14 minute read

1.2.2. Criteria van sociaalwetenschappelijk onderzoek

De casestudy werkt minder met ‘harde gegevens’ als cijfers en statistische relaties, maar werkt veeleer in de diepte, met een beperkt aantal onderzoekseenheden. Meestal heeft de onderzoeker ook meer oog voor de situationele context van de onderzochte groep of situatie, waarbij hij of zij dieper ingaat op het interpretatieve kader van een sociale situatie. We letten op de interpretaties die mensen geven aan de sociale werkelijkheid en de mate waarin ze zich laten leiden door hun ‘definitie van de situatie’. Dat vraagt van de onderzoeker een professioneel inlevingsvermogen in de wereld van de onderzoekseenheid. Bijgevolg behoort de casestudy ook tot een vorm van kwalitatief onderzoek omdat de sociale werkelijkheid wordt weergegeven door woorden en interpretatie.

1.2.2. CRITERIA VAN SOCIAALWETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

Advertisement

Het wetenschappelijk onderzoek wordt gestuurd door een aantal belangrijke criteria, waaraan elk onderzoek min of meer moet voldoen. Die criteria zijn algemeen geldig in de wetenschappelijke wereld en vormen een soort kwaliteitsgarantie voor ernstig wetenschappelijk onderzoek. De onderzoeker houdt rekening met de vereisten met betrekking tot representativiteit, validiteit, betrouwbaarheid en objectiviteit.

REPRESENTATIVITEIT Een onderzoek is representatief wanneer de conclusies die geldig zijn voor een deelgroep van de populatie veralgemeend kunnen worden naar de volledige onderzoekspopulatie. Bij grootschalig sociaalwetenschappelijk onderzoek wordt meestal gewerkt met een representatieve steekproef om aan de eis van representativiteit te kunnen voldoen.

Stel dat we willen weten hoe het staat met de kennis en het preventiegedrag met betrekking tot kanker bij Vlamingen. Om daar op grote schaal informatie over te verzamelen, is de schriftelijke enquête de aangewezen techniek. Idealiter zouden we alle Vlamingen een enquête moeten laten invullen, maar dat is praktisch en financieel niet haalbaar. We trekken bijgevolg een steekproef: een deel van de gehele verzameling Vlamingen zal in dit geval de enquête invullen. In principe moeten ‘alle Vlamingen’ de kans krijgen om in het onderzoek betrokken te worden. De vragenlijst voorleggen aan alle eerstejaarsstudenten van de universiteiten in Vlaanderen zou een niet-representatieve steekproef met zich meebrengen. Vóór het trekken van een steekproef worden meestal een aantal factoren vastgelegd: leeftijdsafbakening, man-vrouw verhouding, provinciale vertegenwoordiging enzovoort. Dat wordt stratificeren genoemd: het maken van deelgroepen waarbinnen elk element evenveel kans heeft

om in de onderzoekspopulatie betrokken te worden. Als een onderzoeker die manier van werken volgt, is dat nog altijd geen garantie voor een representatieve steekproef. We hebben immers te maken met het fenomeen van de non-respons, of een groep van respondenten die op basis van een gemeenschappelijk kenmerk voor een vertekening van de onderzoeksresultaten kunnen zorgen. Veronderstel dat het bovengenoemde onderzoek telefonisch zou worden afgenomen. Dan kan een bepaalde deelgroep van de populatie ondervertegenwoordigd zijn (bijvoorbeeld de groep van diegenen die geen telefoon bezitten en meestal tot de laagste inkomenscategorieën behoren). Het is mogelijk dat die ondervertegenwoordigde groep bepaalde kenmerken bezit, zoals inkomen of opleiding, die ervoor zorgen dat de onderzoeksresultaten niet meer gelden voor de gehele populatie. Immers: de leden van de ondervertegenwoordigde groep hebben hun mening niet kunnen geven.

