EEN OVER ZICHT VA N D E BEL A NG RIJKSTE SO CIA LE EN POLITIEKE ID EOLOG IEËN
Inhoudstafel
Voorwoord
Inleiding
10
Het opzet van het boek Ideologieën: terug van nooit weggeweest?
18 24
HOOFDSTUK 1 De ontrafeling van de middeleeuwse orde (1450-1650) 1. Wetenschappelijke vooruitgang en de geleidelijke emancipatie van de politiek 2. Het einde van de katholieke hegemonie: reformatie en contrareformatie 3. Koloniale ontmoetingen: het dispuut van Valladolid 4. De glorieuze revolutie
8
28 31 38 44 49
HOOFDSTUK 2 De Europese Verlichting en het tijdperk van revoluties (1650-1800)
60
1. De politieke oorsprong van de burgerlijke samenleving 2. Verlichting 3. Vernieuwing in het economisch denken 4. Het tijdperk van revoluties De Amerikaanse emancipatie De Franse Revolutie: van radicaal experiment tot imperiale restauratie De Haïtiaanse Revolutie
61 65 73 76 76 79 85
HOOFDSTUK 3 Het ontstaan van de moderne politiek : industriële
revolutie en expansie van het kapitalisme (1800-1914)
90
1. De ontdekking van de maatschappij en het ontstaan van de moderne ideologieën Conservatisme Economisch en politiek liberalisme Het vroegsocialisme Duits idealisme: Kant en Hegel Liberalisme en vroeg imperialisme
91 92 94 100 108 113
2. De burgerlijke maatschappij Marx en het ontstaan van het socialisme Anarchisme De eerste golf van het feminisme Het conservatieve offensief De katholieke Kerk, vernieuwd geloof en de christendemocratie ‘Wetenschap’, conservatisme en racisme Positivisme Sociaaldarwinisme Organisch denken: elitaire theorieën op zoek naar harmonie Rassentheorieën Onbehagen met de democratie Van imperialisme naar kolonialisme Latijns-Amerikaanse bevrijding De Nahdha De Meiji-restauratie in Japan Het Rijk van het Midden: China Sociaaldemocratie
121 121 129 135 139 139 143 144 146 148 150 152 157 162 164 168 170 173
HOOFDSTUK 4 Van crisis naar de wereldoorlogen (1900-1945)
180
1. De Russische Revolutie 2. Het interbellum Het wilsoniaanse moment: het ontwaken van de gekoloniseerde wereld Négritude Mao en de Chinese revolutie Liberale herpositionering Linkse verdeeldheid De conservatieve revolutie
197 201 202 206 208 214
3. Fascisme en nazisme
220
HOOFDSTUK 6 Het einde van de Koude Oorlog en de ideologische
182 196
1. Liberale herbronning, mensenrechten en democratische heropleving 2. Franse radicaliteit: de betekenisjagers 3. De golden sixties: nieuwlinks, dekolonisatie en feminisme Nieuwlinks De tweede golf van het feminisme en de burgerrechtenbeweging De dekolonisatie Ontwikkeling Dialectiek van het kolonialisme 4. De bevrijding van het individu: de markt en de mensenrechten
253 255 259 263 273
1. 2. 3. 4. 5.
287 293 298 301 305 305 307 310 313
Einde van de Koude Oorlog Multiculturalisme Nieuw feminisme Apartheid en raciaal kapitalisme De islam in opstand Soennitisch islamisme Iran en ayatollah Khomeini Jihadi’s Salafisme en jihadisme
320 326 332 337 345 348
BESLUIT
De eerste tekenen van de postwesterse wereld
352
Bibliografie
360
236 242 245 250 250
286
6. Populisme, (nieuw) autoritarisme en post-truth politiek 7. Neoconservatisme, alt-right en nieuw extreemrechts 8. Postfeminisme en postkoloniaal feminisme 9. Vooruitgangsoptimisme, realisme en globale ongelijkheid 10. Ecologie, klimaat en natuur 11. Big data, Big Brother?
HOOFDSTUK 5 Na de Tweede Wereldoorlog : heropbouw, vertwijfeling en revolutionaire idealen
verwarring
V oorwoord
Voorwoord
8
Zowat vijftien jaar geleden vroeg Ruddy Doom, de toenmalige promotor van mijn onderzoek en mijn mentor, of ik het vak Sociale en Politieke Leerstelsels wilde doceren. Ik aanvaardde de uitdaging omdat ik het vak mocht laten proefdraaien voor een honderdtal studenten. Enkele jaren later nam ik het vak helemaal over en vandaag sta ik jaarlijks voor ongeveer zeshonderd studenten. Ik erfde niet alleen het vak maar ook de cursus. Het boek Vrijheid en Gelijkheid was uitgegeven in 1986 en bood de Gentse studenten jarenlang een degelijke inleiding op de geschiedenis van de emancipatorische gedachte in Europa. Geopolitieke veranderingen die een grote impact hadden op de plaats en rol van ideologieën (bijvoorbeeld het einde van de Koude Oorlog) en het feit dat de vakgroep conflict- en ontwikkelingsstudies, voorheen derdewereldstudies, erop stond dat studenten in de sociale wetenschappen ook iets leerden over ideologieën buiten Europa, brachten Ruddy ertoe het boek te hertekenen. Delen van het boek verdwenen en werden vervangen door denkers uit de derde wereld. Het boek werd als het ware een palimpsest nadat ik de fakkel overnam. Jaar na jaar herschreef ik stukken en werden sommige denkers afgevoerd, terwijl anderen toegevoegd werden. Elke vrijdagochtend, ter voorbereiding van mijn les in de namiddag, las ik hoofdstukken uit uiteenlopende werken van politieke denkers, nam ik notities, en vatte ik samen. Ooit, zo dacht ik, herschrijf ik het werk helemaal. Het was de onverwachte en niet te voorspellen coronacrisis – die mijn terreinbezoeken voor onderzoek in Noord-Afrika onmogelijk maakten – die mij ertoe bracht de palimpsest te herdenken en te herschrijven. Het werk dat hier voorligt is daarvan het resultaat. Verschillende elementen van Ruddy Dooms werk zijn nog duidelijk terug te vinden in het manuscript. De algemene visie op de geschiedenis van ideologieën, de periodisering, de aandacht voor de interactie tussen de verschillende ideologieën, hun tegenstrijdigheden en het ver-
