWERKBOEK

Wat hoort bij elkaar? Ik praat tegen een vriend. je / jij Ik praat tegen een volwassene die ik niet ken. u Ik praat tegen mijn mama.

44

Opdracht 5

Dit is een evaluatieoefening. De leerlingen verbinden de kaartjes uit de linkerkolom met de kaartjes van de rechterkolom (let op: één vorm kan bij meerdere gesprekspartners horen). Niet alle leerlingen zullen het gebruik van de je- en u-vorm op dezelfde manier aanvoelen. Belangrijk is dus om de leerlingen geen vorm op te dringen, maar samen te bespreken hoe je respect kunt tonen voor je gesprekspartner. Je kunt anders- of meertalige leerlingen eventueel ook laten vertellen hoe het onderscheid tussen een u- en je-vorm in hun taal of cultuur gemaakt wordt.

63


BLOK 1

LES 16

THEMA

basisles

spreken/luisteren

omgeving

MATERIAAL • • • • •

per leerling: een (lege) verpakking die ze van thuis meenemen attributen voor de personages en de kraampjes (eventueel) extra verpakkingen of koopwaar (eventueel) observatiewijzer spreken/luisteren (zie leerkrachtassistent) leerwerkboek p. 43 en 44

PRAKTISCHE INFO • Voor opdracht 3 en 4 moeten de leerlingen een (lege) verpakking meebrengen van thuis. Ze hebben die verpakking ook nodig in les 18. Verzamel eventueel nog extra verpakkingen of koopwaar, indien die rijkere gesprekssituaties kunnen opleveren. • Neem de observatiewijzer spreken/luisteren erbij. Tussentijds observeren is aangewezen.

DIDACTISCHE INFO Spreken doe je niet altijd op dezelfde manier. De ene keer heb je veel luisteraars, de andere keer heb je het gevoel dat je tegen de muren praat. Soms moet je heel beleefd zijn, maar wanneer je met vrienden praat, liggen de grenzen een stuk verder. Meestal passen we de manier waarop we spreken schijnbaar automatisch aan. Toch is het goed om even stil te staan bij de invloed die de situatie en de relatie met de gesprekspartner hebben op ons mondelinge taalgebruik. De leerlingen zullen zich bewuster worden van de soms subtiele verschillen in het taalgebruik van mensen en zich ontwikkelen tot vaardige luisteraars.

In de rugzak In B1Les3 stonden de leerlingen stil bij de verschillende situaties waarin een gesprek kan plaatsvinden. Ze namen in verschillende situaties afwisselend de rol van spreker en luisteraar aan. Ook leerden ze om de bedoeling van de spreker en/ of luisteraar te achterhalen en zich daarop af te stemmen.

En hierna In B2Les2 leren de leerlingen om op een duidelijke manier een gerichte instructie of beschrijving te geven. Ook halen ze informatie uit een beschrijving of instructie om een opdracht uit te voeren.

64

50


VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Samen met klasgenoten een eenvoudig dramaspel opbouwen: eenvoudige dialogen improviseren. • Verschillen in spreekstijl en stemgebruik bij personages herkennen en benoemen. • Zich inleven in de gevoelens en gedachten van een ander in situaties die dicht bij de eigen belevingswereld liggen.

TIP Voel je vrij om de personages bij de opdrachten aan te passen. Je kunt de situaties nog ‘echter’ maken voor de leerlingen door attributen te voorzien, bijvoorbeeld een sjerp voor de burgemeester, een pet voor de agent ...

AANDACHT VOOR WOORDEN • de marktkramer iemand die een kraam heeft op de markt, een verkoper op de markt Die marktkramer laat je gratis van zijn snoepjes proeven! • het dialect een taal die eigen is aan een stad, dorp, regio Mijn grootvader is geboren in Leuven. In zijn dialect heet een rolluik een blaffetuur. • het product iets wat gemaakt wordt Het product wordt in een kartonnen doos verpakt.

TALEN IN JOUW KLAS EN OM JE HEEN Indien je anders- of meertalige leerlingen in de klas hebt, kun je bij opdracht 4 nog een situatie toevoegen: de klant spreekt geen Nederlands. Zorg ervoor dat de anderstalige leerlingen de klanten zijn, of laat een situatie voor de klas spelen. Bespreek: Hoe sprak de marktkramer tegen de klant die een andere taal sprak? Waarschijnlijk zullen de leerlingen veel gebaren gebruiken bij het spreken.

65


BLOK 1

LES 17

THEMA

basisles

begrijpend lezen

omgeving

Begrijpend lezen

LESVERLOOP

omgeving

Wat ga je doen?

Blok 1

les

17

Je leert dat er veel soorten teksten zijn. Een tekst kan een verhaal zijn, maar het kan ook een andere tekst zijn, zoals een boodschappenlijstje, spelregels ...

Je krijgt een tekst van je juf of meester.

Opdracht 1

Bekijk de tekst goed.

1. De leerlingen werken in heterogene duo's. Begeleid klassikaal. Geef elk duo twee verschillende teksten (zie Praktische info). Elke leerling neemt een tekst voor zich, maar leest die nog niet. Stel de volgende vragen. De leerlingen bespreken per twee: • Is er een titel? Duid die aan in de tekst. • Is er een tekening of een foto? Wat staat erop? • Waar vind je deze tekst? • Waarover denk je dat de tekst gaat?

Zie je een titel? Zie je een afbeelding? Waar vind je deze tekst? Waarover zou deze tekst gaan?

Lees de tekst.

Vertel erover aan je maatje.

Hang de tekst aan het bord. Kies de juiste plaats.

Uitleg Je leest iedere dag teksten. Er zijn veel soorten teksten. Teksten vind je overal: in boeken, in de krant, in een folder, op een etiket, op een scherm ... De zinnen van een tekst horen bij elkaar. Een tekst kan een verhaal zijn. Je volgt de avonturen van iemand. Je leest wat die persoon denkt of doet. Er zijn ook veel andere teksten. De schrijver van de tekst legt bijvoorbeeld uit hoe je iets moet doen. Of hoe je iets kunt bijleren.

Op verkenning BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Op verkenning 1

50

Ridder Ruignek rijdt op zijn paard. Hij rijdt naar een toernooi. Daar komen ridders uit het hele land. Ze laten zien wie de beste ridder is.

Taart 250 gram bloem 250 gram suiker 250 gram boter 4 eieren

2. De leerlingen lezen daarna elk één tekst. • Waarover gaat jouw tekst? Vertel het aan elkaar. • Was je voorspelling goed?

Meng alles in een kom. Boter de bakvorm in. Giet het deeg erin. Bak 30 minuten op 180 graden.

3. Bespreek klassikaal de teksten van een of twee duo’s. Bespreek eerst het verhaal. • Waar komt de tekst vandaan? • Hoe weet je dat het een verhaal is?

45

Vertel zeker dat een verhaal geschreven is voor het plezier van de lezer. Je volgt een of meer personen die heel wat meemaken. Je leest wat die personen doen en denken. Bespreek daarna de andere tekst. • Heeft leerling 2 dezelfde soort tekst? • Wat voor tekst is het dan? • Wat wil de tekst je vertellen, leren, vragen ... ?

Begrijpend lezen

17

Je leert dat er veel soorten teksten zijn. Een tekst kan een verhaal zijn, maar het kan ook een andere tekst zijn, zoals een boodschappenlijstje, spelregels ...

Blok 1

les

omgeving

Wat ga je doen?

Op verkenning 1

Laat de leerlingen hun teksten op het bord hangen onder de juiste benaming. Bespreek zowel de teksten die fout als de teksten die juist hangen.

Je krijgt een tekst van je juf of meester. Bekijk de tekst goed.

Zie je een titel? Zie je een afbeelding? Waar vind je deze tekst? Waarover zou deze tekst gaan?

Lees de tekst.

Uitleg

Vertel erover aan je maatje.

Hang de tekst aan het bord. Kies de juiste plaats.

Uitleg Je leest iedere dag teksten. Er zijn veel soorten teksten. Teksten vind je overal: in boeken, in de krant, in een folder, op een etiket, op een scherm ... De zinnen van een tekst horen bij elkaar. Een tekst kan een verhaal zijn. Je volgt de avonturen van iemand. Je leest wat die persoon denkt of doet. Er zijn ook veel andere teksten. De schrijver van de tekst legt bijvoorbeeld uit hoe je iets moet doen. Of hoe je iets kunt bijleren.

LEERWERKBOEK Lees samen de uitleg. • Is de tekst over ridder Ruignek een verhaal of een andere tekst? Hoe weet je dat? • En de tekst over taart? Hoe weet je dat?

Ridder Ruignek rijdt op zijn paard. Hij rijdt naar een toernooi. Daar komen ridders uit het hele land. Ze laten zien wie de beste ridder is.

Taart 250 gram bloem 250 gram suiker 250 gram boter 4 eieren

Meng alles in een kom. Boter de bakvorm in. Giet het deeg erin. Bak 30 minuten op 180 graden.