De Eurobarometer

The Standard Eurobarometer was established in 1974 in the EU. Each survey consists of approximately 1000 face-to-face interviews per country. Reports are published twice a year. A survey was carried out by Kantar in the 28 member states of the EU between 6 and 19 December 2019. Some 27498 citizens from different social and demographic categories were interviewed face-to-face at home and in their native language on behalf of the Directorate-general for communication. The methodology used is that of the standard Eurobarometer surveys carried out by the Directorate-general for communication. It is the same for all countries and territories covered in the survey. Some findings:

Around three-quarters of the Europeans (76%) think that climate change is a very serious problem in their country at the moment, and a similar proportion (77%) see it as a very serious problem in the EU as a whole.

Seven in ten Europeans (70%) think that environmental decisions should be taken jointly within the EU. Around one in four (26%) believe that only the national government should take such decisions. Since the 2017 survey, there has been an increase in support for joint decision-making (+3%) continuing the trend since 2014.

Around four in five (83%) agree that EU environmental legislation is necessary for protecting the environment in their country, while a similar proportion (81%) agree that the EU should assist non-EU countries to improve their environmental standards.

Bron: Directorate-General for Communication (2020)

Geldige steekproeftrekking behoort tot de methodologische instrumenten van de socioloog. Een van de bekendste toepassingen zijn de exitpolls bij verkiezingen. Na het sluiten van de stembureaus worden, op basis van een steekproef, de verkiezingsresultaten voorspeld. In de meeste gevallen blijken die weinig af te wijken van de uiteindelijke verkiezingsresultaten.

VALIDITEIT Om aan de voorwaarde van validiteit te voldoen, is het noodzakelijk dat de onderzoeksresultaten een weerspiegeling vormen van wat de onderzoeker met het onderzoek beweert te onderzoeken. Stel dat een onderzoeker uitspraken wil doen over de kwaliteit van de ziekenhuiszorg op de afdeling geriatrie in een ziekenhuis. Hij of zij stelt via een algemene vraag vast dat er een grote mate van ontevredenheid heerst bij de respondenten. Nochtans waren de patiënten zeer tevreden over de technische aspecten van de verzorging, maar ze vonden het eten slecht en de kamer te klein. Door de algemene vraag over de tevredenheid wordt de hotelfunctie van het ziekenhuis beoordeeld en niet de kwaliteit van de ziekenzorg.

Dikwijls zijn algemene, open vragen niet aangewezen met het oog op validiteit. Op de open vraag ‘Hoe kan kanker worden voorkomen?’ kan persoon A bijvoorbeeld antwoorden met ‘gratis mammografieën bij vrouwen boven de 50 jaar’ vanuit beleidsoogpunt, terwijl persoon B kan antwoorden met ‘gezonder eten’ vanuit persoonlijk oogpunt.

Ook bij de bevragingstechniek moeten onderzoekers rekening houden met de validiteit. Zo is het niet aan te raden gevoelige onderwerpen aan te snijden in een straatenquête. We voelen ons weinig geroepen openlijk over overspel te praten met een onderzoeker op straat. Het gevaar voor sociaal wenselijke antwoorden is hier reëel. Dat gevaar wordt kleiner bij schriftelijke, anonieme bevragingen.

BETROUWBAARHEID Een onderzoek is slechts betrouwbaar wanneer een andere onderzoeker, in dezelfde situatie en met hetzelfde onderzoeksinstrument, dezelfde resultaten zou verkrijgen. In de testpsychologie is er bijvoorbeeld sprake van onbetrouwbare metingen als psycholoog A bij een kind tot een intelligentiescore van 84 komt en psycholoog B tot een score van 101. Dat kan te wijten zijn aan een onbetrouwbaar meetinstrument of aan het niet nauwkeurig volgen van de procedures door de psychologen. Het is ook belangrijk dat we de factoren die de testscores kunnen beïnvloeden onder controle houden.

Om de betrouwbaarheid van onderzoeksresultaten te vergroten, kunnen we een aantal maatregelen nemen. Als een grootschalig survey-onderzoek wordt uitgevoerd door verschillende enquêteurs, dan worden die hiervoor opgeleid. Op enquêteformulieren is het belangrijk om zo duidelijk mogelijke instructies te geven. Dikwijls worden opinies en houdingen bevraagd via een vragenbatterij, waarin meerdere vragen worden gesteld die een bepaald item in kaart brengen. Zo kunnen onderzoekers de gevolgen van noterings- en coderingsfouten tot een minimum beperken.