schil tussen het gedachtegoed en de werkelijkheid werden voor een groot stuk overgenomen. De belangrijkste keuzes die ik zelf maakte, onderbouw ik verder in de inleiding maar ik bleef trouw aan het idee dat een geschiedenis van de ideologieën zich niet mag beperken tot een parade van zeer intelligente figuren. Het doel was om de ideeën en denkers in hun tijd en context te plaatsen, zonder er noodzakelijk een geschiedkundig werk van te maken, en zo ‘ de kracht en ook de limieten van iedere individuele aanbreng te kunnen inschatten’ (Doom, 1986:11) Ik kan Ruddy Doom alleen maar bedanken om mij dit vak toe te hebben vertrouwd en mij gedurende zo vele jaren zo veel te hebben bijgebracht. Vandaag, in onze gehaaste academische wereld waar iedereen holt van vergadering over college naar de volgende peerreviewed publicatie, is er geen plaats meer voor koffiepauzes in groep waar Ruddy analyses van ideologieën combineerde met heldhaftige verhalen van een van zijn vele reizen door Azië of Afrika. Ik kan alleen met heimwee terugkijken naar die tijd. Er zijn natuurlijk ook nog andere mensen die ik hier niet mag vergeten. Ester De Boek, en voordien Maxine Stevens en Isabelle Lanszweert, hebben mij als studentenbegeleiders altijd bijgestaan in de organisatie van de lessen, en hebben me doorheen de jaren veel belangrijke inzichten gegeven over hoe studenten omgaan met de cursus. Ik heb rekening proberen houden met hun verzuchtingen. Gedurende de jaren en tijdens de vele kleine en grotere herschrijvingen kreeg ik feedback en input van velen. Ik hoop niemand te vergeten. Bedankt, Brecht De Smet, Sigrid Vertommen en Koen Bogaert. Ik wil ook de vele collega’s bedanken die jarenlang meehielpen de examens te verbeteren. Er zijn er zoveel dat ik ze hier niet allemaal kan vernoemen. Aan allen bedankt! Ook wil ik uiteraard mijn familie bedanken die mij de ruimte gaf om dit boek tijdens de coronalockdowns te schrijven. Bedankt Lise, Issa en Lilia!
9
I nleiding
Inleiding Ideas are not dead thoughts, even when they are no longer contemporary; for they remain steps in the evolution of contemporary ideas. We have wanted to present the ideas of each age not as fossils but as evolving organisms, and not as butterflies in a box but as the vital processes of the human mind. This is a history of the life of ideas: active, mobile, and changing. (Bronowski & Mazlish, 1960: xii)
10
Emancipatory politics inserts the thin end of the wedge of the future into the heart of the present. They represent a bridge between past and future, a point where the two intersect. And both present and future are fuelled by the resources of the past, in the sense of precious political traditions which one must fight to keep alive. (Eagleton, 2011: 69-70)
Political theory is ripe for decolonisation: not only is it dominated by a canon of overwhelmingly white thinkers, but many of those thinkers played significant roles in legitimating and promoting the colonial project. (Choat, 2018: 1)
If there ain’t no justice, then there ain’t no peace. (Prince, Baltimore 2015)
‘Elke samenleving ziet zich gedwongen de daarin bestaande ongelijkheid te rechtvaardigen: er dienen redenen voor te worden gevonden, want zo niet, dan dreigt het politieke en sociale bouwwerk in te storten. Zo brengt elk tijdperk een aantal met elkaar tegenstrijdige discoursen en ideologieën voort met het doel de bestaande of gewenste ongelijkheid te legitimeren, en om de economische, politieke en sociale regels te beschrijven die nodig zijn om het geheel te structureren.’ (Piketty, 2020:11) Met het bovenstaande citaat begint Thomas Piketty, de wereldberoemde econoom, zijn boek Kapitaal en Ideologie en leidt hij direct tot het onderwerp van dit boek: de geschiedenis van de politieke ideologieën. Doorheen de geschiedenis hebben samenlevingen verschillende discoursen ontwikkeld die de organisatie van het politiek-maatschappelijk, economisch en cultureel leven wilden legitimeren. De oplossingen die werden gegeven op de cruciale vragen van het samenleven: Wie is slaaf en wie is vrij? Wie beslist en wie niet? Hoe moet het privébezit georganiseerd worden?… leidden zowel tot discoursen die de bestaande orde, waarin er altijd ongelijkheid was, verdedigden als tot tegendiscoursen, discoursen die de bestaande orde ondermijnden om een andere, betere, maatschappelijke orde te creëren. Uit dit conflict, de aanvaring van verschillende visies over de werkelijkheid en de uiteenlopende meningen over de toekomst, komt de emancipatie van de mens voort. Hoewel iedereen aanvoelt wat emancipatie betekent, blijkt het concept moeilijk te definiëren. Dat emancipatie te maken heeft met de menselijke betrachting om een volwaardige plaats in de samenleving te krijgen, zullen weinigen ontkennen, maar wat dat juist allemaal inhoudt, daar bestaat veel minder consensus over. Eindigt het streven naar meer vrijheid, naar ontvoogding en gelijkheid, met een gelijkheid voor de wet? Of, betekent emancipatie niet alleen een gelijkheid voor de wet maar ook een gelijkheid in de werkelijkheid? En zo ja, hoe moet die
11
