Zie zo Taal
Blok 3 89
1
Zie zo Taal blok 3 | lezen Lesverloop
Doelen - Voorkennis activeren. - Een fragment kaderen in het geheel van een verhaal. - Zichzelf vragen stellen tijdens het lezen, om zich zo meer in te leven in het verhaal. - Plezier beleven aan het beluisteren en zelf lezen van een verhaal.
Materiaal - exemplaar van het boek Het verborgen tekenteken (eventueel) informatie over het oude Egypte een groot vel papier - Zie zo leeswijzer blok 3 les 1 blok 3 les 1 -
Didactische info - De lessen 1 en 11 van lezen van elk blok gaan over fictie. Niet zozeer de leesstrategieën staan centraal in deze lessen, maar eerder de inleving, beleving, waardering, het leesplezier en de literatuureducatie. - Bij elk thema wordt er met een boek gewerkt waaruit de leerkracht voorleest en waarin de leerlingen ook zelf gaan lezen. Er gaat regelmatig ook aandacht naar de ‘boekenwereld’ en er is ruimte voor vrij lezen. - In deze les zullen de leerlingen het nut ervaren van het activeren van voorkennis en zichzelf vragen stellen om een fragment beter te begrijpen. De Zie zo leeswijzer kan hen daarbij helpen, vooral de vragen bij de fase voor en tijdens het lezen.
90
Op verkenning 1 Bekijk samen de hiërogliefen. • Wat zouden deze vreemde tekens kunnen betekenen? • Waarvoor zouden ze kunnen dienen? • Waar komen ze vandaan? • Wat weten jullie nog meer over dit beeldschrift? Zet eventueel enkele zaken op het bord. 2 Maak de link met het nieuwe boek van de leeslessen fictie: Het verborgen tekenteken. De leerlingen lezen de korte inhoud en bekijken de cover. Laat het boek ook in de klas zien. 3 Ga indien mogelijk gezellig in de leeshoek zitten. De leerlingen luisteren naar een stuk van het verhaal. Ze komen meteen in het midden van het verhaal terecht. Lees voor uit het boek Het verborgen tekenteken: hoofdstuk Man (pagina 50 t.e.m. midden pagina 52) of zie volgende pagina's in de handleiding. Laat de leerlingen reageren: • Waar bevinden Lotte en Tom zich? • Wat doen ze daar? • We stappen midden in het verhaal binnen. Wat gebeurde er vooraf, denk je? • Wat hebben ze al in Egypte gezien? • Is er iemand al in Egypte geweest? • Wat weten jullie nog over Egypte? Maak een woordenweb van de voorkennis van de leerlingen op een groot vel papier of op bord. Je kunt nog concrete bijvragen stellen rond ligging, eetgewoontes, taal, typische bouwwerken, referenties uit boeken en films… Vraag tot slot kort welke vragen de leerlingen zich nog stellen over het verhaal of het onderwerp. Is er iets dat ze zich afvragen of willen weten? Lees het verhaal verder tot pagina 57 bovenaan (of zie volgende pagina's in de handleiding). Bespreek nadien: • Waarom vinden de kinderen de bloedhete stad zo leuk, denk je? • Wie zou die man met de sjaal zijn? • Stellen jullie je nog andere vragen na het lezen van dit stukje? Je kunt de leerlingen ook zelf het vervolg laten lezen en hen hierbij zelf enkele vragen laten formuleren. Vertel de leerlingen dat ze steeds de leeswijzer mogen raadplegen.
reizen • 50 minuten
Uitleg Neem samen de uitleg door. Bespreek de leesstrategie. Maak hen daarna duidelijk dat je deze strategie ook kunt toepassen als je in het midden van een verhaal terechtkomt. Neem het voorbeeld van de film: wat doe je als je thuis mee wilt kijken naar een film, maar die speelt al een half uur. Hoe kom je te weten wat er al is gebeurd? (het vragen aan broer of zus, de korte inhoud lezen in een tv-blad, op het hoesje van de dvd kijken, het opzoeken op de computer, een trailer bekijken…) Wijs de leerlingen erop dat ze tijdens deze les al heel de tijd bezig zijn met ‘meer te weten komen’. Ze hebben hïerogliefen bekeken, de korte inhoud van het boek gelezen, de kaft bekeken, elkaar verteld over Egypte… Vertel de leerlingen dat ze steeds de leeswijzer mogen raadplegen. Aan de slag 4 De leerlingen lezen nu zelf het vervolg van het verhaal. 5-6 Oefening 5: de leerlingen proberen te weten te komen wat een sfinx is. Ze mogen elkaar helpen. Daarna maken ze een schets. Oefening 6: de leerlingen noteren enkele vragen die ze zichzelf stellen bij de tekst. Daarna bespreken ze deze vragen met hun buur. Ze geven aan welke vragen ze echt belangrijk vinden en waarom. 7 Het beeldverhaal vertelt wat er vooraf gebeurde. De leerlingen bespreken dit en bepalen wat er gebeurd zou kunnen zijn. Ze maken een keuze uit de mogelijkheden. Pols achteraf waarom de leerlingen een bepaalde keuze hebben gemaakt. 8 De leerlingen bespreken en noteren hoe het verhaal volgens hen verder zal gaan. Maak de leerlingen duidelijk dat ze hun voorspelling in les 11 van dit blok zullen kunnen controleren.
Terugkijken 9 De leerlingen noteren wat ze kunnen doen bij het lezen van een verhaal over een onderwerp waarover ze nog niet veel weten. Bespreek hun antwoorden ook even klassikaal. Leerlingen die snel klaar zijn, maken de verrijkingsopdracht. Ze zoeken informatie over ‘Cleopatra’ die in het vervolg van het verhaal een rol speelt.
Tip - Maak eventueel een selectie van boeken rond Egypte of geheimschrift die de leerlingen kunnen raadplegen na de les. - Probeer elke week tijd te maken om de leerlingen vrij te laten lezen, in een boek naar keuze.
Praktische info - Op de volgende website vind je meer uitleg en kunnen de leerlingen zelf aan de slag met het schrift: www.egypteopschool.nl. Hiërogliefen zijn vergelijkbaar met rebussen. - Zorg ervoor dat je minstens één exemplaar van het boek Het verborgen tekenteken (Frank Van Pamelen) in de klas hebt. Leerlingen die later verder willen lezen, leerlingen die het boek graag eens ‘echt’ zien en vastpakken, hebben daar dan de kans toe. Je kunt zo ook een fragment dat niet in het taalboek staat voorlezen. - Leg ook tijdig materiaal klaar over het oude Egypte waarin de leerlingen kunnen lezen en opzoeken.
Aandacht voor woorden - de zuil stenen paal waarop een hoger deel van het gebouw rust Enkele hoge, versierde zuilen ondersteunen het plafond van het oude bouwwerk. - de toerist Iemand die voor zijn plezier op reis gaat Aan de ingang van het park stonden wel honderd toeristen aan te schuiven. - de farao titel van de oude koningen van Egypte De farao liet zijn volk voor zichzelf een piramide bouwen. - de mensenmassa groot aantal mensen, menigte Om tot aan het podium te komen, moet je eerst door een mensenmassa geraken.
91
1
Zie zo Taal blok 3 | lezen
Hoofdstuk Man (pagina 50 t.e.m. 52)
‘We zijn er !’ Opgewonden stond lotte op in de bus en wees naar buiten. Tom sloeg zijn Asterix dicht en keek uit het raam. Door de vieze zandvlekken heen kon hij nog net twee geelbruine bergen zien. Twee bergen met spitse punten. De piramides! Hij herkende ze meteen. Dat was niet zo vreemd. Hij had met Lotte thuis zo’n beetje het hele internet afgezocht. Alles van Egypte hadden ze langs zien komen. De Nijl natuurlijk, daar hadden ze weleens van gehoord. Een van de langste rivieren ter wereld. En de mummies. Daar hadden ze ooit een film van gezien. Of tenminste, Tom vond hem eigenlijk iets te eng. Lotte had hem als enige helemaal afgekeken. Die hield wel van spannend. Verder vonden ze ook afbeeldingen van kamelen, farao’s, mannen in witte jurken en vooral zand, heel veel zand. Dat stoffige woestijnzand plakte nu tegen de ramen van de bus. Toch waren de piramides goed te zien. Twee stuks. Er waren er drie, wist Tom. Gek eigenlijk, dacht hij. Vanaf deze afstand zien ze er niet eens zo hoog uit. Terwijl ze toch bijna 150 meter moeten zijn. Een flatgebouw met meer dan vijftig verdiepingen! Hij drukte zijn neus tegen de ruit. ‘Straks zijn jullie hopelijk beter te zien,’ mompelde hij. ‘Als we vlak langs jullie lopen.’ Lotte rekte zich uit. Twee uur had de tocht geduurd. In een veel te hete bus. Op veel te harde bankjes. Over een veel te hobbelige weg. Geen pretje dus. Gelukkig hadden ze genoeg te doen onderweg. Zoals: nog meer te weten komen over de sfinx. Wat was dat eigenlijk voor raar ding? Wanneer was het gemaakt? Door wie? En waarom? In de reisgids stond een heleboel informatie. Tom keek nog eens goed naar buiten. Geen sfinx te zien. Nog niet. Maar hij moest hier wel ergens in de buurt zijn. Er reed een toeterende taxi langs. Tenminste, Tom dácht dat het een taxi was. Hij kon de letters op de zijkant niet lezen. Hij stootte Lotte aan. ‘Is dat Egyptisch?’ wees hij. ‘Vast wel,’ zei Lotte. ‘Ik vond die getekende figuurtjes van vroeger leuker,’ zei Tom. Lotte knikte. ‘Maar dit lijkt ook wel een beetje op geheimschrift.’ Inmiddels krioelde het buiten van de toeristen. Mensen met belachelijke korte broeken, belachelijk grote fototoestellen en belachelijke hoedjes op hun hoofd. Net als de toeristen bij hen in de bus. Tom keek achterom. Zijn ouders keken met slaperige ogen terug. ‘Zijn we er al?’ geeuwde vader. ‘Al?’ vroeg Lotte verbaasd.
92
reizen • 50 minuten
Ze keek met een gezicht van: hoe kun je nou toch slápen met al dat gehobbel. Hoofdschuddend keek ze weer naar buiten. De bus tufte rustig tussen de mensenmassa door, maakte een korte bocht naar rechts, wurmde zich tussen twee andere bussen in en kwam piepend tot stilstand. Moeder pakte haar handtas. ‘Kom jongens,’ zei ze. ‘Jullie hebben wel een ijsje verdiend.’
Pagina 52 t.e.m. pagina 57
Even later zaten ze op een terras onder een soort plastic afdak. Het zag er niet geweldig uit, maar in de zon zitten waas ook niet alles. Meer dan dertig graden! Terwijl het in Nederland ’s nachts al begon te vriezen! ‘En jongens?’ vroeg vader, terwijl hij een glas met een vreemd sapje omhoog hield. ‘Ik denk Nijlwater,’ zei Tom. Lotte trok een vies gezicht en grinnikte. Ieuw! ‘Nee,’ zei vader glimlachend, ‘ik bedoel niet wat dit voor drankje is …’ Hij keek even aarzelend naar zijn glas. Toen ging hij verder. ‘Ik bedoel: wat vinden jullie ervan? Van Egypte?’ ‘Leuk,’ zei Lotte. Ze dacht: niet laten merken dat ik het supercool vind. Dat vinden ze misschien stom. ‘Maar wanneer gaan we nou eindelijk naar de sfinx?’ Moeder keek haar vragend aan. ‘Wat hebben jullie toch ineens met die sfinx?’ vroeg ze. ‘Het lijkt wel alsof jullie het nergens anders over kunnen hebben.’ Lotte nam vlug een hap van haar aardbeienijs en keek vanuit haar ooghoek naar Tom. Die haalde zijn schouders op. Maar moeder ging verder. ‘Vanaf het moment dat we in het hotel aankwamen, wilden jullie al weg. Naar de piramides. Naar de sfinxen. ‘Terwijl er twee prachtige zwembaden bij het hotel zijn.’ Tom voelde aan zijn pols. Daar zat een geel bandje omheen. Daarmee konden ze in het hotel de hele dag gratis eten en drinken. En zwemmen. ‘Nou, dit vinden we gewoon veel interessanter,’ zei hij. Bwèèk! Hij hóórde het zichzelf zeggen. Dit! Een drukke, bloedhete stad! Oude stapels stenen in de vorm van een puntmuts! Een stoffige leeuw met een kapot gezicht! Interessanter dan twee zwembaden met zes glijbanen! Dat kón helemaal niet. ‘En die waterdisco van vandaag dan,’ ging moeder verder, ‘moesten jullie dáár dan niet naartoe?’ ‘Laat ze nou maar,’ zei vader tegen haar. ‘Ik heb het toch gezegd? Zo’n museum, dat maakt vast heel veel indruk. Nou? Had ik gelijk of had ik gelijk?’ Hij keek naar het onduidelijke drankje in zijn glas. ‘Egypte is gewoon hartstikke hip!’ op dat moment werd een diepe schaal op tafel gezet. Er zat een soort roestkleurige soep in, met daarin donkere reepjes vlees.