Een onderzoeker moet de verschillende stappen die tijdens het onderzoeksproces werden gezet, nauwkeurig weergeven zodat vakgenoten zich over de naleving van de voorwaarden kunnen uitspreken. Zo kunnen we de nauwgezetheid van een onderzoek controleren en kunnen onderzoekers een gelijkaardige werkwijze volgen. Elk wetenschappelijk onderzoek kan bijgevolg herhaald worden, waarbij de onderzoeker onder dezelfde omstandigheden tot dezelfde resultaten zou moeten komen.

Evidence-based management

Most management decisions are not based on the best available evidence. Instead, practitioners often prefer to make decisions rooted solely in their personal experience. However, personal judgment alone is not a very reliable source of evidence because it is highly susceptible to systematic errors – cognitive and information-processing limits make us prone to biases that have negative effects on the quality of the decisions we make. Even practitioners and industry experts with many years of experience are poor at making forecasts or calculating risks when relying solely on their personal judgment, whether it concerns the credit rating of bonds, the growth of the economy, political developments or medical diagnoses.

For example, a survey of 950 American HR practitioners showed large discrepancies between what practitioners think is effective and what the current scientific research shows. This study has been repeated in other countries with similar findings. These results suggest that most practitioners pay little or no attention to evidence from the scientific literature or from the organization, placing instead too much trust in low-quality evidence, such as personal judgment and experience, ‘best practices’ and the beliefs of corporate leaders. As a result, billions of dollars are spent on management practices that are ineffective or even harmful to organizations, their members and their clients.

Bron: Barends e.a. (2014)

Daarom is rapportage van belang in de wetenschappen. De onderzoeksrapportage geeft weer welk materiaal werd gebruikt, welke onderzoeksgroep werd gekozen, welke onderzoeksmethode werd gevolgd, welke gegevensverwerking werd gebruikt, welke argumenten en logische redeneringen werden gebruikt voor de conclusies, enzovoort. De kritische lezer kan op basis van de rapportage het onderzoek herhalen en ook toetsen door na te gaan of hij tot dezelfde resultaten komt.

OBJECTIVITEIT De wetenschappelijke traditie houdt sterk aan het feit dat wetenschappers en wetenschappelijk onderzoek objectief zijn. Onderzoekers moeten zich houden aan de feiten en het onderzoek moet onafhankelijk gebeuren van de onderzoeker. Dat wil zeggen dat de persoonlijke ideeën van de onderzoeker over het onderzoeksobject geen enkele rol mogen spelen in de afloop van het onderzoek. Individuele voorkeuren, stereotypes en persoonlijke ervaringen moeten achterwege gelaten worden en dat in elke fase van het wetenschappelijk onderzoek. Wetenschappelijke of objectieve kennis houdt in dat de onderzoeker verder doordringt tot de kern van het probleem. Hij onderzoekt een probleem, rekening houdend met de feitelijke omstandigheden waarin het zich voordoet. Feiten worden vastgelegd, correlaties worden gelegd, causale verbanden worden onderzocht en het resultaat is een wetenschappelijke beschrijving, hypothese en/of theorie die alleen de feiten als referentiekader heeft.

Subjectiviteit daarentegen moeten onderzoekers vermijden, want dat zou betekenen dat persoonlijke voorkeuren meespelen in de verschillende fasen van het wetenschappelijk onderzoek. De socioloog moet voortdurend afstand nemen van de

eigen wenselijkheden, de eigen subjectieve opbouw van de werkelijkheid. Berger en Luckmann (1966) hebben erop gewezen dat de kennis van de werkelijkheid in de meeste gevallen berust op de individuele en sociale constructie van de werkelijkheid, of de manier waarop individuen en groepen een subjectieve kennis opbouwen van de hun omringende werkelijkheid. Ook Mannheim (1976, 1936) heeft al in 1936 de relatie aangetoond tussen bepaalde theorieën en ideologieën over de sociale realiteit enerzijds en bepaalde sociale groepen in de samenleving anderzijds. Dat wil zeggen dat in de samenleving bepaalde bevolkingsklassen er eigen, typische opvattingen over de samenleving op nahouden.