aan de aspiraties van de mensen. De emancipatiestrijd, zowel op wereldschaal als op nationaal niveau, was en is een proces vol spanningen, conflicten en tegenstrijdigheden tussen verschillende groepen (elk met hun specifieke belangen), in de eerste plaats tussen sociale klassen. Wanneer groepen zich voor verandering mobiliseerden, waren er altijd andere groepen die in plaats daarvan streefden naar behoud. Daarom is de geschiedenis van de emancipatie onlosmakelijk verbonden met machtsconflicten. Dit is het terrein van de ideologische strijd. Er lijkt geen term zo moeilijk te definiëren als een ideologie, ook al is het een concept waarvan we de publieke geboorte exact kunnen traceren. Op 21 april 1796 stelde de Franse graaf Louis Destutt de Tracy zijn Idéologie voor aan het Institut Nationale des Sciences et des Arts in Parijs als een wetenschap van het denken. Destutt de Tracy ambieerde met zijn Idéologie om het menselijke handelen en denken in rationele wetten te vatten zodat de hele maatschappij verklaard zou kunnen worden. Deze opvatting staat uiteraard ver af van wat men vandaag onder het begrip verstaat. Andrew Heywoods brede definitie van een ideologie als ‘een geheel van ideeën dat de basis vormt voor georganiseerde politieke actie of dit nu bedoeld is om het bestaande machtssysteem te behouden, aan te passen of omver te gooien’ (Heywood, 2003:12), is een goed startpunt. Een politieke ideologie is dus een geheel van ideeën en opvattingen dat aan de sociaal-politieke verhouding vorm wenst te geven. Een geheel van opvattingen betekent vooreerst dat het om meerdere opvattingen gaat. Eén enkele stelling is nog geen ideologie, er dienen er meerdere te zijn die in een bepaald verband staan. Dit verband kan logisch consistent zijn, het kan ook functioneel samenhangend zijn en daardoor een innerlijke logica verwerven die niet noodzakelijk de wetenschappelijke toetsing doorstaat. Ideologie is dus geen wetenschap, hoewel ze wetenschappelijke elementen kan bevatten, net zomin als sociale wetenschap ten andere waardevrij is (en dus ideologische componenten bezit). Ideologieën doen een uitspraak over grenzen (wie behoort tot een natie en wie niet, wie heeft welke rechten en wie niet, wie beslist over iets en wie niet…) en over eigendom (wat mag men bezitten, hoeveel, hoe en in welke mate mag men bezit opbouwen…) en weerspiegelen daardoor de keuzes die in een bepaalde maatschappij worden gemaakt. De ongelijk-
I nleiding
12
dan tot stand komen? Emancipatie impliceert dat individuen en groepen steeds meer greep krijgen op de eigen levensomstandigheden, wat vooruitgang impliceert. Het valt niet te ontkennen dat de mensheid, ondanks de armoede en ongelijkheid die nog bestaat, er de laatste honderden jaren op immaterieel vlak (rechten, vrijheden…) en materieel vlak (technologie, wetenschap, geneeskunde…) enorm op vooruit is gegaan. Er mag vandaag dan wel een optimismekloof (Bregman, 2013:13) heersen – het idee dat alles goed gaat met ‘mij’ maar niet met ‘ons’, ofte het gevoel optimistisch te zijn voor ons eigen leven maar te vrezen voor de toekomst van de mensheid (klimaatverandering, de teloorgang van de natuur, pandemieën…) – toch kan men niet ontkennen dat het sowieso beter leven is anno 2021 dan pakweg twee eeuwen geleden. De Zweedse arts Hans Rosling (2018) verklaarde deze kloof in zijn postuum verschenen Feitenkennis doordat de mens beschikt over dramainstincten (onder andere het kloofinstinct, angstinstinct, zondebokinstinct, of urgentie-instinct) die hem een ‘overdramatisch wereldbeeld’ geven. De vooruitgang valt simpelweg niet te ontkennen. Dat betekent echter niet dat de vooruitgang eenduidig is of was, dat ze er gekomen is zonder slag of stoot, dat het per definitie altijd beter zal gaan, en dat er ergens een harmonieus eindpunt bestaat waarna de geschiedenis zal ophouden te bestaan. Economen konden feitelijk vaststellen dat sinds de jaren 1980-1990 de ongelijkheid in de wereld sterk is gestegen. Opvallend is dat de ongelijkheid in de geïndustrialiseerde en ontwikkelde wereld, na een sterke afname in de periode na de Tweede Wereldoorlog, opnieuw toeneemt. Tegelijkertijd werd duidelijk dat de ongelijkheid tussen het ontwikkelde Noorden en de ontwikkelingswereld – die twee eeuwen van geforceerde ongelijkheid werd opgelegd door imperialisme en kolonialisme – vanaf de jaren 90 verkleinde hoewel de verschillen nog steeds groot zijn. Ook op het gebied van gezondheid en levensverwachting zien we vaak een daling van de ongelijkheid tussen verschillende landen maar een stijging binnen landen, wat een zeer duidelijke klassenongelijkheid blootlegt (Therborn, 2021). Omdat mensen deze ongelijkheid willen verhelpen, of omgekeerd, in stand houden, komen we automatisch op het terrein van de maatschappelijke strijd, of de politiek. Sinds het tijdperk van de revoluties, de tweede helft van de achttiende eeuw, hebben ideologieën vormgegeven
13
Deze strijd begrijpen is niet voor de hand liggend. Wanneer we proberen te begrijpen hoe een ideologie in een bepaalde historische context functioneerde en hoe ze in relatie stond met andere ideologieën, worden onze analyses vaak zelf beïnvloed door ideologieën of de context waarin we de analyse maken (Breiner, 2013). De geschiedenis van ideologieën schrijven houdt altijd een gevaar van presentisme in: het anachronistisch introduceren van hedendaagse ideeën en zienswijzen in interpretaties van het verleden. Omgekeerd, wat is dan de relevantie van ideologieën wanneer we het verleden enkel benaderen met de ideeën en perspectieven die toen geldig waren? Worden Nietzsche, Marx, Spengler, Fanon of al-Afghani niet gelezen en herlezen, geïnterpreteerd en opnieuw geïnterpreteerd omdat we denken dat deze werken iets over onze huidige maatschappij te zeggen hebben? Het concept van de ‘probleemruimte’ van de postkoloniale antropoloog David Scott kan een uitweg bieden. Scott (2004) ziet een probleemruimte als een historisch geconstitueerde discursieve ruimte, een context van argumentatie waarbinnen een geheel van vragen en antwoorden wordt geformuleerd en waarrond zich een horizon van identificeerbare conceptuele en