Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam, gemeente Waterland HOLLANDIA reeks 256
COLOFON Hollandia reeks nr.
256
Titel: Gemeente:
Archeologisch Bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam, gemeente Waterland
Hoekcoördinaten:
131.105, 496.707 131.122, 496.690 131.103, 496.679 131.090, 496.692
CIS-code:
35009
Auteur(s):
J.T. Verduin
In opdracht van: Contactpersoon opdrachtgever:
Sluiters management & beheer BV Vastgoed communicatie & herontwikkeling Monnickendam
Wetenschappelijke leiding: Illustraties:
P.M. Floore
Definitieve versie:
mei 2009
Oplage:
8
ISSN:
1572-3151
© Hollandia, Zaandijk 2009 HOLLANDIA ARCHEOLOGEN tuinstraat 27a 1544 rs zaandijk 075 - 622 49 57 info@hollandia-archeologie.nl
Waterland
Dolf Sluiters
J.T. Verduin
INHOUD 1. Inleiding
4
2. Bureauonderzoek 2.1 Beleid 2.2 Doel en methoden van het bureauonderzoek 2.3 Historische situatie en bekende archeologische waarden 2.4 Verwachtingsmodel
5 5 6 7 17
3. Samenvatting en advies
17
4. Literatuur
18
Bijlage 1: Uittreksel van de kadastrale kaart Bijlage 2: Stappenplan archeologie Bijlage 3: Archeologische onderzoeken in de omgeving van de onderzoekslocatie Bijlage 4: Bodemkaart van de omgeving van Monnickendam
20 21
23 24
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
1. Inleiding In het kader van de geplande bouwwerkzaamheden op de percelen 2968 en 533 aan het Weezenland 1-4 te Monnickendam, gemeente Waterland (zie bijlage 1), is door Hollandia Archeologen, Zaandijk, in opdracht van Sluiters management & beheer BV, een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De aanleiding tot het bureauonderzoek werd gevormd door de voorgenomen bebouwing van het perceel waardoor eventuele archeologische resten verstoord kunnen worden. De onderzoekslocatie is gelegen aan de zuidzijde van de straat en heeft een oppervlakte van ongeveer 500 m² (zie afbeelding 1). Op de locatie zullen vier woningen gebouwd worden. Deze zullen binnen de grenzen van de oude bebouwing op het terrein worden neergezet. Er komen geen kelders of kruipruimten onder de nieuwe gebouwen.
496
497
498
Het terrein langs het Weezenland in Monnickendam staat op de provinciale en gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart aangeduid als een archeologische locatie met hoge waarde (kaartblad 25F, code WAT837A). Bodemingrepen binnen gebieden van archeologische waarde dienen, conform het beleid van de gemeente Waterland en de provincie Noord-Holland, te worden voorafgegaan door een archeologisch vooronderzoek. Dit om eventuele archeologische overblijfselen in kaart te brengen en te waarderen.
0
50 km
497
Uitgeest
130
131
132
133
Afbeelding 1: De ligging van het onderzoeksgebied (in rood) op de topografische kaart en in Nederland.
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
2. Bureauonderzoek 2.1 Beleid De gemeente Waterland heeft het beleid op het gebied van archeologie in 2007 vastgelegd in haar basisnota archeologie. Cultuurhistorie Het beleid van de gemeente Waterland en Provincie Noord-Holland richt zich op het leesbaar houden en maken van cultuurhistorie. Uitgangspunt daarbij is dat cultuurhistorie geen belemmering hoeft te zijn maar juist kan dienen als inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen. Essentieel daarbij is dat de aanwezigheid van eventuele cultuurhistorische waarden in een vroegtijdig stadium bij de planvorming wordt betrokken. Gedragslijn compensatie De aantasting van cultuurhistorische waardevolle terreinen dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Bij (dreigend) verlies van deze waarden kan compensatie worden toegepast. Deze gedragslijn geldt voor een inventariserend en eventueel waarderend onderzoek waarna een zorgvuldige afweging mogelijk is. Waterland heeft geen compensatie-gedragslijn, maar handhaaft de vigerende regelgeving van de Rijksoverheid. Monumentenbeleid Monumenten en andere elementen van cultuurhistorisch belang dienen tot uitdrukking te komen in het bestemmingsplan. Ingrepen op het kadastrale perceel waarop een beschermd monument staat zijn vergunningplichtig. Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten. Archeologiebeleid Provincie Noord-Holland De provincie Noord-Holland streeft naar het behoud van het erfgoed in de bodem (in situ). Ten einde het behoud van archeologische waarden zoveel mogelijk te waarborgen zal de provincie in zowel haar eigen plannen als in door de provincie te toetsen plannen het behoud als afwegingscriterium laten mee wegen. Is behoud in situ niet mogelijk dan dient de informatie te worden veiliggesteld door middel van een wetenschappelijk verantwoord onderzoek (behoud ex situ). Archeologie is ĂŠĂŠn van de provinciale speerpunten in het provinciaal ruimtelijk ordeningbeleid. Het in de wet op de ruimtelijke ordening voorgeschreven vooronderzoek naar aanwezige belangen door de gemeente dient ook archeologie te bevatten. Er dient vervolgens een expliciete afweging gemaakt te worden van de aanwezige belangen. Een belangrijk instrument is de Gemeentelijke Archeologische kaart en de Provinciaal Cultuurhistorische Waardenkaart, waarbij voor elk van de drie cultuurhistorische disciplines (historische (steden)bouwkunde, historische geografie en archeologie) een kaartlaag is samengesteld. De provinciale kaart moet echter wat betreft archeologie als indicatief beschouwd worden aangezien de meeste archeologische vindplaatsen (nog) onbekend zijn omdat ze onder het maaiveld verborgen liggen. Om te voorkomen dat waardevolle informatie verloren gaat, dienen deze overblijfselen in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming te worden gelokaliseerd en gewaardeerd door middel van een archeologisch vooronderzoek. Bij toetsing van bestemmingsplannen wordt nagegaan of bij de planvorming voldoende archeologisch vooronderzoek is verricht om tot een evenwichtige besluitvorming te komen. Terreinen van hoge en zeer hoge waarde dienen in bestemmingsplannen te worden aangegeven en beschermd te worden door middel van een aanlegvergunning.