Waardevrijheid in sociaalwetenschappelijk onderzoek

In het kader van het onderscheid tussen objectiviteit en subjectiviteit heeft in de jaren 1960 en 1970 een hevige discussie plaatsgevonden tussen voor- en tegenstanders van de waardevrijheid van de sociologie (en meer algemeen van de sociale wetenschappen). De eerste groep, de kritisch rationalisten verzameld rond Popper (1970), stelde dat een waardevrije wetenschap essentieel is voor de vooruitgang van de wetenschap. In principe kunnen alle problemen en sociale verschijnselen objectief-wetenschappelijk worden bestudeerd. De keuze van een maatschappelijk probleem is volledig vrij, maar het sociologische onderzoek van een bepaald probleem moet wel gebeuren volgens de strenge regels van de wetenschappelijke methode. De tweede groep, de Frankfurter Schule met o.a. Marcuse (1964), Adorno (1970) en Habermas (1970), stelde dat de keuze van een bepaald probleem dat voor sociologisch onderzoek in aanmerking komt, bepaald wordt door politieke belangen in de samenleving, waardoor een waardegedreven onderzoek wordt gevoerd. Volgens hen bevestigt en versterkt het sociologische onderzoek (en vooral het beleidsonderzoek) de gevestigde waarden en machtsposities in de huidige samenleving. Volgens de Frankfurter Schule moet een meer egalitaire samenleving nagestreefd worden en kan sociologisch onderzoek in die zin emancipatorisch werken door de wantoestanden in de samenleving te onderzoeken en aan te klagen. Het is vooral bij de kritisch rationalisten dat de eis tot objectiviteit en waardevrijheid het sterkst tot uiting komt.

De laatste jaren is deze discussie minder belangrijk geworden, enerzijds doordat de sociologie methodisch sterker werd uitgebouwd, anderzijds

door de wijzigingen in het ideologische klimaat van de jaren 1980 en 1990. Toch moet er altijd nagedacht worden over de plaats van de objectiviteitseis in elke vorm van wetenschappelijk onderzoek en over de maatschappelijke verankering van de sociologie en het sociologische onderzoek. Zo kan onderzoek naar maatschappelijke ongelijkheid in de samenleving belangrijke consequenties hebben voor toekomstig beleid.

De vraag naar objectiviteit wordt des te moeilijker omdat sociologisch onderzoek de sociale realiteit op zich al kan laten veranderen. Zo blijkt het moeilijk om een doorlichting van een organisatie te maken, want door de bevraging van de interne medewerkers ontstaat een bewustwordingsproces, waardoor de medewerkers en de organisatie zich op het moment van de bevraging bewust worden van een aantal problemen binnen de organisatie.

VRIJ VAN SOCIALE INTERFERENTIE Sociologen zijn zich terdege bewust van het gevaar van sociale interferentie van de onderzoeker met het gedrag van de onderzochte personen, of de onderlinge beïnvloeding van onderzoeker en onderzochte entiteit (individuen, groepen, organisaties). Een historisch voorbeeld zijn de Hawthorne-onderzoeken in de jaren 1920 en 1930, waar de onderzoekers zich voor het eerst bewust werden van dit fenomeen.

Het Hawthorne-effect in sociaalwetenschappelijk onderzoek

Het Hawthorne-onderzoek was een grootschalig onderzoek dat door een groep van sociaalpsychologen en sociologen werd uitgevoerd in de fabrieken van de Western Electric Company in Illinois, VS., waar onder meer telefoonrelais, lichtschakelaars en ander elektrisch materiaal werden geproduceerd. De bedoeling van de onderzoekers was na te gaan hoe de arbeidsproductiviteit van de werknemers zou kunnen verhogen. De onderzoekers van de Western Electric Company namen twee groepen arbeiders die hetzelfde type werk deden, zetten hen in aparte ruimten en namen zorgvuldig aantekeningen van hun productie. Bij de ene groep (de testgroep) werd de lichtsterkte opgevoerd. De productiviteit steeg. Bij de andere groep (de controlegroep) veranderden de onderzoekers de lichtsterkte niet. Maar tot de verbazing van