ideologisch-politieke belangen vormt. We proberen dus te achterhalen wat de vragen waren die de politieke denkers wilden beantwoorden en wat hun antwoorden waren en tegelijkertijd vragen we ons af of de vraag vandaag nog actueel is om te stellen (Bardawil 2020). Aangezien ideologieën niet alleen ideeën zijn maar ook proberen in te grijpen in de werkelijkheid, richten ideologieën zich in meerdere of mindere mate op maatschappelijke actie. De referentiegroep van een ideologie kan verschillen (klassen voor Marx, elites voor Pareto, übermenschen voor Hitler of de umma voor Ridha) maar elke ideologie probeert een geprivilegieerde groep te mobiliseren om hun belangen te verdedigen. In deze wisselwerking tussen ideeën en politiek engagement – of deze op partijpolitiek of revolutionaire actie is gebaseerd, is op zich niet belangrijk – zit de dynamiek van de ideologische verandering. Indien deze dynamiek niet meer aanwezig is, dan verwordt een ideologie tot een doctrine, een gecodificeerd geheel van opvattingen dat de sociaal-politieke verhoudingen (of een deel ervan) wil vormgeven en wordt afgekondigd door een officieel orgaan of instelling (bijvoorbeeld de Bush-doctrine die preventieve oorlog als principe van het
I nleiding
14
heid die wordt gelegitimeerd of aangeklaagd is geen onvermijdelijk gevolg van de neutrale of natuurlijke werking van de economie maar is door en door politiek. Het zijn de politieke keuzes die een maatschappij maakt die de ongelijkheid vormgeven. ‘Die keuzen zijn bovenal een weerspiegeling van de opvattingen die een samenleving erop nahoudt omtrent sociale rechtvaardigheid en wat een rechtvaardige economie inhoudt, en van de politiek-ideologische krachtsverhoudingen tussen de verschillende groepen en het discours waarvan deze groepen zich bedienen.’ (Piketty, 2020:18) We kunnen eraan toevoegen dat deze debatten en krachtsverhoudingen niet alleen binnen, maar ook tussen landen en werelddelen plaatsvinden. Een ideologie omvat dus altijd positieve en negatieve opvattingen die zowel descriptief als normatief zijn. Ze vormt een geheel van ideeën dat grip probeert te krijgen op de maatschappij zoals die is (descriptief) en zou moeten zijn (normatief). Ideologieën zijn dus opgebouwd rond bepaalde concepten waarvan de betekenis in de loop van de tijd kan veranderen. Aangezien ideologieën met elkaar in relatie staan – in de vorm van een conflictueuze relatie ofwel binnen de regels van de democratie – kunnen verschillende ideologieën verschillende centrale concepten gebruiken (bijvoorbeeld het gebruik van het concept klasse versus het concept elite) of sterk afwijkende definities hanteren van hetzelfde begrip (vrijheid betekende voor Marx iets anders dan voor Nietzsche of Gandhi). Het succes van een ideologie hangt vaak samen met haar capaciteit om haar stellingen, aannames en definities als de ‘juiste’ voor te stellen, wat wijst op een competitie of concurrentie tussen de ideologieën. In de ideeënstrijd probeert elke ideologie dus de betwisting van haar centrale concepten uit te schakelen (Freeden, 2006:76-80) door kritiek te geven op andere, concurrerende ideeën. Dit gebeurt echter ook binnen de grote ideologische families. De definitie van vrijheid voor John Maynard Keynes, de liberale grondlegger van de welvaartsstaat, verschilt sterk van Hayeks neoliberale definitie van vrijheid!
15
over alternatieve ideologische ideeën. Het idee dat socialisme een wetenschap is die de ideologische verschijningsvorm van de maatschappij blootlegt, is grotendeels onhoudbaar vanuit een theoretisch standpunt maar is evenzeer door de geschiedenis tegengesproken. Dit wil nog niet zeggen dat er in het socialisme geen ‘juiste’ of wetenschappelijk onderbouwde elementen terug te vinden zijn. Ideologieën stellen altijd doelen voorop die de politieke acties van mensen verklaren, rechtvaardigen en oriënteren naar een bepaald doel, of dit nu leidt tot politieke acties die een bepaalde sociale orde in stand houden (het liberale antwoord op de uitdaging van het terrorisme), te wijzigen (de extreemrechtse ‘droom’ om alle ‘buitenlanders’ terug naar hun land van oorsprong te sturen) of die op een revolutionaire manier wil heruitvinden (het ideaal van de communistische revolutie). Op die manier is het perfect logisch om socialisme als een ideologie te behandelen, net zoals de andere ideologieën (Eagleton, 2007). Wetenschap en ideologie overlappen dus voor een deel maar vallen niet helemaal samen. Ideologieën en sociale theorieën vertrekken beide vanuit specifieke aannames, verklaren de sociale wereld, hoe en waarom die verandert, en reiken een systeem van gerelateerde concepten en ideeën aan. Maar er zijn ook cruciale verschillen: sociale theorieën zijn per definitie conditioneel in de zin dat wetenschap altijd openstaat voor discussie. Argumenten die met feiten onderbouwd zijn, kunnen sociale theorieën aanvullen, nuanceren, onderschrijven of, omgekeerd, bekritiseren en invalideren. Sociale theorie streeft objectiviteit na (wat een onbereikbaar maar cruciaal doel blijft), baseert zich op de rede en staat open voor weerlegging. Hoewel er heel wat verschil is tussen de ideologieën onderling en binnen ideologieën er reeds veel veranderingen optraden, blijven ze meestal vasthouden aan het doel om zekerheid, duidelijkheid en klaarheid te verschaffen aan de aanhangers van de ideologie. Nuancering of vertwijfeling is niet de beste basis om tot politieke actie aan te sporen, vandaar dat ideologieën zichzelf als afgesloten, compleet en afgewerkt omschrijven (Neumann, 1997).