45

66

4. Laat de leerlingen ervaren dat er heel veel verschillende soorten teksten bestaan. Kom zo tot de indeling verhaal en andere teksten. Noteer die indeling op het bord.


Teksten kunnen indelen in verhalen en andere teksten. Ervaren dat er verschillende soorten teksten bestaan.

LEERWERKBOEK

Blok 1

Aan de slag

Begrijpend lezen

• De leerlingen van aanpak 1 werken onder jouw begeleiding. Ze maken opdrachten 2 en 3. • De leerlingen van aanpak 2 werken individueel. Ze maken opdrachten 2 en 3. • De leerlingen van aanpak 3 werken individueel. Ze maken opdrachten 3, 4 en 5.

les

17

omgeving

Aan de slag 2

Welke zinnen komen uit een verhaal? Verbind.

‘Ik word heel oud’, zegt de schildpad. Hij kijkt naar de mug. ‘Jij leeft maar één jaar.’

Heppie ligt in zijn mand. De poes roept hem. ‘Ga je mee naar buiten?’ verhaal Een hond heeft vier poten. Hij heeft twee oren. En hij heeft een staart.

3

Heel lang geleden leefde er eens een grote reus.

Lees elke tekst.

Heppie rent door het park. Hij snuffelt aan de bomen. Die zijn allemaal van hem. Als een andere hond wil ruiken, moet hij dat eerst aan Heppie vragen. Want Heppie is de baas. Waf! Weg jij, vreemde hond! Dit park is van mij!

1

Een ei bakken

Opdracht 2

Maak de pan heet. Smelt een klontje boter. Breek het ei en doe het in de pan. Even wachten … Je ei is klaar!

De leerlingen lezen de teksten en bepalen welke fragmenten uit een verhaal komen.

2

Heppie

Kruis aan.

Opdracht 3

De leerlingen lezen de teksten. Ze bepalen of het om een verhaal of om een andere tekst gaat. Bespreek met de leerlingen van aanpak 1 eerst nog eens duidelijk het verschil tussen een verhaal en een andere tekst. Stel vragen om de leerlingen zelf het verschil te laten verwoorden.

3 ‘Nog even wachten’, zegt mama. ‘Straks is de taart klaar.’ Boris kijkt naar de oven. Wat ruikt dat lekker!

De vos

4

Een vos is een roofdier. Hij heeft een spitse snuit. In de nacht gaat de vos op jacht. Hij jaagt vaak op dieren.

£ Dit is een verhaal. £ Dit is een andere tekst.

De leerlingen lezen de tekst en beantwoorden de vragen.

omgeving £ Dit is een verhaal. £ Dit is een andere tekst. 46

4

Lees de tekst.

Blok 1

De leerlingen lezen de tekst. Ze bepalen of het om een verhaal of om een andere tekst gaat. Wat wil de vos eigenlijk? De leerlingen kruisen het juiste antwoord aan.

£ Dit is een verhaal. £ Dit is een andere tekst.

Hij zet de borden op tafel. ‘Mag ik ook sap, mama?’ Mama lacht. ‘Goed dan.’

Opdracht 4 Opdracht 5

£ Dit is een verhaal. £ Dit is een andere tekst.

De vos Een vos is een roofdier. Hij heeft een spitse snuit. In de nacht gaat de vos op jacht. Hij jaagt vaak op dieren.

Over welk dier gaat het? Deze tekst wil je iets leren. £ waar £ niet waar

Terugkijken

Wat wist je al?

LEERWERKBOEK

Wat wist je nog niet?

Opdracht 6

Dit is een evaluatieoefening. Bespreek: wat is er niet juist aan de twee andere zinnen? Laat de leerlingen verwoorden wat ze leerden: het liefst in hun eigen woorden, maar ze kunnen ook hun antwoorden uit de evaluatieoefening voorlezen.

5

Lees de tekst. Kruis aan.

De vos en de raaf In een boom zit een raaf. Hij heeft een stuk kaas in zijn bek. Bij de boom staat een vos. Hij heeft honger.

£ Dit is een verhaal. £ Dit is een andere tekst.

De vos zegt met zijn lieve stem: ‘Zeg, Raaf, wat ben jij een mooi dier!’ De raaf kijkt verbaasd, maar ook blij. De vos gaat door en vraagt: ‘Jij kunt toch zo mooi zingen, Raaf? Zing eens een liedje!’

Wat wil de vos eigenlijk? Daar past één tekening bij.

Blok 1

Begrijpend lezen

les

17

omgeving

Terugkijken 6

47

Welke zinnen zijn juist? Kruis aan.

De zinnen van een tekst horen bij elkaar. Een tekst is altijd een verhaal.

Een tekst staat altijd in een boek.

Een tekst kan een verhaal zijn, maar het kan ook een andere tekst zijn.

67


BLOK 1

LES 17

THEMA

basisles

begrijpend lezen

omgeving

MATERIAAL • allerlei soorten teksten (zie Praktische info) • kopieerblad Supermarkt in het bos (eventueel) • leerwerkboek p. 45-48

PRAKTISCHE INFO Zorg bij het verzamelen van de teksten voor voldoende variatie: verhalen en andere teksten. Daarvoor kun je gebruikmaken van het aanbod in de leerkrachtassistent.

DIDACTISCHE INFO Deze les gaat over de grote variatie aan teksten. Sommige teksten zijn maar een paar zinnen lang. Maar een tekst kan ook de omvang hebben van een boek: een (jeugd)roman is eigenlijk één lange tekst. De zinnen van een tekst horen bij elkaar. De leerlingen leren om die veelheid van teksten in te delen in twee soorten: verhalen en andere teksten. Ze leren het onderscheid kennen tussen fictie en nonfictie, ook al worden die termen niet expliciet gebruikt in de les.

In de rugzak • In B1Les5 hebben de leerlingen geleerd dat teksten op allerlei plaatsen kunnen staan. • In B1Les11 hebben de leerlingen geleerd om de inhoud van een tekst te verkennen en voorspellen (aan de hand van de titel, de afbeelding ...) vooraleer hem te lezen.

En hierna • In B2Les3 leren de leerlingen vragen stellen bij een informatieve tekst. • In B2Les10 leren de leerlingen dat het begin van een tekst al veel vertelt over het vervolg.

68

50


VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Eerder verworven kennis en inzichten toepassen in nieuwe situaties. • Kritisch reflecteren op ervaringen en bevindingen en daaruit leren.

TIP • Hang enkele teksten aan het prikbord. Schik ze in twee kolommen. Hang de titels ‘verhaal’ en ‘andere tekst’ erbij. • Stimuleer de leerlingen om de volgende dagen teksten mee te brengen en ze bij de juiste groep te hangen. Dat mogen ook anderstalige teksten zijn.

AANDACHT VOOR WOORDEN • de tekst geheel van zinnen die bij elkaar horen Als je wilt weten hoe je pudding moet maken, lees je het best de tekst in dit kookboek. • het verhaal een tekst die de avonturen van een of meer personen vertelt Het verhaal van prinses Luna vind ik het mooiste uit het hele boek. • het toernooi een reeks wedstrijden, meestal met een speciale prijs De ridder die het toernooi wint, krijgt een zwaard van goud. • het roofdier een dier dat op andere dieren jaagt De vos is een roofdier. • de raaf een grote zwarte vogel Met een schreeuw vliegt de raaf naar de hoogste boom.

TALEN IN JOUW KLAS EN OM JE HEEN • Eventueel kun je de opdracht bij Op verkenning ook klassikaal uitvoeren met een tekst die in verschillende talen bestaat. Je toont dan eerst de versie in de vreemde taal, waardoor de leerlingen beter zullen focussen op de vragen. Daarna kun je dezelfde tekst in het Nederlands tonen om te kijken of hun verwachtingen juist waren. Je kunt op zoek gaan naar websites met een meertalige interface, brochures in verschillende talen of naar kinderenboeken die in verschillende talen zijn uitgegeven (bijvoorbeeld Tiny, Dikkie Dik, Kikker, Janosch ...). • Tijdens deze les (bijvoorbeeld tijdens Uitleg) kun je ook gebruikmaken van de pagina’s uit het boekje Supermarkt in het bos van nik-nak (zie kopieerblad). Daarop vind je twee voorbeelden van ‘andere teksten’ in twee talencombinaties (Nederlands-Frans en Nederlands-Turks): een recept en een weetjestekst.

69


BLOK 1

LES 18

THEMA

basisles

schrijven

omgeving

Wat ga je doen?

Blok 1

les

18

LESVERLOOP

omgeving

Schrijven Er zijn veel soorten teksten. Je leert een korte tekst schrijven: een reclametekst.

Je juf of meester toont enkele teksten.

Opdracht 1

Kijk goed.

omgeving

Schrijven

18

2

Wat ga je doen?

Blok 1

les

Er zijn veel soorten teksten. Je leert een korte tekst schrijven: een reclametekst.