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
Europa en archeologie Het “Verdrag van Malta” (het Europese verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed) heeft als uitgangspunt: waar mogelijk het behoud van archeologische waarden. Bij de ontwikkeling van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, of beter: het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag van Malta is in april 2006 vastgelegd in de Monumentenwet. De Provincie Noord-Holland implementeert de strekking van het Verdrag van Malta door middel van de Gedragslijn Compensatie (zie boven). Nota Belvedère In 1999 werd de Nota Belvedère ondertekend door OC&W, VROM, LNV en V&W. Uitgangspunt van de nota is cultuurhistorische waarden (archeologische resten, historischgeografische elementen en structuren en gebouwde monumenten) als volwaardig uitgangspunt te gebruiken in ruimtelijke ontwikkelingen. Het credo is dan ook: ‘Behoud door ontwikkeling’. Werken in Belvedère-trend betekent voortbouwen op het aanwezige erfgoed, zodat dit ook op langere termijn behouden blijft. Even belangrijk is dat volwaardige integratie van cultuurhistorie belangrijk bijdraagt aan de identiteit en daarmee ruimtelijke kwaliteit van een gebied. In Belvedèregebieden of -steden is sprake van gecombineerde cultuurhistorische waarden. De archeologie, historische (stede)bouwkunde en historische geografie scoren hier hoog. Monnickendam is niet aangemerkt als een Belvedèregebied. UNESCO In Nederland zijn een klein aantal cultuurhistorische locaties op de Werelderfgoedlijst van Unesco geplaatst. Voor Noord-Holland zijn dit de Stelling van Amsterdam en de droogmakerij De Beemster. Voor Monnickendam is deze regeling dus niet van toepassing. Cultuurhistorische Waardenkaart De door de provincie Noord-Holland vervaardigde Cultuurhistorische Waardenkaart is vooral bedoeld als hulpmiddel bij de inrichting van de ruimte in Noord-Holland. De waardering van objecten en structuren op de kaart is verdeeld in drie categorieën: van waarde, van hoge waarde en van zeer hoge waarde. Omdat van veel archeologische resten de exacte locatie niet bekend is, is deze kaart voor wat betreft archeologie per definitie onvolledig. Het geeft uitsluitend een indicatie. Hiermee dient dan ook in de planvorming rekening te worden gehouden. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is de historische stadskern van Monnickendam aangegeven als een gebied met hoge archeologische waarde en als monument (zie afbeelding 2). De begrenzing van de historische stadskern is bepaald op grond van de historische kaart uit 1849-1859, schaal 1:25.000. De archeologische waarde van historische kernen bestaat uit de reeds aangetroffen of te verwachten aanwezigheid, boven of onder de grond, van bouwhistorische resten en archeologische sporen en voorwerpen. Samen bevatten zij een veelheid aan historische informatie over ouderdom en ruimtelijke ontwikkeling van de kern (Haartsen en Ten Oever-van Dijk, 2001). 2.2 Doel en methoden van het bureauonderzoek Een bureauonderzoek heeft als doel het aan de hand van bestaande bronnen verzamelen van informatie over bekende of te verwachten archeologische waarden binnen een bepaald gebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, het karakter en de omvang, de datering, gaafheid en conservering en de relatieve kwaliteit van de archeologische waarden. Afhankelijk van de omvang van de werkzaamheden, de aard van de aanleiding tot het onderzoek en de vraagstelling, zullen aanvullende gegevens verzameld dienen te worden. Door middel van een archeologisch bureauonderzoek kan in een vroegtijdig stadium van de
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
planvorming rekening worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Het resultaat is een standaardrapport met een gespecificeerd verwachtingsmodel, op basis waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van (eventueel) vervolgonderzoek (zie ook in bijlage 2: Stappenplan Archeologie). Bij het bureauonderzoek worden bronnen geraadpleegd die kennis verschaffen over de bodemopbouw van het betreffende gebied, voor zover deze van belang zijn voor het voorspellen van archeologische waarden. De geraadpleegde bronnen bestaan onder andere uit:
1. Kaartmateriaal, zoals bodemkundige, geomorfologische, geologische en historische kaartengegevens. 2. Gegevens over eerder verricht onderzoek en vondstmeldingen in het gebied uit de database van het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. 3. Archeologische regiospecialisten. 4. Lokale contactpersonen van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland en/of andere amateur- en heemkundeverenigingen.
2.3 De geologie en bekende archeologische en historische waarden Geologie en geschiedenis Waterland maakt deel uit van een uitgestrekt veenlandschap met een maaiveldhoogte tussen 0 tot 2 meter onder N.A.P. Deze situatie heeft niet altijd bestaan, want rond 2600 v. Chr. was het gebied van Waterland en de Zaanstreek een uitgestrekt waddengebied. In die tijd veranderde de omgeving: de directe invloed van de zee verdween en het gebied veranderde in een moeras. Zo ontstond hier vanaf ca. 2200 v.Chr. een groot veengebied dat zich uitstrekte van de duinen in het westen tot de hogere gronden van Gelderland en Overijssel; de Zuiderzee bestond toen nog niet. De veengroei hield gelijke tred met de stijging van de grondwaterspiegel zodat op den duur een metersdik pakket ontstond (Heidinga, 1977). In grote delen van Waterland is de veenvorming ongestoord doorgegaan tot de mens het land ging ontginnen, een ontwikkeling die in de 10de eeuw ingezet werd (Haartsen, 2001). Vanaf de 11e eeuw hebben er systematisch ontginningen plaatsgevonden die in grote mate het huidige landschap en de opbouw van de bovengrond hebben bepaald. Op de bodemkaart van Alterra in het Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS2) is te zien dat de historische kern van Monnickendam niet bodemkundig gekarteerd is (zie bijlage 4). De bebouwing ligt echter midden in de veengronden en zeekleigronden. We kunnen dit waarschijnlijk ook extrapoleren voor