I nleiding
16
Amerikaanse buitenlandse beleid afkondigde of de doctrine van de onfeilbaarheid van de paus afgekondigd door de katholieke Kerk). Deze reflexieve houding maakt ook duidelijker hoe wetenschap en ideologie elkaar deels overlappen maar niet samenvallen. Onder invloed van de Cambridge School van politiek-filosofische denkers zoals John Pocock, Quentin Skinner of James Tully, verschoof de analyse van de geschiedenis van het politieke denken van de studie van canonieke teksten die eeuwige vragen zouden stellen naar een onderzoek hoe samenlevingen veranderende politieke ‘talen’ ontwikkelden. Op deze manier nam de analyse van politieke ideologieën de vorm aan van een analyse, verklaring en interpretatie van historische vormen van politieke argumentatie. Freeden vat dan ook de moderne visie op ideologie goed samen. Ideologieën zijn ‘those systems of political thinking, loose or rigid, deliberate or unintended, through which individuals and groups construct an understanding of the political world they, or those who preoccupy their thoughts, inhabit, and then act on that understanding’ (Freeden, 2006:3) Deze analyse breekt met de klassieke marxistische visie op ideologie die nog niet aan bod kwam. Het doel van de wetenschap is om de werkelijkheid te begrijpen. Die werkelijkheid is volgens Marx niet gemakkelijk te ontdekken of niet zomaar zichtbaar. Als de dingen precies zouden zijn zoals ze lijken, dan zou er geen behoefte zijn aan wetenschap omdat alles duidelijk zou zijn. Sociale wetenschap is daarom de zoektocht naar kennis over de verborgen ware aard van de maatschappij. Het idee dat de maatschappij een ‘verschijningsvorm’ heeft, die niet overeenkomt met haar ware aard vormt het uitgangspunt voor de marxistische discussie over ideologie. Voor Marx was ideologie dus datgene wat de tegenstrijdigheden van de maatschappelijke werkelijkheid verbergt (Parekh, 2015). Sociale wetenschappers, zo stelde Marx, waren verantwoordelijk voor het verder verhullen van de werkelijkheid door het gebruik van ‘foutieve’ wetenschappelijke uitgangspunten. Alleen het socialisme van Marx was de ware wetenschap want het legde de inherente tegenstellingen van de kapitalistische, burgerlijke samenleving bloot. Gramsci, de Italiaanse communistische denker van het interbellum, toonde aan hoe de ideologie gebruikt wordt om de kapitalistische orde te legitimeren om vanuit deze analyse ook te kunnen nadenken
17
18
Dit boek wil een kritische inleiding geven tot de centrale ideeën die de politieke moderniteit schragen: vrijheid, gelijkheid, solidariteit en broederlijkheid, en hoe ze werden bedacht binnen de ideologieën. We volgen daarbij de chronologie van de evoluties van de verschillende grote ideologieën (liberalisme, socialisme, communisme, conservatisme…). Dit boek is dan ook geen klassieke opsomming van de ideeën van belangrijke, meestal blanke en mannelijke denkers. Ideeën over vrijheid, gelijkheid en broederschap kunnen niet los worden gezien van de politieke, economische, culturele of religieuze context waarin ze werden geformuleerd. De ideeën van individuen of groepen die worden beschreven, zijn dus een belichaming van een bepaalde manier van denken die tijdsgebonden is. Deze individuen of politieke groepen worden daarom niet gezien als abstracte helden in de geschiedenis van de ideeën, maar eerder als een belichaming van een bepaald tijdsbestek. Evenmin is het boek ingedeeld op basis van aparte hoofdstukken die elk een ideologie behandelen. Ultiem is het mij minder te doen om tot de kern van een ideologie door te dringen, maar eerder aan te tonen hoe binnen en tussen ideologieën afwijkende, tegenstrijdige en constant veranderende visies op vrijheid, gelijkheid en solidariteit zijn voorgekomen. Er blijven natuurlijk enkele vragen en praktische kwesties die zich stellen bij het schrijven van zo’n geïntegreerde geschiedenis. In de eerste plaats zijn er grenzen aan het aantal details, aan het aantal feiten dat kan worden opgenomen om bepaalde ideeën te contextualiseren zodat ze duidelijk blijven voor de lezer. De focus op vrijheid, gelijkheid en broederschap is een eerste criterium. Hierdoor zal de lezer snel begrijpen dat veel denkers die in dit boek zijn opgenomen slechts gedeeltelijk aan bod komen. Kant, Hegel, Gandhi, Abduh of Nietzsche hebben zonder meer belangrijke filosofische inzichten en ideeën geformuleerd, toch weerhouden wij enkel, op een synthetische manier, hun kernideeën
I nleiding
Het opzet van het boek
over vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. Hoewel de evolutie van de wetenschap, de geneeskunde of de technologie onmisbaar is geweest in de menselijke evolutie, toch zullen deze mijlpalen hier slechts en passant vermeld worden. Net zoals de invloed van denkers en intellectuelen soms overschat wordt, moeten we ons evenzeer hoeden voor een technologisch determinisme. Technologie, de wetenschap in het algemeen en de geneeskunde specifiek, en de mensen zijn samen de drijvende kracht achter de geschiedenis; al was het maar omdat ideeën vaak nodig zijn om technologieën te bedenken. Een tweede probleem is de keuze van denkers en politieke groeperingen. In een geschiedenis van het emancipatorisch denken lijkt het onmogelijk om Hobbes, Marx of Fanon te negeren, maar hoeveel belang moet er worden gehecht aan figuren die vandaag grotendeels zijn vergeten, zoals Holbach of Loyola? Dit is niet alleen een kwestie van duidelijkheid, maar ook van onze retrospectieve blik die we (on)gewillig gebruiken. De keuze om bepaalde denkers wel of niet op te nemen is mede afhankelijk van de politieke debatten in de samenleving en de tijd waarin we schrijven. Zo leek een conservatieve denker als Edmund Burke vanaf de jaren zestig een overblijfsel uit een ver verleden, goed voor academische debatten maar met weinig maatschappelijke of politieke relevantie. Vandaag bloeit de Burke Foundation als nooit tevoren en verschillende politieke partijen, waaronder de Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-VA), benadrukken het belang van Burke voor hun politieke programma’s. In mijn geschiedenis heb ik vooral geprobeerd een keuze te maken op basis van de vraag of denkers uitspraken deden over politieke conflicten en inzichten die de geest van een bepaald tijdperk verhelderen. Desalniettemin blijft het moeilijk om de relevantie van bepaalde denkers en hun ideologieën in te schatten. Er is niet altijd een even duidelijk of direct verband tussen de geschriften van politieke denkers en hun maatschappelijk ‘succes’. Niemand zal ontkennen dat het katholicisme het dominante denkkader van de middeleeuwen was en dat deze ordening door de Kerk op complexe manier werd gelegitimeerd, maar in welke mate de ideeën van Thomas van Aquino en zijn Summa Theologica een rol speelden in het dagelijkse leven van de gelovige horige of boer is een andere zaak. De Kerk had andere manieren om haar macht en controle over de gelovigen te vestigen. Hetzelfde