93
1
Zie zo Taal blok 3 | lezen
Vader wreef in zijn handen. ‘Aha,’ zei hij. ‘Een echt Egyptisch gerecht!’ Hij waaide de damp met zijn hand naar zijn neus. ‘Wat is het?’ Hij prikte wat vlees aan zijn vork. ‘Kibda.’ ‘Klinkt lekker,’ zei vader, en hij stak het vlees in zijn mond. ‘En wat betekent dat?’ ‘Kamelenlever,’ zei moeder. Pfffrt! Meteen spuugde hij de hap weer uit. Tom en Lotte proestten het uit. ‘Te heet,’ probeerde vader. Maar dat geloofde niemand. ‘Kamelenlever in bonensaus,’ vertaalde moeder van de Engelstalige menukaart. ‘Hartstikke hip, man!’ zei Lotte lachend. ‘Heb ik gelijk of heb ik gelijk?’ vroeg Tom met een vaderstem. Maar zelf durfden ze ook geen hap te nemen. Het zag er wel héél anders uit dan de friet met kipnuggets in het hotel. Dit was dan wel echt Egyptisch, maar ja … Ineens hoorden ze gepiep naast de tafel. Een kelin wit hondje keek hen vragend aan. Zo te zien had het beestje wél trek in een hapje. Tom keek even naar zijn ouders. Die waren zo te zien de menukaart aan het bestuderen. Snel pakte hij een lepel, viste een stukje vlees uit de saus en legde dat op de grond. Het hondje vond het heerlijk. Lotte giechelde. Het zag er zo grappig uit. Ze pakte ook een stukje en gooide dat iets verder weg. Meteen huppelde het hondje erop af. ‘Wat lief,’ zei ze. ‘Wie is lief?’ vroeg vader boven de menukaart uit. Maar moeder had het al gezien. ‘Jongens, néé!’ zei ze boos. ‘Geen eten geven aan zwerfhondjes. Dan blijven ze constant achter je aan lopen. En die beesten zijn zo ontzettend vies.’ ‘Deze is helemaal niet vies!’ protesteerde Lotte. ‘Deze is juist heel …’ Aaaiiie!! Jankend dook de hond onder tafel. ‘Hé!’ riep Tom. Iemand had het hondje een trap gegeven. Een man met een lange grijze jurk en een rood-wit geblokte sjaal half voor zijn gezicht. Blijkbaar liep het dier voor zijn voeten. ‘Dierenbeul!’ gilde Lotte. ‘Jongens …’ suste moeder. ‘Rustig nou …’ ‘Niks rustig!’ riep Tom boos. ‘Zoiets doe je toch niet!’ De man liep snel door. Hij had blijkbaar haast. Even keek hij om. Even priemden twee donkere ogen in hun richting. Meteen ging er een schok door Tom heen. Hij kende die ogen!
94
reizen • 50 minuten
Maar waarvan? Uit de bus? Uit het vliegtuig? Uit het vliegtuig! Dit was de man die de hele tijd naar Lotte en hem had zitten kijken! Die had ook zo’n jurk. En zo’n sjaal. En zo’n baard. Of vergiste hij zich? Er waren hier wel meer mensen met zulke kleren. Maar die ogen! Die ogen … ‘Kom,’ zei vader. ‘Ik heb het hier wel weer gezien.’ Hij legde wat geld op tafel en stond op. ‘We gaan naar de piramides.’
95
2
Zie zo Taal blok 3 | spreken • luisteren Lesverloop
Doelen - Op een gestructureerde manier verslag geven van een gebeurtenis. - Daarbij een gepaste inleiding geven.
Materiaal foto (zie Praktische info) - Leerkrachtassistent: 2 filmfragmenten observatiewijzer spreken/ luisteren blok 3 les 2 blok 3 les 2 -
Didactische info - In deze les en in les 7 leren de leerlingen verslag geven of verslag doen over een gebeurtenis. De opbouw is hierbij belangrijk. - In les 7 staat de inleiding centraal. Een goede inleiding kun je pas maken als je verslag vorm heeft gekregen. Dit gebeurt dus op het einde van het proces (parallel met schrijven). - Bij deze les en de volgende les (les 7) gaat het over een verslag en niet zozeer een gewone presentatie. Er worden ook steeds observatieopdrachten voorzien. Belangrijk blijft wel de rol van de leerkracht als observator.
96
Op verkenning Vertel de leerlingen dat je hen twee filmfragmenten over een verslag uit het schoolnieuws zal laten zien. Vraag hen om goed te luisteren, zodat ze achteraf kunnen vertellen waarover de reporters een verslag uitbrengen. In het eerste fragment geeft Jonas op een onduidelijke manier verslag, in het tweede fragment vertelt Silke op een gestructureerde manier over dezelfde gebeurtenis. Na het bekijken van Jonas’ fragment bespreek je klassikaal: • Waar ging het verslag over? • Wie voerde de actie? • Waar en wanneer werd de actie gevoerd? • Vond je de verslaggever altijd even duidelijk? Wanneer niet? • Welke tips wil je de verslaggever geven? Bespreek ook het fragment van Silke: • Weet je iets meer dan bij het eerste verslag? Wat dan? • Vond je de verslaggever duidelijker of niet? Waarom? • Wat deed deze verslaggever anders? • Wat vond je beter? 1 Na het beluisteren van het tweede fragment kunnen de leerlingen de vragen wie, wat, waar en wanneer wel beantwoorden. Laat de leerlingen op basis van de vergelijking van de twee fragmenten, tips formuleren waaraan volgens hen een goed verslag moet voldoen. Je kunt deze op bord noteren.
Uitleg Leg de tips die jullie samen formuleerden naast de uitleg. Laat de leerlingen bij de criteria steeds voorbeelden formuleren door te verwijzen naar de voorbeeldfragmenten uit de vorige oefening.
reizen • 50 minuten
Aan de slag 2 De leerlingen hebben een foto meegebracht van een gebeurtenis op reis of op vakantie. Aan de hand van deze foto’s vertellen ze in duo’s wat ze hebben meegemaakt. Geef de luisteraars de mogelijkheid om vragen te stellen over zaken waarover ze meer willen weten. Het is minder belangrijk dat de leerlingen zich hier streng aan criteria voor een goed verslag houden. Het is in deze fase belangrijker dat er door het gesprek inhoud gegenereerd wordt. Het is bijgevolg niet erg als het een vraag-antwoord-gesprek wordt. Vertel de leerlingen dat ze straks hun verhaal zullen vertellen als een verslag. Ze zullen daarvoor eerst goed moeten nadenken wat ze precies zullen vertellen om hun verslag zo volledig mogelijk te doen. Verwijs even terug naar de criteria uit de uitleg. Deze oefening kan ook in groepjes van vier aangepakt worden. 3-4 De leerlingen verzamelen en selecteren informatie met behulp van een woordenweb. De hulpvragen kunnen hen hierbij helpen. Wijs hen erop dat ze de informatie niet uitgebreid moeten noteren. Het is louter een geheugensteuntje voor het vertellen later. Hetzelfde geldt voor het spiekbriefje dat ze daarna maken. 5 De leerlingen geven verslag van hun gebeurtenis in groepen van vier. Ze gebruiken hiervoor hun foto en spiekbriefje. Overloop vooraf nogmaals de aandachtspunten rond duidelijk en verzorgd spreken. De andere leerlingen luisteren goed en noteren hun bevindingen voor één van de sprekers aan de hand van de criteria. 6 De leerlingen proberen hun verslag in één zin te omschrijven door de aangeboden zin aan te vullen. Deze oefening is een kleine aanzet tot het geven van een inleiding, waarrond er in de volgende les gewerkt wordt.
Praktische info - Als voortaak brengen de leerlingen een foto mee van iets dat ze op reis of tijdens de vakantie hebben meegemaakt. - Zorg ervoor dat de filmfragmenten in het begin van de les getoond wordt. Je vindt ze in de Leerkrachtassistent. - Neem er per leerling de observatiewijzer spreken/luisteren bij (blokken 1 t.e.m. 4). Tussentijds observeren is aangewezen.
Aandacht voor woorden - de reporter iemand die verslag uitbrengt in de krant, op de radio, op televisie, op het internet, enz. De reporter was op de plaats van de overstroming toen zij verslag uitbracht. - het verslag beschrijving van een toestand of gebeurtenis De belangrijkste beslissingen staan in het verslag van de vergadering. - de bezienswaardigheid wat de moeite waard is om te bekijken Het enorme plein is een bezienswaardigheid in de stad.
Terugkijken 7 De leerlingen reflecteren in duo’s over hun spreekmomenten. Ze doen dit aan de hand van de vragen. Bespreek daarna nog even kort klassikaal. Leerlingen die snel klaar zijn, maken de verrijkingsopdracht.
Tip Het verslag kan verder worden uitgewerkt tijdens de lessen wereldoriëntatie. Bied de leerlingen eventueel de mogelijkheid om te werken met een powerpointpresentatie.
97
3
Zie zo Taal blok 3 | lezen Lesverloop
Doelen - Vooruitdenken en verbanden leggen bij het lezen van een tekst. - Voorspellen hoe een tekst verder gaat met het oog op tekstbegrip.
Materiaal - Zie zo leeswijzer blok 3 les 3 blok 3 les 3 -
Didactische info In dit blok komen de volgende leesstrategieën, toegepast op nonfictieteksten, aan bod: - verbanden leggen, vooruitdenken en voorspellen hoe een tekst verder gaat; - via verbindingswoorden verbanden leggen binnen delen van een tekst; - vragen bedenken voor en tijdens het lezen. In de eerste les non-fictie ligt de nadruk op verbanden leggen met wat je al weet en wat je leest. Er is dus een interactie tussen de eigen kennis en inzichten (voorkennis) enerzijds, en de inhoud en andere elementen van de tekst zelf anderzijds. Om deze verbanden te leggen, kunnen de leerlingen de Zie zo leeswijzer raadplegen. De vragen opgesomd tijdens het lezen zullen hen zeker verder helpen in het leesproces.
98
Op verkenning Voer met de leerlingen een klasgesprek over kamperen. Volgende vragen kunnen daarbij helpen: • Wie van jullie heeft er al eens gekampeerd? • Wie wil graag eens gaan kamperen? • Wat is er speciaal aan kamperen? • Wat vind je leuk/minder leuk aan kamperen? • Wie heeft er op een camping al iets bijzonders meegemaakt? 1-2 De leerlingen lezen de tekst over kamperen. Ze bespreken in groep wat er op de plaats van de onzichtbare tekst zou kunnen staan (de woorden zijn: douches en verwarmd water). Daarna kiezen ze een passend vervolg. Bespreek met de leerlingen welk vervolg ze gekozen hebben en waarom.
Uitleg Neem samen de uitleg door. Neem er ook de Zie zo leeswijzer bij. Doorloop samen de vragen tijdens het lezen. Vertel de leerlingen dat ze de leeswijzer steeds mogen raadplegen. Aan de slag 3-4 Oefening 3: de leerlingen lezen het stukje tekst. Ze bespreken het mogelijke vervolg van de tekst. Oefening 4: ze duiden aan welk vervolg bij de tekst past. Bespreek met de leerlingen hoe de oefeningen verlopen zijn. Bij moeilijkheden, kun je hen in een differentiatiegroepje bij jou nemen voor de rest van de les.
reizen • 50 minuten
5-7 Oefening 5: de leerlingen lezen het stukje tekst. Ze voorspellen hoe de laatste zin zou kunnen verdergaan. Schenk eventueel aandacht aan de betekenis van het woord 'schoon' (goed voor het milieu). Laat de leerlingen de betekenis achterhalen door het te vergelijken met de reeds gekende betekenis (proper). Oefening 6: de leerlingen kleuren in de tekst wat er vervoerd wordt met stoomtreinen. Oefening 7: de leerlingen noteren 'stoomtrein' en 'elektrische trein' bij de juiste afbeelding. Bij moeilijkheden kun je leerlingen in heterogene duo’s laten samenwerken. Laat hen om de beurt het voortouw nemen zodat de sterkere leerling de oefeningen niet alleen oplost. Je kunt er ook voor kiezen om de oefeningen individueel te laten maken en hun oplossingen achteraf te laten vergelijken.