Wat zou hier kunnen staan? Vertel.

Op verkenning 1

Je juf of meester toont enkele teksten. Kijk goed.

2

Op verkenning BESPREKING DOOR DE LEERKRACHT

Op verkenning 1

50

Wat zou hier kunnen staan? Vertel.

Toon enkele teksten (zie Praktische info). Zorg voor verschillende soorten. Bespreek: • Waar vind je deze teksten? • Wat kom je te weten over deze teksten? Waarover gaan ze? • (Bij een reclametekst) Hoe heet dit? Voor wie is dit? Wat kun je ermee doen? Waarom moeten we dit kopen, volgens de tekst? Zou jij dit graag kopen? Waarom wel/niet? Ga na of de teksten ook cijfers, vreemde tekens, afbeeldingen ... bevatten. Schenk daar aandacht aan. Opdracht 2

Bekijk klassikaal de affiche in het leerwerkboek. Wat zou er in de reclametekst voor het spel kunnen staan? Waarom denken de leerlingen dat? Bespreek samen.

Uitleg Teksten vind je overal. Door teksten te lezen, kom je iets te weten. Je ziet soms letters, cijfers, tekeningen, foto’s, vreemde woorden ... In een reclametekst lees je: - de naam - voor wie het is - wat je ermee kunt doen - waarom je het moet kopen - ...

Uitleg LEERWERKBOEK

Een reclametekst zegt waarom iets goed, mooi ... is. De tekst wil je overtuigen om iets te kopen.

Uitleg

Teksten vind je overal. Door teksten te lezen, kom je iets te weten. Je ziet soms letters, cijfers, tekeningen, foto’s, vreemde woorden ...

49

In een reclametekst lees je: - de naam - voor wie het is - wat je ermee kunt doen - waarom je het moet kopen - ...

Aan de slag

les

18

Een reclametekst zegt waarom iets goed, mooi ... is. Schrijven

Blok 1

De tekst wil je overtuigen om iets te kopen.

Aan de slag 3

Neem je lege verpakking. Vertel aan je maatje. - Wat zat er in je verpakking? - Hoe heet het product? - Wat kun je ermee doen? - Voor wie is het product? - Waarom moeten mensen het product kopen?

4

Schrijf zelf een reclametekst voor je product.

Neem samen de uitleg door. • Waar vind je reclameteksten? (bv. in de supermarkt, in een folder ...)

omgeving

LEERWERKBOEK 49

Opdracht 3

De leerlingen nemen hun meegebrachte lege verpakking (zie Praktische info). Ze bespreken de antwoorden op de vragen met hun maatje. Opdracht 4

De leerlingen schrijven nu zelf een reclametekst voor hun product. Vertel dat ze er ook tekeningen bij mogen maken en hun reclametekst mogen versieren.

Terugkijken 5

Lees de teksten van je klasgenoten. Welke teksten vind je goed? Waarom? Welk product wil jij kopen? Waarom?

50

70


Zelf een korte tekst schrijven (reclame). Verwoorden wie een tekst heeft geschreven en wat de bedoeling van de schrijver is.* Inzien dat teksten overal voorkomen en dat er veel soorten zijn.*

Terugkijken LEERWERKBOEK

Terugkijken

Opdracht 5

De leerlingen lezen enkele reclameteksten van hun klasgenoten. Ze omschrijven wat ze er goed aan vinden en of ze het product zouden willen kopen. Reflecteer samen met je leerlingen. Wat hebben ze geleerd?

5

Lees de teksten van je klasgenoten. Welke teksten vind je goed? Waarom? Welk product wil jij kopen? Waarom?

50

71


BLOK 1

LES 18

THEMA

basisles

schrijven

omgeving

MATERIAAL • allerlei soorten teksten (zie Praktische info). • per leerling: de lege verpakking die ze gebruikten in les 16 • leerwerkboek p. 49 en 50

PRAKTISCHE INFO Maak een selectie van verschillende soorten teksten. Leg ook teksten met cijfers, symbolen, vreemde tekens, woorden in een andere taal ... klaar of bereid ze voor op je digibord. Zorg ervoor dat er zeker een aantal reclameteksten bij zitten. Maak hiervoor gebruik van het aanbod in de leerkrachtassistent.

DIDACTISCHE INFO Wanneer je een tekst leest, is het goed om eerst even stil te staan bij de tekst. Wie schreef hem? Wat is de bedoeling van de tekst? Voor wie is hij bestemd? Al die vragen helpen de lezer om de tekst beter te begrijpen. Andersom is die oefening minstens even zinvol: vooraleer je een tekst gaat schrijven, kun je je even afvragen wat je met de tekst wilt bereiken. Waar en door wie zal de tekst worden gelezen? Door systematisch aandacht te schenken aan die richtvragen, ontwikkelen de leerlingen een automatisme. Zo worden ze vaardige lezers en schrijvers!

In de rugzak • In B1Les5 ontdekten de leerlingen dat je overal teksten kunt vinden: in boeken, in kranten, op een scherm … • In B1Les12 schreven de leerlingen een korte tekst bij een afbeelding. • In B1Les16 maakten de leerlingen mondeling reclame voor hun product.

En hierna In B2Les4 verzinnen de leerlingen een titel bij een verhaal of een boek.

72

50


VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Eigen creatieve ideeën ontwikkelen en uitwerken. • Een eigen mening formuleren over de kwaliteit van een gemaakte taak. • Constructieve feedback leren geven en ontvangen van klasgenoten.

TIP Zorg eventueel ook voor reclameteksten in andere talen. Ongeacht of de leerlingen de teksten kunnen lezen of niet, kunnen ze reclameteksten voor bijvoorbeeld wasproducten vergelijken. Herkennen ze producten op basis van beelden of is het echt nodig om de tekst te kunnen lezen?

AANDACHT VOOR WOORDEN • de reclame alle goede dingen over iets vertellen, zodat anderen het willen kopen Er wordt veel reclame voor speelgoed gemaakt. • de verpakking ver-pak-king, het ‘pak’ waar iets in zit, de doos, de tas, de zak, het papier ... Haal jij de koekjes uit de verpakking? • het product wat gemaakt wordt in de fabriek of gekweekt in land- en tuinbouw Dat bedrijf heeft een uitstekend product voor de afwasmachine gemaakt.

73


BLOK 1

LES 19

THEMA

vervolgles

technisch/vloeiend lezen

omgeving

50

LESVERLOOP Op verkenning Vertel dat de leerlingen van aanpak 1 en 2 de tekst Wedstrijd in de tent nogmaals zullen lezen. De nadruk ligt nu op het vloeiend lezen van de tekst.

Wedstrijd in de tent Doe mee en win!

De leerlingen van aanpak 3 gaan de tip van het vloeiend lezen toepassen op een nieuwe tekst: een fragment uit het boek De gekste avonturen van Tommie en Lotje.

Sta je graag uren in de keuken? Is koken het liefste wat je doet? Doe dan mee met onze wedstrijd: Koken in het kampeerbos.

Wat moet je doen? Alle jonge koks nemen een helper mee. Samen kook je zo lekker als je kunt. Maar let op! Je kookt een maaltijd in één pot. Dat doe je op een brander met maar één pit.

Lesdoel bespreken • Woorden met een doffe e goed en vlot lezen. • Je stem gebruiken om een tekst boeiender te maken.

Wanneer? Woensdag om vijf uur.

Uitleg

Waar? In de grote tent naast de winkel. Daar staan branders klaar. En ook potten, lepels en messen. Dus: alles wat je nodig hebt!

Vloeiend lezen > tip Indien gewenst, kun je het filmpje bij tip 9 opnieuw afspelen. Vloeiend lezen > laat horen Bekijk het fragment Doe mee en win! in de leerkrachtassistent. Laat een leerling van aanpak 3 dat stukje vloeiend voorlezen.

Wat ga je koken? Dat weet je nog niet … In de tent ligt eten voor je klaar. Groente, vis, vlees en tofoe. Jij maakt een keuze. Jij maakt er iets lekkers van (of niet).

Wie gaat jouw maaltijd eten? Alle mensen van het kampeerbos mogen komen proeven. Er staan lange tafels klaar waar ze aan kunnen eten. Zij mogen ook stemmen. Ze geven op een blad papier aan hoe lekker het eten is. Jens neemt dit mee in zijn keuze voor de winnaar.

WEDSTRIJD ‘KOKEN IN HET KAMPEERBOS’ Deze maaltijd is gekookt door: Hoe smaakt deze maal tijd? heerlijk best lekker niet zo lekker vies! Mag deze kok nog eens koken voor jou? wel elke dag voor een keertje echt niet!

Wat kun je winnen? - De eerste prijs: een brander met twee pitten. - De tweede prijs: het kookboek ‘Leer lekker koken’. Verlies je? Dan krijg je een maaltijd uit blik!

Wie kan er meedoen?

Wat kan ik met mijn stem duidelijk maken?