19
In een verhaal over menselijke emancipatie waarin ideeën over mensen en hun relatie tot de staat centraal staan, lijkt het begin van onze geschiedenis in de Renaissance gerechtvaardigd zolang we de globale logica in de opkomst van het kapitalisme in ogenschouw nemen. Het kapitalisme verving geleidelijk aan het feodalisme, waardoor de persoonlijke maar zeer ongelijke band tussen heer en horige werd verbroken en de mogelijkheid ontstond om de menselijke vrijheid en maatschappelijke organisatie op een andere basis te bedenken. Terwijl de uitbreiding van het kapitalisme ontberingen en uitbuiting voor de massa’s in Europa betekende en een radicale transformatie van de samenleving als geheel met zich meebracht, betekende het kapitalisme nog meer ontberingen in de rest van de wereld in de vorm van slavernij en kolonisatie (Yates, 2018). De breuk met de middeleeuwen en hun statische orde en visie op mens en maatschappij luidde een tijd in van opkomende moderne opvattingen over menselijke vrijheid en gelijkheid. Een vierde, verwante kwestie houdt verband met het overwegend westerse, eurocentrische en patriarchale karakter van de klassieke ideeëngeschiedenis. Gedurende lange tijd werd er amper aandacht besteed aan vrouwelijke en niet-westerse denkers of aan denkers die uit de arbeidersklassen kwamen. Daardoor lijkt het grootste deel van de wereld te vaak gedegradeerd tot een passieve waarnemer van de geschiedenis zonder eigen inbreng, zonder ideeën over gelijkheid of vrijheid, zonder een actieve rol in het wereldgebeuren. Er is steeds meer onderzoek dat aantoont dat raciale en seksistische vooroordelen een belangrijke rol hebben gespeeld bij het vormgeven van enkele van de belangrijkste politieke ideeën van de politieke moderniteit. Ras en geslacht zijn geen vreemde begrippen in de politieke theorie die aandacht behoeven; ze zijn eerder constitutieve onderdelen van de moderne politieke theorie. Zoals Choat (2020:8) terecht stelt: ‘Modernity has been characterised by European colonial and imperialistic expansionism (…) colonialism and its institutions have been justified and defended by many of the thinkers who form the canon of modern political theory.’ Door zich te richten op het vraagstuk van emancipatie en politieke discussies over gelijkheid, vrijheid en broederschap, wil dit boek een rijkere benadering bieden van de geschiedenis van de ideeën. Door belangrijke denkers als Locke, Mill, Voltaire, Kant of de Tocqueville, allemaal onderdeel van de ‘wit-
I nleiding
20
geldt voor de arbeidersbeweging. Marx was dan wel een symbool voor alle arbeiders maar slechts weinigen lazen Das Kapital. Er bestaat, kortom, altijd een afstand tussen een tekst en de manier waarop die in de werkelijkheid impact heeft. Het zijn vooral instituties en verschillende vormen van collectieve mobilisatie, van sociale bewegingen over vakbonden tot politieke partijen, die de ideologie maatschappelijk bespreekbaar en dus min of meer succesvol maken. Waar beginnen we met onze geschiedenis, is een derde vraag. Hoewel de moderne politieke ideologieën pas ontstonden op het einde van de achttiende eeuw, keren we verder terug in de geschiedenis om de aanloop naar de politieke moderniteit beter te kunnen begrijpen. Op het einde van de vijftiende eeuw veranderde de wereld sterk. Een reeks expedities vanuit Spanje en Portugal leidde tot de zogenaamde ‘ontdekking’ van Amerika, er kwamen nieuwe handelsroutes en mensen, goederen en ideeën kwamen meer en sneller in beweging dan voorheen. Daarmee gepaard ontstond geleidelijk een nieuw economisch systeem, het kapitalisme, in Groot-Brittannië. Dat maakte in de loop van de eeuwen Europa langzaam tot het centrum van een mondiaal wereldsysteem. Het is het begin van vijfhonderd jaar van een Europese, later westerse, overheersing van de wereld die pas vandaag, met veel conflict, wordt vervangen door een postwesterse wereld. De betekenis van de opkomst van Europa vat de historicus Frank Frankopan in een lang citaat goed samen: ‘Its rise, however, brought terrible suffering in newly discovered locations. There was a price for the magnificent cathedrals, the glorious art and the rising standards of living that blossomed from the sixteenth century onwards. It was paid by populations living across the oceans: Europeans were able not only to explore the world but to dominate it. They did so thanks to the relentless advances in military and naval technology that provided an unassailable advantage over the populations they came into contact with. The age of empire and the rise of the west were built on the capacity to inflict violence on a major scale. The Enlightenment and the Age of Reason, the progression towards democracy, civil liberty and human rights, were not the result of an unseen chain linking back to Athens in antiquity or a natural state of affairs in Europe; they were the fruits of political, military and economic success in faraway continents.’ (Frankopan, 2017:197)
21
van een communisme dat decennialang bestond, moeten aangaan. Ook in het communistische kamp volstaat het niet Stalin buiten de idealen van het communisme te plaatsen en de ideologie zelf niet te bevragen. Dit betekent echter evenmin dat wanneer we de tekortkomingen, vooroordelen en vooringenomenheid van die denkers aantonen, dat we daarmee hun ideeën niet meer moeten overdenken. Het is niet zo moeilijk om de tegenstrijdigheden in de ideeën van John Stuart Mill te vinden, die een combinatie zijn van kritiek op de slavernij en het bepleiten van de emancipatie van vrouwen, terwijl het tegelijkertijd racistische ideeën over niet-Europese samenlevingen koesterde. Ons bewust zijn van deze beperkingen maakt ons zicht op het verleden rijker en daarmee ook de mogelijkheden in het heden om die beperkingen te overstijgen. Op die manier hopen we bij te dragen tot een universalisering van de idealen van de Verlichting, een universalisering voorbij de eurocentrische visie waarin ze te lang werden opgesloten.