de niet-gekarteerde kern van Monnickendam, met dien verstande dat op plaatsen die al eeuwenlang bewoond zijn, er waarschijnlijk pakketten met antropogeen opgebrachte grond aanwezig zullen zijn. Op sommige plaatsen kan een dergelijk pakket metersdik zijn. Op de Geomorfologische kaart van Nederland is het gebied rondom Monnickendam beschreven als: ontgonnen veenvlakte al dan niet bedekt met klei of zand (eenheid 2M46). Met name in de nabijheid van (fossiele) veenstromen, beken, rivieren en andere waterlopen bevind zich op veenpakketten in de ondergrond doorgaans zware klei en zeer venige kleilagen met een zeer humeuse gelaagdheid en diktes van meer dan 50 centimeter. De klei heeft zich vanuit bestaande kreken en inversiegeulen over het veen afgezet (Van den Berg & Kluiving, 1992). Het ontbreken van kreken en stroomruggen in de omgeving geeft ons ook een indicatie voor bewoning uit de prehistorie. Deze plekken lagen iets hoger in het landschap, waren dus droger en beter geschikt voor bewoning. Dergelijke locaties worden in het onderzoekgebied niet aangetroffen, dus bewoning uit prehistorische periodes kan vooralsnog uitgesloten worden. De eerste boeren vestigden zich in de loop van de 10de eeuw in het veengebied. Zij kozen
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
de hogere plekken in het veen omdat dit de meest geschikte locaties waren voor bewoning. Om het veen te ontwateren werden sloten gegraven naar het dichtstbijzijnde riviertje. Het oorspronkelijke oppervlak van het veenpakket moet enkele meters hoger hebben gelegen dan tegenwoordig, maar door de ontginningen is het ingeklonken. De boerderijen werden min of meer naast elkaar gebouwd, maar in die tijd was er te Waterland geen echte vorm van gezag die zich met de inrichting van het land bezighield, waardoor een onregelmatige en rommelige percelering ontstond, in tegenstelling tot de strakke ordening in andere delen van het land. Wat bijzonder opvalt zijn de langgerekte, van oorsprong agrarische dorpen die het veengebied doorsnijden, de lintnederzettingen. De aanwezigheid van lineaire nederzettingen is zeer kenmerkend voor de bewoningsgeschiedenis van Waterland en de Zaanstreek. Deze nederzettingen kwamen tot stand door de verplaatsing van de oorspronkelijke bewoning. De eerste nederzettingen in het middeleeuwse Waterland lagen meestal niet aan de ontginningsbasis of aan de achterdichting, maar iets daarachter, in het pas ontgonnen land. In Waterland zijn geen aanwijzingen gevonden voor bewoning in de IJzertijd en de Romeinse tijd. Deze kennen we wel uit het veengebied, meer naar het westen, tegen de duinen (Assendelver Polders). In het uitgestrekte hoogveengebied is nog niet één IJzertijdscherf gevonden. Hoewel er dus geen sprake is van bewoningscontinuïteit vanaf de IJzertijd, zijn er wel aanwijzingen voor gebruikscontinuïteit. In het gebied komen namelijk nu nog een aantal waternamen voor die op grond van hun afleiding van –apa, water, van prehistorische oorsprong zouden zijn, Het gaat hierbij om namen als Jisp, Ilp en Stierop. (Bos, 1988) Pas vanaf de 13e eeuw krijgt men archeologisch gezien greep op Waterland (Heidinga 1977). Monnickendam behoort, samen met Purmerend en Edam, tot de drie historische steden van Waterland. De middeleeuwse nederzetting Monnickendam is waarschijnlijk ontstaan op een aantal eilandjes rond de monding van de rivier de ‘Waterlandse Die’. Mogelijk mondde deze rivier via een delta-achtig gebied met kreken uit in de Zuiderzee. Volgens de overlevering hebben de monniken van Marken aan de overkant van de Gouwzee een boerderij of uithof gebouwd. Hiervoor zijn echter nooit bewijzen gevonden. Ook zouden zij de rivier de Leek afgedamd hebben en daarmee Monnickendam haar naam gegeven. Mogelijk hebben de monniken cijns betaald voor het gebied en hebben ze de koog, wellicht in fasen, bedijkt. De nederzetting Monnickendam wordt voor het eerst genoemd in de tweede helft van de dertiende eeuw (Van Overbeeke 1980, idem 2005). Hoewel deze oorkonden niet met zekerheid aan Monnickendam zijn toe te schrijven, komt dit goed overeen met de oudste archeologische vondsten. De stad ontving in 1355 de stadsrechten en ontwikkelde zich tot een handelscentrum. De grote bloeitijd van de stad vond plaats in de 2de helft van de 16de eeuw. Toendertijd was Amsterdam nog in Spaanse handen en vluchtten vele kooplieden daar weg om zich in Monnickendam te vestigen. Door de groei werden de stadsomwalling en gracht in 1575 naar buiten gelegd omdat een nog grotere groei verwacht werd, maar in 1578 sloot Amsterdam zich bij de Republiek Holland. De nijverheid en handel uit Waterland werd weer overgenomen door Amsterdam en de verwachtte groei bleef uit, waardoor grote delen van de uitbreiding van 1575 onopgevuld bleven (Haartsen, 2001). Pas na de Tweede Wereldoorlog vond grootschalige bebouwing plaats buiten de wallen. Van alle stadjes aan de Zuiderzee had Monnickendam het meest te lijden onder het succes van Amsterdam. Monnickendam lag het dichtst bij Amsterdam en had geen regionaal stapelrecht. Monnickendam is altijd sterk afhankelijk geweest van het omliggende water. Tot de aanleg van de Nieuwendam in de Purmer Ee in 1401, fungeerde de stad als doorvoerhaven met het achterland in het westen. Door de aanleg van de dam en doordat de afvoerende veenriviertjes vanaf de 14e eeuw nog maar weinig verval hadden, verzandde de haven. Daarna wordt Monnickendam in de historische bronnen genoemd als handelsplaats met Scandinavië en de Oostzee en als reperatie- en bouwplaats voor (zee)schepen. De visserij is nooit van groot belang
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
Afbeelding 2: De cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Holland. Het plangebied wordt aangegeven met een rode pijl. Het bevindt zich binnen de historische stadskern, een gebied met hoge archeo-logische waarde (paars). Een aantal dijken zijn in blauw (archeologische waarde) en donkerpaars (zeer hoge waarde) aangegeven. De overige monumenten zijn huisplaatsen in het veen of terreinen met verwachting van archeologische sporen i.v.m. verveningen in het gebied.