Terugkijken 8 De leerlingen noteren waarom het belangrijk is om voorspellingen te maken bij een tekst. Ze geven aan of ze het voorspellen van een tekst makkelijk of moeilijk vinden en waarom ze dat vinden. Bespreek dit nadien klassikaal en laat de leerlingen bij moeilijkheden tips formuleren (bv. kijken naar afbeeldingen, titel, bedoeling…).
Aandacht voor woorden - de bagage de spullen die je meeneemt op reis, bijvoorbeeld in koffers en tassen Omdat hij veel meeneemt op reis, moet hij sleuren met de bagage. - de inspecteur iemand die iets bekijkt om te onderzoeken of het in orde is De inspecteur bij de politie belooft dat hij de dader van de inbraak zal vinden. - de locomotief een voertuig dat treinen trekt Die locomotief kon wel 30 wagons trekken. - maximaal hoogstens, niet meer dan De snelheid die je maximaal mag rijden, is vijftig kilometer per uur. - de mobilhome een motorvoertuig waarin je kunt wonen Wij gaan op vakantie met de mobilhome, zo hoeven we geen tent mee te nemen. - symboliseren voorstellen, het symbool zijn voor iets De uil symboliseert wijsheid. - de vakantiebestemming de plaats waar je op vakantie naartoe reist Deze zomer wordt Griekenland onze vakantiebestemming. - de voorziening dit zorgt ervoor dat iets mogelijk is De duurste hotelkamers hebben veel voorzieningen zoals een bubbelbad en een sauna. - schoon proper goed voor het mileu Veeg jij even het aanrecht schoon? Die schonere treinen verspreiden geen vieze rook.
99
4
Zie zo Taal blok 3 | schrijven Lesverloop
Doelen - Inhoudelijk voorbereiden van het schrijven van een briefkaart en een reisverslag. - Nadenken over de zender en de ontvanger van een geschreven tekst.* - Nadenken over de inhoud van een geschreven boodschap.*
Materiaal - enkele computers en een printer reiscatalogi, reisgidsen, boeken over andere landen voorbeelden van briefkaarten exemplaar van het boek Het verborgen tekenteken, informatie over het oude Egypte (zie les 1) blok 3 les 4 blok 3 les 4 -
Didactische info In deze schrijfles denken de leerlingen na over het onderwerp, de ontvanger van de geschreven boodschap en het verzamelen van informatie. In een volgende schrijfles (les 9) maken de leerlingen een eerste versie van hun teksten. In de laatste schrijfles (les 14) schenken de leerlingen aandacht aan de vorm en presentatie van hun definitieve schrijfproduct.
100
Op verkenning Verken met de leerlingen de tafel met briefkaarten, reisgidsen e.d. Leerlingen die zelf briefkaarten bij hebben, mogen die voorlezen. Bekijk waar de kaartjes vandaan komen, wat er allemaal op staat (tekst, adres, postzegel, datum‌). 1 De leerlingen lezen eerst individueel de briefkaarten en bespreken dan in duo’s wie de zenders en de ontvangers zijn van de kaartjes. Dan kijken ze wat de kaartjes gemeen hebben en wat er verschillend is. Bespreek dit klassikaal. Op de meeste briefkaarten staat een aanspreking, vertel je hoe het met je gaat, sluit je af en noteer je je naam (de zender). Rechts staat het adres van de ontvanger. De schrijfstijl is losjes, je kent de ontvanger van het kaartje meestal heel goed. Wat je op het kaartje schrijft, heeft vaak de maken met je eigen beleving van de vakantie. 2 Nu lezen de leerlingen enkele reisverslagen en bespreken vervolgens ook deze teksten op dezelfde manier. Bespreek ook nu klassikaal wie de zender en de ontvanger zijn, en wat de reisverslagen gemeen /niet gemeen hebben. De zender is in deze voorbeelden ook een kind. Maar de ontvanger is niet meteen gekend. Som enkele mogelijkheden op: - een schoolkrantje; - een website over reizen; - de andere leerlingen van de klas; - je eigen dagboek (om later terug te lezen) - enz‌ Het eerste reisverslag is in de verleden tijd geschreven en is verhalend verteld. Het tweede reisverslag is in de tegenwoordige tijd geschreven, wellicht ook echt dag per dag, en komt meer over als een blog. Beide teksten zijn informatief en voor een stuk gaan ze over de eigen beleving.
Uitleg Neem samen de uitleg door en koppel nog eens terug naar de verkenningsfase. Vertel hen dat ze in deze les informatie gaan zoeken en selecteren over een zelf gekozen land, om dan in de volgende schrijfles een briefkaart en een reisverslag te schrijven.
reizen • 50 minuten
Aan de slag 3 De leerlingen bepalen eerst voor wie ze een tekst gaan schrijven. Aan wie gaan ze hun briefkaart richten? En voor wie willen ze een reisverslag schrijven, m.a.w. wat willen ze ermee doen? Daarna bepalen ze over welk land of regio ze een reisverslag willen schrijven. Niet alle kinderen kunnen putten uit eigen reiservaring. Daarom is het goed om een alternatief te hebben. Leerlingen die nog niet op reis zijn geweest, of te lang geleden, mogen over Egypte schrijven. In les 1 hebben ze daar al veel over opgezocht en gehoord, zoals het verhaal in het boek Het verborgen tekenteken. Het materiaal is nog in de klas aanwezig. Leerlingen van andere culturen hebben misschien informatie bij over hun geboorteland of het land van hun familie. Zij mogen uiteraard over dat land schrijven. Bespreek met de leerlingen wat hun keuze is en stuur bij indien nodig. 4 De leerlingen gaan nu op zoek naar informatie. In het werkboek is voldoende ruimte om ideeÍn te noteren, foto’s of teksten te plakken, titels van interessante boeken en paginanummers te noteren, adressen van websites, enz. Leerlingen die hulp nodig hebben, kunnen uiteraard bij jou terecht. Help zeker leerlingen die geen reiservaring hebben.
Terugkijken 5 De leerlingen denken na of ze voldoende informatie hebben of niet. Bespreek nog even of ze aan de hand van hun notities thuis kunnen verder zoeken of dat ze liever tijd willen om in de klas nog verder te zoeken. Leerlingen die snel klaar zijn, kunnen aan een eerste versie van hun briefkaart beginnen schrijven.
Praktische info - Geef enkele dagen vooraf de leerlingen de opdracht om voorbeelden van briefkaarten (liefst vanop vakantie) mee naar school te brengen. - Heb je leerlingen van andere culturen, dan mogen ze ook boeken of andere informatie over hun geboorteland of het land van hun familie meebrengen. - Zorg ervoor dat je zelf voldoende informatie en materiaal klaar liggen hebt en liefst ook enkele computers en een printer ter beschikking hebt. - Zet een tafel klaar met de brefkaarten, reisgidsen, boeken...
Aandacht voor woorden - het feit iets wat zeker gebeurd is, iets wat waar is Het is een feit dat Filip de nieuwe koning van ons land is. - de mening iets wat jij vindt Ik ben van mening dat Spanje een veilig land is. - de universiteit gebouwen waar de studenten les volgen Ik studeer voor dierenarts aan de universiteit van Gent.
Tip Laat de leerlingen - indien mogelijk - thuis verder op zoek gaan naar informatie, tegen de volgende schrijfles.
101
5
Zie zo Taal blok 3 | woordenschat Lesverloop
Doelen - De zin en de context gebruiken om de betekenis van woorden te achterhalen. - Een woord kunnen uitleggen met een synoniem. - De gekende strategieën voor het achterhalen van woordbetekenissen op de goede manier hanteren.* - Weten wat synoniemen zijn.*
Materiaal reisfolders (zie Praktische info) - Mijn woordenblad! blok 3 les 5 blok 3 les 5 -
Didactische info - De leerlingen hebben reeds geleerd om de betekenis van woorden te begrijpen en te onthouden door woordleerstrategieën toe te passen, een hypothese te vormen over de mogelijke betekenis van een woord en vervolgens te toetsen. - Woorden uitleggen door te kijken naar de context en met behulp van grafische modellen zoals het woordenweb en de woordenparaplu hebben de leerlingen al in het tweede leerjaar geleerd en verder geoefend doorheen het tweede en het derde leerjaar. Ook in het vierde leerjaar komen deze modellen uitgebreid aan bod om de betekenis van woorden te begrijpen en te onthouden. Dergelijke grafische modellen worden pas waardevol als ze regelmatig en systematisch worden gebruikt. - Woordparen van synoniemen zonder context aanduiden is niet eenvoudig omdat de leerlingen hier moeten terugvallen op andere strategieën om de betekenis van woorden te achterhalen.
102
Op verkenning Lees het verhaal ‘Stomme Freek’ voor. ‘Wie weet wat een insect is?’ vraagt de meester. Yu Lin steekt haar vinger op. ‘Een klein dier dat kan vliegen’. ‘Dat klopt, maar het is niet erg duidelijk,’ zegt de meester. ‘Ik weet wel wat het is,’ zegt Yu Lin. ‘Maar het is zo lastig om uit te leggen.’ ‘Wie kan een voorbeeld van een insect geven?’ vraagt de meester. Nu schieten de vingers omhoog. ‘Een mug!’ ‘Een vlieg!’ ‘Een bij.’ ‘Een sprinkhaan!’ roept Freek. Plotseling is het stil in de klas. Bas knijpt zijn vingers samen. Wat doet die stomme Freek nu? Dadelijk verraadt hij alles! Bespreek: • Wat voor stoms doet Freek? • Wat wil verraden juist zeggen? Waarom denk je dat? • Ken je een synoniem voor verraden? (verklikken) Teken een woordenparaplu op het (digi)bord met het parapluwoord de insecten. De leerlingen vullen aan met voorbeelden uit de tekst. Laat de leerlingen zelf tot de conclusie komen dat woorden kunnen worden uitgelegd door middel van voorbeelden. Ga vervolgens verder met het verhaal. ‘Goed zo, Freek, een sprinkhaan,’ zegt de meester. ‘Hoe kom je daarop?’ ‘Eh… zomaar… eh…’ ‘Van die briefjes uit het park!’ roept een meisje. ‘Mijn moeder heeft er een gevonden. En de buurvrouw ook. Daar stonden van die vieze sprinkhanen op.’ ‘Ja, mijn vader had er ook een gevonden,’ zegt een ander meisje. ‘Hij zei dat het iets met onze school te maken had.’ ‘Kun je zo’n briefje vanmiddag meebrengen?’ vraagt de meester aan het meisje. Bas zucht. Gelukkig heeft Freek niets meer gezegd. En om duidelijk te maken dat hij er niets mee te maken heeft, vraagt hij aan het meisje: ‘Wat stond er nog meer op dat briefje?’ Bespreek: • Freek houdt zich een beetje ‘dom’. Wie kan dit uitleggen? • Waarom zou Freek dit doen?
reizen • 50 minuten
1 De leerlingen lezen het verhaal ‘De droom van Bas’. Bespreek: • Kennen jullie de betekenis van de gekleurde woorden? • Hoe kun je de betekenis van de woorden vinden? (door te kijken naar de context waarin het woord uitgelegd wordt) • Waar staat de uitleg van het woord? (voor of na het woord)
Uitleg Neem samen de uitleg door. Laat de leerlingen de uitleg zelf verwoorden aan de hand van de voorbeelden en tekeningen. Aan de slag 2 Vertel de leerlingen dat er verschillende soorten voertuigen bestaan om te reizen. Vraag hen er zoveel mogelijk op te sommen (ook de minder bekende voertuigen zoals veerboot, riksja,…). Maak samen een woordenparaplu met ‘het voertuig’ als parapluwoord. Laat de leerlingen verwoorden welke woordleerstrategie ze gebruikt hebben.
Praktische info Zorg voor een voldoende aantal reisfolders of -catalogi (zie les 4). Voor de evaluatieoefening moeten de duo's uitleggen hoe woorden uit een reisfolder worden uitgelegd.
Aandacht voor woorden - verraden verklikken Jeroen verraadde Anna bij de juf dat ze had gesnoept.
- het portier de deur van een voertuig De fietser is tegen het openstaande portier van de auto gebotst.
- de portier 3-4 Oefening 3: de duo’s zoeken zoveel mogelijk samenstellingen met het woord ‘station’ in de tekst. Ze bepalen welke woorden nieuw zijn voor hen en hoe ze de betekenis kunnen achterhalen. Laat hen achteraf deze strategie ook klassikaal verwoorden. Oefening 4: de leerlingen maken woordparen van synoniemen. Ze bespreken waarom het niet eenvoudig is om de betekenis van de moeilijke woorden te achterhalen (door het ontbreken van context). Daarna formuleren ze strategieën om de betekenis te achterhalen. Deze oefeningen kunnen ook individueel gemaakt worden. Las in dit geval genoeg momenten in waarop de leerlingen hun strategie klassikaal of aan elkaar kunnen verwoorden.