I nleiding
22
te’ canon, te beschrijven over de kwesties van vrijheid, gelijkheid en broederschap, zal ik zowel de rijkdom van hun denken als hun vooroordelen kunnen laten zien. Daarmee vermijd ik wat Domenico Losurdo (2014) de ‘vulgair historicistische’ benadering heeft genoemd, die veronderstelt dat de steun voor kolonialisme en slavernij tot het einde van de negentiende eeuw zo wijdverbreid of zelfs universeel was dat de racistische ideeën van Kant, Mill of de Tocqueville eenvoudigweg kunnen worden afgedaan als ‘deel uitmakend van een tijdperk’. Het zelfgeschreven verhaal van de moderniteit, en daarin vooral van het liberalisme, is te idealistisch. Het liberalisme ziet zichzelf als het product van de Verlichting, de droom van universele vrijheid die er kon komen door de vrijheid zelf. Het liberalisme lijkt een kader bedacht door Europese en Europees-Amerikaanse blanke mannen die een reeks universele beginselen in de praktijk brachten en zo de moderne kapitalistische staat en de burgerlijke samenleving realiseerden (Mann, 2012). Wij beschouwen het liberalisme dus vooral als een ideologie die opkwam voor politieke rechten en zelfbeschikking, maar zoals onder andere Uday Mehta aantoonde, diende het evenzeer ter rechtvaardiging van het imperialisme dat gestoeld was op politieke overheersing. Mehta (1999) betoogt dat het imperialisme, verre van in strijd te zijn met liberale grondbeginselen, in feite voortkwam uit liberale veronderstellingen over rede en historische vooruitgang. Geconfronteerd met onbekende culturen, zoals Indië, konden Britse liberalen die slechts als achterlijk of infantiel beschouwen. Losurdo (2014) stelt dan ook dat deze ‘paradox van het liberalisme’ – tegelijkertijd vrijheid eisen in een Europese of Amerikaanse context maar slavernij, kolonialisme en imperialisme rechtvaardigen – alleen begrijpelijk wordt als we dit niet zien als een accident de parcours, een ontsporing van de werkelijkheid die geen relatie heeft tot de idealen. Integendeel, stelt Losurdo, slavernij is niet iets wat bleef bestaan ondanks het succes van de drie liberale revoluties (de Hollandse, Engelse en Amerikaanse). Het beleefde zijn maximale ontwikkeling na dat succes en is er onlosmakelijk mee verbonden. Laten we er onmiddellijk aan toevoegen dat dit eenzelfde probleem is voor het communisme. Indien het communisme zich wil heruitvinden, zoals denkers als Alain Badiou en Slavoj Žižek voorstaan, zal het de confrontatie met de misdaden van het stalinisme, het historisch voorbeeld
23
24
Begin jaren zestig kondigde de Amerikaanse socioloog Daniel Bell het einde van de ideologieën aan. In The End of Ideology: on the Exhaustion of Political Ideas in the Fifties probeerde Bell (1960) aan te tonen dat zowel het marxisme en socialisme als het klassieke liberalisme hun aantrekkingskracht hadden verloren. De socioloog was ervan overtuigd dat de oproep van de ‘onvermijdelijke ineenstorting van het kapitalisme’ of ‘het paradijs van een alles regulerende markt’ de massa’s niet meer kon mobiliseren. Bell vond dat de mensen die de Grote Depressie van de jaren 30 van de vorige eeuw hadden meegemaakt, mensen die het stalinisme, nazisme, fascisme en de Tweede Wereldoorlog hadden overleefd, niet meer bereid waren om zich politiek te engageren in ideeën en ideologieën die extreem leken. In plaats daarvan zouden ze kiezen voor een pragmatische politieke houding die perfect paste bij de welvaartsstaat die in de jaren vijftig van de vorige eeuw vorm kreeg. Ideologieën zouden in deze visie worden vervangen door een meer instrumenteel reformisme gebaseerd op compromis, noodzaak, nut en wetenschappelijke objectiviteit. Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 en het einde van de Koude Oorlog, met het verdwijnen van de Sovjet-Unie, kondigde Francis Fukuyama al snel niet alleen het einde van de ideologieën aan, maar zelfs het einde van de geschiedenis. Aan het einde van de twintigste eeuw leken de ideologische conflicten voorgoed voorbij. Er leek geen alternatief voor de triomfantelijke westerse liberale democratie bestaande uit vrijemarktkapitalisme en parlementair bestuur. Als de ideologie en zelfs de geschiedenis tot een einde komen, dan verdwijnt de politiek of verandert ze in niets meer dan bestuur en beheer. De voornamelijk technische problemen van de organisatie en het functioneren van de staat en de economie (de vrije markt) hebben dan alleen maar behoefte aan administratieve en technische oplossingen en niet aan ideologie. Nieuwe vormen van beleid, of governance zoals het vandaag graag wordt genoemd, worden ingevoerd onder het motto van
I nleiding
Ideologieën: terug van nooit weggeweest?