geweest voor Monnickendam. Belangrijker voor de werkgelegenheid was de vishandel en visverwerking, de veehouderij, kaasmakerij en zuivelhandel. De straatnaam Weezenland is genoemd naar het weeshuis dat vanaf 1577, na de Alteratie, gevestigd was in het pand dat daarvóór dienstdeed als pesthuis (Voogel, Van ‘t Hof en Lagrand 2004). Het ligt op een eiland in de stad, dat omgeven wordt door de Fluwelen Burgwal, Niesenoortsburgwal, Bloemendaal en de Lindengracht. Op afbeelding 3 zijn de verschillende uitbreidingsfasen van Monnickendam te zien. Het eiland maakt deel uit van de uitleg van rond 1404 (zie ook afbeelding 4). Het pesthuis is opgericht in 1454 op het nog lege eiland. Van het huidige weeshuis is alleen de zuidvleugel een overblijfsel van het pesthuis. In de bronnen wordt het pesthuis aangeduid met “ ‘t Pesthuys met die hogewerff” (1572). Hoe oud de naam Hogewerff is, is niet bekend. Een “werf ” betekent ook wel “terp”. In een opgraving aan de Kerkstraat heeft men een terp aangetroffen. Men heeft daarom lang gedacht dat er handelsbuurtjes in de buurt gelegen moeten hebben, maar in archeologisch onderzoek aan de Beestenmarkt (Bos, 1985) is geen handelsterp aangetroffen. Voor toekomstig archeologisch onderzoek aan het Weezenland moet men hier toch rekening mee blijven houden. Het “Pesthuiseiland” had alleen ter hoogte van de Niesenoortsteeg een brug. De ligging ten oosten van de stad heeft te maken met de heersende windrichting, zuidwest. Ziekmakende dampen zouden zo de stad uitwaaien. In 1554 werd begonnen met de verbouwing van het pesthuis tot weeshuis (Horjus 2006). Rond 1590 wordt de stedelijke bevolking door het stadsbestuur gedwongen om huizen te bouwen op de tot dan toe onbebouwde stukken land in de stad, waaronder ook het Weezenland. Deze maatregel werd genomen om de inzakkende economie van eind 16e eeuw weer op gang te krijgen. In 1625 zijn een Duitse en Latijnse school aan het Weezenland opgericht. Het Weezenland is dan bij de stedelijke bebouwing getrokken. Het weeshuis (Weezenland nr. 14) is in 1638 gerestaureerd en huisvestte vanaf 1704 de kinderen uit de samengevoegde (arme en rijke) weeshuizen (Van Overbeeke 2005).
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
10
Archeologisch onderzoek in de directe omgeving. Het Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed biedt ons de nodige informatie. In de jaren ‘85 en ‘86 van de vorige eeuw werden door RAAP (Regionaal Archeologisch Archiverings Project) de archeologische waarden in de gemeente Waterland geïnventariseerd. Het is namelijk belangrijk om voorafgaande aan plannen die de ordening, inrichting en het gebruik of beheer van de ruimte beogen, inventaristaties van archeologische waarden te verrichten, opdat daarmee bij de planvorming rekening kan gehouden worden (Bos, Brongers en Janzen, 1986). Elke locatie met archeologische betekenis werd opgenomen in een catalogus, met elk een nummer. Deze locaties zijn in ARCHIS opgenomen als monumenten (zie bijlage 3). In de meeste gevallen gaat het hier om woonterpen die een bewoningsgeschiedenis kunnen hebben die enkele eeuwen teruggaat. Op de AMK (archeologische monumentenkaart) is de stadskern van Monnickendam, evenals op de cultuurhistorische waardenkaart, aangegeven als een gebied met een hoge archeologische waarde. In de omgeving van Monnickendam zijn de diverse huisplaatsen als monumenten van archeologische waarde, hoge waarde of zeer hoge waarde aangeduid. In bijlage 3 is te zien op welke terreinen in Monnickendam al eerder archeologisch onderzoek is verricht en waar losse vondsten en waarnemingen zijn gedaan. In 2006 heeft het ARC een bureauonderzoek en een booronderzoek uitgevoerd aan de Zusterbloemstraat 24 (Archisnrs.
1573 13e eeuw
oudste deel 1357
1404
Afbeelding 3: De fasen van de stadsuitleg van Monnickendam, geprojecteerd op een tekening naar de kaart van Jacob van Deventer van omstreeks 1575.
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
11
17254 en 17270). Dit deel van de stad maakt deel uit van de stadsuitleg van 1543-1632. Het perceel is pas rond 1698 bebouwd. Tijdens het booronderzoek heeft men enkel de ophogingslaag van de aanplemping van het nieuwe gedeelte van de stad, en een sloot aangetroffen (Wullink 2006). Aan de Roozendaal nr. 10 is door Hollandia in 2005 een booronderzoek verricht (Archisnr. 15247). Hierbij zijn archeologische overblijfselen, waarschijnlijk ook resten van woonhuizen, vanaf het begin van de 17e eeuw aangetroffen. Waarschijnlijk maakte het terrein deel uit van weidegrond van het klooster- en pesthuisgebied dat sinds de late middeleeuwen binnen de uitleg van de stad kwam te liggen. Het eiland waarop het perceel Roozendaal 10 zich bevond, grensde aan de zuidzijde aan het kloosterterrein Mariëngaarde (Dautzenberg 2006). Aan het Bloemendaal heeft het ARC in 2005 in een proefonderzoek vooral verstoorde bodem aangeboord (Archisnr. 13134). Jacobs & Burnier heeft in 2007 een bureauonderzoek over de Havenstraat 22 (Archisnr. 25077) en in 2006 een booronderzoek aan de Gooische Kaai 16 (Archis nr. 19451) uitgevoerd. In de Havenstraat vond men sporen uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Aan de Gooische Kaai is een aanplempingspakket in het Monnickendammer Gat aangetroffen. Door Hollandia zijn in 2007 en 2008 achtereenvolgens een bureauonderzoek, proefsleuven en een opgraving uitgevoerd op de locatie ‘t Prooyen 2-3 (Archisnrs. 