68

Leg nadruk op belangrijke woorden. Laat bij het hardop lezen horen welke woorden belangrijk zijn. Leg nadruk op die woorden: druk daar met je stem op. Dan begrijpt de luisteraar de tekst het beste. Een worm is een heel ander dier dan een rups. Gebruik je stem om de tekst boeiender te maken. Een mop lees je anders voor dan een verhaal of een weettekst. Maak een spannende tekst met je stem écht spannend. Praat zachter of juist harder, l a n g z a m e r of juist sneller. Ze hadden zich goed verstopt. Maar oei! … Wat was dát voor geluid?

9789463681544_studio_vv_M4.indd 68

74

Werkinstructie leerwerkboek p. 51 | Vloeiend & vlot p. 10-13, p. 68 tip 9 Werkinstructie leerwerkboek plus p. 18 en 19 | Vloeiend & vlot p. 68 tip 9

Ieder kind vanaf 8 jaar. Neem wel een ouder mee als hulpje.

M4

Vloeiend lezen > voor-koor voor Lees zin 1 voor. Benadruk de woorden die bij elkaar horen. koor De leerlingen lezen de zin in koor. Herhaal dat met de volgende zin(nen). Lees zin 1 en 2 nu met emotie in je stem (verbaasd, roepend) en met nadruk op verschillende delen.

1/05/2020 15:23:37


Een tekst op AVI M4 correct, vlot en vloeiend lezen met begrip. Correct en vlot lezen: woorden met een doffe e. Vloeiend lezen: je stem gebruiken om een tekst boeiender te maken. Technisch lezen

les

19

LEERWERKBOEK Zelfstandig werken Loop rond en controleer de leerwerkboeken van de leerlingen. Help alleen leerlingen die niet zonder jouw hulp verder kunnen.

Kijk goed naar de afbeelding. Welke vier woorden horen erbij? Zet er een rondje om.

groenten - groeten

tafel - rafel

winkel - winter

broodje - bordje

peren - beren

legers - lepels

anders - appels

water - later

Lees alle woorden goed en vlot.

2

Lees de tekst Wedstrijd in de tent.

Kies daarna een stukje uit de tekst. Lees dat vloeiend voor aan je maatje. Gebruik je stem om de tekst boeiender te maken. 68, tip 9

Terugkijken

Vloeiend lezen > laat horen Laat enkele leerlingen van aanpak 1 en 2 woorden, zinnen of een tekstfragment uit deze les vloeiend voorlezen. Om dat aantrekkelijker te maken, kun je de leesstoel gebruiken.

Je leest woorden met een doffe e. Je gebruikt je stem om de tekst boeiender te maken (tip 9). Je past dat toe op de tekst Wedstrijd in de tent.

Aan de slag 1

Na het maken van de opdrachten kunnen de leerlingen verder oefenen in Vloeiend & vlot.

Lesdoel nabespreken Bespreek de opdrachten klassikaal. • Welke opdrachten waren moeilijk? Welke gemakkelijk? • Is het gelukt om de zinnen vloeiend voor te lezen? • Waar in de tekst moest je zachter/harder/langzamer/sneller voorlezen om de tekst boeiender te maken? (Laat de leerlingen enkele voorbeelden aanhalen.)

Blok 1

Aan de slag

omgeving

Wat ga je doen?

3

Lees met de zandloper de woorden goed en vlot. Zet een streep tot waar je komt. kort onzin deurbel adem stoer

slaapzak lach wandel haartje sta

feest ruw kuren vleugel slepen

spatel buurman onjuist kers grot

sport krab pink kaars plezier

ontvangen strik haal jezelf schrijf

bedank ontbijt ergst pakken ader

bliksem goud terug zink kwart

Oefen de rijtjes nog een keer. Lees dan weer goed en vlot met de zandloper. Zet een streep tot waar je nu komt. Heb je nog tijd? Oefen in Vloeiend & vlot.

10-13

51

Leerlingen van aanpak 3 kun je uitnodigen om een stukje voor te lezen uit de tekst die zij in hun leerwerkboek plus gelezen hebben. Laat hen ook kort iets vertellen over de inhoud van het gelezen fragment. De leerlingen van aanpak 1 en 2 weten immers niet waarover het fragment gaat. Je kunt de leerlingen van aanpak 3 daarbij op weg helpen door middel van de vraag ‘Stond er iets grappigs in de tekst?’

Extra leestijd Start de extra leestijd met de poll van les 15. Selecteer de twee onderwerpen die de hoogste score haalden. De leerlingen kiezen een van beide onderwerpen. Zorg ervoor dat je op voorhand bij elk van de onderwerpen twee korte tekstjes geselecteerd hebt (zie Praktische info). Bij het onderwerp ‘een kookwedstrijd’ zoek je bijvoorbeeld een aantal recepten of verhalen die te maken hebben met eten/koken/ kookwedstijd. De leerlingen vormen twee groepen. Binnen hun groep kiezen ze een tekst bij hun onderwerp. Die tekst leest een leerling zo goed mogelijk voor, met als doel zo veel mogelijk leerlingen te overtuigen om ook voor dat onderwerp te kiezen. Welk onderwerp wint de finale poll?

Het geheim van ridder Berend Isabel Versteeg

9789463681568_studio_lb_M4_avontuur_bw.indd 1

23/04/2020 7:54:19

Na die activiteit lezen de leerlingen verder in hun zelfgekozen boek. Het motiveert leerlingen als je zelf ook een boek gaat lezen. Zorg voor een aangename sfeer tijdens het vrij lezen. Denk bijvoorbeeld aan de leeshoek, een zithoek buiten de klas, rustige muziek op de achtergrond ...

75


BLOK 1

LES 19

THEMA

vervolgles

technisch/vloeiend lezen

omgeving

MATERIAAL • • • • •

leerkrachtassistent Vloeiend & vlot M4 p. 10-13, p. 68 tip 9 leerwerkboek p. 51, tekst p. 40 en 41 leerwerkboek plus (aanpak 3) p. 18 en 19 leesboek Het geheim van ridder Berend

PRAKTISCHE INFO Verzamel op voorhand een aantal teksten over de twee onderwerpen die de hoogste score behaalden in de poll (zie les 15). Die teksten heb je nodig in de fase Extra leestijd.

DIDACTISCHE INFO De leerlingen hebben in de basisles woorden met een doffe e geoefend op correct en vlot lezen. In deze vervolgles leggen ze zich toe op het vloeiend lezen. De leerlingen van aanpak 1 en 2 doen dat aan de hand van de tekst Wedstrijd in de tent, die ze eerder geoefend hebben op correct en vlot lezen. De leerlingen van aanpak 3 doen dat aan de hand van een nieuwe tekst in hun leerwerkboek plus.

OP RONDE Controleer of de opdrachten 1, 2 en 3 duidelijk zijn voor de leerlingen. Zo niet, licht ze dan toe. Bespreek ze ook klassikaal bij het terugkijken op de les. Controleer of opdracht 2 duidelijk is. De leerlingen moeten eerst de tekst helemaal zelf lezen, vervolgens de grijze zinnen met een maatje en tot slot de hele tekst met een maatje.

NOG ANDERE STRUIKELWOORDEN? Het doel van de vervolgles is het correct en vlot lezen van het nieuwe woordtype en het toepassen van de tip voor vloeiend lezen. Formuleer dat doel ook voor de leerlingen. Wanneer leerlingen vragen naar de betekenis van woorden, geef dan kort uitleg. Dat kun je doen door een contextzin te geven of door een afbeelding te tonen. Woorden waarvan je de betekenis wilt laten consolideren, bied je het best herhaald aan in andere lessen. Mijn woordenblad! is een geschikte werkvorm om de woorden te verdiepen en te consolideren.

76

50


les

19

omgeving

plus

Wat ga je doen?

MATERIAAL

Je gebruikt je stem om de tekst boeiender te maken (tip 9). Je past dat toe op de tekst De gekste avonturen van Tommie en Lotje.

Aan de slag 1

2

Hoe zou jij de eerste grijze zin laten klinken? Kruis aan of schrijf een woord op.

De tekst komt uit een boek van Jacques Vriens. Jacques Vriens heeft veel boeken geschreven. Ken je een van zijn boeken? Kruis aan.

£ gewoon

£ nee

Kruis aan of schrijf een woord op. £ vrolijk

£ zacht

£

£ geschrokken

£ boos

£

Lees om de beurt de grijze zinnen vloeiend voor.

Lees de tekst.

Lees nu de hele tekst met je maatje.

Lees om de beurt een stukje aan elkaar voor. Gebruik je stem om de tekst boeiender te maken. 68, tip 9

Pappa en mamma merken niks. Die liggen lekker te slapen. Langzaam verandert het grote bed in een tafel. Alles komt erop te staan: de fles met melk, de jampot, de doos met vleeswaren, de boterpot, de eieren, de zak met broodjes, het pak met hagelslag, de kopjes, de borden en de messen.

