
4 minute read
1.3. Sociologie versus natuurwetenschappen
Een gangbare opsplitsing in de wetenschappelijke studie van de werkelijkheid is die tussen natuur- en menswetenschappen. Ze hebben beide de empirische werkelijkheid als onderzoeksobject.
De alfawetenschappen of geesteswetenschappen bestuderen de producten van de menselijke geest. Voorbeelden van geesteswetenschappen zijn filosofie, taal- en letterkunde, cultuurwetenschappen.
Advertisement
De bètawetenschappen of natuurwetenschappen onderzoeken de natuur. Het gaat bijvoorbeeld om fysica, chemie en biologie.
De gammawetenschappen of menswetenschappen bestuderen de maatschappij en het menselijk gedrag. Tot de menswetenschappen behoren onder meer de sociologie, antropologie, economie, rechten, politicologie, psychologie en communicatiewetenschap.
Naast de empirische wetenschappen, die de werkelijkheid of empirie bestuderen, hebben we de formele wetenschappen of de deductieve wetenschappen, waartoe wetenschappers de logica en de wiskunde rekenen.
Geldige uitspraken uit de wiskunde en de logica worden verkregen zonder gebruik te maken van de ervaring. Er worden een aantal denkwetten geformuleerd, waaraan geldige redeneringen moeten voldoen om tot geldige uitspraken te komen. Die logische inzichten leren op zich niets over de werkelijkheid, maar ze verschaffen wel symbolen, argumentaties en redeneervormen om tot geldige redeneringen te komen. Wiskunde en de logica zijn formele wetenschappen, waarmee we tot geldige conclusies komen over de werkelijkheid en die ons helpen om geldige uitspraken en theorieën over de werkelijkheid te formuleren.
In de historische ontwikkeling van de empirische wetenschap komen de natuurwetenschappen eerst in de tijd. Zij dienden daarom als model voor de andere wetenschappen. De sociologie heeft zich als een van de laatste menswetenschappen ontwikkeld op het einde van de 19e en aan het begin van de 20e eeuw. De sociologie ontstond op het moment dat de natuurwetenschappen golden als voorbeeld van een succesvolle wetenschappelijke evolutie. Het natuurwetenschappelijke model in de sociologie is voor het eerst geformuleerd door Auguste Comte (1798-1857), die de vader van de sociologie wordt genoemd. Hij sprak van de sociale fysica, waarbinnen
de sociale verschijnselen moesten worden waargenomen, geordend en door algemene wetten verklaard. Deze wetenschapsopvatting staat bekend als de positivistische strekking binnen de sociologie, omdat de exacte wetenschappen zoals fysica en chemie als model van wetenschapsbeoefening worden aanzien. Sociologiebeoefening wordt gezien als een wetenschappelijke bezigheid in overeenstemming met de natuurwetenschappelijke methoden. De nadruk ligt op objectiviteit, waarbij wetenschappelijke uitspraken moeten steunen op waarneembare of verifieerbare verschijnselen. Het doorlopen van de empirische cyclus in zijn meest pure vorm staat hierbij centraal. Comte dacht dat er sociologische wetmatigheden te ontdekken waren in navolging van Newton die de wetmatigheden van de materiële wereld ontdekte. Durkheim is eveneens een centrale figuur binnen de positivistische denkpiste. In navolging van Comte en Darwin formuleerde Marx de ontwikkelingswetten van de economie en van de samenleving. Volgens hem evolueerde de maatschappij volgens bepaalde wetmatigheden die ten slotte moeten leiden tot de klasseloze samenleving. Al deze benaderingen hebben gemeen dat ze zich spiegelen aan de positivistische benadering van het wetenschappelijk model.
De vertaling van de natuurwetenschappelijke methode naar de sociologie stoot(te) op kritiek. Zo ontwikkelde zich een tweede spoor, in navolging van Weber. Omdat de samenleving zelf aan verandering onderhevig is, kunnen er geen wetmatigheden worden ontdekt. Bij Weber neemt het begrip ‘sociaal handelen’ een centrale plaats in. De maatschappelijke realiteit wordt bepaald door de motieven die mensen drijven tot bepaalde handelingen. De context waarbinnen handelen betekenis krijgt, is belangrijk. Via de verstehende benadering heeft de socioloog als taak die betekenis, de subjectieve bedoelingen, te achterhalen. De motieven expliciteren is nodig om het sociaal handelen van mensen te begrijpen. Naar de verstehende benadering wordt meestal verwezen met de term van interpretatieve benadering. Ook systeembouwers als Parsons geven een bredere invulling aan een wetenschappelijke sociologie. De ontwikkelingen in de systeemtheorie hebben ook geleid tot de afbouw van het eng natuurwetenschappelijk model van de sociologie en meer ruimte lieten voor reactie en interpretatie van het individueel sociaal handelen.
Bij sociaalwetenschappelijk onderzoek willen sociologen causale verbanden vinden. Dat betekent: het empirisch bewezen feit dat een bepaald sociaal verschijnsel gerelateerd is aan een ander met een bepaalde probabiliteit of waarschijnlijkheid. Slachtoffers van (seksueel) geweld hebben een grotere kans om later zelf dader te worden. Maar dat is geen wet, want niet alle slachtoffers worden later daders.
Een manager die menswetenschappelijke inzichten toepast, werkt met probabiliteitsverbanden. Hij of zij verwacht dat medewerkers zich op een bepaalde voorspelbare manier zullen gedragen, maar dit is niet zeker. Niet elke managmentinterventie leidt altijd tot het voorspelbare en verwachte resultaat. Dat brengt bijgevolg onzekerheid met zich mee over het resultaat op het niveau van de organisatie.
Hoe leidinggevenden van invloed zijn op managementsystemen
Leidinggevenden spelen een belangrijke rol in het succesvol toepassen van bepaalde managementsystemen. Zo weten we uit onderzoek naar personeelsmanagement dat een goede evaluatie van medewerkers sterk afhangt van de motivatie en de deskundigheid van de leidinggevende op het gebied van sociale vaardigheden. De kans is groot dat een bekwame leidinggevende de oorzaak is van een succesvolle werking van het evaluatiesysteem in een organisatie. Omdat het gevonden verband bewezen is in onderzoek en bijgevolg waardevol is, kunnen we onze managementinterventies baseren op het inzicht dat leidinggevenden een cruciale rol spelen in het evaluatiesysteem van medewerkers.