21728, 23156, 26098). Op deze locatie zijn o.a. een zoutkeet uit de 17e-18e eeuw, de resten een 18e-19e-eeuws gebouw, en een laat-19e-eeuwse visrokerij gevonden. (Vanoverbeke 2007, Gerritsen 2007, Gerritsen en Van den Berg 2009). De zoutkeet kon door middel van historisch onderzoek en historisch kaartmateriaal geïdentificeerd worden als de zoutkeet “De Oranjeboom”, die in de vroege 17e eeuw werd opgericht. Onder de waarnemingen in Archis vallen ook twee onderzoeken uit de jaren ‘70 en ‘80. Door het IPP, o.a. door J.M. Bos, is in 1985 een proefsleuf (Archisnr. 18623) gegraven aan de Beestenmarkt, een straat die haaks staat op het Weezenland. Men trof de natuurlijke waterstroom aan, die vóór de aanplemping van het eiland (omgeven door de Fluwelen Burgwal, Niesenoortsburgwal, Bloemendaal en Lindengracht) al aanwezig was. Ten oosten daarvan vond men de ophogingslaag, die pas na de 14e eeuw is aangebracht. Het terrein lijkt in de eerste periode van bewoning verder niet opgehoogd te zijn en lijkt dus niet intensief bewoond te zijn geweest (Bos 1985). De aanplempingen in dit gebied hadden waarschijnlijk niet als doel bewoning, maar het omleggen van rivierlopen, die richting de Zuiderzee stroomden (Van Overbeeke 2005). Al eerder, in 1979, had het IPP, in samenwerking met de AWN en de Vereniging Oud Monnickendam, opgegraven in de Kerkstraat (Archisnr. 35490). Hier vond men een langwerpige, terpachtige ophoging, waar aan het eind van de 13e eeuw al bewoning met een stedelijk karakter was ontstaan. Er zijn aangrenzend drie huizen met industriële werkplaatsen (ovens) met een datering van eind 13e-eind 14e eeuw gevonden (Heidinga en Van Regteren Altena 1989). In het centrum zijn een aantal losse vondsten gedaan: een onderdeel van schoeisel (nieuwe tijd) in een bouwput aan ‘t Zand (waarnemingsnr. 228080), onder het toponiem Mariëngaarde vond men een heiligenbeeld (late middeleeuwen, nr. 43080), onder toponiem Kleine Sluis heeft men speelgoed van bot (nieuwe tijd) aangetroffen (228079), en verder een pelgrimsinsigne in de Bernhardlaan (43085) en een hanger aan het Noordeinde 94 (43086), beide uit de late middeleeuwen. In de directe nabijheid van het plangebied aan het Weezenland, liggen de onderzoeken aan de Beestenmarkt, Bloemendaal en Roozendaal. In Archis zijn de coördinaten van de opgraving aan de Beestenmarkt waarschijnlijk foutief ingevoerd, waardoor op de kaart de waarneming van de Beestenmarkt binnen de grenzen van het plangebied aan het Weezenland is komen te liggen.
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
Afbeelding 4: Uitsnede van de kaart van Jacob van Deventer van omstreeks 1575. Binnen de rode lijnen van het plangebied is te zien dat dit deel van de stad nog onbebouwd was tijdens deze momentopname.
Afbeelding 5: Uitsnede van een kaart van Monnickendam van Joan Blaeu van omstreeks 1650 (mogelijk al v贸贸r 1614). Het onderzoeksgebied bevindt zich binnen het rode kader.
12
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
13
Afbeelding 6: Uitsnede uit de vogelvluchtkaart van Monnickendam van Frederik de Wit van omstreeks 1680 (mogelijk 1660-1672). Het onderzoeksgebied bevindt zich binnen het rode kader.
Historische kaarten Een andere belangrijke bron van informatie is het historisch kaartmateriaal. Op basis van oude kaarten kan een beeld gegeven worden van hoe de bebouwing evolueerde door de eeuwen heen, maar met dien verstande dat de draad slechts opgepikt kan worden vanaf het moment dat de eerste kaarten voor het gebied verschenen, m.a.w. vanaf de 16de eeuw. Afwezigheid van bebouwing in de kaarten is overigens geen garantie dat er geen bebouwing heeft gestaan op het moment van opname. Vooral in de beginperiode tekenden cartografen vaak slechts de grotere nederzettingen en belangrijke beeldbepalende bouwwerken als kerken, kloosters en kastelen in. Gedetailleerde kaarten zijn pas vanaf de 19e eeuw voorhanden. Op de kaart van Jacob van Deventer van omstreeks 1575 (afbeelding 4), is het eiland waar het Weezenland op ligt nog voor de helft onbebouwd. De straat het Weezenland ligt op de zuidelijke helft van dit eiland, de straat in het verlengde ervan, aan de noordzijde, heet het Niesenoort. Langs deze straat is op de kaart van Van Deventer al wel bebouwing aanwezig. Het pesthuis, het latere weeshuis aan het Weezenland, moet rond 1454 al in gebruik zijn geweest. De rest van het eiland was waarschijnlijk in gebruik als tuin, boomgaard of weiland. Op afbeelding 5 zien we een uitsnede van de kaart van Monnickendam van Blaeu van omstreeks 1650. De datering van deze kaart klopt waarschijnlijk niet. In 1649 publiceerde Blaeu zijn stedenatlas van de noordelijke en zuidelijke Nederlanden. Op het moment van publicatie had hij nog geen plattegronden van Purmerend, Edam en Monnickendam. De oplossing hiervoor zocht hij in de publicatie van oudere gravures van deze steden. Uit recent onderzoek blijkt dat Blaeu op een later tijdstip nog wel kans heeft gezien om deze steden in kaart te brengen in het door hem gebruikte folio-formaat. Hij heeft helaas geen kans gezien deze alsnog te verwerken in zijn standaardedities. Een brand in 1672 verwoestte zijn atelier, waarna hij in 1673 zijn laatste adem
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
14
Afbeelding 7: Detail van de kaart van Frederik de Wit, omstreeks 1680 (mogelijk 1660-1672). De locaties van twee brouwerijen, de Latijnse school en het weeshuis zijn hierop aangegeven (Appel 1977).