Ik begrijp & ik vind 3

Jacques Vriens, De gekste avonturen van Tommie en Lotje, Van Hollema & Warendorf, 2001

de hagelslag kiepert om en een dun straaltje glijdt tussen de lakens. Mamma schiet nu ook overeind en de borden vallen met veel gekinkel naast het bed. Pappa probeert nog de kopjes tegen te houden en grijpt met zijn hand midden in de boterpot. ‘Wat gebeurt er allemaal?’ roept mamma. ‘Ontbijt op bed!’ juicht Tommie.

£ hard

Hoe zou jij de tweede grijze zin laten klinken?

£ Ja, ik ken: £ Meester Jaap £ Tommie en Lotje £ ander(e) boek(en)

Trots kijken de kinderen naar het ontbijt op bed. Lotje fluistert Tommie in zijn oor: ‘Ik tel tot drie en dan roepen we heel hard: Ontbijt op bed.’ Tommie knikt, dat zal een verrassing worden! Ze gaan samen voor het grote bed staan. Lotje fluistert: ‘Eén, twee, drie!’ En dan brullen ze zo hard ze kunnen: ‘ONTBIJT OP BED!’ Er gebeurt nu van alles tegelijk. Pappa schiet overeind en roept: ‘Wat is er? Wat is er?’ De melkfles valt om en alle melk loopt over het bed heen, de eieren rollen over de dekens en patsen op de grond uit elkaar,

omgeving

Blok 1

Blok 1

Technisch lezen

Hoe komt het dat alles omvalt?

Kruis aan. £ Omdat de kinderen het ontbijt niet netjes hebben neergezet. £ Omdat papa en mama schrikken. £ Omdat het bed in een tafel is veranderd.

Het pak hagelslag valt om.

In de tekst staat: de hagelslag ... om. Welk woord gebruikt de schrijver? Zet daar een rondje om.

4

Waar denk jij aan bij een lekker ontbijt? Schrijf drie dingen op. 1 2 3 Zet een rondje om de dingen die niet in de tekst genoemd worden.

Heb je nog tijd? Lees dan in je boek.

18

19

77


BLOK 1

LES 20

THEMA

buffer

taal

omgeving

25

BUFFER Neem deze les de tijd om de lesinhouden van blok 1 verder af te werken of om stil te staan bij vaardigheden waarmee de leerlingen moeilijkheden ondervonden. Volgende les maken de leerlingen de signaaltoets begrijpend lezen en de signaaltoets woordenschat/ taalbeschouwing.

HERWERKEN SCHRIJFPRODUCT Geef leerlingen die hun schrijfproduct nog niet volledig hebben afgewerkt, ook de kans om dat deze les te doen. Evaluatie van het taaldomein schrijven gebeurt op basis van observatie doorheen de lessen schrijven van dit blok en op basis van het afgeleverde schrijfproduct. Indien beschikbaar bij dit blok (zie leerkrachtassistent), kun je de leerlingen ook de remediĂŤringsoefeningen schrijven laten maken.

78


BLOK 1

LES 21

THEMA

signaaltoets

taal

omgeving

50

SIGNAALTOETS BEGRIJPEND LEZEN Voorbereiding Je vindt alle materialen voor de signaaltoets begrijpend lezen in de leerkrachtassistent. Het afnemen van de toets neemt ongeveer 25 minuten in beslag.

Uitleg Doorloop samen met de leerlingen de opdrachten. Daarna gaan de leerlingen individueel aan de slag.

Registratieformulier Vul na afloop het registratieformulier in. Vergelijk met de normering. Bepaal zo welke leerling remediëring nodig heeft. Leerlingen die de norm halen, maken de remediëringsoefeningen en de controletoets niet. De behaalde punten op de signaaltoets zijn dan het eindresultaat.

SIGNAALTOETS WOORDENSCHAT/­ TAALBESCHOUWING Voorbereiding Je vindt alle materialen voor de signaaltoets woordenschat/taalbeschouwing in de leerkrachtassistent. Het afnemen van de toets neemt ongeveer 25 minuten in beslag.

Uitleg Doorloop samen met de leerlingen de opdrachten. Daarna gaan de leerlingen individueel aan de slag.

Registratieformulier Vul na afloop het registratieformulier in. Vergelijk met de normering. Bepaal zo welke leerling remediëring nodig heeft. Leerlingen die de norm halen, maken de remediëringsoefeningen en de controletoets niet. De behaalde punten op de signaaltoets zijn dan het eindresultaat.

79


BLOK 1

LES 22

THEMA

basisles

technisch lezen

omgeving

25

LESVERLOOP Op verkenning Bekijk samen de tekst uit de Wonen in een kasteel. Bespreek de foto’s bij de tekst en lees de verschillende titels. • Wat zie je? • Waarover zal de tekst gaan, denk je?

Wonen in een kasteel

In de tijd van de ridders werden er kastelen gebouwd voor rijke mensen. Een kasteel werd vaak bewoond door een ridder met zijn gezin. Maar er woonden nog veel meer mensen: een kok, een smid, een stalknecht ...

Inzoomen op Lees het fragment in de leerkrachtassistent vloeiend voor. Toon de versie waarin de woorden gemarkeerd zijn. Wijs erop dat be-, ge- en ver- vaste stukjes zijn waarin de e altijd wordt uitgesproken zoals in de en het.

Hier is het veilig! Een kasteel was een heel groot huis. Maar wel een huis met dikke, stenen muren. En met een brug, een poort en een gracht. Die waren er niet voor niks. Kwam er een bende rovers aan? Zulk bezoek was niet welkom! Dan ging de poort dicht en de brug omhoog. Zo kon niemand het kasteel nog in of uit. Een kasteel was dus meer dan een huis. Het was er veilig. Het moest de mensen beschermen tegen rovers. Maar dat lukte niet altijd.

Lesdoel bespreken • Woorden met be-, ge- en ver- goed en vlot lezen. • Nadruk leggen op belangrijke woorden.

Ophaalbrug bij een kasteel

Uitleg Vroeger en nu Ridders zijn er nu niet meer. En het kasteel is vaak vergaan. We weten dat het heeft bestaan, maar het gebouw zelf is er niet meer. Het is door rovers verwoest. Of in een oorlog verbrand. Heel soms staat het kasteel er nog wel.

Woordenschat > struikelwoorden Bespreek de woorden gracht en vergaan. Sta, indien nodig, ook even stil bij de woorden smid, stalknecht, steekspel en nar.

Weetje Ken je het verhaal van ridder Berend? Hij had een mooi kasteel. Maar het werd verwoest door boeven. Men zegt dat op de open plek in het kampeerbos ooit zijn kasteel heeft gestaan. Zou dat waar zijn?

Vloeiend lezen > tip Bekijk samen met de leerlingen het filmpje dat bij tip 8 hoort.

Op bezoek in een kasteel Soms kun je een kasteel bezoeken. En kijken hoe de ridders toen leefden. Je beklimt de toren waar ridders de wacht hielden. Je kijkt rond in de grote eetzaal. Je bezoekt de kamer met wapens. Soms wordt er zelfs een steekspel of toernooi gespeeld. Of een nar vertelt een verhaal van toen.

Vloeiend lezen > modelen Lees het fragment op het digibord eerst voor zonder bepaalde woorden nadruk te geven. Laat een leerling daarop reageren. Bespreek de tip Leg nadruk op belangrijke woorden. Je kunt met je stem duidelijk maken wat in de zin vooral belangrijk is, en dus benadrukt moet worden. Lees het fragment dan vloeiend voor. Werkinstructie leerwerkboek plus p. 22 en 23 | Vloeiend & vlot p. 68 tip 8

M4

woorden met be-, ge-, ver-

14

Soms begint een woord met een vast stukje: je zegt het altijd hetzelfde. Kijk of je be-, ge-, ver- in een woord ziet: je spreekt de e uit zoals in de of het.

Correct en vlot lezen > woordtype Toon het filmpje over woorden met be-, ge- en ver-.

gebak bericht benauwd begrijpen

M4

gedicht geschenk gebruiken

vertrek verliefd verbranden

woorden met be-, ge-, ver-

15

9789463681544_studio_vv_M4.indd 14

|| | | |

betaal gebak geheim verhaal vergeet

1/05/2020 15:23:13

|| | | |

beslist bedanken bestellen bedenken beperkt

gerecht gewicht gevolgen gewonnen gepast

verschrikt verstaan vertrouwen vertrekken verbaasd

Wij kunnen niet zitten. Er is maar een beperkt aantal stoelen. Een gerecht uit de oven vind ik erg lekker. Met de weegschaal weeg je het gewicht van de appels. Het is niet gepast om te smakken tijdens het eten. Hij keek verschrikt op toen hij de knal hoorde.

9789463681544_studio_vv_M4.indd 15

80

Stimuleer de leerlingen om goed te oefenen met de zandloperoefening. Spreek met hen af dat je, tijdens het terugkijken, een aantal leerlingen een leesbeurt zal geven. Op die manier kunnen ze laten zien hoe goed ze lezen.