de onderzoekers ging ook daar de productie omhoog. Zij stonden voor nog grotere raadsels, toen de hoeveelheid licht bij de testgroep geleidelijk werd teruggebracht tot de oorspronkelijke sterkte en zij merkten dat de productie bleef stijgen. Ook in de controlegroep was dat het geval. De onderzoekers bleven intussen de verlichting bij de testgroep verminderen, maar pas toen de arbeiders moesten werken onder omstandigheden die overeenkwamen met helder maanlicht, hield de productie op te stijgen en vertoonde zij een scherpe daling. Pas verscheidene jaren later vonden de onderzoekers een verklaring voor dit verschijnsel dat bestempeld werd als het Hawthorne-effect. Hoewel de lichtsterkte in de ene groep wel en in de andere groep niet veranderd was, hadden de onderzoekers een veel belangrijker effect, dat voor beide groepen gold, over het hoofd gezien. De bedrijfsleiding had de onderzochte werknemers in speciale ruimten gezet om op de lichtvoorziening te kunnen toezien en hen op die manier gescheiden van de overige arbeiders, waardoor zij een speciale behandeling hadden gekregen. Kortom, de werkelijke verandering lag in het feit dat de bedrijfsleiding belangstelling had opgevat voor de twee groepen arbeiders. Vergeleken bij de rest van de arbeiders kregen zij een speciale behandeling en status. Die aandacht verhoogde kennelijk het moreel en het moreel verhoogde de productiviteit. Vooral het feit dat de onderzoeksresultaten beïnvloed kunnen worden door de aandacht die de onderzoeksdeelnemers krijgen, is een effect dat al in menig sociologisch onderzoek voor moeilijkheden heeft gezorgd.

Bron: Perrow (1970)

We merken op dat de geschiedenis van de wetenschap zeker niet neutraal is, maar fundamenteel bepaald wordt door maatschappelijke processen en de sociale context van de onderzoeker. De onderzoeker en de onderzochte vormen een wezenlijk onderdeel van de werkelijkheid die hij/zij onderzoekt. In die zin is het belangrijk dat de onderzoeker zich bewust is van het belang van zijn onderzoek en van de maatschappelijke context waarbinnen het onderzoek tot stand komt. Bovendien moet de onderzoeker voor zichzelf uitmaken in welke mate zowel zijn of haar omgeving als hij- of zijzelf interesse heeft in het onderzoek. Het wetenschappelijk onderzoek is niet neutraal, maar in de fase van de probleemformulering duidelijk gebonden aan maatschappelijke, wetenschappelijke en zelfs individuele interesses en belangen.

COMPATIBILITEIT Wetenschappelijke kennis moet een geheel vormen en mag geen contradicties bevatten. Het is vooral belangrijk dat de verschillende wetenschappelijke disciplines met elkaar in overeenstemming zijn, en er geen tegenstellingen ontstaan.

De wetenschappelijke bevindingen in een bepaalde wetenschappelijke discipline (bijvoorbeeld de biologie) moeten in overeenstemming zijn met de bevindingen uit een andere discipline (bijvoorbeeld de chemie). Zo ontstaan zelfs nieuwe wetenschappelijke disciplines (bijvoorbeeld de biochemie) die een verband leggen tussen beide wetenschappelijke disciplines en de daarin ontwikkelde wetenschappelijke bevindingen op elkaar afstemmen.

Sociale psychologie

Sociale psychologie is een voorbeeld van wetenschap die een tussenpositie inneemt tussen sociologie en psychologie. Sociale psychologie kan worden gedefinieerd als de studie van de sociale interactie tussen mensen, vooral in sociale groepen en sociale situaties. Zij focust ook op de invloed van sociale situaties op menselijk gedrag. In die zin vormt sociale psychologie de brug tussen sociologie en psychologie.

Daarom vormen interdisciplinair onderzoek en zelfs de interdisciplinaire praktijk een belangrijke ontwikkeling in de samenleving. Verschillende inzichten ontmoeten elkaar in interdisciplinaire teams, waardoor nieuwe inzichten ontstaan en problemen vanuit verschillende benaderingen kunnen worden opgelost.

This article is from: