vereniging oud monnickendam
Vereniging Oud Monnickendam
jaarboek 2012
j a a r b o e k
2 0 1 2
Vereniging Oud Monnickendam
j a a r b o e k
2 0 1 2
Inhoud
Vereniging Oud Monnickendam
Voorzitter
Vice-voorzitter
Jan Konijn
Koert Kraak
Secretaris
Bestuursleden
Vincent Keesmaat
Garrelt Bont, Ed Willms, Klaas Roos,
secretarisAoudmonnickendam.nl
Ton Meijer en Frans Ronchetti
Wendelmoet Claesdochterlaan 15 1141 ja Monnickendam
Website www.oudmonnickendam.nl
Penningmeester Bertien van der Kolk penningmeesterAoudmonnickendam.nl
Voorwoord In memoriam Dick Oosterveld Jaarverslag VOM 2011 Jaarverslag penningmeester VOM 2011 Verslag algemene ledenvergadering VOM 8 juni 2011 Jaarverslag Stadsgidsen 2011 Jaarverslag Waterlandsmuseum de Speeltoren 2011 Jaarverslag Commissie Stads- en Dorpsbeheer 2011 Jaarverslag Stichting IJsschuiten Gouwzee 2011 Besturen
4 6 9 18 23 28 32 38 43 47
Een cisterciënzer rapiarium
48
telefoon 0299 652580
Marieke Nijkamp, MA
Het bestuur van Monnickendam in de achttiende eeuw
Haringburgwal 8
1141 at Monnickendam
Weezenland
© 2012 Vereniging Oud Monnickendam
De prijs ‘De Monnick’, een bronzen beeld, ontworpen door de Monnickendamse
Redactie
beeldend kunstenaar Silvia Bergvelt.
De redactie van het Jaarboek van de Vereniging Oud Monnickendam was dit jaar in handen van Vincent Keesmaat; met dank aan Lise Schokking.
Grafische vormgeving Rolf Hermsen, GITS [www.gitsamsterdam.nl]
94
Siem Koerse
Monnickendam een veilige stad? (slot) Omslagfoto
72
ds. C.A.E. Groot
IJspaleis met café en de radja van Lombok
70
Siem Koerse
Monnickendamse jongens in het leger van Napoleon (1812)
58
drs J. Mewe-Reekers
108
Wachtmeesters, nachtwakers en (rijks)veldwachters in de negentiende en twintigste eeuw
ds. C.A.E. Groot
Het Hemmeland van 1879
Verslag van Leendert Hordijk over zijn ervaringen tijdens de oorlogsjaren 1940-1945
169
Pieter Stegeman
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
163
Harry Voogel
Het postkantoor op het Noordeinde
148
met nawoord van Siem Altena
Oorlogshelden
146
Siem Koerse
ds. C.A.E. Groot
180
voorwoord
Voorwoord
In het voorwoord van het jaarboek 2013 hoop ik U te kunnen melden dat mede door U het ledenaantal weer groeit! Ook dit jaar is het jaarboek onder de bezielende leiding van Vincent Keesmaat tot stand gekomen. Hij is ook degene die onze website heeft ontwikkeld en beheert. Onder de andere oudheidkundige verenigingen en cultuurhistorische organisaties van Noord-Holland heeft hij daarvoor grote waardering ontvangen en heeft hij hen bruikbare adviezen kunnen geven.
Ook dit jaar presenteren wij met trots het nieuwe jaarboek 2012, met daarin informatie over de vele activiteiten van onze historische vereniging en de aan haar gelieerde stichtingen en werkgroepen, zoals de Stadsgidsen, de Stichting IJsschuiten Gouwzee, de werkgroep Oral History, de werkgroep Archeologie en het Waterlandsmuseum de Speeltoren. Verschillende schrijvers en onderzoekers hebben ook dit jaar weer hun uiterste best gedaan om u een aantal interessante artikelen en verhalen over de Monnickendamse geschiedenis te presenteren. Wij zijn hen daar zeer erkentelijk voor en hopen nog vele jaren een beroep op hen te kunnen doen. De nieuwbouw van ons Waterlandsmuseum de Speeltoren stond in 2011 in de schijnwerpers en heel veel vrijwillig(st)ers hebben een groot deel van hun vrije tijd hieraan besteed. Wij zijn daarom ook zeer trots op hetgeen tot nu toe is gepresteerd. Er staan twee prachtige gebouwen rondom onze geliefde speeltoren, een echt museum waardig. Ik kijk met veel plezier en belangstelling uit naar de dag van de openstelling die naar verwachting medio 2012 zal plaatsvinden.
Namens het bestuur van de Vereniging Oud Monnickendam dank ik alle vrijwilligers voor hun inzet voor en bijdragen aan onze vereniging, stichtingen en werkgroepen. Wij hopen nog vele jaren een beroep op hen te kunnen doen. Wij hopen dat u dit jaarboek weer met veel plezier en genoegen zult lezen en nodigen U van harte uit voor onze jaarvergadering. Met vriendelijke groet, Namens het bestuur van de Vereniging Oud Monnickendam, Jan Konijn, voorzitter Monnickendam februari 2012
Bij het schrijven van dit voorwoord kreeg ik het bericht dat onze erevoorzitter Dick Oosterveld op donderdag 2 februari 2012 is overleden. Wij hebben daarom in dit jaarboek zijn foto en een stukje over zijn toewijding voor onze vereniging en de stad Monnickendam geplaatst. Het aantal activiteiten van onze vereniging groeit en zo ook het aantal vrijwillig(st) ers. Echter, ons ledenaantal groeit niet mee maar loopt zelfs terug. Dit baart mij grote zorgen en wij zullen in 2012 meer aandacht moeten besteden aan het werven van nieuwe leden. Ook de huidige leden kunnen ons daarbij helpen en actief worden in het werven van nieuwe leden. Hoe? Door vrienden, familie etc. te attenderen dat eigenlijk iedereen die in Monnickendam woont lid moet worden van onze vereniging. De Vereniging Oud Monnickendam is er voor iedere Monnickendammer! 4
5
in memoriam dick oosterveld
In memoriam Dick Oosterveld
Op zaterdag 4 februari ontving ik het bericht dat Dick Oosterveld de donderdag daarvoor was overleden. Op dat moment schoten er vele gedachten door me heen. Zoals: _ Gelukkig heeft hij de bouw van het museum nog meegemaakt! _ Jammer dat hij de opening van het nieuwe museum niet mee kan maken! _ Gelukkig is aan zijn lijden een einde gekomen en is hij nu bij Janny zijn vrouw die hij zo erg miste. Dick Oosterveld was één met Monnickendam, met de Grote Kerk, met de Vereniging Oud Monnickendam, met de Stichting IJsschuiten, met de Stadsgidsen, met het Museum de Speeltoren etc. etc. Geboren als zoon van de hoofdmeester (zo noemde men dat toentertijd) van de Christelijke school, heeft een groot deel van zijn leven in dienst gestaan van de gemeenschap. Hiervoor werd hij zeer gewaardeerd en werd hij Lid in de Orde van Oranje-Nassau. Ik ken hem vanaf de tijd dat ik in het bestuur kwam van de Vereniging Oud Monnickendam. Zo’n 23 jaar geleden in 1989. Dick was ruim 40 jaar lid van het bestuur van de Vereniging Oud Monnickendam, eerst als bestuurslid, toen als penningmeester en daarna sinds 26 november 1984 als voorzitter tot 9 juni 2004. Op de jaarvergadering van 9 juni 2004 nam Dick afscheid omdat hij vond dat hij te oud was geworden om nog een termijn uit te dienen. Dick werd benoemd tot ere-voorzitter van onze vereniging en vervulde deze erebaan samen met Paul Stoffels met verve. Beide ere-voorzitters hebben in het najaar van 2011 nog de eerste steenlegging gedaan van ons nieuwe museum. Dat was een zeer emotionele gebeurtenis aangezien wij al lange tijd wisten dat Dick ernstig ziek was en niet meer kon genezen. Op de bestuursvergaderingen van Vereniging Oud Monnickendam, die stipt op tijd op de eerste dinsdag van de maand werden gehouden, had Dick altijd zijn ‘schriftje’ bij zich, waarin hij punten noteerde die hij moest bespreken en notities maakte van de vergadering. De notulen kwamen meestal wat later in de maand en dan had Dick alle belangrijke zaken in zijn ‘schriftje’ staan, zodat hij daarmee kon 6
beginnen. Dick was de spil van het bestuur en een man met visie en initatieven. Om een paar voorbeelden te noemen die heden ten dage zeer succesvol zijn: Hij was degene, die naar aanleiding van de tip van Jo Engelvaart tijdens de reünie van Oud Monnickendam in augustus 1990, dat de heer Van de Acker zijn verzameling ijsschuiten wil verkopen, meteen tot actie overging. Dick nam meteen het initiatief, ging met enkele bestuursleden naar Van de Acker en kocht de ijsschuiten voor ƒ 42.500,- Een Stichting Dick Oosterveld • foto Ria Houweling werd in november opgericht en de ijsschuiten werden ondergebracht bij Van Waveren (tegenwoordig de Firma Leguit & Roos) waar ze nu nog steeds een prachting onderkomen hebben. Ook nam Dick het initiatief voor de verzelfstandiging van het museum en de nieuwbouw. Reeds in 1990 werden tekeningen en begrotingen gemaakt en de eerste contacten gelegd met de gemeente Monnickendam voor de nieuwbouw van het museum. Nu in 2012 is het nieuwe museum gerealiseerd en ik ben heel blij dat Dick als ere-voorzitter van de Vereniging Oud Monnickendam nog is uitgenodigd om de eerste steen in te metselen. Een ander bijzonder succesvol initiatief is de oprichting van de stadsgidsen. Dick voorzag de behoefte aan stadsgidsen en ging met de voorzitter van Oud Hoorn praten hoe zij dat daar opgezet hadden. Dick maakte een draaiboek hoe hij dat zag en nodigde belangstellenden uit op de informatieavond, waarin hij uitlegde hoe belangrijk het zou zijn voor Monnickendam en het toerisme als er stadsgidsen zouden zijn. En zo meldden zich plusminus 35 vrijwilligers die een cursus gingen volgen georganiseerd door Monnickendammers zelf. Het is een groot succes geworden en jaarlijks krijgen duizenden mensen met veel plezier een rondleiding onder leiding van ervaren gidsen door Monnickendam. 7
Dit zijn slechts enkele van de vele zaken die Dick voor onze vereniging en stad heeft gedaan.
Jaarverslag Vereniging Oud Monnickendam 2011
Nadat bij hem enkele jaren geleden kanker werd ontdekt en hij ook nog Janny moest missen, was het voor Dick erg moeilijk. Wel had hij nog volop belangstelling voor wat er zich afspeelde in Monnickendam en in de verenigingen, maar je zag aan hem dat hij moest lijden en dat hij niet meer kon wat hij wilde. Wij zijn blij dat we Dick voor het project ‘Oral History’ hebben kunnen interviewen met video- opnamen. Hij vertelt in dit interview over zijn leven, over zijn werkzaamheden voor de Grote Kerk en Oud Monnickendam. Een paar maanden geleden belde hij nog op omdat hij alle kranten van het NoordHollands Dagblad vanaf 1945 had bewaard. Hij zei: ‘misschien is dat wel wat voor Oud Monnickendam. Kom het maar ophalen want ik moet het kwijt.’ Toen we de laatste doos bij hem van zolder haalden, deed hij er de laatst gelezen krant nog in. Zo was hij altijd betrokken bij de vereniging Oud Monnickendam.
Hieronder volgt, naar onderwerp gerangschikt, een verslag van de activiteiten van onze vereniging.
Dick wij zijn blij en trots dat wij je hebben mogen leren kennen. Dank je wel ook namens alle vrijwilligers en rust zacht.
Over het beleid van de VOM is intern door het bestuur discussie gevoerd. Aanleiding daartoe waren opmerkingen dat het bestuur in sommige gevallen teveel politiek zou bedrijven. Dit naar aanleiding van haar opvattingen met betrekking tot het verkeerscirculatieplan en het parkeerbeleid in de binnenstad van Monnickendam en haar commentaar naar aanleiding van het onderwerp ‘dichtregel’ op het dak van Swaensborch. Het bestuur is tot de conclusie gekomen dat er geen politiek is bedreven. Het bestuur zou haar woorden echter meer selectief kunnen gebruiken en daar waar namens het bestuur en niet namens de vereniging wordt gesproken, dit ook in haar commentaar kunnen melden. Ook zal er beter op gelet moeten worden wat wel en niet op onze website wordt vermeld. Wij moeten er voor waken niet ge(mis)bruikt te worden door diverse (belangen)groeperingen. Het primaire doel van onze vereniging is: ‘het bewaren en bevorderen van het stedenschoon van Monnickendam en omgeving’ in de ruimste zin van het woord.
Jan Konijn voorzitter
Bestuur, leden en organisatie Lise Schokking heeft haar taak als bestuurslid neergelegd en in de Algemene Ledenvergadering is Frans Ronchetti aangesteld als haar vervanger. Frans is voormalig gemeenteraadslid en heeft te kennen gegeven interesse te hebben in de activiteiten van zowel de VOM als het Waterlandsmuseum de Speeltoren.
Het bestuur vindt dat ‘de bruine vloot’ behoort tot het cultureel erfgoed van oud Monnickendam en daarom moet worden meegenomen in haar beleidsvisie. Het bestuur ‘omarmt’ de notitie van ‘de bruine vloot’ en ondersteunt het beleid dat ruimte geeft aan het behouden en faciliteren van ‘de bruine vloot’ in Monnickendam. Het beleidsstuk ‘Verhoudingen VOM en haar dochters’ is definitief door het bestuur vastgesteld en besproken met alle betrokkenen. Aangezien de Vereniging 8
9
Jaarverslag Vereniging Oud Monnickendam 2011
groeit en bloeit en er in de loop der jaren heel veel initiatieven zijn geweest, zijn er op dit moment veel stichtingen, werkgroepen en vertegenwoordigingen die alle op de een of andere manier een band hebben met of ontstaan zijn uit de Vereniging Oud Monnickendam. Om voor iedereen duidelijkheid te verschaffen wat de rechten en plichten zijn binnen deze grote familie, zijn de verhoudingen door Bertien van der Kolk op papier gezet. Het gaat om de financiële verhoudingen, de overlegstructuren en het onderling uitwisselen van informatie. Een belangrijke toevoeging was de werkgroep ‘Vrienden van het museum’. Deze is verantwoordelijk voor het verzamelen van fondsen voor de aanschaf van middelen voor het museum. De definitieve versie van de notitie zal op korte termijn door de betrokken partijen worden ondertekend. Het aantal aanwezigen in de Algemene Ledenvergadering van 2010 viel erg tegen. Ongeveer 30 personen waren aanwezig en dat is voor een vereniging van bijna 1200 leden veel te weinig. Het bestuur beraadt zich over wat er kan worden gedaan om meer belangstelling te creëren voor de ALV. Het aantal leden is per saldo in 2011 teruggelopen met 8 personen. Lezingen Op dinsdag 22 februari heeft de voorjaarslezing plaatsgevonden in het Weeshuis. Froukje Wieringa sprak over de watersnood in Waterland in 1825. De belangstelling was prima en Froukje gaf een boeiende presentatie waar het publiek met veel interesse naar luisterde. Het bestuur zal haar vragen of zij misschien in de toekomst ook een bijdrage zou kunnen leveren aan ons jaarboek middels een klein artikeltje, toegespitst op de Monnickendamse situatie. Op de algemene ledenvergadering heeft Vincent Keesmaat een lezing gehouden over en met behulp van de website. Hij toonde o.a. een aantal afbeeldingen op de zeer uitgebreide beeldbank en liet zien dat via het archief de meeste artikelen die in de jaarboeken hebben gestaan, via een simpele zoekopdracht opvraagbaar zijn. In onze najaarslezing van 20 oktober heeft Marieke Nijkamp uit Enschede een lezing gegeven over de verzameling teksten (het diversorium) uit de bibliotheek van het voormalige klooster Klein-Galilea. Er was een goede opkomst bij de lezing. Marieke Nijkamp had het onderwerp misschien iets uitgebreider kunnen inleiden want er werd nu door haar een beetje te veel uitgegaan van voorkennis bij het publiek. De lezing was goed opgebouwd en zeer interessant. Vincent Keesmaat zal haar vragen de lezing om te zetten in een artikel voor het jaarboek. Excursies Het was de bedoeling dit jaar een voorjaarexcursie naar Amsterdam Noord te organiseren. Helaas was het niet meer mogelijk voor de kleine groep uit Amster10
dam-Noord om de excursie in korte tijd samen te stellen. Volgend jaar zullen we proberen op tijd te zijn. De najaarsexcursie van 17 september was dit jaar naar de Hanzestad Kampen. Een verslag hierover is te lezen op onze website. Veel indruk maakte het prachtige museum met wellicht enkele waardevolle suggesties voor de inrichting van ons nieuwe museum. Het aantal deelnemers dat zich voor de najaarsexcursie heeft opgegeven was 63 personen wat teleurstelde. Normaal ligt het aantal op 85 à 100 personen. Nu werd één bus besteld die helemaal vol was. Een VOM-lid de heer Tolman (zoon van Tolman de architect) die in Kampen woont, had aangeboden een bootreis op de IJssel te organiseren. Hiervan werd door velen gebruik gemaakt. Projecten 1 _ Oral History ‘Oral History’ ofwel mondelinge geschiedenis is het interviewen van mensen over hun leven of over bijzondere gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt. In 2010 is dit project onder leiding van Koert Kraak gestart. Vervolgens hebben zich Margit Kniesmeijer, Elly Beintema, Peter van Maanenberg en Pieternel Rol zich bij dit project aangesloten. Inmiddels is een taakverdeling gemaakt waarbij Margit Kniesmeijer het voortraject (opstellen vragen etc.) doet, Elly Beintema neemt het interview af, (zij is jarenlang bij de BBC betrokken geweest bij het maken van documentaires), Peter van Maanenberg verzorgt de opname van beeld en geluid en beheert het verzamelde materiaal, Pieternel Rol zorgt ervoor dat de interviews uitgewerkt worden en Koert Kraak doet de coördinatie. Met behulp van een gespecialiseerd bedrijf zal getracht worden om het materiaal zodanig te bewerken dat op thema of onderwerp gezocht kan worden. Hiervoor loopt momenteel een subsidieaanvraag om dit mogelijk te maken. Een deel van het materiaal van dit project zal gebruikt worden in het nieuwe Waterlandmuseum ‘de Speeltoren’. Tot en met februari 2012 zijn de volgende personen geïnterviewd: Dick Oosterveld, Adri Stam, Jannie Ruiter, Stien Meijer-Holling, Cor Poel en Maarten Tessel. Het blijkt dat geïnterviewden vaak ook naar aanleiding van fotoalbums een verhaal kunnen vertellen. Het idee is een beeldbank te maken van de vele foto’s met daarbij de vermelding van plaats, datum, gebeurtenis en personen. Een samenwerking is tot stand gekomen met het 4 mei comité, aangezien de 11
Jaarverslag Vereniging Oud Monnickendam 2011
periode ’40-45’ ook regelmatig aan de orde komt tijdens het interviewen van de personen. Ton Meijer en Martin Visser doen voor het 4 mei comité een interview met Niek Bloem sr. volgens dezelfde aanpak. Tot nu toe loopt alles volgens planning en het bestuur is er van overtuigd dat dit project nog jaren kan doorgaan, want de lijst met het aantal te interviewen personen is nog lang. 2 _ Prijs ‘De Monnick’ In navolging van andere historische verenigingen heeft het bestuur een prijs in het leven geroepen waarvoor personen of instellingen in aanmerking kunnen komen die zich in een jaar het meest verdienstelijk hebben gemaakt voor Monnickendam. De prijs moet echt waarde hebben en deze ook behouden. Door Silvia Bergvelt is een beeldje ontworpen van een slanke (i.p.v. de stereotype dikke) monnik. Als voorbeeld heeft de afbeelding van een monnik op de kaart van De Wit (1698) gediend. Het beeld is ongeveer 30 cm hoog. Er moeten nog sokkels worden aangeschaft en plaatjes waarop de naam van de prijs en het jaartal moet komen te staan. Het bestuur heeft het ontwerp goedgekeurd en besloten dat er in eerste instantie vijf beelden zullen worden gegoten. Het kan dat er in een bepaald jaar geen prijs wordt uitgereikt als er geen geschikte kandidaten zijn. De winnaar moet als het ware ‘vanzelf boven komen drijven’. Iedereen mag een kandidaat of project voordragen. De jurering van de kandidaten vindt plaats ‘en petit comité’. In de Algemene Ledenvergadering wordt de winnaar bekend gemaakt en het beeldje uitgereikt. 3 _ Een Straatje Om in Monnickendam Met de inspanning van de verschillende deelnemers is er een basis gelegd voor een nieuwe uitgave van de publicatie ‘Een straatje O.M.’ die in 1998 is samengesteld door Paul van ’t Hof. De werkgroep bestaat naast Paul van ’t Hof zelf, uit Vincent Keesmaat, Bertien van der Kolk, Wim van Leeuwen, Jan Meijer, Anky Mewe, Pieter Stegeman, Rini de Weijze, Ed Willms en Garrelt Bont. Addy van Overbeeke staat de werkgroep met raad en daad bij. Men is zich er van bewust dat deze uitgave aan de door de VOM verlangde hoge kwaliteitseisen moet voldoen. De duiding van een naamgeving van een straat, water, brug of steeg blijkt vaak een zeer gecompliceerde zaak te zijn waar verschillende opvattingen over mogelijk zijn. De problematiek van de toponymie (plaatsnaamkunde) blijkt af en toe ingewikkelder dan vooraf werd gedacht. Over namen als ‘’t Prooyen’ of ‘Pierebaan’ valt bijvoorbeeld weinig met zekerheid te zeggen. Het streven is om het boek in 2012 te kunnen presenteren maar dat is geen harde planning.
12
4 _ Gevelsteentjes In verband met het grote succes van de oude gevelsteentjes (koelkastmagneten) zijn er nieuwe gevelsteentjes gemaakt door de firma Artitec Models en Eurocasting i.s.m. Herman van Elteren. Ook alle nieuwe gevelstenen van Herman van Elteren zijn nu in miniatuur te verkrijgen. Ze zijn beschilderd door Mathilde Ooms. De eerste series zijn inmiddels geleverd en te koop in de het informatiepunt en via het secretariaat/website . De totale investering voor dit project is om en nabij de H 2600. Werkgroepen 1 _ Stadsgidsen Het aantal rondleidingen in 2011 was weer enorm met relatief veel grote groepen. Er is intensief contact met het museum i.v.m. toekomstige gezamenlijke activiteiten. De stadsgidsen zijn bezig zichzelf bij te scholen met zelfontwikkeld cursusmateriaal. De boot ‘de Cornelia’ zou misschien ingezet kunnen worden voor rondleidingen per boot. Er moet wel bekeken worden of de boot, met dieselmotor, onder alle bruggen door kan. De staat en de geschiktheid van de boot zal worden bekeken door Klaas Roos en zijn broer Piet Roos. Het aantal rondleidingen van plusminus 1600 geeft aan dat de stadsgidsen een belangrijke rol spelen in het huidige aanbod voor toeristen in Monnickendam. Samenwerking met de SPW en het Museum is van groot belang. 2 _ Website Door het adverteren via Google Adwords (via de coupon met gratis advertentietegoed) heeft de website van de VOM in januari een record aantal bezoekers gehad (1060). Vincent Keesmaat heeft drie Facebookpagina’s aangemaakt, nl. voor de VOM, het Museum de Speeltoren en voor de Stadsgidsen. Via de applicatie Issuu kunnen op de website een aantal jaarboeken en ook het VCP en het beleidsplan van het museum als ‘boek’ doorgebladerd worden. Ook heeft hij een paar nieuwe filmpjes op de website geplaatst: ‘Stadsfeesten Monnickendam 1923’, ‘Slag op de Zuiderzee 1973’, ‘Rook, een documentaire over de Monnickendamse visrokers’, en de Hollywoodfilm ‘Betrayed’ die voor een deel in Monnickendam is geschoten. Naast verschillende nieuwe afbeeldingen is er ook een grote verzameling foto’s uit het archief van Piet Jongert en op de beeldbank gezet. Hij heeft de leden hier via een e-mail op geattendeerd. Het bestuur vraagt zich af of de documentaire ‘Rook’ over de Monnickendamse visrokers op de website kan blijven staan, aangezien het de bedoeling is dat deze film in het nieuwe museum vertoond gaat worden. Tot die tijd zal hij wel blijven staan. 13
Jaarverslag Vereniging Oud Monnickendam 2011
De pagina van het Waterlandsmuseum de Speeltoren is aangepast en verfraaid en de website voor de IJsschuiten is inmiddels totaal vernieuwd en wordt in 2012 overgedragen aan de Stichting IJsschuiten. Het is de bedoeling dat Vincent Keesmaat supervisie houdt over de websites van de VOM en van de IJsschuiten. 3 _ Archeologie Marco Feenstra en Arjan Ouwehand hebben een oprichtingsdocument voor de archeologische werkgroep Waterland geschreven. Het bestuur is hier zeer verheugd over en vindt dat het er goed doordacht uitziet. Een enthousiaste groep geïnteresseerden was aanwezig bij de eerste bijeenkomst van de archeologische werkgroep, in totaal tien personen met diverse achtergronden (een afgestudeerde in de mediterrane archeologie, een oud-econoom, een kunstenaar, twee studenten archeologie, een informatiespecialist, een amateurarcheoloog, een medewerkster Monumentenzorg Gemeente Waterland en twee gepensioneerden). De werkgroep wil ‘de ogen en de oren’ zijn van de gemeente bij sloop- en/ of nieuwbouwactiviteiten binnen de gemeente. Bekeken moet worden hoe hier uitvoer aan te geven. Structureel overleg met de gemeente Waterland is noodzakelijk. In een eerder stadium was al oriënterend overleg gevoerd met Marieke Leeverink, beleidsmedewerker monumentenzorg van de gemeente Waterland. Vanuit de gemeente is er geen subsidie beschikbaar voor de werkgroep. Het is de bedoeling dat deze werkgroep zich, net zoals de stadsgidsen, zelf gaat bedruipen, bv. door opdrachten aan te nemen van derden voor archeologisch onderzoek. De aanloopkosten zijn door Bertien van der Kolk opgenomen in de museumbegroting. In februari 2012 komt de werkgroep weer bij elkaar. Vertegenwoordigingen 1 _ CSDB De fusie van de CSDB met de Commissie Kring Waterland (CKW) lijkt geen negatieve gevolgen te hebben voor het goed bewaken van het beschermde stadsgezicht van oud Monnickendam. In de nieuwe commissie (naam wordt binnenkort bekend) zijn vertegenwoordigers van de betrokken oudheidkundige verenigingen aanwezig naast een aantal professionele stedenbouwkundigen. In de commissie worden alle plannen besproken maar Lodewijk Duymaer van Twist, onze vertegenwoordiger, hoeft alleen de plannen betreffende Monnickendam bij te wonen. Dit werkt een stuk efficiënter. Het bestuur is van mening dat het proces van de samenwerkingsverbanden in de regio Groot Waterland nauwlettend gevolgd dienen te worden. Gevreesd wordt dat de lokale monumenten te weinig aandacht zullen krijgen.
14
2 _ Taakgroep Versterking Monnickendam (TVM) In deze werkgroep is er o.a. gesproken over bewegwijzering met toeristische informatie, het bedienen van de Middendamsluis, het toeristisch vaarbeheer, een ‘laad- en losplek’ voor toeristenbussen en de verplaatsing van de weekmarkt. Ed Willms heeft in de vergadering van 10 januari het punt van de verplaatsing van de weekmarkt aan de orde gesteld. Dit wordt nu serieus overwogen. Ton heeft een tekening gemaakt waarop precies staat aangegeven hoe de markt voor een groot deel naar de haven kan worden verplaatst. De wethouder heeft gezegd dat het plan ook met de marktcommissie zal worden besproken en dat er een enquête zal worden gehouden. Er is in de TVM ook gesproken over de parkeerproblematiek. Het bestuur geeft Ed Willms de opdracht om bij de volgende TVM-vergadering aan te dringen op een evaluatie van het functioneren van deze taakgroep, aangezien de oorspronkelijke opdracht van de taakgroep blijkbaar niet wordt uitgevoerd. Diversen 3 _ Bestemmingsplan binnenstad Monnickendam/gemeentelijk parkeerbeleid De gemeente heeft een ‘discussienota bestemmingsplan binnenstad Monnickendam’ laten verschijnen. De eerste inspraakavond was op 18 juli en de reactietermijn op de nota werd daarna verlengd tot 15 september. De kaart waarop de panden staan aangegeven was niet correct en onvolledig. Op 29 augustus heeft er een ingelaste bestuursvergadering VOM plaatsgevonden waarin de discussienota over het nieuwe bestemmingsplan Binnenstad is besproken. Door het bestuur is vervolgens een brief gezonden waarin het standpunt inzake de discussienota is weergegeven (de brief is op website te raadplegen). Praten over het nieuwe bestemmingsplan wordt volgens onze vertegenwoordiger bij de CSDB pas echt interessant als zaken concreet ingevuld gaan worden. Door de gemeente is een ‘actieplan parkeren’ opgesteld waarmee het parkeervolume moet worden uitgebreid. Er wordt gesproken van een ‘theoretisch tekort van 350 parkeerplaatsen’. Het plan omvat o.a. de ontwikkeling van parkeerplaatsen aan de Nieuwpoortslaan, een herziening van de blauwe zone aan ’t Prooyen, een herziening van de parkeermogelijkheden in de Kerkstraat, een onderzoek naar de ontwikkeling van een parkeergarage op het verenigingsplein (inmiddels afgerond, niet haalbaar), het efficiënter parkeren op ’t Bolwerk, het evalueren van gehandicaptenparkeerplaatsen, het schuin parkeren in de teen van de Vesting en het creëren van parkeerruimte op het Hemmeland bij grote evenementen. Het bestuur vindt dat er een goed begin is gemaakt maar dat dit lang niet voldoende 15
Jaarverslag Vereniging Oud Monnickendam 2011
is. Om de binnenstad parkeerluw te maken en de toekomstige parkeerprobleem op te lossen moeten er veel meer maatregelen worden genomen. Het in 2007 door een VOM-werkgroep opgestelde Verkeerscirculatieplan geeft daarvan volgens het bestuur een goede richting en uitgangspunten. Op 7 februari was er een inloopavond over het voorontwerp van de gemeentelijke parkeernota. Ton Meijer, Koert Kraak en Klaas Roos zijn hier naartoe geweest. Klaas vroeg zich van te voren af of op deze avond ook gediscussieerd zou worden over de gemeentelijke visie op de toekomst. Hij zou graag zien dat deze discussie op gang wordt gebracht. Volgens Koert Kraak moet dat ook in de gemeenteraad gebeuren. Hij zal dit daar aankaarten.
situatie (nieuwbouw museum) geen financieel risico permitteren. Inmiddels is Harry Voogel op de hoogte gesteld en heeft hij te kennen gegeven het manuscript als informatiemateriaal aan te bieden aan de stadsgidsen. Overigens blijven we met Harry Voogel over dit onderwerp in gesprek. Jan Konijn, voorzitter Monnickendam, februari 2012
Volgens de wethouder is de sluiproute vanuit Volendam/Edam inmiddels met 61% afgenomen. Helaas is de handhaving door de politie (Het aantal BOA’s is gehalveerd) nog steeds marginaal. Het blijft een aandachtspunt. Doordat veel vrachtwagens gebruik maken van de TomTom, worden zij vaak ongewild door de binnenstad van Monnickendam geleid. Er wordt nu gewerkt aan een oplossing hiervoor. Jan Konijn is minder positief over het gemeentelijke parkeerbeleid dat hij meer ziet als ‘een doekje voor het bloeden’, terwijl er alleen maar nog meer auto’s de binnenstad in worden gehaald. Het idee van Ton om het VOM-VCP nog een keer goed uit te leggen binnen de TVM, vindt bijval bij het bestuur. Ook in Edam is nu een VCP is opgesteld door Oud Edam dat een kopie lijkt van dat van Monnickendam. Het bestuur kijkt met belangstelling toe hoe het proces in Edam/Volendam zal verlopen. 2 _ Manuscript H. Voogel Harry Voogel heeft aan het bestuur van VOM het manuscript over ‘De tien grootste monumenten van Monnickendam’ voor een mogelijke uitgave van een nieuw boek gepresenteerd. Het bestuur is onder de indruk van de enorme hoeveelheid informatie die in dit manuscript wordt tentoongespreid. Het is duidelijk dat Harry Voogel buitengewoon veel tijd en energie heeft gestoken in het onderzoek en het optekenen van zijn bevindingen. Hij heeft geprobeerd een zo omvangrijk en gedetailleerd mogelijk verhaal te vertellen over de Monnickendamse panden en daarmee over stukken geschiedenis van Monnickendam. Nadat een aantal bestuursleden het manuscript gelezen heeft, is vooralsnog besloten het boek niet uit te geven om redenen van kwaliteit en financieel risico omdat het bestuur verwacht dat er voor dit boek te weinig kopers zullen zijn waardoor de investering ook op langere termijn niet terugverdiend kan worden. De VOM kan zich in de huidige 16
17
verslag van de penningmeester over het jaar 2011
Verslag van de penningmeester over het jaar 2011
2010 H De baten bedroegen De lasten bedroegen Voordelig saldo
2012 H 17.818,03 15.992,96 1.825,07
Toelichting resultatenrekening
Rekening van baten en lasten over 2011 2010 H Baten Contributies Opbrengst Stadsgidsen (netto) Bijdrage gevelsteen Giften Opbrengst loterij Saldo jubileumweek Interest Winst op verkopen Diversen Totaal baten
23.001,18 18.462,79 4.538,39
begroting 2011 H 21.500,00 22.800,00 -1.300,00
15.011,48 775,80 0,00 546,20 3.000,00 1.310,04 1.394,45 963,21 0,00 23.001,18
Lasten Bankkosten 247,01 Bureaukosten (porti, kopieĂŤn, kantoorartikelen) 2.724,33 Drukkosten jaarboek 5.356,91 Drukkosten enveloppen 0,00 Werkgroepen 0,00 Assurantie 707,43 Donatie Stg Museum de Speeltoren 3.177,00 Toevoeging Fonds Stadsgidsen 775,80 Toevoeging Nieuwbouw Museum 4.310,04 Lidmaatschappen andere ver. en KvK 110,14 Website 47,95 Ledenactiviteiten 757,58 Vergaderkosten, lief en leed 248,60 Totaal lasten 18.462,79
begroting 2011 H 14.500,00 5.000,00 0,00 0,00 0,00 0,00 500,00 1.500,00 0,00 21.500,00
2011 H 15.195,50 463,54 0,00 74,01 0,00 0,00 1.088,12 996,86 0,00 17.818,03
Er zijn minder giften specifiek voor de Ver. Oud Monnickendam gegeven, omdat de meeste giften voor het museum bestemd waren De verkopen zijn aanzienlijk gestegen door de verkoop in het informatiepunt. Dit is niet in de rekening te zien omdat we ook een bedrag van ruim H 2.000 besteed hebben aan de aankoop van nieuwe gevelsteentjes. Onder bureaukosten vallen ook de mailings aan de leden, inclusief de porti daarvoor. De werkgroepen oral history en boekenuitgaven maakten in 2011 kosten. De vergaderkosten zijn in 2011 hoog omdat, betaald, uitgeweken moest worden naar het informatiepunt. Ook de vergaderkosten van het museum heeft de VOM dit jaar betaald, omdat wij anders altijd gratis in het museum zaten.
Balans per 31 december 2011 0,00
243,63
4.650,00 5.650,00 0,00 1.000,00 1.000,00 3.000,00 5.000,00 0,00 250,00 500,00 750,00 1.000,00 22.800,00
2.825,14 5.961,82 685,00 520,00 747,92 3.176,46 463,54 0,00 160,64 94,27 235,29 879,25 15.992,96
Voorraden Vorderingen Lening aan Museum Banksaldo Stadsgidsen Banksaldo Vrienden van het Museum Kas en Bank
Vermogen Resultaat 2010/2011 Lening aan Museum de Speeltoren, reservering Fonds aankopen Museum de Speeltoren Rekening Courant Museum de Speeltoren
31-12-2010 H 1,00 1.907,23 0,00 17.662,47 0,00 117.863,50 137.434,20
31-12-2011 H 2.434,18 1.498,83 59.000,00 18.126,01 2.020,42 49.335,81 132.415,25
22.690,21 4.538,39 59.000,00 21.091,29 9.460,83
86.228,60 1.825,07 0,00 18.967,66 5.187,49 ›
18
19
14
15
verslag van de penningmeester over het jaar 2011
› Vrienden van het Museum, saldo Fonds Stadsgidsen Vooruitontvangen gelden Schulden
31-12-2010 H _ 17.662,47 0,00 2.991,01 137.434,20
31-12-2011 H 2.020,42 18.126,01 60,00 0,00 132.415,25
2010
2011
Toelichting op de balans per 31 december 2011 Voorraden In 2011 zijn 5 beeldjes gekocht die zullen worden gebruikt als prijs ‘De Monnick’ per 2012 Vorderingen Interest Vooruitbetaalde assurantie premie
31-12-2010 H
31-12-2011 H
1.465,52 - 1.465,52 1.310,04 3.000,00 4.992,00 158,79 9.460,83
9.460,83 685,00 176,46 2.800,55 -8.000,00 64,65 5.187,49
75,00 0,00 2.916,01 2.991,01
0,00 60,00 0,00 60,00
Rekening Courant Museum de Speeltoren Per 1 januari 2010/2011 bedroeg dit fonds Museum betaald voor VOM (2011) VOM nog te betalen aan Museum (2011) Bij: opbrengst loterij Bijgeboekt aan giften e.d. Bijgeboekt aan rente Het fondsvermogen per 31 december 2010/2011 Schulden Vooruitbetaalde contributies Excursies, incl. vooruitontvangen bijdragen Stichting Museum de Speeltoren
1.907,23 0,00 1.907,23
1.389,14 109,69 1.498,83
Begroting 2012 Rekening van baten en lasten
Kas en bank Kas ING Rabobank Rabobank spaarrekening
Vermogen Per 1 januari 2010/2011 bedroeg dit fonds Af/Bij: lening Museum de Speeltoren Bijgeboekt het voordelig/nadelig saldo Het vermogen per 31 december 2010/2011 Fonds aankopen Museum de Speeltoren Per 1 januari 2010/2011 bedroeg dit fonds Aanschaffingen Bijgeboekt aan rente Het fondsvermogen per 31 december 2010/2011
2011 27,50 1.314,72 5.313,18 111.208,10 117.863,50
33,80 724,36 1.962,32 46.615,33 49.335,81
81.690,21 - 59.000,00 4.538,39 27.228,60
27.228,60 59.000,00 1.825,07 88.053,67
20.737,30 0,00 353,99 21.091,29
21.091,29 2.360,00 236,37 18.967,66
H Baten Contributies Netto opbrengst Stadsgidsen Interest Winst op verkopen Totaal baten Lasten Algemene kosten, zoals drukwerk, porti, kosten ledenvergadering, lezingen enz. Drukwerk jaarboek Bankkosten Kosten werkgroepen Kosten vertegenwoordigingen Verzekering premies Kosten website Toevoeging aan fonds Stadsgidsen
2012 H
14.500,00 5.000,00 500,00 1.500,00 21.500,00
15.000,00 500,00 500,00 1.500,00 17.500,00
4.650,00 5.650,00 0,00 1.000,00 250,00 1.000,00 1500,00 5.000,00
4.000,00 6.000,00 250,00 500,00 200,00 750,00 100,00 500,00 ›
20
21
16
17
Kosten werkgroepen 1.000,00 500,00 Kosten vertegenwoordigingen 250,00 200,00 Verzekering premies 1.000,00 750,00 1500,00 100,00 ›Kosten website 2011 2012 Toevoeging aan fonds Stadsgidsen 500,00 H 5.000,00 H Ledenactiviteiten 750,00 250,00 Algemene kosten, zoals drukwerk, porti, Bijdrage aan informatiekantoor (VVV) 1.000,00 200,00 kosten ledenvergadering, lezingen enz. 4.650,00 4.000,00 Bijdrage injaarboek exploitatie Museum de Speeltoren 3.000,00 5.000,00 Drukwerk 5.650,00 6.000,00 Totaal lasten 22.800,00 17.750,00 Bankkosten 0,00 250,00 Kosten werkgroepen 1.000,00 500,00 De baten worden begroot op 21.500,00 17.500,00 Kosten vertegenwoordigingen 250,00 200,00 De lasten worden begroot op 22.800,00 17.750,00 Verzekering premies 1.000,00 750,00 Begroot nadelig/voordelig saldo - 1.300,00 -250,00 Kosten website 1500,00 100,00 Toevoeging aan fonds Stadsgidsen 5.000,00 500,00 Ledenactiviteiten 750,00 250,00 Toelichting begroting 2012 Bijdrage aan informatiekantoor (VVV) 1.000,00 200,00 De stadsgidsen zullen voortaan exploitatieoverschot grotendeels gebruiken Bijdrage in exploitatie Museumhun de Speeltoren 3.000,00 5.000,00 aan ietslasten duurzaams. Totaal 22.800,00 17.750,00 Omdat er aan voorraad is aan papier en postzegels, zullen de kantoorkosten lager zijn.worden begroot op De baten 21.500,00 17.500,00 zijn in 2012op voor het eerst opgevoerd om een beter inzicht te De bankkosten lasten worden begroot 22.800,00 17.750,00 krijgen in deze kosten. Begroot nadelig/voordelig saldo - 1.300,00 -250,00 De bijdrage aan het VVV kantoor betreft de vergaderkosten van VOM en museum. Waarschijnlijk in mei 2012 zullen de vergaderingen weer, gratis, Toelichting 2012 plaatsvinden begroting in het museum. bijdrage aanzullen het museum wordt 2012 verhoogd, omdat de VOMgebruiken een De stadsgidsen voortaan hunper exploitatieoverschot grotendeels beheervergoeding betaalt aan het museum voor de collectie, en het beheren aan iets duurzaams. daarvanerinaan hetvoorraad nieuwe museum tijdrovender wordtzullen en er meer uitgaven zullen Omdat is aan papier en postzegels, de kantoorkosten zijn voor lager zijn.tentoonstellen van de collectie. De bankkosten zijn in 2012 voor het eerst opgevoerd om een beter inzicht te krijgen in deze kosten. De bijdrage aan het VVV kantoor betreft de vergaderkosten van VOM en museum. Waarschijnlijk in mei 2012 zullen de vergaderingen weer, gratis, plaatsvinden in het museum. De bijdrage aan het museum wordt per 2012 verhoogd, omdat de VOM een beheervergoeding betaalt aan het museum voor de collectie, en het beheren daarvan in het nieuwe museum tijdrovender wordt en er meer uitgaven zullen zijn voor tentoonstellen van de collectie.
22
Verslag algemene ledenvergadering 8 juni 2011 Aanwezig: 5 bestuursleden en 25 leden Afwezig met bericht: Anne Feenstra, Wim van Zaanen, Wiea Klok, Nard Jansen, Albert Mol, Ton Meijer en Klaas Roos
1. Opening Voorzitter Jan Konijn heet iedereen van harte welkom op deze 61e jaarvergadering in het bestaan van de Vereniging Oud Monnickendam. Aangezien er afgelopen jaar geen bijzondere activiteiten of festiviteiten waren, zullen dit keer slechts de standaard agendapunten aan de orde komen. Jan Konijn hoopt dat het toch een positieve vergadering wordt. 2. Goedkeuring van de notulen van de jaarvergadering d.d. 9 juni 2010 Er zijn geen opmerking en de notulen worden goedgekeurd. 3. Mededelingen van het bestuur Helaas zijn de bestuursleden Klaas Roos en Ton Meijer wegens omstandigheden niet aanwezig bij deze vergadering. Ook voorzitter van de Stichting Museum de Speeltoren, Frans Fontaine, moet verstek laten gaan. Bertien van der Kolk zal namens hem het woord doen. Het bestuur is van plan een jaarlijkse prijs te gaan uitreiken aan een persoon of een instantie die in hun ogen een bijzondere prestatie heeft geleverd. Er zijn veel historische verenigingen in Nederland die een dergelijk prijs uitreiken, denk aan Edam met ‘het gele steentje’. Het wordt een prijs die zeer aantrekkelijk wordt om te winnen. 4. Jaarverslag van de vereniging Oud Monnickendam over de activiteiten in 2010 Jan Konijn meldt dat er helaas een paar foutjes in het jaarverslag zijn geslopen. Naar aanleiding van de zinsnede in het jaarverslag dat het Toeristisch Informatie Punt (TIP) gevestigd op Zuideinde 2, te zijner tijd naar het nieuwe museum zal verhuizen, heeft Nard Jansen een brief aan het bestuur geschreven. In de eerstvolgende ledenbrief zullen de correcties worden opgenomen.
23
Verslag algemene ledenvergadering
Er zijn nu geen opmerkingen van de leden over het jaarverslag. Wel is er de vraag wanneer het straatnamenboek wordt gepubliceerd. Antwoord: Het streven is april 2012. 5. Financieel verslag over het kalenderjaar 2010 en goedkeuring van het budget 2011 Penningmeester Bertien van der Kolk meldt dat het voor de penningmeester een zeer prettig jaar is geweest en dat het met een positief saldo is afgesloten. Dit is volgens Bertien vooral te danken aan de belangeloze inzet van de vele vrijwilligers tijdens de jubileumweek. Het bestuur van de VOM had zich garant gesteld voor de kosten van de jubileumweek maar is hier dus positief uitgesprongen. Voor dit overschot zal een bestemming worden gezocht, waarschijnlijk voor het nieuwe museum. De contributie zal komend jaar niet worden verhoogd. Wel zou het erg prettig zijn als alle leden hun uiterste best zouden doen, nieuwe leden aan te brengen want door verhuizing en overlijden verliest de vereniging elk jaar plusminus 25 leden. Suggestie van mw. de Vries-Wijchers: Het zou goed zijn als wanbetalers in een eerder stadium zouden worden aangesproken dan nu het geval is. Bertien van der Kolk neemt dit ter harte.
ment te produceren waarin de relaties tussen de verschillende stichtingen en werkgroepen met de VOM helder worden omschreven, inclusief de onderlinge rechten en plichten. De bedoeling van het document is dat er beter wordt samengewerkt en gecommuniceerd tussen de partijen onderling. Aan dit convenant zullen de betrokken partijen zich allen moeten committeren. De partijen behouden uiteraard hun eigen identiteit en de jaarverslagen zullen opgenomen worden in het jaarboek. 7. Benoeming nieuwe kascommissie De kascommissie zal volgend jaar worden vertegenwoordigd door de heren Jaap Boon en Martin Visser. Als reserve-lid zal Johan Mengers optreden. 8. Verkiezing/samenstelling bestuur Aftredend zijn dit jaar de heren Ton Meijer, Ed Willms en mevrouw Bertien van der Kolk. Zij stellen zich alledrie herkiesbaar voor een nieuwe termijn. Mevrouw Lise Schokking wil haar bestuursfunctie beëindigen. Dit heeft te maken met haar gezondheid. Jan Konijn bedankt Lise Schokking , die vanaf 2003 bestuurslid was, namens iedereen van harte voor haar tomeloze inzet voor de vereniging en met name voor haar inspanningen betreffende de productie van het jaarboek, waarvoor ze heel veel werk verrichtte. Ondanks het feit dat Lise Schokking nu aftreedt, wil ze graag haar steentje blijven bijdragen voor de jaarboekproductie.
Bertien van der Kolk meldt verder dat de kosten voor de productie van de reeds door Jan Konijn aangehaalde prijs ‘de Monnick’, een bronzen beeld, nog niet in de begroting is opgenomen, en vraagt hiervoor toestemming van de leden. Met de productie van vijf beelden is een bedrag van H 2000,- gemoeid. De leden gaan hiermee akkoord. Jan meldt nog dat de gevelsteen-koelkastmagneten zullen worden vernieuwd en dat er ook een nieuwe serie zal worden geproduceerd.
Voor de vacante functie in het bestuur heeft zich Frans Ronchetti zich aangemeld als mogelijke kandidaat en hij wordt bij deze door het bestuur voorgedragen. Frans Ronchetti kon helaas vanavond niet bij de vergadering aanwezig zijn en daarom leest Jan Konijn diens motivatie voor.
Het financiële verslag en de begroting worden door de leden goedgekeurd.
De benoeming van Frans Ronchetti en de herbenoeming van Bertien van der Kolk, Ed Willms en Ton Meijer wordt door de leden goedgekeurd en met een applaus bezegeld.
6. Verslag van de commissie van onderzoek van de rekening en verantwoording (kascommissie) De heren Jan Meijer en Jaap Boon vertegenwoordigden dit jaar de kascommissie en hebben de financiële overzichten van de penningmeester gecontroleerd en in orde bevonden. De commissie adviseert daarom décharge te verlenen. Lise Schokking merkt op dat zij graag zou zien dat de financiële verantwoordingen van de verschillende stichtingen en werkgroepen die aan de VOM zijn gelieerd, apart worden beoordeeld. Jan Konijn merkt naar aanleiding van deze opmerking op dat er een werkgroep ‘De VOM en haar dochters’ bezig is een docu24
9. Stand van zaken nieuwbouw waterlandsmuseum de Speeltoren Bertien van de Kolk doet namens Frans Fontaine het woord. Zij meldt dat er eind 2010 een belangrijke doorbraak is geforceerd inzake de nieuwbouw van het museum. Eind september 2010 ging de gemeenteraad akkoord met een financiële garantie en op 1 december 2010 volgde hierop nog het verlossende telefoontje van Gedeputeerde Staten voor de co-financiering. Hiermee was de weg vrij om in volle vaart aan de slag te gaan. Er is een bouwcommissie ingesteld die volgens gemeentelijke regels een onderhandse aanbesteding heeft uitgeschreven en een aan25
Verslag algemene ledenvergadering
tal gesloten offertes heeft ontvangen. De gunning is, na gedegen overleg, verleend aan bedrijf Leguit en Roos en inmiddels is de eerste paal geslagen! De omwonenden worden geïnformeerd over de mogelijke overlast die de bouw met zich meebrengt. Er loopt nog een discussie met één buur over de uitvoering van de bouw. Voor de inrichting van het museum zijn vier werkgroepen ingesteld die elk een ruimte gaan inrichten. Het betreft ruimtes voor: de Waterlandse natuur, De Waterlandse geschiedenis, Moderne Kunst, en het zichtbaar maken van het carillon, o.a. door middel van webcams. Er is ook een werkgroep educatie opgericht die activiteiten voor de jeugd gaat organiseren. De financiën voor de bouw zijn dus rond maar voor de inrichting is nog H 200.000,nodig. Om dit gat te dichten zal de promotiecommissie verschillende donateursacties gaan organiseren, zowel voor Monnickendammers als niet-Monnickendammers. Vragen uit de zaal: Hoeveel suppoosten komen er in het museum? Antwoord: Er zullen circa 25 vrijwillige suppoosten in het museum gaan werken. Komt er een aparte ruimte voor archeologische vondsten? Antwoord: Hiervoor en ook voor activiteiten van de werkgroep archeologie zal in het museum ruimte zijn. Verhuist het Toeristisch Informatiepunt naar het museum? Antwoord: Tenzij de Stichting Promotie Waterland zelf naar het museum wil verhuizen, blijft TIP op het Zuideinde 2 gehuisvest. Hoeveel inschrijvingen waren er voor de onderhandse aanbesteding? Antwoord: er waren drie inschrijvingen. Wordt de gevelsteen van de Noordeinderpoort teruggeplaatst op het nieuwe museum? Antwoord: dit zal in de bouwcommissie worden besproken.
Vraag: Heeft de samenvoeging van de Commissie Stads- en Dorpsbeheer met de Commissie Kring Waterland (CKW) negatieve consequenties voor de controle op de verbouwactiviteiten in Monnickendam? Antwoord: De vertegenwoordiger van de VOM in deze commissie, de heer Lodewijk Duymaer van Twist, zal de zaken alert blijven volgen. Het mankeert bij de gemeente vaak nog aan toezicht en handhaving betreffende de verbouwactiviteiten. Vraag: Is er op het Weezenland onder ‘Plan Klok’ een schuilkelder gevonden? Antwoord: hierover is bij het bestuur niets bekend. Misschien kan dit aan Dolf Sluiters worden gevraagd. _ pauze _ Na de pauze geeft secretaris Vincent Keesmaat een presentatie, met beeld en geluid over de website van de vereniging Oud Monnickendam. Hij toont o.a. een aantal afbeeldingen op de zeer uitgebreide beeldbank en laat zien dat via het archief de meeste artikelen die in de jaarboeken hebben gestaan, via een simpele zoekopdracht opvraagbaar zijn. Mede dankzij het digitaliseren van de artikelen door Cees Lagrand is dit mogelijk geworden. Verder kan men filmpjes ‘uit de oude doos’ bekijken over verschillende onderwerpen, bv. de stoomtram en is het klokkenspel van de Speeltoren te beluisteren. Verder zijn er heel veel links te vinden, en uiteraard ook naar de websites van de aan de VOM gelieerde stichtingen en werkgroepen. Tevens publiceert het bestuur al haar brieven aan de gemeente op de website. Zo wil het bestuur met de website zorgen voor een goede presentatie van de vereniging en tevens informatie geven aan de leden over de vele activiteiten.
10. Rondvraag Vraag: Hoe staat het met het overleg met de gemeente over het verkeerscirculatieplan zoals door het VOM-bestuur opgesteld? Antwoord: Dit overleg loopt, maar niet zo voorspoedig als was gehoopt. Er is één keer per half jaar een overleg. De gemeente lijkt zich te willen concentreren op het creëren van meer parkeerplekken maar niet op het meer autoluw maken van de binnenstad. De Schapenwei is door de gemeenteraad voorlopig afgewezen als mogelijke plek waar een parkeerplaats kan worden aangelegd. De rijrichting blijft voorlopig ook hetzelfde. Er loopt een discussie om de markt te verplaatsen naar het havengebied. Vraag: Komt er een publicatie over het archeologisch onderzoek bij de Speeltoren? Antwoord: Dit is nog niet bekend. 26
27
Jaarverslag stadsgidsen 2011
Jaarverslag stadsgidsen 2011
Het jaar 2011 was een goed jaar voor de stadsgidsen. Ondanks de regenachtige zomer hebben we een groot aantal rondleidingen verzorgd. Ook dit jaar begonnen we weer met een drietal bijscholingsavonden in de Kosterij van de Grote Kerk. In januari bekeken we op verzoek, zeer nostalgisch, de in de jaren ’70 in Monnickendam opgenomen sinterklaasfilm ‘Een huis voor Annabel’. In februari beantwoordden we 30 vragen over benamingen in Monnickendam en in maart 30 algemene vragen. Op de jaarvergadering van 2011 in december bespraken we de invulling van de avonden in 2012. Anne Lagrand en Harry Voogel zetten zich in voor de opleiding van de nieuwe stadsgidsen. Door omstandigheden zijn er een paar cursisten afgevallen en zijn er op dit moment 10 deelnemers. In april 2012 hopen we de cursus af te ronden. Van de folder die we in 2009 lieten maken in een oplage van 3000 exemplaren, lieten we er in 2011 nog 1000 exemplaren bijdrukken. Ze werden verspreid in Monnickendam en omringende gemeenten, en op verzoek toegestuurd. De gratis vrijdagavondwandeling stond ook dit jaar wekelijks in de evenementenkalender en we hadden het hele jaar door elke week een kleine advertentie in Prettig Weekend. Ook in de andere huis-aan-huisbladen stonden we een aantal keren met een wervend stukje. We kregen dit jaar weer veel aanmeldingen via de website van de VOM www.oudmonnickendam.nl/stadsgidsen en via rondleidingenAoudmonnickendam.nl. Verder kregen we aanmeldingen via www.gilde-nederland.nl waar 28
we bij aangesloten zijn, en via ons nieuwe Toeristische Info Punt op de Middendam www.vvv-waterland.nl. We werkten op verzoek van de Gemeente Waterland en het Toeristisch Informatiepunt mee aan een virtuele toer door Monnickendam van Bureau Toerisme Laag Holland, dat het toerisme in Waterland/Purmerend/Zeevang bevordert. Ze ontwerpen de zogeheten Laaglanders, dat zijn allerlei arrangementen en aanbiedingen voor een dagje uit, zie www.laagholland.com . Verder werkten we het afgelopen jaar mee aan de monumentendag. Joop Klaver en Pieter Stegeman bezochten in het voorjaar een jubileumdag van het Gilde in Rotterdam en kregen daar een rondleiding en maakten een boottocht door de havens. Rini de Weijze bezocht de vergadering van de provincie Noord-Holland in Alkmaar. De landelijke dag van de Wandelgilden werd dit jaar in Deventer gehouden en werd bezocht door Rini de Weijze en Joop Klaver. Het is interessant en nuttig te horen hoe stadsgidsen in andere plaatsen vorm geven aan hun werk. Monnickendam trekt verhoudingsgewijs veel bezoekers. We hadden dit jaar 1624 bezoekers. Hieronder, op verzoek van het Steunpunt en het Museum, een rondleiding aan een paar groepen studenten die onderzoek deden en doen in Monnickendam en rondleidingen bij de heropening van de Grote Kerk . De aanvragen voor een rondleiding werden, evenals in voorafgaande jaren, vooral in de maanden mei, juni, juli, september en oktober gedaan maar liepen dit jaar langer door dan in voorgaande jaren. Om een indruk te geven: we ontvingen in het voorjaar de Roverclub, waarbij oude auto’s uit heel Europa te zien waren met hun eigenaars, en we een rondleiding gaven in diverse talen. We hadden een paar uitstapjes van bedrijven, die een stadswandeling combineerden met een boottocht van Waterland Recreatie. Verder veel bedrijfsuitjes, familie-uitstapjes, vriendengroepen, reünies, twee grote groepen Duitstalige toeristen, een groep die alle historische kerken van Nederland bezoekt, een kerkelijk werker uit Drachten die een sponsortocht maakte langs alle Grote Kerken van Nederland om geld te verzamelen voor de kerk in Drachten, de geheel gesluierde vrouw van de Saoedische minister van onderwijs, Het Historisch Genootschap Middenbeemster, Vluchtelingenwerk. De vrijdagavonden in de maanden mei tot en met september, waarop iedereen gratis vanaf half acht vanaf de Speeltoren met een gids een wandeling kan maken, werden als vanouds goed bezocht. Omdat de eerste vrijdag van mei in 2012 op 29
4 mei valt, starten we het komende seizoen op 11 mei met onze vrijdagavondwandeling. We zijn bezig ons te oriënteren op de rondleidingen van 2012. We leverden een financiële bijdrage van 2500 euro aan het Speeltorenmuseum om een Aartsengel te worden. We hopen in het nieuwe jaar meer inzicht te krijgen in het Klokkenproject van de kosterij van de Grote Kerk waaraan we onze financiële medewerking hebben toegezegd. In november maakten we ons jaarlijkse gidsenuitstapje, niet ver van huis dit keer: we gingen naar Broek in Waterland. Hier werden we enthousiast ontvangen en de Broekers bezorgden ons een leuke middag. In het voorjaar van 2012 hebben we hen uitgenodigd voor een tegenbezoek. Ik wil ermee afsluiten alle gidsen te bedanken voor hun inzet in 2011 en met een uitnodiging aan alle (nieuwe) leden van de Vereniging Oud Monnickendam die nog nooit een stadswandeling maakten: loop in 2012 op vrijdagavond tussen begin mei en eind september eens met ons mee! Greetje de Haan-Rundervoort (voorzitter stadsgidsen) december 2011
Financieel verslag Stadsgidsen december 2010 tot december 2011 Beginsaldi Financieel verslag Stadsgidsen december 2010 tot december 2011 Rabobank deposito H 14.000,00 Bedrijfstelerekening H 2.271,65 Beginsaldi Rabo Verenigingsrekening H H 1.297,00 Rabobank deposito 14.000,00 Kas Bedrijfstelerekening H H 95,82 2.271,65 Totaal beginsaldo december 2010 H 17.664,47 Rabo Verenigingsrekening H 1.297,00 Kas H 95,82 inkomsten Totaal beginsaldo december 2010 H 17.664,47uitgaven Kosten Rabobank H 16,62 Adv. Prettig weekend 28,56 inkomsten H uitgaven RiniKosten de Weyze H H 75,05 Rabobank 16,62 Herman van Elteren onkosten Adv. Prettig weekend H 28,56 steen Gruttersteeg H H 230,00 Rini de Weyze 75,05 weeshuis H 119,70› Herman van Elteren onkosten Stichting Philadelphia Greetje deGruttersteeg Haan onkosten 2011 H H 75,00 steen 230,00 Bankkosten H 0,30 Stichting Philadelphia weeshuis H 119,70 30 Gilde Nederland H H 140,00 Greetje de Haan onkosten 2011 75,00 Adv.Bankkosten Prettig weekend H H 24,990,30
Kosten Rabobank Rabo Verenigingsrekening H 1.297,00 Adv. Prettig weekend Kas H 95,82 Rini debeginsaldo Weyze Totaal december 2010 H 17.664,47 ›Herman van Elteren onkosten steen Gruttersteeg inkomsten Stichting Philadelphia weeshuis Kosten Rabobank Greetje de Haan onkosten 2011 Adv. Prettig weekend Bankkosten Rini de Weyze Gilde Nederland Herman van Elteren onkosten Adv. weekend steenPrettig Gruttersteeg Vergaderingen Grote Kerk Stichting Philadelphia weeshuis De Zwaan stadsgidsen Greetje de nieuwe Haan onkosten 2011 Onkosten Rini Bankkosten Kosten Rini Gilde Nederland Adv. Prettig weekend Kosten Rabobank Vergaderingen Grote Kerk Kosten Rabobank De Zwaan nieuwe stadsgidsen Drukken folders Onkosten Rini Ditems group Adv. Prettig Kosten Rini Weekend Adv. Prettig weekend Reiskosten naar gilde Deventer Kosten Rabobank Adv. Prettig weekend Kosten Rabobank Witte Swaen uitjeDitems group Drukken folders BroekPrettig in Waterland Adv. Weekend Bankkosten Adv. Prettig weekend Grote Kerk naar vergaderingen Reiskosten gilde Deventer Museum de Speeltoren Adv. Prettig weekend + bedr. Telerek. H 401,95 Rente Swaen Depositorekening Witte uitje Rondleidingen H 4.063,00 Broek Waterland Giften H H 738,60 + bedr.in Telerek. 401,95 Bankkosten Totalen H H 5.203,55 Rondleidingen 4.063,00H Grote GiftenKerk vergaderingen H 738,60 29 Saldo Museum Totalen de Speeltoren H 5.203,55H Rente Depositorekening Eindsaldi Saldo Rabobank deposito H 14.000,00 Bedrijfstelerekening H 2.673,60 Eindsaldi 29 Rabo Verenigingsrekening H H 1.097,09 Rabobank deposito 14.000,00 Kas Bedrijfstelerekening H H 247,32 2.673,60 NogRabo te ontvangen H H 108,00 Verenigingsrekening 1.097,09 Totaal Kaseindsaldo december 2011 H 18.126,01 H 247,32 Nog te ontvangen H 108,00 Totaal eindsaldo december 2011 H 18.126,01
H 16,62 slag stadsgidsen HJ a a r v e r28,56 H 75,05
2011
H 230,00 uitgaven H 119,70 16,62 H 75,00 28,56 H 0,30 75,05 H 140,00 H 24,99 230,00 H 455,00 119,70 H 22,00 75,00 H 11,10 0,30 H 10,00 140,00 34,81 H 24,99 17,60 H 455,00 19,26 H 22,00 H 661,44 11,10 H 34,81 10,00 H 23,21 34,81 H 47,00 17,60 H 30,94 19,26 H 661,44 38,00 H 34,81 18,62 H 23,21 108,00 H 47,00 H 2.500,00 30,94 H 38,00 H 18,62 4.742,01 H 108,00 H 461,54 2.500,00 4.742,01 H
461,54
31
Jaarverslag 2011 Waterlandsmuseum de Speeltoren
Jaarverslag 2011 Waterlandsmuseum de Speeltoren
Het was een bijzonder jaar voor museum De Speeltoren, laten we dat voorop stellen. Een jaar waarin we ook steevast het woord Waterland aan onze naam toegevoegd hebben. Een toevoeging omdat het nieuwe museum over meer dan alleen Monnickendam zal gaan. Het jaar begon met de verhuizing van de collectie. Een verhuizing die we ook aangrepen om orde op zaken te stellen. Uit hoeken en gaten kwamen collectiestukken die soms nog geen nummer hadden of nooit gefotografeerd waren. Zorgvuldig werd alles geregistreerd, verpakt en in genummerde dozen opgeborgen. Kwetsbare collecties werden kosteloos door Kortmann Artpackers en Shippers gehaald en opgeslagen. Minder kwetsbare collecties gingen, ook zonder kosten, naar CJ Hendriks Veembedrijven en een klein deel naar het Tropenmuseum waar het eerst in vriescellen tegen houtluis behandeld werd. Dit alles als genereuze en collegiale sponsoring. De aanbesteding van het bouwproject was onderhands, drie aannemers uit de regio waaronder uiteraard ook Leguit en Roos. Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen, vroegen we in de beoordelingscommissie een vertegenwoordiger van de gemeente, Peter Scheuldermann, een onafhankelijke bouwkundige en Hepko Wink, een Monnickendammer met een topfunctie en onomstreden reputatie bij de gemeente Amsterdam om de gesloten enveloppen en de berekeningen te beoordelen. Leguit en Roos kwam als laagste uit de bus. En natuurlijk waren we daar heel blij mee, gezien de goede relaties. Het was een uitslag waar we op gehoopt hadden, daar kunnen we eerlijk in zijn. Juist daarom was een zuivere en controleerbare procesgang zo belangrijk, dus ‘honi soit qui mal y pense’. Op 21 februari verrichtte onze waarnemend burgemeester Cornelis Mooij de eerste sloophandeling en kon het grote werk beginnen. Na de sloop ontstond er vertraging omdat er plotseling nieuwe inzichten in het delicate proces van de torenfundering waren. Uiteindelijk werd door de gemeente voor een ander dan gepland systeem gekozen waardoor ook de museumfundering aangepast moest 32
worden. De onvoorziene meerkosten werden door de gemeente elegant afgehandeld. Daarna is de bouw eigenlijk zeer voorspoedig gegaan. Herman van Elteren maakte in overleg met de architect Bosch van Drakestein en Klaas Roos de modellen voor de ornamenten in de Vingboonsgevel; Ornamenten die in China verder uitgehakt worden. Natuurlijk waren er kleine problemen, een foutje in een tekening, een noodzakelijke bouwkundige aanpassing, maar alles bleek oplosbaar. Zo kon Dick Oosterveld op 23 september de eerste steen leggen voor het pand Middendam. Paul Stoffels mocht dat op 18 november doen voor het pand Noordeinde. Beiden werden tot erevoorzitters van het nieuwe museum benoemd, een genoegen dat Dick toch nog enige tijd heeft mogen smaken voor zijn overlijden begin 2012. Helaas heeft er vrijwel het hele jaar een onaangenaam conflict met de eigenaar van een buurpand gespeeld met steeds terugkerende beschuldigingen dat er op zijn grond gebouwd werd, niettegenstaande de uitslagen van de kadastrale metingen. Een conflict waarbij bouwstops werden aangevraagd en advocaten ultimatums stelden zowel aan ons als aan de gemeente. Aan het eind van 2011 lijkt één en ander in een voor ons rustiger vaarwater gekomen te zijn. Bouwstops werden afgewezen en zo kon het gebeuren dat rond Kerst 2011 al de eerste oplevering van het casco kon plaatsvinden. Nog voor het einde van het jaar waren de binnenschilders al bezig, en werkten de lift en de verwarming. We konden zo de eerste rondleidingen voor genodigden organiseren. Een waar record in museumland! Grote broers zoals het Stedelijk en het Rijks kunnen jaloers op ons zijn! De eerste indrukken van onze gasten waren allemaal zeer positief. De grootte van het pand maar ook de fraaie trappartij langs de torenmuur en de doorgang naar het speelmechaniek oogstten grote bewondering. De ruime opzet van de bovenverdieping deed ons besluiten om de zolderverdieping van de Middendam een nieuwe bestemming te geven, we maken er nu een speciaal juniormuseum voor kinderen van 4-12 jaar van; de ‘KID/T´s zaal’. Uiteraard was 2011 ook het jaar waarin we de laatste gaten (200.000 H) in de begroting moesten dichten. Dat was ook zo gepland want donateuracties binnen Waterland, met name binnen Monnickendam, leken ons alleen succesvol te kunnen zijn als de bevolking ook echt zou zien dat het gebouw er daadwerkelijk komt. Onze eerste sponsorbrief zette wat te hoog in en richtte zich meteen al op goede gevers (‘torenengelen’) die wel 1000 H zouden willen storten. Later zijn we door schade en schande wijs en ook wat discreter in onze acties geworden. Dat heeft ons geen windeieren gelegd. In 2011 kregen we uiteindelijk 6 aartsengelen (2500 H), 19 engelen (1000 H) , 21 torenridders (500H) en 79 steunpilaren (100 H). Daarnaast 33
Jaarverslag 2011 Waterlandsmuseum de Speeltoren
waren er veel creatieve acties als ´draag een steentje bij ´, buitenlandse valuta en gulden acties en de beschreven dakpannen. Ze brachten geld op maar zorgden ook voor publiciteit, voor reuring en vooral voor goodwill. Al die acties hebben veel werk gekost; Bertien van der Kolk, Take Dammen maar ook Klaas Roos en vele vrijwillige standwerkers hebben hard gewerkt om onze droom waar te maken. Ik heb er goede herinneringen aan, standwerken maakte ook in mij een luidruchtige marktkoopman los. Mensen die voorheen geen idee hadden wat er rondom de toren gebeurde, werden zo mee gezogen in ons onstuitbare enthousiasme. Zelfs de kritische aarzeling bij velen over het ´gele´ steentje en het ontwerp voor de Middendam ging over in een milde bewondering: ‘toch wel mooi’! Het totale bedrag dat aan giften binnengekomen was, bedroeg eind 2011 net iets meer dan H 100.000. De helft van het totale begrote tekort hadden we dus binnengehaald! Tegen het einde van 2011 begon ook het inhoudelijke werk meer aandacht te krijgen. De groep vrijwilligers die het museum inhoudelijk vorm moet gaan geven groeide. Er werden werkgroepen per zaal geformeerd; Water en Land, hedendaagse kunst, historie, KID/t´s en toren/ carillon. De gehele collectie werd in subthema´s opgedeeld en met foto´s op cd-roms gezet voor de werkgroepleden. En daarmee werd de basis gelegd voor het vele werk dat ons in 2012 nog rest want zoals onze laatste campagneslogan luidt: ‘Een kaal gebouw maakt nog geen museum’! Frans Fontaine Voorzitter Waterlandsmuseum de Speeltoren
St. Museum de Speeltoren Frans Fontaine voorzitter Bart Kuilman secretaris Bertien van der Kolk penningmeester leden: Paul van ’t Hof Louis Ponsioen Frans Ronchetti Garrelt Bont Nelleke Persoons Arjan Ouwehand 34
St. Beheer Waterlandsmuseum de Speeltoren Frans Fontaine voorzitter Bertien van der Kolk secretaris/penningmeester Klaas Roos lid Raad van Toezicht museum de Speeltoren Jan Konijn en Klaas Roos
Jaarrekening Stichting Beheer Waterlands Museum ‘de Speeltoren’ Inkomsten Gouwzeefonds Sponsors – algemeen – Gem. Waterland – Prov. Noord Holland – Particulieren Rente
2010 H
H
2011
11.015,26 37.000,00 0,00 50.000,00 5.101,00 0,00 103.116,26
0,00 10.350,00 659.663,16 110.000,00 8.386,00 80,40 788.479,56
Uitgaven Oprichtingskosten Stichting Voorbereidingskosten Leges Verhuiskosten Bankkosten Aannemer Architect Kosten buurpanden Gas/Licht/Water aansluitingen Diversen
511,55 36.357,85 0,00 617,88 3,18 0,00 0,00 0,00 0,00 56,04 37.546,50
0,00 0,00 11.565,08 174,71 10,36 615.000,00 6.400,00 5.042,00 670,00 723,19 639.585,34
Toevoeging aan vermogen
65.569,76
148.894,22 ›
35
Jaarverslag 2011 Waterlandsmuseum de Speeltoren
› Balanspositie Betaalrekening Lening Ver. Oud Monnickendam Nog te betalen Nog te ontvangen Spaarrekening Vermogen
2010 H
2011 H
66.014,20 0,00 - 444,44 0,00 0,00 65.569,76
1.070,13 - 59.000,00 0,00 54.313,45 218.080,40 214.463,98
Toelichting Het nog te ontvangen bedrag bestaat uit te ontvangen omzetbelasting (BTW). Van de toegezegde subsidie van de Prov. NH dient nog H 40.000 te worden ontvangen.
Jaarrekening 2011 exploitatie Waterlands Museum ‘de Speeltoren’ Inkomsten Gem. Waterland Ver. Oud Monnickendam Omroep Waterland Rente Sponsoren Giften via vrienden Stenenactie Dakpannenactie Buitenlandsgeldactie Kerstballenactie Uitgaven Gas/licht/water Belastingen Bankkosten Verzekeringen Lidmaatschappen Telefoon 36
H 250,00 3.117,46 845,68 963,98 19.350,00 63.790,31 5.438,00 4.070,00 2.497,59 505,50 100.828,52
993,25 619,96 135,81 141,11 415,67 241,40 ›
› Internet Alarm Huur Representatie Publiciteit KvK Diverse kosten Verhuiskosten Aanschaffingen
H 120,00 266,50 226,44 270,71 65,00 45,14 509,66 625,51 4.688,55 9.364,71
Toevoeging aan vermogen
91.463,81
Verloop vermogen Vermogen per 1/1/2011 Bij Af: vriendenrekening naar VOM Vermogen per 31/12/2011
12.668,00 91.463,81 - 2.020,42 102.111,39
Balanspositie Voorziening inventaris Vermogen Inventaris Voorraden Rabobank Spaarrekening R.C. VOM R.C. Beheer Vorderingen Totaal
2011 D H 1,00 1,00 6.008,58 118.072,34 5.187,49 1.903,98 131.174,39
C H 28.278,00 102.111,39
785,00
131.174,39
Toelichting De voorziening aankopen collectie is per 2011 samengevoegd met de voorziening inventaris. De R.C. VOM wordt verklaard bij de jaarrekening van de VOM. 37
Jaarverslag Commissie Stads- en Dorpsbeheer Gemeente Waterland 2011
Jaarverslag Commissie Stads- en Dorpsbeheer Gemeente Waterland 2011
gebouw duidelijk achter de voorgevelrooilijn geplaatst te worden en de gevel in hout opgetrokken. De indiener heeft de suggesties opgepakt en gekozen voor een stedelijke benadering. Tijdens de verdere uitwerking is het plan nog meermaals terug geweest in de commissie en werd op 13 september akkoord bevonden.
In 2011 heeft de commissie 66 plannen behandeld, waarvan 28 binnen de historische kern van Monnickendam. Dit is even veel als in het vorige jaar, maar de lijst was minder spectaculair: er werden relatief meer kleine plannen zoals dakramen, kozijnen e.d. ingediend. Daarnaast kwamen verschillende grotere plannen – zoals een ingrijpende verbouwing of het geheel vernieuwen van een woning – na het eerste of tweede overleg niet meer terug in de commissie. Mogelijk tekenen dat we in economisch moeilijker vaarwater zitten. Voor de ingediende plannen kon in de meeste gevallen (soms na meerdere zittingen) een positief advies afgegeven worden. In drie gevallen werden hieraan nog voorwaarden verbonden. Zes plannen waren niet akkoord, deels ook omdat het later in het jaar aan tijd ontbrak. Mogelijk komen deze volgend jaar nog een keer terug. Ook 2011 kende weer een paar interessante ontwikkelingen, hieronder volgen enkele plannen die in de commissie behandeld zijn. _ Weezenland 18 Het plan voor dit rijksmonument op de hoek van het Weezenland en de brug naar de Schoolstraat behelst de uitbreiding van de woning d.m.v. een bijgebouw, naast het hoofdgebouw aan de straat gelegen. Uit historisch onderzoek is gebleken, dat schuin achter het woonhuis in het verleden een schuur heeft gestaan. Het ingediende plan refereerde aan deze schuur door het gebouw in hout uit te voeren – echter met uitzondering van de gemetselde voorgevel aan de straat – en door een wat landelijke detaillering. Aangezien een dergelijke vermenging van stijlen atypisch is voor Monnickendam vroeg de commissie om een duidelijke keuze te maken tussen een stedelijke of een landelijke architectuur en deze keuze consistenter toe te passen, zowel in materiaalkeuze als in detaillering. Bij de keuze voor een stedelijke architectuur kan het gebouw op de rooilijn geplaatst worden met een gemetselde voorgevel. Indien gekozen wordt voor een landelijke uitstraling dan dient het gebouw als een bij38
_ Molenstraat 1 Dit plan voor de verbouwing van de voormalige drukkerij tot woningen en ateliers kwam 1 februari bij de commissie op tafel. De commissie staat positief tegenover deze ontwikkeling en ziet hierin een versterking van het straatbeeld. In het plan blijven de gevels zo veel mogelijk intact, 39
Jaarverslag Commissie Stads- en Dorpsbeheer Gemeente Waterland 2011
op enkele ramen na, om redenen van privacy en brandveiligheid. Om het industriële karakter van het gebouw te behouden, was het voor de commissie essentieel dat deze raamopeningen niet dichtgezet worden. De commissie heeft daarom gevraagd, naar een alternatief te zoeken. Het plan werd op hoofdlijnen akkoord bevonden, maar is sindsdien helaas niet meer terug geweest. _ Nieuwezijds Burgwal 33-34 Het betreft hier de verbouwing van de voormalige Rabobank tot woningen en een kantoor van de woningbouwvereniging op de begane grond – een welkome uitbreiding van het woningaanbod in Monnickendam. De nieuwe indeling bracht geen noemenswaardige gevelwijzigingen met zich mee en werd in de commissie dan ook akkoord bevonden. Tijdens de bouw werd de speelse dakbeëindiging aan de achterkant echter plotseling strak doorgetrokken, wat hier een optische schaalvergroting van het complex tot gevolg had. Op de achteraf ingediende tekening van deze wijziging volgde dan ook een negatief advies van de commissie. Het college van B&W volgde het advies in dit geval niet. _ Haven 3 Dit is een interessant voorbeeld van de regelmatig terugkerende discussies over het plaatsen van dakkapellen. Het gemeentelijke welstandsbeleid zoals verwoord in de welstandsnota, is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van de ruimtelijke karakteristiek van de historische kern van Monnickendam. Het daklandschap is daar een belangrijk onderdeel van en was oorspronkelijk – afgezien van de dakvlakken aan de straatkant- grotendeels onaangetast. Nieuwe dakkapellen dienen dan ook ondergeschikt te zijn aan het hoofddak. In de welstandsnota zijn een heel aantal concrete beleidsregels opgenomen om dit te waarborgen. Voor Haven 3 werden, naast de bestaande dakkapel, nog drie nieuwe dakkapellen aangevraagd. Door de ligging aan de haven is er vanaf de openbare ruimte zeer goed zicht op de dakvlakken. De commissie zag in het grote aantal dakkapellen dan ook een te grote aantasting van het daklandschap in Monnickendam, en was van mening dat de dakkapellen ook door hun afmetingen en ligging vrij hoog in het dakvlak (in dit geval bepaald door de kapconstructie) niet ondergeschikt zijn aan het hoofddak. Met één dakkapel minder en iets kleinere afmetingen is vervolgens tegemoet gekomen aan de genoemde bezwaren.
40
_ Hakvoort Aangezien het huidige bestemmingsplan niet meer voldoet aan de ontwikkelwensen van de in de loop der jaren tot een internationale onderneming uigegroeide scheepswerf Hakvoort, zijn in het verleden op projectbasis diverse ontwikkelingen toegestaan. De huidige ambitie van Hakvoort maakt verdere groei noodzakelijk, wat een grote ingreep in het silhouet van de stad met zich mee brengt. Met het oog op het nieuwe bestemmingsplan heeft de gemeente Hakvoort verzocht, met een visie ten komen voor de ontwikkeling van het bedrijf in de komende 20 à 30 jaar. Daarop heeft Hakvoort een masterplan op laten stellen door W3 architecten. Om deze plannen goed te kunnen toetsen heeft de gemeente van haar kant een stedenbouwkundig programma van eisen in opdracht gegeven bij HZA. Het is de bedoeling dat deze randvoorwaarden vervolgens geïntegreerd worden in het nieuwe bestemmingsplan. In dit stedenbouwkundige programma van eisen vindt een zoektocht en afweging plaats naar het maximale ‘laadvermogen’ van de locatie, oftewel naar een verantwoorde ontwikkeling door het aangeven van het maximale bouwvolume. Aansluiting van de bebouwing op de omgeving en parkeerproblematiek spelen hierbij naast andere aspecten een centrale rol. Eind 2011 is een concept programma van eisen ook aan de commissie voorgelegd, voor eventuele opmerkingen, aanvullingen of andere suggesties. De commissie is positief over dit concept. Het uitwerken van de definitieve versie zal – aangezien masterplan en stedenbouwkundig programma van eisen uiteindelijk goed op elkaar moeten aansluiten – naar verwachting nog enkele maanden tijd vergen. Handhavingsbeleid Niet altijd wordt een vergunning aangevraagd waar dit wel vereist is. Ook 2011 kende weer een frappant voorbeeld waartoe dit kan leiden: de schutting om het grondstuk Burgemeester Versteegstraat 11. Hoogte, materiaal en kleur tarten hier – van veraf zichtbaar – alle redelijke eisen van welstand. De gemeente heeft een handhavingsprocedure gestart, vooralsnog echter zonder zichtbaar resultaat. Een ander geval betreft de schoeiing aan het water bij Weezenland 1, onderdeel van het ‘Plan Klok’ (oftewel ‘De Meubelmakerij’). Voor de aanleg van parkeerplaatsen is hier extra grond op de oever aangebracht en – afwijkend van de ingediende tekeningen – een meterhoge schoeiing bovenop de bestaande schoeiing. De vereniging Oud Monnickendam heeft in november in een brief aan het College bezwaar gemaakt tegen deze schoeiïng die in strijd is met welstandsnota (schoeiïngen dienen traditioneel te worden gedetailleerd, wat inhoudt dat op deze locatie de aanwezige lage houten schoeiïng in zijn geheel door een hogere 41
vervangen zou moeten worden, zoals gebruikelijk langs de grachten in de binnenstad van Monnickendam). Tot op heden heeft de gemeente niet gereageerd op dit bezwaarschrift.
Jaarverslag 2011 Stichting IJsschuiten Gouwzee
Wijze van vergaderen Door de invoering van de WABO eind 2010 heeft de CSDB in 2011 voor het eerst een heel jaar lang met twee commissies kunnen werken: naast de grote commissie die eens in de vier weken bijeenkomt, ook nog met een kleine commissie die alle 14 dagen vergadert en de kleinere plannen behandelt. Hierdoor is in de grote commissie alle tijd beschikbaar gekomen voor de grotere plannen, terwijl de kleine plannen dankzij de tweeweekse vergaderfrequentie sneller afgehandeld konden worden. Daarnaast worden ingediende plannen niet meer eerst stedenbouwkundig getoetst, voordat ze in de commissie komen, maar beide procedures lopen nu parallel. Hierdoor wordt niet alleen de procedure ingekort maar kunnen eventuele suggesties van de CSDB ook nog in de stedenbouwkundige toetsing meegenomen worden. Deze beide vernieuwingen worden zowel door de commissie als door de indieners positief ervaren. Vanaf 2012 Sinds jaar en dag kent de gemeente Waterland twee adviescommissies voor welstand en monumenten: de Commissie Stads- en Dorpsbeheer (CSDB) voor de historische kernen, en de Commissie Kring Waterland (CKW) voor de overige gebieden. Per 1 januari 2012 zijn deze twee commissies samengevoegd tot één geïntegreerde monumenten- en welstandscommissie voor Waterland. Daarbij is de coördinatie overgegaan van de gemeente naar de Stichting Welstandszorg Noord-Holland (WZNH). De inbreng van de oudheidkundige verenigingen via hun vertegenwoordiger is ongewijzigd gebleven. Meer hierover dus in het jaarverslag van 2012. Lodewijk Duymaer van Twist lid van de Commissie Stads- en Dorpsbeheer in de gemeente Waterland 1 maart 2012
Na een korte zeilwinter met veel sneeuw en slecht ijs is het nieuwe jaar met dooiweer ingezet. De schuiten worden in afwachting van een eventuele voortzetting van de winter op de kant geplaatst. Als de winter uitblijft, worden de schuiten weer op zolder gezet. Zoals gebruikelijk na een zeilperiode volgt weer het nodige reparatiewerk. Op 9 januari is de gebruikelijke nieuwjaarsreceptie die goed is bezocht door vrijwel alle vrijwilligers. Eind maart is de jaarvergadering die het ijszeilseizoen officieel afsluit. Op 3 april vindt het jaarlijkse evenement ‘Monnickendam maritiem’ plaats. Ook hier is de stichting IJsschuiten Gouwzee vertegenwoordigd. De ‘IJsvogel’ wordt opgetuigd neergezet aan de haven en er is tevens een demonstratie knopen en schiemanswerk, die verzorgd is door de vrijwilligers. De ‘IJsvogel’ staat opgetuigd gedurende de zomerperiode in de Grote Kerk en trekt veel belangstelling. Gedurende de zomer wordt door enkele vrijwilligers gewerkt aan de schuiten, het betreft voornamelijk schilderwerk aan de schuiten. Op 13 juli overlijdt één van onze dierbare en gewaardeerde vrijwilligers Donald Gillissen. Een gepassioneerd ijszeiler en schipper van de ‘Emma’. Zijn helmstok wordt in overleg met de familie overgedragen aan Timo Boven, een ijszeiler van de jongere generatie waarmee de Emma weer in goede handen is (foto’s 1 en 2). Op 19 juli is de ruwe vorm van het boek gereed over het ijszeilen in Monnickendam, gemaakt door Jan Schilder met behulp van diverse vrijwilligers. Het boek is met veel aandacht en kennis van zaken tot stand gekomen en zal verder worden bewerkt voor de definitieve eerste druk.
42
43
Jaarverslag 2011 Stichting Ijsschuiten Gouwzee
1
2
3
Op 1 oktober is de opening van het seizoen en wordt er een start gemaakt met de zolderactiviteiten. Er wordt een inventarisatie gemaakt van de belangrijkste klussen aan de schuiten waarmee kan worden gestart.
De restauratie van de ‘Poolvos’, de grootste en zwaarste ijsschuit van de vloot, begint vorm te krijgen. Half november wordt een afweging gemaakt of de restauratie van de vitale punten nu moet plaatsvinden of na de winter. Dit in verband met de mogelijke winter die als streng wordt voorspeld. Bij het voortzetten en demonteren van vitale steunpunten in de schuit, kan er dit seizoen definitief niet mee worden gezeild. Er wordt besloten om de restauratie voort te zetten (foto 3). Op 3 december is vindt er een overleg plaats over de eventuele komst van de ijsschuit ‘Finta’. Het is de schuit van Cor Konijn die zijn leven lang de ‘Finta’ heeft gekoesterd en 44
goed heeft onderhouden. Het is een lastige beslissing voor de familie en uiteindelijk is de overdracht van de schuit een feit op 17 december. De schuit heeft een plaats gekregen op de werkzolder en is daarmee behouden voor Monnickendam. Twee gelijke schuiten, de ‘Maris Stella’ en de ‘Fram’ staan al op de zolder en zijn zogenaamde ‘zusterschuiten’. Allen zijn omstreeks 1925-1929 gebouwd.
4
Op 8 december wordt een artikel geplaatst in het Streekblad over de werkzaamheden van de vrijwilligers. Op 10 december wordt een prijs overhandigd die ooit gewonnen is door de ‘Poolvos’. De prijs is gewonnen in 1954 en is geschonken door de zusters van de neef van dhr. van Goor, die destijds de schipper was van de ‘Poolvos’ (foto 4).
Op 11 december is de jaarlijkse open dag die bezocht is door vele belangstellenden. Er stonden diverse ijsschuiten opgesteld en ook het koek en zopie ontbrak niet.
45
Overzicht besturen
Verslag van de penningmeester Stichting IJsschuiten Gouwzee Jaargang 21, boekjaar 1 oktober 2010 – 30 september 2011 Rekening baten en lasten 2010/2011 H Baten Giften 1.000,00 Rente 224,23 Donaties Vrienden 3.548,50 Overige inkomsten 66,45 Totaal baten 4.839,18 Lasten Onderhoud ijsschuiten 3.334,19 Beheerskosten 628,18 Opslagkosten 1.000,00 Verzekeringen 256,06 Bankkosten 76,54 Overige administratiekosten 458,65 Totaal lasten 5.753,62 De baten bedroegen 4.839,18 De lasten bedroegen 5.753,62 Saldo - 914,44 Balans per 30 september 2011 IJsschuiten Rekeningcourant Bank Rendementsrekening Bank Kas Schulden Vermogen
Begroting 2009/2010 2010/2011 H H
Begroting 2011/2012 H
3.500,00 300,00 3.400,00 50,00 7.250,00
1.000,00 325,61 3.497,42 25,21 4.848,24
3.500,00 250,00 3.500,00 0,00 7.250,00
4.800,00 500,00 1.000,00 225,00 350,00
1.329,00 455,50 1.000,00 223,72 337,63
4.500,00 500,00 1.000,00 250,00 400,00
375,00 7.250,00
370,10 3.715,95
427,00 7.077,00
7.250,00 7.250,00 0,00
4.848,24 3.715,95 1.132,29
7.250,00 7.077,00 173,00
Voorzitter: Jan Konijn Secretaris: Vincent Keesmaat Penningmeester: Bertien van der Kolk Vice-voorzitter: Koert Kraak Leden: Garrelt Bont Ed Willms Klaas Roos Ton Meijer Frans Ronchetti Bestuur Stichting Museum de Speeltoren Voorzitter: Frans Fontaine Secretaris: Bart Kuilman Penningmeester: Bertien van der Kolk Leden: Nelleke Persoons Paul van ’t Hof Garrelt Bont Arjan Ouwehand Bestuursleden Stadsgidsen
30-09-2011 H 22.773,60 987,47 12.487,39 2,85 - 190,00 36.061,31
30-09-2010 H 22.773,60 94,43 14.073,16 104,45 - 69,89 36.975,75
Toelichting op de balans per 30 september 2011 IJsschuiten zijn opgenomen in de balans tegen de oorspronkelijke aankkoopprijs. 46
Bestuursleden VOM
Voorzitter en organisator van de rondleidingen: Greetje de Haan-Rundervoort Penningmeester: Ineke Plat-Pauws Publiciteit: Rini de Weijze Bestuursleden Stichting IJsschuiten Gouwzee Voorzitter: Klaas Roos Secretaris: Bert Jonker Penningmeester: Jan Konijn Bestuursleden: Ton Meijer Nico Lammers Henk Kalshoven 47
Een cisterciënzer rapiarium Marieke Nijkamp, MA
1
Ic, Florencius
‘Ende ic florencius liep over ijs te burmerlant (...)’ Zo schrijft Florijs Claeszoon, als hij zijn relaas van een rechtszaak in 1514 over landeigendommen en de nalatenschap van een broeder optekent in het notitieboekje dat hij jarenlang bijhoudt. Hij loopt over het ijs naar Purmerend, om daar ene meester Jacob op te halen, die kan getuigen van afspraken over het land. Florijs Claeszoon, de hoofdpersoon van een unieke kijk in het kloosterleven in Monnickendam in de vroege zestiende eeuw. Op het moment van de rechtszaak is hij twee jaar cellerarius van Klein-Galilea, te Monnickendam. Het is een cisterciënzer klooster, dat zich verbonden heeft aan de idealen van de Moderne Devotie. Als cellerarius, of keldermeester, is Florijs beheerder van de voorraden van Klein-Galilea. Hij is verantwoordelijk voor een groot aantal administratieve overzichten, de briefwisselingen met andere kloosters, en de verzameling van contracten en oorkonden. Geen lichte taak, voor een gemeenschap die tijdens haar hoogtijdagen meer grond bezat dan het juridisch territorium van de stad en het schependom Monnickendam zelf. Toch vond Florijs daarnaast de tijd alles wat maar enigszins van belang kon zijn voor het wel en wee van het klooster, bij te houden. Rechtszaken, pestepidemieën, winters en oogsten. De ontstaansgeschiedenis van het klooster zelf. En veel, veel meer. Florijs is de schrijver van het handschrift dat later bekend is komen te staan als het ‘Diversorium van Galilea Minor, te Monnickendam’, zo genoemd naar een aantekening van een archivaris die de bonte verzameling van teksten in het handschrift onder ogen krijgt. Naast administratieve teksten schrijft Florijs de biografieën van de monniken van het klooster, vanaf het moment dat zij intrede doen, tot het moment dat ze sterven. Hij neemt verschillende religieuze teksten in het diversorium op, zowel in het Latijn als in het Middelnederlands: van citaten van de kerkvaders en brieven van vroegchristelijke schrijvers tot traktaten over de biecht, pauselijke privileges, 48
49
Een cisterciënzer rapiarium
een gedicht over de cisterciënzer orde. Er is een historielied over het mislukte beleg van het kasteel Poederoyen door de Hollanders, een berijmde samenspraak over het Turkengevaar en een gedicht dat de lezer aanspoort verstandig met zijn geld om te gaan. Het is zonder twijfel een bonte verzameling van teksten, maar het is ook bij uitstek een persoonlijk document, omdat het merendeel van de teksten samengebracht is door die ene cellerarius op het ijs richting een rechtszaak. 2 Deze goede broeder schrijft Het rechtbankrelaas is slechts één van de weinige keren dat Florijs zichzelf daadwerkelijk als schrijver identificeert in het diversorium. Gelukkig neemt hij zijn overzicht van monniken in Klein-Galilea serieus en neemt hij niet alleen de levensbeschrijvingen van andere monniken op, hij schrijft ook zijn eigen – zij het korte – biografie. ‘Deze goede broeder’, zo schrijft Florijs, trad toe tot Galilea Minor om daar te gaan wonen. Hij trad acht dagen voor Pasen toe tot het klooster en bleef daar tot zijn dood. Na een jaar werd hij geprofest, subdiaken, diaken en ten slotte ook tot priester gewijd. Florijs vermaakte al zijn bezittingen en de erfenis van zijn ouders aan het klooster, en schreef vele boeken, sommige voor gebruik in het convent, sommige voor verkoop. Hij is niet de enige broeder in Galilea die op deze manier bijdraagt aan het klooster. In het dagelijks leven, zal het vervaardigen van boeken één van de belangrijkste taken van de kloosterlingen zijn geweest. In het diversorium wordt gesproken over monniken die een vaardigheid hadden met betrekking tot het vervaardigen van boeken: ‘gloriosus illuminator’ een beroemd boekverluchter, ‘satis artificialis scriptor’ een redelijke schoonschrijver, ‘bonus scriptor’ een goede schrijver, ‘ligator librorum’ boekbinder. Gedurende zeventien jaar was Florijs bursarius, gevolgd door een lange periode als subprior. Uiteindelijk zou hij weer subprior worden, maar op het moment dat hij zijn diversorium schrijft, is Florijs voor een periode van vijf jaar cellerarius. Eén van de eerste dingen die hij doet, behalve het bijhouden van de administratie, is het optekenen van de geschiedenis van het klooster. 3 Galilea te Monnickendam, Klein-Galilea genaamd Op het moment dat Florijs begint met de samenstelling van het diversorium, bestaat het klooster een kleine tachtig jaar. Zoals vrijwel alle andere informatie 50
bekend over Klein-Galilea, is de ontstaansgeschiedenis van het klooster van hem afkomstig. Galilea werd in 1431 opgericht als een lekenklooster, behorende tot de derde orde van St. Franciscus. In 1465 besloot het merendeel van de monniken echter om de regels van de cisterciënzer orde te omarmen. Het lijkt erop dat dit te maken heeft gehad met het verlangen naar een strengere levenswijze. Er werden contacten gelegd met het klooster Galilea in het Overijsselse Sibculo. Twee monniken van Sibculo kwamen naar Monnickendam, en tegelijk met de overgang naar de Cisterciënzer orde, sloot Galilea zich aan bij de Colligatie van Sibculo. Dit verband van een twintigtal kloosters vormde een schakel tussen de Cisterciënzer orde en de Moderne Devotie. Dit betekende een uniek kruispunt van tradities. De kloosters van de Colligatie van Sibculo onderscheidden zich van andere cisterciënzer abdijen doordat hun statuten enkele bijzondere, veelal strengere, bepalingen kenden. Zo zagen de kloosters af van een status als abdij, maar waren in plaats daarvan priorijen, onder leiding van een benoemde prior, niet een door het convent zelf voor het leven aangestelde abt. Deze priors konden afgezet worden. In een jaarlijkse visitatie werd onderzocht of de prior zijn werk goed deed. Er was een sterk idee van wederzijdse hulp, waardoor de kloosters van de Colligatie van Sibculo in hechte samenhang met elkaar stonden. Onderlinge visitaties waren verplicht – iedere prior moest tenminste één keer per jaar de aan hem toegewezen kloosters bezoeken, en op straffe van drie dagen brood en bier moest hij binnen een maand de noodzakelijk gebleken veranderingen aanbrengen. Vanaf het moment van toetreding tot de orde en de Colligatie, wordt Florijs’ klooster Galilea Minor of Klein-Galilea genoemd om het te onderscheiden van het klooster in Sibculo, dat bekend zal komen te staan als Galilea Maior. 4
De pestepidemie ‘duerde een weynich in die herfsts’
In de eerste decennia na 1465 ging het Galilea Minor voor de wind. Het aantal kloosterlingen steeg al snel naar 44 in 1471 en in 1475 bezat het klooster meer grond dan het juridisch territorium van de stad en het schependom Monnickendam zelf. Jonge broeders en kandidaten werden naar Harderwijk en Zwolle gestuurd om daar in de huizen van de broeders van het Gemene Leven te leven en studeren. Deze broeders leefden onder leiding van een rector. Sommigen hadden een geestelijke wijding, maar niet allemaal. In tegenstelling tot de monniken uit Monnickendam, waren de broeders (en zusters) van het Gemene Leven, niet aan 51
Een cisterciënzer rapiarium
een kloosterregel gebonden. Zij richtten zich op de idealen van de Moderne Devotie – verinnerlijking en het persoonlijk geestelijk leven. Vanuit het broederhuis bezochten de jonge Monnickendamse kandidaten de stadsschool, waar zij zich bezighielden met Bijbelstudie en grammatica. Omgekeerd werd er ook actief gerekruteerd onder de broeders van het Gemene Leven toen het aantal kloosterlingen terugliep. Zo heeft Florijs een afschrift van een brief in het diversorium opgenomen, van de prior van Galilea Minor aan Henricus Edam, op dat moment de rector van één van de huizen van de broeders van het Gemene Leven in Deventer. Daarin vraagt de prior of Edam nog geschikte kandidaten voor het klooster onder zijn leerlingen had. De rector reageerde ontkennend, maar stuurde de vraag door aan de rector van het Hiëronymushuis te Utrecht, eveneens een fraterhuis, waar twee goede kandidaten zouden zijn. Beiden deden intrede in het klooster in Monnickendam. Deze bloeiperiode bleek echter van korte duur. Kort na 1500 zette de neergang in. De stad Monnickendam kende zelf rampspoeden, zoals een zware pestepidemie in 1509, die ook door Florijs wordt genoteerd, hoewel hij enkel vermeldt dat de pest in Monnickendam was in het jaar 1509, begon na Pasen en ‘duerde een weynich in die herfsts’. Daarnaast werd de stad geteisterd door omvangrijke stadsbranden. Hoewel de branden aan het klooster voorbij gingen, eiste de pestepidemie zijn tol. 5 De officio cellerariatus Ondanks dat Florijs pas keldermeester is als de neergang van het klooster heeft ingezet, heeft hij ambitieuze plannen voor zijn taak. Hij houdt het overzicht over alle administratie van het klooster en maakt van zijn diversorium in eerste instantie een overzicht met contracten, oorkonden en brieven. De afschriften zijn in eerste instantie simpel, maar worden steeds uitgebreider uitgevoerd. Met opschriften, versierselen, en titels in de marge met geografische rubrieken. Zoals een overzicht van de ‘landen gheleghen in Monikebroeck’. Dergelijke overzichten en afschrijvingen van oorkonden zijn niet ongewoon. Het geeft een overzichtelijke staat van goederen en inkomsten weer, aangevuld met aantekeningen en afschriften of uittreksels van akten die van belang werden geacht voor de materiële staat van het klooster. Alleen wil Florijs het liefst alles beschrijven, zoals al duidelijk werd door zijn historische beschrijvingen en levensbeschrijvingen. Zo haalt hij ook informatie uit de stukken van de vorige cellerarius, uit broeder Jan Claeszoons ‘boeck’ en broeder 52
Lubberts ‘scriften’. Daarnaast schrijft hij over de taken van de keldermeester en zijn werkzaamheden bij bijzondere gelegenheden. Hij neemt de levensmiddelenrekening op en de onderhoudsplicht van de dijken en wegen in het beheer van het klooster. Hij neemt vijftiende-eeuwse oorkonden op betreffende de geestelijke rechtspraak, al dan niet met directe betrekking tot Galilea en gebruikt het papier van oudere teksten om niets verloren te laten gaan. De administratieve overzichten worden daarnaast gevolgd door een briefcollectie. Evenmin ongewoon, ware het niet dat het hier om alle brieven schijnt te gaan die ook maar enigszins relevant zijn voor Klein-Galilea. En dat het om binnengekomen stukken gaat en afschriften van daadwerkelijke brieven, in plaats van bijvoorbeeld formulieren voor uitgaande brieven, zoals gebruikelijk was. Deze brieven leveren echter wel een completer beeld van Florijs’ leefwereld. In een brief gedateerd 4 maart 1515 vraagt hij bijvoorbeeld de sermones van Bernardus de Busti te leen van een zekere broeder Reynerus. Uit hetzelfde werk citeert hij vervolgens fragmenten die in het diversorium terug te vinden zijn. En dan is er nog de brief van abt Arnoldus van Monnikendam. De brief is niet specifiek aan Galilea Minor gericht, maar aan de Hollandse Cisterciënzer kloosters in het algemeen. In de brief wordt meegedeeld dat de abt van Cîteaux zeer ontstemd is over de kloosters, omdat zij zich onvoldoende aan de cisterciënzer gebruiken conformeren, maar de statuten van de eigen Colligatie volgen. Dit roept uiteraard de vraag op, of Florijs al die tijd in een boekwerk schreef of dat zijn losse papieren na zijn dood bijeen zijn gebracht. Of misschien zelfs een combinatie van beide. Het is onmogelijk hier een eenduidig antwoord op te geven. Het diversorium zoals dat nu als archiefstuk in het Waterlands Archief ligt, is een ingebonden boekwerk, maar dat is niet de originele binding. Echter, ook op het moment dat Florijs zijn stukken schrijft, moet het manuscript ingebonden zijn. Een argument hiervoor is dat op sommige plaatsen zijn schrift, naarmate het de binnenmarge nadert, onduidelijker wordt. De pendruk wordt geringer en onregelmatiger en de pen wordt veelvuldig van het papier gelicht. Aan de onderkant van een aantal bladzijden wordt het schrift ook onduidelijker, vermoedelijk omdat Florijs zijn hand niet meer op het boek kon laten rusten. Dat betekent uiteraard niet dat alle bladen in het huidige diversorium op hetzelfde moment bijeen zijn gebracht, maar op basis van het handschrift kan wel met zekerheid gezegd worden dat het ruime merendeel door Florijs geschreven is. 53
Een cisterciënzer rapiarium
6
Van onser liever vrou Maria een scoen ghedicht van Marrie grote barmhartight
Het zijn Florijs’ volgende teksten die uiteindelijk het beste weergeven in welke wereld hij leeft. Dat de overgang naar de Colligatie van Sibculo niet alleen betekent dat het klooster de gebruiken van de cisterciënzer orde overnam, maar ook het karakter van de Moderne Devotie kreeg, blijkt namelijk uit de tweede helft van het diversorium. Meer en meer richt Florijs zich niet alleen op de administratieve teksten en de bijzonderheden van het klooster zelf, hij begint ook teksten op te nemen die voor hem persoonlijk – en geestelijk – interessant zijn. En deze geschriften raken meer en meer verweven. Zo is, onder het overzicht van landverwervingen, een aantekening toegevoegd over de pest in Monnickendam in 1509, en zijn de open stukken voor en na de pestaantekening opgevuld met religieuze citaten afkomstig uit de openbaringen van de heilige Brigitta van Zweden en een citaat van Aristoteles. Florijs leest Modern Devoot bij uitstek Thomas à Kempis, en neemt citaten van hem over in zijn eigen handschrift, citeert zowel de kerkvaders in het Latijn, als een behoorlijk aantal Middelnederlandse gebeden. Zo kan het zijn dat op de ene bladzijde een ingewikkeld Latijns traktaat over de heiligen en het rijk der hemelen is opgenomen, en op een andere bladzijde het veel leesbaardere ‘Van een vrouwe die te rome een ghebed hoerde’, dat verhaalt over een vrouw die in het jubeljaar 1300 in Rome was. ‘Int iaer ons heren dusent ccc int gulde jaer doe was een vrouwe van romen dese vrouwe was daer xiii weken ende hoert die ghebet van den paeus.’ Enerzijds is er het ‘Van onser liever vrou Maria een scoen ghedicht van Marrie grote barmhartight’, een gebed ter ere van Maria ten hemel opneming. ‘Als die droefenisse ende banghicht daer die moeder goeds Maria gheleden heeft in haers liefs kints passien...’ zo begint de tekst, dan zal zij de mensen ook te hulp komen en bijstaan. Anderzijds zijn er theologische en filosofische verhandelingen. Cisterciënzer traktaten en mystieke devotie. Of historiën, zoals een lied op het beleg van Poederoyen, die helemaal niets uit te staan hebben met Monnickendam. Florijs kopieert langere stukken tekst voor eigen gebruik, uittreksels, teksten rond een bepaald thema waarin hij verschillende meningen parafraseert, citaten, uitspraken en overwegingen. Wel is het zo dat de teksten vrijwel allemaal een duidelijke titel hebben, dan wel marginale beschrijvingen en een titel bovenaan de 54
pagina. Het zorgt voor teksten die bijzonder herkenbaar zijn. Maar de inhoudelijke relatie van de ene tekst met de andere is niet altijd duidelijk of aanwezig. De betiteling ‘diversorium’ blijft tekenend voor het geheel. Zijn schrijven getuigt van een brede wereldblik en interesse, zoals ook blijkt uit het gedicht ‘Van die penninc te raet te houden’, wederom iets dat niet binnen een administratieve verzameling lijkt te passen, noch in een religieuze verzameling. Het lijkt aannemelijk dat dit een tekst is die Claeszoon ooit heeft opgevangen, wellicht in zijn administratieve werk, maar wellicht dat hij ook ooit als kandidaat naar Zwolle of Harderwijk is gezonden. Daar rept hij zelf niet over, dus het eerste is waarschijnlijker. Maar het is hierin dat de modern-devote invloed in Florijs’ wereld en Klein-Galilea het duidelijkst wordt. In de cisterciënzer wereld zijn notitieboekjes zoals die van Florijs niet gewoon. In tegendeel, het is lange tijd verboden geweest voor monniken om boeken te kopiëren die niet voor het gebruik van het klooster of de verkoop waren. In de Moderne Devotie echter, gaat het vooral om de persoonlijke geestelijkheid. Teksten zijn daarbij een doel om het individu te helpen nadenken over de weg naar God. Sterker nog, de Moderne Devotie stelde dat schrijven een vorm van devotie is, niet enkel het lezen of reciteren. Door middel van schrijven kunnen teksten worden beleefd, onthouden en overdacht. Kenmerkend daarvoor zijn de rapiaria, van het Latijnse ‘rapere’: snel grijpen of snel opnemen. Rapiaria waren persoonlijke verzamelingen van passages en teksten om altijd de goede meditatiestof bij de hand te hebben. Teksten die indruk maakten, teksten die men wilde overdenken, en vaak alles wat maar de moeite waard lijkt te zijn. Ooit moeten duizenden van dergelijke verzamelingen hebben bestaan. 55
Een cisterciënzer rapiarium
Florijs’ diversorium sluit aan bij die traditie. Wellicht dat hij niet zo begonnen is en dat de tekst in eerste instantie vooral administratief bedoeld is, maar het diverse manuscript dat de eeuwen heeft doorstaan, is wel degelijk een rapiarium. Een cisterciënzer rapiarium. Waarin de zaken van het klooster, de geestelijke overpeinzingen, en de wereldse eigenaardigheden allemaal een weg hebben gevonden. 7
De eindigheid der dingen
Nadat de pestepidemie en de stadsbranden Monnickendam en omgeving troffen, slaagde Klein-Galilea er niet meer in om de gloriedagen van weleer te hervinden. Het klooster raakte verwikkeld in langdurige processen over zijn bezittingen. Er klonken vooral klachten vanuit Monnickendam over het feit dat de kloosterlingen weigerden belasting te betalen over deze landerijen, ondanks alle aanmaningen daartoe. Toen deze periode van neergang ook nog eens gevolgd werd door interne spanningen was dat het begin van het einde. In de volgende jaren nam de aanwas af en liet de kloostertucht te wensen over. De inkomsten namen af, de belastingen werden hoger en de Reformatie won aan terrein.
Bronnen met betrekking tot Klein-Galilea en het diversorium
Waterlands archief, inv.nr. 154.
Besteman, J.C. en H.A. Heidinga, ‘Het klooster Galilea Minor bij Monnickendam. Een historisch en archeologisch onderzoek’, in: Hollandse Studiën VIII (Dordrecht 1975) 1-130. Dijk, R. van en M. Vonk ed., Moderne Devoten in Monnikspij. Klooster en Colligatie van Sibculo 1406-1580 (Nijmegen 2007). Goudriaan, Koen ed., Vernieuwde innigheid. Over de Moderne Devotie, Geert Grote en Deventer (Deventer 2008). Mikkers, E., ‘Een verzameling brieven uit het klooster Klein-Galilea bij Monnikendam’, Cîteaux in de Nederlanden 3 (1952) 3-23, 69-85. Mikkers, E., ‘Het handschrift van Klein-Galilea. Gemeentearchief Monnikendam, 154’, Cîteaux in de Nederlanden 2 (1951) 24-29. Pleij, Herman, ‘Een onbekend historielied over het beleg van Poederoijen in 1507’ in: Tom Cram Weerwerk, 19-31. Wüstenhoff, D.J.M., ‘De priorij van Galilea nabij Monnikedam’, Archief voor Nederlandsche kerkgeschiedenis 7 (1899) 113-171, 278-326.
Toen de stad in 1570 door de Geuzen geplunderd werd en zich twee jaar later gewonnen moest geven, werd ook het klooster niet gespaard. De overgebleven monniken kregen in ruil voor hun bezittingen nog alimentatie van de stad. In 1584 werd het kloosterbezit geveild en vóór 1589 had het klooster al plaats gemaakt voor een hofstede. Een andere hand, de tekst geschreven door de opvolger van Florijs, voegt tenslotte aan de biografie toe dat Florijs Claeszoon op hoge leeftijd was gestorven, 63 in jaren, 42 in religie, in het jaar 1521. Zijn diversorium wordt daarna gebruikt om hier en daar nog aantekeningen te maken, wat ertoe leidt dat het geheel nog diverser wordt dan het al was. Door zijn opvolger bijvoorbeeld wordt Florijs omschreven als eerbiedwaardige broeder, inschikkelijk en hardwerkend. Maar zijn diversorium overleeft hem, en daarin komt hij vooral naar voren als een schrijver, die de hele wereld aan het papier wilde toevertrouwen, al zijn gedachtekronkels en ervaringen. Daarmee vormt het diversorium een unieke kijk in het leven van een bijzondere monnik in een even zo bijzonder klooster in Monnickendam.
56
57
Het bestuur van Monnickendam in de achttiende eeuw drs. J. Mewe-Reekers
Hoe zag het bestuur van Monnickendam er in de achttiende eeuw uit, hoe was die bestuursvorm ontstaan en waar was men in deze eeuw zoal mee bezig? En wat waren tenslotte in grote lijnen de veranderingen tot de Franse tijd in 1795? Daarover zult u in dit artikel het één en ander lezen. De meeste informatie is door ondergetekende gehaald uit de ‘resolutieboeken’. Hierin werden door de secretaris de vergaderingen van het bestuur vastgelegd. Ontstaansgeschiedenis van het Monnickendamse bestuur Het bestuur van de stad Monnickendam was ingesteld in 1404 door hertog Albrecht van Beieren. De oorkonde waarop dit is vermeld is helaas verloren gegaan. Er zijn eind vijftiende en begin zestiende eeuw grote branden in de stad geweest en vermoedelijk is toen ook deze oorkonde verbrand. Maar de procedure zoals vastgelegd in 1404 werd, met een aantal aanpassingen in de tijd, consequent gevolgd. In het stadhuis, gelegen naast de Speeltoren, zetelde het bestuur van de stad, ‘de vroedschap’, bestaande 21 personen. Van deze vroedschap waren voor de dagelijkse gang van zaken vier burgemeesters, verantwoordelijk. De gehele vroedschap kwam maandelijks bijeen, men had geen vaste vergaderdag en vergaderen op zaterdag of zondag was geen uitzondering. De verkiezingsprocedure zoals vastgelegd in 1404 ging als volgt:
Albrecht van Beieren Graaf van Holland 1358-1404
58
Op de dag voor 9 augustus, st. Laurensdag kwamen de 61 rijkste inwoners bijeen in de kerk, om drie burgemeesters te kiezen. Die waren, samen met de oudste burgemeester van het vorig jaar, de president commissaris, 59
Het bestuur van Monnickendam in de achttiende eeuw
de belangrijkste bestuurders van de stad voor het komende jaar. Voor die gelegenheid had men speciale kleding, maar helaas is die niet meer bekend. De burgemeesters vormden samen met de overige kiesmannen de vroedschap. In Edam vormden een paar jaar later, in 1414, de 31 rijkste inwoners de vroedschap. In die tijd moet Monnickendam met de 61 kiesmannen een grote stad zijn geweest. Na een kerkdienst gingen deze burgers met een bode en de schout naar het ‘hoghe koor’ in de Grote Kerk. Daar waren in het midden drie stoelen naast elkaar geplaatst.Aan beide kanten van het koor ging men zitten. Vervolgens werd door de schout evenveel bonen als er burgers waren in een zak gedaan, 58 witte en drie zwarte bonen, totaal 61. Deze zak noemde men ‘de bonenzak’. Deze zak werd er als volgt beschreven; een zwarte zak met een wapen van Monnickendam erop, een koord aan de bovenkant en versierd met kwastjes. Vervolgens ging de bode met de bonenzak langs de aanwezigen en haalde men er een boon uit. Degenen die een zwarte boon hadden getrokken, werden de boondragers genoemd, zij gingen op de drie stoelen zitten. Zij wezen vervolgens drie anderen aan die op de drie stoelen gingen zitten en tenslotte wezen deze laatste drie de definitieve drie burgemeesters voor het komende jaar aan. Gedurende deze verkiezing mocht men de kerk niet verlaten op straffe van een boete. De president burgemeester van het afgelopen jaar, nam de nieuwe burgemeesters de volgende dag de eed af op het stadhuis en trad vervolgens af. De na hem komende oudste burgemeester van het afgelopen jaar werd vervolgens de nieuwe president burgemeester. Hierdoor bleef in de leiding van het bestuur continuïteit bestaan. De president burgemeester had ook de functie van ‘ordinaris generaal’. Dit hield in dat hij de stad vertegenwoordigde bij de staten van Holland. Dit college vergaderde maandelijks in Den Haag. Vertegenwoordigers van 18 Hollandse steden hadden hierin zitting. 60
De Monnickendamse vertegenwoordiger vertelde in de maandelijkse vergaderingen van de vroedschap wat er in Den Haag besproken was. Zowel bij de burgemeesters als in de vroedschap mochten geen familieleden zitting hebben. In de loop van de zestiende eeuw was het niet meer mogelijk om 61 burgers bij elkaar te krijgen voor het vormen van de stadsregering en werd hun aantal drastisch verlaagd tot 21. De oorkonde die deze vermindering vastlegt, is wel bewaard gebleven en ligt in het Streekarchief in Purmerend. Hierop is te lezen dat Philips II in 1564 op verzoek van burgemeesters, baljuw, de rechter voor rechtspraak buiten de stad en schepenen de vroedschap verkleinde tot de ‘21 oudste, meest notabele, meest gegoede burgers met de meeste expertise.’ Het bestuur in de achttiende eeuw Door de verslechterende economische situatie verlieten in de achttiende eeuw veel inwoners de stad en werd het steeds moeilijker om voldoende vroedschapsleden te vinden onder de burgers. Het aantal vroedschapsleden werd dan ook in de loop van die eeuw teruggebracht tot 15. Toen verviel ook de beperking dat in de vroedschap geen familieleden zitting mochten hebben, alleen bij de burgemeesters bleef deze beperking gehandhaafd. In het begin van de achttiende eeuw zie je langzamerhand een verschuiving optreden. Men hield nog wel vast aan het ritueel van de verkiezing in de kerk maar de burgemeesters werden niet meer zoals eerst slechts voor één jaar gekozen. Zij bleven nu drie jaar zitten zodat ieder op zijn beurt presidentburgemeester werd. Deze burgemeester was de belangrijkste bestuurder in de stad. De functie van vertegenwoordiger in Den Haag, de ordinaris generaal bleef in de tweede helft van de achttiende eeuw langdurig uitgeoefend door de apotheker van de stad. De maandelijkse vergaderingen van de vroedschap werden gehouden op wisselende dagen van de week, waarbij men ook vaak op zaterdag of zondag bijeen kwam. Deze vergaderingen werden gehouden in het stadhuis op de plaats waar vroeger de voorganger van de Grote Kerk had gestaan. Dit stadhuis zal gebouwd zijn in de tweede helft van de vijftiende eeuw nadat de Grote Kerk in gebruik was genomen. Beneden in het gebouw zaten de schout en zijn schepenen, de politie van die tijd, de lokale rechtbank van de stad en de financiële afdeling waarvoor twee jaarlijks gekozen thesauriers verantwoordelijk waren. Boven waren de burgemeesterskamer, de kamer voor de vroedschapsvergaderingen en de kamer voor de secretarissen en het archief. 61
Het bestuur van Monnickendam in de achttiende eeuw
Dit archief was heel belangrijk voor de stad want daar lagen alle boeken, oorkonden en papieren die van belang waren voor de stad en het werd consequent bijgehouden. Het stadhuis was in de achttiende eeuw in slechte staat, regelmatig moesten er reparaties aan worden verricht. Zo moesten in 1768 de vensters en kozijnen worden vernieuwd omdat de ramen niet meer open gingen. Ook aan de toren waren regelmatig reparaties nodig. In 1762 werden de hardstenen waterlijsten vernieuwd met nieuw hardsteen voor f. 400.- En in 1781 moest het houtwerk waaraan de klokken hingen vernieuwd worden, men was bang dat anders de klokken naar beneden zouden vallen. Ook reparatie van het speel- en slagwerk was hoog nodig. Ook de klok, die het vertrek van de trekschuit aangaf, werkte niet meer. De hele reparatie werd begroot op 8 á 9 duizend gulden. Zoveel geld had men niet meer in kas door de aanschaf van een nieuw orgel voor de grote kerk en reparaties aan de toren van die kerk. Men moest daarom het benodigde geld lenen.
van Noord Holland vertegenwoordigd, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnickendam, Medemblik en Purmerend. Al deze functies mochten slechts voor een paar jaar worden uitgeoefend worden, maar in de achttiende eeuw werden deze posten bijna altijd tot hun overlijden door dezelfde personen bekleed. Sommigen grossierden in functies. In de 60er jaren van de achttiende eeuw hadden een burgemeester en een ordinaris generaal in totaal 11 functies. Dit tot grote ergernis van andere vroedschapsleden. De macht van de vroedschap
Het bestuur hield wel duidelijk rekening met de arme inwoners van de stad. De stadsdokter, de vroedvrouw en de onderwijzers kregen een tractement van de stad. Hiermee waren zij verplicht de armen niets te rekenen voor hun diensten. De burgers met voldoende middelen moesten betalen voor hun diensten.Voor het gehele functioneren van de stad waren de inwoners afhankelijk van de regenten. Inwoners kwamen met klachten bij de burgemeesters, die ze vervolgens in de vroedschap aandroegen. Soms besliste men op de vergadering over de klacht, maar ook werd de klacht vaak terugverwezen naar de burgemeesters, want, zo zei men die zouden hun beslissing nemen in het belang van de stad.
In oktober 1742 hadden twee deftige personen, de vader en een getuige, te goeder naam en faam bekend staand, een kind in de grote kerk ter doop gebracht. De dominee vroeg de getuige en de vader of zij lidmaat van de kerk waren. Beiden waren dat echter niet, waarop de dominee zei alleen te willen dopen als er wel een lidmaat bij was. Daarop heeft de stadsvroedvrouw de plaats van de vrouw ingenomen om het kind ten doop te houden, maar de arme vader zei al voor hem iets werd gevraagd ‘ja’. Hierop werd de dominee zo kwaad, dat hij de man begon uit te schelden,- ‘jou plomboer, beest’ en nog meer vuile woorden. De doop ging vervolgens niet door. De ouderlingen waren door dit voorval echter zeer geschrokken en de dominee is een paar dagen later door de kerkenraad over zijn gedrag onderhouden. Hij bleef echter bij zijn besluit, alleen te dopen bij aanwezigheid van een lidmaat. De kerkenraad was van mening dat hij wel moest dopen volgens een artikel van de synode van Dordrecht van 1619. Tijdens een dienst eind november beklaagde de dominee zich over de kerkenraad. Nu was de maat vol. De kerkenraad ging naar het stadsbestuur, dat besloot dat de dominee geen ministeriële functies mocht uitoefenen in de stad en dat zijn traktement werd ingetrokken. De synode in Hoorn besliste dat de dominee zijn functie vacant moest stellen en hij kon vertrekken. Het functioneren van de dominee viel onder de verantwoordelijkheid van het stadsbestuur, evenals de hoogte van zijn tractement. Ook bij benoemingen van dominees en de aanvangstijden van de preken had de stadsregering het laatste woord.
De meeste vroedschapsleden hadden er een functie bij, zoals zitting bij de admiraliteit, dijkgraaf voor de Purmer, dijkgraaf voor Waterland, dijkgraaf voor de Waterlandse meren, (dat waren het Belmermeer, het Broekermeer en het Buikslotermeer,) commissaris van de Westindische Compagnie, of gedeputeerde in de staten van Westfriesland en het Noorderkwartier. Hierin waren de zeven steden
Een ander belangrijk onderwerp wat regelmatig ter sprake kwam waren de ‘stadsveren’. Dat waren het oude en het nieuwe veer. Ook zij vielen onder het bestuur van de stad. Het nieuwe veer was de trekschuit naar Amsterdam via de zesstedenvaart langs Broek in Waterland en het Schouw . Het oude veer zeilde over de Zuiderzee naar Amsterdam.
De invloed van de bestuurders van de stad was op alle fronten aanwezig. Op het gebied van belastingheffing, handel, visverwerking, veiligheid, onderwijs, kerk, het vervoer en de gezondheidszorg. Maar ook voor de benoeming van de stadsdokter en vroedvrouw, het aantal bakkers, (er mochten totaal 14 bakkers in de stad zijn) of slagers, (maximaal 9, waaronder 1 joodse,) lag de beslissing bij de vroedschap.Het gildesysteem was nog steeds aanwezig maar ook hier had het stadsbestuur het laatste woord.
62
63
Het bestuur van Monnickendam in de achttiende eeuw
Van het nieuwe veer vertrokken dagelijks drie schepen naar Amsterdam en werd gebruikt voor personenvervoer. Het oude veer was voor het vervoer van goederen. Voor deze beide veren was een commissaris, ‘de commissaris voor het oude en nieuwe veer’ aangesteld. Daarnaast was hij ook enige tijd nog organist en klokkenist en opwinder van het stadshorloge. Al deze functies waren als bezuinigingsmaatregel in 1749 door het bestuur bij elkaar gevoegd maar dit bleek in praktijk niet haalbaar. De functie van commissaris van het oude en nieuwe veer was al druk genoeg. Elke dag behalve zondag moest hij ’s morgens om 4 uur aanwezig zijn bij vertrek van de boot en aan de schippers een lijst meegeven van de goederen die de vorige avond waren aangeboden. ’s Middags moest hij van 5 uur tot 9 uur aanwezig zijn in het veerhuis om alle goederen voor Amsterdam in ontvangst te nemen en in het register van uitgaande goederen, met vermelding van adressant te schrijven. De schippers moesten ’s avonds om 9 uur komen kijken welke goederen waren aangeboden, zodat zij de volgende ochtend wisten hoe het schip te beladen. Als men door slecht weer niet kon uitvaren moest dit onmiddellijk aan de president burgemeester worden gemeld. Als er ijs lag en er twee weken niet gevaren kon worden, moest er afhankelijk van de hoeveelheid vracht één of twee keer per week met een wagen naar Amsterdam worden gereden. De stad betaalde de huur van de wagen. De vrachtprijs werd dan met 1/3 verhoogd. De schepen vertrokken ’s middags om 2 uur weer uit Amsterdam en de goederen die zij meenamen werden diezelfde avond nog thuisbezorgd. Op verzoek van de schippers op het oude veer, in 1752, wordt er ’s avonds een lantaarn op de lange brug gezet zodat zij makkelijker de haven kunnen vinden. Naast deze veren waren er ook veren op Haarlem, Alkmaar en Purmerend, deze schippers moesten de stad een afleggeld betalen voor dit recht. Wanneer men weer stopte kreeg men dat geld weer terug. De schipper van het veer op Haarlem had bijvoorbeeld ƒ 100.- betaald. In de loop van de achttiende eeuw waren er minder goederen te verschepen, ook al omdat de brouwer gestopt was. Ook bij het onderwijs was het bestuur nauw betrokken. Er waren twee scholen, de armenschool, waarvoor ouders geen schoolgeld hoefden te betalen en een school voor kinderen van beter gesitueerden. In 1774 was de onderwijzer van de school op het Noordeinde, de armenschool, gevraagd om op het stadhuis te komen werken. Het was een verhulde bezuinigingsmaatregel, want er waren door de economi64
sche neergang steeds minder inwoners waren en dus ook minder kinderen. Dit scheelde de betaling van 1 onderwijzer. De beide scholen werden samengevoegd en er kwam een ondermeester bij, die uiteraard minder verdiende. Twee jaar later bleek dat de samenvoeging geen succes was. De betalende ouders klaagden over het vele ongemak m.n. ongedierte, dat sommige arme kinderen bij zich droegen, bovendien was het zomers te vol en te benauwd in de school. Sommige ouders stuurden hun kinderen al naar Katwoude op school. Ook deze bezuiniging bleek geen verbetering en werd er weer een nieuwe schoolmeester benoemd. De angst voor brand was erg groot, begrijpelijk met al die open vuren in de huizen en het gebruik van kaarsen. Tegen brand waren altijd zoveel mogelijk maatregelen genomen. Sinds midden 17e eeuw was er al sprake van brandspuiten in Monnickendam. Voor het onderhoud had men een brandspuitschoonmaker in dienst. Toen deze in 1751 overleed besloot men geen nieuwe meer te benoemen, maar het onderhoud door stadswerkers te laten doen. In de achttiende eeuw waren er drie brandspuiten. Bij het gebruiken van deze spuiten hadden zich grote problemen voorgedaan. Niemand had namelijk een duidelijke taak bij het blussen van een brand. Besloten werd duidelijk te omschrijven wat men moest doen bij brand en tweemaal per jaar te controleren of alles nog werkte en ook te oefenen. De eerste maal in mei en de tweede keer in september tijdens de kermis. Ook kwam een lijst van de burgers die dienst deden op de diverse brandspuiten en onder welke brandmeester men viel. Men kreeg een loden penning met aan de ene kant het stadswapen en aan de andere kant een G voor grote spuit, een N voor nieuwe spuit en een K voor kleine spuit. Dus als de brandklok luidde wist iedereen wat hij moest doen. De drie brandspuiten stonden over de stad verdeeld. De grote spuit stond op het Wezenland t.o. het weeshuis, de nieuwe spuit stond op het Zuideinde en de kleine spuit in de Wijde of 2e Molensteeg. Als het pompen van de brandspuit te zwaar werd mocht men met emmers gaan blussen. Degene die het eerste water in de brand kreeg ontving f. 25.- premie, veel geld als je bedenkt dat het dagloon in die tijd f. 1.- was. Als er brand was binnen de stad, bij de zaagmolens, het kruithuis en de huizen buiten de Zuiderpoort luidde alleen de brandklok. Bij brand buiten de stad zou de brandklok 20 slagen slaan en vervolgens de poortklok 20 slagen en dit voor iedere klok driemaal. De burgers in de stad moesten bij brand ’s nachts allemaal een lantaarn met een brandende kaars aan hun huis hangen. In 1785 was de kleine brandspuit versleten 65
Het bestuur van Monnickendam in de achttiende eeuw
en volgens de brandspuitmaker een grote reparatie niet meer waard. Besloten werd een nieuwe brandspuit te kopen. Deze kostte ƒ 320.- en daar kwam nog ƒ 50.bij voor de wielen.
zwarte degens, poeder, pruiken en hoed. De dames mochten zelf bepalen wat passend was.
Vuilnis vormde een groot probleem in de stad, niet dat men zo hygiënisch was, maar het was onpraktisch, iedereen gooide van alles op straat en in de grachten, daarbij moet je denken aan mest, slachtafval en as.Met allerlei voorschriften probeerde men de inwoners ertoe te krijgen hun vuilnis niet op straat, in haven of grachten te gooien. Met name de grachten werden hierdoor te ondiep en daardoor niet meer bevaarbaar, ook kon men bij brand er met de brandspuit geen water meer uit pompen. Al die verbodsbepalingen werkten toen evenmin als nu en men bedacht in 1744 eerst of iemand voor ƒ1.- per week, een douceurtje noemde men dat, de stad wilde schoonhouden, maar daar had niemand zin in. Vervolgens werd in 1745 iemand bereid gevonden voor ƒ 250- per jaar dagelijks een paard en wagen door de stad te laten rijden om het vuil bij de huizen op te halen en het buiten de stad bij de Zuider- en Noorderpoort te brengen. Later werd de plaats bij de Noorderpoort verplaatst om voor reizigers het zicht op de stad wat aangenamer te maken. De stank deed er blijkbaar niet zoveel toe. Voor het regelmatig uitdiepen van de grachten en haven moest men diepgeld betalen.
Het tweede bezoek was van Willem V aan de stad in juli 1773. Van te voren had men vastgelegd hoe men dit bezoek moest organiseren, een heus draaiboek. En vervolgens werd van het bezoek zelf een verslag gemaakt in het resolutieboek.Door windstilte en laag water kwam de prins pas om half tien bij het Tolhuis, in wat nu Amsterdam noord, is aan. Vandaar ging hij per koets richting Monnickendam, waar hij om half twaalf aankwam. De president burgemeester en de schout hadden hem bij Broek in Waterland opgewacht. Nu stapte hij binnen de Broeker- of Nieuwe Poort uit de koets, daar stonden zeven meisjes, met elk in de linkerhand een speer en in de rechterhand een mandje met bloemblaadjes. Eerst bezocht hij de kerk. Op zijn weg daar naartoe werden de bloemblaadjes gestrooid. Bij zijn bezoek aan de kerk speelde het orgel. Vervolgens liep men, terwijl de klokken luidden, van de kerk tussen eerst het groene, dan het gele en dan het oranje vaandel van de burgerwacht door over de Kerkstraat naar het stadhuis. Door de burgerij waren erebogen gemaakt op deze route. Voor het stadhuis hield de president commissaris een toespraak, daarna werd de prins door de twee oudste schepenen naar de rechtbank gebracht, waar hij werd voorgesteld aan de schout de overige schepenen, de kerkraden van de gerefor-
Het belang van schoon water zag men wel in met name voor de bierproductie, de stadsboeren moesten ’s winters planken slaan rond opgeslagen mest, zodat geen mestwater in de grachten kon sijpelen. De relatie met Oranje De relatie met de erfstadhouder, de prins van Oranje was dubbel, aan de ene kant erkende men zijn autoriteit, aan de andere kant probeerde men hem letterlijk en figuurlijk buiten de poort te houden. De door god gezonden soeverein erkende men maar binnen de stad wilde men het zelf voor het zeggen hebben. Een stadhouder heeft in de achttiende eeuw tweemaal Monnickendam bezocht. De eerste keer Willem IV in 1747, toen hij op weg naar Enkhuizen bij de Noorderpoort aan land kwam. Daar werd hij ontvangen door de burgemeesters, er werden kanonsschoten gelost, het carillon speelde, maar de prins kwam niet in de stad. Bij het overlijden van deze prins in 1751 kreeg de vroedschap wel een dresscode voorgeschreven voor hun gang naar de kerk. Zij moesten gekleed gaan in zwarte laken rokken en vesten met saaien voering, gemonteerd met lakense knopen, geen knopen op de opgeslagen zakken, ‘pleureuses’ – zeg maar huildoekjes- aan de omslag van de mouwen, zwarte wollen kousen, leren schoenen,manchetten, 66
67
Het bestuur van Monnickendam in de achttiende eeuw
meerde kerk, de lutherse kerk, de doopsgezinde en de rooms- katholieke gemeente. Vervolgens werd buiten gekeken naar het voorbij marcheren van de gele en groene vaandels van de burgerwacht, begeleid door trompetters en pijpers. Dan volgde er een kleine wandeling over de Dam, de lange brug, de wijde steeg en vervolgens over het Noordeinde weer terug naar het stadhuis. Boven in de vroedschapskamer werden hem twee bijzondere voorwerpen getoond, de bonenzak, waarmee de burgemeesters verkiezingen werden gehouden en de keten van Bossu, veroverd op de Spanjaarden bij de slag op de Zuiderzee. Het laten zien van de bonenzak geeft duidelijk aan hoeveel belang men hechtte aan de onafhankelijke verkiezing van burgemeesters in de stad. Een wel heel gelukkig toeval wil dat zowel de zak als de keten nog steeds in Monnickendam zijn en wel in het Museum. Het stadswapen op deze zak is heel bijzonder, de monnik houdt in de ene hand zoals gebruikelijk een knots, maar in de andere hand een rozenkrans en dat is vreemd gezien het geldende geloof in die tijd. De prins heeft nog wat gegeten en gedronken en is om half twee weer vertrokken, voorafgegaan door de secretarissen, de burgemeesters en de stadsbodes tussen de burgerij richting Noorderpoort, waar de koets op hem wachtte. Afgesproken was dat de president burgemeester voor het eten zou zorgen en dat na vertrek van de prins men met het ‘overgeschotene’ zou natafelen. Er moet behoorlijk wat zijn overgebleven, want men heeft langdurig getafeld, men heeft de prins bedacht met een glaasje wijn en om negen uur ’s avonds is ieder weer naar huis gegaan. Einde oud regime Sinds het midden van de eeuw had de prins geprobeerd in de steden meer macht te krijgen en hadden de regenten zich daar met meer of minder succes tegen verzet. In Monnickendam probeerde de prins kandidaten voor de jaarlijkse verkiezing voor te dragen en de ene keer accepteerde men dat dan weer verzette men zich. Zoals in 1766 de vroedschap opmerkte dat de voorouders van de prins zich nooit met de benoemingen hadden bemoeid en bovendien de kandidaten niet persoonlijk kende. Men bedenkt dan een compromis, de stad stelt de kandidaten voor en de prins benoemt ze. De tweede helft van de 18 eeuw geven de verslagen in de resolutieboeken niet veel weer over de onrust die er toch geweest moet zijn in de stad. De economie verslechterde, er was oorlogsdreiging en in 1780 verklaarde Engeland de republiek de oorlog. Door de al ingezette verslechtering van de economie en de dramatisch afgelopen oorlog, honderden schepen werden door de Engelsen opgebracht, kwam de handel vrijwel stil te liggen. Veel inwoners van de republiek werden politiek be68
wuster. Het al een aantal jaren groeiende verzet tegen de regenten bracht een politisering opgang die ook Monnickendam niet onberoerd liet: de patriottentijd. Niet alleen de regenten wilden hun oude machtspositie terug, maar ook de gewone burgers wilden hun oude rechten en privileges weer terug. In het land escaleerde de situatie zodanig dat de Pruisen, hun koning was een broer van prinses Wilhelmina, de vrouw van Willem V Holland binnenvielen en de prins weer aan de macht kwam.Voor Monnickendam hield dat in, dat in 1788 de prins in een brief meedeelde, dat hij ter voorkoming van verder onheil tussen de burgers en de regenten de patriottische regenten zou ontslaan en in hun plaats oranje gezinde zou benoemen. De hele stadsregering zou worden ontslagen, ook de schepenen.Hij zond hiertoe twee vertegenwoordigers naar de stad om namens hem alle regenten te ontslaan. De oude privileges, vrijheden en rechten bleven echter bestaan.De ontslagen regenten behielden hun plaatsen in de kerk. Er kwam nu een vroedschap van tien leden, w.o. wel weer vier burgemeesters, zeven schepenen en 2 secretarissen, allemaal oranjegezind.In de toekomst zouden nog vijf vroedschapsleden worden benoemd.Op dit moment zo zei de prins, waren er te weinig voldoende gekwalificeerde en de huidige constitutie toegedane personen, kortom oranjegezind, in de stad om meer vroedschapsleden te benoemen. Omdat er te weinig mensen waren om een boontrekking te houden liet de prins weten dat men hiervan geen gebruik meer hoefde te maken. Er kwam een nieuwe procedure voor het kiezen van de burgemeesters door de leden van de vroedschap, als vanouds komt men op de dag voor st. Laurens in de kerk en na de dienst gaat men naar het hoghe koor aan weerzijden in de banken zitten maar met nu geen stoelen maar een tafel in het midden waaraan de secretaris zit. Deze zal de keuze van de burgemeesters door de prins voorlezen. Vervolgens kan dan ieder lid zijn stem uitbrengen op de door prins genoemde kandidaat-burgemeeesters. Deze manier van kiezen was geen lang leven beschoren.De Franse troepen vielen in 1795 Holland binnen en met deze inval begon de Bataafse Republiek Er kwamen vertegenwoordigers van de Franse generaal Daandels in de stad.Deze stelden de stad voor de keuze ofwel men werkte mee, ofwel men werkte niet mee, maar dan zou de stad volgens oud oorlogsrecht worden geplunderd.De keuze was snel gemaakt, men werkte mee. De belangrijkste burgers, totaal zo’n 200 werden bijeen geroepen in de stadsdoelen om nieuwe regenten te benoemen. Er kwam een overgangsregering in de stad, alle posten zoals men zei, waren nu in handen van weldenkende vaderlanders en in het eerste resolutieboek van het nieuwe regime kwam in grote letters op de eerste bladzijde te staan; Mensch en Burger. Het oude systeem had afgedaan. 69
Weezenland
Door nieuwbouw aan de oostkant van het Weezenland werd ons nog een blik gegund op de prachtige 17e eeuwse bovengevels aan de overkant van deze straat. Zo zou het toenmalig Monnickendam er hebben uitgezien als we de kaart van De Witt/Blauw 1860/80 bekijken. Â foto: Siem Koerse
70
71
Monnickendamse jongens in het leger van Napoleon (1812) Ds. C.A.E. Groot
Het is tweehonderd jaar geleden, dat Napoleon met een leger van 600.000 man Rusland binnentrok, om oorlog te voeren tegen Czaar (of Tsaar) Alexander. De historicus Adam Zamoyski heeft over deze veldtocht naar Moskou (juni-december) een dik boek geschreven. Ik citeer de omslag: ‘De invasie van Rusland en de verschrikkelijke terugtocht vanuit Moskou die daar op volgde, betekende militair vertoon en menselijke tragedie op kolossale schaal. Het eerste historische voorbeeld van een totale oorlog. De uitkomst van deze strijd is van grote betekenis geweest voor het verloop van de Europese geschiedenis. Napoleons Grande Armee, het grootste leger in de wereldgeschiedenis, had naast Franse, Spaanse, Portugese, Italiaanse, Poolse, Duitse, Kroatische, Zwitserse en Nederlandse soldaten in zijn gelederen. Napoleon joeg ze het uitgestrekte Rusland in, waar ze niet aan eten of water konden komen. Toen ze de Russen bij Moskou uiteindelijk tegenover zich vonden, volgde een veldslag die tot aan de Eerste Wereldoorlog zijn weerga niet kende. De ontberingen die de overlevenden daarna moesten doorstaan waren welhaast ondragelijk’ (1). Van het lezen van dit boek ben ik bepaald niet vrolijk geworden. De wreedheden, begaan door mensen tegenover mensen, waren weerzinwekkend. Wat soldaten deden om te overleven grenst aan het ongelooflijke. Maar soms waren er ook staaltjes van heldenmoed en menslievendheid die je met instemming leest. Geen van beide partijen kwam als overwinnaar uit de bus. Maar het koste in enkele maanden tijd, minstens een miljoen mensen het leven, tamelijk eerlijk verdeeld over de twee partijen. Er waren dagen dat er op één dag tien tot dertigduizend mensen omkwamen, door oorlogsgeweld, gebrek aan voedsel of door de barre kou van zo’ n 35 of meer graden Celsius onder nul. Bevriezingen en sneeuwblindheid waren het gevolg. Moreel verval, harteloosheid, egoïsme, kannibalisme, het zijn woorden waar een hele wereld achter schuil gaat, maar die uiterst reëel waren tijdens de barre tocht. Napoleons invasie van Rusland in 1812 is één van de meest dramatische episoden in de Europese geschiedenis. Grote reputaties stonden op het spel: die van Napo72
73
M onnickendamse jongens in het leger van N apoleon ( 1 8 1 2 )
leon en van tsaar (russisch voor ceasar, keizer, caeg) Alexander I. De strijd had vaak een verwarrend verloop. Na ieder treffen eisten beide partijen de overwinning op. Weliswaar hadden de Fransen de veldtocht verloren, maar er kon nauwelijks worden beweerd dat de Russen de overwinnaars waren.
ken opgelopen. En dan hebben we het nog maar niet over psychische schade, veroorzaakt door de verschrikkelijke beelden, die ongetwijfeld diep in hun geheugen waren achtergebleven. De Franse tijd In eerder verschenen jaarboekjes heeft wijlen dhr. Appel uitgebreid geschetst, hoe de aanwezigheid en de invloed van de Fransen in ons land vanaf 1795 is geweest (2). Hij noemt een groot aantal feiten en gebeurtenissen uit de Bataafse periode (17951805) en de periode van het koningschap van Lodewijk Napoleon (1806-1810). Mijn verhaal begint als de inmiddels tot keizer gekroonde Napoleon, op 8 juli 1810, na het vertrek van zijn broer, de macht over de Bataafse Republiek naar zich toetrekt (3). Maar eerst wat informatie vooraf. Typering van de periode 1806-1813
Napoleon Bonaparte
Tsaar Alexander I
Hark Schonevelt Ik heb me in deze oorlog verdiept, omdat ook tieners en jonge mannen uit Monnickendam deel uitmaakten van het immense leger dat naar het Oosten is gemarcheerd. Eén van hen was Hark Schonevelt. Hoever hij is gekomen blijft onbekend. Vast staat dat hij één van de zeer velen is, die de barre tocht niet heeft overleefd. Hark was één van de 15.000 landgenoten die deel uitmaakte van de Grande Armee, dat in juni 1812 op weg ging naar dat uitgestrekte land in Oostelijk Europa. Van deze 15.000 soldaten hebben er niet meer dan 5 à 600 de tocht Napoleon in Rusland overleefd. Een deel van hen moest de rest van hun leven gehandicapt verder, omdat ze één of meer ledematen misten, veroorzaakt door oorlogshandelingen of bevriezingen. Anderen waren blind of hadden andere fysieke ongemak74
Ons land telde rond 1800 circa twee miljoen inwoners. Het merendeel daarvan woonde in het westen, met name in de provincie Holland, rond 1840 opgedeeld in Noord- en Zuid-Holland. Als gevolg van de Franse overheersing was er een uiterst slechte economische situatie ontstaan. De scheepvaart, handel, nijverheid en zeevisserij kwamen in een diepe malaise terecht, mede veroorzaakt, doordat veel jonge mannen opgeroepen werden voor oorlogsdoeleinden. Continentaal Stelsel Ook het Continentaal Stelsel speelde een belangrijke rol. Vanaf het Europese vasteland was elke vorm van Douaniers handel met Groot-Brittannië verboden. Kon er tijdens de periode van Lodewijk Napoleon nog behoorlijk worden gesmokkeld, toen ons land in 1810 bij het Franse keizerrijk werd ingelijfd, werd dat, door de komst van een groot leger douaniers, vrijwel onmogelijk. In alle kust- en grensplaatsen van ons land werden deze douanebeambten gestationeerd. Ze hadden veel bevoegdheden, zoals controles bij de poorten of een onverwacht huisbezoek om bv. kelders en zolders te inspecteren. Armoede Vooral in het westelijk deel van ons land heerste enorme armoede. De steden hadden te maken met grote groepen bedeelden. Het aantal bedelaars nam toe en dief75
M onnickendamse jongens in het leger van N apoleon ( 1 8 1 2 )
stallen, waar ook veel kinderen bij betrokken waren, kwamen veelvuldig voor. In maart 1810 werd in Monnickendam een zekere Anna Schouten aangehouden. Ze was 70 jaar en probeerde al zwervend te overleven door zwavelstokken te verkopen. Waar ze vandaan kwam blijft onduidelijk. Tiërciering Naast het Continentaal Stelsel had ook de zogeheten tiërciering voor een geweldige achteruitgang gezorgd. Vanwege een torenhoge staatsschuld van circa 1 miljard gulden, werd er vanaf 1810 nog maar een derde van de rente op staatsobligaties uitbetaald. En dat had grote gevolgen voor bijvoorbeeld de armen- en wezenzorg. Het onderhoud van de Franse soldaten en nieuwe belastingmaatregelen, ze legden een zware druk op het leven van rijk en arm. Trieste periode Geen wonder dat deze periode als deprimerend, triest en troosteloos werd ervaren. Er was sprake van verval in de steden (geen of weinig geld voor onderhoud of vernieuwing van huizen en gebouwen), een hoge sterfte, gekoppeld aan de reeks oorlogen die Europa, door toedoen van Napoleon, teisterden. Huwelijksontbindingen en zelfmoorden namen toe en het aantal vondelingen en verlaten kinderen nam dramatische vormen aan. De economische problemen die gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw al aan de oppervlakte waren gekomen, werden nu in volle omvang zichtbaar en verscherpten zich. Vooral de scheepvaart, visserij en handel en aan de handel gerelateerde takken van nijverheid hadden zeer te lijden onder de vrijwel permanente staat van oorlog. Werkeloosheid en hoge voedselprijzen waren het gevolg. Iedereen moest maar zien te overleven. Conscriptie Vooral de invoering van de dienstplicht zorgde voor veel onrust. Tot aan de Franse tijd (1795-1813) kende de Republiek geen eigen nationaal leger. Als er al sprake was van een leger, dan bestond dat uit beroepssoldaten van meest Duitsers en Zwitsers, die daartoe werden ingehuurd. Dienstplicht was in de Republiek onbekend. Onze voorouders dachten voornamelijk defensief. Aanvalsoorlogen waren niet aan de orde. Verweer en verdediging vonden eeuwenlang plaats vanuit versterkte huizen, burchten en kastelen, waarvan ons land er nog heel wat heeft. Maar toen de Fransen het in de Bataafse Republiek voor het zeggen kregen, veranderde de situatie. Napoleon dacht offensief en was uit op alleenheerschappij 76
over Europa. Daarvoor waren veel soldaten nodig. Het systeem van huurlegers was voor zijn veroveringsdrift ontoereikend. De oorlogshandelingen onder Napoleon waren massaslachtingen, met zeer grote veldlegers die tegenover elkaar stonden. Daarom koos hij in 1798 voor het zogeheten conscriptie-stelsel. Dat hield in dat, uit de landen waar hij het voor het zeggen had, jonge mannen tussen de 20 en 25 jaar werden opgeroepen om verplicht te dienen in zijn legers. De invoering van dat conscriptiesysteem in de Republiek verliep in fasen. Het begon met de vorming van de Bataafse Armee van zo’n 30.000 manschappen. Maar toen eerst Lodewijk Napoleon en vanaf 1810 Napoleon zelf de zeggenschap in ons land hadden, werd dat steeds meer gestructureerd. De uitvoering was opgedragen aan de Franse bestuurders van de verschillende departementen waarin ons land was verdeeld (4). Zij moesten een van te voren bepaald aantal militairen leveren. De werving van manschappen ging via een lotingssysteem. Wie ingeloot was, kon echter een remplaçant (vervanger) sturen. Dat kostte uiteraard geldt, dus profiteerde vooral de rijkere klasse van dit systeem. Daar kwam nog iets bij. Los van het levensgevaar dat aan het vervullen van de dienstplicht was verbonden, was het voor de hogere standen en voorname burgers onaanvaardbaar, dat hun zonen als soldaat zouden moeten dienen, samen met lieden van een lage stand. Het leefpatroon van de pauper uit de stad of van het platteland en dat van de deftige jonge mannen was zo verschillend, dat een gemeenschappelijk verblijf in een soldatenonderkomen ondenkbaar was. Onrust en protest Het mag duidelijk zijn dat de conscriptie bepaald niet met gejuich werd ontvangen. Integendeel, hij werd aan alle kanten gesaboteerd en zorgde nogal voor wat onrust. 77
M onnickendamse jongens in het leger van N apoleon ( 1 8 1 2 )
In een pamflet getiteld ‘Klagt eener Vlissingsche Moeder’ uit januari 1806 schrijft een onbekende scribent, die de gang van zaken rond het fenomeen conscriptie hartstochtelijk betreurde ‘dat haar zoonen en die van haar stadgenotes daardoor het slachtoffer zouden worden van de hatelijke vreeselijke Conscripte die elk Jon-
Sommigen weken uit naar een ander land of doken onder. Desertie kwam veel voor. De burgemeesters moesten onderzoek doen naar mogelijke verblijfplaatsen van deserteurs. Bij het opsporen van de jongens werden de ouders vaak onder druk gezet en moesten ze een boete betalen. Was de persoon in kwestie overleden dan moest dat bewezen worden. Bij de opsporing werd, heel slim, de bevolking ingeschakeld. Gedreigd werd namelijk dat mannen die vrijgeloot waren, alsnog opgeroepen zouden worden om de plaats van de deserteurs in te nemen. En omdat niemand daar behoefte aan had, was een kliksysteem geboren! Desondanks bleven heel wat lotelingen‘vermist’ (6). Economische gevolgen Het conscriptie-stelsel had ook economische gevolgen. Immers de lotelingen waren vaak kostwinner in het gezin of de familie. Geen wonder dus dat, zoals ik eerder opmerkte, handel, nijverheid en visserij zienderogen achteruitging, vanwege het gebrek aan arbeidskrachten. Weeskinderen en bedeelden
Loting
geling in gevaar bracht van als Soldaat het jeugdige leven te verliezen’. En dat het beter was ‘in eenen roemvolle opstand te sneuvelen dan als slaaf ver van hier’ (5). Deserteurs Voor onze, op vrijheid ingestelde, landgenoten was de conscriptie een dwangmaatregel, waar velen onderuit probeerden te komen. Van alles werd er gedaan om de gehate dienstplicht te ontlopen. Er werden schijnhuwelijken aangegaan. Sommige dienstplichtigen verminkten zichzelf door bv. een vinger of een deel daarvan af te snijden/hakken, waardoor ze geen geweer konden bedienen. Anderen wendden een lichamelijk gebrek voor, soms ondersteund door een ‘geneeskundig rapport’. Meest voorkomend was echter het geen gehoor te geven aan een oproeping- of vertrekbevel. 78
Een nieuwe ontwikkeling deed zich voor tijdens de regering van koning Lodewijk Napoleon. Hij was begaan met het lot van weeskinderen. Op 5 september 1808 verbood hij het dragen van veelkleurige kleding van wezen, want dat zou alleen maar stigmatisering in de hand werken. Ook moest het welzijn van deze kinderen bevorderd worden. Ze moesten goed te eten krijgen, waaronder ook vleesspijzen en gezondheid op doen door zoveel mogelijk te wandelen, zowel binnen als buiten de stad. Maar er zat een addertje onder het gras. In een schrijven van 22 september 1806 kregen de lokale bestuurders en regenten van weesen armhuizen en andere gestichten die uit ‘publieke fondsen’ werden gefinancierd, de idee ter overweging, dat er in hun tehuizen zich jongens moesten bevinden ‘welke uyt hoofde van hunne jaaren en lighaamsgestel geschikt zouden zijn om hun land te dienen’. Deze jongens zouden ‘alleen het aanvuuren van eene betamelijke geestdrift behoeven om liever onder de Verdedigers van het vaderland 79
M onnickendamse jongens in het leger van N apoleon ( 1 8 1 2 )
te worden opgeschreven, dan tot last van gemelde huijzen te blijven, welke door omstandigheden reeds zo zeer zijn gedrukt’. Het bleef echter niet bij een ‘idee’, want de prefect van het Departement Amstelland – Mollerus – eiste vervolgens niet alleen dat de bestuurders en opzichters een wervende oproep in de godshuizen zouden doen, maar bovendien dat zij ‘ten spoedigste eene opgave van alle subjecten, welke daartoe in aanmerking zouden komen aan het Ministerie zouden inzenden, zodat nader over derzelver plaatsing in de Armee kon worden beslist’. Een maand later verviel de ‘vrijblijvendheid’ en werd het dienstnemen voor de jongens in zowel de in de openbare als in de bijzondere gestichten verplicht gesteld (7). Reacties in het land Deze verplichting riep verontwaardigde reacties op, waardoor 15 oktober 1806 een nieuw rondschrijven werd verstuurd met de mededeling, dat de koning ‘geenszins van intentie was om een geforceerde krijgsdienst in te voeren’. Dienstnemen zou alleen op basis van vrijwilligheid gebeuren. De jongens uit de wees- en armhuizen die inmiddels al naar verschillende legeronderdelen waren gebracht, mochten, desgewenst, naar huis terugkeren. En daar werd dankbaar gebruik van gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen Er zijn tussen 1806 en 1813 allerlei ontwikkelingen geweest rondom het ronselen van kinderen van bedeelden en weeskinderen. Ook het stadsbestuur van Monnickendam kreeg er mee te maken. Op 15 september 1808 wordt een schrijven van de Landdrost beantwoord, n.a.v. een Koninklijk decreet van de 29e juli 1808, waarin wordt bevolen om een bijzondere administratie in te richten met de naam ‘Pupillen des Konings’. Onder dit bestuur zullen alle welgeschapen mannelijke weeskinderen vallen die ten laste komen van de staat of van het algemeen. Ze zullen op grond van hetzelfde decreet worden opgevoed en ‘aangekweekt’ tot soldaten en zeelieden. Verzocht wordt om een juiste opgave van het aantal kinderen dat op kosten van het publiek wordt grootgebracht. Aldus gebeurde en in Monnickendam moet stadschirurgijn Schmidt bekijken of de jongens zonder gebreken zijn (8). Opnieuw bleven protesten niet uit. Een voorbeeld. In een pamflet met de titel: ‘Droevige klagt van een Aalmoeseniers-Weeskind’ uit december 1808 schrijft de scribent: ‘Hij (bedoeld wordt koning Lodewijk) die zich onzen Koning noemt en ons Vaderland overheerscht, waarna zijn plan om de weesjongens tot moordenaars van onze medemenschen te maken...’ 80
Protest in Monnickendam blijft uit Terwijl in meerdere plaatsen van ons land allerlei protesten en opstandjes plaatsvonden, bleef het in Monnickendam stil. Misschien kwam dat wel vanwege het ‘economisch’ voordeel. Het vertrek van zoveel jongens betekende immers een lastenverlichting van de armenzorg die overbelast was en van het weeshuis dat overvol was. Geen reactie van de Kerken Ik heb de notulen van de Kerkenraad van de Gereformeerde gemeente over de periode 1806-1813 doorgenomen, maar kwam over de kwestie van de weeskinderen en bedeelden, die voor Franse dienst waren opgeroepen, geen enkele notitie tegen. De heren waren te druk met vooral allerlei binnenkerkelijke zaken. Het zou me echter niet verbazen als de Monnickendamse Kerkenraad net zo dacht als de Barneveldse dominee Speelman. Hij trachtte in die jaren, met allerlei argumenten, de jonge mannen te troosten, die door de Franse conscriptie getroffen waren en schrijft o.a. ‘gehoorzaamheid en onderwerping is voor u hoogst belangrijk en Gode alleen welbehagelijk. Wanneer het lot der opschrijving (loting) u moge treffen en gij kunt u, indien gij dit anders verkiezen mogt, op geene gewettigde wijze daarvan ontslaan, dan is gehoorzaamheid en bedaarde onderwerping uwe zaak. Daar gij door tegenstreving en pogingen om u, ware het mogelijk, te onttrekken, u zelven en de uwen nutteloos vele ongelegenheden en verdrietigheden, die gij dan geheel aan u zelven en aan uw verkeerde redeneringen zoudt te wijten hebben, veroorzaken zoudt’. En zo gaat het betoog van deze predikant nog een tijdje door (9). Respect voor de overheid? Het zal een deel van onze lezers niet onbekend zijn, dat in de kerken van de Reformatie, respect voor de overheid altijd een belangrijk item is geweest. Men beriep zich op een woord van de apostel Paulus in Rom.13:1 ‘Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld’. Men was het er ook wel over eens dat, bij een aanval van een vreemde mogendheid, zelfverdediging van het land niet alleen geoorloofd, maar geboden was. Echter, de oorlogen van Napoleon waren aanvalsoorlogen, met als doel om volken en naties onder een eenhoofdige leiding te krijgen. En dat ging gepaard met het onnodig verlies van duizenden, tienduizenden mensenlevens! Daarom was een duidelijke stellingname op z’n plaats geweest, maar bleef in kerkelijk Monnickendam helaas achterwege!
81
M onnickendamse jongens in het leger van N apoleon ( 1 8 1 2 )
Reacties elders in het land Bleef het in Monnickendam stil, elders in het land was er wel degelijk sprake van (verontwaardigde) reacties over de gang van zaken onder de keizerlijke heerschappij. Vooral de uitvoering van de conscriptiewetgeving riep veel weerstand op. Er bestond zowel een theologische als humanitaire aversie tegen het voeren van oorlog. Maar ook practische aangelegenheden speelden een rol. Immers, de Burgerlijke Stand moest nog op gang komen en dat betekende, dat de predikanten de doopboeken moesten doorbladeren en de namen noteren die werden opgevraagd. Administratieve rompslomp dus. Daar kwam bij dat, voor de loting en de keuring van de aanstaande dienstplichtingen, de kerk werd gebruikt. Daartoe was een bewakingsapparaat opgezet waar o.a. de schutterij bij betrokken was. Kortom, er kwam heel wat bij kijken. Scheiding tussen kerk en staat? Het leek er op dat er, door de omwenteling in 1795, een duidelijke scheiding was gekomen tussen Kerk en Staat. Niet dus. In september 1811 kregen de Utrechtse predikanten te horen dat ‘het één der eerste plichten van de leraren der onderscheidene godsdienstige genootschappen was, de souverain (de keizer dus) te doen eerbiedigen en de gehoorzaamheid aan de wetten te prediken, terwijl zij van hun invloed gebruik moesten maken om de conscrits aan te sporen tot onderdanigheid’. Om te controleren of de heren zich hier aan zouden houden, moesten zij bij de burgemeester de afschriften van hun preken inleveren! Toenemend protest Naarmate de tijd verstreek werden de protesten niet minder, integendeel. Toen er in de eerste vier maanden van 1812, kort na elkaar, allerlei lichtingen dienstplichtigen werden opgeroepen ter voorbereiding van de oorlog tegen Rusland, waren de protesten niet van de lucht. Sommigen weigerden om nog langer doopbewijzen aan de dienstplichtigen af te geven. Anderen kritiseerden in woord of geschrift de keizerlijke dictatuur en de slechte maatschappelijke en economische situatie waarin Nederland zich bevond. Wel even anders dus dan in Monnickendam. Niet vreemd dus dat van hogerhand een bericht naar de stadsbestuurders werd gestuurd,om er op toe te zien, dat het bij de conscriptie ordelijk zou toegaan. Er moest voor worden gewaakt dat de jongelui, die voor de loting waren opgeroepen, zich niet aan overmatig gebruik van spiritualiën te buiten zouden gaan en zich, als gevolg daarvan, op de meest wanorderlijke wijze langs de straten zouden voortbewegen. Daarom moesten herbergen die zich in de nabijheid van de verza82
melplaats van de conscrits bevond, worden bewaakt. De herbergiers kregen te horen dat zij de eerste waren die er voor moesten zorgen, dat degenen die veelvuldig hun café bezochten, zich niet aan buitensporigheden zouden overgeven. Politiedienaren moesten niet alleen behoorlijk surveilleren, maar ook tactvol weten op te treden, want het was nogal eens voorgekomen dat wanordelijkheden te wijten waren aan de onhandige, brutale manier waarop de dienaren hun taak opvatten. Nieuwe oproep van conscrits Op 12 juni 1809, vaardige Lodewijk Napoleon een maatregel uit, die duidelijk lijkt te maken, waarom men de gezondheid van weeskinderen zo belangrijk vond. De politieke en militaire aspiraties van zijn broer Napoleon maakte het noodzakelijk, dat diens legers voortdurend werden aangevuld. Daarvoor waren soldaten uit alle delen van het Keizerrijk nodig. Weesjongens boven de 16 jaar werden opgeroepen voor militaire dienst. Degenen die geschikt werden bevonden, zouden hun opleiding krijgen in het etablissement van Koninklijke kwekelingen te ’s Gravenhage. Ook nu werd door de bestuurders en regenten van Monnickendam zonder enig protest, aan de oproep voldaan. Op 21 juni 1809, wordt een lijst samengesteld van jongens tussen de zestien en twintig jaar, die in aanmerking komen om ‘opgezonden’ te worden. 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16
Gerrit Nieuwenhuis, 22 jaar, zoon van Dirk Nieuwenhuis en Maritje Vreling Roelof Verkuijl, 23 jaar, zoon van Willem Verkuijl en Trijntje Waijer Hark Schoneveld, 16 jaar, zoon van Benjamin Schoneveld en Anna Barnar Jan Komen, 20 jaar, zoon van Gerrit Komen en Geertje Jans Lucas Mol, 18 jaar, zoon van Cornelis Mol en Lijsbet Lucas Harmanus (Hein) Donker, 22 jaar, zoon van Gerrit Donker en Neeltje van Eggen Jan Spekker, 21 jaar, zoon van Arend Spekker en Lijsbet Meijer Dirk Krumpelman, 18 jaar, zoon van Barend Krumpelman en Lijsbet van Dulmen Harmanus Knikker, 21 jaar, zoon van Tames Knikker en Klaasje Siepersma Klaas Martens, 17 jaar, zoon van Jan Martens en Maretje Kroes Jacob Hoppe, 17 jaar, zoon van Jochem Hoppe en Grietje Wulk Johannes Fris, 19 jaar, zoon van Jacob Jansz Fris en Grietje Cornelis Hulst. Jan Klerk, 18 jaar, zoon van Klaas Klerk en Lammertje Barnar Hendrik Beuneker, 16 jaar, zoon van Klaas Beuniker en Metta U.D. Gastman Reindert Swart, 17 jaar, zoon van Willem Zwart en Aaltje Kool Klaas Sijmonsz Groot, 17 jaar, zoon van Sijmon Groot en Aagje Bruijn 83
M onnickendamse jongens in het leger van N apoleon ( 1 8 1 2 )
De eerste dertien zijn jongens, waarvan één of beide ouders gealimenteerd werden. Nummer 14 had geen ouders meer en werd door de Lutherse armenzorg onderhouden. De laatste twee jongens kwamen uit het weeshuis. Ook hun ouders waren overleden. Niemand wil vrijwillig in Franse dienst Op 9 juli 1809’s morgens om half twaalf, waren deze jongens, samen met hun ouders, aanwezig op het stadhuis voor een buitengewone vergadering. De president memoreerde dat het ging om jongens en hun ouders die tot de zogeheten bedeelden behoren. Toen de president vervolgens de vraag stelde ‘of zij genegenheid hadden, om in de koninklijke kweekschool te worden opgenomen, hebben zij allen een weigerend antwoord gegeven, waarna de President hen wel ernstig onder het oog heeft gebragt dat zij zich in alle gevallen als ordentelijke en ijverige jongelingen zouden hebben te gedragen, ten einde door hunne vlijt en arbeid zoo veel mogelijk te zorgen dat hunne ouders geene uitdeelingen van Armenfondsen zouden behoeven, en tevens herinnerende dat een als nu de gelegenheid wierd aangeboden, om door een roemrijke loopbaan hun toekomstig geluk te volmaken en waar omtrend den president de sterkste aandrang bezigde, om hen daar toe aan te moedigen’. Een dag later wordt aan de landdrost gemeld dat ‘terwijl wij met opzigte tot het encouragement van andere jongelingen, de ouders en kinderen der gealimenteerden voor ons hebben ontboden en aan dezelve op eene gepaste wijze zijn Majesteits Intentie ten dezen aanzien hebben kenbaar gemaakt, zonder dat wij tot op heden enige reusite (goede afloop, caeg) hebben kunnen obtineeren (verkrijgen, caeg) daar zij allen hebben verklaard ongenegen te zijn hen vrijwillig aan te bieden’. De onderstreping staat in de brief. Op transport naar Utrecht Op 2 augustus komt een brief van de landdrost ter sprake waarin hij opdracht geeft om de genoemde zestien jongelingen voor het Koninklijk Etablissement van Militaire kwekelingen naar Utrecht over te brengen. Een tussenstation want Den Haag was het uiteindelijke doel. Onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur en in het bezit van hun doopbewijs moesten de jongens naar Utrecht worden gebracht. Niet in militaire maar in ‘politieke’ kleding. Gewone kleren dus. In Utrecht moeten ze aan de militaire commandant worden overgedragen. Het stadsbestuur moet er voor zorgen ‘dat het transport op een zagtzinnige en allessints gepaste wijze geschiede’ en daarna de landdrost verslag uitbrengen. De regenten van het Gereformeerd weeshuis en huiszittende huis en ook de armen84
voogden van de Lutherse gemeente worden van deze brief op de hoogte gesteld. Aldus gebeurt. Begin augustus 1809 vertrekt de groep, onder begeleiding van Pieter Kous Bos, regent van het weeshuis, een diaken van de Gereformeerde gemeente en een armenvoogd van de Lutherse kerk, naar Utrecht. Hoe het vervoer heeft plaatsgevonden, wordt niet vermeld, maar het zal wel per boot zijn geweest, via Amsterdam. Terug naar Monnickendam! Maar dan gebeurt er wat vreemds. Op acht augustus van dat jaar schrijft de secretaris van het stadsbestuur, Cornelis Mars‘ dat op laatstleden vrijdagavond de bij die aanschrijving genoemde jongelingen onder geleijde van drie heeren regenten van onderscheijdene armen behoorlijk na Utrecht zijn opgezonden en aldaar in conformiteit van gemelde aanschrijving zijn overgeleverd. Wij hebben echter bij retour van gemelde Commissie ontwaard dat slegts negen van de zestien jongelingen zijn aangenomen en zeven derzelve, met name Roelof Verkuijl, Dirk Krumpelman, Harmanus Knikker, Jacob Hoppe, Johannes Fris, Hendrik Beuniker en Jan Komen met gemelde commissie zijn teruggekeerd’. Afgekeurd? Wat is er gebeurd? Waren ze onderweg gedeserteerd? Nee. Vermoedelijk zijn deze zeven jongens niet goed genoeg bevonden om als militair opgeleid te worden. Mogelijk had dat te maken met hun lengte (1.55 mtr. of minder) ,want veel jongeren en ouderen waren in die fase van de geschiedenis klein van stuk en daarmee ongeschikt voor het zware werk in een leger. Ze kunnen ook ziek zijn geweest, een handicap hebben gehad of een zwakke gezondheid. Allemaal zaken waar verderop in de negentiende eeuw goed naar gekeken werd, zoals de militieregisters laten zien. Er zijn dus zeven jongens teruggekomen. Hoe het verder met hen is gegaan,vertellen ons de registers van de Burgerlijke Stand van Monnickendam. * Harmanus Knikker, overleden op 21 december 1857, is op 25 augustus 1833 getrouwd met weduwe Huibertje de Graaf. * Jacob Hoppe, overleden op 5 augustus 1831, is op 8 september 1822 getrouwd met Lena Margaretha Rieman. * Johannes Fris, overleden op 24 september 1851, is op 14 april 1822 getrouwd met weduwe Wilhelmina Scheeve. * Roelof Verkuijl, overleden op 17 mei1841, trouwde op 8 mei 1814 met Maritje Greuter. * Klaas Martens, overleden 2 november 1852, trouwde op 9 april 1820 met Pietertje Gerrits Stroman. 85
M onnickendamse jongens in het leger van N apoleon ( 1 8 1 2 )
Een huwelijk en/of overlijden in Monnickendam van Jan Komen, Dirk Krumpelman en Hendrik Beuniker wordt niet vermeld. Waarschijnlijk hebben ze op enig moment de stad verlaten. Jan Klerk gedeserteerd?
Hark Schonevelt Over één van de jongens, die in het leger van Napoleon zijn opgenomen, valt wat meer te vertellen: Hark Schoneveld (z’n naam wordt wisselend met een t of een d geschreven, soms ook met twee o’s). Hij is een telg uit een oud Monnickendams geslacht, waarvan de wortels teruggaan tot circa 1600 (zie bijlage 1).
Op 25 april 1811 komt er bij het stadsbestuur een brief binnen van de heer van den Broek uit Haarlem, majoor van het 126e regiment infanterie, dat fuselier Jan Klerk van de lichting 1808 gedeserteerd zou zijn. Dat bleek echter niet het geval. Hij bevond zich, volgens ingewonnen informatie, op de kanonneerboot nr. 129. Jan Eggers Er zijn verschillende jongens uit Monnickendam, waarvan onbekend is wat er van hen is geworden. Zoals Jan Eggers bijvoorbeeld. Hij is op 29 november 1785 in Amsterdam geboren, maar op 7 september 1788 in Monnickendam gedoopt, een zoon van Neeltje Winkes. In een brief wordt gemeld, dat hij sinds 1810 krijgsgevangene is in Engeland. Sindsdien heeft zijn moeder niets meer van hem vernomen. Harmanus Donker Ook Har(manus) Donker, gedoopt op 16 december 1787 als zoon van Gerrit Jacobs Donker en Neeltje van Eggen, de laatste uit Purmerend, is niet teruggekeerd. In een acte, opgemaakt door notaris Age Volkerse nr. 2187 d.d. 23 september 1817, vanwege de verkoop van een huis, staat de zinsnede: ‘ voor de zoon der eerste (bedoeld wordt Gerrit Donker) en broeder der laatste comparant (bedoeld wordt Maretje Donker) van welke men, als in Fransche Krijgsdienst opgenomen, in lange niets heeft gehoord’. We kunnen er vanuit gaan dat Harmanus Donker op dat moment niet meer in leven was. Vermoedelijk zullen er in het Notarieel-archief na 1813 wel meer van dit soort notities voorkomen.
Hark, gedoopt in de Gereformeerde gemeente op 17 februari 1793, is de zoon van Benjamin Harks Schooneveld en diens tweede vrouw Annaatje Jans Barnar. Vader Benjamin was nachtwacht en woonde eerst op het Weezenland, daarna (maart 1805) op het Zonnepad. Uit zijn eerste huwelijk met Neeltje Pieters Decker had hij drie kinderen en uit het tweede huwelijk werden, naast Hark, nog een Jan en Dirk Schoneveld geboren, respectievelijk in 1796 en 1798. Hark was veertien jaar toen zijn vader op 22 december 1807 werd begraven. Zijn moeder Anna is op 5 december 1827 gestorven, maar dat heeft hij niet meegemaakt. Uit het vervolg zal blijken dat Hark deel uit maakte van het leger van Napoleon dat in de zomer van 1812 naar Rusland is vertrokken. Rusland 1812
Jan Vlugt en Cornelis Hardebeek Over deze twee jongens uit het weeshuis het volgende: Jan Vlugt, geboren 24 augustus 1792, zoon van Willem Vlugt en Aaltje Philippus Peet is 12 augustus 1811 in keizerlijke dienst gegaan. In 1814 is hij vertrokken, in dienst van zijne Majesteit de koning (WillemI) naar Oostindie. Hij had toen de rang van korporaal. Cornelis Hardebeek is via Alkmaar, op 13 november 1811 in keizerlijke dienst terechtgekomen. Evenals Jan Vlugt, is ook hij in 1814 als militair in Koninklijke dienst naar Oost-Indië vertrokken. Deze jongens hebben dus de tijd in Franse dienst wel overleefd. 86
Gewonde soldaat
In het voorjaar van 1812 formeerde keizer Napoleon rond Dresden een leger van zo’n 600.00 man, samengesteld uit Fransen (minder dan de helft) en verder uit allerlei nationaliteiten, waaronder, als vermeld, zo’n 15.000 Hollanders. Een deel van hen was ingedeeld bij de pontonniers, de mannen die verantwoordelijk waren voor het bouwen van bruggen bij een overtocht over water. Op 27 juni stak dat immense leger de Russische grens over en bezette midden september 1812 Moskou, waar Napoleon zijn residentie vestigde in het Kremlin. 87
M onnickendamse jongens in het leger van N apoleon ( 1 8 1 2 )
Starghard West Pommeren
Napoleon in het Kremlin
Op 18 september brak er in die stad een grote brand uit. Het leger van Napoleon begon aan de terugtocht, maar door een ongewoon strenge winterkou leed de armee zeer grote verliezen, niet alleen veroorzaakt door de Terugtocht kou overigens, maar ook door gebrek aan voedsel. Daarnaast waren er aanvallen van Russische zijde. Vooral de Kozakken deden van zich spreken, waardoor het aantal gesneuvelden alsmaar toenam. Brief van Hark Schonevelt uit Polen Als gezegd, onder de soldaten die in 1812 vertrokken was ook de toen 19-jarige Hark Schoneveld. Dat blijkt uit een brief die hij schreef vanuit het Duitse Starghard. Er zijn meerdere plaatsen in Duitsland die zo heten, maar uit zijn brief valt op te maken dat het om de Poolse stad Starghard gaat, ongeveer 50 kilometer ten zuiden van Dantzig. 88
Omdat het zo’n bijzonder tijdsdocument is, neem ik de oorspronkelijke tekst van deze brief in z’n geheel over. Hark schreef niet al te goed Nederlands, maar de strekking van zijn brief is duidelijk. Het adres staat op de buitenkant: ‘Aan de wedu Ben Schoonevelt tot Monnickendam. Departement Zuiderzee tot Holland. Met de post den HRme (Armee?), waaroverheen staat gestempeld: no. 8 Grande Armée. Starghard den 27 Mei 1812 (10). Zeer Gelievden Moeder, daar ik U Niet Na Laaten kan om u een Letterjen te Schrijven, hooppenden Dat Gij allen Nog Vris en gezond Zijn. En Zoo het anders met u Is, het zou mijn van herten Leed zijn om te hooren. Maar Lieven Moeder, ik Moet u met Grootten Armoed Latten Weeten, alsdat Tans in Poolen legt, In Als dat daar zoo Grooten Hongers Nood, Alsdat veelen Menschen sterven van de honger en van het ongedierten Krappee. Alsdat Gij mijn omstandigheid Wel Kunnen Begrijpen. En alsdat Wij allen oogen Blikken Na het Slagtveld Toe gaan. Terzijde. Nog voor er nog maar één schot was gelost, kwam het leger al in de problemen. De bevoorrading bleek in de praktijk niet zo te werken als op papier stond. Het kostte toen al heel wat mensen en dieren het leven, terwijl de strijd nog moest beginnen!caeg) Maar lieven Moeder, Weest zoo Goed En Laat mijn broer Dirk Een Brief schrijven na Mijn Lieven Vrinddin tot Aarhem (Arnhem? Haarlem?). Har adres is: aan Zien van der Kragt, woonden op de Beek tot Harhem, Bij het tughuis (tuchthuis, tuig89
M onnickendamse jongens in het leger van N apoleon ( 1 8 1 2 )
huis??). Want Mijn hert En Bloed verlangt Na haar. En schrijf haar alsdat zij Maar Goeden Moet houden alsdat God Mijn het Leeven Spaard, als ik Dan Weeder te Rugkom. En ander Hoop ik, alsdat ik in de Eeuwigen Zalligheid Bekommen Magt en Alsdat dan allen voor de Eewigen Regter Stoel Mag verscheinen Mag. En doen deezen Wens aan alle vrienden van mijn. Maar og, Lieven Broers en Zusters, wees Tog u Moeder Gehoorzaam, doen tog het Geen Wat zij Beveeld, en Gedenk toch dat God eenmaal van U zijden Weg Neemd en Daar om, Eerd haar zoo lang zij nog Bij u Lieden is. Mijn adres is: H. Schooneveld, Voltezeur onder 123 Regement, 5 Batteljon, 5 Kompenie Voltezeur, de tweeden diviezen, het 2 Korps der prince. Maar Lieven Moeder, Gij moet mijnnen Wens voldoen, dat Mijn Verzoek is, Zoo Gou het Mogelijk Is te Schrijven, want mijn hert en Ziel Verlangd Na u om te Weeten, Hoe het met u gesteld is. Maar gij moet den Brief op de post de Grooten Armee doen, dat is eindelijk de Veldpost. Nu weet ik Geen Meer te Schrijven als Duizend maal De Groetenis van mijn u E D W Zoon tot ter Dood toe. Hark Schooneveld tot der dood toe. Duizend Maal. Notariëel stuk Zijn laatste woorden ‘tot der Dood toe’ zijn niet lang daarna werkelijkheid geworden, al blijft onduidelijk waar, wanneer en onder welke omstandigheden hij gestorven is. Zeker is, dat hij niet is teruggekomen. Dat blijkt op 18 april 1822 als de nalatenschap van Pieter Schooneveld en zijn vrouw Stijntje Kater notariëel aan de orde komt. Een hele reeks leden van beide families worden genoemd. In de acte komt de volgende zin voor: ‘De heer Age Volkerse, notaris in qualiteit als bij dispositie van den regtbank van eerste aanleg te Hoorn in dato 31 october 1821 gecommiteerd tot curator, ten einde de afwezige Hark Schoneveldt te representeeren’...
Op laatstgenoemde datum is dus een acte opgemaakt waarbij de onbekendheid van de verblijfplaats van Hark wordt vermeld. Ik neem aan dat de meesten toen al wel beseften, dat Hark de veldtocht naar Rusland niet had overleefd. Maar een overlijdensverklaring was er niet. Zamoyski schrijft op blz. 450: ‘Nicolas Planat de la Faye en zijn superieur, generaal Lariboisiere, kwamen op een avond bij een kleine hut en besloten daar halt te houden. Ze troffen er twee Hollandse lotelingen die zich binnen bij een vuur zaten te warmen en gooiden hen eruit, ondanks de smeekbeden van een van hen, een tiener. Ze hoorden hem buiten jammeren toen ze in slaap vielen en toen ze de volgende morgen op weg gingen, bleek hij doodgevroren’. Het zou zo maar het verhaal kunnen zijn van tiener Hark uit Monnickendam! Geraadpleegde bronnen:
* 1812. Napoleons fatale veldtocht naar Moskou, Adam Zamoyski, uitg. Balans. De veldtocht tegen Rusland beschreven vanuit Westers perspectief. * Napoleon tegen Rusland. De strijd om Europa 1807-1814, Dominice Lieven, Unieboek, Het Spectrum mei 2011. In dit boek wordt de strijd beschreven vanuit Russisch perspectief. * De Adelaar en het Lam. Onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de inlijving bij het Franse keizerrijk (1806-1813), Johan Joor. * Oud Archief Monnickendam, nrs. 30,31, 46-48, 50-53 * Notulen van de Kerkenraad van Monnickendam 1806-1813. * Departementaal bestuur Zuiderzee, RA Haarlem. * Ons erfgoed 11e jrg. nrs. 1, 2, 3 en 6.
Deel acte notaris Volkerse 18 april 1822
90
91
M onnickendamse jongens in het leger van N apoleon ( 1 8 1 2 )
Noten
Bijlage: Het geslacht Schonevelt
1. Het boek van historicus Adam Zamoyski telt 560 pagina’s en is een relaas van deze strijd, gebaseerd op
I. Harck, geboren rond 1600
een groot aantal ooggetuigen uit heel Europa. De schrijver heeft zo’n 600 bronnen en werken geraad-
Overl. 1637/1638 Hark de beeldsnijder, idem een kind en zijn vrouw
pleegd die sindsdien over deze strijd zijn verschenen. Het resultaat is een even meesterlijk als aangrijpend boek. 1812, Napoleons fatale tocht naar Moskou, is verhalende geschiedenis van de hoogste orde. Elegant
II. Jan Harcks, geboren circa 1625, kuiper van beroep, begraven 18 juli 1662. Zijn weduwe, vermoedelijk
geschreven en schitterend verteld. Het doet Tolstojs ‘Oorlog en vrede’ verbleken, aldus NRC-Handelsblad.
Weijntje, begraven 18 december 1673, woont in 1671 in het Aartsengelsteegje.
2. Het gaat om de jaarboekjes (in het vervolg afgekort tot JOM) 1999, 2001 en 2002. 3. Over de periode 1806-1813 is een boek verschenen dat ik u van harte aanbeveel om te lezen, wanneer u in
III. Harck Jansz ‘thuijnman, koopt een warmoestuin op 26 december 1671. Hark begraven 26 augustus
deze periode geïnteresseerd bent: ‘De Adelaar en het Lam. Onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland
1682, trouwt circa 1674 met Jannetje Jans (Oudejans). Jannetje trouwt (2) in 1686 met Jacob Heers.
ten tijde van het Koninkrijk Holland en de Inlijving bij het Franse Keizerrijk (1806-1813)’, geschreven door
Onder de kinderen Jan, zie volgende generatie.
Johan Joor. Dit boek bevat niet alleen belangrijke, historische informatie, maar vertelt vooral het verhaal van de reacties die de verschillende maatregelen onder de Bonapartes onder onze voorouders hebben
IV. Jan Harcksz Schonevelt, dp. 8 mei1681, otr. 15 januari 1707 Eefje Martens Bording, dp. 25 september
opgeroepen. Joor noemt vijf oorzaken van onrust:
1687, begr. 29 december 1723.Onder de kinderen Hark, zie volgende generatie. Alle kinderen worden
1. Dienstplicht; 2. Overheidsheffingen; 3. Gezag; 4. Godsdienstige en kerkelijke conflicten; 5. Arbeids- en
op 20 december 1723 in het weeshuis geplaatst.
burgerconflicten. Voor dit verhaal is vooral hoofdstuk 12 – over de dienstplicht – belangrijk, terwijl hoofdstuk vier een kort
V. Hark Jans Schonevelt, dp. 13 november 1707, begr. 9 mei 1765, tr. 4 oktober 1733 (otr. 19.9.) Aagje Jans
historisch overzicht geeft van Nederland onder de Bonapartes.
Marsman, dp. 21 januari 1712, begr. 20 januari 1778, dr. v Benjamin Marsman en Stijntje Lubbers. Hark
4. Monnickendam behoorde tot 1807 bij het Departement Amstelland, ongeveer zo groot als de huidige
Jans is in 1758 stadswaker. Legt op 8 juni 1747 de schutterseed af. Bij de ondertrouw van zijn zoon
provincie Noord-Holland. Na de inlijving bij Frankrijk werden Amstelland en Utrecht bij elkaar gevoegd
Benjamin op 1 mei 1762 leeft hij nog, maar hij komt niet meer voor op de schutterslijst van 22 februari
onder de naam Departement Zuiderzee.
1766. Onder de kinderen Benjamin, zie volgende generatie.
5. Joor, blz. 319 6. In Haarlem heb ik de desertie-registers van deze periode doorgenomen, maar kwam geen Monnicken-
VI. Benjamin Harks Schooneveld, dp. 5 februari 1736, lidmaat 1764, nachtwacht, begr. 25 december
dammers tegen.
1807, tr. 16 mei 1762 (otr. 1.5) met Neeltje Pieters Decker, dp. M’dam 19 oktober 1732, begr. 8 maart 1783,
7. Joor, blz. 299,300
dr v Pieter Jansz Dekker en Geertje Klaas Korf.
8. In JOM 2002 blz. 85 en 86 vind u een namenlijst van deze ‘pupillen des konings’.
Hij was enige tijd majoor van de nachtwacht, maar is wegens een vals getuigenis infaam verklaard en
9. Helaas kon ik de herkomst van dit citaat niet meer achterhalen.
van zijn post gecasseerd. Zie verder JOM 2011 blz. 100 v.
10. Omdat Hark schrijft dat hij in Polen is, zal het vermoedelijk gaan om Stargard in Pruisen. Uit andere
Benjamin genoemd in de schutterslijst van 22.2.1766, idem 3.12.1784, 9.10.1788, 1792 en 10.5.1794
bronnen is bekend dat het leger van Napoleon in juni van dat jaar de Njemen is overgestoken.
Hij koopt op 1 december 1798 van Gerrit en Cornelis Middelbeek een huis en erf op het Weezenland voor f 100,-. Daar woont hij in 1788. Op 22 december 1807 is Benjamin overleden, nog jonge kinderen
Toevoeging
nalatend. Uit dit eerste huwelijk werden drie kinderen geboren.
Bij mijn onderzoek in het Rijksarchief te Haarlem kwam ik een aantal namen van Monnickendammers
Na het overlijden van Neeltje Dekker trouwt Benjamin op 12 augustus 1792 met Annaatje Jans Barnar,
tegen, te vinden in Archief 14 – Departement bestuur Zuiderzee.
dp. EL 15 februari 1758, overl. 5 december 1827, begr. 8.12. Haar vader Jan Barnard of Barning, kwam uit
Onder nummer:
het Duitse Minde en was voor 1743 getrouwd met Trijntje Jans. Uit dit huwelijk is Hark geboren, de
555: d.d. 29.3.1813 in het corps gearriveerd: Dirk Klaver (geb. 27.2.1791), Jan Bloem, Adriaan Bos; in een
jongeman waar dit verhaal over gaat.
hospitaal: Simon Kaars, Jurriaan van Loenen, Willem Dekker. 556: Jan Middelbeek, geb. 11.12.1784 neemt de plaats in van Klaas Kater; Albert Groot, geb. Weesp 21.1.1787
VII. Hark, dp. 17 februari 1793, lidmaat van de Gereformeerde gemeente in 1810 na belijdenis, soldaat in
voor Jan Bovenkamp.
Napoleons leger; niet teruggekeerd van de veldtocht naar Rusland
558: Simon Simons Groot, schoenmakersknecht, 23 jr, geb. 11.10.1787; Stoffel Coblents, 42 jr, geb. 25.12.1767, Jan Bloem, 14.4.1811 Ook genoemd in 1812: Jacobus Johannes Thierens, geb. 3.6.1792, vervanger van Hendrik Wilhelm Duijker, geb. A’dam 22.10.1786; Gerrit de Jong, Klaas Kater, vervanger van Willem Groenewoud, geb. M’dam 8.6.1781; Cornelis Luijten, vervanger van Zweris Entink, geb. A’dam 20.8.1784; Albert Bont, Pieter Swart, Jan Pronk, Gerrit Mes.
92
93
IJspaleis met café en de radja van Lombok Opname uit circa 1885 van de steenrijke radja
Siem Koerse
(koning) van Lombok
Er waait een striemende Oostenwind over de Gouwzee. Vanuit de buitenhaven, lopen door het Monnickendammergat, de haventoegang, enkele figuren dik aangekleed tegen de striemende wind over het ijs van de Gouwzee. Wat moeten deze mensen in hemelsnaam nu op het ijs? Thuis brandt de kachel en de naden en kieren zijn met kranten dichtgestopt en er liggen voor de ramen en bij de deuren gebreide opgevulde lange rollen om de ergste kou tegen te houden. Toch lopen ze daar met ijsbijlen en ijszagen over hun schouder tegen de kou in om met dit gereedschap het ijs van de Gouwzee te bewerken. Waarom? Het plan moet zijn geboren thuis, bij een vereniging, of in de kroeg. Wat wil namelijk het geval: In 1894 had zich in Indonesië een drama voorgedaan dat in Nederland als een bom moet zijn ingeslagen. Er zijn soldaten van het Nederlands Indische leger gevangen genomen door de radja van Lombok en er zijn aan beide kanten doden gevallen. ... (Ik had 30 zeer zwaar gewonde kameraden en geen instrumenten, geen lapje verbandgoed, geen druppel water! Arme, ongelukkige menschen, vooral zij die buikwonden hadden gekregen kermden riepen en smeekten om hulp. Lindgreen vroeg eerst de officieren, vervolgens de Europeesche onderoffichieren, en daar er niemand was, die een andere uitweg meer wist, besloot hij tot de caputilatie over te gaan) ... De kranten en de radio moeten er in die dagen veel aandacht aan hebben geschonken aan dit incident dat zo ver van huis had plaatsgevonden. Waarom in Monnickendam het plan ontstond om het paleis van de radja van Lombok na te bouwen is een volkomen raadsel. Het is natuurlijk te gek voor woorden om ’s winters een tropische situatie na te bouwen in Nederland en dan ook nog met ijs. Om dit plan te laten slagen moesten er vele vierkante meters ijs met de hand worden gehakt en gezaagd. Dat moest ver van de plek gebeuren waar het ijspaleis zou verrijzen om de eenvoudige reden dat men natuurlijk niet het risico wilde lopen om in hun eigen gemaakte gaten te lopen. Er moet van deze radja een vreselijke voorstelling zijn gemaakt, hij was wreed en moordzuchtig en zag er niet uit. 94
95
IJ s p a l e i s m e t c a f é e n d e r a d j a v a n L o m b o k
Maar laten we bij het begin beginnen. Wie was de radja van Lombok? De nieuwsbrief ‘TOEN’ van Het Geheugen van Nederland werpt enig licht op de zaak Lombok. We volgen het bericht in ‘TOEN’: Eigenlijk moeten we spreken over de oude radja van Lombok. De chique heer op de foto uit circa 1885 is de steenrijke radja van het Indonesische eiland Lombok. De radja was een heerser met gevoel voor handel én het vullen van zijn eigen portemonnee. Zijn vermogen bedroeg maar liefst 18 miljoen euro. In 1894 was de radja nauw betroken bij de moord op ongeveer 100 soldaten van het Nederlands-Indische leger (KNIL). Dit bloedige voorval zou de geschiedenis ingaan als ‘het verraad van Lombok’. Lombok was een opstandig Indisch eiland dat in de ogen van het Nederlandse koloniale bestuur in de regio ‘onder bewind’ moest worden gebracht. Na vreedzame onderhandelingen met de radja in augustus 1894, meenden de Nederlanders hun macht te hebben beklonken. Een paar dagen later werden de KNIL-soldaten echter in de val gelokt door handlangers van radja. Het ‘verraad van Lombok’ groeide uit tot een nationaal trauma, dat wraakgevoelens aanwakkerde onder de Nederlanders. En uitzinnige wraak is er uiteindelijk gekomen: onder leiding van onze voormalige minister-president Colijn werd een militaire strafexpeditie uitgezet, die een
Lombok lag tussen Bali en Sumbawa. In de ‘gordel van smaragd’.
96
waar bloedspoor trok over het eiland. Wie bleef echter gespaard? Inderdaad, de rijke radja van Lombok. Beroofd van zijn schatten werd de radja gedwongen de rest van zijn leven in ballingschap door te brengen. Bijna alle schatten zijn in het kader van de ‘wiedergutmachung’ teruggegeven aan de Republiek Indonesië. Een aantal bijzondere foto’s en straatliedteksten uit ‘Het Geheugen van Nederland’ herinneren nog aan deze duistere bladzijde uit onze koloniale geschiedenis en aan het roerige leven van de oude radja. Mede hierdoor werd in de winter van 1895 besloten om in Monnickendam het paleis van deze radja na te bouwen. Er moet bij de bouw van het ’IJspaleis’ deskundige hulp zijn geweest. Als we goed naar de architectuur van dit bouwwerk kijken zien we dat er bij de benedenverdieping van het paleis pilasters (vooruitstekend deel in de gevel) zijn gemaakt. Deze zijn precies uitgezaagd en keurig op elkaar gezet. Misschien is wel een mal gebruikt om tot dit resultaat te komen. Om de zaak op te vangen zijn er over de twee ramen en de toegang tot het paleis planken gelegd. Dit bewijst ook dat er iemand is geweest die verstand van bouwen had. Op deze planken en links en rechts op de ijsblokken werden nog eens drie lagen gelegd om daarna het geheel af te sluiten met een heuse vooruitspringende waterlijst. De ruimte tussen de plank en de waterlijst wordt fries genoemd. Er zijn in Oud Monnickendam nog verschillende voorbeelden van een fries aan woningen te zien. Ook zijn er achter de gevel nog twee palen geplaatst. Dat kunnen steigerpalen zijn geweest maar dat hoeft niet. Naar de top toe ging het mis, in vergelijking met de onderkant van de gevel is de top een zooitje bij elkaar geraapte gehakte en gezaagde schotsdelen. Wat er gebeurd is, dat zullen we nooit zeker weten. Maar een korte bespiegeling van de situatie ter plekken is op zijn plaats: De ondergevel is met veel pijn en moeite voor elkaar gekomen omdat de deskundige zijn poot stijf hield bij de vormgeving van de ondergevel, het moest een mooi bouwwerk worden. Omdat het koud was, morden de bouwers, de beloofde drank, om warm te blijven, was niet gekomen en de man werd eigenlijk al vervelender. Het bouwen duurde te lang en er zal ongetwijfeld zijn opgemerkt achter zijn rug: ‘Hij kan van mijn wat, we gooien de top er op en ‘klaar is kees’. En zo gebeurde het ook. Het werd een rommeltje die top. Maar de man was een volhouder. Het mooie opbouwen kon hij vergeten, maar hij kreeg toch voor elkaar dat het evengoed een trapgevel werd met daarin nog vier muurankers. Deze muurankers waren niet voor de sier, zij hadden wel degelijk de functie om de top bij elkaar te houden zodat hij niet zou instorten. Dit gevaar van instorten was van korte duur, de vorst maakte er al snel een compact geheel van. De top bestaat uit zeven treden met als sluitstuk in de top een tuit. Door de plank boven op het bovenraam is het mis ge97
IJ s p a l e i s m e t c a f é e n d e r a d j a v a n L o m b o k
gaan, links moest één ijsblok worden gesmokkeld om weer op het goede aantal treden uit te komen. In de voorgevel bevinden zich drie ramen. Onder, twee 12 ruiters en boven een vierruiter in empirestijl (de verticale roede is zwaarder dan de horizontale roede) Van de twee onderramen zijn de roeden allemaal even dik. (traditionele Hollandse bouw) Rechtsonder staat nog een bovenlicht met een roede in reserve. Tevens staat er een handkar, misschien voor het vervoer van bouwmaterialen voor de bouw van het ’IJspaleis’. Deze ramen zijn waarschijnlijk onderdelen van voor- of achtergevels van woningen die al waren gesloopt. Dat kwam mooi uit voor de bouw van het ’IJspaleis’. Volgens een artikel in ‘Het nieuws van de dag’ uit 1895 waren er tafels van ijs gemaakt, over het vervaardigen van stoelen uit ijs werd nog nagedacht. Verder kon er worden gedanst en ook iets worden genuttigd. Om het geheel compleet te maken werden er ook twee zijgevels opgetrokken. In de linkergevel werd nog een raam aangebracht. (zie foto met kind voor het linker raam) En er staat links op deze foto een constructie die bij de bouw nodig is geweest. Om het geheel af te sluiten werd een dak van zeildoek aangebracht. Aan de rechterkant zien we een kleine opening, bij nadere bestudering moeten we toch uitgaan van een volledige opening in de muur van ijs. Misschien een nooduitgang of een toegang, buitenom, tot de toiletgroep van het café. Misschien waren er mensen die hun tijd ver vooruit waren met o.a. het droogmalen van de Monnikmeer en het verhogen van de dijk door Monnickendam. Je weet het nooit! Als men de foto’s bekijkt staat er achter het ‘paleis’ ook een tent volledig gemaakt van zeildoek. ‘De tent was in elkaar gezakt en de radja liep verdooft, door welke oorzaak dan ook, over het ijs en was volledig de weg kwijt, volgens ‘Het nieuws van de dag’. Deze tent, was tegen de achtergevel van het Er is een poging gewaagd om van het ’paleis’ aangezet. Zou dit het onderkomen ’IJspaleis’ interieur een voorstelling te van de radja zijn geweest en kon men hem maken. Van het interieur is wel iets bekend daar bewonderen? o.a. tafels van ijs en een tent waarin de We laten de radja even rusten op het ijs van radja van Lombok zijn onderkomen had. de buitenhaven. 98
Het ’IJspaleis’ met elf personen. Waarvan o.a. één ‘official’ met boord en stropdas achter in de toegangsopening. Er staan twee mannen met een ijsbijl.
Slechte opname van het ’IJspaleis’. Een kind staat voor het linker raam en enkele personen achter in de toegangs opening. Het bijzondere van deze opname is dat de fotograaf enkele meters naar rechts is gaan staan waardoor ook een raam in de linkerzijgevel zichtbaar werd.
99
IJ s p a l e i s m e t c a f é e n d e r a d j a v a n L o m b o k
Als we het gaan hebben over de breedte van het ’IJspaleis’ dan komen we ongeveer uit bij de maat van gebouw ‘De Bonte Os’ aan het Noordeinde. Dit geldt niet voor de hoogte van het ’IJspaleis’, de ‘De Bonte Os’ is zeker twee meter hoger! Of de ‘De Bonte Os’ model heeft gestaan is niet meer te achterhalen. We moeten ervan uitgaan dat het de bedoeling was om een café van ijs te bouwen. Door de toevoeging van de ‘radja van Lombok’ is de naamgeving gekanteld naar ’IJspaleis’. Waar heeft het ’IJspaleis’ gestaan? De exacte plek is niet bekend, maar we moeten er van uit gaan dat het wel op de buitenhaven heeft gestaan. Bij bestudering van de twee foto’s, is links een deel van het Kleiperk zichtbaar en rechts een deel van het Galgenveld (ook wel de Blikhoek genoemd). Achter het bouwwerk is het gat of de boom niet te zien, dit zijn twee namen voor de toegang tot de buitenhaven. De dukdalf die midden in de buitenhaven stond is ook aan het zicht onttrokken. Normaal gezien zou er in onze tijd wel een deel van de toegang tot de buitenhaven waarschijnlijk wel te zien zijn geweest.
Enkele tientallen jaren geleden is deze toegang naar rechts met tien meter verbreed om een persleiding naar de waterzuiveringinstallatie in Katwoude aan te brengen. Het laatste nieuws is (2011) dat er weer een correctie van enkele meters wordt gemaakt, maar nu aan de linkerzijde van de toegang tot de buitenhaven in de vorm van een drijvende steiger. Dit ten behoeve van scheepsbouwer Hakvoort om de prachtige schepen zonder problemen te water te laten en eventueel naar binnen te halen in de loods. We zien op de foto’s van het ’Paleis’ dat er een ‘dranghek’ is geplaats om de bezoekers in goede banen te leiden. Het liep storm volgens de verslaggever van ‘Het nieuws van de dag’ dankzij de commotie in Nederland over het gebeuren in Nederlands Indië. Het bezoekersaantal moeten we niet willen vergelijken met die in onze tijd, als de ijsbaan naar Marken is vrijgegeven! Het enige vervoer was de stoomtram (1888) en een enkele auto, die niet over de al te brede weg naar Monnickendam toe kon komen. Als men dan op de buitenhaven aankwam was daar de runner die tot taak had om de mensen naar binnen te krijgen in het ’IJspaleis’ Met volle overgave riep hij dan: ‘Gaat dat zien, gaat dat zien. De gevangengenomen radja van Lombok is hier te zien. Hij is geketend met zware ijzeren kettingen en eet rijst met tabak’. De bezoekers die over de streep waren getrokken om deze persoon te aanschouwen moesten eerst betalen voor men het ’Paleis’ mocht betreden. (Zie berichten uit het verleden. Familiearchief Voortman, aan het eind van dit artikel) Binnen moet diffuus licht zijn geweest, ondanks de deuropening, de twee ramen links en rechts en zelfs nog een derde raam in de westgevel van het ’Paleis’. Er zijn twee foto’s gemaakt (voor zover bekend). De eerste foto geeft elf personen weer, enkele kinderen en een aantal oudere mensen. Twee hebben een ijsbijl op hun nek. Let vooral op de persoon achter in de deuropening: Dit moet een official zijn, gezien het overhemd met daar waarschijnlijk een vadermoordenaar om! Misschien wel de penningmeester, die over de centjes waakte voor – IJsvereniging Olympia – die verantwoordelijk was voor de organisatie op het ijs van de buitenhaven.
Op deze opname (geen foto maar een opname uit een blad) staat Jan Ballet (Jan Buter) in het midden van de achtergrond. Hij is degene die uitverkoren was om de rol van de radja van Lombok in het ’IJspaleis’ te vertolken.
100
In het verre Nederlands Indië werd de radja van Lombok tot ballingschap veroordeeld. Hij was met zijn paleizen en al, in het verre Indië, door het ‘ijs’ gezakt. In Monnickendam gebeurde hetzelfde. Toen de dooi inviel zakte het ’paleis’ op de buitenhaven in elkaar. De radja zal er geen weet van hebben gehad en zal het ook 101
IJ s p a l e i s m e t c a f é e n d e r a d j a v a n L o m b o k
niet hebben begrepen wat de woede van zijn heerschappij op Lombok teweeg had gebracht in dat verre Nederland. In Monnickendam is het verhaal van de radja verteld en weer verteld en weer doorgeven aan de volgende generatie. Of al die verhalen waar zijn, we weten het niet. Het enige wat echt waar is zijn de twee foto’s van het ’Paleis’ van de RADJA VAN LOMBOK in Monnickendam! Het wordt hoog tijd dat er weer een strenge winter komt (3 februari 2012, 11.30 uur: het sneeuwt en de thermometer staat op 5 graden onder 0!) misschien kan er dan weer een ijspaleis kan worden gebouwd!
Berichten uit het verleden Krantenartikelen – Herinneringen aan Oud Monnickendam – Familiearchief Voortman – Gierslede – Vertellingen Dagblad ‘Het nieuws van de dag’ neemt ons mee naar het Monnickendam van 1895. Nieuws van de dag van donderdag 7 februari 1895 Men is op de Gouwzee bij Monnikendam reeds druk bezig met het maken van het zoogenaamde (nog al euphemistisch!)* ‘ijspaleis’: het zal bestaan uit een tent met een front van ijs; het geheel zal een niet onaardig effect maken en met de overige nummers van het programma (rutschbaan en ringrijderij, terwijl de bekende gierslede** ook aanwezig zal zijn) zeker tal van schaatsenrijders lokken zal. De vereniging ‘Olympia’ van welke dit feest uitgaat, heeft den datum nog niet bepaald, doch hoopt het feest zoo spoedig mogelijk te doen plaats hebben. * euphemistisch: verzachtend/verbloemend. ** gierslede: zie aan het eind van dit artikel.
Nieuws van de dag van vrijdag 8 februari 1895 Nu door de vorst der laatste dagen het ijs op de Gouwzee sterk genoeg geworden is, zodat geen gevaar meer te duchten is, heeft de vereniging Olympia te Mon- nikendam, besloten het ijsfeest zoo spoedig mogelijk te doen houden, en wel morgen, Vrijdag.* Aan het reeds vroeger medegedeelde programma — ijstent, (waar tevens ververschingen zijn te verkrijgen) rutschbaan, ringstekerij per schaats en giersleden — 102
heeft men nog toegevoegd eene ringstekerij bij de rutschbaan. Een bal op de Gouwzee zal den feestelijke dag besluiten. Het ‘ijspaleis’ met front in den 16e eeuwsche stijl** (trapgevel) is zo goed als gereed en maakt een goed effect; twee prachtige ronde tafels van ijs zijn reeds als ameublement geplaatst. Men zal ook trachten eenige stoelen van dezelfde grondstof te vervaardigen. * Vrijdag: Vrijdag 9 februari 1895. ** 16e eeuwse stijl: 17e eeuwse stijl.
De mededelingen over tafels en stoelen in het ’ijspaleis’ geven aan dat er binnen meer gebeurde en dat de radja van Lombok een toevoeging was aan het geheel. Het’ijspaleis’ was eigenlijk de voorloper van het latere Verenigingsgebouw aan de Kermergracht. Dit Verenigingsgebouw is aan het eind van de 20e eeuw gesloopt, het was te gedateerd en niet meer warm te stoken. Nieuws van de dag van dinsdag 12 februari 1895 Het groote ijsfeest van de Vereeniging ‘Olympia’ op de Gouwzee zou eindelijk plaats hebben! Wel was Vrijdag reeds een dergelijk feest gegeven, doch dat was slechts een voorproefje geweest; Het echte feest, dat weer de duizenden vreemdelingen naar Monnickendam zou trekken, evenals in de gulden dagen van 1890-91, toen men voor een broodje een gulden of rijksdaalder betaalde, dat feest zou Zondag gegeven worden. En toen zoo vol verwachting de burgers des morgens vroeg uit de veeren kropen en het waagden een tipje van hun neus buiten de deur te steken, toen betrok aller gelaat, en moedeloosheid en treurigheid stond er op te lezen ! Het had gesneeuwd en het mistte ! Twee factoren, die ongetwijfeld het gansche feest moesten doen mislukken. Gelukkig klaarde het spoedig op ; de mist trok op en moest het veld ruimen voor de schitterende stralen der Februarizon, die reeds menigeen met zijn warmte verkwikte. En ook de sneeuw bleek niet zoo erg te wezen, baanvegers waren er in overvloed, met een weinig krachtsinspanning zou de baan wel weer in orde komen. En waarlijk, zoals gehoopt werd gebeurde, de sneeuw werd weggeruimd en nauwelijks was men klaar, of men zag reeds als voorlopers eenige matineuze* vreemdelingen met hunne schaatsen door Monnikendam’s straten wandelen. Om twaalf uur verzamelde het Broeker fanfarecorps, dat voor die dag geëngageerd was, zich voor het café ‘Het Hof van Holland’,** en zo begaf men zich, onder de opwekkende tonen van de muziek, naar het terrein***. Niet lang duurde het of de bezoekers, die eerst nog aarzelden, namen toegangs103
IJ s p a l e i s m e t c a f é e n d e r a d j a v a n L o m b o k
kaarten tot het terrein, en voordat de wedstrijd in schoonrijden nog begonnen was, wemelde het reeds van schaatsenrijders op het terrein. Een geest van gezelligheid heerschte alom, geen wanklank werd gehoord, en het scheen wel of ook de bezoekers allen besloten hadden het feest zoo goed mogelijk te doen slagen. Verschillende eigenaardigheden lokten de schaatsenrijders naar het terrein. De gierslede stond bijna geen ogenblik stil; telkens namen dames en heeren plaats in het door velen als gevaarlijk beschouwde toestel en volbrachten onder luid hoezee der omstanders hunne tocht. Het bij tusschenpoozen gehouden bal lokte menigeen, die nog buiten de omheining stond, naar binnen. Op sommige ogenblikken waren meer dan honderd paren aan het dansen, vreemdelingen zoowel als ingezetenen. Ten slotte, ongeveer halfzes, begonnen de instrumenten der muzikanten te bevriezen, en daarop ging men, onder groot geleide, marcheerend op de half bevroren tonen der muziek joelend en zingend, naar ‘de Doele’,**** waar door den voorzitter enige speeches werden afgestoken, om allen te bedanken, die medegewerkt hadden tot het welslagen van het feest. Olympia mag met dankbaarheid en vreugde op dezen dag terug zien. * matineuze: Vroeg aanwezig. ** ‘Het Hof van Holland’: Nu parkeerterrein tegenover De Posthoorn. *** terrein: Gouwzee voor de buitenhaven. **** ‘de Doele’: Nu groot woonhuis aan de Zarken.
Ook de ‘Radja van Lombok’ mocht zich in een talrijk bezoek verheugen, tot tenslotte de tent waarin zijne Majesteit huisde, in elkaar viel, waarna Z. M. (nog al tamelijk aangeschoten) over het terrein wandelde en een ieder tot het geven van een borrel trachtte over te halen. Nu, voor iemand in zulke treurige omstandigheden was eene kleine hartversterking wel noodig! Ook het ‘ijspaleis’ had niet te klagen; men had de grond met hooi belegd, wat waarlijk niet overbodig was, daar het vorige maal er haast niet uit te houden was van de kou. Menigeen kwam thans in het paleis eene verversching gebruiken. Nieuws van de dag van vrijdag 15 februari 1895 De vereniging Olympia te Monnickendam zal morgen op de Gouwzee een marker bruiloft arrangeeren, waarvoor reeds welwillende medewerking toegezegd is. In het ijspaleis zal een soort Café chantant gehouden worden door drie ‘muzikale Samojeden’*. * ‘muzikale Samojeden’: Volk uit de Sovjet-Unie. Oorspronkelijk nomadisch.
104
Bericht in het weekblad ‘De Monnickendammer’ van 2 februari 1895 IJsvereniging Olympia. Vergadering op dinsdag 29 januari 1895 der vereniging Olympia. Na opening der vergadering geeft de voorzitter zijn leedwezen te kennen over de kleine opkomst. De notulen der vorige vergadering worden goedgekeurd en gearresteerd. Hierna wordt in rondvraag gebracht om feest te vieren of niet. Het eerste wordt met algemene stemmen aangenomen. Eveneens het programma, bestaande in het bouwen van een IJspaleis met café, waaraan zal worden verbonden een, ringrijderij enz. Voor het bouwen van het IJspaleis worden benoemd de Heren P. Blankevoort, K. De Haas en K. Klaver. Voor de Rutschbaan De Heren C. Bootsman, G. Schram en J. Hoppe. Met het regelen der ringrijderij werden belast de Heren Jacob Mol en K. Oosterveld Jzn. Al deze heren hebben deze opdracht aanvaard. Na enige besprekingen wordt besloten een lijst te laten circuleren. De Heeren Teengs en Cornelissen verklaren zich bereid met de lijst rond te gaan. Na enige besprekingen wordt de vergadering door de voorzitter gesloten. Familiearchief zum vorde – vortman(n) – Voortman De radja van Lombok. De opstandige vorst werd gevangen genomen en daar profiteerden de Monnickendammers van. Zij kondigden aan dat de radja van Lombok voor straf gevangen zat in het ijspaleis op de Zuiderzee en tegen een kleine vergoeding bezichtigd kon worden. Inderdaad zat in het ijspaleis een kleurrijk uitgedost en donker figuur, met kettingen aan zijn zetel vastgeklonken. Was er veel publiek dan begon hij vervaarlijk te brullen en met de kettingen te rammelen tot grote schrik van de bezoekers. Uiteraard was het niet de radja van Lombok, maar Jan Buter (1831-1907) in 1859 gehuwd met Trijntje Voortman (1841-1911) die met roet zijn gezicht had zwart gemaakt. Tegen een vergoeding en met inname van het nodige geestrijk vocht om de kou te doorstaan, was hij bereid gevonden de rol te spelen en met overtuiging. Gierslede Zo was men in de benarde winters, waarin geen cent verdiend werd, bezig toch nog de monden van het gezin te stoppen. Een andere mogelijkheid was de gierslede. In de strenge winter van 1909 is dit apparaat nog gebruikt. Er werd een dikke paal dwars door het ijs geheid. Lange dikke touwen werden en omheen gewonden en aan het eind van die touwen een slee of toog aangebracht. Aan het touw werd ook een dwarspaal bevestigd. Toeristen stapten in de slee en een paar man begonnen tegen de paal te duwen waardoor de slee in beweging kwam. 105
IJ s p a l e i s m e t c a f é e n d e r a d j a v a n L o m b o k
De paal zat dicht bij de geheide paal, dus de mannen liepen op sukkeldraf rond, maar de slee zat enige tientallen meters verder en tolde met een ijselijke snelheid rond. Het was vermakelijk te zien hoe de toeristen na de rit, volslagen dronken uit de slee tuimelden. De mannen verdienden er een paar centen mee en dat was in die tijden wel nodig.
Zuiderwoude Maar het kan ook dichter bij Monnickendam n.l. in Zuiderwoude. Als je flink in je slappe was zat en je bezat o.a. een mooi groot stuk land. Dan noemde je dat gewoon Lombok. (geheel uit overlevering).
Herinneringen aan Oud Monnickendam De heer J. Veltrop* vertelt in het boek over de radja van Lombok. In het Zuideinde, naast de galanteriewinkel van de weduwe Trapman woonden onder een afdak vader en zoon Buter, bijgenaamd ‘Jan Ballet’ en de ‘Balletmeester’. Van mijn vader hoorde ik het verhaal over Jan Ballet als de ‘radja van Lombok’. In 1895, een zeer strenge winter, werd op de Gouwzee van ijsblokken een ijspaleis gebouwd. Losse arbeiders zaagden ijsschotsen, stapelde die op elkaar en gooiden er water overheen zodat de zaak vastvroor. Het werd een compleet paleis met ramen en deuren. In het paleis zat Jan Ballet, uitgedost als de radja van Lombok. Juist was de Lombok oorlog achter de rug, een opstand op dit eiland door de koloniale troepen met veel moeite neergeslagen, waarbij de generaals Vetter en Van Ham sneuvelden. Het was een winter met veel schaatstoeristen en deze werden naar het ijspaleis gelokt met de uitroep: ‘Gaat dit zien, gaat dit zien. De gevangen genomen Radja van Lombok is hier te zien. Hij is geketend met zware ijzeren kettingen en eet rijst met tabak’. Het publiek stroomde binnen tegen betaling van een dubbeltje en zagen daar Jan Ballet met roet zwart gemaakt, getooid met een rode tulband en gestoken in Indische gewaden. De nodige jajem zorgde ervoor dat hij warm bleef en was er genoeg publiek dan ging hij brullen en met de kettingen rammelen. Of het niet genoeg was trok hij op dinsdagmorgen naar de Purmerender markt, in een landauer met twee paarden, werd uitgeladen voor het gebouw Amicitia van de familie Semeijns aan de Weerwal en ook daar tentoongesteld voor boeren, burgers en buitenlui. Deze trapten erin en stroomde toe om de Radja te bekijken. Veltrop 1975. Heruitgave 1997, pagina 72 /73.
Bronnen:
Koninklijke Bibliotheek: Het geheugen van Nederland – Radja van Lombok. ‘Oude prentbriefkaarten vertellen over Monnickendam’. G. Bont en J.A. Koek (1971) – F.Duikerken: opname nr. 19. Veltrop: ‘Herinneringen aan Oud Monnickendam’ (1975/1997) Fam. Archief Voortman. – Martin Verbeek: Krantenartikelen – Historisch vereniging Oostzaan.
Correctie: Antje Wals Technische ondersteuning: Elsa Koerse
Historische uitgave Oostzaan- 25 november 2010 In dit artikel over eind 19e eeuw gaat het over Dirk Keyzer. Hij was een zeer rijke Oostzaansche boer die er een kleine hofhouding op nahield! Had vele dienstbodes en knechten. Deze Dirk Keyzer was voor zijn tijd een grote boer met 100 koeien. Het gevolg daarvan was zijn bijnaam: De radja van Oostzaan.
106
107
Monnickendam een veilige stad? (slot) Wachtmeesters, nachtwakers en (rijks)veldwachters in de negentiende en twintigste eeuw Ds. C.A.E. Groot
Het derde en laatste deel over de veiligheid van en in de stad Monnickendam gaat over de negentiende en twintigste eeuw (1). Tot nu toe was het verhaal redelijk overzichtelijk, maar gaandeweg de negentiende eeuw kwamen er nieuwe veiligheidsbeambten bij en werden werkzaamheden van de nachtwacht herzien en/of opnieuw vastgesteld. De marechaussee, de veldwachter, de politieman, de schutterij, de rijksveldwachter (vanaf 1858) en in veel steden nog steeds de nachtwacht, ze worden regelmatig genoemd. Hoe de diverse verantwoordelijkheden lagen, was menigmaal onderwerp van discussie in het parlement (2). Veiligheid in de negentiende eeuw Toen ons land in 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd, bracht Napoleon op het terrein van de veiligheid allerlei vernieuwingen aan. In plaats van versnippering was er nu sprake van een sterk gecentraliseerde aansturing. En het moet gezegd, dat politieapparaat werkte efficiënt. De nachtwacht werd opgeheven. Veldwachters en politiebeambten kwamen er voor in de plaats. Dat nieuwe veiligheidsapparaat was echter maar een kort leven beschoren. Toen Napoleon in oktober 1813 bij Leipzig een gevoelige nederlaag leed en de prins van Oranje 30 november 1813 op het strand van Scheveningen voet aan wal zette, was het snel gedaan met de centraal georganiseerde politiedienst. De nachtwacht, net als voorheen, voornamelijk gerekruteerd uit de lagere bevolkingsklassen, werd in ere hersteld, terwijl veldwachters (3) en politiefunctionarissen verantwoordelijk waren voor de veiligheid overdag.
Geldblok voor veldwachters
108
Ontwikkelingen tot 1851 In februari 1814 werd er een nieuwe politieorganisatie geformeerd, waarbij vrijwel alle sporen van het politiewezen tijdens de Franse bezetting werden uitgewist. Maar dat laat onverlet, dat de Franse periode grote invloed heeft gehad op de inrichting van het politiewezen van de negentiende eeuw en later. De Marechaussee en de (hoofd)commissaris van politie zijn een Franse ‘uitvinding’. 109
Monnickendam een veilige stad? (slot)
De oprichting van dat nieuwe politiestelsel betekende een breuk met het verleden (4). Voor 1795 was er geen sprake van zoiets als een landelijke politie. De veiligheid en wat daar mee samenhing, werd plaatselijk geregeld. In de kleinere plaatsen was de gemeentelijke politie, geleid door de burgemeester(s), blijven bestaan en dat is nog lange tijd zo gebleven. Wel werd het politietoezicht wat verbeterd. De nieuw aan te stellen veldwachters bijvoorbeeld, moesten kunnen lezen en schrijven, van goed gedrag zijn en ‘drankvrij’. Dat dat laatste apart werd vermeld, is veelzeggend. Desondanks was hun optreden in de eerste helft van de negentiende eeuw vaak pover. (001) Dolle honden afmaken Waarvoor werden de nieuwe beambten ingezet? In juni 1815 ontvangt het stadsbestuur een bericht van de Provinciale overheid. Er zijn, o.a. in de Beemster, verschillende ‘droevige ongelukken gebeurd’. Schapen en lammeren zijn gebeten en daardoor dol geworden. De gemeenten moeten alles in het werk stellen om meerdere ongelukken en verspreiding te voorkomen. Als er in de gemeente een dolle hond wordt gevonden, dan moet die onmiddellijk worden vastgelegd. Sterker nog, de dienaren van justitie en veldwachter worden aangespoord tot verhoogde waakzaamheid om alle loslopende honden zonder pardon te doden. Extra toezicht bij o.a. bedelarij De negentiende eeuw staat bekend om z’n armoede (5). De oorzaak is divers, maar een belangrijke factor was de tiërciering. Napoleon had in 1810 besloten dat er nog maar Bedelen een derde van de rente op de staatsschuld uitbetaald zou worden. Door economische problemen en de vele geldverslindende oorlogen, was de rente een niet langer te dragen last voor de schatkist geworden. Deze beslissing had desastreuze gevolgen. Weeshuizen raakten overvol. Gezinnen moesten hun hand ophouden bij de diaconie. Bedelaars, waaronder veel kinderen en landlopers, werden een steeds groot probleem en zorgden voor een toenemende onveiligheid (6). 110
Verscherpte waakzaamheid in en om de stad Op 23 november 1816 wordt in de Raad een brief van de Procureur-Generaal besproken. Daarin wordt aangedrongen ‘alles in het werk te stellen dat in dit wintersaizoen, door een regelmatige waking door de dienaars der justitie, veldwagters en schutterij de ingezetenen zo binnen als buiten deze steede worden gewaarborgd tegen mishandeling van landlopers of kwalijk gezinde lieden en om met concurrentie van de plaatselijke bestuuren deeze middelen in het werk te stellen’. Het stadsbestuur is overeengekomen ‘om aan de dienaars der justitie te gelasten om des avonds, tot dat de nagtwagts hunne post betrekken, zorgvuldig de ronde te houden en toe te zien dat geen dieverijen, nog iets van dien aart plaats hebben, waar na de nagtwagts hunne ronde zullen moeten verdubbelen totdat de gewone tijd van hun aflossing daar is, als wanneer deselve zullen vervangen worden door een patrouille van de schutterij en welke zal moeten duuren tot zeven uuren in den ochtend. Terwijl al verder aan den veldwagters zal worden gelast om hunnen ijver te verdubbelen en meer dan gewoonlijk buiten deze stad in deselve jurisdictie hunne tour moet doen plaats hebben en om te gelijktijdig de gegoede inwooners van Overleek, de Purmer en Katwoude als zijnde Klaas Zinger, Reijer Oud, Sijmon Vermeij, Cornelis Willems Visser, Jan Wessels, Gerrit Sas, Lammert de Ruijter en Gerrit Middelbeek te ontbieden en aan te zeggen dat ieder in zijn buurt nagtwagts moeten aanstellen, waarover zij het generaal toeverzicht zullen hebben en met dezelve zodanige verordeningen te maken als de localiteit van iedere plaats zulks toelaat’. Als in juli 1816 de jaarlijkse kermis in aantocht is, wordt bekendgemaakt dat tijdens de festiviteiten ‘dobbelaars, horoscooptrekkers, kwakzalvers en bedelaars zullen worden geweerd en de stad uitgezet’. Een half jaar later worden officieren van politie en veldwachters aangespoord ‘de nodige en meest stellige orders te geven om, elk in den kring der hem opgedragen ambtsverrigtingen, hunne waakzaamheid te verdubbelen en zorg te dragen dat elke aanslag op personen of goederen der ingezetenen, Kermis tot welke klasse of beroep 111
Monnickendam een veilige stad? (slot)
zij ook behoren, worde tegengegaan en voorkomen en dat indien het nodig mogte wezen dat deze winter buitengewone nagtronde plaats hadden’. De nieuwe (oude) nachtwacht Als gezegd, de nachtwacht was in 1814 weer in ere hersteld! Voor een deel waren dat de nachtwakers van voor 1810, deels ook nieuwe. Op 22 december 1813 werd Pieter van Hoorn opnieuw als wachtmeester aangesteld. Hij werd bijgestaan door de oudgedienden Christiaan Schaatsbergen, Christiaan Meijer en Tijmon bij ’t Vuur en aangevuld met de heren Adriaan Reurs, Cornelis Kwakman, Cornelis Deun en Hendrik Kroon. Inclusief de wachtmeester dus acht man. Hun inkomen bleef bescheiden. In 1823 kregen de wakers samen fl. 45.50 per maand, te delen door zeven. De majoor/wachtmeester verdiende, net als voorheen, 28 gulden per kwartaal. Als Pieter van Hoorn in december 1835 overlijdt, wordt hij opgevolgd door de oudste nachtwacht Tijmen bij ’t Vuur. Plichtsverzuim Ook de oude ‘kwalen’ van voor de Franse tijd deden zich weer gelden, zoals plichtsverzuim, dronkenschap en gemakzucht (slapen tijdens de nachtdienst). Christiaan Schaatsbergen bijvoorbeeld, werd op 25 november 1815 voor zes weken geschorst, omdat hij tegen zijn instructie had gehandeld. Met een laatste waarschuwing op zak, mocht hij op 13 januari 1816 weer aan het werk. Ook Christiaan Meijer kreeg te maken met een schorsing, want op 28 oktober 1820 vraagt hij ‘of zijn suspensie (schorsing, caeg) als nachtwagt mag worden opgeheven’. Hij zegt ‘dat de door hem begane fouten in het vervolg zullen worden gecorrigeerd en tracht in alle opzichten door zijn daden deze gedane misslag uit te wissen’. Taakuitbreiding van de nachtwacht We maken een sprong in de tijd. De nachtwacht kreeg er een nieuwe taak bij. De verlichting in de stad was sterk verbeterd door de uitvinding van gaslantaarns (7). Tijdens het surveilleren moesten de wakers controleren of alle revèrbères (lantaarns) brandden en voldoende licht gaven. Liet dat te wensen over, dan moest het worden doorgegeven aan de wachtmeester, die de tekortkomingen in zijn dagrapport aan B&W vermeldde, zo werd in oktober 1836 bepaald. December 1841 wordt besloten, dat er, gedurende de winter, de hele nacht, aan de toren bij de hoofdwacht, een lantaarn moet branden. Die moet ‘s morgens door de wacht worden uitgedaan.
112
Ondeugdelijke nachtwacht Dat de heren nachtwachten in Monnickendam, ondanks eedsaflegging en beloften van goed gedrag regelmatig in gebreke bleven hun werk goed te doen, blijkt uit het volgende. Op 23 oktober 1840 merkt Raadslid E.J. de Rooij in de Raadsvergadering op ‘dat hij jaarlijks op de begroting ziet gebracht een somma van f 700,- ten behoeve van de nachtwacht en welke gelden dan ook jaarlijks aan deselve worden uitgereikt, dat deze gelden, zo dikwijls te behandelen dan onder de aandacht van de heren komt, onwillekeurig bij hem voor de geest zweeft het ondoelmatige waartoe deze uitgaaf zich strekt, uit hoofde het weinige genot welke de ingezetenen van deze wacht heeft en wel dat het hem onderscheidene malen is gebleken, dat zo niet allen, echter het grootste gedeelte van deze zogenaamde wakers des nagts op bedden slapen en daardoor dus geenszins kunnen beantwoorden aan de betrekking welke men van een nachtwacht verlangd, waarom hij de vrijheid neemt om hier op terug te komen, met verzoek of B&W de zaak in ernstige overweging willen nemen’. Op de 25e begint de Rooij opnieuw over deze kwestie en herhaalt dat de uitgave voor de nachtwacht ondoelmatig is. Burgemeester Frans Nooij zegt dat hij ‘binnen korte dagen, hier in zodanige veranderingen zal maken, dat hij hoopt daar door meer het doel zal treffen, welke men van eene stedelijke nachtwagt kan verwagten’. Maar ondanks deze toezegging van de burgemeester verandert er de eerstvolgende jaren niets aan het gemeentelijk beleid betreffende de nachtwacht. Pas in 1852 is er sprake van vernieuwing, als alle ‘oude’ nachtwachten worden ontslagen en er een geheel nieuwe ploeg wakers op het toneel verschijnt. Het gevolg was, dat de eeuwenoude ratelwacht, door het volk spottend ‘klompenwacht’ genoemd omdat deze mannen op 113
Monnickendam een veilige stad? (slot)
klompen hun dienst verrichten, een wat beter aanzien kreeg. Zowel de wachtmeester als de nachtwachten krijgen een nieuwe instructie ter hand gesteld, die begint met de woorden: ‘Er bestaat alhier een vast corps nachtwachts welke bij nacht de policie dienst verrigten, bij dezelve heeft veel leemten bestaan, waarom voor hun een geheel nieuwe instructie is opgemaakt, welk met 1 april in werking zal worden gebragt’. Dan volgen een hele reeks artikelen. De nieuwe ontwikkelingen, waartoe ook die zojuist genoemde instructies behoorden, waren het gevolg van de Gemeentewet van de liberale staatsman Thorbecke, die op 1 januari 1852 van kracht was geworden. Actief bij brand Eén van de artikelen van de instructie luidt als volgt: ‘Bij brand geven zij bij ontdekking daarvan dadelijk bericht aan de heer burgemeester of die hem vervangt en aan de beambte der spuit welke op brandspuit ligt. Zij zullen ingevolge de bepalingen van het reglement op het brandwezen, bij het doen der ronde nauwkeurig letten op alle fabrieken in welke vuur gebruikt worden en wanneer zij bevinden daarin zonder behoorlijke waarschuwing gestookt wordt, daarvan in hun rapport aan de wachtmeester kennis te geven. Zij zullen tot het bewaren van orde bij het proberen der brandspuiten tegenwoordig zijn’. Een illustratie bij dit artikel 9 komt uit 1864. In de nacht van 30 op 31 oktober is er brand geweest in een winkel aan het Zuideinde. De secretaris schrijft in een brief van B&W aan de officier van justitie in Hoorn: ‘dat de personen Lourens Koster, Sijmen Schram, Dirk Westrik, Jan Snieder sr, Dirk Nieuwenhuizen, Gerbrand Visser, Jacob Tol, Job Schaap en Adrianus Roos in hun betrekking als nachtwacht (..) hebbende dienst gedaan door het luiden der klok, ratelen, brand roepen en trommelen langs de straten aan dit onheil ruchtbaarheid hebben gegeven’. Hier liet de nachtwacht zich dus van z’n goede kant zien. Aanstelling van nieuwe nachtwachters Het benoemen en ontslaan van nachtwakers was, volgens de nieuwe gemeentewet van 1852, voorbehouden aan de burgemeester, maar de Raad zou wel graag verne114
men welke personen er benoemd zouden worden, zo wordt eind 1857 genotuleerd. Op 20 mei 1852 wordt er een ploeg nieuwe wachters aangesteld. Christiaan Meijer, Jan Jansz Snieder, Pieter van den Berg, Cornelis Jansz Leger, Gerbrand Visser, Dirk Nieuwenhuijzen, Willem Bakker en Sjoert Siebes Hoornsma. Daarnaast vier substituut (vervangende) nachtwakers: Adriaan Roos, Jan de Vries, Adriaan Meet en Roelof Boddeke. Christiaan Meijer bedankt al in juli van dat jaar en wordt vervangen door Adriaan Meet. Als ook Jan de Vries bedankt, worden Jacob Westerbaan en Jurriaan Voortman als substituut nachtwacht aangesteld. Nieuwe wachtmeesters Was er tot die tijd altijd maar één wachtmeesters geweest, per 1 juli 1852 werden dat er drie. Ik stel ze aan u voor: Lourens Koster kwam uit Amsterdam, maar was sinds 1843 politieagent in Monnickendam en daarvoor cipier. Vanwege zijn hoge leeftijd krijgt hij op 1 juli 1866 ontslag met een pensioen van f 250,- per jaar en vrij wonen in een huis dicht bij de Noordeinderpoort. Daar overlijdt hij op 29 juni 1870, 74 jaar oud. Tjepke Bijleveld en zijn vrouw Johanna de Vries zijn beide in Hoorn geboren en daar in 1844 getrouwd. In het bevolkingsregister wordt hij gerechtsdienaar genoemd, in 1847 dienaar van justitie en bij het overlijden van een dochter in 1857 agent van politie. In Monnickendam worden vier kinderen geboren. Op 27 januari 1860 vertrekt het gezin naar de Rijp. Frans Gerhard Stevens is in 1809 in Arnhem geboren. Hij was getrouwd met Alijda Brugman uit Doesburg. In Monnickendam zijn drie kinderen geboren. Mei 1854 vertrekt het gezin naar Edam. Fooien ophalen De nieuw aangetreden nachtwachters vragen in december 1852 al om verhoging van hun jaarwedde. Dat zit er niet in, maar ze krijgen wel toestemming om aan de huizen van de ingezetenen, ‘volgens oude gewoonte’ nieuwjaar te gaan wensen. Gewoon een fooitje ophalen, zoals bij ons krantenbezorgers dat doen. Daartoe gaven ze aan de deur een gedrukte wens af. Dat deden ze ook tijdens de kermisweek. De ‘kermis-wensch’ van nachtwaker C.J. Leger uit augustus 1855, is bewaard gebleven. Dat voorrecht van ‘nieuwjaar wensen’ was andere burgers niet toegestaan. Op 28 december 1854 schrijven B&W dat zij willen voldoen ‘aan het verlangen en de wensch van het meerendeel der ingezetenen en naar aanleiding, dat bij wettelijke bepaling is verboden te bedelen en te schooijen, hebben besloten strengelijk te verbieden bedelarij op de eerste dag van het jaar bedreven worden onder de naam 115
Monnickendam een veilige stad? (slot)
van Nieuwjaarwenschen. Zulke bedelarij die maar al te veel tot onmatigheid en onzedelijkheid aanleiding geeft’. De laatste zin is een wat merkwaardige onderbouwing van de beslissing, maar zal wel gebaseerd zijn op de praktijk. Terwijl in Monnickendam dit gebruik nog heel lang heeft stand gehouden, werd in december 1867 te Purmerend besloten, dat vanaf het a.s. nieuwe jaar niemand meer van de nachtwachten, gemeenteveldwachters, omroepers, lantaarnopstekers en ophalers van as en vuilnis, Kermis- en Nieuwjaarswensen aan de huizen van de inwoners mochten aanbieden. 1855 Op 27 januari 1855 blijkt dat er tien ‘veiligheidsbeambten’ zijn op 2809 inwoners. Koster en Bijleveld worden zowel agent van politie als wachtmeester genoemd, met onder hen de nachtwachten: Jan Jansz Snieder, Pieter van den Berg, Cornelis Jansz Leger, Gerbrand Visser, Dirk Nieuwenhuizen, Willem Bakker, Jacob Westerbaan en Roelof Boddeke. De laatste twee aangesteld respectievelijk 27 januari 1853 en 23 april 1853. Veldwachter op wacht voor de Roomse Kerk Soms kom je in de archieven een berichtje tegen, waarbij je een glimlach niet kunt onderdrukken. Een voorbeeld van zo’n schilderachtig verhaal is het conflict dat in 1860 ontstond tussen de pastoor van Monnickendam en zijn kerkkoor. Dat zong nog steeds concertmissen, ofschoon al geruime tijd versobering van de zang werd gepreekt. De pastoor wilde zijn kerkkoor ontslaan, omdat dat steeds maar ‘ontstichting’ veroorzaakte. Hij nam deze maatregel in de aanloop naar de Goede Week, wanneer de geprogrammeerde passiemuziek de hoogste inzet en passie van 116
de koorleden vroeg. Maar het kerkkoor liet zich niet tot zwijgen brengen, integendeel, het zong de ‘verkeerde’ muziek en het ‘raasde’. Het gevolg was dat een rijksveldwachter voor de kerkdeur werd geposteerd om de koorleden de gang naar de koorzolder te beletten. Burgemeester Frans Nooij, van protestantse huize en hoofd als het om ordeverstoring ging, moest er aan te pas komen. Hij stelde de pastoor gerust en het conflict werd vervolgens naar Roomse zeden gesust. De te hulp geroepen bisschop berispte het kerkkoor, maar in zulke bewoordingen dat de muzikale en vocale opstandelingen, na betoond berouw, konden terugkeren (8). Te weinig ‘blauw’ op straat Op 13 maart 1866 schrijven de notabelen P.L. Thierens, N. Costerus en J. Boerlage een brief aan het stadsbestuur. Wat is het geval? Er worden bij herhaling diefstallen gepleegd en dat vraagt om maatregelen. De drie heren doen verschillende aanbevelingen: * meer ‘blauw’ op straat, d.w.z. een verdubbeling van de plaatselijke nachtwacht; * vier patrouilles tegelijk door de stad tussen zonsondergang en zonsopgang; * verdachte personen nauwkeurig in de gaten houden; * een geldelijk beloning ‘voor wie een dief of dieven, zelfs poging tot diefstal, weet aan te wijzen en te ontdekken’. Langdurige straatverlichting is daarbij van groot belang. De heren dreigen dat, als B&W niet met spoed maatregelen nemen, zij zich direct met de bevolking verstaan omtrent de nodige maatregelen ter herkrijging van veiligheid en rust van de inwoners. Ze verwachten op of voor de 17e ‘daar omtrent geïnformeerd te worden’. Dat is gebeurd, waarop de heren opnieuw in de pen klimmen en op de 21e schrijven: ‘Onverklaarbaar was het voor ons dat de Raad, hoezeer de daarbij voorgestelde maatregelen de vergadering niet verwerpelijk zijn voorgekomen, echter uit hoofde de financiële toestand der gemeentekas de vereiste uitgaven niet toelieten, daaraan geen gevolg heeft willen geven. Het ‘laissez faire’ (laat maar op z’n beloop, caeg) in deze onrustige en onveilige tijd vast te houden, brengt toch al de gevolgen daarvan ter verantwoording van de Raad’. Tijdens een bijeenkomst van de burgerij op de 18e is besloten ‘een adres de inwoners ter tekening aan te bieden, waarin uitdrukkelijk op het nemen van betere voorzorgsmaatregelen bij de Policie alhier, aangedrongen wordt’. Gevraagd wordt om nogmaals naar de situatie te kijken. In een brief van 27 maart antwoord B&W, dat de gevraagd maatregelen, wegens geldgebrek, niet gehonoreerd kunnen worden. 117
Monnickendam een veilige stad? (slot)
B&W hebben echter wel contact opgenomen met de commissaris van de koningin in Noord-Holland over deze kwestie. Die schrijft op 31 maart: ‘ In antwoord op uw missieve van de 29e maart (...) dat ik voorhands geen vrijheid kan verlenen aan het doen stationeren van meerdere Rijksveldwachters binnen Uw gemeente dan de daar aanwezige Antonie van Elst, rijksveldwachter der 3e klasse, opziener der jagt, visserij, aangezien in de eerste plaats door u maatregelen moeten worden genomen ter verbetering en uitbreiding van het personeel Uwer gemeente politie’. In Monnickendam was in dat jaar slechts één agent van politie in dienst, de eerder genoemde Laurens Koster. Hij was inmiddels 71 jaar en dus ‘niet in staat is om de diensten die van hem gevorderd mogen worden te kunnen bewijzen’. De commissaris van de koning schrijft verder: ‘Die persoon kan niet in de betrekking worden gelaten, wanneer men op een goede politie prijs stelt, maar om de publieke veiligheid beter te kunnen verzekeren, is het noodzakelijk dat hij wordt vervangen door een paar personen die krachtig en geschikt zijn om als politieagenten of als gemeentelijke veldwachters te kunnen handelen. Ik moet u daarom door deze aanbevelen ten spoedigste maatregelen te nemen, dat in de dienst der gemeentepolitie op een behoorlijke en afdoende wijze worde voorzien. Aangenaam zal het zijn weldra te mogen vernemen, wat te dezer zake door u verricht is’.
Burgemeester Tjeerd van der Zee
Van de provincie valt dus geen steun te verwachten. B&W moeten het zelf opknappen en graag zo spoedig mogelijk. Dat zou echter nog vijftien jaar duren! Een wezenlijke verandering en verbetering ontstaat pas, als in februari 1881 dhr. Tjeerd van der Zee burgemeester van Monnickendam wordt. Een doortastend man die, anders dan zijn voorganger, een hervorming van de nachtwacht/nachtpolitie doorvoerde. Wat, vanwege financiële overwegingen, in 1866 niet lukte, kon vijftien jaar later dus wel (9). (007)
Johannes Born Wel werd in juli 1866 Lourens Koster vervangen door een nieuwe dienaar van politie, Johannes Born. Maar deze man tobde met een zieke vrouw en een ziek kind. Dat kostte hem zoveel geld aan geneeskundige hulp en medicijnen, dat hij op 30 april 1874 een smeekbrief aan het stadsbestuur stuurt om bijstand. Of het geholpen heeft blijft onduidelijk. Feit is wel, dat hij, vanwege betere vooruitzichten, in september 1875 naar Nijmegen vertrekt.
118
Baldadigheid Dat er alle reden was voor meer toezicht op straat, blijkt uit het volgende verhaal. Op 27 april 1875 rijdt landman en wethouder Jan Slegt uit Broek in Waterland, komend van de markt te Purmerend, door Monnickendam. Daar krijgt hij een ongeluk, veroorzaakt door baldadige jeugd. Hij schrijft: ‘Een der bengels gooide mijn paard met een ijzeren stok van zijn hoepel tegen het achterpoot, waardoor onwillekeurig, met inspanning mijner mede rijders, het ons onmogelijk werd mijn paard te houden en wij ons aan de magt van het paard moesten overlaten, zoodat de wagen eindelijk op de stoep van de Heer van Dijk vloog en wij door die schok alle vier er af vlogen, waarvan één de wagen over zich heen kreeg en anderen ook deerlijke wonden bekwamen. Bevreemdend is het, dat, als men door de stad Monnickendam rijd, nooit geen politie beambte ziet, daar menigeen overklaagt, omdat er meestal in het Noordeinde, zo wel als in de Kerkstraat, dergelijke ondeugden worden ontmoet’.(...) Hij meent ‘dat er toch wel zoiets als een plaatselijke verordening bestaat, m.b.t. baldadigheid langs de publieke weg en zo ja, ‘dat die verpligting tot waarnemen dier order zoo slecht word gehandhaafd’. Bestaat die (verordening) niet dan is het wenselijk dat er een komt ‘ter voorkoming van meerdere ongelukken, omdat alwaar zulke gruwelen en ongeregeldheden met ijzeren hoepels en zo geschieden, door een verbeterd bestuur of toezicht mogen worden tegengegaan, daar ik bij deze ontmoeting ondervind hoe treurig het is, dat baldadigheden en staatschenderij word toegelaten, zoo dat daar door de veiligheid om met paarden door de stad te gaan geheel ontnomen word’. Dat dit voorval geen incident was, zal verderop duidelijk worden. Goed werk van de nachtwacht Op 13 januari 1880 was er een ongeval met de postkar van Hoorn naar Amsterdam. Even buiten de stad brak, bij het afrijden van de brug, de schroef van de spoorstok. Het paard ging er met het voorste gedeelte van door en trok de postiljon uit de kar, terwijl de conducteur ook een zeer onzachte buiteling maakte. Het paard viel in het water, maar werd er spoedig, met behulp van de nachtwachten, uitgehaald. Conducteur en postillon kwamen met de schrik vrij, terwijl met een huurrijtuig de rit kon worden voortgezet, zodat de correspondentie geen vertraging opliep, PC 18.1.1880. (Betekenis van de afkortingen vind u aan het einde van dit verhaal). Nachtwakers ook als buitengewoon veldwachter actief Tot 1881 waren er acht nachtwakers plus twee wachtmeesters en een brigadier. Burgemeester van der Zee stelt voor om het aantal wakers terug te brengen naar vier, onder leiding van een majoor. De Raad vindt het een goed idee en op 14 mei 119
Monnickendam een veilige stad? (slot)
* Klaas van Zalinge, 26 jaar, NH, gehuwd, 2 kinderen * Hendrik Boddeke, 30 jaar, RK, gehuwd, twee kinderen * Jan Visser, 36 jaar, NH, gehuwd, 2 kinderen * Jacob Duif, 33 jaar, NH, gehuwd, 3 kinderen Als substituut (reserve dus) worden Bernardus Meerman, 33 jaar, RK, gehuwd, 4 kinderen en Jacobus Jansen, 34 jaar, RK, gehuwd, 7 kinderen, aangewezen, maar smid Jansen bedankt voor de eer. De vier wakers worden beëdigd als nachtwacht maar zijn tevens onbezoldigd veldwachter. Naast deze nachtwakers/veldwachters werden er in januari 1882 nog eens vier buitengewone veldwachters aangesteld en beëdigd: Simon Schonevelt, Cornelis Jacobus Pronk, Jan Hamburg en Jochem Andries Hoppe. De laatste wordt in 1891 opgevolgd door Sent de Ruijg, die tevens haringtelder was. Sent wordt in maart 1893 eervol ontslagen.
(boven) Sollicitatie voor nachtwacht; (onder) Nachtwachten 1881
wordt besloten dat Monnickendammers dagelijks tussen 10 en 13 uur naar de betrekking van nachtwacht kunnen solliciteren, met als deadline 1 juni. Het tractement zal f 176,- per jaar bedragen. Goed kunnen schrijven is een vereiste. Op 14 juni wordt een lijst van zes personen gepresenteerd. Gekozen worden:
120
Nieuwe instructie Als de heren op 1 juli 1881 met hun werkzaamheden beginnen krijgen ze een nieuwe, uitgebreide instructie aangereikt. ‘Bij de samenstelling daarvan is ieder artikel van het oude reglement op de voet gevolgd en in overeenstemming gebracht met de eischen waaraan iedere goede instructie dient te voldoen, nl. eenvoud’. Ik vat de 32! artikelen kort samen. Ze zijn een ‘update’ van de instructie van 1852. De heren moeten van goed zedelijk gedrag zijn, tussen den 25 en 60 jaar, gezond en sterk van lichaam en kunnen lezen en schrijven. Ontstaan er lichamelijke gebreken dan moeten ze hun ontslag indienen, zo ook bij de leeftijd van 60 jaar. Het wachtgebouw onder de Speeltoren moet wekelijks worden gereinigd, elke week door een ander, te beginnen bij de oudste. Er mag geen beddengoed in het lokaal zijn. Wie geen dienst heeft mag de brits gebruiken. In artikel 5 worden de tijden aangegeven, ruwweg van ’s avonds negen tot ’s morgens zes uur. De rondes door de stad blijven gehandhaafd. De orders van de majoor zijn bindend. Hij staat in contact met de burgemeester. Als er iets bijzonders is voorgevallen moet dat ’s morgens bij het inrukken worden gemeld. Ook als er lantaarns niet branden moet dat bekend worden gemaakt. Anders dan vroeger heeft de man op patrouille niet meer een bel of ratel bij zich maar een haringfluitje waarmee hij zijn collega kan bereiken. Bij brand moet onmiddellijk de burgemeester worden bericht, de schildwacht bij de toren moet de klok luiden en de nachtwacht met een trommel door de straten gaan en ‘brand’ roepen, met aanwijzing waar die brand is. Ook in geval van hoog water worden er voorschriften uitgegeven. Controle van de fabrieken waarbij vuur wordt gebruikt, 121
Monnickendam een veilige stad? (slot)
staat hoog in het vaandel. Er moet toezicht worden gehouden op de haven, want er mogen ’s nachts geen schepen binnenlopen als er geen havengeld betaald is. Eigenlijk is alles van belang waar het de rust en veiligheid van de burgers betreft. Zo ook het attent zijn op een mogelijk misdrijf zoals diefstal, inbraak of brandstichting. De ingezetenen moeten respectvol bejegend worden en als iemand hulp nodig heeft moet dat verleend worden, voor zover dat past binnen de opdracht. Is één van hen ziek, dan moet hij zelf voor een plaatsvervanger zorgen. Die krijgt dan een deel van zijn loon. Bij aanvang van hun werk leggen ze de volgende eed af: ’Ik zweer (beloof) dat ik mijn verplichtingen als nachtwacht getrouw zal vervullen en mij nimmer zal laten overhalen door aanbiedingen of geschenken enig misdrijf of overtreding te verzwijgen’. Nadat er vanuit het provinciale bestuur wat aanmerkingen zijn gemaakt en veranderingen zijn aangebracht, wordt de definitieve instructie vastgesteld. Kostenplaatje 1890 In oktober 1890 is de jaaruitgave voor dienaar van politie f 400,- met vrij wonen en bovenkleding gratis. De vier nachtwachten verdienen ieder nog steeds f 176,per jaar. Daarbij gevoegd de kosten van het wachthuis met verwarming en verlichting en verpleging (bewaking, eten en drinken) van politiegevangenen in de cel aan de Dam, betekende jaarlijks een kostenpost van f 1433,40. Het functioneren van nachtwacht en politie In het jaarverslag over 1889 schrijft burgemeester Lamaison van Heenvliet: ‘De dienst der gemeentepolitie gaf geen aanleiding tot bijzondere aanmerkingen. De politie, ook de nachtwacht kwijt zich naar behoren van hun plichten’. Twee jaar later meldt hij: ‘De dienst wordt stipt en naar behoren uitgevoerd, op het gedrag dier ambtenaren is geen aanmerking te maken’. In het jaarverslag van 1896 schrijft de burgemeester, dat de dienst naar behoren wordt verricht maar dat voor een ‘richtige toepassing van wetten en verordeningen het politietoezicht ten enen male onvoldoende is.’ Deze laatste zin komt regelmatig terug in de volgende jaaroverzichten, zo bv. in 1901 en 1906. In 1896 was er toegevoegd (maar later doorgestreept) de notitie: ‘terwijl de baldadigheid en straatschenderij hand over hand toenamen’. In 1899: ‘De maatregelen van de politie bepaalde zich tot het gewone toezicht; buitengewone maatregelen behoefden niet genomen te worden.’ De gemeenteveldwachter werd, waar nodig, bijgestaan door de nachtwachten, tevens onbezoldigd rijksveldwachter. 122
Ik denk dat de burgemeester in zijn jaarverslagen een tamelijk rooskleurig beeld van de veiligheid in de stad geeft. De doorgestreepte notitie over baldadigheid– zie boven – had in elk jaarverslag opgenomen kunnen worden. Want dat baldadigheid veel voorkwam (eerder las u al wat dhr. Slegt uit Broek met zijn paard was overkomen), zal uit het vervolg van dit verhaal nog regelmatig blijken. Een voorbeeld uit 1892. ’Te Monnickendam hebben na afloop van de loting voor de Nationale Militie enige jongens schandelijk huisgehouden. Een grote spiegelruit in een der wagons van de Noord-Hollandse tram werd verbrijzeld. Buiten Monnickendam heeft men zekere de Vries te water geworpen, de wachts geslagen etc’, SPC 28.2.1892. Ongetwijfeld zal dat te maken hebben gehad met drank. Regelmatig kom je namelijk berichten tegen dat de jongelui, die voor de loting in aanmerking kwamen, zich op of rond die dag te buiten gingen aan drank. De kasteleins worden in dat verband regelmatig gewaarschuwd om een oogje in het zeil te houden. Processen-verbaal Ik heb de notulen van B&W en de Gemeenteraad van de negentiende eeuw doorgenomen. Wat daarin opvalt, is het grote aantal processen-verbaal, met name in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Overmatig drankgebruik, diefstal en dobbelen op de openbare weg waren de meest voorkomende ‘bestraffingen’, alle verordeningen ten spijt. Heel wat Monnickendamse voorouders hebben in die tijd de ‘wet’ overtreden, kan ik u verzekeren. Een bericht uit 1901 sluit hier bij aan: ‘Het einde van het oude en begin van het nieuwe jaar kenmerkte zich hier weer door een groot getal beschonkenen. Een nieuwtje is dit niet, want op Weesp na, staat Monnickendam in de provincie Noord-Holland het hoogst in drankverbruik per persoon. Voor ongeveer twee jaar was dat f 15,- met inbegrip van vrouwen en kinderen, Hoeveel vrouwen zullen hier en elders die beide dagen weer geleden hebben onder die vreselijkste aller lichaams- en zielsziekten, de drankzucht van echtgenoten, vaders en broeders’, NPC 6.1.1901. Plichtsgetrouw Maar er zijn ook goede dingen te melden. Dienaars van de veiligheid die plichtsgetrouw hun werk deden. Zo bijvoorbeeld Gerrit Kramer, op 27 maart 1883 tevens aangesteld als buitengewoon veldwachter. In de nacht van 6 op 7 januari 1884 was er bij schilder Hendrik Schram, aan de Zarken, wijk 1 nr. 35, brand uitgebroken. Nachtwacht Kramer heeft om half twaalf op het raam geklopt. Het achterhuis stond vol zwarte rook en er was een vlam zichtbaar. Schram en Kramer hebben 123
Monnickendam een veilige stad? (slot)
kans gezien de brand te blussen door emmers water op het vuur te gooien. Ze hadden echter niet kunnen voorkomen dat er een hoop kleren waren verbrand. Ook een kast had schade opgelopen. Schram, van 1875 tot 1878 zelf ook nachtwacht geweest, neemt bij een nabespreking van de brand met de brandmeester J. van Leeuwen Azn de gelegenheid te baat, om de ambtsijver en de oplettendheid van nachtwacht Gerrit Kramer hulde te brengen, ‘waarover men in aanmerking neemt dat de mensen in het huis in hun eerste slaap waren en wegens de affaire in het huis terpentijn en olie aanwezig is, dan waren zeker, zonder de tegenwoordigheid van den nachtwacht de gevolgen allertreurigst geweest’. In een brief aan de burgemeester schrijft van Leeuwen: ‘De ondergetekende heeft daarom de eer de nachtwacht G. Kramer aan U voor te dragen voor een loffelijke vermelding en een stoffelijk bewijs van waardering’.
oude gewoonte om met Nieuwjaar de burgers een gedrukte zegen en heilwens aan te reiken, in ruil voor een fooitje, was nog steeds in tact. Maar dat het beroep van nachtwacht nog steeds een uiterst karig bestaan was, blijkt op 31 augustus 1903. De heren Klaas van Zalinge, Daniël Meerman, Adriaan Mol en Gerrit Hoppe vragen verhoging van hun tractement, van f 176,-naar f 225,per jaar per persoon. Ze hebben uitgerekend dat hun huidige salaris slechts acht cent per uur bedraagt ‘hetgeen voor nachtwerk zuinig genoeg is’. Ze konden dan ook alleen het hoofd boven water houden als ze overdag nog werkzaamheden hadden als bijvoorbeeld hooisteker, postbode of ander werk. Maar dat houd je op de duur natuurlijk niet vol. Verderop zal blijken dat er – op jaarbasis – 25 gulden is bij gekomen. Bekende nachtwachten en veldwachters Op deze en de volgende pagina’s komt u de namen van een aantal veiligheidsbeambten tegen, die u mogelijk bekend in de oren zullen klinken. Niet zo bekend als de man op de foto, maar toch. (0011)
Veldwachter
Veiligheid in de twintigste eeuw Aan het begin van de twintigste eeuw waren er vier nachtwachten, annex veldwachters. Daarnaast nog een rijksveldwachter, meestal als politieman aangeduid, die in een wat groter gebied verantwoordelijk was. De nachtwakers liepen twee aan twee wacht. De eerste groep van tien tot twee uur, de tweede groep van twee tot vijf. Ze kregen daarvoor zes gulden per week. En de 124
Daniel Meerman Nachtwacht Daniël Meerman, tevens hooisteker, aangesteld in 1887, het sterfjaar van zijn vader Bernardus die ook nachtwacht is geweest, is enkele maanden door dr. C van Tijen behandeld voor zwaar lichamelijk lijden. Wat dat ‘lijden’ inhield wordt niet vermeld, maar dr. van Tijen schrijft op 15 september 1904 dat het lijden ‘bedoelde persoon dermate in zijn krachten heeft aangegrepen, dat er geen verwachting mag gekoesterd worden, ook met het oog op zijn rijpe leeftijd, (Meerman was in december 1843 geboren dus ruim 60 jaar, caeg), dat deze persoon zijn nachtelijke werkzaamheden weder naar behoren zal kunnen hervatten’. Het gevolg is dat Meerman op 25 september ‘door een hevige ziekte blijvend krachteloos geworden zijnde, tot zijn diep leedwezen gedwongen was zijn ontslag te verzoeken’, terwijl hij ‘eerbiedig vraagt dat de Edelachtbare Raad zo moogelijk (hem) in pensioen moge nemen na zijn bijna 20-jarige dienstvervulling, deze zoo verschrikkelijke slag te verlichten met een klein pensioen’. Als je in die tijd zonder werk kwam, betekende dat ook meteen geen inkomen. Zijn vraag was dus heel begrijpelijk. 125
Monnickendam een veilige stad? (slot)
Meerman in actie Uit de periode dat hij nog gezond was, is het volgende voorval bewaard gebleven. ‘De bewoners van Monnickendam beleefden donderdagmiddag eenige angstige oogenblikken. Enkele jongelui zakten op de gracht van de Binnendijk door het ijs. Toegeschoten helpers vermeerderden dat aantal tot dertien, die allen in het water lagen te spartelen en zichzelf zo goed mogelijk trachtten te helpen, wat aan sommigen gelukte. De overigen werden met touwen, staken, ladders en vooral door schipper Winkel die met zijn knecht, benevens nachtwacht Meerman te water sprongen, gered’, SPC 8.1.1890. Rebels gedrag Eerder las u wat dhr. Slegt uit Broek in Waterland in Monnickendam is overkomen. De toen genoemde baldadigheid was beslist geen incident. Twee voorbeelden. ‘Door de rijksveldwachter Koeleman worden hier scherpe nasporingen gedaan omtrent enige jongelieden die de vuile ongemanierdheid hebben gehad om de woning van een stil, eenvoudig ingezetene van onder tot boven vol koedrek te werpen en nog bij anderen in een laag gelegen woning stenen door de schoorsteen te gooien. Men vermoedt dat de plegers dezer baldadigheden ….catichisanten zijn. Een schoone praktijk van de pas opgedane theorie!! Daar de rijksveldwachter Koeleman een buitengewoon scherpe neus heeft, zal het hem ook ongetwijfeld gelukken, de daders te vinden’, NPC 19.12.1900. En ja hoor, begin januari meldt de krant, dat de catechisanten, die zich vermoedelijk aan straatschenderij schuldig hadden gemaakt, gedagvaard zijn en voor de rechtbank moeten verschijnen, NPC 6.1.1901. De vijf heren met de initialen WV, JC, SW, SdV en J.M zijn veroordeeld tot het betalen van f 2,- boete elk, NPC 30.1.1901. Het kan nog erger ‘Het blijft een treurig verschijnsel dat de jeugd zo weinig medelijden gevoelt voor zwakken en ongelukkigen. Zo werd zondagavond een in hoge mate zenuwachtig en aan toeval lijdend jongmens dusdanig geplaagd, dat hij in, woede ontstoken, alles kort en klein sloeg wat onder zijn bereik kwam en eindelijk in een toeval neerviel. Ook zwakken van geestvermogens worden dikwijls het slachtoffer van meedogenloze jongelieden die er zich mee vermaken hun toorn op te wekken. Het schijnt dat men niet gevoelen kan, hoe verregaand wreed en gevaarlijk zulk spel is’, SPC 24.6.1903. Denk niet dat dit incidenten waren. In de kranten van de vorige eeuw, staan talloze voorbeelden van een gedrag waaruit een, laat ik het voorzichtig zeggen, vreemde gezindheid spreekt. 126
Monnickendam een ongunstige uitzondering in de provincie Eind december 1904 krijgt het stadsbestuur een brief van de commissaris van de koningin in Noord-Holland. De Directie van de Noord Hollandsche Tramwegmaatschappij ondervindt, als zij door de stad rijden, regelmatig problemen van de Monnickendamse jeugd. Het grondgebied van de gemeente is zo uitgestrekt, dat er meer politiebewaking nodig is. Blijkbaar heeft het stadsbestuur aan het Provinciale Bestuur gevraagd of de Trammaatschappij niet mee kan betalen aan een tweede politiedienaar. Maar dat verzoek krijgt geen steun. Dat er meer politietoezicht zou moeten zijn, mag blijken uit de zinsnede van de commissaris van de koningin: ‘dat de bevolking Uwer gemeente als eene ongunstige uitzondering moet worden beschouwd op de rustige bevolking van het zuidoostelijk deel van deze provincie’. Hij schrijft dan: ‘Het komt mij toch in elk geval voor, dat alleen in overleg met de Directie der Maatschappij door U verbetering in de toestand, waarover ook bij mij van verschillende zijden geklaagd wordt en die bij wijlen, inzonderheid in het goede seizoen onhoudbaar schijnt, eene enigszins afdoende verbetering zal kunnen worden verkregen. Ik heb mij tevens overtuigd, dat door U in deze, voor over dit mogelijk is, op de krachtige medewerking van de zijde van de Rijkspolitie zal kunnen gerekend worden. Het kwaad waarover geklaagd wordt, zal echter wel niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats door vermeerdering van politiepersoneel kunnen worden bestreden. Indien een enkele maal, of door U persoonlijk, of door een gezaghebbend persoon krachtig en zo nodig met voldoende macht kon worden opgetreden, hetzij door de dien ten gevolge opgemaakte processen verbaal (door latere veroordeling van de belhamels gevolgd) een heilzame schrik onder de ongebonden schooljeugd of volwassen kwaadwilligen en daardoor verbetering in de toestand gebracht worden. Wellicht zou daartoe ook in sterke mate kunnen medewerken, indien door U het onderwijzend personeel in Uw gemeente er toe gebracht werd om door vermaning als anderszins de schooljeugd in andere richting te brengen. Indien ik mij niet vergis, heeft elders zoodanige medewerking goede gevolgen gehad’. Drank een groot probleem ‘In de nacht van zondag op maandag (juni 1905) is de drank weer eens oorzaak geweest van een hevige snijpartij. Door C van D werden aan Willem Kool verscheidene wonden toegebracht aan arm en handen. Dr. van Tijen, wiens hulp ingeroepen moest worden, is ongeveer twee uur bezig geweest met aannaaien van het vlees. Naar men ons uit betrouwbare bron heeft meegedeeld, moet het geval zeer ernstig zijn. Maar we verwachten dat de hand der justitie hier krachtig zal ingrijpen, zo niet tot verbetering der beide drankslaven, dan toch tot voorbeeld voor 127
Monnickendam een veilige stad? (slot)
anderen. Onbekend is het politietoezicht er in ieder geval niet mee, daar de nachtwacht dr. van Tijen geassisteerd heeft’, SPC 7.6.1905 Nog meer baldadigheid Nog twee voorbeelden van baldadigheid. Het eerste vond plaats in december 1906. ‘Maandagavond hebben enige baldadigen een ongeluk veroorzaakt, dat betrekkelijk goed is afgelopen. Het paard van D. Sch (het zou Schooneveld of Schaatsbergen kunnen zijn) alhier, dat door de knecht aan de hand huiswaarts werd geleid, werd door hen met allerlei middelen aan het schrikken gemaakt. Het gevolg was dat de geleider het meer en meer wilder wordende dier niet meer kon houden en na over straat te zijn meegesleurd het moest loslaten. In zijn angst sprong het dier op de stoep voor het Gemeenelandshuis van Waterland en kwam met kop en borst tegen een van de ramen terecht, zodat twee roeden en zeven ruiten werden verbrijzeld en het arme beest enkele bloedende wonden opliep. Daarop rende het de stad in, maar werd spoedig gegrepen. De straatschenderij neemt hand over hand toe en de ondeugd woekert hier maar voort. Om daar aan paal en perk te stellen zou misschien een detachement rijksveldwachters nog niet voldoende zijn’, PC 16.12.1906 Eind juni 1908. ‘Tijdens de afwezigheid van de heer C de Haas, hebben enkele straatbengels uit baldadigheid een 8-tal pannen van zijn woning, aan de ingang van onze stad gelegen, naar beneden geworpen en daarmee vernield en erg huisgehouden in de bloementuin. Gelukkig zijn de vernielers bekend. Moge zij voor hun minne daad eens goed worden gestraft’, PC 1.7.1908. En dat er gestraft werd blijkt uit de berichten in de krant, waarin maandelijks alle veroordelingen door de rechtbank van Haarlem worden vermeld. U ziet, rebels gedrag is van alle tijd en de roep om meer gezagsdragers is ook niet alleen van vandaag. Maar ja, met slechts één veldwachter kom je natuurlijk niet zo ver. Ook al werd hij, zoals de jaarverslagen wordt aangeven, waar nodig, bijgestaan door de vier nachtwachten annex buitengewone veldwachters. Maar als je ‘s nachts moet surveilleren, ben je overdag vast niet zo helder en alert, lijkt me. 2007 Overigens, ook in de 21e eeuw is vandalisme nog steeds actueel. Op 10 mei 2007, zo lees ik op internet, schrijft de krant: ‘Het kerkbestuur van de Grote Kerk in Monnickendam wil dat de gemeente maatregelen neemt om de kerk tijdens de kermis tegen vandalen te beschermen. Honderden glas-in-lood raampjes zijn tijdens de laatste kermis door vandalen met bierflesjes ingegooid. De vandalen zijn 128
meerdere nachten actief geweest. De schade bedraagt duizenden euro’s. Bestuursvooorzitter Klaas Roos hoopt dat er een beroep kan worden gedaan op het calamiteitenfonds van de gemeente. Desnoods draaien de vandalen op voor de onkosten. De politie onderzoekt de zaak’. Klaas van Zalinge(n) Klaas van Zalinge was zowel brieven- en telegrambesteller als nachtwacht. Vanwege een verandering in de dienst der posterijen, is hij gedwongen ontslag te nemen als nachtwacht. Hij komt met het vriendelijke verzoek ‘wegens bijna 24 jaar eerlijke en trouwe dienst als nagtwagt, in aanmerking te mogen komen voor een gratificatie’. Zijn eervolle ontslagaanvraag wordt gehonoreerd. Hij krijgt eenmalig vijftig gulden. Johan Hartwigsen neemt zijn taak als nachtwacht over, PC 13.5.1908. Over hem verderop meer. Gerrit Hoppe maakt een dolle hond af Nachtwacht Gerrit Hoppe, maakte in 1910 iets bijzonders mee. ‘Zaterdagmorgen kwam alhier met zijn hondenkar de winkelier D.E. uit Zuiderwoude. Op de Zeedijk kreeg één der trekhonden een stuip, zoodat hij hem uitspande. Nadat, naar zijne mee- ning, de aanval was geweken, wilde hij de hond weer inspannen. Plotseling rukte de hond zich los en vloog op zijn baas aan, verscheurende hem broek en kiel, zonder hem gelukkig lichamelijk letsel toe te brengen. Daarna rende hij de vesting op. De eigenaar, vreezende dat het razende dier gevaarlijk zou worden voor zijn omgeving, verzocht nachtwacht Hoppe het beest dood te schieten. Hoppe raakte het dier wel, maar niet doodelijk, maar toch zoodanig dat het geen kwaad meer kon doen. Daarna heeft E het dier verdronken. Dinsdag j.l. had hij den hond voor een hoogen prijs gekocht’, PC 9.11.1910 Brand op de huwelijksdag Diezelfde Gerrit Hoppe was op 14 april 1904 getrouwd met Niesje Mooij. Dat huwelijk heeft echter maar acht jaar geduurd. Op 12 september 1912 is Niesje overleden, 41 jaar oud. 129
Een half jaar later, op 13 maart 1913, trouwt Gerrit met Margje Bosch uit het Friese Weststellingerwerf (Noordwolde). Maar terwijl het bruidspaar met hun gasten een wandeling door de stad maken, ontstaat in Gerrits huis een beginnende brand. Het achtergebleven vrouwelijk personeel is naar buiten gelopen om hulp te halen. De heren Sijmen Meij senior en junior slagen er in om op het dak te klimmen en met een aantal emmers water het vuur te blussen, PC 19.3.1913. Een wel heel erg memorabele huwelijksdag! Koperdiefstal Dat diefstal van koper niet alleen een probleem van onze tijd is, blijkt in 1917. ‘Reeds enige tijd werd er bij het electriciteitsbedrijf koperdraad vermist, zonder dat men de daders op het spoor kon komen. Totdat het in de nacht van jl. dinsdag aan de rijksveldwachter Hansma en nachtwacht Leguit gelukte twee personen op heterdaad te betrappen. De ene was een beambte van de gasfabriek A.K, de ander een werkman bij de firma van Hattum en Blankevoort. Beide personen zijn in voorarrest gesteld, terwijl het gerechtelijk onderzoek reeds twee dagen duurt’, SPC 3.6.1917 Nieuw wachtlokaal In mei 1918 kan er bij de speeltoren een nieuw wachtlokaal in gebruik worden genomen. Een ruim verblijf voor de wachters en twee arrestantenlokalen, die ’s winters daarvan warmte ontvangen. Het oude lokaal was middeleeuws en voor arrestanten ’s winters onbruikbaar. Boven is een goede bergruimte. Het uitwendige, in de oude stijl herbouwd, is een aanwinst voor de stad. Een grote verbetering, aldus de PNHC van 29 mei.
Plattegrond nieuw wachthuis
130
Hoe het ontbreken van verwarming in de arrestantencellen werd opgelost, blijkt uit het volgende verhaal. ‘Dat zich hier niet zo licht een geval zal voordoen als reeds elders is gebeurd,
Monnickendam een veilige stad? (slot)
waarbij een in het arrestantenhok opgesloten vreemdeling de dood vindt, kan men uit het volgende opmaken. Zaterdag jl. belden twee fatsoenlijk geklede vreemdelingen aan bij den rijksveldwachter in onze stad en vroegen een giftje, wegens werkeloosheid. Natuurlijk werden ze ingepikt en naar de cellen der Nor gebracht. Maar onze overheid, met het stormachtige, gure weer zelf bij een warme kachel zittend, voelde voor de arme zwervers en kwam op de gedachte, met goedvinden der nachtwachten, hen een onderdak in het wachtTekening nieuw wachthuis lokaal van de politie te geven. Daar werden de mensen nu heen gebracht en van het nodige voorzien, wat ze dankbaar aanvaardden. Het lot was hun gunstig, wijl, wegens de zondag, ze eerst maandag naar Haarlem gebracht konden worden, om er de straf wegens landlooperij te ondergaan’, SPC 23.11.1913. Onrust in de Purmer In oktober 1918 vraagt het ‘Purmer belang’ om nachtbewaking. Er is sprake van verschillende diefstallen en inbraken in de Purmer, met name ‘s nachts. Er is ingebroken in de kerk, in de school, het brandspuitenhuisje en in de laatste nacht (3 op 4 oktober) is er een schaap geslacht in de wei van de heer G. Vels aan de Westerweg. Gevraagd wordt om een geregelde en doorlopende nachtelijke surveillance door de politie van ’s avonds tien tot ’s morgens vier uur. Blijkbaar is er aan dit verzoek geen gehoor gegeven, want in juni 1919 valt er opnieuw bij het stadsbestuur een brief op de mat. De heren W. Korevaar en J. Koning schrijven namens de bewoners in de Purmer ‘dat het hoogst wenselijk en noodzakelijk is dat er in de Purmer twee veldwachters gestationeerd worden met het oog op diefstallen die de laatste tijd zijn gepleegd en ook met het oog op ongewenst bezoek van woonwagenbewoners, dewelke tot groote overlast van de bewoners daar soms geruime tijd bivakkeren, alsmede voor nachtbewakingsdienst. Ze vra131
gen om een veldwachter te plaatsen aan de Kerkebuurt en een aan de Driesprong’. Maar op 1 juli deelt het stadsbestuur dat het in zijn vergadering ‘geen tekenen gevonden heeft om te voldoen aan uw verzoek tot het stationeren van twee veldwachters in de Purmer’. Een soortgelijke brief gaat ook naar B&W van Purmerend. Daar heeft men er kennelijk het belang van ingezien, gelet op het volgende bericht: ‘Herhaalde malen werd in de Purmer geklaagd over onvoldoende politietoezicht. Op verzoek van de vereniging ‘Purmer belang’ heeft tenslotte Purmerend een veldwachter aangesteld, welk vooral in het deel van de gemeente in de Purmer dienst zou doen. De genoemde vereniging heeft nu onlangs aan de drie overige gemeenten, Ilpendam, Edam en Monnickendam, het verzoek gericht om bij te dragen in het salaris van de veldwachter, die vanwege de gemeente Purmerend in de Purmer gestationeerd is. Aldus wilde men, dat die veldwachter in de gehele polder dienst zou doen, op kosten van de vier betrokken gemeenten. De drie overige besturen waren echter niet bereid om hiertoe mee te werken.(..) De raden waren het met de colleges van B&W eens, dat de politie van hunne gemeenten voldoende dienst in de Purmer deden. Dat is dus niet in overeenstemming met de herhaalde klachten over gebrekkig politieVeldwachter met arrestant toezicht in de Purmer’, WA 9.7.1921 Piet van Dijk, nachtwacht en veldwachter Als burgemeester Versteeg begin januari 1924 sollicitanten oproept voor de vacante betrekking van nachtwacht, is het Piet van Dijk die op 1 februari benoemd wordt. Van Dijk was in 1926 ook afslager van de vis en zou zijn loopbaan bij de Rijkspolitie eindigen. Begin april 1928 werd hij op het stadhuis gehuldigd voor het feit dat hij binnen 25 jaar zes kinderen uit het water had gered. In tegenwoordigheid van het politiekorps overhandigde de burgemeester de redder namens het Carnegie-Heldenfonds een getuigschrift in lijst en vijftig gulden contanten. Van Dijk attent bij brand 132
Monnickendam een veilige stad? (slot)
In de nacht van woensdag op donderdag brak er door onbekende oorzaak brand uit in de garage en opslagplaats van de heer Tol man in het Zuideinde. De nachtwacht van Dijk en dhr. Sta van Uiter, welken het vuur ontwaarden maakten onmiddellijk alarm, waarop spoedig een tweetal brandweerlieden en enkele burgers met drie slangen op de waterleiding het blussingswerk werd aangevangen. Een angstig ogenblik was het, toen de voorgevel van het gebouw zich begaf en plotseling over de gehele lengte van de straat neerstortte, waarbij als door een wonder geen ongelukken werden veroorzaakt. De gehele bovenverdieping en het achtergebouw brandde uit. In het voorgedeelte dat ook deerlijk gehavend werd, Nachtwachten van Dijk (l) en Hartwigsen (r) stond de auto van de heer Tolman. Toen (Collectie G. Bont) de vlammen geblust waren en de motor van de wagen werd aangeslagen deed deze het, tot ieders verwondering, uitstekend, reed met een sierlijke zwaai over de puinhopen de straat op en maakte voor de heer Ford een uitstekende reclame. Het kalme weer was mede de oorzaak, dat de brand geen grotere afmetingen heeft aangenomen, anders waren de belendende percelen zekerlijk in vlammen opgegaan’, PNHC 24.8.1929. In november 1932 wordt vermeldt dat nachtwacht van Dijk bevorderd is tot gemeenteveldwachter, SPC 12.11.1932 en in november 1935 meldt de krant dat hij begin van die maand is benoemd tot onbezoldigd rijksveldwachter, WA 6.11.1935. De laatste nachtwacht: Johan Hartwigse(n) De laatste nachtwacht van Monnickendam is Johan (Jo) Hartwigsen). Hij is vernoemd naar zijn grootvader, kuiper van beroep, die begin negentiende eeuw vanuit Braderup naar Monnickendam was gekomen (10). Johan, geboren op 31 juli 1865, is ook kuiper, als hij op 16 augustus 1894 trouwt met Sjieuwke van Assen uit Bolsward, geboren op 24 oktober 1863, dochter van Jan van Assen en winkelierster Jannetje Joekes Dijkstra. Beiden behoren tot de 133
Lutherse gemeente en wonen op het Noordeinde, wijk 3 nr. 42, later op nr. 65. Johan en Sjieuwke krijgen vier kinderen, waar van er twee jong overlijden. Per 1 mei 1908 wordt Johan, actief als omroeper in de stad, door burgemeester van Aken benoemd tot nachtwacht, met een jaarwedde van 201 gulden. Zo’n nevenfunctie was hard nodig, want de beloning van de nachtwacht was al jaren uiterst matig, zoals we eerder zagen. Ook Hartwigsen meldt zich bij het stadsbestuur. Samen met zijn collega Pieter Leguit (de laatste was ook hooisteker), schrijft hij op 28 juli 1917 een brief. Hij en z’n collega doen zeven nachten dienst voor slechts f 4,60. Het voordeeltje dat ze lange tijd hadden, nl. het uitdoven van de gaslantaarns (wat extra betaald werd) zijn ze door de tijdsomstandigheden (elektrische verlichting had de gaslantaarns overbodig gemaakt, caeg) kwijtgeraakt. En nu het dijkwerk bijna voltooid is, is het wekken van de arbeiders vrijwel ook niet meer nodig. Niettegenstaande dat wij even nauwkeurig onze plichten vervullen, doen wij in deze een beroep op uwe welwillendheid en macht, om in deze kwade positie verbetering te brengen’. Hartwigsen eindigt met: ‘Aangezien bovenstaand schrijven buiten critiek is gesloten, hopen wij op den goedgunstige beschikking en verblijven wij met de meeste eerbied’. Het helpt in zoverre, dat beiden vanaf 1 juli een gulden per week toeslag krijgen. Op 8 maart 1918 schrijft Johan opnieuw een brief: ‘Ondergetekende, gemeente nachtwacht veroorloofd zich de vrijheid uw edel achtbare heeren vriendelijk te verzoeken het loon als nachtwacht te verhogen, nu het porren is verboden en er niet meer wordt bij verdient, is het loon van 70 cent per nacht toch wel wat kort. Hopende op een gunstige beslissing, noem ik mij uw dienaar J. Hartwigsen.’ Opnieuw blijkt zijn verzoek te hebben geholpen, want met ingang van 1 oktober van dat jaar wordt zijn jaarwedde en dat van zijn college Leguit verhoogd van f 300,- naar f 400,-, PNHC 20.3.1918 en 16 oktober 1918. De heren bedanken het stadsbestuur vanwege een verkregen gratificatie, PNHC 21.2.1925. Zo’n gratificatie ontvingen deze veiligheidsbeambten overigens wel vaker. Vanaf begin 1900 kreeg de veldwachter f 10,- en de vier nachtwachten samen f 20,- vanwege buitengewone diensten gedurende de kermis. Dat extraatje was hard nodig, want het leven werd in de twintigste eeuw gaandeweg duurder en duurder. Opnieuw salarisverhoging Een jaar later gaat op 1 oktober de jaarwedde van Hartwigsen en Leguit opnieuw omhoog naar f 600,- per jaar. Dat zal wel te maken met het verzoek dat de heren op 10 september 1919 hadden ingediend, om verhoging van hun tractement. Het argument daarbij was ‘gezien onze functie meest nachtarbeid is en de steeds stij134
Monnickendam een veilige stad? (slot)
gende levensstandaard kunnen wij met het tegenwoordige salaris in zoverre niet toekomen’. Zij leggen hun omstandigheden als volgt voor: ‘De diensturen bedragen thans 40 uur per week, dat wordt alzoo f. 0,20 per uur, waarvoor wij bovendien verplicht zijn zonodig gratis buitengewone diensten te verlenen. Benevens zijn wij genoodzaakt eenige uren van onze dagtaak af te zonderen voor rust. Ook hebben wij ons rijwiel ten dienste der Gemeente en doen onze schoenen en kleederen Politiewachthuis slijtage, wat tegenwoordig niet onderschat moet worden. Zo ziet u, edele Heren dat wij nog ver beneden een burgerpositie zijn gesalariëerd. Het is niet uit ontevredenheid doch uit dringende noodzakelijkheid dat wij tot u komen en hopen en vertrouwen om gunstig beoordeeld te mogen worden’. Nee, een vetpot is het werk van een nachtwacht nooit geweest. Gevaarlijk werk Het beroep van nachtwacht was niet altijd ongevaarlijk was. Genoemde Hartwigsen had dat al aan te begin van zijn functie aan den lijve ondervonden. ‘Wegens mishandeling zonder eenige reden van den nachtwacht Johan Hartwigsen is proces-verbaal opgemaakt tegen P.v D. Jz, alhier’, PC 1.9.1909. Op 17 november kreeg v D daarvoor vijf dagen gevangenisstraf. (Deze P. van D stond bekend als een notoire drinker en veroorzaakte heel wat overlast. Zijn naam kom je dan ook regelmatig, in ongunstige zin, in de kranten tegen). Einde loopbaan Als Johan Hartwigsen ruim 66 jaar is, krijgt hij op 1 februari 1932 eervol ontslag als nachtwacht. Hij wordt benoemd tot buitengewoon veldwachter, hetgeen betekent dat hij bij bijzondere gelegenheden kon worden opgeroepen om te assisteren. 135
Op 15 maart 1942 is Hartwigsen overleden. Zijn vrouw Sjieuwke was hem op 11 maart 1931 al voorgegaan. Porren U las eerder iets over ‘porren’. Dhr. Veltrop (11) schrijft daarover het volgende: ‘Het was ook de tijd van beroepen die nu al lang niet meer bestaan. Eén van die beroepen was de porder, de man die als wekker fungeerde en de stadgenoten die vroeg uit bed moesten wakker maakte’. Zo’n porder was van Dijk. Hij woonde aan de Korte Burgwal. Bakkers, slagers, boeren en anderen die vroeg op moesten werden door van Dijk gewekt. Eerst kwam hij vragen hoe laat er gepord moest worden en op welke dagen. Een keer porren kostte 3 centen, meerdere dagen 5 of 6 centen per week. Het pordersbaantje werd na de 1e Wereldoorlog overgenomen door de vier nachtwachten die Monnickendam toen telde: Arie Mol, Gerrit Hoppe, Johan Hartwigsen en Piet van Dijk’. Bijverdienste dus van deze heren. De nachtwacht afschaffen? In de Raadsvergadering van november 1927 wordt de post van nachtwacht besproken. Het kost de kas f 1200,- per jaar. De heer Wijchers: ‘Zijn er wel termen aanwezig om die te handhaven? Kadwoude, Ilpendam en meerdere plaatsen houden er niet een op na, Monnickendam wel. Ik stel voor de nachtwacht af te schaffen’. De voorzitter geeft aan dat hij van tegenovergestelde mening is. De nachtwacht is voor velen een schrik. Waarop dhr. Wijchers vraagt: ‘Waarom dan niet in Overleek en Kadwoude? Waarop de voorzitter antwoord dat het werk daar door de rijksveldwachter wordt gedaan. Het voorstel van Wijchers wordt afgwezen, PNH 23.11.1927 Maar het bleef Wijchers bezighouden, zoals blijkt uit de Raadsvergadering van 21 november 1929. Hij zegt: ’t Spijt mij om de persoon, maar ik zou de werkzaamheden van aanplakker in Monnickendam en de Purmer niet extra bezoldigen, doch dit de gemeenteveldwachter opdragen. Deze is goed gesalariëerd en heeft er tijd genoeg voor. Ze hebben wel eens gezegd, Wijchers woont op een mooi hoekje, die ziet wel meer dan goed is. Maar er gaat geen dag voorbij of ik zie de veldwachter om den hoek bij de Speeltoren staan, misschien wel voor het regelen van het verkeer. Daarom, zou ik zeggen, heeft hij ook wel tijd voor aanplakken’. Maar de voorzitter antwoord dat het een politieman is en dat zijn instructie door de commissaris van de koningin wordt vastgesteld. Een paar jaar later komt het onderwerp opnieuw ter sprake. ‘De heer Wijchers merkt op, met betrekking tot de kleding van de gemeenteveldwachter, dat deze 136
Monnickendam een veilige stad? (slot)
soms wat sober aandeed. f 150,- per jaar is toch genoeg? Laat de dienaar van de Heiligen Hermandad zich voortaan behoorlijk kleeden’. Spreker ziet het nut van de nachtwachten niet in. Bij de niet geslaagde inbraak bij juwelier Kroone heeft de nachtwacht wel een persoon gezien, doch niet aangehouden. In Broek in Waterland wordt iedereen aangehouden, die zich op straat bevindt op een nachtelijk uur’. De voorzitter meent dat de nachtwachten wel actief zijn geweest. Zij waren echter lopend, de inbreker op de fiets. Wel is de rijkspolitie gewaarschuwd en zijn de wegen afgezet, doch de inbreker is ontsnapt. Hij is er tegen om de post nu of later af te schaffen. Het voorstel van de heer Wijchers krijgt dus opnieuw geen steun, WA 12.12.1931 Overstroming haalt de landelijke pers 1928. ‘Het was maandag morgen een droevig gezicht, het Oostelijk gedeelte van de stad diep onder water te zien staan, hier en daar een drijvende ton of een stuk hout, waartussen de eenden, wellicht blij dat ze nu eens verder konden komen. Maar voor de bewoners van de buitenwijken zag het er allertreurigst uit. In sommige huizen een meter water, hierin een stoel drijvende of een mat. Iets verderop in de rokerijen dreven lege kisten bij honderdtal. Een leger van persfotografen kwam deze overstroming op de gevoelige plaat vastleggen, zelfs een filmoperateur ontbrak niet. Dinsdagmiddag is het water weer geleidelijk weggezakt, vuil, slik en bovendien nog vele, zeer terecht, ‘uit hun humeur’ gebrachte inwoners achter latende. Over dit laatste het volgende: Het heeft zeer veel ontstemming gewekt dat, hoewel de verschillende nachtwachts de was van het water hebben gadegeslagen en gezien dat het water ongewoon snel opkwam, zij de omwonenden niet hebben gewaarschuwd, zodat nu schade is geleden die men had kunnen voorkomen door de bewoners tijdig te waarschuwen. Toen het water reeds enige huizen binnendrong, werden de bewoners door enkele buitenstaanders gewaarschuwd. Hulpvaardigheid is ook een deugd’, PNHC 28.11.1928 Blijkbaar heeft de nachtwacht zich deze kritiek aangetrokken, want als er in januari 1929 weer sprake is van hoog water en ijsvorming rond de Haven, meldt de krant: ‘Aangezien het ijs begon te werken en er dus gevaar zou kunnen ontstaan, werden de omwonenden door de nachtwachten gewaarschuwd. Gelukkig ging het water tegen de morgen langzaam zakken’, PNHC 19.1.1929 Veldwachter Gerrit Nagelhout Een man die de oudste lezers van ons jaarboekje misschien nog gekend hebben, is gemeenteveldwachter Gerrit Nagelhout. Hij kwam uit Gaasterland waar hij op 137
20 september 1862 in Mirns en Bakhuizen was geboren. Op 12 mei 1894 trouwde hij in Gaasterland met Taetkse Bouwhuis uit St. Nicolaasga. Op 5 april 1899 wordt hij met zijn vrouw en twee kinderen hier ingeschreven. Het jongste meisje, Meike, geboren op 1 maart, overlijdt nog datzelfde jaar op 30 december. Het gezin behoorde tot de RK-gemeente. Op 1 april 1899 werd Gerrit Nagelhout aangesteld als gemeenteveldwachter. Hij woonde eerst in het centrum op de Middendam, wijk 3 nr. 2/3, maar kwam via Noordeinde wijk 3/51 op de Nieuwe Zijds Burgwal terecht, wijk 4/201. Ook Nagelhout had veel te stellen met de jeugd. ‘Onze straatjeugd munt nog steeds uit door verregaande brutaliteit en onbeschoftheid. Dagelijks zien we, welk een strijd onze agent Nagelhout tegen de bengels voert bij aankomst en vertrek der trammen. Is de man er bij tegenwoordig en rijdt hij mee de stad uit, dan blijven de passagiers gevrijwaard voor het getier en gevlieg over de balcons, maar zodra hij niet aanwezig is en elders moet zijn, gaan ze te keer als rotten uit de fabel van La Fontaine en bezorgen onze stad in den vreemde een slechte reputatie.’ SPC 20.7.1902 Een paar bijzonderheden over Nagelhouts verblijf in Monnickendam, waar hij tot zijn dood zou blijven wonen. Hij heeft heel wat processen-verbaal uitgeschreven. Ik pik er twee uit. Op 2 september 1906 wordt pv opgemaakt tegen P.Z. wegens mishandeling en verwonding van metselaar P.K. Dat akkefietje had plaatsgevonden tijdens de kermis. In diezelfde maand wordt pv opgemaakt tegen A. Greuter wegens het op- en afspringen van de tram, terwijl deze in gang was. In september 1909 heeft Nagelhout een zekere S.A. aangehouden, voorheen bakkersknecht, maar nu zwervend. Hij had bij rijwielhandelaar Jansen een fiets verkocht voor slechts vier gulden. Het vermoeden van de fietsenmaker bleek juist: de fiets was gestolen. Uit een woning onder Landsmeer, zo bekende de dader tegenover de burgemeester. Omdat hij ook nog in Broek in Waterland goud en zilver had ontvreemd, werd de man daar opgesloten en de volgende dag naar Haarlem getransporteerd om voor de rechter te verschijnen. Nagelhout ontving jaarlijks een gratificatie bovenop zijn wedde. Zo bv. in september 1910 tien gulden, wegens buitengewone politiediensten tijdens de kermis. In december 1918 ontvangt Nagelhout een gratificatie van 35 gulden. In april 1919 138
Monnickendam een veilige stad? (slot)
krijgt hij het zilveren kruis met brevet uitgereikt door burgemeester Versteeg, wegens twintig jaar trouwe politiedienst. Voogel over Nagelhout Dhr. Voogel vertelt over veldwachter Nagelhout het volgende (12): ‘Het was het jaar 1913 en de twee vrienden Andries Greuter en Freek Springer, beiden 15 jaar oud, waren in de Grote Kerk zonder toestemming een kijkje aan het nemen. Veldwachter Nagelhout had ze gesignaleerd en zat het tweetal op de hielen. De heren, op de vlucht, belandden in de goot van de noordbeuk, aan de kant van de ‘Doelen’ en besloten naar beneden te springen. Freek Springer brak daarbij een been en een pols. Andries Greuter kwam er zonder kleerscheuren vanaf’. Veltrop over Nagelhout Dhr. Veltrop (13) noemt veldwachter Nagelhout, als hij iets vertelt over de kermisweek: ‘De kermissen voor 1914 waren hoogtepunten in het leven van de Monnickendamse gezinnen. Er werd gespaard door jong en oud en zonder veel ongenoegen werd de kermis week doorgebracht. Een enkele keer werd er wel eens gevochten (...) uiteraard onder invloed van alcohol. De stad werd in die dagen bewaakt door één gemeenteveldwachter, de heer Nagelhout en één rijksveldwachter, onder meer de bekende Pater uit Broek in Waterland. Over de gemeenteveldwachter zongen wij als Veldwachter Nagelhout (collectie G. Bont) jongens het liedje: ‘Nagelhout is van de winter pas getrouwd, dat hele kleine stukkie Nagelhout’ en dat kon de man weinig waarderen’. Het was echter deze Nagelhout, die op zaterdagmiddag twaalf uur het ‘kermisklokje’ dat aan de Speeltoren hing luidde, waarna het feest kon beginnen. En wie dronken was, kon er op rekenen Nagelhout tegen te komen’. Nagelhout alert bij brand Dat de man z’n werk naar behoren deed, mag blijken uit een bericht van december 1914 ‘Toen de gemeente-veldwachter langs de Binnendijk liep, zag hij uit de schoorsteen van het perceel , bewoond door F.S. dikke rookwolken stijgen. Vermoedend dat de schoorsteen in brand stond, begaf hij zich er onmiddellijk heen 139
en waarschuwde S, die met zijn zoon achter het huis aan het werk was. In een oogwenk waren de drie mannen op de zolder en bleek het vermoeden van de veldwachter juist te zijn. Het houten deurtje in de schoorsteen was reeds bijna geheel verbrand, zodat de vlammen zich weldra naar de zolder een uitweg konden banen. Met vereende krachten was het onheil spoedig afgewend en bleef S. voor erger gespaard’, PC 16.12.1914 Nagelhout attent op kerstavond Op kerstavond 1922 was Nagelhout betrokken bij de arrestatie van D.B. Wat was het geval. Nagelhout surveilleerde bij het gebouw waar het kerstfeest werd gevierd. Daar zag hij een paar jongens, die hij sommeerde zich te verwijderen en geen stoornis te veroorzaken. De jongens waren namelijk even daarvoor van het kerstfeest weggestuurd, vanwege hun gedrag. Maar om toch nog iets van wat er binnen gebeurde mee te krijgen, gingen ze dieper de steeg in. Daar zagen ze licht branden bij de heer Meij. Ze ontdekten ook een man die over de schutting klom en een tweede die zich in de steeg bevond. Toen er over diefstal gesproken werd, vertelden de jongens dit aan Nagelhout, die tot arrestatie van D.B. overging. De tweede dader was tot dan toe onbekend gebleven, SPC 6.1.1923 Zigeuners In mei 1923 werd de burgerij van Monnickendam door de omroeper gewaarschuwd dat er een groep zigeuners in aantocht was. Met het oog op het lastig vallen aan de huizen en het wisselen van geld, werden ze door politieman Nagelhout naar de Kloosterdijk gebracht, waarna de groep verdween in de richting van de Purmer. Het waren, aldus het krantenbericht, drie woonwagens met onguur uitziende kerels. De respectievelijke dames echtgenoten vloekten en raasden toen ze de winkelzaken gesloten vonden, wat men na berichten uit Broek in Waterland wel genoodzaakt was te doen, SPC 8.5.1923
Monnickendam een veilige stad? (slot)
door diens hond. Het woedende dier trok de veldwachter van zijn fiets en beet een flink stuk vlees uit een van zijn benen. Per wagen werd de gewonde naar huis gebracht, waar de wond door de arts werd gekramd. ‘Zijn toestand is thans redelijk wel, doch hij zal vooreerst nog geen dienst kunnen doen’, aldus het kranten- bericht, PNHC 7.5.1924. De krant van 28 juni meldt dat gemeenteveldwachter Nagelhout, na een achttal weken huisarrest, in zoverre genezen is, dat hij weer zijn dagelijkse dienst kan doen. Diefstal in de tram Een 15-jarig meisje uit Edam (J.M.K) had begin september 1924 in Amsterdam wat inkopen gedaan, waarna zij met de tram terug naar huis ging. Haar koffertje met boodschappen legde zij, omdat het bagagenet vol was, onder een bank, terwijl ze zelf op het balkon van de tramwagen plaatsnam. Onder de passagiers waren er die een reisje naar Marken wilden maken. Toen het meisje, terug in Edam, haar koffertje onder de bank vandaan wilde halen, merkte ze tot haar schrik dat het verdwenen was. De politie van Edam adviseerde haar onmiddellijk naar Monnickendam terug te gaan en daar de gemeentepolitie van het voorval in kennis te stellen. Aldus gebeurde. Veldwachter Nagelhout ging met het meisje naar de Markerboot. Onder de passagiers bevonden zich ook degenen die met haar in de tramwagen hadden gezeten. Eén van hen hield het bewuste koffertje op de rug en verklaarde desgevraagd, dat zij het per vergissing (?) had meegenomen. Het liep goed af. Het meisje uit Edam kreeg haar eigendom terug, WA 9.8.1924
Nagelhout jubileert Op 30 maart 1924 was het weer feest in huize Nagelhout. Gerrit was 25 jaar rijksveldwachter, waardoor hij van Hare Majesteit de gebruikelijke medaille ontving. Ook het gemeentebestuur liet zich niet onbetuigd. Van hen ontving de jubilaris een gouden horloge met inscriptie en bijbehorende gouden ketting, PNHC 2.4 en 9.4.1924
Alweer feest Op zaterdag 27 april 1929 herdacht Gerrit Nagelhout de dag, waarop hij dertig jaar daarvoor bij de politie in dienst trad. Door de Algemene Nederlandse Politiebond werd hem het gouden dienstkruis voor dertig jaar trouwe dienst uitgereikt. In de burgemeesterskamer van het stadhuis waren allerlei vertegenwoordigers van zowel rijks- als gemeentepolitie uit de omliggende plaatsen aanwezig en natuurlijk ook leden van het plaatselijke korps. Burgemeester Versteeg sprak lovende woorden (Nagelhouts eerlijkheid en trouw werden genoemd) en bood namens het gemeentebestuur een zilveren inktkoker en penhouder aan. Ook de collega’s van Nagelhout spraken de jubilaris toe en overhandigden hem een cadeau. Nagelhout dankte allen met enkele welgekozen woorden, WA 4.5.1929
De veldwachter gebeten door een hond Een paar weken later, begin mei 1924, toen dhr. Nagelhout in de Purmer de boerenplaats van veehouder C. Groot passeerde, werd hij onverwachts aangevallen
IJsventers met elkaar op de vuist Twee Monnickendamse ijsventers J.P.M en J.J.W. hadden in augustus 1930, tijdens de kermis, met elkaar gevochten. Het ging om een pure concurrentiestrijd.
140
141
Toen veldwachter Nagelhout op het veld arriveerde hadden de twee verdachten elkaar al te pakken. Nagelhout had niet kunnen achterhalen bij wie de schuld lag. Tijdens de rechtszitting zei verdachte W dat M een uitdagende houding had aangenomen en hem herhaaldelijk beledigend had uitgescholden. De kantonrechter vonniste: f 1,- of 1 dag zitten en voegde daar aan toe (!) ‘Als jullie weer vechten, doe het dan zo, dat je in Haarlem terecht komt voor mishandeling’. Een wat merkwaardige opmerking uit de mond van een rechter, lijkt me, WA 30.8 en 13.9.1930
Monnickendam een veilige stad? (slot)
dienst. Hij moet in bezit zijn van het gewone politie-diploma, waaruit zijn bekwaamheid blijkt. Lichamelijk geschikt, waarbij controle van de plaatselijke geneeskundige wordt ingeschakeld. Bij volledige dienst krijgt hij 1500 gulden per jaar, voor nachtdienst 1200 gulden. Uniform en schoeisel krijgt hij bij aanstelling van het stadsbestuur. Vrij wonen en 1 gulden vergoeding per week (vermoedelijk voor gas en licht). Ook verlof en vakantie zijn geregeld. Wat een vooruitgang vergeleken bij lange jaren daar aan voorafgaande. De nachtwacht was daarmee overbodig geworden.
Volkstelling Eind 1930 vond er een volkstelling plaats. Daarbij werd ook Gerrit Nagelhout, samen met J. Bootsman, Kl. De Ruiter en Jac. Van de Lingen ingezet, o.l.v. gemeenteambtenaar ter secretarie, dhr. A. Nagelhout, geen zoon van de veldwachter, WA 22.11.1930. Nagelhout overleden Het is maandag 1 november 1937 als de oud gemeenteveldwachter (hij was toen niet meer in functie) op 75-jarige leeftijd overlijdt. Zijn vrouw Taetske Bouwhuis heeft hem een aantal jaren overleefd, WA 3.11.1937 Veldwachter trekt z’n pistool Een paar maanden voor rijksveldwachter W. Schouten naar Oostzaan werd overgeplaatst, moest hij nog in actie komen. De krant schrijft: ‘Het schijnt gewoonte te geworden te zijn dat op Oudejaarsavond, St. Maarten en Vastenavond de jeugd zich aan buitensporigheden te buiten moet gaan. In grote slierten wordt dan door de straten gerend, allerlei afval meevoerend, vooral lege blikken wat een waar ketelmuziek veroorzaakt. De bedoeling hiervan is de politie te sarren en relletjes uit te lokken, waaraan oudere personen nog een handje meehelpen door de jongens door houding en gebaar aan te moedigen. Veldwachter Schouten sommeerde, na overleg met de burgemeester, uit elkaar te gaan. Toen hieraan geen gehoor werd gegeven, loste de politieman enige schoten, met het gevolg dat het plein om de speeltoren in weinige ogenblikken schoongeveegd was. Na dit onverwacht intermezzo zat de schrik er zo in, dat de rust spoedig weerkeerde’, WA 21.2.1931. Nieuwe verordening voor veldwachters Op 23 maart 1933 wordt er een nieuwe verordening voor veldwachters vast- gesteld. Een paar bijzonderheden: Hij moet tussen de 25 en 35 zijn bij het begin van zijn 142
Slot Er is een grote hoeveelheid informatie over het ‘politiewezen’ in de zeventiende tot de twintigste eeuw bewaard gebleven. In drie bijdragen (2010, 2011, 2012) heb ik uit deze informatie een keus gemaakt en u verteld, hoe de beveiliging van de stad door de eeuwen heen heeft plaatsgevonden. Dat die veiligheid niet altijd gegarandeerd was, zal u niet ontgaan zijn. Dat het in de stad niet altijd even rustig was, daarvan hebt u voorbeelden gelezen. Laten we onze veiligheidsdienaars vandaag met respect bejegenen. Dat komt ons allemaal ten goede. De nachtwacht bestaat niet meer. Maar onze voorouders leerden zeggen: ‘Lieve klepper, houdt de wacht; ik ga slapen, goeden nacht’. 143
Naschrift Over een aantal van de, in de artikelen genoemde mensen, is meer te vertellen dan in dit verhaal aan de orde kon komen. Een lijst met namen van alle wachtmeesters en nachtwachten in de negentiende en twintigste eeuw is beschikbaar. Misschien is er familie van u bij. Wilt u meer over hen te weten komen? Stuur dan een berichtje naar cae-grootAzonnet.nl.
Monnickendam een veilige stad? (slot)
8. Van Monnikenwerk naar Parochiekerk blz. 86vv. Eigen uitgave van de RK Nicolaas- en Antoniusparochie, ter gelegenheid van het eeuwfeest van de R.K. kerk aan het Noordeinde te Monnickendam. 9. In JOM 1991 schrijft wijlen dhr. Appel op blz. 37 behartenswaardige dingen over Monnickendam in de tweede helft van de negentiende eeuw. Daarbij komt, in tegenstelling tot burgemeester Tjeerd van der Zee (1881vv), burgemeester Frans Nooij er niet zo goed van af. Een man, voormalig apotheker, met weinig initiatief, die, toen hij in 1854 burgemeester werd, al 60 jaar was. Van der Zee was helaas maar kort in Monnickendam, van 1981 tot 1984 en vertrok toen naar Enschede.
Geraadpleegde bronnen negentiende en twintigste eeuw:
10. Braderup ligt in de Duitse provincie Sleeswijk-Holstein met als hoofdstad Kiel. Deze provincie was
* Gemeente archief Monnickendam 1814 – 1943 waaronder notulen van B&W en Raadsvergaderingen,
van oorsprong Deens gebied, maar is in 1864 geannexeerd door de Pruisen en daarmee Duits
jaarverslagen, persoonsdossiers etc.
grondgebied geworden. Met dank aan dhr. Mol uit Graft die mij hierop attent maakte.
* Van Nachtwacht tot computermacht, N. Groeneweg, Europese bibliotheek Zaltbommel
11. Herinneringen aan Oud Monnickendam, J. Veltrop 1975, blz. 75
* Van rakkers en gemeente-ezels. De politie in de loop der tijd der tijden, J.W. Koten, Ons erfgoed, 12e
12. Honderd jaar nering en ambacht in Monnickendam, H. Voogel, Geneaboek, St. Pancras, blz. 171
en 13e jaargang.
13. Herineringen aan Oud Monnickendam, J. Veltrop, 1975, blz. 13
* De geschiedenis van de Nederlandse politie, C. Fijnaut, uitg. Boom. Samenvatting van vier delen, met illustraties.
Correctie: In het jaarboekje 2011 zijn op blz. 191 een paar letters weggevallen. De sloper van de Noordeinderpoort
Afkortingen:
is niet Jan Boot maar Jan Bootsman.
Ik heb o.a. gebruikgemaakt van diverse kranten uit de negentiende en twintigste eeuw. Vaak worden er alleen maar initialen gebruikt, maar de oplettende lezer kan daar wel een en ander uit opmaken. Dit zijn de afkortingen onder het verhaal: PNHC – Provinciale Noord-Hollandse Courant\ PC – Purmerender Courant NPC – Nieuwe Purmerender Courant SPC – Schuitemakers Purmerender Courant WA – Waterlander
Noten: 1. Zie voor deel 1 en 2 de jaarboekjes 2010 en 2011. 2. Meer hierover bij Fijnaut, hoofdstuk 1 3. Veldwachters waren vaak gewezen militairen, die de dienst zonder strafblad hadden verlaten. Oproepen tot sollicitatie waren te vinden in plaatselijke of provinciale nieuwsbladen. 4. Fijnaut, blz. 13 5. Op blz. 107 en 108 van het jaarboekje 2011, meer informatie over de armoede die aan het begin van de negentiende eeuw was ontstaan. 6. Bedelaars die in Monnickendam werden opgepakt, gingen de cel in en werden daarna door de cipier naar Hoorn gebracht, waar ze werden vastgezet in het bedelaarsgesticht aldaar. Bedelen was overigens niet alleen een probleem van die tijd alleen. De Memorialen vanaf 1692 maken er regelmatig melding van. 7. Zie JOM 2008 blz. 135vv.
144
145
Het Hemmeland van 1879 Siem Koerse
5 2
1
4
3
Het Hemmeland is nog volledig boerengebied, dit zal standhouden tot het derde kwart van de twintigste eeuw. Op de tekening uit 1879 is de Gouwzee nog Goud-zee. Van een Afsluitdijk is in 1879 nog geen sprake, wel van De Zuiderzee. Langzaam kwamen er toch andere activiteiten in dit gebied. In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd er al gezwommen bij het Hemmeland. Bekend is het ‘Herengaloppie’ *) uit het eerste kwart van de twintigste eeuw. De heren van de ‘upper ten’ lieten zich daar, bij warm weer, te water. Waarschijnlijk bij de noordoostpunt van het Hemmeland ver weg van het gewone volk. (1) In de vijftiger jaren van de twintigste eeuw werd er ook gezwommen aan de oostkant bij de Inpamp. (2) Een merkwaardige naam voor een uitgegraven stukje buitenland. Er kon met een bootje aangeland worden en je kon heen en weer duiken naar de andere kant van het uitgegraven stukje land. De breedte was maar een paar meter. Voor deze Inpamp, achter het dijkje, dus in het Hemmeland, lag een soort kleiput. Niet diep, ook niet groot maar wel tot vermaak van de zwemmende jeugd. In het zuiden lag ook nog een zwemmogelijkheid nl. ‘De eerste zee’. (3) Deze ‘zee’ was niet erg populair in de hoek Hemmeland/Waterlandse zeedijk. Door het los komen van het veen uit de bodem van de Gouwzee spoelde het aan in deze hoek en was het niet aantrekkelijk om hier te water te gaan. De gangbare naam voor het aangespoelde veen was ‘koffieprut’. Ook in onze tijd komen aan de oostzijde van het Hemmeland er nog ‘bonken’ veen omhoog uit de bodem van de Gouwzee. Deze bieden dan plaats aan zeer veel vogels. Deze ‘bonken’verdwijnen echter vanzelf weer. Toen het slootje, dat tussen het Hemmeland en de dijk lag, was gedempt, werd er een gemaaltje geplaatst om dit gebied droog te houden. (4) Aan de noordkant van het Hemmeland waren in vijftigerjaren van de twintigste eeuw enkele opstallen van boer Prins uit Monnickendam. (5) *)’Herengaloppie’: Herinneringen aan Monnickendam. J. Veltrop. Kaart, handtekening en datum: collektie C. Bonhoff.
146
147
Verslag van Leendert Hordijk over zijn ervaringen tijdens de oorlogsjaren 1940-1945
Introductie Op de foto links ziet u Leo Hordijk met zijn groentekar. Hij dreef samem met zijn vrouw Lies vanaf 1935 in het pand Kerkstraat 12 een groenten- en fruitwinkel en ventte die op deze manier uit in de wijk. Het gezin Hordijk is echter vooral bekend vanwege het feit dat zij vanaf 1943 tot het eind van de WOII in hun woning vijf Joodse Nederlanders, het gezin Akker met twee kinderen en Naatje van Moppes, hebben laten onderduiken en daarmee hun leven hebben gered. De gevelsteen in pand Kerkstraat 12 met de tekst ‘Voor moffenkracht en menschenjacht onden hier vijf een schuilverblijf’ is een blijvende herinnering aan de heldendaad van de Hordijks. De familie Hordijk werd na de oorlog, als dank voor de betoonde moed, door de gefortuneerde fabrikant H. Rabin uitgenodigd om naar Californië te emigreren en daar een grote moderne woning te betrekken. Dit gebeurde nadat H. Rabin de gevelsteen had gezien en het verhaal over de onderduikers had gehoord. Aldus vertrok de familie Hordijk in 1955 naar Amerika en Leo Hordijk werkte daar tot zijn pensioensgerechtige leeftijd in de fabriek van Rabin in Norwalk, Californië. In 1984, op 79-jarige leeftijd, begon Leo Hordijk met het op schrift stellen van zijn herinneringen aan de oorlogstijd. In dit verslag beschrijft hij hoe hij tot zijn besluit was gekomen om zijn woning beschikbaar te stellen als onderduikadres en wat er in die spannende jaren daarna zoal was voorgevallen. Niet lang nadat hij met het optekenen van dit stuk geschiedenis was begonnen, is hij echter overleden. Hierdoor is zijn verhaal helaas (lang) niet compleet. De tekst van Leendert (Leo) Hordijk vindt u (zonder redactionele veranderingen) hieronder. Het naschrift is van zijn neef Siem van Altena die de aantekeningen heeft bewaard. In een toespraak op 10 oktober 2002, naar aanleiding van de restauratie van de gevelsteen in pand Kerkstraat 12, blikte Harry Voogel uitgebreid terug op dit stuk Monnickendamse geschiedenis. Deze toespraak staat afgedrukt in het jaarboek 2003. 148
149
Verslag van Leendert Hordijk over zijn ervaringen tijdens de oorlogsjaren
1. ‘Na een bezoek aan de markt in Amsterdam was ik lopende via het Waterlooplein op de terugweg naar huis en was ik getuige van een hartverscheurend tafereel. Er werden joodse mensen in vrachtauto’s geladen, mannen gescheiden van vrouw en kinderen. Wanneer je zelf drie kinderen hebt en je ziet dat voor je ogen gebeuren, dan breekt je hart. Ik zei tegen een man die naast mij stond, moeten we nu zomaar stilzwijgend dit toelaten? De man zegt, doe maar niets want ze schieten je zo neer, daar de Duitse militairen zwaar bewapend waren. Bij mijn thuiskomst was ik er kapot van, daar de Monnickendamse joden reeds allemaal naar Amsterdam waren getransporteerd. Nadat ik dit had meegemaakt ben ik naar een vriend van mij gegaan en ik vertelde hem wat ik had gezien die ochtend. Ik zei tegen die vriend, als ik er iemand mee kan helpen dan kan hij of zij bij mij in huis komen. Meen je dat zei hij, waarop ik antwoordde: natuurlijk doe ik dat. Nu vertelde hij mij, dat hij een kennis had die had willen onderduiken, maar toen het er op aan kwam, zag men daar vanaf. En zo is het menig keer gegaan. Geen mens durfde het aan om joodse mensen in huis te nemen. Ik vroeg waar of die kennis woonde. Dat was in Enkhuizen maar hij was inmiddels reeds met zijn gezin naar Amsterdam gebracht. Later kwam uit dat die vriend van mij zelf reeds een zuster in huis had van degenen (Hr. Akker en gezin) die later bij mij een onderdak zouden vinden. Amsterdam was de verzamelplaats waar alle joden uit Noord-Holland en wijde omgeving naar toe werden gebracht. Dit was een goed doordacht plan van de Duitsers en N.S.B’ers, 2. Nog diezelfde avond nadat die vriend (Hr.Jacob Stam) mij het adres had gegeven ben ik naar die joodse mensen in Amsterdam gegaan. Ik belde aan en na een poosje ging er een klein raampje in de deur open. Een man maakte de deur van een groot herenhuis open en ik vertelde hem dat ik een kennis en vriend van de Heer Stam was en dat hij mij de verhalen had verteld van de vele teleurstellingen die hij met betrekking tot onderduikpogingen had meegemaakt. Ook z’n beste vrienden durfden het niet aan. Ik vertelde hem dat hij en zijn vrouw en kinderen welkom waren in m’n huis te Monnickendam.Hij zei: jongen, dat is een goede daad. Ik zal je m’n leven lang er dankbaar voor zijn. Ik vroeg hem toen, wanneer denk je te kunnen komen. Hij zei daarop dat z’n 2 kinderen (een meisje en een jongen) een plaatsje in Friesland was toegezegd, maar dat was op het laatste moment afgezegd, daar ze het niet aandurfden. Ik vroeg toen hoe oud ze waren, dat bleek 14 en 12 jaar te zijn. Ik dacht bij mezelf dat zijn kinderen, die oud genoeg zijn om op eigen benen te kunnen staan en weten wat zij wel of niet moeten doen. Ik zei tegen de heer Akker, weet je wat, jullie komen met z’n vieren naar mij toe. Ik zag aan z’n 150
gezicht dat daarmede alle zorgen waren weggevaagd. Wij zullen nooit onder woorden kunnen brengen wat datgene voor ons betekent. Ik vroeg hem wanneer hij van plan was om te komen. Omdat hij bij de joodse raad was, dacht hij nog genoeg tijd te hebben voor dat hij aan de beurt was om op transport te worden gesteld. Achteraf gezien heeft de joodse raad alle gegevens aan de Duitsers verstrekt, waardoor ze zelf dachten, dat ze hun eigen leven konden redden. Ik heb er zo mijn gedachten over laten gaan. Op de terugweg heb ik al lopen te denken, hoe of wat ik moest doen om een veilige schuilplaats te vinden voor in tijden van nood. Je hebt wat beloofd en dan moet je het ook volbrengen en niet terug krabbelen. Nu hadden wij een groot huis met hoge kamers die indertijd van een plafond waren voorzien dat wel een halve meter onder de zoldering van de bovenverdieping was gelegen en zodoende ruimte bood voor een schuilplaats. 3. Ik heb daarna een timmerman (Teun Mol was z’n naam) geraadpleegd en mijn idee voorgelegd. Ik vertelde hem dat ik wel eens het een en ander clandestien deed en wat weggeborgen moest worden indien er een controle of zoekactie zou plaatsvinden. Wat is je plan vroeg hij. Ik wees hem op de plafonds, dat een mooie ruimte bood voor een geheime bergplaats. Hoe wil je dat maken vroeg hij, en ik stelde hem voor om een zwevende vloer te maken zodat er een grote ruimte ontstaat waar het een ander kon worden verborgen. Het was een oud huis met zware binten, om de meter een dikke balk, dat is dus zo maar niet voor elkaar. Ik zeg zoek het maar uit en geef me opgave van de prijs. Een paar dagen later kwam hij bij me met het gehele plan op papier. Toen het werk gereed was, konden we zien dat het een goed idee van mij was geweest. De opening in de vorm van een luik was in een donkere hoek gemaakt waardoor iemand die hiermede onbekend was, het ook nu nog niet had gevonden. Het luik was gecamoufleerd met ijzeren buizen, zoals ze in die tijd werden gebruikt voor elektrische bedrading. Voor dat de familie Akker bij mij kwam, ben ik nog verscheidene keren naar hen toe geweest met voedsel en vis. Voor dat de familie evenwel kwam ben ik eerst nog naar onze huisarts Dr. Scholte geweest, want die was met een joodse vrouw gehuwd en omdat het een gemengd huwelijk was, kon zij bij haar man blijven. Zij moest echter wel een davidster met de letters jood er op dragen, hetgeen zij ook deed. Ik vertelde aan hem, wat ik van plan was en vroeg hem of hij bereid was om medische hulp te bieden indien er één ziek mocht worden. Leo zei hij, dat is een goede daad van je, ik zorg voor alle medische hulp welke je ook mocht verlangen en als ik die hulp niet kan bieden zorg ik wel dat een andere arts die kan geven. Dat was voor ons een hele geruststelling want je zou voor problemen kunnen komen te staan indien er één ziek zou worden of ergere dingen zouden gebeuren. 151
Verslag van Leendert Hordijk over zijn ervaringen tijdens de oorlogsjaren
4. Nadat ik bij de huisarts op bezoek was geweest, werd er om 10 uur s’avonds op de deur geklopt, ik dacht zo bij me zelf, zou er nu al wat aan de hand zijn. Maar door de deur waar glas in zat, zag ik twee brillenglazen schitteren en een stem zei: goed volk Leo, het geen een pak van mijn hart was. Het was Dr.Scholte en ik vertelde hem dat ik geen zieke mensen had. Dat weet ik zei hij, maar kun je nog een gast in je huis opnemen. Toen vertelde hij, dat zijn schoonmoeder hem vanuit Den Haag had gebeld, dat zij op een verkeerde plaats was beland en daar zo spoedig mogelijk vandaan gehaald wilde worden. Inmiddels was zij reeds gehaald en ik weet ook door wie, maar dat staat hierbuiten. Ik vroeg wanneer zij kwam, hij zei zo gauw mogelijk. Indien het nu uitkomt dan graag. Ik vertelde hem dat ik nu geen bed klaar had staan, maar geen half uur later stond de schoonmoeder van de dokter in ons huis. Heel schuchter en met een mager gezicht stond zij voor ons. M’n vrouw Lies was ook al bij ons groepje komen staan en maakte kennis met onze nieuwe vriendin. Van slapen is die avond en nacht niet veel gekomen. Maar Jans Tol onze hulp in de huishouding was reeds ingelicht over al hetgeen we begonnen waren en zou alles ook strikt geheim houden. Nadat zij geruime tijd alleen bij ons was kregen wij van de familie Akker bericht of ik ze zo gauw mogelijk zou kunnen halen, want ze waren s’avonds opgepakt en naar de Hollandse schouwburg gebracht. Toen ze daar waren zat het al vol met joden die al werden ingeladen om op transport te worden gesteld. Toen hij er met z’n vrouw stond zag hij een politieman en vroeg aan hem is er geen weg om hier uit te komen. Hij zei: ik ga naar die uitgang en wanneer ik knik kom je hierheen en dat is hun behoud geweest. Ze moesten door verschillende obstakels voor ze de weg naar huis hadden gevonden.
ging onmiddellijk meehelpen en na een poosje stond de familie Akker ook in de winkel. Ik gaf een sprong opzij en riep daar heb je m’n Neef uit Rotterdam, die ik in jaren niet meer heb gezien, zeker hier naar toegekomen vanwege de schaarste aan voedsel. Kom er in en loop naar achteren, daar is Jans en die zal jullie wel ontvangen. Even later ben ik zelf naar de keuken gegaan en heb ze direct naar de zolder gebracht waar we voor zover we in staat waren het een en ander hadden ingericht. Op dat moment hebben ze niet kunnen bevroeden dat zij daar meer dan 2 jaar zouden moeten blijven. Er werd uiteraard kennis gemaakt met Jans en Mw. van Moppens dat was de naam van de schoonmoeder van onze huisarts. Ik zeg: trek jullie schoenen maar uit zodat we beneden niet kunnen horen dat erboven wordt gelopen. Er moest overal op gelet worden dat er geen geluiden van boven kwamen. Voorlopig ging alles goed, maar wij hadden ook een knecht, die bij ons ‘s middags at, maar die niet op de hoogte was van de onderduikers en ook nooit iets heeft bemerkt van dat alles. Als het eten naar boven gebracht moest worden en Jan zat dan al in de keuken, dan zei ik tegen Jan (van Zanten was zijn naam) kijk eens of het paard er nog staat of een of ander karweitje en dan liep hij altijd morrend weg en zei, ik heb ook altijd een klusje net voor ’t eten.
5. Zodoende werd ik de volgende morgen ingelicht. Ik ben zo vlug als het mogelijk was er heen gegaan. Hun kinderen waren al een paar dagen tevoren opgepikt geweest maar waren door een ambulance weer thuis gebracht. Volgens de heer Akker is dat een wonder geweest, dat dit hen was overkomen zo dicht bij de dood en toch nog gered. Aldaar aangekomen heb ik gezegd Mijnheer Akker u en uw vrouw lopen voorop, doe net of er niets aan de hand is. En de twee kinderen moeten met tas of boek lopen, zodat het lijkt of zij naar school gaan. Wanneer zij bij het trambootje komen, dat hen naar de overkant van het IJ zal brengen, dan niet bij elkaar gaan zitten. Ik zelf zou een 50 meter achter hen aan lopen en kijken of alles goed ging en dat lukte uitstekend. Ik had ook tegen hen gezegd, dat wanneer de tram in Monnickendam aankomt bij de eerste halte, zij eerst een paar minuten moesten wachten om mij de tijd te geven naar huis te lopen. Toen ik de winkel binnenstapte, stond het vol met klanten en mijn vrouw was hen alleen aan het helpen. Ik 152
Leo Hordijk met groentekar op de kade van de Haven
6. Maar verder heeft hij nooit iets gemerkt. Na de oorlog heeft hij mij bedankt, dat wij hem zo buiten de wetenschap van de onderduikers hebben gehouden, zodat hij nooit iets heeft gehoord en geen geheimen mee heeft hoeven te dragen. Maar 153
Verslag van Leendert Hordijk over zijn ervaringen tijdens de oorlogsjaren
een ander probleem deed zich voor, en dat was Mw.Scholte (de echtgenote van de huisarts) die kwam veel te veel naar haar moeder kijken, hetgeen risico met zich meebracht. Ik ben daarom naar hen toegeweest en hen duidelijk gemaakt dat dit niet langer kon, daar we allen gezond waren. Dat heeft de dokter zelf opgelost. Ook kwamen kleine tekortkomingen voor de dag, zo o.a slechts één w.c. die buiten stond. Ook hadden wij een oom in huis, die z’n vrouw (een zuster van mijn schoonmoeder) was overleden. Die man was zo van streek en zag het niet meer zitten, waarna hij in het oude mannenhuis is gegaan. Je kunt dus begrijpen, voor welke problemen wij alzo kwamen te staan en die weer snel opgelost moesten worden. Het is allemaal voortreffelijk gegaan, zodat ik wel door kan blijven schrijven, want er zijn zo veel dingen gebeurd waarmee een boek zou zijn te vullen. Zo had o.a. de heer Akker een partij sigaren mee gebracht waar we veel te hard aan hebben getrokken, want later toen ze opgerookt waren, hadden we er spijt van dat we er niet langer mee hadden gedaan. Zo waren er nog meer dingen, waar we niet op gerekend hadden. Op een avond kwam Dr.Scholte naar ons toe en vertelde ons, dat hij een andere plaats voor zijn schoonmoeder had gevonden, want zo zei hij: vijf mensen op één adres ondergedoken kan nooit goed gaan op de duur. Ze werd dezelfde avond nog gehaald en zou volgens de dokter naar Brabant gaan, maar later bleek dat ze niet verder dan het Zuideinde bij Dirk Boerlage tegenover mijn schoonzuster is gekomen. Als wij zondags daar op bezoek kwamen, kon zij ons zien gaan. Ook Manuel de Leeuw was daar onder gebracht, maar die heeft wel een aantal keren van plaats moeten wisselen. We kregen bericht dat we onze radiotoestellen moesten inleveren, op straffe van levensbedreigende waarschuwingen indien we daar geen gehoor aan zouden geven. Ik had een nieuw toestel, maar ik heb een oud ding op het stadhuis gebracht, ze hadden nog nooit zo een bijeen geraapt stelletje bij elkaar gezien. Het waren echter ook stadgenoten die aan de goede kant stonden en de toestellen in ontvangst namen tegen een afgiftebewijs. 7. Maar dat toestel wat ik dus heb achtergehouden, heeft ons veel waardevolle meldingen gegeven. Niet alleen de Nederlandstalige uitzendingen vanuit Engeland, maar ook de Engelstalige, Radio Oranje en de Belgische uitzending van Jan Moedwil, die altijd eindigde met de woorden: zonder er op te pochen en toch zullen we ze krijgen die moffen. Ik gaf aan mijn zwager de laatste berichten door. Ik heb eens een week op bed moeten liggen vanwege mijn rug waarvan ik veel last had. Ik lag in de woonkamer en als er nieuws was, dan schreef Dhr. Akker het op een stukje papier en liet het zo naar beneden op mijn bed vallen. Herman kon niet begrijpen (Herman was de broer van mijn vrouw) hoe ik alles zo gauw wist. Ik zei Herman niets vragen alleen maar luisteren. Later vertelde hij ons, ik heb nooit uit 154
kunnen vinden van wie je die berichten kreeg. Ik heb wel eens staan te kijken, wie er bij jullie binnenkwam om die gegevens door te geven. Dit was nu ook weer zo’n voorval, waarbij je toch vooral voorzichtig mee moest zijn. Maar de toestand werd elke dag benauwder, alles was op de bon gezet. In de grote steden werd het heel erg met de voedselvoorziening. Wij op het platte land konden nog wel het een ander op de kop tikken bij goede kennissen en bij een of andere boer zoals o.a.melk en boter voor geld en goede woorden. Maar er kwamen steeds meer mensen uit Amsterdam, die voor eten de boer opgingen. Er waren goede boeren die uitstekend hebben meegeholpen om ’t leven te verzachten. Zij konden ook niet iedereen helpen en moesten aan hun verplichtingen wat betreft de leveringen voldoen, waarvoor ze door de Duitse weermacht aansprakelijk werden gesteld. Maar ook hier was kaf onder het koren. Volgens een oud spreekwoord: die zich verrijkt door het leed van een ander enz. Maar genoeg hierover, wij allen weten wie dit waren. Even op de onderduikers terug te komen, Mw.van Moppens die bij ons was weg gehaald, was ineens weer terug gekomen, want er was een persoon in Monnickendam gearresteerd die wist dat er bij Dirk Boerlage ondergedoken mensen waren. Wanneer hij zou doorslaan, zou dit gevaarlijk zijn. Dus Mw. van Moppens was weer op het oude nest bij Lies en Leo en we hadden weer een vol huis. En zo leefden wij maar onder spanning door. We raakten er al een beetje aan gewend, maar mochten niet onvoorzichtig worden en altijd ogen open houden voor elk ding dat plotseling komt opdagen en waar je niet aan gedacht zou hebben. Ik had een heel goede vriend Piet Doets was zijn naam. Ik hielp hem wel eens, wanneer hij naar Purmerend ging op dinsdag, dan was het marktdag, dat was voor hem evenals vele anderen boerenzondag en die wilden ze voor geen goud missen. 8. Als ze niet naar de markt waren geweest, was het niet best en ook niet voor z’n vrouw, want die kon dan geen goed doen. Ik hielp hem in de hooitijd samen met mijn zoons Piet en Wim om het hooi op tijd binnen te krijgen, Zoals ik al eerder vermeldde met betrekking tot goede en slechte boeren. De heer P. Doets was grof in de mond, maar zijn hart zat op de goede plaats en daar hebben we veel aan te danken gehad. Hij heeft er namelijk voor gezorgd, dat ik een koe kreeg op mestcontract, zo noemde ze dat, dan moest hij weer worden geleverd als hij vetgemest was. Maar voor mij was het een goede melkgever, genoeg melk waar Hr.Akker menig pondje boter van heeft zitten schudden, de ene dag wat langer dan de andere, maar het kwam altijd weer goed uit. Ik schrijf dit als een anekdote om wat er al niet uit te zoeken was hoe we met zoveel mensen in ’t leven kunnen blijven. Als ik daar aan terug denk dan hebben we kracht naar kruis gekregen, hetgeen m’n vrouw en ik wel hebben ondervonden. Ik was op een avond mijn koe gaan 155
Verslag van Leendert Hordijk over zijn ervaringen tijdens de oorlogsjaren
melken, die liep bij Pauw Bark in het weiland, waar ik wel eens voor melkte als hij op ongelegen dagen iemand nodig had. Dat was dan elkaars handen wassen zoals de oude mensen dat vroeger uitdrukten. Wat hebben we daar een goede voedselvoorziening van gehad. Maar op die dag terug te komen dat ik daar aan het melken was, het was naar ik meen in augustus, de datum ben ik kwijt, zo ongeveer tussen 5 en 6 uur, het was een hete dag geweest en tijdens het melken pakte zich donkere wolken samen waaruit het in de verte al donderde en alles ging zo snel in z’n werk, dat er een hevige wind opstak, niet mooi meer, ik kon de melk niet in de emmer krijgen zodat ik hem maar op het land heb uitgemolken. Bij het naar huis gaan stond Piet Kwakman bij het joodse kerkhof met zijn pet diep over z’n oren bij de muur van het oude kerkhof (zoals in dat versje gezongen werd.) Hij zei tegen mij: je mag wel gauw naar huis gaan, want je dak is van je huis gewaaid. Mijn knieën begonnen te knikken en ik zag ze al voor mij, al die mensen in m’n huis, open en bloot. Het spelletje zou gelijk over zijn. Hoe dichter ik bij huis kwam en naar mijn huis keek, zag ik evenwel niets. 9. Maar net toen ik door de achterdeur naar binnen ging, kwam mijn vrouw me al tegemoet om te zeggen dat er een groot gat in het dak was gewaaid. De buren kwamen al om te helpen. Maar Lies mijn vrouw zei: mensen we kunnen nu toch niets doen en ook de heer Jacob Stam was al aan komen lopen en die heeft ook iedereen tegengehouden. Het was een wervelwind geweest, want ook bij anderen waren pannen van het dak gewaaid, maar niet zo erg als bij ons. We hebben onze gasten in hun kamer laten zitten totdat alles voor zover weer was geregeld. Er was een gat weggedrukt, niet aan de kant waar de wind opstond, maar aan de luwe kant (10 meter lang en 2 meter breed) al de pannen lagen bij buurman Lammes in zijn tuin en op zijn dakgoot. Dezelfde avond ben ik weer naar Teun Mol gegaan om het te laten maken. Nu dat zou de andere morgen zo spoedig mogelijk gemaakt worden. Dat was dus ‘s morgens vroeg op en vroeg ontbijten want om 8 uur zouden de timmerlui al komen. Het heeft anderhalve dag geduurd voor het gereed was. Als het koffietijd was, dan riep ik vanonder aan de trap: De koffie is klaar hoor! Zodra ze beneden waren konden de gasten weer het een en ander doen. Ik hield ze nog wel even aan de praat en zei: we beginnen weer hoor! Dat was voor hen het teken om zich weer koest te houden en een boek te gaan lezen. Dat zijn dingen waar je voor komt te staan, waar je helemaal niet aan zou durven denken. Maar het was nog niet helemaal achter de rug. De nieuwe pannen moesten nog vast gesmeerd worden met cementspecie en daar heeft een man ook nog anderhalve dag aan gewerkt. Na de oorlog kwam deze man als eerste om ons te feliciteren. Hij zei: ik heb daar haast 2 dagen gewerkt en niets gehoord noch gezien, het156
geen voor hem ongelooflijk was. Indien we achteraf dit alles bekijken, dan wordt ons leven toch anders geregeld dan we hadden voorzien. Mijn vader zei altijd: jongen prent dit in je geheugen – acht is meer dan duizend – ik had liever duizend, maar nu heb ik hem pas begrepen. Zo gingen de dagen en maanden voorbij, het zouden jaren worden. Het zou een sleur zijn geworden maar daar stonden we niet bij stil. 10. Voor ons gold het mooie spreekwoord – horen zien en zwijgen – twee dingen die ons goed van pas zijn gekomen. Ik moet hier ook vermelden, dat in al die tijd dat ze bij ons zijn geweest, er niet één verkeerd woord is gevallen. Wanneer het Vrijdagavond was en de zon ging onder, dat was voor hen de Sabbat, die inging. En dan werd het keppeltje opgezet en het brood uitgedeeld. Zelf ben ik er ook dikwijls bij geweest en mij werd dan ook een stukje op de tong gelegd. De heer Akker zei dan de gebeden op fluisterende toon op. Zo verstreek de tijd, de berichten werden goed, zoals ons werd verteld, maar de honger werd erger en erger. Mijn buurman Dirk Ton, een slager van beroep, had een beste koe clandestien gekocht ( zo als dat werd genoemd.) En die moest geslacht worden, dat was nog voor dat ik de joodse familie in huis kreeg, ik had dit al eerder moeten schrijven, maar daar ik schrijver noch dichter ben, zijn dit toch allemaal voorvallen die ik heb meegemaakt. Er zal er nog wel één in mijn gedachten komen. Ik schrijf dit namelijk op bijna 79 jarige leeftijd. En om dan alle gebeurtenissen achtereen in de juiste volgorde neer te schrijven zoals we ze indertijd hebben beleefd, valt niet mee. Maar ik doe het voor het nageslacht en voor mijn kleinkinderen, zodat die weten dat het een ware geschiedenis is geweest. Nu om met mijn verhaal verder te gaan over de koe, die bij mij in de keuken geslacht zou worden. We hadden een stelling met een takel gemaakt zodat wij dachten dat alles goed zou gaan. Laat ik nu weer die rugpijn krijgen, waar ik bijna elk jaar mee te kampen kreeg, waardoor ik zelf niet staat was om mee te helpen. O zegt Dirk Ton maak je maar niet druk, ik vraag Gerrit Veltrop wel (ook een slager van beroep.) En dat zou dan de volgende morgen vroeg moeten gebeuren. Het zal zo ongeveer 4 uur in de morgen zijn geweest, dat ze met de koe binnen kwamen. Lies mijn vrouw was ook wakker geworden en zei tegen mij: jij bent toch wat begonnen. Nu zeg ik zo dadelijk hoor je een klap en dan ligt hij. Even later klonk een klap en een bons, waarna Dirk Ton en Gerrit Veltrop de keuken uitkwamen. Ze hadden mis geschoten en ik er uit in nachtgewaad. Ik deed de deur open en zag in een paar seconden de koe de gang inkomen en naar de slaapkamer. Ik dacht bij me zelf, ik dood of jij dood en ik pakte hem bij zijn horens en draaide zo zijn nek naar beneden.
157
Verslag van Leendert Hordijk over zijn ervaringen tijdens de oorlogsjaren
11. Inmiddels was Dirk weer komen kijken en gaf hem een gericht schot, maar dat was het einde nog niet, want er moest eerst nog wat anders gebeuren. Het beest lag met zijn poot te slaan tegen een kastdeur, waar allemaal keukenbenodigdheden aan de binnenkant hingen en dat maakte een geweldig lawaai. Ik zag al een raampje bij de buren opengaan en ik met een gebroken rug wilde die poot tegen of vast houden en daar krijg ik toch een klap, dat ik haast dubbel onder het fornuis lag. Alles onder het bloed, want ze hadden zijn nek al afgesneden dus reken zelf maar uit in wat voor een toestand wij terecht waren gekomen. Het is evenwel goed afgelopen. Het vlees werd verdeeld, zodat ieder weer tevreden was. Het was voor mij echter een gebeurtenis om nooit meer te vergeten. Ze zullen wel zeggen, hoe kon je die koe nu bij zijn horens vasthouden. Maar wanneer je in nood bent, dan ben je sterk en weet zelf niet waar een mens toe in staat is. Het had zo moeten zijn! Ik kan nu wel doorgaan en verder schrijven over de honger. Dat het erg was als je die vermagerde mensen zag gaan met fietsen zonder banden, alleen met een tuinslang of massief rubberen strip om de wielen. Zij kwamen lopende van Amsterdam naar diep in Noord-Holland en gingen overvaren naar Friesland. Het was gewoon niet om aan te zien. Ieder moest voor zichzelf zorgen om aan eten te komen. En als ze dan wat bij elkaar hadden verzameld werd het vaak door de Duitsers en hun vrienden weer afgenomen. Ook moet ik hier nog iemand noemen, die Monnickendam nooit mag vergeten, Hij was nl. met een schip met aardappelen van uit Friesland onderweg naar Amsterdam en moest dit schip lossen voor de Duitse weermacht. Want er zouden troepen Duitse soldaten komen om uit te rusten voor 14 dagen om daarna weer goed gevoed naar het front terug te kunnen gaan. In Monnickendam waren ook een paar honderd Duitse soldaten in scholen gelegerd en bij Gerard Oud (Cafe Bellevue) stond de keuken. Als groentehandelaar had ik een toewijzing ontvangen, want alles werd op punten verkocht, hetgeen niet zo eenvoudig is om uit te leggen. Het ging namelijk zo, wanneer je aanneemt dat er 100 punten zijn te verdelen, dan kreeg je voor elke punt die aan je werd toegewezen 1/100 gedeelte van de te verdelen partij. Maar de tuinders brachten niet alles naar de veiling en verkochten hun producten ook voor gewone prijzen aan de burgers. Een en ander ging echter niet naar de zin van onze vrienden en zij kwamen zelf naar de veiling of markten met een brief bij zich (een vordering) 12. Om daarmede op te eisen wat zij nodig hadden en zodoende werden onze porties steeds maar kleiner. Ik ben zelf op mijn manier ook naar een oplossing gaan zoeken. Ik ben naar het Westland gegaan waar ik ook heb gewerkt. Dit was in Wate158
ringen, vlak bij Rijswijk waar ik bij C.v/d Eijk heb gewerkt. Daar had ik vele bekenden onder de tuinders en het veilingpersoneel. En pratende weg, dat uiteraard over de nijpende voedselvoorziening ging zei men tegen mij: Leo jij komt uit Monnickendam, is daar nog vis of kaas te krijgen? Ik zei wanneer jullie een vracht groenten bij elkaar zien te zoeken, dan breng ik voor jullie vis of wat er ook te eten is, mee. Ik ben verscheidene keren heen geweest en kreeg dan vrachtbrieven van de veilingmeester mee, waarin keurig stond vermeld het aantal kisten en het eindbedrag, waardoor ik ongestoord door de Duitse controleposten heen kon komen.Ik liet de veilingbrief maar zien en ik kon doorrijden. Eens hebben ze onder het rijden door, 4 kisten met druiven leeg gestolen. Hoe of ze dat hebben geflikt, is altijd een raadsel voor ons geweest. En we hadden een auto die op antraciet van een potkachel liep (gasgenerator) en slechts 35 km per uur reed, sneller ging hij niet. Een keer was ik al dicht bij huis beland en ik had nog een sigarettenbon, zodat ik stopte De familie Hordijk in 1955, vlak voor hun op het Rokin te Amsterdam bij een taemigratie naar Amerika. bakswinkel. Toen ik de winkel uit kwam stond er een controleur bij de auto en vroeg mijn papieren, toen hij daarin had gekeken, vroeg hij mij of ik het touw en het zeil van de auto los wilde maken. Ik zei tegen hem: u bent controleur en wanneer u de brief niet vertrouwt, maakt u het zelf maar los en ook weer vast zoals het heeft gezeten. En dat hielp, hij gaf de veilingbrief terug en we konden doorrijden. Dat was ook de eerste keer dat ons dat is overkomen.’
Naschrift 2002 – Siem van Altena Helaas eindigt hier het verslag van Leo Hordijk, doordat hij ziek werd. De bedoeling was om dit relaas nog af te maken, maar daar is hij niet meer aan toegekomen. Hij is namelijk kort nadat hij een en ander had opgeschreven overleden, te weten op 2 mei 1984. Wij (m’n vrouw en ik) waren ten tijde van z’n overlijden in California. Van mijn neven en nichten hoorde ik dat hij bezig was om zijn ervaringen tijdens de oorlogsjaren op schrift te zetten. Hij was daar toe aangezet door vrien159
Verslag van Leendert Hordijk over zijn ervaringen tijdens de oorlogsjaren
den en bekenden, die dikwijls zijn verhalen gehoord hadden en er bij hem op aandrongen dit op te tekenen, zodat deze gebeurtenissen voor het nageslacht bewaard konden blijven. Ik heb er destijds kopieën van laten maken en meegenomen om ze nog eens door te lezen en zonodig van op- of aanmerkingen te voorzien. Op het moment dat hij hiermede begon was hij bijna 79 jaar en zo als hij zelf reeds schrijft, was hij schrijver noch dichter. Hij beschikte echter wel over een zeer goed handschrift en voor z’n leeftijd (daarbij rekening te houden dat hij reeds bijna 30 jaar in Amerika woonde en de Nederlandse taal niet meer dagelijks onder ogen kreeg) toch betrekkelijk goed Nederlands schrijft, al hoewel er al enkele engelse woorden doorheen liepen. De kopieën waren bij mij op onverklaarbare wijze zoek geraakt. In 1994 had ik ze nl. nodig om een verzoek te schrijven aan de Israëlische Ambassade voor toekenning van de Yad Vashem-onderscheiding. Maar zoals ik al aangaf waren toen de kopieën niet te vinden. Ik zelf wist al veel van deze geschiedenis en heb toen ook het enige levende lid van de onderduikerfamilie aangeschreven, waarvan ik nog enige details te weten ben gekomen. Mede door aanspo-
Familie Hordijk voor hun woning in Norwalk, Californië
ring van de heer Dirk Stam heb ik het verzoek samengesteld en doorgezonden. De heer D.Stam was nl. in 1994 bij me geweest, om bij de 50e herdenking van de bevrijding in 1995, waarbij in Monnickendam een straatnaambordje zou worden onthuld van de Leo Hordijkstraat en daarbij alle vijf kinderen van Leo Hordijk met hun echtgenoten aanwezig zouden zijn, dan ook de onderscheiding te kunnen uitreiken. Wij zijn samen naar de Gemeente gestapt om te proberen dit voor ons te verzorgen. We kregen echter te horen dat dit op zo’n korte termijn niet was te verwezenlijken. Dirk vroeg toen aan mij, jij bent familie en probeer jij het dan 160
om die onderscheiding aan te vragen, hetgeen door mij toen is gedaan. Hoewel één en ander heel lang heeft geduurd is het toch gelukt dat deze onderscheiding op 20 november 1998 op het terrein van de Israëlische Ambassade te Los Angeles is uitgereikt en waarbij ik was uitgenodigd en ook aanwezig was. Ik heb daarvan een videoverslag gemaakt. In 2002 werd ik benaderd door de heer Harry Voogel i.v.m. de vernieuwing van de gevelsteen in het huis Kerkstraat 12. Toevallig werden juist dezer dagen bovenvermelde kopieën door mij weer gevonden, zodat ik nu 18 jaar later opnieuw het relaas heb doorgelezen en nu ook nog van enige opmerkingen wil voorzien. Allereerst heeft Leo Hordijk al aangegeven dat zijn relaas niet in chronologische volgorde is neergeschreven. Voorts schrijft hij dat hij werd gebeld door de fam. Akker om hen zo spoedig mogelijk op te halen. Leo beschikte echter niet over telefoon. Hoe het contact tot stand is gekomen is nu niet meer te achterhalen. Op pag.5 van het verslag wordt dan verteld hoe de fam. Akker in Monnickendam aankwam en werd verwelkomd in de winkel met zoals Hordijk het zelf uitdrukte: jullie zijn gekomen vanwege de honger. De familie kwam in mei 1943, toen was er nog geen sprake van honger, bovendien stonden er vele klanten in de winkel wat er op duidt dat er nog het één ander was te krijgen. Hij zal dus wel een andere smoes hebben gebruikt, om bij de aanwezige klanten geen argwaan te wekken. In pag. 6 van het verslag wordt een oom genoemd, die op het moment dat de joodse onderduikers kwamen, bij hem in huis was. Dat was de heer Simon Schot die met een zuster van Leo z’n schoonmoeder getrouwd was geweest nl. Geertje Uidam. Zij hebben achteraan in het Noordeinde gewoond. De heer Schot is lange tijd organist geweest in de Lutherse Kerk. Z’n vrouw liep met een petroleumwagentje te venten door Monnickendam. Uit eigen wetenschap is mij bekend, dat de familie niet kon begrijpen dat hij naar het oude mannenhuis is gegaan. Niemand kon toen de werkelijke reden vermoeden. De heer Schot is tijdens de oorlogsjaren overleden en heeft z’n geheim mee in het graf genomen. De genoemde schoonzuster in het Zuideinde is mijn moeder Neeltje van Altena – de Vries. Manuel de Leeuw die ook o.a.bij Dirk Boerlage ondergedoken heeft gezeten, is later gehuwd met Mw.van Moppens, ze hebben elkaar tijdens de onderduiktijd leren kennen. De in pag.7 van het verslag genoemde zwager Herman was Herman de Vries die een bakkerij enige huizen verderop in de straat had.Verderop wordt verteld dat Leo samen met z’n zoons Piet en Wim, Piet Doets in de hooitijd hielpen. Dat de zoons meewerkten kan alleen maar duiden op na de oorlog. Hun geboortedata waren van dec.1937 en jan.1942 en zij waren dus nog kinderen. In pag.11 van het verslag wordt gememoreerd aan iemand die Monnickendam niet mag vergeten. Leo verzuimt echter te vermelden, om welke reden dat was. Uit eigen wetenschap is mij echter 161
bekend dat dit de heer Jaap van Dam is geweest. Het schip met aardappelen is onttrokken aan de Duitse Weermacht en de inhoud is in de gaarkeuken van Monnickendam beland. Dat er enige niet op de juiste tijd vermelde gebeurtenissen zijn genoemd, is Leo echter niet te verwijten daar hij alles uit z’n geheugen neerschreef en bij niemand (dan behalve in sommige gevallen bij z’n vrouw) te rade kon gaan.
Oorlogshelden Harry Voogel
Na een hartenkreet van Piet Peereboom om niet alleen Leo Hordijk tijdens de rondleidingen van de stadsgidsen alle eer te geven voor zijn verdiensten in de Tweede Wereldoorlog, maar toch vooral Dirk en Gerard Boerlage niet te vergeten, heb ik een poging gedaan om wat meer van hun oorlogsverleden te achterhalen. Gaandeweg de gesprekken ging echter ook Gerrit Boonstoppel een belangrijke rol in dit verhaal spelen. Ik sprak met Gerbrand Boerlage, geboren in 1935 als oudste zoon van Gerard, de dames Jannie Ruiter, Buter-Pool en de heren Piet Peereboom, Cees Vlugt, Herman Leek, Jaap Bakker en Jan en Coba Boonstoppel. In de oorlog was het echter wel vooral ‘horen, zien en zwijgen’, ofwel ‘als één het weet, weet geen het, als twee het weet, weet iedereen het’. Dat was de reden waarom ik eigenlijk alleen van Gerbrand Boerlage en Jan en Coba Boonstoppel bruikbare informatie heb mogen krijgen. Als oudste kind in het gezin van Gerard Boerlage heeft Gerbrand als enige de oorlogsjaren bewust meegemaakt en kan hij zich uit die tijd nog veel herinneren. We beginnen bij de getuigenis van Herman Leek, ter gelegenheid van de onthulling van de herdenkingssteen van Herman van Elteren, op 4 mei 2005, in de Nieuwe Steeg. Een menora met enkele afgehakte takken, als symbool voor de omgekomen joden. Herman Leek was 12 jaar toen de oorlog begon en was goed bevriend met Benno Witmond. Benno was de zoon van Andries Witmond, ook wel ‘de jood van de toren’ genoemd, omdat hij zijn manufacturenzaak had tegenover de Speeltoren, waar nu Hoekstra & van Eck Makelaars is gevestigd. Herman was er getuige van dat Benno en de overige joodse bewoners van Monnickendam met de tram naar Amsterdam vertrokken, op last van de Duitse bezetters. Herman: ‘Op enig moment vertelde Benno mij dat zij, de joden, waren opgeroepen om zich te melden bij de tramhalte op het Noordeinde om te vertrekken naar 162
163
Oorlogshelden
Amsterdam. Hij was toen 13 jaar, ik juist 14. Hij sprak erover dat zij misschien naar een kamp moesten. Ik vroeg hem of ik dan nog eens wat van hem zou horen. Hij antwoordde dat dit natuurlijk zou gebeuren. Zelf dacht ik aan een kamp zoals dat voor de oorlog werd gebruikt om werklozen in onder te brengen. Ook vader Witmond zei er zeker van te zijn dat zij terug zouden komen. Toen kwam de dag dat zij zich moesten melden; 1 mei 1942. Ik zag dat de joodse bewoners met hun bagage naar de tramhalte liepen bij de Posthoorn. Zij werden begeleid door enkele politiemannen. Duitsers waren er niet bij. Ik zag hen opstappen. Bij het wegrijden zag ik Benno met zijn familie op het achterbalkon staan. ‘Daar gaat mijn vriend’, dacht ik. Ik zou hem missen. Benno en ik zeiden of riepen niets tegen elkaar. De sfeer was beklemmend. Geen moment drong het tot mij door dat dit de laatste keer was dat ik hem in leven had gezien’. Op 4 juni 1943 werd hij, samen met zijn ouders en zijn broer Flip, gedood in het vernietigingskamp Sobibor in Polen. De zeventien Monnickendammer joden werden gebracht naar het getto in de Amsterdamse jodenbuurt. Zestien van hen werden later weggevoerd naar Westerbork en uiteindelijk naar kamp Sobibor. Emanuel Leuw, voor de Monnickendammers Manu, was de enige die uit het getto wist te ontsnappen en in Monnickendam en omgeving kon onderduiken. Manu, geboren op 2 mei 1899, vrijgezel, had sinds 1940 een manufacturenzaak op het adres Noordeinde 16, hoek Nieuwe Steeg. Deze steeg wordt ook wel de ‘jodensteeg’ genoemd, omdat aan de Noordeinde kant de joodse familie Leuw vanouds hier haar winkel had en aan de kant van de Havenstraat de voormalige synagoge staat. Manu had de winkel overgenomen van zijn vader Herman, die vanwege de naam van de zaak, ‘De Vlijt’, als ‘Herman De Vlijt’ door het leven ging. De eerste Leuw was hier al gevestigd in 1861, maar tot en met Herman Leuw bestond de helft van de nering ook uit antiek. Manu kwam dus terug in Monnickendam en volgens mijn buurvrouw Jannie Ruiter zou hij zich eerst een dag en een nacht hebben verstopt in zijn pakhuis in de Groote Noord. Jannie woonde in de oorlog met haar ouders twee huizen verder. Tot de winter van 1942-1943 zat Manu ondergedoken op de zolder van de evangelisch lutherse predikant Theodoor Scharten in de Kerkstraat 32. Vanwege de aankomende kou kon hij daar niet blijven, werd eerst enige tijd ondergebracht bij bakker Niek Out in het Noordeinde (Niek Out was de broer van de vrouw van Ge164
rard Boerlage) en kreeg daarna een veilig onderkomen bij Dirk Boerlage in het Zuideinde. Dirk Boerlage, eveneens ongehuwd, woonde daar op no. 32 en had een paar koeien die bij broer Gerard in de stal stonden. Na de oorlog had hij zijn woning en boerderij in de Rozendaalstraat 1. Naast hem in het Zuideinde had zijn broer Gerard een boerderij en woonde met zijn gezin daarnaast op no.36. Beiden zouden in de oorlog veelvuldig een gastvrij onderkomen verlenen aan joden en andere onderduikers. Ik laat nu Gerbrand Boerlage aan het woord. ‘Ik was in 1943 acht jaar oud en kan mij van de oorlogsjaren nog veel herinneren. Wanneer ze er gekomen zijn weet ik niet precies, maar op een gegeven moment wist ik dat ome Dirk op de vliering van zijn huis drie onderduikers had. Dat waren ‘ome Henk’,’tante Betje’ en ‘tante Nel’. Na de oorlog bleken die namen te hebben gestaan voor, Manu, Naatje van Moppes en een mij onbekende vrouw. Gezien heb ik die mensen in die tijd nooit, maar er werd in ons gezin wel over hen gesproken. ’s Avonds kwamen de onderduikers naar beneden, naar de woonkamer van ome Dirk, of ze liepen achter onze boerderij langs om bij mijn vader en moeder de avond door te brengen. Ik, noch mijn vijf broertjes en zusjes hebben de onderduikers ooit gezien. In onze jeugd ging je naar bed en van naar beneden gaan was in die tijd geen sprake. Ik heb geen idee hoe lang die mensen bij ome Dirk hebben gezeten. Na de oorlog kwamen de drie onderduikers een keer bij ons op visite om met ons kennis te maken. We kenden ze natuurlijk wel van naam, maar hadden ze nooit gezien. Als ik na de oorlog Manu op straat tegen kwam of in zijn winkel was noemde ik hem nog steeds ‘ome Henk’’. Van ‘tante Betje’ weten we dat het Naatje van Moppes was, één van de vijf joodse onderduikers die bij de familie Leo Hordijk twee jaar en twee dagen ondergedoken hebben gezeten. Van ‘tante Nel’, van wie trouwens niemand van mijn gesprekspartners enig idee had, wist Gerbrand Boerlage dat zij na de oorlog haar kinderen achterna was geëmigreerd naar Israël. Jaren geleden zag hij haar nog eens op de televisie. Bij Gerard Boerlage was het in de oorlog een doorgangshuis voor één of twee dagen voor joden of onderduikers. Voor hen was altijd een slaapkamer beschikbaar. Het kwam ook wel voor dat groepjes mannen om eten kwamen vragen. Aangezien Gerard Boerlage altijd over veel graan beschikte, zelf vee had en regelmatig een schaap slachtte, was hij in staat die mensen van eten te voorzien. Kregen de onderduikers een bed in een slaapkamer aangeboden, de etensgasten zochten hun slaapplaats in de boerderij. 165
Oorlogshelden
‘In september 1943 besloot men dat Manu naar zou Overleek gaan. Om daar te komen liepen mijn vader en Manu in de nacht naar dat deel van de Markgouw, waar mijn vader, op de hoogte van de ‘derde zee’, een schuur had waarin hij wat kleinvee hield. Zij gingen ‘land over zand’ om de weg langs de dijk te vermijden. Mijn vader en Manu hadden ieder een polsstok waarvan ook Manu zich bediende om over de dijksloot te komen. Volkomen onbekend met dit hulpmiddel moest dat natuurlijk wel fout gaan. Midden in de sloot staande gleed Manu langs de stok naar beneden. Daar het hen niet raadzaam leek hun weg met een nat pak te vervolgen, werd Muus de Groot gealarmeerd, of er was met Muus al een tijd afgesproken, om hen met zijn auto naar Overleek te brengen. Muus de Groot had een visrokerij en één van de weinigen in Monnickendam die een auto bezat. Ondertussen konden zij zijn komst in de schuur afwachten’. Manu werd in een zeil gerold en zo bij de boerderij van Gerrit Boonstoppel afgeleverd. De oudste zoon Jan stond erbij toen de onderduiker arriveerde. ‘Hij zat onder dat zeil. Ik vroeg aan mijn moeder: ‘wat is dát nou?’. Ze zei dat het een mud tarwe was’. Dat er iets meer aan de hand was bleek toen er iedere middag een bord eten naar de schuur verdween. ‘Voor de hond’. Een vreemd antwoord vond hij toen al. Niet zozeer dat er kostbaar eten naar de hond ging. ‘Nee, nog erger, we hadden niet eens een hond’. Officieel wisten de kinderen Boonstoppel van niks. ‘Ik had altijd wel iets in de gaten’, zegt Jan, ‘maar ik heb Manu nooit gezien’. Het was net als bij de kinderen van Gerard Boerlage. De boerderij bestond uit een voorhuis met daarachter de stal en de hooiberg.Voor Manu was in de hooiberg een schuilplaats gemaakt, zo kunstig dat een onbekende de ingang ervan niet kon opvallen. Tot de bevrijding zou Manu hier verblijven. Hij kwam alleen ’s nachts uit zijn ‘hok’. Overdag doodde hij de tijd met het schoonmaken en invetten van wapens. In de hooiberg, boven Manu’s hoofd, werden regelmatig vergaderingen en oefeningen gehouden van de L.O. (landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers) en de K.P. (knokploeg van het gewapend verzet). Daar bleef Manu tot het einde van de oorlog. Hij zou als enige van zijn familie de oorlog overleven. Zijn broers Salomon en Maurits werden met hun gezinnen in Auschwitz vermoord. Manu was zeker niet de enige onderduiker op het adres Overleek 25. Andere joodse en niet-joodse onderduikers vonden hier ook een tijdelijk of langer 166
De boerderij van Gerrit Boonstoppel, Overleek 25. Deze tekening ‘naar een schilderij van een zwager van Jan Boonstoppel’ stond in het Noordhollands Dagblad van 4 december 1999.
verblijf. Maurits Bierman bijvoorbeeld verbleef er ongeveer een jaar. De boerderij van Gerrit Boonstoppel fungeerde ook als opslagplaats voor wapens en als drukkerij voor anti-Duitse lectuur, zoals ‘Vrij Nederland’. Manu en Naatje van Moppes, geboren op 5 mei 1898, trouwden op 21 november 1945. Naatje overleed op 27 november 1958. Manu hertrouwde op 18 april 1966 met Judith de Swarte, geboren op 18 december 1902. Op 2 november 1972 vertrokken zij naar Bussum, waar Manu overleed op 5 februari 1974 en Judith op 21 maart 1980. Onze hoofdpersonen van dit stukje Monnickendammer oorlogsgeschiedenis, Dirk en Gerard Boerlage en Gerrit Boonstoppel, overleden in respectievelijk in 1966, 1976 en 1974. Op 10 februari 1984 ontvingen Gerard Boerlage en Gerrit Boonstoppel in de Grote Kerk postuum het ‘Verzetsherdenkingskruis’. Namens zijn vader mocht Gerbrand als oudste zoon en Gerrits weduwe Sijtje deze uit handen van Prins Bernhard in ontvangst nemen. 167
Op 6 december 1999 mochten Jan en Klaas, de zoons van Gerrit Boonstoppel, de Yad Vashem, ‘hand en naam’, -onderscheiding voor hun vader, in het Weeshuis uit handen van de consul van Israël, postuum in ontvangst nemen. Deze onderscheiding wordt beschouwd als de hoogste onderscheiding van Israël. Op de medaille staan de wijze woorden uit de Talmoed te lezen: ‘Diegene die een mensenleven redt, heeft de hele mensheid gered’. Jan vindt het een eer dat zijn vader de onderscheiding heeft gekregen, al vindt hij dat ook zijn moeder Sijtje de eer toekomt. ‘Een man alleen had het nooit gekund. Mijn moeder heeft ook doodsangsten uitgestaan, maar ze stond er wel achter’. Gerard en Dirk Boerlage, Gerrit Boonstoppel en Leo Hordijk waren niet de enige Waterlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog hun leven op het spel zetten door hun woning open te stellen voor onderduikers. Zij zijn als zodanig bekend geworden, maar vele anderen zullen altijd anoniem blijven, want het motto was ‘horen, zien en zwijgen’.