1/05/2020 15:23:14

Correct en vlot lezen > inoefenen Woordrijtjes uit Vloeiend & vlot p. 14 en p. 15 hardop lezen. voor-koor Bouw de woordrijtjes op p. 14 woord voor woord op. voor-koor Lees rijtje voor rijtje in zijn geheel. koor Lees de woorden nogmaals in rijtjes of lees ze in regels. Herhaal dezelfde stappen met de woorden op p. 15. koor-zelf Hussel daarna de rijtjes of alle woorden door elkaar. Laat de leerlingen samen of individueel de woorden lezen. Spreek met hen af dat je, tijdens het terugkijken, een aantal leerlingen een leesbeurt zal geven. Op die manier kunnen ze laten zien hoe goed ze lezen.


Een tekst op AVI M4 correct, vlot en vloeiend lezen met begrip. Correct en vlot lezen: woorden met be-, ge- en ver-. Vloeiend lezen: nadruk leggen op belangrijke woorden.

Werkinstructie leerwerkboek p. 54 | Vloeiend & vlot p. 14-17 Blok 1

Aan de slag

Technisch lezen

omgeving

Wat ga je doen?

les

22

Je leest woorden met be-, ge-, ver-. Je past dat toe op de tekst Wonen in een kasteel.

Aan de slag

LEERWERKBOEK

Lees de tekst Wonen in een kasteel.

1

Kies daarna een stukje uit de tekst. Lees dat goed en vlot voor aan je maatje.

Alle leerlingen zijn zelfstandig aan het werk. Indien nodig, kun je de leerlingen van aanpak 1 begeleiden tijdens het maken van de opdrachten in het leerwerkboek.

Ik begrijp & ik vind Wat lees je in de tekst?

2

Kruis aan. Een kasteel had: £ dikke muren £ een gracht £ een lift Een kasteel is vaak: £ nieuw £ verwoest £ vergaan Soms doe je er dit: £ de toren beklimmen £ zwemmen £ wapens bekijken

Begeleide verwerking

Wat klopt voor jou?

3

Opdracht 1 > tekst

Kruis aan. £ Ik ben wel eens in een oud kasteel geweest. £ Ik las ooit een boek over een kasteel. £ Ik heb een film gezien met een kasteel.

voor Lees het eerste stukje van de tekst rustig voor met de juiste intonatie. De leerlingen wijzen mee. zelf De leerlingen lezen daarna met hun maatje de rest van de tekst. Ze lezen om beurten telkens een stukje voor.

Wat zou je er meer over willen weten? Kruis aan. £ Hoe werd een kasteel gebouwd? £ Wat deden ridders op een toernooi?

£ Hoe werd een kasteel beschermd? £ Hoe kon je ridder worden?

Extra opdracht Lees de woorden en de zinnen. Kruis het juiste woord aan.

Opdrachten 2 en 3

Schrijf het woord in de zin.

De leerlingen maken deze opdrachten zelfstandig.

kabouters echt?

Extra opdracht > woorden

Ik

£ verzoek £ bezoek

om een glas

Ik heb op dat trapje uit de kast te halen.

Bij deze opdracht passen de leerlingen het correct en vlot lezen van het nieuwe woordtype nog eens toe. Als er voldoende tijd is in de les maken ze deze opdracht in de klas. Geen tijd meer in de les, gebruik dan deze opdracht als leesopdracht thuis of bij contractwerk.

£ verstaan £ bestaan

in het ziekenhuis.

Oma krijgt veel

Na het maken van de opdrachten kunnen de leerlingen verder oefenen in Vloeiend & vlot.

begrijpen geschenk verliefd

£ gestaan £ verstaan

met een briefje van vijf euro.

£ vertaal

de gasten aan tafel.

De kelner

.

Mijn papa is slager. Dat is een zwaar

£ betaal

£ bedient £ verdient £ beroep

£ geroep

Lees de zinnen met het juiste woord eerst goed, daarna vlot. Heb je nog tijd? Oefen in Vloeiend & vlot. 54 M4

14-17

woorden met be-, ge-, ver-

16

Uitsmijter Mijn tante Anne bakt op zondag zelf brood in haar oven. Als het klaar is, stuurt ze ons een bericht. Wij bestellen altijd een bruin en een wit brood. Een gebakken brood ruikt héél lekker en is ook gezond. Tante maakt voor ons soms een gerecht met ei. Ze belegt twee sneetjes bruin brood met kaas. Dan bakt ze een ei en ook nog spek. Dat gaat op het brood met kaas en klaar is de uitsmijter! Ik smul ervan en vergeet niet om haar te bedanken. Als we vertrekken, geef ik haar een dikke knuffel.

Terugkijken Correct en vlot lezen > laat horen Het woordtype uit deze les wordt geflitst. De leerlingen laten horen hoe goed ze het nieuwe woordtype al lezen. Ik begrijp & ik vind Bespreek de opdrachten uit de leerwerkboeken.

M4

onderhoud

17

9789463681544_studio_vv_M4.indd 16

pink lach schram muisje sla koplamp dorst foei koude jij

9789463681544_studio_vv_M4.indd 17

1/05/2020 15:23:14

kuiken geluk knippen meeuw soms water hardst stapel taalboek laars

• •

pech start goud bank beslist kroon schreef parkje gedicht do

• benauwd

speelzaal strik gooi warme vleugel vertrek krullen nieuw verlies

1/05/2020 15:23:14

81


BLOK 1

LES 22

THEMA

basisles

technisch lezen

omgeving

MATERIAAL • • • •

leerkrachtassistent Vloeiend & vlot M4 p. 14-17, p. 68 tip 8 leerwerkboek p. 52-54 leerwerkboek plus (aanpak 3) p. 20-23

DIDACTISCHE INFO In deze les ligt de focus op informatieve teksten. De leerlingen lezen een weettekst.

OP RONDE Controleer of het de leerlingen lukt om de opdrachten zelfstandig te maken. Indien nodig, kun je de leerlingen tijdelijk bij de begeleide verwerking betrekken. Lukt het correct, vlot én vloeiend lezen van de tekst? Doe zo nodig een lastig stukje voor.

NOG ANDERE STRUIKELWOORDEN? Het doel van de basisles is het correct en vlot lezen van het nieuwe woordtype. Formuleer dat doel ook voor de leerlingen. Wanneer leerlingen vragen naar de betekenis van woorden, geef dan kort uitleg. Dat kun je doen door een contextzin te geven of door een afbeelding te tonen. Woorden waarvan je de betekenis wilt laten consolideren, bied je het best herhaald aan in andere lessen. Mijn woordenblad! is een geschikte werkvorm om de woorden te verdiepen en te consolideren.

82

25


omgeving

plus

Wat ga je doen?

les

22

Aan de slag 1

MATERIAAL

Je legt nadruk op belangrijke woorden (tip 8). Je past dat toe op de tekst Wonen in een kasteel.

4

Zet in elk woord een streep onder be-, ge-, ver-. bezoek

gezin

beschermen

verwoesten

Lees met de zandloper de woorden goed en vlot.

omgeving

Blok 1

Blok 1

Technisch lezen

Wat klopt voor jou?

Kruis aan. £ Ik ben wel eens in een oud kasteel geweest. £ Ik las ooit een boek over een kasteel. £ Ik heb een film gezien met een kasteel.

Wat zou je er meer over willen weten?

Zet een streep tot waar je komt. minuut dooien behandelen spruitje duwtje afrekenen

onverzorgd sluwe auto vergaderen omsingelen ingedeeld

lawaai onverhard benieuwd siroop onbeleefd huilend

beluisteren melkfles onbewoond haastig training stoeptegel

stuur dringend regenen gehoorzamen

theezakje tekenboek glasscherf eerlijk

boterham bibberen kringetje thuis

ontwikkeling kleur uitverkoop schakelen

Kruis aan. £ Hoe werd een kasteel gebouwd? £ Wat deden ridders op een toernooi?

£ Hoe werd een kasteel beschermd? £ Hoe kon je ridder worden?

Heb je nog tijd? Lees dan in je boek.

Oefen de rijtjes nog een keer. Lees dan weer goed en vlot met de zandloper. Zet een streep tot waar je nu komt.

2

Lees de tekst Wonen in een kasteel. Kies daarna een stukje uit de tekst. Lees dat vloeiend voor aan je maatje. Leg nadruk op de belangrijke woorden. 68, tip 8

Ik begrijp & ik vind 3

Wat lees je in de tekst?

Kruis aan. Een kasteel had: £ dikke muren £ een gracht £ een lift Een kasteel is vaak: £ nieuw £ verwoest £ vergaan Soms doe je er dit: £ de toren beklimmen £ zwemmen £ wapens bekijken

22

M4

Wat kan ik met mijn stem duidelijk maken?

68

23

Leg nadruk op belangrijke woorden. Laat bij het hardop lezen horen welke woorden belangrijk zijn. Leg nadruk op die woorden: druk daar met je stem op. Dan begrijpt de luisteraar de tekst het beste. Een worm is een heel ander dier dan een rups. Gebruik je stem om de tekst boeiender te maken. Een mop lees je anders voor dan een verhaal of een weettekst. Maak een spannende tekst met je stem écht spannend. Praat zachter of juist harder, l a n g z a m e r of juist sneller. Ze hadden zich goed verstopt. Maar oei! … Wat was dát voor geluid?

9789463681544_studio_vv_M4.indd 68

1/05/2020 15:23:37

83


BLOK 1

LES 23

THEMA

remediëring

taal

omgeving

50

OEFENEN EN REMEDIËREN ­BEGRIJPEND LEZEN Voorbereiding Je vindt alle materialen in de leerkrachtassistent: • voor de leerling: kopieerbladen oefenen en remediëren

Uitleg De leerlingen oefenen op de leerinhouden van begrijpend lezen waarop ze de norm niet haalden in de signaaltoets (zie registratieformulier). Niet alle leerlingen maken dus dezelfde oefeningen. Geef de leerlingen individueel of in groepjes instructie over de oefeningen die ze moeten maken. Maak eventueel samen met de leerlingen een stukje van elke oefening om hen op weg te helpen.

OEFENEN EN REMEDIËREN ­WOORDENSCHAT/TAALBESCHOUWING Voorbereiding Je vindt alle materialen in de leerkrachtassistent: • voor de leerling: kopieerbladen oefenen en remediëren

Uitleg De leerlingen oefenen op de leerinhouden van woordenschat/taalbeschouwing waarop ze de norm niet haalden in de signaaltoets (zie registratieformulier). Niet alle leerlingen maken dus dezelfde oefeningen. Geef de leerlingen individueel of in groepjes instructie over de oefeningen die ze moeten maken. Maak eventueel samen met de leerlingen een stukje van elke oefening om hen op weg te helpen.

84


85


BLOK 1

LES 24

THEMA

vervolgles

technisch/vloeiend lezen

omgeving

50

LESVERLOOP Op verkenning Wonen in een kasteel

Vertel dat de leerlingen van aanpak 1 en 2 de tekst Wonen in een kasteel nogmaals zullen lezen. De nadruk ligt nu op het vloeiend lezen van de tekst.

In de tijd van de ridders werden er kastelen gebouwd voor rijke mensen. Een kasteel werd vaak bewoond door een ridder met zijn gezin. Maar er woonden nog veel meer mensen: een kok, een smid, een stalknecht ...

De leerlingen van aanpak 3 gaan de tip van het vloeiend lezen toepassen op een nieuwe tekst: een fragment uit het boek Wat doet een ridder eigenlijk?.

Hier is het veilig! Een kasteel was een heel groot huis. Maar wel een huis met dikke, stenen muren. En met een brug, een poort en een gracht. Die waren er niet voor niks. Kwam er een bende rovers aan? Zulk bezoek was niet welkom! Dan ging de poort dicht en de brug omhoog. Zo kon niemand het kasteel nog in of uit. Een kasteel was dus meer dan een huis. Het was er veilig. Het moest de mensen beschermen tegen rovers. Maar dat lukte niet altijd.

Vroeger en nu Ridders zijn er nu niet meer. En het kasteel is vaak vergaan. We weten dat het heeft bestaan, maar het gebouw zelf is er niet meer. Het is door rovers verwoest. Of in een oorlog verbrand. Heel soms staat het kasteel er nog wel.

Lesdoel bespreken • Woorden met be-, ge- en ver- goed en vlot lezen. • Nadruk leggen op belangrijke woorden.

Uitleg

Ophaalbrug bij een kasteel

Vloeiend lezen > modelen Laat een leerling van aanpak 3 een stukje uit de tekst Wonen in een kasteel vloeiend voorlezen. Dat mag het fragment uit de vorige les zijn of een zelfgekozen stukje. Laat de leerlingen meelezen in hun leerwerkboek. Wijs na het voorlezen op tip 8: Leg nadruk op belangrijke woorden. Herhaal waar het bij die tip om gaat. Bespreek kort hoe dat bij het voorgelezen fragment te horen was.

Weetje Ken je het verhaal van ridder Berend? Hij had een mooi kasteel. Maar het werd verwoest door boeven. Men zegt dat op de open plek in het kampeerbos ooit zijn kasteel heeft gestaan. Zou dat waar zijn?

Werkinstructie leerwerkboek plus p. 24 en 25 | Vloeiend & vlot p. 68 tip 8

Op bezoek in een kasteel Soms kun je een kasteel bezoeken. En kijken hoe de ridders toen leefden. Je beklimt de toren waar ridders de wacht hielden. Je kijkt rond in de grote eetzaal. Je bezoekt de kamer met wapens. Soms wordt er zelfs een steekspel of toernooi gespeeld. Of een nar vertelt een verhaal van toen.

Werkinstructie leerwerkboek p. 55 | Vloeiend & vlot p. 14-17, p. 68 tip 8

Aan de slag LEERWERKBOEK Zelfstandig werken Help alleen leerlingen die zonder jouw hulp niet verder kunnen. M4

Wat kan ik met mijn stem duidelijk maken?

68

Leg nadruk op belangrijke woorden. Laat bij het hardop lezen horen welke woorden belangrijk zijn. Leg nadruk op die woorden: druk daar met je stem op. Dan begrijpt de luisteraar de tekst het beste. Een worm is een heel ander dier dan een rups. Gebruik je stem om de tekst boeiender te maken. Een mop lees je anders voor dan een verhaal of een weettekst. Maak een spannende tekst met je stem écht spannend. Praat zachter of juist harder, l a n g z a m e r of juist sneller. Ze hadden zich goed verstopt. Maar oei! … Wat was dát voor geluid?

9789463681544_studio_vv_M4.indd 68

86

1/05/2020 15:23:37

Na met maken van de opdrachten kunnen de leerlingen verder oefenen in Vloeiend & vlot.


Een tekst op AVI M4 correct, vlot en vloeiend lezen met begrip. Correct en vlot lezen: woorden met be-, ge- en ver-. Vloeiend lezen: nadruk leggen op belangrijke woorden. Technisch lezen

Terugkijken Vloeiend lezen > laat horen Laat enkele leerlingen van aanpak 1 en 2 een stukje tekst uit deze les voorlezen. Om dat aantrekkelijker te maken, kun je gebruikmaken van de leesstoel.

24

omgeving

Wat ga je doen?

Blok 1

les

Je leest woorden met be-, ge-, ver-. Je legt nadruk op belangrijke woorden (tip 8). Je past dat toe op de tekst Wonen in een kasteel.

Aan de slag 1

Lees de zinnen. Welk woord past in de zin? Zet er een streep onder.

1 Bij het kasteel wordt een steekspel gestaan / verhaal / gespeeld. 2 Ridders hebben vroeger echt verbouw / bestaan / geheim. 3 Soms kun je een kasteel bezoeken / gevolgen / verschrikt. 4 Het schip is in een storm op zee vergaan / verstand / verbaasd. 5 Er is veel herrie. Ik kan je er slecht betaal / verstaan / gegaan.

Leerlingen van aanpak 3 kun je uitnodigen om een stukje voor te lezen uit de tekst die zij in hun leerwerkboek plus gelezen hebben. Of laat hen kort iets over die tekst vertellen aan de andere leerlingen.

Extra leestijd Naast leesbevorderende activiteiten en vrij lezen kun je in deze extra leestijd aandacht besteden aan extra zorg en herhaling. Op basis van observaties tijdens de vorige lessen bepaal je de behoeften van jouw leerlingen. Leerlingen die moeite hebben met correct lezen Deze leerlingen gaan extra oefenen met Vloeiend & vlot. Gebruik daarvoor pagina 3, 7, 11 en 15. Het is belangrijk dat de leerlingen begeleid en herhaald lezen. • Lees de vier rijtjes via voor-koor-zelf. • Lees de zinnen voor en laat de leerlingen het onderstreepte woord zelf lezen. • Daarna gaan leerlingen in duo’s die pagina’s herhaald lezen. De ene leerling leest, de andere registreert. Draai de rollen om. • Leerlingen van aanpak 3 kunnen functioneren als coach. • Daarna oefenen ze verder op vlot lezen.

Lees de zinnen met het juiste woord eerst goed, daarna vlot.

2

Lees de tekst Wonen in een kasteel. Kies daarna een stukje uit de tekst. Lees dat vloeiend voor aan je maatje. Leg nadruk op de belangrijke woorden. 68, tip 8

3

Lees met de zandloper de woorden goed en vlot. Zet een streep tot waar je komt. stengel bocht ondiep schroef wasje

meloen schuur kooi bakken verliefd

liefste ontken soepkom wolk spoel

anker trein tocht gerecht deurslot

gezicht poetsdoek spleet begrijpen nu

kortst laten bestellen kieuw graden

zwerm beperkt wenk hoed verbaasd

verbranden riempje markt zo schrift

Oefen de rijtjes nog een keer. Lees dan weer goed en vlot met de zandloper. Zet een streep tot waar je nu komt.

Heb je nog tijd? Oefen in Vloeiend & vlot.

14-17

55

Leerlingen die moeite hebben met vlot lezen • Deze leerlingen gaan aan de slag met de onderhoudspagina’s uit Vloeiend & vlot (pagina 5, 9, 13 en 17). Lees de woorden eerst correct voor. Daarna doen de leerlingen een wedstrijdje tegen zichzelf met de zandloper. Ze lezen de woorden en schrijven, als de zandloper leeg is, het laatst gelezen woord op een papiertje. Geef de leerlingen een afgesproken tijd om de woorden te oefenen en laat hen goed kijken naar de woorden die ze moeilijk vonden. Daarna lezen ze de woorden nogmaals met de zandloper. Komen ze nu verder dan het woord dat ze opgeschreven hadden? Ook hier kunnen leerlingen van aanpak 3 als coach functioneren. • Na het lezen op woord- en zinsniveau lezen de leerlingen de teksten uit Vloeiend & vlot op pagina 4, 8, 12 en 16. Bepaal vooraf met de leerlingen waarop ze de focus leggen tijdens het lezen. Correct en vlot lezen? Vloeiend lezen? De leerlingen van aanpak 3 lezen zelfstandig met de zandloperoefeningen en de teksten uit het leerwerkboek plus. Sluit deze extra leestijd af met een rondje voorlezen. De leerlingen bepalen zelf of ze in de leesstoel iets willen voorlezen. Sluit de les af met vrij lezen.

87


BLOK 1

LES 24

THEMA

vervolgles

technisch/vloeiend lezen

omgeving

MATERIAAL • • • • • •

leerkrachtassistent Vloeiend & vlot M4 p. 14-17, p. 68 tip 8 Vloeiend & vlot M4 (zie Extra leestijd) leerwerkboek p. 55, tekst p. 52 en 53 leerwerkboek plus (aanpak 3) p. 24 en 25 leesboek Het geheim van ridder Berend

DIDACTISCHE INFO De leerlingen hebben in de basisles woorden met be-, ge- en ver- geoefend op correct en vlot lezen. In deze vervolgles leggen de leerlingen zich toe op het vloeiend lezen. De leerlingen van aanpak 1 en 2 doen dat aan de hand van de tekst Wonen in een kasteel, die ze eerder geoefend hebben op correct en vlot lezen. De leerlingen van aanpak 3 doen dat aan de hand van een nieuwe tekst in hun leerwerkboek plus.

OP RONDE Luister bij de leerlingen mee bij het lezen van de tekst en de woorden bij opdrachten 2 en 3. Lukt het correct, vlot én vloeiend lezen? Doe zo nodig een lastig woord of stukje tekst voor. Bespreek de gelezen tekst met de leerlingen. Zouden ze het boek willen lezen? Als dat zo is, verwijs de leerlingen dan naar het boek in de bibliotheek.

NOG ANDERE STRUIKELWOORDEN? Het doel van de vervolgles is het correct en vlot lezen van het nieuwe woordtype en het toepassen van de tip voor vloeiend lezen. Formuleer dat doel ook voor de leerlingen. Wanneer leerlingen vragen naar de betekenis van woorden, geef dan kort uitleg. Dat kun je doen door een contextzin te geven of door een afbeelding te tonen. Woorden waarvan je de betekenis wilt laten consolideren, bied je het best herhaald aan in andere lessen. Mijn woordenblad! is een geschikte werkvorm om de woorden te verdiepen en te consolideren.

88

50


les

24

omgeving

plus

Wat ga je doen?

MATERIAAL

Je legt de nadruk op belangrijke woorden (tip 8). Je past dat toe op de tekst Wat doet een ridder eigenlijk?

Aan de slag 1

2

Ik begrijp & ik vind

Bekijk het boek bij opdracht 2.

3

In welke zaal werd muziek gemaakt en werden verhalen verteld?

Wat staat er in dat boek, denk je? Kruis aan. £ een sprookje £ teksten waarvan je iets leert £ een spannend verhaal

Zet een rondje om het goede woord.

Lees de tekst.

Hoe kwam dat? Dat lees je in één zin in de tekst. Zet een streep onder die zin.

eetzaal

Er is genoeg plaats aan de lange tafels. De ridder en zijn vrouw zitten aan het hoofd. De rijke gasten zitten naast hen. Na het eten gaan ze naar de ridderzaal. Daar maken ze muziek en doen ze een spel. Of een gast vertelt een verhaal over een enge draak. Dan is het tijd om te gaan slapen. De ridder gaat naar zijn mooie hemelbed. En de bedienden gaan op hun harde strozak liggen.

4

ridderzaal

slaapzaal

trouwzaal

Zou jij wel eens een nachtje in een kasteel willen slapen? Waarom wel? waarom niet? Schrijf op.

Isabel Versteeg, Wat doet een ridder eigenlijk?, Uitgeverij Zwijsen, 2017

In de grote eetzaal ontvangt de ridder zijn gasten.

bovenzaal

In de kamers boven was een open haard. Toch werden die kamers niet lekker warm.

Een ridder woont niet alleen in zijn kasteel. Zijn vrouw en kinderen wonen er ook. Net als de bedienden. Dat zijn er heel veel. Ze koken, doen de was, zorgen voor de dieren en stoffen alles in het kasteel af. Beneden in het kasteel is de keuken. Daar is het lekker warm. Er brandt een groot vuur waarop gekookt wordt. Boven zijn de kamers van de ridder en zijn gezin. In elke ruimte is een open haard. De kamers zijn erg groot. Daarom wordt het er nooit echt warm.

omgeving

Blok 1

Blok 1

Technisch lezen

Heb je nog tijd? Lees dan in je boek.

Lees de grijze zinnen in de tekst vloeiend voor. Let daarbij op de tip.

Lees daarna de hele tekst met je maatje. Lees om de beurt een stukje aan elkaar voor. Let daarbij op de tip. 68, tip 8 24 25

89


BLOK 1

LES 25

THEMA

controletoets

taal

omgeving

50

CONTROLETOETS ­BEGRIJPEND LEZEN Voorbereiding Je vindt alle materialen voor de controletoets begrijpend lezen in de leerkrachtassistent. Het afnemen van de toets neemt ongeveer 25 minuten in beslag. Neem deze toets enkel af bij de leerlingen die de norm niet haalden bij de signaaltoets, na het maken van de nodige remediëringsoefeningen.

Uitleg Doorloop samen met de leerlingen de opdrachten. Daarna gaan de leerlingen individueel aan de slag.

Registratieformulier Vul na afloop het registratieformulier in. Vergelijk met de resultaten van de signaaltoets begrijpend lezen. De behaalde punten op de controletoets zijn het eindresultaat.

CONTROLETOETS WOORDENSCHAT/ TAALBESCHOUWING Voorbereiding Je vindt alle materialen voor de controletoets woordenschat/taalbeschouwing in de leerkrachtassistent. Het afnemen van de toets neemt ongeveer 25 minuten in beslag. Neem deze toets enkel af bij de leerlingen die de norm niet haalden bij de signaaltoets, na het maken van de nodige remediëringsoefeningen.

Uitleg Doorloop samen met de leerlingen de opdrachten. Daarna gaan de leerlingen individueel aan de slag.

Registratieformulier Vul na afloop het registratieformulier in. Vergelijk met de resultaten van de signaaltoets begrijpend lezen. De behaalde punten op de controletoets zijn het eindresultaat.

90


91


Auteurs Dorien Nagels Evelyn Mertens Lisa Vercauteren Coördinatie en advies Katrien Daerden Riet Jeurissen Hilde Van den Bossche Jo van den Hauwe Illustraties en fotografie Alexandra Pillaert Adobe Stock Shutterstock Studio Wasabi Projectteam Zwijsen België © 2020 Uitgeverij Zwijsen N.V., Antwerpen maakt deel uit van WPG ISBN 9789463681360 D/2020/1919/133 NUR 191 In deze uitgave van ‘Studio taal/spelling’ werd gebruikgemaakt van materiaal van ‘Estafette editie 3’ (methode voor het lager onderwijs van Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg) en ‘Zie zo Taal/Spelling’ (methode voor het lager onderwijs van Uitgeverij Zwijsen N.V., Antwerpen). Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaandelijke toestemming van de uitgever. Informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot de reproductie vindt u op www.reprobel.be. Aan het verwerven, waar nodig, van toestemming tot overname is door de uitgever de uiterste zorg besteed. Zou desondanks blijken dat een rechthebbende over het hoofd is gezien, dan verzoeken wij deze contact op te nemen met Uitgeverij Zwijsen België N.V.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.