Terugkijken 5 De leerlingen krijgen een reisfolder. Ze kiezen elk drie woorden die in de tekst van de folder worden uitgelegd. Ze moeten aan elkaar verwoorden hoe deze woorden worden uitgelegd. Bespreek deze oefening ook klassikaal en laat enkele duo's aan het woord. Geef de leerlingen de tijd om ‘Mijn woordenblad’ verder aan te vullen.
iemand die de wacht bij de deur houdt De portier deed beleefd de deur voor ons open, toen we het hotel binnen gingen.
- het voordeel iets nuttigs, het nuttige aan iets Het voordeel van dichtbij school wonen, is niet zo vroeg hoeven op te staan.
- de stewardess/steward een vrouw of man die aan boord van een vliegtuig de reizigers ontvangt en bedient De steward geeft de reizigers eten en drank tijdens hun vlucht.
- verstijven bewegingloos, stijf worden Verstijfd van de schrik, durfde ze de kamer niet meer uit en verstopte ze zich onder de lakens.
- de cockpit
Tip Oefening 4 kan makkelijk tot een memoryspel omgevormd worden voor hoekenwerk. Laat de leerlingen op zoek gaan naar synoniemen.
bestuurdersruimte van een vliegtuig De piloot nam plaats in de cockpit, het was tijd om te vertrekken.
- de cabine afgesloten ruimte voor bestuurder of passagiers Hij zit in de cabine van de vrachtwagen.
103
6
Zie zo Taal blok 3 | lezen Lesverloop
Doelen - Bij het lezen aandacht schenken aan verbindingswoorden (toch, maar, want, dus, daarom, omdat, enz.).* - Vooruitdenken en voorspellen wat er volgt na deze verbindingswoorden.*
Materiaal - Zie zo leeswijzer blok 3 les 6 blok 3 les 6 -
Didactische info - In de tweede les non-fictie wordt het leggen van verbanden en voorspellen verder geoefend door te letten op verbindingswoorden. De leerlingen hebben dit al in het tweede en derde leerjaar geleerd. Verbindingswoorden geven een relatie of verband (bv. oorzaakgevolg, tegenstelling) aan binnen delen van een tekst en helpen de lezer om in een bepaalde richting vooruit te denken. - Door het veelvuldig gebruik van leestekens in de les, kun je extra aandacht schenken aan vloeiend lezen. - Als je met duo’s werkt, zorg dan voor heterogene duo’s. Zo kunnen de leerlingen van elkaar leren.
104
Op verkenning Houd een klasgesprek over klimmen. • Wie heeft er al eens aan muurklimmen gedaan? • Wie heeft er al eens een echte berg of rots beklommen? • Wat is er zo leuk aan rotsen beklimmen? • Waar moet je goed op letten tijdens het klimmen? 1-2 De leerlingen lezen telkens een stukje tekst over Erik. Daarna bespreken ze in duo’s hoe de tekst verder zou kunnen gaan en kiezen de zin die past. Je kunt de leerlingen de oefeningen ook individueel laten maken. Eventueel bespreken ze achteraf elkaars antwoorden.
Uitleg Neem samen de uitleg door.
reizen • 50 minuten
Aan de slag 3-6 Oefening 3 en 4: de leerlingen lezen het vervolg op de tekst. Ze voorspellen het vervolg na het verbindingswoord ‘maar’ en beantwoorden de vraag waarom veel kinderen op de zolder willen slapen. Oefening 5: ze lezen een ander stukje tekst over koken. Ze voorspellen het vervolg na het verbindingswoord ‘daarom’. Oefening 6: ze lezen een derde stukje tekst over klimmen. Ze voorspellen het vervolg na het verbindingswoord ‘dus’. Deze oefeningen kunnen ook samenwerkend aangepakt worden. Terugkijken 7 De leerlingen duiden aan wat ze tijdens deze les geleerd hebben en noteren wat ze nog moeilijk vinden. Bespreek de antwoorden klassikaal. Zo kun je er rekening mee houden tijdens de volgende les. Leerlingen die snel klaar zijn, maken de verrijkingsopdracht.
Aandacht voor woorden - de klimgordel een riem of band om je middel en benen, waaraan je touw vastzit bij het klimmen Voor Erik tegen de rotswand klimt, trekt hij de klimgordel aan. - de lunch de maaltijd tussen twaalf en twee uur in de middag Mijn moeder werkt dichtbij. Ze komt altijd thuis voor de lunch. - ongeduldig als je niet goed kunt wachten De kinderen willen snel naar buiten. Ze staan ongeduldig bij de deur. - de hoogtevrees angst als je hoog boven de grond bent Ik durf op deze brug niet naar beneden te kijken, want ik heb hoogtevrees.
105
7
Zie zo Taal blok 3 | spreken • luisteren Lesverloop
Doelen - Een verslag door middel van een beknopte inleiding kunnen duiden. - Op een gestructureerde manier verslag doen van een gebeurtenis.
Materiaal enkele filmfragmenten uit het nieuws (zie Praktische info) - Leerkrachtassistent: filmfragment (uit les 2) observatiewijzer spreken/ luisteren blok 3 les 7 blok 3 les 2 en les 7 -
Didactische info Deze les bouwt voort op les 2 waarin de leerlingen hun verslag konden voorbereiden en al eens hebben geoefend in kleine groepen. In deze les leren ze een inleiding maken die hun verslag introduceert en schenken ze ook aandacht aan het afsluiten.
106
Op verkenning Vertel dat jullie vandaag verder werken aan het verslag. Er moet nog een inleiding bedacht worden en de leerlingen moeten ook nadenken over hoe ze hun verslag zullen afronden. Daarvoor kijken ze nog eens naar het filmfragment van Silke (uit les 2). Laat hen ook enkele voorbeelden uit het nieuws zien (ook het weerbericht is mogelijk) en vraag hen om vooral te letten op de inleiding en het slot. Bespreek samen wat hen is opgevallen. • Was de inleiding lang of bondig? • Wist je door de inleiding wat er was gebeurd? • Wist je waar de verslaggever was? • Gaf het slot je het gevoel dat het verslag werd afgerond? • Wat zeiden de verslaggevers om af te sluiten? 1-2 De leerlingen bedenken bij twee opgegeven situaties een inleiding en een slot. Ze mogen hier samen over nadenken en het in duo eens uitproberen. Vraag wie eens een stukje voor de klas wil proberen. Geef suggesties maar benadruk vooral wat al goed was.
Uitleg Neem samen de uitleg door. Laat de leerlingen nog enkele voorbeelden opsommen die ze in de filmfragmenten hebben gezien. Soms verwijzen de verslaggevers bijvoorbeeld ook naar de nieuwslezer in de studio, bijvoorbeeld: ‘terug naar de studio’ of ‘over naar Martine in de studio’ of zeggen ze via de live verbinding ‘tot ziens’ of ‘meer nieuws volgt later op de dag’.
reizen • 50 minuten
Aan de slag 3 De leerlingen nemen hun woordenweb van les 2 er nog eens bij. Ze bekijken ook de zin die ze op het einde van les 2 opgeschreven hebben over hun verhaal. Op basis daarvan proberen ze hun inleiding op te bouwen. Ze noteren met staakwoorden wat ze straks gaan vertellen. Die woorden noteren ze in hun werkboek. 4 Vervolgens denken ze ook na over het slot van hun verslag. Hoe gaan ze afronden? Wat gaan ze zeggen? Ze noteren dat ook in staakwoorden. 5 De leerlingen nemen hun foto of voorwerp uit les 2. Ze leggen - naast de voorbereiding in hun werkboek - hun spiekbriefje uit de vorige les erbij. Dan oefenen ze hun verslag al eens stil, voor zichzelf. Loop al eens rond en bekijk wat de leerlingen bij oefening 3 en 4 genoteerd hebben. 6 De leerlingen gaan in groepjes van vier om beurt verslag uitbrengen. Ze mogen hun spiekbriefje gebruiken indien nodig. Als ze zich zeker genoeg voelen, mogen ze rechtstaan en doen alsof ze op tv komen. De luisteraars vullen de naam van de verslaggever in en onderstrepen in de zinnen in het werkboek wat ze ervan vinden. Schenk even aandacht aan het geven van feedback aan elkaar. Het is niet de bedoeling om anderen te kwetsen. Ook het positieve moet benadrukt worden. Eventueel mogen leerlingen die het wensen hun verslag ook voor de hele groep brengen.
Praktische info - Kies vooraf enkele fragmenten uit het nieuws waarbij de nieuwslezer en/of verslaggever ter plaatse een duidelijke inleiding en een gepast slot gebruiken. - Zorg ervoor dat het filmfragment uit les 2 (verslag van Silke) in het begin van de les getoond wordt. Je vindt ze in de Leerkrachtassistent. - Neem er per leerling de observatiewijzer spreken/luisteren bij (blokken 1 t.e.m. 4). Tussentijds observeren is aangewezen.
Aandacht voor woorden - afronden afsluiten, beĂŤindigen Het is tijd om te vertrekken, rond je gesprek nu maar af.
Terugkijken 7 De groepjes bespreken elkaars werk. Pols nadien of de opmerkingen stroken met de eigen beleving van de leerlingen. Leerlingen die snel klaar zijn, maken de verrijkingsopdracht.
Tip Misschien willen de leerlingen de voorbereiding in hun werkboek (bij oefening 3 en 4) samen op het spiekbriefje zetten van les 2 (het verslag in staakwoorden). Geef hen de mogelijkheid om een nieuw briefje te maken dat inleiding, verslag en slot bevat in staakwoorden.
107
8
Zie zo Taal blok 3 | lezen
t
Lesverloop Doelen Vragen bedenken voor en tijdens het lezen, om een tekst verwachtingsvol te lezen en zo beter en sneller te begrijpen.
Op verkenning Toon de leerlingen één of meerdere boeken over zweefvliegen. Laat de leerlingen voorspellen waarover het boek zou kunnen gaan en laat hen hun voorkennis over zweefvliegen delen. Bouw samen met de leerlingen een woordenweb op aan het bord. Verdeel de leerlingen daarna in groepen van drie tot vier.
Materiaal boek(en) over zweefvliegen - Zie zo leeswijzer blok 3 les 8 blok 3 les 8 -
1 De leerlingen bespreken op basis van de omslag wat ze willen te weten komen over zweefvliegen. Ze noteren vijf vragen op een blaadje. Daarna vergelijken ze hun vragen met de vragen die Emma bedacht heeft. Tot slot proberen ze te voorspellen op welke vragen ze een antwoord zullen lezen in de tekst. Bespreek klassikaal de vragen die ze genoteerd hebben. Laat hen verwoorden waarom ze al dan niet een antwoord verwachten te lezen in de tekst.
Didactische info - In de derde leesles non-fictie leren de leerlingen vragen te stellen voor en tijdens het lezen. Om vragen te kunnen stellen, moeten ze hun voorkennis activeren en verbanden leggen met wat ze al weten. Het stellen van vragen is een manier om verwachtingsvol te lezen omdat er bewust naar antwoorden wordt gezocht in de tekst tijdens het lezen. De leerlingen gaan dus gericht en met meer begrip de tekst lezen. Wijs hen zeker ook op vragen vermeld voor en tijdens het lezen op de Zie zo leeswijzer! - Tijdens deze les moeten de leerlingen zichzelf vragen leren stellen over een tekst. Het is belangrijk dat je geen sturende rol inneemt. Je moet de leerlingen de kans geven om zelf vragen te leren zoeken bij een gegeven onderwerp/introductie. - Deze les leent zich uitstekend om de leerlingen te laten samenwerken, overleggen en discussiëren. Maak hier dan ook optimaal gebruik van.
108
2 De leerlingen lezen individueel de tekst over zweefvliegen en bespreken in groep welke van de vragen er in de tekst worden beantwoord. Bespreek kort hun antwoorden klassikaal.
Uitleg Neem samen de uitleg door. Laat de leerlingen voorbeelden geven. Laat hen ook hun zoekproces bij de vorige oefeningen vergelijken met de uitleg.
reizen • 50 minuten
Aan de slag 3-4 Oefening 3: de leerlingen lezen het stukje tekst over gewichtloosheid. Ze stellen zich vier vragen bij het onderwerp. Oefening 4: de leerlingen kruisen de vragen aan waarop ze het antwoord zouden kunnen vinden in het vervolg van de tekst. 5 -6 Oefening 5: de leerlingen kruisen de afbeelding aan dat bij het woord ‘gewichtloosheid’ past. Oefening 6: ze lezen de volledige tekst over gewichtloosheid. Wanneer ze halfweg zijn maken ze een voorspelling over het vervolg van de tekst. Deze voorspelling beoordelen ze achteraf. 7 De leerlingen kruisen aan op welke vragen van oefening 3 ze een antwoord hebben gvonden in de tekst. Deze oefening kan ook individueel gemaakt worden. Las in dat geval momenten in waarop de leerlingen hun antwoorden kunnen vergelijken en bespreken.