uitblies. De koperplaten met de gravures van Edam en Monnickendam werden gerepareerd en hergebruikt voor de stedenatlas van Frederick de Wit. De koperplaat van Purmerend was waarschijnlijk niet meer bruikbaar. Mogelijk schetst de kaart van Blaeu een beeld van de stad van nog vóór 1614 (Gerritsen en Van den Berg 2009). De uitleg van 1573 is op de kaart al te zien: deze is nog geheel onbebouwd. Als we op de kaart inzoomen op het Weezenland zien we een duidelijke indeling van percelen van smalle strookjes land, van de straatkant tot aan de gracht aan de rand van het eiland. Naast het perceel van Weezenland nr.1 zien we een smalle lege strook land, zoals in de huidige situatie. Waarschijnlijk is deze gebruikt als (groente)tuin of boomgaard. Het perceel van Weezenland nr. 1 wordt geheel in beslag genomen door twee gebouwtjes, die in de lengte aan elkaar zijn gebouwd. Op de percelen van de nrs. 2, 3 en 4 van het Weezenland zien we kleine huisjes aan de straatkant, die ongeveer de helft van de percelen in beslag nemen. Op de achterkant van de percelen liggen tuintjes. Langs het water, evenwijdig aan de rooilijn, ligt op de percelen van bron: http://cartography.geog.uu.nl (Jan Werner, Joan Blaeu’s battle with the Waterland towns). In deze bron wordt niet vermeld welke oudere gravure van Monnickendam door Blaeu gebruikt is.
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
15
de nrs. 3 en 4 nog een gebouw, mogelijk een schuur of zomerkeuken. Dit zou een realistische weergave kunnen zijn van de bebouwing die er toen stond, maar waarschijnlijk week de echte situatie af van de tekening. Het Weeshuis ligt op deze kaart tegenover de nrs. 3 en 4, terwijl deze in werkelijkheid tegenover de nrs. 6 t/m 9 ligt. Een derde belangrijke historische kaart is de kaart van Frederik de Wit (afbeeldingen 6 en 7). De plattegrond is gepubliceerd in 1698. Uit het betoog in het bovenstaande kan echter afgeleid worden dat het kaartbeeld ontleent is aan een gravure door Blaeu. Het jaar waarin Blaeu deze situatie heeft vastgelegd kon niet exact worden vastgesteld. Dit is waarschijnlijk in de laatste jaren van zijn leven geweest, aangezien hij zelf niet meer in staat is geweest deze plattegronden in zijn eigen atlas te verwerken. Een voorzichtige schatting in de jaren 1660 - 1672 lijkt dan ook gegrond (Gerritsen en Van den Berg 2009). Op afbeelding 6 zien we naast het perceel van Weezenland nr.1, en op dit perceel, een brede strook land, die gebruikt wordt als tuin. De vierkantjes met streepjes erin geven de groentebedden weer. Midden op dit stukje land staat een gebouwtje haaks op het huis van het perceel Weezenland nr. 1. Het is niet duidelijk of deze twee gebouwtjes met elkaar verbonden zijn. Op het achtererf, bij de gracht, staat een klein schuurtje of een spieker. Op de percelen
Afbeelding 8: Uitsnede van de kaart van A. v.d. Gronden uit 1744. De onderzoekslocatie bevindt zich binnen het rode kader.
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
16
van Weezenland nr. 2, 3 en 4, staan huisjes aan de straatkant, waarvan de nrs. 3 en 4 ook een uitbouw aan de achterkant hebben. Achter de huizen liggen tuinen met schuurtjes. Aan de waterkant ligt een klein strookje braak land, dat waarschijnlijk een aanlegplaats is geweest. Op afbeelding 7 is een vergroting van dezelfde kaart te zien, waarop de locatie van twee brouwerijn, het weeshuis en de Latijnse school zijn aangegeven (Appel 1977). Op de kaart van A. v.d. Gronden uit 1744 zien we een soortgelijk beeld. De bebouwing is op deze kaart te zien als aaneengesloten, gestreepte blokken. In een eeuw tijd is het uiterlijk van de stad nauwelijks veranderd. Aan het Weezenland is duidelijk te zien dat de bebouwing op het perceel van nr. 3 minder ver naar achteren reikt dan de huizen van de nrs. 1, 2 en 4. Op de 19eeeuwse kadasterkaart (afbeelding 9) is te zien dat op de plaats van de huidige Weezenland nrs. 1 en 2 al een groot gebouw staat met dezelfde dimensies als de huidige bebouwing. De bebouwing van Weezenland nrs. 3 en 4 reiken tegenwoordig verder naar achteren dan in de 19e eeuw het geval was. Weezenland nr. 4 had in de 19e eeuw nog een eigen perceelnummer, tegenwoordig hoort het bij het perceel van de nrs. 1 en 2. Het is waarschijnlijk dat er op de percelen meer bebouwing aanwezig was dan op deze kaart is aangegeven.
Afbeelding 9: Uitsnede uit de Kadastrale Minuut van 1811-1832
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
17
2.4 Verwachtingsmodel Op basis van de historische kaarten is er bebouwing in het plangebied aanwezig geweest, onafgebroken van de 17e eeuw tot heden. Op de percelen worden sporen van bewoning uit de nieuwe tijd verwacht. Het terrein ligt binnen de historische stadskern van Monnickendam aan het Weezenland. Het eiland waarbinnen het plangebied ligt, is omstreeks 1404 aangeplempt. De stadskern van Monnickendam staat op de cultuurhistorische waardenkaart aangegeven als monument. Hoewel de bodem verstoord kan zijn geraakt door het aanleggen van de funderingen van de huidige bebouwing, moet hier rekening worden gehouden met archeologische resten. Door de natte omstandigheden zullen de mogelijke aanwezige archeologische sporen en de vondsten van verschillende materiaalcategorieĂŤn van goede kwaliteit zijn. De mogelijk aanwezige resten bevinden zich waarschijnlijk direct onder de bouwvoor. Verwacht worden met name: aanplempingslagen uit de late middeleeuwen, bewonings- of ophogingslagen uit de nieuwe tijd, funderingen van gebouwen, beerputten, vondsten van huishoudelijke en ambachtelijke aard: aardewerkfragmenten, metaal, glas, houten en lederen voorwerpen. 3. Samenvatting en advies Uit het onderzoek blijkt dat ter hoogte van de onderzoekslocatie archeologische waarden uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd kunnen worden verwacht. Bovendien is de onderzoekslocatie gelegen binnen een stadskern met een hoge archeologische waarde. Ten einde de (eventuele) archeologische waarde van het plangebied aan het Weezenland 1-4 te Monnickendam te bepalen zijn de relevante historische en archeologische gegevens geraadpleegd. Aan de hand van de verzamelde gegevens is een verwachtingsmodel opgesteld. Ten behoeve van de bouw van vier nieuwe woonhuizen op de onderzoekslocatie zullen in totaal 67 heipalen met een inheiniveau van 19500 millimeter -VP geslagen worden. De onderkant van de funderingsbalken zal reiken tot een diepte van 950 millimeter -Peil. Op de plaats van de funderingen van de nieuwbouw zal de ondergrond dermate verstoord worden, dat behoud in situ op deze plek niet mogelijk zal zijn. Voor de zone achter de geplande bebouwing geldt wel dat de bodem intact kan blijven. Er wordt geadviseerd om een planaanpassing door te voeren om het terrein met 50 cm op te hogen. Op die manier blijven de archeologische resten in de bodem bewaard. Mocht de bodem van de percelen in de toekomst integraal verstoord dreigen te worden, dan kan men op dat moment alsnog een opgraving uitvoeren. Indien ophoging van het terrein technisch niet mogelijk is, wordt het uitvoeren van een booronderzoek noodzakelijk. In dat geval dienen er, na de sloop van de huidige bebouwing, boringen gezet te worden binnen de grenzen van de nieuw te bouwen huizen. Het gaat om een oppervlakte van ongeveer 500 m2. Aangeraden wordt om, verspreid over de percelen, acht boringen te zetten. Op deze manier kan worden vastgesteld hoe diep de funderingsbalken kunnen worden ingegraven, zonder dat deze schade berokkenen aan de archeologische waarden in de bodem.