technische efficiëntie en in naam van de noodzaak van de ‘goede’ werking van de markt. Wij lijken terecht te zijn gekomen in wat de Sloveense filosoof Slavoj Žižek de ‘postpolitieke situatie’ noemt, een situatie waarin oppositionele ideologieën die door verschillende partijen werden belichaamd en die binnen de democratie om de gunst van de kiezers streden, worden vervangen door een algemene consensus dat het kapitalisme en het vrij functioneren van de markt de basis van de politiek vormen. Door de economie te beschrijven als een neutraal en natuurlijk domein wordt de politiek steeds meer gereduceerd tot management in naam van efficiëntie, professionaliteit en human resource management. Politieke gebeurtenissen spraken het afgelopen decennium deze analyse tegen. Het decennium begon met de zelfverbranding van Mohammed Bouazizi, een Tunesische straatverkoper, die een keten van opstanden in de hele Arabische wereld op gang bracht. Al snel volgden andere opstanden en massamobilisaties over de hele wereld. Van de Spaanse indignado’s, over de Griekse Syntagma-opstand tot Occupy Wall Street; van massamobilisaties in Chili, China, Iran, Soedan tot klimaatstakingen en meer radicale acties zoals die van Extinction Rebellion. Hoewel deze verschillende vormen van protest in zeer verschillende historische, geopolitieke en geografische contexten zijn ontstaan, is de aandacht voor wat Revel en Negri (2011) ‘the common in revolt’ hebben genoemd, gegroeid. Deze ‘ bewegingen van pure weigering’ zijn niet alleen reacties op de gevolgen van de wereldwijde economische crisis, maar onthullen ook een ‘ diepe politieke malaise ten opzichte van democratische instellingen’ (Mouffe, 2013:109) of, zoals in het geval van de opstanden in het Zuiden, een sterke verwerping van het neoliberale autoritaire bewind. De jaren 2010 hebben dus duidelijk gemaakt dat er een wereldwijde hernieuwde belangstelling voor het politieke is. De discussies over klimaatverandering, over radicalisering en terrorisme, over de globale financiële crisis van 2008, de Black Lives Matter-beweging of de verkiezing van Trump, tonen aan dat men niet alleen hevige discussies kan hebben over beleidsvorming, verkiezingen of hoe de macht wordt uitgevoerd – uiteraard ook belangrijke thema’s – maar vooral over het referentiekader zelf waarbinnen politiek vorm krijgt. Dat is nu net het terrein van ideologieën.
25
De ontrafeling van de middeleeuwse orde (1450-1650)
28
History does not consist of isolated events, and it is not made by isolated people. The purpose of historical study is to show the connections between events, and if (as in this book) the study is presented in terms of people, the latter must illustrate the struggles and divisions of their times. We are not presenting a portrait of heroes and villains, but an account of historical changes in which sensitive and intelligent men have been involved, and through which they have tried to find their way. (Bronislaw & Mazlish, 1960: 415)
Modern politics is a chapter in the history of religion. The greatest of the revolutionary upheavals that have shaped so much of the history of the past two centuries were episodes in the history of faith – moments in the long dissolution of Christianity and the rise of modern political religion. (Gray, 2007: 1)
Colonial knowledge both enabled conquest and was produced by it; in certain important ways, knowledge was what colonialism was all about. Cultural forms in societies newly classified as ‘traditional’ were reconstructed and transformed by this knowledge, which created new categories and oppositions between colonizers and colonized, European and Asian, modern and traditional, West and East. (Dirks, 2001: 9)
1: De ontrafeling van de middeleeuwse orde
HOOFDSTUK 1
De impact van de wetenschappelijke revolutie tussen 1500 en 1700 kan niet overschat worden. De intellectuele veranderingen in het denken die geleidelijk aan hun intrede deden, zetten de complexe middeleeuwse orde op losse schroeven en bedreigden gaandeweg de leer van de Kerk. De Renaissance verwijst in werkelijkheid naar verschillende veranderingen in de politiek, de economie, de plaats van het christendom en in het denken over de mens en maatschappij die een zeer langzame maar onuitwisbare impact hebben gehad op de West-Europese maatschappijen, en van daaruit ook al gauw op de rest van de wereld. Historici typeren de Renaissance vaak als een periode van op de oudheid gebaseerde bloei van de kunsten en letteren. De Renaissance begon in Italië in de veertiende eeuw en verspreidde zich in de daaropvolgende twee eeuwen over Europa. De term zelf werd voor het eerst gebruikt door Italiaanse humanisten die ermee wilden aantonen dat na een lange periode van verval – de zogenaamde donkere middeleeuwen – Europa in een fase van wedergeboorte verkeerde. De Renaissance was echter meer dan alleen een herontdekking van de klassieke oudheid, het verwijst ook naar de geleidelijke teloorgang van het feodale systeem en het ontstaan van nieuwe economische verhoudingen, naar de verovering van nieuwe landen en werelddelen door de groei van de scheepvaart, naar de ontwikkeling van nieuwe wetenschappelijke inzichten (Copernicus…) en de invoering van kennis uit andere werelddelen (kompas, buskruit…). Dit was de tijd in Europa dat de oude wereldorde in vraag werd gesteld. Niet alleen bleek dat de aarde bolvormig was en rond de zon draaide, de menselijke samenleving en haar organisatie werd eveneens in vraag gesteld: de vanzelfsprekendheid van de middeleeuwse orde werd in twijfel getrokken. Met de Italiaanse Renaissance ontstond geleidelijk aan een nieuwe zienswijze, een moderne levensopvatting, waarbinnen het individu een steeds belangrijkere rol zou spelen. De vernieuwende inzichten van de wetenschappen leidden echter niet tot een onmiddellijke verwerping van de theologische inzichten van de Kerk. In tegenstelling tot hun opvolgers, durfden de vijftiendeeeuwse denkers de almacht van de Kerk nog niet frontaal aan te vallen en zij bleven grotendeels hun ideeën en opvattingen legitimeren door zich te beroepen op het gezag van ofwel de denkers uit de oudheid of de Kerk (Russel, 1995 (1948):527). In een eerste periode van de Renais-
29