Terugkijken 8 De leerlingen noteren welke strategie en het belang ervan ze in deze les geleerd hebben. Ze geven ook aan wat goed en minder goed gaat. Bespreek nadien de antwoorden. Leerlingen die snel klaar zijn, maken de verrijkingsopdracht.
Praktische info - De leerlingen moeten in groepjes van drie tot vier leerlingen werken tijdens deze les. Zorg dat de heterogene groepjes op voorhand gemaakt zijn. - Voor de verrijkingsopdracht kunnen de leerlingen de antwoorden op hun onopgeloste vragen over zweefvliegen opzoeken in de boeken.
Aandacht voor woorden - gewichtloos zonder gewicht, alsof je blijft zweven De astronauten zweven, want in de ruimte zijn ze gewichtloos. - de lak een soort glanzende verf Mama gebuikt lak om de kras op de auto weg te schilderen. - de salto als je een koprol maakt in de lucht De jongen maakt de salto zonder met zijn handen de grond te raken. - telkens steeds weer, iedere keer Omdat de wind zijn kaartenhuis omver blies, moest hij telkens opnieuw beginnen. - vergelijken onderzoeken of dingen op elkaar lijken of niet Om de verschillen te vinden, moet je de plaatjes goed vergelijken.
109
9
Zie zo Taal blok 3 | schrijven Lesverloop
Doelen - Inhoudelijk voorbereiden van het schrijven van een briefkaart en een reisverslag. - Een eerste versie van een briefkaart en een reisverslag schrijven.
Materiaal - materiaal door de leerlingen gekozen in les 4 blok 3 les 9 blok 3 les 9 -
Didactische info In de vorige schrijfles hebben de leerlingen nagedacht over het onderwerp en de ontvanger van de geschreven boodschap. Ze hebben ook informatie over een reisbestemming verzameld. In deze les maken de leerlingen een eerste versie van hun teksten. In de laatste schrijfles ten slotte (les 14), schenken de leerlingen aandacht aan de vorm en presentatie van hun definitieve schrijfproduct.
110
Op verkenning 1 De leerlingen vertellen elkaar over welke bestemming ze gaan schrijven en waar/hoe ze hun informatie hebben gevonden. Zo is hun geheugen meteen weer opgefrist. Uitleg Neem samen de uitleg door en koppel nog eens terug naar hun voorbereiding in de vorige les. Neem eventueel de uitleg van les 4 nog eens door. Aan de slag 2 De leerlingen lezen het voorbeeld van hoe je een reisverslag kunt voorbereiden aan de hand van een woordenweb en een dagplanning. Dan gaan ze zelf aan de slag in hun werkboek. Begeleid de leerlingen, vooral de zwakkere schrijvers of leerlingen die niet gemakkelijk vorderen. Omdat deze schrijfopdracht individueel gemaakt wordt, is dat voor een aantal leerlingen zeker nodig.
reizen • 50 minuten
3 Op een apart kladblaadje schrijven de leerlingen een eerste versie van hun reisverslag. Wijs de leerlingen nog eens op de voorbeelden uit les 4 in het taalboek. Op welke manier gaan zij hun reisverslag schrijven: dag per dag, of eerder verhalend? Of heeft er iemand nog een ander idee? Begeleid ook nu de leerlingen die het nodig hebben. 4 De leerlingen werken ook nog even aan de tekst voor hun briefkaart. Dat doen ze ook op het kladblaadje.
Terugkijken 5 Leerlingen die klaar zijn, zoeken een klasgenoot die ook klaar is. Ze lezen elkaars teksten. Dan bespreken ze die: wat is leuk, wat is nog minder goed en wat kan beter. Duo’s die klaar zijn, brengen de verbeteringen aan op hun kladblaadje. Dat geven ze aan jou af. Vervolgens nemen ze al eens een kijkje in hun werkboek bij les 14 en denken ze al eens na over de bladschikking e.d. van hun definitieve versie.
Praktische info De leerlingen hebben hun voorbereiding van les 4 nodig, alsook de bijkomende informatie die ze nog gevonden hebben. Aan het einde van deze les geven ze het kladblaadje met de eerste versie van hun tekst af. Kijk de teksten tegen de volgende les schrijven na.
Aandacht voor woorden - de voorbereiding wat nodig is om vooraf te doen Een goede tekst schrijven vraagt wel wat voorbereiding: opzoekwerk, nadenken, enz. - grondig nauwkeurig, uitgebreid De bankoverval werd grondig onderzocht om zeker te zijn dat ze de juiste daders hadden opgepakt.
- de trektocht tocht waarbij je van de ene plaats naar de volgende plaats trekt Laura maakt een trektocht door Zuid-Amerika, ze bezoekt verschillende landen en steden.
111
10
Zie zo Taal blok 3 | taalbeschouwing Lesverloop
Doelen - Het verschil kennen tussen tegenwoordige tijd en verleden tijd. - De persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd correct kunnen vormen.
Materiaal blok 3 les 10 blok 3 les 10 -
Didactische info Het correct schrijven van de persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd wordt ook in Zie zo Spelling veel geoefend. In Zie zo Taal is het ook de bedoeling dat de leerlingen de correcte persoonsvorm leren door het gebruik van de tegenwoordige en verleden tijd spontaan toe te passen in verschillende situaties. Let erop dat de leerlingen in oefening 5 voor enkele zinnen, wellicht onbewust, de voltooid verleden tijd zullen gebruiken.
112
Op verkenning 1 Lees de twee verhalen voor uit het taalboek. Het eerste verhaal staat in de tegenwoordige tijd, het tweede in de verleden tijd. Bespreek: • Welke verschillen zijn er tussen de twee verhalen? • In welke verhalen hoor je het woord ‘nu’ of het woord ‘toen’? • Aan welke andere woorden merk je nog een verschil? • Hoe noemen we deze woorden? Maak zo de overgang naar de uitleg. Uitleg Neem samen de uitleg door. Laat de leerlingen de uitleg zelf verwoorden aan de hand van de voorbeeldzinnen. Aan de slag 2-5 Oefening 2: de leerlingen duiden aan welke zinnen in de tegenwoordige of verleden tijd staan. Oefening 3: ze koppelen woorden als nu, gisteren, vandaag, enz. aan de tegenwoordige of verleden tijd. Oefening 4: ze zetten een tekst in de tegenwoordige tijd om in de verleden tijd en bedenken ook een kort vervolg. Oefening 5: ze duiden de persoonsvorm aan in de zinnen uit oefening 4 en geven aan wat er verandert.
reizen • 50 minuten
Bespreek de antwoorden klassikaal. Geef enkele leerlingen de mogelijkheid hun vervolg uit oefening 4 aan de rest van de klas voor te lezen. Deze oefeningen kunnen ook individueel worden aangepakt. Leerlingen die nog moeilijkheden ondervinden, kun je dan individueel of in een kleine groep begeleiden. Deze oefeningen kunnen ook begeleid worden doorlopen: met de hele klas of met een klein groepje terwijl de andere leerlingen individueel of samenwerken. Controleer in dat laatste geval meteen het werk van de leerlingen.
Terugkijken 6 Dit is een evaluatieoefening. De leerlingen moeten de zinnen aanvullen door een gepast werkwoord te kiezen en vervolgens de persoonsvorm in de juiste tijd te gebruiken. Controleer nadien meteen klassikaal. Leerlingen die snel klaar zijn, maken de verrijkingsopdracht.
Aandacht voor woorden - tegenwoordig nu, thans, momenteel Tegenwoordig zijn computers veel kleiner en sneller dan vroeger. - verleden vroeger, afgelopen Verleden week kwam papa op het idee om naar Spanje te reizen. - het verleden de tijd die voorbij is Laat ons die ruzie vergeten. Het behoort tot het verleden.
- turen met inspanning kijken, meestal waar het lastig te zien is Met een verrekijker tuurt hij naar de vogels.
Tip Je kunt een memoryspel maken waarbij de kinderen de zinnen in de tegenwoordige en de verleden tijd moeten verzamelen.
113
11
Zie zo Taal blok 3 | lezen Lesverloop
Doelen - Bij het lezen jezelf vragen stellen. - Bij het lezen opmerkzaam zijn voor aanwijzingen en belangrijke details die het verhaal een wending kunnen geven. - Plezier beleven aan het beluisteren en zelf lezen van een verhaal.
Op verkenning Indien er leerlingen zijn die de verrijkingsopdracht uit les 1 gemaakt hebben, dan kunnen zij eerst kort iets vertellen over Cleopatra. Ga gezellig in de leeshoek zitten indien mogelijk. Vraag wat de leerlingen zich nog herinneren uit het verhaal van les 1. Daarna luisteren ze naar het vervolg. Lees voor uit het boek Het verborgen tekenteken (hoofdstuk ‘Sfinx’, pagina 62 t.e.m. pagina 64) of zie volgende pagina's in de handleiding.
Materiaal het boek Het verborgen tekenteken - Zie zo leeswijzer blok 3 les 11 blok 3 les 11 -
1 Laat de leerlingen in groep verwoorden wat ze zichzelf rond de sfinks afvragen. Laat hen enkele vragen noteren op een blaadje. Daarna proberen ze hun eigen vragen te beantwoorden door voorspellingen te maken. Bespreek de oefeningen achteraf heel even klassikaal. Laat de leerlingen hun voorspellingen verwoorden. Je kunt de oefening ook mondeling en klassikaal doen.
Didactische info De lessen 1 en 11 van begrijpend lezen van elk blok gaan over fictie. Niet zozeer de leesstrategieën staan centraal in deze lessen, maar eerder de inleving, beleving, waardering, het leesplezier en de literatuureducatie. In deze les lezen de leerlingen verder in het boek van les 1. Ze staan stil bij de vragen tijdens het lezen op de Zie zo leeswijzer die hen ertoe aanzetten om ook op details en aanwijzingen te letten en erover na te denken. Door zichzelf vragen te stellen over het verhaal, zullen de leerlingen verwachtingsvol lezen. Ze proberen verbanden te leggen, vooruit te denken en het vervolg van het verhaal te voorspellen.
114
2 De leerlingen bespreken samen de zin: Je vindt het daar waar je het niet ziet. Lees het verhaal verder tot pagina 67 (t.e.m. de zin: Weer ging hij met zijn wijsvinger naar binnen en… of zie volgende pagina's in de handleiding). Onderbreek hier kort het verhaal en vraag de leerlingen welke vragen ze zich op dit moment stellen. Laat hen opnieuw een voorspelling doen over de uitkomst ervan. Daarna lees je verder tot pagina 69 (t.e.m. de zin: En zo te zien niet zomaar een koningin… of zie volgende pagina's in de handleiding). 3 De leerlingen bespreken samen de vragen die ze zich stellen op dit moment in het verhaal. Vervolgens bedenken ze hier een antwoord op. Laat de leerlingen zoveel mogelijk ‘losse eindjes’ verwoorden die in de richting van de oplossing van het verhaal wijzen en laat hen hierbij voorspellingen maken. Laat hen aanvoelen dat deze vragen of losse eindjes al stukjes van de oplossing zijn. Je kunt de oefening ook klassikaal doen.
reizen • 50 minuten
Uitleg Neem samen de uitleg door. Maak de leerlingen ervan bewust dat details in een verhaal soms belangrijk zijn. Je kunt hierbij een link leggen met films. Laat hen zelf voorbeelden geven van details die later een deel van van de oplossing van het verhaal bleken te zijn (bv. Het schoentje dat Assepoester verliest, blijkt later het bewijs te zijn dat zij degene is waarop de prins verliefd werd.). Herinner de leerlingen aan hun Zie zo leeswijzer. Welke vragen zijn belangrijk als het om details en aanwijzingen in een verhaal gaat? (Ik stel mezelf vragen zoals: ‘Wat gebeurt er? Zie je het voor je?’ Ik denk ook aan: ‘Wat heb ik al eerder gelezen in het verhaal?’) Aan de slag 4 De leerlingen lezen het vervolg van het verhaal. 5 De leerlingen bespreken of ze antwoorden hebben gevonden op hun vragen in het fragment dat ze net gelezen hebben. Ze stellen een ook vraag op basis van de details. 6 De leerlingen maken een voorspelling over het einde van het verhaal aan de hand van het beeldverhaal. 7-8 Oefening 7: de leerlingen lezen een fragment uit het begin van het boek en voorspellen wat professor Kruif wil en wat de kinderen in de sfinx zullen vinden. Ze noteren ook of ze een antwoord hebben gekregen op hun vraag uit oefening 5. Oefening 8: ze dramatiseren een stukje met de personages uit het boek en oefenen dit in groepjes van vier of vijf. Ze mogen zelf verzinnen hoe het verhaal afloopt en wat Tom en Lotte dus aan de journalist vertellen. De moeder of vader van de kinderen mag zich in het gesprek mengen. Laat eventueel enkele groepjes hun stukje voor de klas spelen. Bespreek de verschillende eindes van het verhaal.