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
18
4. Literatuur Appel, L., 1976, Een wandeling door het Monnickendam van 400 jaar geleden, Jaarverslag VOM (Vereniging Oud Monnickendam). Appel, L., 1977, Het onderwijs te Monnickendam in vroeger eeuwen, Jaarverslag VOM (Vereniging Oud Monnickendam). Berg, M.W. van den, en S.J. Kluiving, 1992, Geomorfologische kaart van Nederland 1:50 000, STIBOKA, Haarlem. Bos, J.M., H. Brongers en F.P. Janzen, 1986, Archeologische waarden in de ruilverkaveling Waterland. III. Waterland-Oost, RAAP-rapport 5/ Waterlandse Archeologische Rapporten IV. Bos, J.M., 1985, Het “Eiland” archeologisch bekeken, Jaarverslag VOM (Vereniging Oud Monnickendam). Bos, J.M., 1988, Landinrichting en Archeologie: Het bodemarchief van Waterland. in: Nederlandse Archeologie Rapporten 6, Amersfoort. Dautzenberg, S, 2006: Archeologisch inventariserend veldonderzoek Rozendaal 10 te Monnickendam (Hollandia reeks 92). Gerritsen, S., 2007: Inventariserend veldonderzoek (proefsleuven) aan ‘t Prooyen, Monnickendam, gemeente Waterland (Hollandia reeks 169). Gerritsen, S. en G. van den Berg, 2009, Sout beter als Gout, Een archeologische opgraving van een 17e-eeuwse zoutziederij aan ‘t Prooyen 2-3 te Monnickendam, gemeente Waterland (Hollandia reeks 216). Haartsen A. en C. ten Oever-van Dijk, 2001, De cultuurhistorie van Waterland en Zaanstreek (inclusief Beemster en Schermer). Haarlem. Heidinga, H.A., 1977, Historie en archeologie van Waterland, overdruk uit “Waterland”, p.19 t/m 44, IPP publicatie 215. Heidinga, H.A. en H.H. van Regteren Altena, 1989, Medemblik and Monnickendam. Aspects of medieval urbanization in northern Holland, Cingula 11, Amsterdam. Horjus, M., 2006, Over de pest in Monnickendam in de 15e, 16e en 17e eeuw, Jaarboek VOM (Vereniging Oud Monnickendam). Overbeeke, A.P. van, 1980: De gemeente Monnickendam, kandidaatsscriptie sociale geografie (niet gepubliceerd). Overbeeke, A.P. van, 2005: Monnickendam in Waterland, landschap en stadsbeeld vanaf de Middeleeuwen. Vanoverbeke, R.W., 2007: Archeologisch bureauonderzoek ‘t Prooyen 2-3 te Monnickendam, gemeente Waterland (Hollandia reeks 137).
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
19
Voogel, H., P. van ‘t Hof en C. Lagrand (samenst.), 2004, Het ontstaan en de geschiedenis van Waterland en Monnickendam ten behoeve van de stadsgidsen van de Vereniging Oud Monnickendam, herziene uitgave. Wullink A.J., 2006, Een archeologisch bureau-onderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO) op een perceel aan de Zuster Bloemstraat te Monnickendam, gemeente Waterland (N.H.), ARC-Rapporten 2006-51.
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
Bijlage 1: Uittreksel uit de kadastrale kaart, Waterland, Sectie A, perceel 533
20
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
21
Bijlage 2: Stappenplan in de Archeologie In het “stappenplan archeologie” wordt aangegeven welk traject bij planvorming bewandeld moet worden als het gaat om het inpassen van archeologische waarden en verwachtingen. Het is van groot belang om in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen en wel voordat men aanvangt met de globale invulling van een plangebied. Het stappenplan gaat uit van een brede inventarisatie van wat er bekend is over de archeologische waarden. Op basis daarvan wordt zeer gericht ingezoomd op voor het plan(gebied) relevante archeologische informatie. Na iedere stap wordt beredeneerd gekozen voor meer diepgaand onderzoek op specifieke plekken, zodat uiteindelijk voldoende bekend is over aanwezige vindplaatsen om gemotiveerde afweging in het ruimtelijke-ordeningsproces te kunnen maken. I. Bureauonderzoek Het doel van bureauonderzoek is het verwerven van informatie - aan de hand van bestaande bronnen - over bekende of verwachte archeologische waarden binnen of relevant voor het plangebied. Daarnaast moet het bureauonderzoek inzicht bieden in eventueel benodigd inventariserend onderzoek (stap II, zie onder). Een bureauonderzoek bestaat uit een archief- en literatuuronderzoek van archeologische en bodemkundige gegevens die bij RACM, provincie, gemeente en/of andere instanties (b.v. universiteiten, musea) bekend zijn over het betreffende gebied. Het Bureauonderzoek dient de volgende aspecten te behandelen: · aangeven wat de aanleiding is voor het bureauonderzoek en om welk gebied het gaat. Dit in verband met het bepalen van het onderzoekskader; · beschrijven van het huidige gebruik van de locatie op basis van beschikbare relevante gegevens; · beschrijven van het historische grondgebruik of de historische ontwikkeling van het gebied op basis van geofysische, fysische en historisch geografische gegevens o een korte impressie over de ontstaansgeschiedenis van het landschap o een impressie van de bewoningsgeschiedenis; · beschrijven bekende archeologische waarden o archeologisch waardevolle terreinen zoals deze zijn opgenomen in het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de RACM. Dezelfde terreinen zijn tevens opgenomen op de Archeologische Monumentenkaarten (AMK) van de provincies. Archeologisch waardevolle terreinen genieten wettelijke bescherming (ex artikel 3 en 6 van de Monumentenwet) of dienen een planologische bescherming te krijgen binnen het bestemmingsplan; o archeologische vindplaatsen zoals deze in het Centraal Archeologisch Archief (CAA) van de RACM aanwezig zijn. Clustering van vindplaatsen kan wijzen op de aanwezigheid van bewoningssporen uit het verleden; · beschrijven van de archeologische verwachtingen en opstellen van een gespecificeerd en onderbouwd verwachtingsmodel van de verwachte archeologische waarden: o aan de hand van de door de RACM ontwikkelde Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden. Gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde of trefkans komen in ieder geval voor een nader archeologisch onderzoek in aanmerking; o aan de hand van een meer gedetailleerde provinciale c.q. gemeentelijke verwachtingskaart; · rapportage met daarin advisering ten behoeve van het vervolgtraject gerelateerd aan de verschillende stadia van het planvormingsproces.
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
22
II. Inventariserend veldonderzoek (IVO) Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het zeer gericht aanvullen en toetsen van de uitkomsten van het bureauonderzoek. Stapsgewijs wordt bekeken of er archeologische waarden aanwezig zijn en zo ja, wat dan de aard, karakter, omvang, datering, gaafheid, conservering en relatieve kwaliteit is. Ten behoeve van een IVO dient een Programma van Eisen (PvE) opgesteld te worden. In principe wordt het IVO uitgevoerd op basis van een Plan van Aanpak (PvA). Het onderzoek kan bestaan uit de volgende methoden:
· non-destructieve methoden: geofysische methoden (elektrische, magnetische en elektromagnetische methoden eventueel in combinatie met remote sensing technieken); · weinig destructieve methoden: oppervlaktekartering, booronderzoek, sondering (putjes van maximaal een vierkante meter); · destructieve methoden: proefsleuven.
Welke methoden (kunnen) worden ingezet hangt af van de locatie en vraagstelling. De onderbouwing voor de in te zetten methoden is in het bureauonderzoek gegeven. Een inventariserend veldonderzoek moet leiden tot een waardering en een archeologisch inhoudelijk selectieadvies. Bij weinig destructieve methoden gaat het om oppervlaktekartering en booronderzoek. Dit houdt in dat het plangebied wordt gekarteerd door middel van het “belopen” van akkers en weilanden, waarbij gezocht wordt naar aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden. Daarnaast wordt door middel van boringen onderzocht hoe het staat met de bodemopbouw, en of er archeologische lagen of indicatoren te onderscheiden zijn. De aangetroffen vindplaatsen kunnen vervolgens nader bekeken worden met een meer diepgaand booronderzoek. Dit levert nadere informatie over de omvang en waardering op. Soms is het nodig om in dit stadium proefputjes te graven. Een proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd indien uit de minder destructieve onderzoeksmethoden is gebleken dat er in een plangebied waardevolle archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Door middel van het graven van een aantal proefsleuven kunnen de exacte begrenzing, de datering en de graad van conservering van een vindplaats worden onderzocht. Uit het proefsleuvenonderzoek moet blijken of een vindplaats behoudenswaardig of zelfs beschermenswaardig is. Is dit het geval, dan zal bekeken moeten worden of de vindplaats ingepast kan worden in het plan. Het rijks- en ook het provinciaal archeologiebeleid gaat in eerste instantie uit van behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke in de bodem). Eventueel: III. Opgraven ofwel archeologisch vervolgonderzoek Indien het niet mogelijk is een ‘behoudenswaardige of beschermenswaardige’ vindplaats in situ te bewaren, zal het hier aanwezige bodemarchief voor het nageslacht bewaard dienen te worden door middel van een vlakdekkend onderzoek. Alleen dan is deze stap (stap III) noodzakelijk.
130680 / 496455
Onderzoeken en vondsten Monnickendam
Monnickendam
131607 / 497382
0 N
100 m
PROVINCIES
Archis2
overig bodemgebruik
water
begraafplaats
zand
heide
boomgaard/kwekerij
weiland
bouwland
bos
doorgaande wegen
bebouwd gebied
TOP10 ((c)TDN)
PLAATSNAMEN
HUIZEN
ONDERZOEKSMELDINGEN
ONDERZOEKEN
VONDSTMELDINGEN
WAARNEMINGEN
Legenda
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
23
Bijlage 3: De archeologische onderzoeken, onderzoeksmeldingen, vondstmeldingen en waarnemingen in de omgeving van de onderzoekslocatie, bron Archis II.
126865 / 492540
Broek in Waterland
Katwoude
Zuiderwoude
Monnickendam
Bodemkaart omgeving Monnickendam 135207 / 500881
0 N
1 km
PROVINCIES
Archis2
Kalkhoudende zandgronden
Kalkloze zandgronden
Podzolgronden
Water, moeras
Moerige gronden
Veengronden
Kalkh lutumarme gronden
Rivierkleigronden
Oude bewoningsplaatsen
Niet-gerijpte minerale gronden
Mariene afz ouder pleistoceen
Zeekleigronden
Leemgronden
Ondiepe keileemgronden
Overige oude kleigronden
Oude rivierkleigronden
Kalksteenverweringsgronden
Groeve, gegraven, mijnstort
Fluviatiele afz ouder pleistoceen
Dikke eerdgronden
Dijk, bovenlandstrook
Bebouwing
Brikgronden
Associaties
BODEM ((c)Alterra)
PLAATSNAMEN
Legenda
Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam
24
Bijlage 4: Bodemkaart van de omgeving van Monnickendam, bron Archis II.