Praktische info Zorg ervoor dat je minstens één exemplaar van het boek Het verborgen tekenteken (Frank Van Pamelen) in de klas hebt. Leerlingen die later willen verder lezen of die het boek graag eens ‘echt’ zien en vastpakken, hebben daar dan de kans toe. Je leest zelf ook een fragment (dat niet in het taalboek staat) voor uit het boek.
Aandacht voor woorden - de wending verandering, wijziging Het gesprek nam ineens een andere wending toen hij boos werd. - geheimen prijsgeven geheimen verklappen De kok gaf de geheimen over zijn recept niet prijs. - de toestemming goedkeuring Heb jij de toestemming van de directeur om hier te komen? - nauwelijks amper, bijna niet Onze hond is ziek, hij heeft nauwelijks gegeten.
Terugkijken 9 De leerlingen duiden aan wat ze van het verhaal vonden en beargumenteren dit. Bespreek hun antwoorden kort klassikaal. Leerlingen die snel klaar zijn, maken de verrijkingsopdracht.
Tip - Pols even welke leerlingen het boek zelf willen verder lezen. - Is de hele klas enthousiast? Je kunt het boek verder voorlezen. - Je kunt samen met de leerlingen een Egyptisch klasboek maken met foto’s, verhalen en weetjes.
115
11
Zie zo Taal blok 3 | lezen
Hoofdstuk Sfinx (pagina 62 t.e.m. 64)
‘Willen jullie dat nóóit meer doen!’ Vader veegde zijn hete, bezwete hoof af met een zakdoek. ‘We hadden jullie wel kwijt kunnen raken,’ zei moeder streng. ‘Sorry, mam,’ zei Tom zacht. Goed toneelgespeeld hoor, dacht Lotte. Het klonk net alsof hij het meende. ‘Was dat dezelfde man als daarnet?’ vroeg vader. ‘Van het terras?’ Tom knikte. ‘Hij had ons hondje geschopt.’ ‘Ons hondje?’ zei moeder. ‘Hoezo ons? Dat vieze beest is gewoon aan komen lopen.’ ‘Hij is helemaal niet vies,’ protesteerde Lotte. ‘Hij is ontzettend …’ ‘Lief zeker,’ maakte haar moeder de zin af. ‘Ja, dat zal wel.’ Ze keek naar beneden. Het hondje hield zijn kopje schuin en keek kwispelend terug. ‘Nou ja,’ zei moeder glimlachend. ‘Hij heeft inderdaad wel iets schattigs.’ Vader probeerde nog even boos te blijen, maar daar had hij eigenlijk geen zin in. Veel te warm. Hij keek omhoog naar het hoofd van de sfinx. ‘Wat een ding, zeg,’ zei hij bewonderend. ‘Weten jullie waar dat beeld ooit voor gemaakt is?’ ‘Om de vijand af te schrikken,’ antwoordde Tom. Vader knikte. ‘Precies,’ zei hij. ‘En dat is hem ook heel goed gelukt.’ ‘Hoezo?’ vroeg Lotte. Vader ging op een steen zitten en depte zijn voorhoofd. Zij gezicht was nog steeds rood van het rennen. ‘Nou, er zijn hier nogal wat rovers langsgekomen om oude schatten te stelen. Hele piramides hebben ze leeggehaald. Mummies, juwelen, maskers, alles.’ Grijnzend keek hij naar het enorme beeld. ‘Maar de sfinx heeft zijn geheimen nooit prijsgegeven.’ ‘Hoe weten ze dan dat er geheimen zijn?’ vroeg Lotte. Haar vader keek haar aan. ‘Goeie vraag. Volgens verhalen van vroeger is er ergens een verborgen ruimte, binnen in de sfinx. Maar die is nooit gevonden.’ ‘Waarom niet?’ wilde Tom weten. ‘De Egyptische regering geeft geen toestemming om te graven.’ Vader keek weer naar de sfinx. ‘En da’s maar goed ook,’ ging hij verder. ‘Soms is een geheim leuker als het geheim blijft.’ Tom staarde naar de leeuwenpoot, naar de plek waar de man met de sjaal was verdwenen. Toen keek hij naar het gezicht van de sfinx. ‘Welk geheim heb jj?’ mompelde hij. Het beeld zag er prachtig uit in de felle zon. Waar de neus hoorde te zitten was een platte plek. Tom keek naar Lotte. Ook zij keek naar het gezicht van de sfinx. Het gezicht zonder neus. En allebei dachten ze hetzelfde. Je vindt het daar waar je het niet ziet.
116
reizen • 50 minuten
Pagina 64 t.e.m. pagina 67
‘Zo. Nu heb ik wel trek in iets kouds.’ Vader smakte met zijn lippen. Dat deed hij altijd als hij dorst had. Een heel uur lang hadden ze bij de sfinx rondgelopen, foto’s gemaakt en mensen bekeken. Hoogste tijd om iets te gaan drinken. Lotte keek Tom aan. Iets drinken betekende meestal: op een terras gaan zitten en daar voorlopig niet meer weggaan. En dat terwijl ze nog geen enkele nieuwe aanwijzing hadden gevonden. ‘Gaan jullie maar vast,’ zei ze snel. ‘Tom en ik blijven nog heel even hier zitten. Toch? Tom?’ Tom knikte heftig. ‘Ja, wij komen straks wel. Het is hier veel te leuk.’ Moeder keek hen verbaasd aan. ‘Leuker dan cola? Vroeg ze. ‘Hoe is het mogelijk. Nou ja, wij zitten in elk geval daar.’ Ze wees naar een plek in de verte: een groepje grijswitte plastic stoelen met een felgekleurde parasol erboven. ‘Blijven jullie een beetje in de buurt?’ Tuurlijk! Tom keek naar Lotte en knipoogde. Lotte wist het ook. Dit was hun kans! Nauwelijks waren hun ouders uit het zicht verdwenen, of ze zetten het op een lopen. Naar de andere kant van de sfinx. Naar de achterpoten. Naar de plek waar de man met de sjaal was verdwenen. Een fel geel lint gaf aan dat je niet verder mocht. Aan een verlaten vrachtwagentje hing een soort verkeersbord. Een man met een schep en een zandhoopje erop. Dat betekende dat er gewerkt werd, wist Tom. Alleen was er in de verste verte niemand te bekennen. ‘Het is midden op de dag,’ zei Lotte. ‘Dan doen ze hier meestal een dutje. Het is te heet om te werken.’ Tom knikte. Daarom was het nu ook een stuk rustiger geworden bij de sfinx. Mooi zo, dan hadden ze minder pottenkijkers. Hij tilde het lint omhoog en liep er gebukt onderdoor. Lotte keek om zich heen en liep toen achter Tom aan. Voorzichtig liepen ze over wat stenen heen. Die lagen los naast een bergje woestijnzand. Het leek wel of er ergens een gat was gemaakt. Wat gek, dacht Lotte, papa zei toch dat hier niet gegraven mocht worden? Ondertussen had Tom de leeuwenpoot bereikt. Hij voelde aan het standbeeld en bestudeerde de stenen. Nergens was een ingang te bekennen. Vreemd, dacht hij. Die man met die jurk ging toch echt hier naartoe. Hier is hij ergens verdwenen. Maar waarheen dan? ‘Zie je al iets?’ vroeg Lotte. Tom schudde zijn hoofd. ‘Ik snap er niks van. Geen enkele aanwijzing.’ Lotte gleed met haar handen over de geelbruine poot. Die was minder ruw dan ze had verwacht. Zeker glad geworden door
117
11
Zie zo Taal blok 3 | lezen
de wind, dacht ze. Haar vingers voelden langs de voegen en … ‘Wat gek!’ ‘Zie je iets?’ vroeg Tom. ‘Ik weet het niet,’ mompelde Lotte. ‘Maar er zitten hier twee gaten naast elkaar. Het lijken net twee ogen.’ ‘Laat eens zien.’ Tom keek naar boven, naar de plek die Lotte aanwees. ‘Nou je het zegt. Twee lege oogkassen. Net als bij Cleopatra, weet je nog? Het beeld in het Volkenkundig Museum.’ Hij strekte zijn arm en stopte een wijsvinger in het linkeroog. ‘Ja hoor, hartstikke hol.’ Met zijn andere hand probeerde hij het andere oog. Weer ging hij met zijn wijsvinger naar binnen en … Pagina 67 t.e.m. pagina 69
Zzzoeffff! Meteen begon de muur te bewegen. Tom en Lotte sprongen van schrik wel een meter achteruit. Bijna geruisloos schoof er een stenen deur open. Een geheime ingang! Tom keek Lotte vragend aan. Maar eigenlijk wist hij het antwoord al. Lotte hield van avontuur. De twinkeling in haar ogen zei genoeg. Naar binnen! Voorzichtig stapten ze door de donkere opening, een zwarte gang in. Tom slikte. Zijn hart klopte in zijn keel. Was dit wel zo’n goed idee? Voetje voor voetje ging het. Bijna zonder adem te halen. Het licht van buiten werd minder en minder. Zo te voelen liepen ze schuin naar boven. Ze durfden geen geluid te maken. Misschien was die vreemde man hier ook binnen. Maar ze moesten en zouden verder lopen. Hun nieuwsgierigheid was groter dan hun angst. Tom voelde in zijn broekzak. Had hij zijn mobieltje bij zich? Nee. Jammer. Anders had hij een foto kunnen maken. Dit geloofden ze op school nooit. De gang maakte een scherpe bocht naar links. Nu kwam er opeens ook licht van de andere kant. Kaarslicht. Waren die kaarsen nog maar net aangestoken? Door wie dan? De kalkstenen muren stonden vol met hiërogliefen. Niet zomaar ingekraste tekentekens, zoals op die zuil in het museum, maar prachtig ingekleurde figuren. Vogels, ogen, veren. En slangen. Lag hier iemand begraven dan? Slangen waren om de dood af te schrikken, wist Lotte nog. Het teken werd vooral gebruikt bij koningen. En bij koninginnen. De afbeeldingen werden hoe langer hoe mooier. De ene schitterende muurschildering volgde op de andere. Ware kunstwerken waren het. Tom zag zeker zes mensen achter elkaar staan, allemaal met hun neus
118
reizen • 50 minuten
in dezelfde richting. Even verderop stonden er net zo veel, nu met hun gezicht naar de andere kant. Ze keken allemaal naar dezelfde persoon in het midden. Dat was een heel belangrijk iemand, dat zag je zo. Met op het hoofd een soort kroon. Een koning! Of nee, een koningin! En zo te zien niet zomaar een koningin ‌
119
12
Zie zo Taal blok 3 | spreken • luisteren Lesverloop
Doelen - Een mening geven over een bepaald onderwerp. - De mening van een ander respecteren.* - Argumenten kunnen geven en beoordelen. - In een gesprek initiatief nemen en anderen ruimte geven, m.a.w. op een respectvolle manier met elkaar discussiëren.*
Materiaal reisbrochures observatiewijzer spreken/ luisteren blok 3 les 12 blok 3 les 12 -
Didactische info In deze les gaat er veel aandacht naar het naar elkaar luisteren en respect betonen voor elkaars mening. De leerlingen ervaren dat er niets mis is met twijfelen. Als je ergens geen mening over hebt, is het net belangrijk en leerrijk om naar anderen te luisteren. Je mening bijstellen is ook geen teken van zwakheid, het geeft vaak aan dat je goed kunt luisteren en nadenkt over wat anderen te vertellen hebben.
120
Op verkenning Je hebt reisbrochures meegebracht. Doe alsof je een reis gaat kiezen. Je ziet prachtige foto’s. Op elke pagina zie je wel iets leuks. Het wordt heel moeilijk om zo een keuze te maken. Laat de leerlingen even spontaan reageren. 1 De leerlingen lezen eerst individueel de tekstballonnen en bespreken vervolgens samen wat de figuren uit het taalboek van de reisbrochures vinden. 2 Stel je eigen mening bij. Zeg hardop wat je denkt. Bijvoorbeeld: • Tja, die reisbrochures zijn misschien toch wat overdreven… • Misschien is niet alles wat er instaat ook wel echt zo. • Zou het weer daar wel altijd zo mooi zijn? • Zou die stad wel op een droombestemming gelijken? • … De leerlingen mogen nu zelf hun mening geven. Laat ieder die het wenst om beurt aan het woord. Vraag om goed naar elkaar te luisteren. Als je het niet eens bent, dan mag je dat zeggen op een respectvolle manier.
Uitleg Neem samen de uitleg door. Ga dieper in op de voorbeelden in de tekstballonnen. Vraag aan de leerlingen wat zij denken over de stelling. Vraag ook of zij al wel eens van mening veranderd zijn. Weten ze nog hoe dat kwam?
reizen • 50 minuten
Aan de slag 3 Noteer het woord ‘de schoolreis’ op bord. Vraag de leerlingen wat je zoal kunt doen als schoolreis. Noteer de suggesties rond het woord ‘schoolreis’, zoals bij een woordenweb. Bijvoorbeeld: het museum, het pretpark, de uitstap naar de zee, de wandeling, de fietstocht… Verdeel de leerlingen volgens hun voorkeur in groepen. Elke leerling mag eerst nadenken over argumenten waarom ‘hun’ keuze de beste is. Ze noteren die in hun werkboek. Daarna verzamelen ze de beste argumenten en noteren die op een groot vel papier. Observeer de leerlingen intussen. Hoe verloopt het kiezen van de beste argumenten? Laat de groepen hun argumenten voor de klas lezen. Vraag daarna wie er misschien toch van mening is veranderd. Waarom? Bespreek ook hoe het kiezen van de argumenten verliep? Ging dat vlot? Was er discussie? Werd er naar iedereen geluisterd? 4 De leerlingen krijgen een nieuwe stelling. Ze gaan hier in groepen over discussiëren. Ze maken een binnenkring en een buitenkring. Bijvoorbeeld vier leerlingen in de kring en vier leerlingen buiten de kring. De buitenste leerlingen observeren hoe de discussie verloopt. Wie is vaak aan het woord? Wie is veel minder aan het woord? Wie luistert naar de mening van de anderen? Ze duiden dat aan (met een +, - of +/-) in hun werkboek. De leerlingen in de kring geven elk hun mening. Ze mogen ook beargumenteren waarom ze hun mening goed vinden. Ze proberen naar iedereen te luisteren. 5 De leerlingen bespreken in hun groep hoe de binnenbuitenkring verliep. Bespreek dit nog even klassikaal.
Praktische info - Maak de groepen bij de binnenbuitenkring niet al te groot: maximaal vier leerlingen. - Neem er per leerling de observatiewijzer spreken/luisteren bij (blokken 1 t.e.m. 4). Tussentijds observeren is aangewezen.
Aandacht voor woorden - het argument dat kun je zeggen om iets te bewijzen Hij haalde enkele argumenten aan waarom een bezoek aan een museum toch leerrijker is. - observeren goed kijken wat iemand doet en hoe iemand zich gedraagt Ze gaan hem in het ziekenhuis observeren om zeker te zijn dat hij genezen is. - gedeeltelijk voor een deel Het werk is gedeeltelijk klaar, morgen schrijven we verder aan de taak.
Terugkijken 6 De leerlingen bepalen welke stellingen bij hen passen. Vraag de leerlingen om hun hand op te steken als de zin bij hen past. Leerlingen die snel klaar zijn, maken de verrijkingsopdracht.
Tip Probeer tijdens deze les goed te observeren. Het geeft je veel aanwijzingen over het luistergedrag van de leerlingen en vooral ook over de mate waarin ze respect kunnen tonen voor hun klasgenoten.
121
13
Zie zo Taal blok 3 | lezen Lesverloop
Doelen - Bij het lezen voorspellingen maken, verbanden leggen en zichzelf vragen stellen. - Bij het lezen aandacht schenken aan verbindingswoorden om een tekst beter te begrijpen.*
Materiaal ongelijnd A4 papier - Zie zo leeswijzer blok 3 les 13 blok 3 les 13 -
Didactische info Dit is een herhalingsles met de doelstellingen uit de lessen lezen (non-fictie) van dit blok (lessen 3, 6 en 8). De focus van de vorige leeslessen was de toepassing van strategieën om teksten beter te begrijpen. In deze les komen de strategieën geïntegreerd aan bod. Om te weten welke strategieën de leerlingen het best kunnen toepassen, mogen ze de Zie zo leeswijzer gebruiken. Deze les staat volledig in het teken van groepswerk. Op deze manier leren de leerlingen van elkaar. Zorg hierbij voor heterogene groepen.
122
Op verkenning Vertel de leerlingen dat ze een tekst naar keuze zullen lezen. Vooraleer ze een goede keuze kunnen maken, moeten ze de teksten eerst goed verkennen. Verdeel de klas in groepen van drie of vier. 1 De leerlingen bekijken de titels en afbeeldingen van de teksten uit oefening 3. Ze bepalen het onderwerp en bespreken wat ze verwachten te lezen. Ze vertellen wat ze reeds over dit onderwerp weten. Deze informatie noteren ze in een woordenweb op een ongelijnd blad. Laat de leerlingen kort hun voorkennis over de onderwerpen delen. Daarna kiezen de leerlingen hun tekst. Vorm nieuwe groepen op basis van de tekstkeuze. Je kunt er voor kiezen om dezelfde groepen te behouden en hen binnen de groep samen een beslissing rond tekstkeuze te laten nemen.
Uitleg Neem samen de uitleg door. Laat de leerlingen ook hun Zie zo Leeswijzer erbij nemen.
reizen • 50 minuten
Aan de slag 2 De leerlingen noteren enkele vragen die ze zich stellen rond het onderwerp. Daarna duiden ze aan of ze al dan niet denken het antwoord in de tekst te zullen vinden. 3 De leerlingen lezen hun tekst. Ze maken een voorspelling over de woorden die zijn weggevallen. Ze bespreken ook samen waarom ze dit denken. 4-6 Oefening 4: de leerlingen duiden aan welke vragen uit oefening 2 beantwoord werden en welke niet. Oefening 5: ze noteren of hun voorspelling over het onderwerp van de tekst klopt en overeenkwam met de voorspelling de ze voorheen maakten en wat ze eventueel nog meer willen weten. Oefening 6: ze vullen verbindingswoorden aan in de tekst. Je kunt de leerlingen binnen groepen van vier in duo’s laten samenwerken. Ze lossen dan in duo de vragen op en controleren achteraf met de hele groep.
Aandacht voor woorden
- het landzoogdier zoogdier levend op het land De reuzenpanda is een landzoogdier. (Toon een afbeelding.)
- de bacterie piepkleine beestjes die ziekte of bederf kunnen veroorzaken; de microbe Buikgriep kan veroorzaakt worden door een bacterie.
Terugkijken 7 De leerlingen geven aan wat al goed lukt en waar ze nog op moeten oefenen. Bespreek dit achteraf kort klassikaal. Leerlingen die snel klaar zijn, maken de verrijkingsopdracht.
Tip Je kunt enkele boeken voorzien die het onderwerp uit de teksten behandelen. Zo kunnen leerlingen die meer willen weten hun leeshonger stillen.
123
14
Zie zo Taal blok 3 | schrijven Lesverloop
Doelen - Vooraf nadenken over de bladschikking (lay-out).* - De definitieve versie van een briefkaart en een reisverslag schrijven.
Materiaal - per leerling: kladblaadje uit les 9 blok 3 les 14 blok 3 les 14 -
Didactische info In deze laatste schrijfles van het blok schenken de leerlingen aandacht aan de vorm en de presentatie van hun definitieve schrijfproduct.
124
Op verkenning 1 De leerlingen schrijven de definitieve versie van hun teksten (briefkaart en reisverslag). Maar eerst krijgen ze een aantal voorbeelden te zien in hun taalboek. Ze bespreken samen wat ze ervan vinden: ze kijken vooral naar de schikking van de teksten, de bladspiegel, het gebruik van beelden, m.a.w. de lay-out. De eerste briefkaart zou iets meer tekst kunnen hebben als de tekening niet zo groot was. De naam van de schrijver mag eigenlijk niet op de rechterzijde staan. De naam ‘Verlinden’ kon ook maar net op het kaartje… De tweede briefkaart is iets beter geschikt, maar op basis van de laatste zin lijkt het of er een probleem was met de balpen. Het adres kon ook niet goed op één lijntje. Het land van bestemming is hier toegevoegd, want het kaartje komt uit het buitenland. Engels is een goede keuze voor de landnaam. Het reisverslag is een prima voorbeeld van een goede bladschikking. Uitleg Koppel de uitleg aan de voorbeelden die net besproken zijn.
reizen • 50 minuten
Aan de slag 2 Geef de leerlingen het kladblaadje van les 9 terug. De leerlingen bekijken welke suggesties je hebt gegeven of welke verbeteringen ze nog kunnen doen. Als ze nog vragen hebben, kunnen ze die nu stellen.
Praktische info Aan het begin van de les krijgen ze hun verbeterd kladblaadje met de eerste versie van de teksten terug.
3 De leerlingen leggen hun kladblaadje naast het werkboek en schrijven hun briefkaart in de definitieve versie. Ze brengen ook eventuele versiering aan en werken het geheel af.
Aandacht voor woorden - definitief blijvend, vast, voorgoed Opgelet, jullie zingen nu de definitieve versie! Die wordt opgenomen.
4 Daarna schrijven de leerlingen de definitieve versie van het reisverslag. Ze voorzien ook beeldmateriaal (foto’s of tekeningen) en werken het geheel af.
Terugkijken 5 Leerlingen die klaar zijn, vullen een zelfevaluatie in. Wie klaar is, oefent de presentatie van zijn eigen tekst. Straks of op een ander moment kunnen de leerlingen hun reisverslag voor de andere leerlingen lezen.
Tip Voorzie nog een moment waarop leerlingen die het wensen hun reisverslag kunnen voorlezen. Je kunt dan ook nog aandacht schenken aan de presentatie.
125
15
Zie zo Taal blok 3 | taalbeschouwing Lesverloop
Doelen - Weten dat het taalregister en de manier van communiceren wordt aanpast aan de situatie en de ontvanger. - Gespreks- en schrijfconventies respecteren en een gepast register gebruiken. - De betekenis van afkortingen kennen. - Plezier beleven aan taal.
Materiaal twee geschreven tekstjes (zie Praktische info) blok 3 les 15 blok 3 les 15 -
Didactische info In deze les worden verschillende aspecten van het communicatieproces behandeld: als zender het taalgebruik (register) aanpassen aan de boodschap, de bedoeling, de ontvanger en de situatie, zowel mondeling als schriftelijk. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen formeel en informeel taalgebruik, waarbij formeel verwijst naar het gebruik van het Standaardnederlands en informeel naar het gebruik van een omgangstaal. Naar de leerlingen toe worden de omschrijvingen ‘deftig’ (formeel) en ‘gewoon’ (informeel) gebruikt. Deftig taalgebruik verwijst naar een beleefd of beschaafd register in zakelijke, officiële en ‘publieke’ situaties zoals het nieuwsbericht, in officiële brieven, enz. Gewoon taalgebruik is een register dat met familie en vrienden wordt gesproken of geschreven.
126
Op verkenning Toon stukjes tekst en vraag de leerlingen van wie het stukje tekst zou kunnen komen. Bijvoorbeeld: Tekst 1: Dag Henri, Ik ben jarig op 29 januari. Kom jij ook naar mijn feestje? Dan moet je op woensdag 29 jan. om 14u naar mij thuis komen in de Vlasbloemstr. 12, Izegem. Het feest duurt tot 19 u. Laat je iets weten? (tel.: 056/21 12 01) Arthur Bespreek: • Komt dit stukje uit een gesprek of is het een geschreven boodschap? • Wie heeft het geschreven? • Voor wie is het bedoeld? • Wat valt je nog op in het tekstje? (gebruik van afkortingen) • Waarom zou hij afkortingen gebruiken? (is gemakkelijk en het zijn vrienden onder elkaar) • Denk je dat ze elkaar goed kennen? Waarom wel of waarom niet? Tekst 2: De heer en mevrouw Jean-Pierre Dewitte-Declercq en De heer en mevrouw Gaston Ketels-Couckepanne zijn verheugd u het huwelijk aan te kondigen van hun kinderen Barbara Dewitte en Louis Ketels. Zij nodigen u van harte uit om dit huwelijk bij te wonen. De ceremonie zal plaatsvinden op zaterdag 2 juli om 14 uur in de SintMichielskapel in Berlaar. Bespreek: • Komt dit stukje uit een gesprek of is dit een geschreven boodschap? • Wie heeft het geschreven? • Voor wie is het bedoeld? • Kennen ze elkaar goed? Waaraan kun je dat zien? • Welk verschil zie je tussen de twee voorbeelden? (gewoon taalgebruik versus deftig taalgebruik)
reizen • 50 minuten
1 Leerlingen werken in groepjes. Ze kiezen een drietal fragmenten. Bij elk fragment denken ze na over het taalgebruik binnen het communicatieproces. Dit doen ze aan de hand van de vragen. Laat achteraf elk groepje een fragment bespreken voor de klas.
Uitleg Neem samen de uitleg door. Aan de slag 2-3 Oefening 2: de duo’s bespreken wie de zender en ontvanger is. Vervolgens duiden ze aan in welke fragmenten deftige taal of gewone taal wordt gebruikt. Oefening 3: ze kiezen voor elke situatie de meest gepaste boodschap. Ze kiezen uit de verschillende mogelijkheden en beargumenteren hun keuze. 4 De leerlingen kiezen een zender, een ontvanger en een bedoeling. Ze maken een kort rollenspel rekening houdend met het taalgebruik binnen het communicatieproces.
Praktische info Zoek twee geschreven tekstjes uit de leefwereld van de kinderen (kattebelletje, liefdesbrief, enz.) of gebruik de voorbeelden uit de verkenning. Zorg voor zowel een formele als een informele tekst. Aandacht voor woorden - schriftelijk geschreven Als je mee wil op schoolreis, dan moeten je ouders eerst schriftelijk bevestigen dat ze de brief gelezen hebben. - mondeling gesproken Ik kan nog niet zo goed schrijven in het Frans, maar mondeling lukt het wel al goed.
Terugkijken 5 De leerlingen noteren de letters van de uitspraken die waar zijn op een blaadje. Bespreek de uitspraken nadien klassikaal.
Tip Je kunt de leerlingen ook in andere lessen hun rollenspel uit oefening 4 voor de klas laten brengen als tussendoortje.
127
128
Evaluatie en remediëring • blok 3
Het overzicht geeft weer hoe je de lessen 16, 17, 18, 19 en 20 kunt organiseren tijdens week 4 van het blok. De toets spreken/luisteren kun je eventueel spreiden over verschillende lessen: de leerlingen komen dan individueel bij jou. In les 20 wordt er geen toets meer afgenomen. Hier heb je tijd om nog verder te remediëren, oefenen en/of verrijken.
Les 16
50’
Les 17
Lezen
Schrijven
Toets + zelfevaluatie
Toets + zelfevaluatie
Les 18
50’
Les 19
Woordenschat en taalbeschouwing
Spreken/luisteren
Toets + zelfevaluatie
Toets + zelfevaluatie
Les 20
50’
25'
75’
Remediëren: lezen, schrijven, woordenschat en taalbeschouwing Oefenen: lezen, schrijven, woordenschat en taalbeschouwing Verrijken
129
16
Zie zo Taal blok 3 | Evaluatie
Lezen Doelen - Bij het lezen voorspellingen maken, verbanden leggen en zichzelf vragen stellen. - Bij het lezen aandacht schenken aan verbindingswoorden om het vervolg te voorspellen.*
Materiaal per leerling: toets lezen registratie- en observatieformulier lezen blok 3 overzicht observatie- en reflectietips blok 3
Praktische info - Kopieer voor elke leerling de toets lezen. - Kopieer het registratieformulier lezen blok 3 een aantal keer.
130
50 minuten Toets lezen Doorloop samen met de leerlingen de opdrachten. Vraag of de leerlingen weten wat ze moeten doen en geef zo nodig nog wat extra uitleg. Daarna gaan de leerlingen individueel aan de slag. 1 Het vervolg voorspellen van een fragment. Waardering: een punt. 2 In de tekst van oefening 1 aanduiden op welke vier manieren je naar Frankrijk kunt reizen. Waardering: een half punt per goed antwoord. 3 Zichzelf drie vragen stellen na het lezen van een fragment. Waardering: een punt per vraag die aansluit bij het stukje tekst. 4 Na het verbindingswoord ‘maar’ en ‘dus’ het vervolg van een zin aanvullen in een tekst. Waardering: een punt per goed antwoord. 5 Verbindingswoorden correct gebruiken in zinnen. Waardering: een half punt per goed antwoord. Zelfevaluatie Op het einde van de toets vullen de leerlingen de zelfevaluatie in. Registratieformulier Vul het registratieformulier in. Neem ook de observatie- en reflectietips van blok 3 erbij. Die gegevens kun je - indien gewenst ook invullen op het formulier. Je ziet nu welke leerlingen nog uitvallen en voor welk onderdeel ze remediëring nodig hebben.
17
Zie zo Taal blok 3 | Evaluatie
Schrijven Doelen - Een briefkaart schrijven voor verschillende ontvangers. - Een reisverslag schrijven. - Bij het schrijven van een briefkaart de gepaste schrijfconventies toepassen.*
Materiaal per leerling: toets schrijven registratie- en observatieformulier schrijven blok 3 overzicht observatie- en reflectietips blok 3
Praktische info - Kopieer voor elke leerling de toets schrijven. - Kopieer het registratieformulier schrijven blok 3 een aantal keer.
reizen 50 minuten
Toets schrijven
Doorloop samen met de leerlingen de opdrachten. Vraag of de leerlingen weten wat ze moeten doen en geef zo nodig nog wat extra uitleg. Daarna gaan de leerlingen individueel aan de slag. 1 Een briefkaart over een vakantie schrijven aan de grootouders op basis van een tekst. Waardering: - gebruik van aanspreking en afronding met eigen naam: een punt; - inhoudelijk goede omschrijving van eigen beleving en/of feiten uit de tekst: twee punten; - noteren van naam en adres van de ontvanger: een punt. 2 Een briefkaart over een vakantie schrijven aan een vriend(in) op basis van een tekst. Waardering: - gebruik van aanspreking en afronding met eigen naam: een punt; - inhoudelijk goede omschrijving van eigen beleving en/of feiten uit de tekst: twee punten; - noteren van naam en adres van de ontvanger: een punt. 3 Een reisverslag schrijven op basis van foto’s. Waardering: een punt voor een passende titel, een punt per inhoudelijk goede omschrijving van eigen beleving en/of feiten; twee punten voor een logische volgorde en duidelijke structuur (gebruik van alinea's of dagindeling). Zelfevaluatie
Op het einde van de toets vullen de leerlingen de zelfevaluatie in. Registratieformulier
Vul het registratieformulier in. Neem ook de observatie- en reflectietips van blok 3 erbij. Die gegevens kun je - indien gewenst ook invullen op het formulier. Je ziet nu welke leerlingen nog uitvallen en voor welk onderdeel ze remediĂŤring nodig hebben.
131
18
Zie zo Taal blok 3 | Evaluatie
Woordenschat en taalbeschouwing Doelen - De persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd correct vormen. - De strategieĂŤn voor het achterhalen van woordbetekenissen correct toepassen (context, synoniemen, voorbeelden). - Formeel en informeel taalgebruik herkennen in mondeling en geschreven taal.
Materiaal per leerling: toets woordenschat en taalbeschouwing registratie- en observatieformulier woordenschat en taalbeschouwing blok 3 overzicht observatie- en reflectietips blok 3
Praktische info - Kopieer voor elke leerling de toets woordenschat en taalbeschouwing. - Kopieer het registratieformulier woordenschat en taalbeschouwing blok 3 een aantal keer.
132
50 minuten
Toets woordenschat en taalbeschouwing Doorloop samen met de leerlingen de opdrachten. Vraag of de leerlingen weten wat ze moeten doen en geef zo nodig nog wat extra uitleg. Daarna gaan de leerlingen individueel aan de slag. 1 De tegenwoordige en verleden tijd herkennen. Waardering: een punt. 2 De juiste persoonsvorm aanduiden. Waardering: een half punt per goed antwoord. 3 De juiste persoonsvorm in de tegenwoordige of verleden tijd invullen. Waardering: een punt per goed antwoord. 4 Aangeven welke teksten gesproken of geschreven zijn en in een formeel of informeel register. Waardering: een half punt per goed antwoord. 5 Aanduiden welk woorden er niet bij horen. Waardering: een punt per goed antwoord. 6 Aanduiden of woorden uitgelegd worden met voorbeelden, een synoniem of met een zin. Waardering: een punt per goed antwoord. Zelfevaluatie Op het einde van de toets vullen de leerlingen de zelfevaluatie in. Registratieformulier Vul het registratieformulier in. Neem ook de observatie- en reflectietips van blok 3 erbij. Die gegevens kun je - indien gewenst ook invullen op het formulier. Je ziet nu welke leerlingen nog uitvallen en voor welk onderdeel ze remediĂŤring nodig hebben.
19
Zie zo Taal blok 3 | Evaluatie
Spreken/luisteren Doelen - Een mening aanduiden als voor, tegen of onbeslist. - Mondeling verslag doen van een gebeurtenis op een gestructureerde manier en daarbij een gepaste inleiding geven.*
Materiaal per leerling: toets spreken/luisteren per leerling: observatielijst spreken/ luisteren registratie- en observatieformulier spreken/luisteren blok 3 overzicht observatie- en reflectietips blok 3
reizen 25 minuten
Toets spreken/luisteren
Doorloop samen met de leerlingen de opdrachten. Vraag of de leerlingen weten wat ze moeten doen en geef zo nodig nog wat extra uitleg. 1 Een mening aanduiden als 'voor', 'tegen' of 'onbeslist'. Je geeft tweemaal je mening over een bepaald onderwerp. Probeer de link te leggen met het thema reizen (bv. op safari gaan is gevaarlijk, reizen kost te veel geld…).
Waardering: een punt per goed antwoord. 2 Verslag doen over het weekend met behulp van een woordenweb. Waardering: twee punten voor de voorbereiding (het maken van het woordenweb en het spiekbriefje). Laat de leerlingen één voor één bij jou komen om hun verslag te doen. Waardering: een punt per onderdeel (inleiding, informatie over wat/ wie/waar/wanneer, volgorde, slot, duidelijke formulering en uitspraak, gepaste intonatie). Zelfevaluatie
Op het einde van de toets vullen de leerlingen de zelfevaluatie in. Praktische info - Kopieer voor elke leerling de toets spreken/luisteren. - Kopieer het registratieformulier spreken/ luisteren blok 3 een aantal keer.
Registratieformulier
Vul het registratieformulier in. Neem ook de observatie- en reflectietips van blok 3 erbij. Die gegevens kun je - indien gewenst ook invullen op het formulier. Je ziet nu welke leerlingen nog uitvallen en voor welk onderdeel ze remediëring nodig hebben.
133
20
Zie zo Taal blok 3 | Remediëring
Remediëring, oefening en verrijking
75 minuten
Doelen Oefenen op de leerinhouden van blok 3 (lezen, schrijven, woordenschat en taalbeschouwing).
Remediëren De leerlingen oefenen op de leerinhouden en vaardigheden die ze nog niet onder de knie hebben. Niet alle leerlingen maken dus dezelfde oefeningen. Geef de leerlingen individueel of in groepjes instructie over de oefeningen die zij moeten maken.
Materiaal oefenen lezen blok 3 oefenen schrijven blok 3 oefenen woordenschat en taalbeschouwing blok 3
Lezen Geef de leerlingen die nog wat moeten oefenen op de leerinhouden van lezen de bijbehorende oefeningen. Dat zijn extra oefeningen op: - voorspellingen maken; - verbanden leggen en zichzelf vragen stellen; - na verbindingswoorden het vervolg te voorspellen; - verbindingswoorden correct gebruiken.
Praktische info - Neem je registratieformulier van lezen. Kopieer voor elke leerling die geremedieerd moet worden de bijbehorende oefeningen. - Neem je registratieformulier van schrijven. Kopieer voor elke leerling die geremedieerd moet worden de bijbehorende oefeningen. - Neem je registratieformulier woordenschat en taalbeschouwing. Kopieer voor elke leerling die geremedieerd moet worden de bijbehorende oefeningen.
Schrijven Geef de leerlingen die nog wat moeten oefenen op de vaardigheid van schrijven de bijbehorende oefeningen. Dat zijn extra oefeningen op: - schrijven van een briefkaart voor verschillende ontvangers; - de gepaste schrijfconventies van een briefkaart toepassen; - schrijven van een reisverslag. Woordenschat en taalbeschouwing: Geef de leerlingen die nog wat moeten oefenen op de leerinhouden van woordenschat en taalbeschouwing de bijbehorende oefeningen. Dat zijn extra oefeningen op: - de persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd correct kunnen vormen; - de strategieën voor het achterhalen van woordbetekenissen correct toepassen (context, synoniemen, voorbeelden). Oefenen Voor de oefeningen op de leerinhouden van lezen, schrijven, woordenschat en taalbeschouwing, zie Remediëren. Verrijken Leerlingen kunnen ook nog werken aan de verrijkingsopdrachten van blok 3.
134