Het postkantoor op het Noordeinde Pieter Stegeman
Het postkantoorgebouw op het Noordeinde is nu ruim 100 jaar oud en is van belang als één van de grotere panden in onze stad met bovendien een bijzondere bouwstijl. In dit artikel wordt ingegaan op de bouw en functie van het postkantoor in de Monnickendamse gemeenschap en hoe gebouwen als deze behouden kunnen worden door ze geschikt te maken voor nieuwe functies. Het voormalige postkantoor van Monnickendam staat op Noordeinde 12, kadastrale aanduiding MNK A 3001, bouwjaar 1898, architect C.H. Peters. Het is gemeentelijk monument nr. 16 bij Raadsbesluit Gemeente Waterland van 13 september 2001. Het pand is op deze monumentenlijst geplaatst vanwege architectonische en lokaal geschiedkundige waarde. In dit besluit staat verder onder meer het volgende: Gevelwand Het postkantoor is een in de straatwand van het Noordeinde opgenomen pand, twee bouwlagen, lijstgevel, 4-zijdig schilddak eindigend in plat dak. Gebouwd in neo-renaissancestijl, zoals de dakkapellen met spits, putti bij de muurroosters, maar ook met Jugendstil muurankers. Gevel begane grond
Postkantoor met tramrails
168
Geheel rechts de oorspronkelijke ingang met een nog originele dubbele houten paneeldeur, een natuurstenen stoep met drie treden, een geprofileerd natuurstenen kalf en een drieruits glas-in-lood bovenlicht met een 169
Het postkantoor op het Noordeinde
Voogel zijn ook deze roosteromlijstingen door de restaurateur Jan Hilbers onder handen genomen. De twee bovenste muurroosters zijn nog in goede staat, het onderste rooster is door de restaurateur nageschilderd. De gevel wordt afgesloten door een geprofileerde kroonlijst. De goot rust op natuurstenen consoles, waartussen ook terracotta bakstenen zijn gemetseld. De kap De kap is belegd met rechthoekige leien in maasdekking. Midden op de kap staat een gemetselde en gedecoreerde dakkapel, geflankeerd door twee kleinere, eenvoudiger uitgevoerde dakkapellen. Zij zijn alle voorzien van een spits en eveneens van leien in maasdekking. Bovenaan, aan de uiteinden van het schilddak, zijn vier hoge, gemetselde schoorstenen geplaatst: nu vierkant, maar oorspronkelijk rond. Architect C.H. Peters
Paneeldeur
Brievenbus
gesneden natuurstenen kozijn. In het midden een moderne dubbele glazen deur, geflankeerd door twee moderne vensters. De winkelvensters hebben een tweeruits bovenlicht met segmentbogen met natuurstenen aanzet-, boog- en sluitstenen. De begane grond heeft ter hoogte van de boven-, tussen- en onderdorpel natuurstenen banden. Lang na het bouwjaar is geheel links een natuurstenen brievenbus in de gevel geplaatst en in 1991 een gedenksteen. Gevel 1e etage
Muuranker en rooster
170
Op de eerste etage bevinden zich vier kruisvensters met in de gevel op dorpel- en kalfhoogte en in de strekken natuursteen elementen. In de voorgevel zijn in Jugendstil uitgevoerde muurankers opgenomen en drie terracotta roosteromlijstingen, die gedecoreerd zijn met cherubijnen (puttikinderkopjes) en guirlandes. Tijdens het Gevelstenenproject in 2000 van Harry
Cornelis Hendrik Peters (Groningen 1847 – Den Haag 1932). Hij volgde een architectenopleiding, o.a. bij P.J.H. Cuypers, de architect van onder meer het Rijksmuseum te Amsterdam. Peters bouwde rond de eeuwwisseling tientallen openbare nutsgebouwen, zoals raadhuizen, stations en 120 postkantoren. Hij bekleedde de functie van Rijksbouwmeester van 1884 tot aan zijn pensionering in 1915. De bekendste gebouwen van hem zijn het neo-renaissance Ministerie van Justitie (1883) in Den Haag en het in opvallend uitbundige neo-gotische stijl opgetrokken Hoofdpostkantoor (1899) in Amsterdam, in de volksmond ook wel Petersburg genoemd, of – door de peervormige torenspitsen – Perenburg, thans ingericht als winkelcentrum Magna Plaza. Ook het postkantoor (1888) in Edam aan het Damplein is van zijn hand, met daarin veel elementen van de door hem en zijn leermeester Cuypers gebruikte neo-gotiek / Architect C.H. Peters renaissancestijl. Door toepassing van baksteen-profielsteen en gotische motieven kregen veel van de gevels van zijn postkantoren een steeds drukker aanzien, wat men wel de postkantorengotiek noemde (M. Hageman, De Nederlandse architectuur 1000-2005, Thoth, 2004, p. 161). 171
Het postkantoor op het Noordeinde
Beschrijving anno 1911
Twee hulpkantoren: Broek in Waterland en Marken, laatstgenoemde tevens hulptelegraafkt.
In de ‘Post- en Telegraafwereld’ , jaargang 15, nr 10, januari 1911, p. 200-201, staat een artikel over het postkantoor. Er werden voor dit postkantoor sollicitanten opgeroepen voor de functie van kantoorhouder/directeur. Er staat een beschrijving in van het gebouw en de diensten en ook nog interessante gegevens over onder meer schoolgeld en openbaar vervoer in Monnickendam in die tijd. Ik laat hier de complete tekst volgen, in de oude spelling:
Verkeer 1910 Bedrag zuivere ontvangst (post) 7327.39 Bedrag geldelijke verantwoording 294738.46 Aantal behandelde telegrammen 5715 Tfn. gesprekken 3115 Belasting (personele) ongeveer f 60 Id. (gemeentelijke) f 60
‘Monnikendam. Post- en Telegraafkantoor. Zie D. O. 8. Het kantoorlokaal van het Rijksgebouw is ruim en gerieflijk, groot ongeveer 7,5 x 7,5 M. met aangrenzende telefoon- en bestellerskamer. Achter bestellerskamer 2 privaten met bergplaats voor materiaal en archief. Verder beneden een kamer die voor provisiekamer gebruikt wordt. Gangen breed, waarin een privaat. Er is maar één ingang voor publiek en woning, wat dikwerf hinderlijk is. Tuin groot 25 bij 11 M. met schuur voor brandstoffen, enz. Breede trap met dertien treden leidt naar keuken groot 3x4 M. waar naast privaat. Verder 7 treden opwaarts leidende naar twee kamers en suite, beide ongeveer van gelijke grootte, 5x5 M., een tusschenkamertje (met raamphje in de hoogte), een achterkamer op tuin en gedeelte zee uitPlattegrond postkantoor ziende, groot 5x4,5 M. Een kamer 3x3 M. uitzicht als voren. Zolder over het geheele huis, waarop 2 logeer- of meidenkamertjes. Regen- en welwater waarop pompen. Gas. Water moet gefiltreerd worden, is overigens uitmuntend. Dienst. ’s Morgens 7,5 komt de eerste post aan. Het kantoor is open van 8-4 en 6-8. De posten valle alle in de diensturen, uit genomen de eerste en de laatste, die 8.40a vertrekt. Personeel en ressort. Directeur, 1 klerk en 1 tijdelijke kantoorbediende. 172
Hulptelegraafkantoor Marken
Er zijn kerken voor de Ned. Herv., Luth., R. Kath., Doopsgez., Chr. Geref. En Isr.
Lager onderwijs. 1 voor openbaar onderwijs. 1 school met den bijbel. 1 R.-C. school 1 Nutsbewaarschool (uitstekend) 1 R.-C. bewaarschool Schoolgeld openbaar 5 ct. p. week Schoolgeld m/d bijbel 5 á 20 ct. p. week Schoolgeld R.-C. school 5 á 10 ct. p. week Bewaarschool 10 ct. p. week Er wordt les in vreemde talen verstrekt á f 1.- per maand. Vereeniging Witte Kruis en Kolfsocieteit. Acht maal kan men per tram heen en weer naar Amsterdam. Een paar motorboten onderhouden den vrachtdienst, terwijl zomers van Amsterdam uit verschillende groote booten de vreemdelingen naar Marken en terug vervoeren. Er zijn twee gemengde zangvereenigingen, 1 Fanfarecorps en 1 Gymnastiekver173
Het postkantoor op het Noordeinde
eeniging; verder bestaat nog de beroemde vereeniging Olympia, bekend door zijn vroegere excentrieke ijsvermaken en verbinding met Marken. Gezondheidstoestand goed. Malariakoorts komt slechts sporadisch voor.’ Tot zover de beschrijving uit 1911. Hoe het postkantoor verdween uit Monnickendam In 1799, onder de Franse bezetting in de Bataafse Republiek, kwam het beheer van de briefpost onder de Staat te vallen. In 1810 kwam de Postwet tot stand waarin het staatsmonopolie op brievenpost en gestandaardiseerde tarieven werden geregeld. Uit een verzoek van burgemeester Frans Nooij van Monnickendam van 19 december 1865 aan de Minister van Binnenlandse Zaken blijkt, dat Monnickendam dat jaar 20.000 brieven op het postkantoor heeft ontvangen, en dit op een bevolking van toen 2.900 zielen. (JOM 1991, p. 53-54). Het aantal verstuurde en binnengekomen buitenlandse brieven wordt geschat op 3.000 stuks. Argumenten die hij gebruikte om hier een telegraafkantoor te krijgen: in die tijd waren post en telegraaf nog niet in één dienst ondergebracht. Het telegraafkantoor werd in 1868 gevestigd in een huis naast het pand Noordeinde 10, nu de rechterhelft van de rijwielzaak. Op 1 juli 1869 werd de eerste, beperkte telegraaflijn geopend. In 1870 werd besloten tot een telegraaflijn van Monnickendam naar Amsterdam, die ondergronds werd aangelegd. De kosten voor dit door de gemeente Monnickendam gestichte telegraafkantoor bedroegen Hfl. 2.575,- . Later werd het pand eigendom van het Rijk. Er was toen dus al een postkantoor in Monnickendam, getuige ook de tekst van de Engelsman C.G. Tebbut, die in 1890 in Holland schaatstochten maakte en in Monnickendam vaststelde dat Monnickendam ‘very picturesque is and the fine church has had a wing altered so as to be used as a postoffice’ (uit: Skating, door J.M. Moyer Heathcote, C.G. Tebbut, e.a., Longmans, Green and Co, Londen, 1892). Aangezien de nieuwe katholieke kerk pas in 1900 werd gebouwd, zal hij dus de Grote of Sint Nicolaaskerk aan het Zarken hebben bedoeld, mogelijk in de entree van de kosterij of elders in de kerk zelf. In 1872 besloot het Rijk dat Post en Telegraaf samengevoegd moesten worden. Om beide diensten in één pand te kunnen onderbrengen werd het huis naast het telegraafkantoor gekocht en beide panden werden in 1874 verbouwd tot een post- en telegraafkantoor annex dienstwoning voor de directeur. Willem Geerke werd in 1874 de nieuwe directeur. 174
In 1898 werd besloten tot nieuwbouw en een jaar later werd het pand opgeleverd. De sloop van het oude en de bouw van het nieuwe pand had Hfl. 21.700,gekost. Van dit kantoor werd Herman Cornelissen de directeur en hij nam met zijn vrouw en zes kinderen intrek in de dienstwoning boven het kantoor. Cornelissen, die al in 1881 naar Monnickendam kwam, was ook voorzitter van de vereniging Olympia en werd in 1895 tevens mede-oprichter en voorzitter van de Vereniging ter bevordering van het vreemdelingenverkeer (JOM 1992, p. 82). Een van zijn opvolgers, van 16.10.1922 tot 1 april 1930, was J.P.J.A.M. van DaalDirecteur H. Cornelissen en, die boven het postkantoor woonde met vrouw en vijf kinderen. Van zijn tweelingzoons Guus en Ton van Daalen ontving ik nog enige documentatie, zoals dit gedichtje uit het feestalbum voor hun vader: Een deel van zijn ambtsgebied Is Marken, waar men wijde broeken ziet. Waar Sijtje Boes de scepter zwaait En alle vreemdelingen paait. Dat Marken is een zorgenkind, Vooral als het vriezen begint, Dan moet de post over ijs, per schaats of boot, U begrijpt allen, de moeilijkheden zijn groot. Ook blijkt dat een van de toenmalige postbeambten Jan G. Jofriet was, beter bekend onder zijn pseudoniem Gerard den Brabander (1900-1968), dichter, schrijver en vertaler. Eén van zijn gedichtenbundels droeg hij op ‘Aan mijn geestelijke vader’, directeur Van Daalen, die hem steunde in zijn poëzie-werk (pers.meded. 16.2.2012). Andere directeuren waren J. Bootsman, P.A. van Dieren en als laatste Jaap Duit.
175
Het postkantoor op het Noordeinde
In 1913 werden de particuliere telefoonnetten staatseigendom en in 1928 werd de naam gewijzigd in Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie, beter bekend als de PTT. In 1989 werd de PTT verzelfstandigd en kreeg de naam Koninklijke PTT Nederland (KPN) met de PTT Post BV als belangrijkste werkmaatschappij. Na nog enkele naamswijzigingen kreeg de postdienst in 2011 de naam Koninklijke PostNL. Door afsplitsing en verzelfstandiging van een aantal diensten, zoals telefonie, pakketpost en ook door concurrentie van internet en bedrijfsleven werd het dienstenpakket van de PTT steeds verder ingekrompen, wat meteen ook gold voor het aantal postkantoren en medewerkers. In 2011 werd in Utrecht het laatste postkantoor in Nederland gesloten. (Over TNT Post, meer dan twee eeuwen TNT Post in Nederland, 2010) en bestonden alleen nog de TNT/ING verkooppunten en postagentschappen. In 1983 werd nog zoveel van de diensten van de PTT gebruik gemaakt, dat het loonde een nieuw kantoor in Monnickendam te vestigen aan de Hermanus Reijntjeslaan, maar nog geen twintig jaar later werd ook dat buiten gebruik gesteld. Er werd een agentschap van PostNL gevestigd in de supermarkt van Deen aan de Graaf Willemlaan. Zo werd door privatisering, afstoten van diensten, moderne technieken bij telefoon en internet het grote postkantoor na een eeuw overbodig en resteert voor Monnickendam slechts een hulpkantoor in de supermarkt. Van postkantoor tot fietsenwinkel Het oude postkantoor aan het Noordeinde werd na 1983 door de gemeente verhuurd aan meerdere tijdelijke huurders. In enkele gebouwtjes aan de achterzijde werd tijdelijk de Sociale Dienst van de gemeente gehuisvest. In 1989 kochten Ber Koning en zijn vrouw Nel Koning-van Waveren het pand van de gemeente. Zij waren uit hun fietsenwinkel op het Zuideinde gegroeid, waarin zij sinds 1975 hun zaak hadden, en keken om naar een ruimer pand. Inmiddels was het postkantoor erg verwaarloosd, maar bij de daarop volgende verbouwing bleek dat het een solide gebouwd pand was. Op de bouwtekeningen van 1898 is te zien dat het gebouwd werd op pijlerfundering. De geplande kelder werd niet gerealiseerd. Na veel en langdurig overleg was de gemeente eindelijk akkoord met de verbouwingsplannen. De ingrijpende verbouwing zelf, naar ontwerp van architect Cok van Veen, Amsterdam, was al binnen een half jaar gereed. De nieuwe rijwielzaak werd in 1991 in gebruik genomen. Een aardig detail is dat bij de opening geld werd 176
Bouwtekening met pijlerfundering
ingezameld, dat het echtpaar Koning bestemde voor een bijdrage aan de aanschaf van een ijsveegmachine voor de ijsvereniging Olympia (nog steeds dezelfde vereniging die al in de ‘Post- en Telegraafwereld’ van januari 1911 werd genoemd en waarvan de eerste postkantoordirecteur Cornelissen ooit voorzitter was). Deze gemotoriseerde borstelmachine heeft in februari 2012 nog steeds haar goede diensten heeft bewezen op de bevroren grachten van Monnickendam. Helaas is Ber Koning al in 2004 overleden. De zaak werd na zijn overlijden voortgezet door zijn vrouw Nel en nu door hun dochter Carly en schoonzoon Rob Roos. Bij de verbouwing werd onder meer de winkelvloer uitgediept en het niveau gelijk gemaakt aan de trottoirhoogte. In de oorspronkelijke bouw stak de ingang drie treden boven het plaveisel uit, zoals met de toegangsdeur tot de woning nog steeds het geval is. Dit omdat vóór de afsluiting van de Zuiderzee met de Afsluitdijk in 1932 het Noordeinde bij hoog water nog regelmatig werd overspoeld. Maar door de verlaging van de winkelentree tot stoephoogte heeft men bij hevige regenval nu af en toe nog last van binnenstromend water uit de goot, wat men dan met zandzakken tegen probeert te gaan. Bij de verlaging van de entree heeft men de oorspronkelijke stijl weten te handhaven door bij de verbrede toegang weer 177
natuurstenen basementlijsten aan te brengen. Is de voorgevel in herkenbare staat gebleven, dit geldt echter niet voor het interieur: het achterdeel van de begane grond werd vervangen door een veel langer winkeldeel met werkplaats. De bruikbare winkelruimte werd nog aanzienlijk vergroot door een vrijstaande tussenverdieping aan te brengen. Om toch voldoende daglicht te krijgen werd een originele oplossing gevonden door schuin geplaatste ramen in het plafond te zetten.
Rijwielhandel anno 2012
Houten trap
178
Na ruim een eeuw werd het nodig om de leien dakbedekking te vervangen. In 2012 worden nieuwe natuurstenen leien geplaatst, een ingrijpend en kostbaar karwei. In het later gebouwde pandje aan de Nieuwe Steeg, achter de winkel, met het kleine gevelsteentje met PTT-logo, was de telefooncentrale ondergebracht en dit is nu in gebruik als opslagruimte. Anno 2012 is het voormalige postkantoor een fraai voorbeeld van zorgvuldig behoud van een betekenisvol gebouw in Monnickendam, wat betreft zijn geschiedenis, functie en architectuur.
De eerste etage met de oorspronkelijk indeling is nog steeds in gebruik als woonruimte, met enkele aanpassingen aan de moderne wooneisen. Ook zijn de brede benedengang en de statige houten trap nog in de originele staat aanwezig en liggen er op verschillende plaatsen nog de zwarte Naams hardstenen tegels uit België. In de bijna 100 jaar dat het als postkantoor in gebruik was is de drempel voor de rechter toegangsdeur duidelijk zichtbaar uitgesleten. In de hardstenen brievenbus worden door toeristen af en toe nog prentbriefkaarten gestopt, die vervolgens naar een officiële brievenbus worden gebracht. Het uitzicht op zee, dat in 1911 werd genoemd, is inmiddels wel verdwenen achter de bebouwing.
PTT embleem
Veel documentatie werd gevonden in het archief van de familie Koning, waarin documenten, foto’s en tekeningen van gebouw, gebruik en verbouwing worden bewaard. Harry Voogel was behulpzaam bij het verzamelen van materiaal en Klaas Roos bij de bouwtechnische aspecten.
179
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal) Ds. C.A.E. Groot
Monnickendam heeft door de eeuwen heen verschillende soorten molens op zijn grondgebied gehad. Korenmolens bij de Noordeinder- en Zuideinderpoort, een kruitmolen, eerst in, later buiten de stad. Even buiten de Saksteegpoort (1676) en aan de Kloosterdijk (20e eeuw) een houtzaagmolen; aan de Poel enkele watermolens. In de jaren zestig van de zeventiende eeuw werd gebruikgemaakt van een moddermolen om de vaarwegen op diepte te houden. Geen molen met wieken in dit geval, maar een baggermolen. Minder bekend is de rosmolen die op de Oude Zijds Burgwal, naast het voormalige Veerhuis werd gebruikt. Het woord zegt het al, het ging om paarden die molenstenen in beweging brachten. Ze draaiden hun rondjes in een loodwitfabriek. Loodwitfabricage, een bloeiende nijverheid (boven) Kogel van loodwit (links) Loodwit proces Hollandse methode
In het tweede deel van de achttiende eeuw ging, landelijk gezien, vrijwel allerlei nijverheid sterk achteruit. Er was echter één uitzondering: de loodwitindustrie wist, internationaal gezien, als enige haar positie aanzienlijk te versterken. Was de totale jaarlijkse loodwituitvoer via Amsterdam en Rotterdam in 1753 nog zo’n 950.000 kilo, in 1790 was dat opgelopen tot 1.350.000 kilo. Die toename van de export werd mede veroorzaakt, doordat er in de tweede helft van de achttiende eeuw in de Republiek verschillende nieuwe loodwitmakerijen bijkwamen, waaronder die van Monnickendam. Deze nijverheid was een bedrijfstak, waarin heel wat arbeiders hun brood verdienden. Afhankelijk van het seizoen en de omvang van de productie, werkten er in de loodwitbedrijven gemiddeld tussen de tien en dertig werknemers. De fabrikanten vestigden zich bij voorkeur in de buurt van water, waardoor handel en transport werden bevorderd. Wat is loodwit? Loodwit is een stof die tot in de vorige eeuw in grote hoeveelheden werd gebruikt bij de productie van allerlei verven en pleisterwerk. Het materiaal heeft goede conserverende eigenschappen, maar is erg giftig.
180
181
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
Witloodpigment werd in de oudheid al gemaakt door loden platen in aarden vaten op een warme plaats bloot te stellen aan de damp van sterke azijn. Als het, na een dag of tien, enige dikte verkregen had door een soort roestvorming, werden de vaten geopend en schrapte men de roest er af, alsof het vuil was. Dat proces werd een aantal keren herhaald, net zo lang tot het lood geheel vernietigd was. Het schraapsel werd verpulverd door er op te slaan en daarna lange tijd gekookt. Wat er uiteindelijk op de bodem van het vat achterbleef was loodwit. Deze kennis kwam in de 16e eeuw via Venetië naar Antwerpen en breidde zich vandaar verder naar het noorden uit. De eerste loodwitfabriek in ‘Nederland’ dateert van omstreeks 1650. De Hollandse methode In de zeventiende eeuw was er een nieuwe manier van bereiding ontstaan, die de ‘Hollandse methode’ werd genoemd. Vanuit Engeland werd het lood in blokken van 75 kilo aangevoerd en dan versmolten tot dunne platen bladlood, die vervolgens werden opgerold. Voor het fabriceren van loodwit volgens de Hollandse methode, was een broeiproces nodig. Daarbij werd gebruik gemaakt van bierazijn, paardenmest en stro. Het broeien van die paardenmest zorgde voor een oplopende temperatuur. Het bereidingsproces was afhankelijk van de buitentemperatuur, want als het vroor kon er niet geproduceerd worden. Na vier tot zes weken broeitijd was verreweg het meeste lood in loodwit veranderd. De mest werd verwijderd en als de hoop loodwit een nachtje was afgekoeld, werd het naar een grote, stevige tafel gebracht, waar arbeiders met klophamers het loodwit scheidden van het nog resterende lood. Dat kloppen was een uiterst ongezonde bezigheid, omdat er veel loodwitstof in de lucht kwam. Het verkregen loodwit moest daarna gemalen worden. Dat kon door middel van een windmolen, zoals bijvoorbeeld in de Zaanstreek het geval was. In Monnickendam werd, als gezegd, gebruik gemaakt van een rosmolen. PaardenRosmolen kracht dus. Ongezond beroep Door de jaren heen was men zich bewust geworden van de gevaren, die aan deze tak van arbeid kleefden. Bij de bereiding van loodwit werden fijne stofdeeltjes ingeademd, die vaak vergiftiging tot gevolg hadden. Loodvergiftiging betekende 182
pijn, uitputting en een ongeneeslijke vermoeidheid. Het veroorzaakte hersenaandoeningen en verlammingen, gaf geheugenverlies en vermindering of zelfs uitval van lichamelijke functies, met name van de spijsverteringsorganen. Heel wat schilders kregen er in hun leven mee te maken. Ook onder de werknemers in de fabrieken kwam loodvergiftiging veel voor. Maar er moest brood op de plank komen en deelname aan dit gevaarlijke chemische loodwitproces was daartoe een mogelijkheid. Gedurende de achttiende eeuw waren het nogal eens Duitse gastarbeiders die dit ongezonde werk verrichtten. Het was een hele verbetering toen in ons land het loodwitbesluit van kracht werd. Bij werkzaamheden van het Rijk werd vanaf 1906 zinkwit gebruikt in plaats van loodwit. Maar een algeheel verbod van loodwit voor binnenverf kwam er pas in 1939. Vergiftigd door loodwit Dat loodwit werkelijk giftig was voor dieren en mensen, blijkt uit de volgende berichten. * In Noord-Holland (plaats niet genoemd) stierven koeien aan loodvergiftiging omdat de watergoot waaruit ze dronken met loodbevattende verf was bestreken, PC 3.1.1869. (De afkortingen vind u aan het eind van dit verhaal, na de bronvermeldingen verklaard). * In Hedel stierven zes van de 80 stuks vee op de uiterwaard. De rijksveearts constateerde loodvergiftiging als oorzaak van hun dood. Bij het schilderen van de spoorbrug over de Maas was door onwillekeurig morsen van verf het gras onder de brug met loodwit in aanraking gekomen, SPC 27.5.1896 * In Tilburg is een heel gezin onwel was geworden na het eten van pannenkoeken. De magen van de vrouw en de vier kinderen werd door enkele doctoren leeggepompt. Eén meisje van zeven overleed, drie anderen bleven ernstig ziek. De oorzaak moet zijn geweest dat de vrouw een zakje met loodwit had genomen, dat na het overlijden van haar vader bij verdeling in haar bezit was gekomen en dat ze voor meel had aangezien, SPC 12.2.1908 183
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
* Een vrouw en haar kostganger worden verdacht van vergiftiging van de echtgenoot van de vrouw, door middel van loodwit, PC 25.5.1913 * In Oostzaan zijn meerdere melkkoeien gestorven die, met het gras ook wel aarde naar binnen hebben gewerkt, waarin zich loodwit zou hebben bevonden. Op het stuk land had voorheen een loodwitfabriek gestaan, PC 13.11.1920. * Bij de arbeider W.V. te Wirdum was het water van de regenbak vergiftigd. De vrouw des huizes heeft gelukkig op tijd bemerkt dat er iets aan het water mankeerde, anders waren de gevolgen voor het uit vier personen bestaande gezin zeer ernstig kunnen zijn, daar loodwit was gebruikt. Een 68-jarige koperslager heeft bekend de laffe daad te hebben gepleegd vanwege een burenkwestie, PNHC 14.11.1923 * Een 57-jarige arbeider uit Hattem is tot anderhalf jaar gevangenisstraf veroordeeld. Hij had geprobeerd een 21-jarige huisgenoot om het leven te brengen door tussen diens brood en de worst een laagje loodwit aan te brengen. Vermoed wordt dat deze daad verband houdt met een brand die enkele maanden eerder het huis van de verdachte in de as heeft gelegd. Het waren de apothekers ter plaatse die vermoedden dat er loodwit op het brood was gestrooid. De vader van het slachtoffer heeft daarop een klacht ingediend bij de politie. Men hoopt het slachtoffer in leven te kunnen houden, PNHC 3.11.1928 Een greep uit de vele berichten als illustratie hoe giftig dit goedje wel is. Desondanks bleef, als gezegd, het gebruik van loodwitgebruik tot 1939 toegestaan. De toepassing Terug naar de achttiende eeuw. Loodwit werd in het binnenland gedistribueerd via kruideniers en apotheken, die het bij de producenten insloegen. Het was het belangrijkste deel van de verfnijverheid. Het product werd op grote schaal toegepast in de bouw, hoewel het loodwit er op termijn dan wel wat grauw uit kon gaan zien. Ook de oude meesters gebruikten vaak loodwit in hun schilderijen. Panelen en doeken werden eerst met loodwit bewerkt voordat de kunstenaar aan de slag ging. Het had het voordeel dat, mits van goede kwaliteit, de levensduur van het schilderij werd verlengd. Veel schilderijen van bekende Meesters als Rembrandt, Hals en Vermeer, vertonen beschadigingen die terug zijn te voeren op het gebruik van vervuild loodwit. Omdat loodwit röntgenstralen weerkaatst, maakt het gedegen onderzoek naar de opbouw van schilderijen mogelijk. Loodsuikerfabrieken maakten van het loodwit azijnzuur, dat vervolgens werd 184
gebruikt bij het bedrukken van katoen en het verven van manufacturen. (Loodsuiker of loodacetaat is een zoetstof die de Romeinen wel gebruikten om hun wijn zoeter te maken. Bepaald niet gezond!) In zogeheten potloodmolens, waarvan in de zeventiende eeuw het monopolie in handen was van Middelburg en Rotterdam, werd loodwit tot poeder gemalen voor gebruik in de keramische industrie om aardewerk te plamuren, glazuren en vernissen. Loodwit kende dus een brede verspreiding en verwerking. De loodwitmolen van Monnickendam Het is 18 januari 1766 als in de vergadering van de burgemeesters van Monnickendam, de heren Braar, Roos en van Wallendal, een verzoek van de dan vierenveertig jarige Claas Muus (1) aan de orde komt. Hij vraagt toestemming ‘om een Traficq (2) van wit loot makerij alhier op te setten, ’t geen hem is geaccordeert en ook het burgerregt van de Stad te mogen hebben, aannemende het selve te voldoen, ’t geen mede aan hem is toegestaan’. De toestemming zal zeker ook gegeven zijn omdat, in een economisch zwakke periode, nieuwe nijverheid in de stad zeer welkom was. Claas Muus kreeg van het stadsbestuur dan ook alle medewerking, zoals nog zal blijken. Inwoning Claas Willemsz. Muus woonde met zijn gezin al enkele maanden in de stad. Een lidmatenlijst geeft aan, dat hij zich in 1765 bij de Doopsgezinde gemeente van Monnickendam heeft aangesloten. Dat wordt bevestigd als hij op 25 november 1765 ‘versogt de inwoningheijd te mogen genieten van de Doopsgezinde leraar Roelof van Dokkum, ’t welke hem is geaccordeert, mits betalende het burgerrecht’ (3). Claas en zijn gezin hadden toen nog geen eigen woning, maar woonden in bij tante Nelletje Muus in de Kerkstraat (4). Waarom een loodwitfabriek? Hoe was Claas Muus op het idee gekomen om een loodwitfabriek te beginnen? We kunnen het hem niet vragen, maar ik noem enkele mogelijkheden. 1. Deze tak van nijverheid had in Nederland en ver daarbuiten grote bekendheid. Ons land was een grootleverancier van loodwit. 2. In de Zaanstreek, Koog aan de Zaan in het bijzonder, waar Claas Muus was getrouwd en enige tijd had gewoond, stonden minstens vier loodwitmolens, waarvan ‘de Rob’ de grootste was. Vermoedelijk zal hij daar wel eens rondgekeken hebben. 3. Ook in Nieuwendam, waar in 1763 zoon Willem werd geboren, stond zo’n loodwitmolen. 185
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
Het stadsbestuur was blijkbaar zo ingenomen met deze nieuwe nijverheid, dat andere verplichtingen even iets minder belangrijk werden gevonden. Er moeten door de jaren heen veel meer werknemers in de loodwitfabriek van Claas Muus hebben gewerkt. Een hele reeks echtparen en families hebben in die tijd gevraagd om in de stad te mogen komen wonen. Maar op een enkele uitzondering na, valt uit de bronnen niet op te maken wie er daadwerkelijk in de loodwitfabriek van Claas Muus aan de slag is geweest. Uitbreiding
Loodwitmolen de Rob
Kortom, het is niet onwaarschijnlijk dat Claas in die fase van zijn leven de vereiste kennis heeft opgedaan en op het idee is gekomen om zelf zo’n trafiek op te zetten. Het begin Om zijn nijverheid te beginnen had Claas Muus bedrijfsruimte nodig. Van het echtpaar Dirk Teerhuijs en Geertje Lakeman kocht hij op 18 februari 1766 voor 400 gulden een houten loods en het erf waarop de loods stond, met nog een kleinere loods ernaast. Het ging om een stuk grond op de Oude Zijds Burgwal, met als buren Jan Wijnands Groot en Jochem Springer aan de noordkant en zijn tante Nelletje Muus aan de zuidkant. Hoewel haar huis aan de Kerkstraat stond, liep het erf aan de achterkant door tot op de Oude Zijds Burgwal. Arbeidskrachten Het werk in de loodwitfabriek werd door arbeiders gedaan. Op 22 februari vroeg Claas aan het stadsbestuur toestemming voor inwoning van twee knechten. Hun namen worden niet genoemd (5). De eerste knecht was getrouwd, had een kind maar kon voor dat kind geen borgtocht krijgen van zijn plaats van herkomst (6). De tweede was ook getrouwd, maar had geen kinderen. Beide echtparen kregen toestemming om in de stad te komen wonen ‘schoon de eerste een kind sonder borgtogt meede brengt om de opregting van deeze nieuwe Traficq binnen deeze Stad niet te stremmen maar alle faciliteijt tot te brengen’. 186
Op 8 maart 1766 vraagt Claas aan het stadsbestuur of hij een klein stukje van het erf van het veerhuis mag nemen, omdat de gang te nauw is om de vaten (vermoedelijk gevuld met azijn, caeg) voor zijn bedrijf te kunnen rollen, ‘soo hebben Heeren Burgemeeesteren om hem soo veel in sijn Traficq te favorileeren (tegemoet te komen, caeg) als mogelijk is, geresolveert hem sijn versoek toe te staan een wijnig van ’t Erf te vergeven mits alles weeder digt en in order te maaken ten sijne kosten’. Die vaten werden voornamelijk over water aangevoerd. Huur stadsvesten Ieder jaar werden stukken grond van de stadsvesten aan de hoogste bieder verhuurd. In maart 1766 en het jaar daarop kon Claas een stuk van deze stadsvesten huren. Hij zal het gras mogelijk nodig hebben gehad als voer voor zijn paarden in de rosmolen. Opnieuw uitbreiding Blijkbaar kwam Claas Muus voor zijn trafiek ruimte tekort, want op 29 april 1766 koopt hij van zijn buren Jan Wijnands Groot en Jochem Springer een stuk grond met een stalling op de Oude Zijds Burgwal. Aan de noordoostkant stond het veerhuis, aan de zuidwest kant woonde Claas zelf, vermoedelijk nog steeds bij tante Nelletje Muus in huis. Hij kocht dat stuk grond voor honderd gulden, waarbij de verkopers aan de Gaarder de 40e penning + een tiende verhoging schuldig waren, totaal 2.15.-. De loodwitfabriek stond dus op de Oude Zijds Burgwal naast het veerhuis. Azijn Voor de loodwitbereiding was veel azijn nodig. Bierazijn wel te verstaan (7). Op 1 november 1766 stapt Claas naar het stadsbestuur. De bierdragers vragen zes stuivers per oxhoofd (ca. 220 liter) bierazijn. Claas meent dat hij, net als de ‘anderen van die trafieken vrij te moeten sijn’ van betalen. De burgemeesters zullen het aan de vroedschap voorstellen en ‘intussen hem, Claas Muus, gequalificeert wanneer 187
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
Bierdragers
asijn komt te krijgen, deselve te mogen laten werken en de bierdragers geordonneert sulks sonder hinder te laten doen, sullende wanneer goetgevonden wert, sij (de bierdragers dus, caeg) loon moeten hebben, sulks wel bekoomen’. De vroedschap antwoordde door ‘de bierdragers aan te seggen geen meer geld van Muus te vorderen van de azijn die hij tot zijn traficq komt in te slaan en zij niet bewerken, dog wanneer hij haar requireert (hun dienst inroept, caeg) en zij’t bewerken zullen zij ‘t geld mogen vorderen’.
Stankoverlast De arbeidsomstandigheden in de stinkende en giftige loodwitbedrijfjes waren, naar hedendaagse maatstaven, onmenselijk. Dat had o.a. te maken met die bier- azijn, terwijl er ook wel gebruik werd gemaakt van urine. De fabriekjes stonden dus letterlijk in een kwade reuk en het zal voor de omwonenden bepaald geen pretje zijn geweest, om in de nabijheid van zo’n bedrijf te wonen en te leven. Nieuwe privileges Inmiddels had Claas een compagnon gekregen: Claas Walbeek (8). Op 7 maart 1767 vragen zij, onder toezicht van de stadsbaas, een hoofd (een soort steiger, caeg) aan hun land over de Broekervaart te mogen maken en ook aan de jaagweg kant. De bedoeling daarvan is om met een schouw zo gemakkelijk mogelijk de paarden, die ze in de fabriek nodig hebben, buiten het land te brengen. Het verzoek wordt ingewilligd.
Nog meer privileges Drie maanden later, 27 juni 1767, vraagt Claas Muus of hij voor zijn pakhuis een straat met kleine steentjes mag leggen. Ook dat is akkoord. Eind januari 1769 vraagt Claas of de bomen op het Wagenpad mogen worden gerooid ‘vermits deselven voor sijn fabrieq omtrent het droogen zeer nadelig sijn’. Aldus gebeurt. De bomen zullen op 1 februari worden verkocht en er worden nieuwe bomen geplant. U ziet, er werd Claas Muus niets in de weggelegd om zijn bedrijfje te laten draaien. Dat kwam uiteraard ook de stad ten goede, vanwege de verponding, die jaarlijks voor de panden en de grond betaald moest worden. En ook voor de ‘werkgelegenheid’ was de trafiek uiteraard niet onbelangrijk. Vervuilde waterwegen In de resolutieboeken van de Vroedschap wordt regelmatig melding gemaakt dat burgers en schippers klagen over ernstige vervuiling van de stadsgrachten. Die zijn daardoor zo ondiep, dat schepen vast komen te zitten. Op 23 september 1770 blijkt dat ook de fabrieken en trafieken in de stad onder deze vervuiling en ondiepte te lijden hebben. Aangezien Claas Muus afhankelijk was van aan- en afvoer van materialen en producten over water, zal ook hij daar ongetwijfeld last van hebben gehad. Al snel volgt dan ook de toezegging, dat de grachten uitgediept zullen worden. Het probleem, dat al vele malen eerder was vermeld in de notulen, zou zich overigens ook daarna nog regelmatig voordoen. De mensen in de stad toen, waren min of meer gewend om hun rommel, as, uitwerpselen etc. gewoon in het water te deponeren. En dat ondanks diverse keuren, die het stadsbestuur door de jaren heen had uitgevaardigd. Tja, dan hoopt het vuil zich gestaag op. Claas Muus kerkelijk actief Evenals destijds in Krommenie, was Claas ook in Monnickendam betrokken bij de Doopsgezinde gemeente. Op 16 februari 1771 vraagt hij of de nieuw benoemde Doopsgezinde leraar Jan Nieuwenhuijzen van Aardenburg, in de stad mag komen wonen. Dat is akkoord, maar de Mennonietengemeente moet wel borg staan voor zijn twee kinderen. Jan Nieuwenhuijzen is in mei van dat jaar in Monnickendam komen wonen. Deal Op 25 juni 1773 verkoopt Claas Muus voor 175 gulden aan zijn nicht Geertje Muus, laatst weduwe van Jan Grobbe, de helft van een stuk land, gelegen aan de Kloosterdijk. Hij bedingt daarbij, dat hij zijn leven lang gebruik zal mogen maken van
188
189
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
het huisje dat op het land staat en van het tuintje, zoals het nu omheind is met een schutting. De verkoper zegt toe, dat hij het toegangshek voor zijn rekening zal onderhouden. Mocht Claas dat stuk land op een later tijdstip nodig hebben, dan kan hij het onmiddellijk voor dezelfde prijs terugkopen. Op diezelfde dag verkoopt Geertje Muus aan Claas voor 180 gulden een huis met een stalling en hooiberg op het Bloemendaal. De buren zijn Cornelis Soet en Gerrit Beerens. Claas erft het huis van zijn tante Nelletje Muus Het is maandag 7 maart 1774 als Nelletje Muus, weduwe van voormalig stadssecretaris Jacob Teerhuijs, bij notaris Claas Bruijn haar testament laat opmaken. Verschillende mensen worden genoemd en bedeeld, waaronder het Doopsgezinde echtpaar (Willem) Wijnstok, dat tweeduizend gulden krijgt. De vier kinderen van Claas Muus, Sijmon, Grietje, Willem en Mietje (Maria), krijgen elk duizend gulden. Nelletjes neef Claas Walbeek krijgt 4000 gulden en de andere helft van haar nalatenschap is voor Claas Muus. Hij mag er mee doen en handelen ‘na welgevallen’. Als Nelletje Muus op 1 juli 1775 is begraven, wordt haar nalatenschap verdeeld zoals in haar testament is vermeld. Op 24 oktober 1776 erft Claas Muus het huis van Nelletje. Een huis met erf en een schuur en pakhuis en tuinhuis daarachter uitkomende op de Oude Zijds Burgwal, waar de loodwitmakerij gevestigd is. Het huis zelf staat aan de Kerkstraat, met als Locatie loodwitfabriek buren ten zuidwesten de Mennonieten gemeente (9) en ten noordoosten Bernardus van Ketel. Het geheel is 1000 gulden waard. Daarnaast zijn er diverse obligaties plus wat contant geld, een totaal van 5130 gulden. Ook zijn er nog wat stukken land, die een zekere waarde vertegenwoordigen. U ziet, Nelletje Muus was bepaald niet onbemiddeld. Loodwitgebruik Productiegegevens van de witloodfabriek zijn niet bewaard gebleven. Maar het is 190
denkbaar dat de schilders uit de stad en omgeving bij Claas Muus witlood voor hun schilderwerkzaamheden hebben gekocht. Op 1 augustus 1775 krijgt Claas van de thesaurier (de penningmeester van het stadsbestuur) veertien gulden en tien stuivers uitbetaald, vanwege leverantie van loodwit dat gebruikt was voor de kerktoren. Brand in de loodwitfabriek De meeste huizen in de stad waren destijds van hout, waardoor brand een groot gevaar vormde. Zo was, door een geweldig zwaar onweer op 31 mei 1769, de korenmolen van Leendert Andriesz. Blauw bij de Noorderpoort afgebrand, waarbij zijn derde vrouw, Hiske Ipes, om het leven was gekomen. In de nacht van 6 op 7 mei 1773 brandde de zeepziederij ‘De Gecroonde Bruinvis aan de Oudezijds Burgwal geheel af en op 13 oktober 1774 de zeepziederij ‘De Bruinvis’ op de Nieuwe Zijds Burgwal. Op 16 september had de brandweer uit moeten rukken voor een brand in de hooiklamp van Dirk Jansen op het Nieuweland. Ook Claas Muus kreeg met brand te maken. Dat blijkt als op 5 juli 1777 in de Memorialen van de Burgemeesters wordt opgetekend, dat er geen premie is bepaald aan de brandmeesters van de kleine spuit, in verband met de brand in de loodwitmakerij van Claas Muus. Als reden wordt aangegeven, dat de brandweerlieden water hebben gegeven met de spuit, zonder dat de aanbrenger daar aan was gezet. Wat ik me daarbij moet voorstellen weet ik niet. Mogelijk gaat het om het metalen uiteinde. Hoe groot de schade in de fabriek was, wordt nergens vermeld, maar de productie is, na een korte onderbreking, vanwege herstelwerkzaamheden, weer doorgegaan. De loodwitfabriek verkocht We zijn een paar jaar verder als Claas Muus zijn loodwitmolen te koop aanbiedt. Dat gebeurt via de custingbode (10). Op 17 juli 1779 kan een bod uitgebracht worden, waarbij de omschrijving als volgt luidt: ’een wel geappropieerde (goed lopende, caeg) loodwitmakerij, voorzien van een zo goed als nieuwe paardenmolen (mogelijk was de oude bij de brand geheel of gedeeltelijk verwoest), platte steenen met hunnen spillen, schijfkoppen en maatbakken, lootpot, broeijloods, broeijbakken als mede een huijs, erve en schuur met een somerhuijs daar agter staande en gelegen binnen dezen Stadt in de Kerkstraat en agter uijtkomende op de Oude Sijts burgwal en terzijde op de Kermergracht, alles in éen verbonden, 191
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
belent met de Mennonietengemeente ten zuijdwesten en de heer Adriaan ´t Hooft en het veerhuijs ten noordoosten´. Vermeld wordt dat Claas het complex in eigendom heeft verkregen uit de nalatenschap van zijn ´meu´ (tante) Nelletje Muus. ‘De koper zal enige materialen en gereedschappen die tot de loodwitmakerij dienstig zijn en welke op een inventaris zijn gebracht, die de omstanders worden voorgelezen, moeten overnemen en ook de kooppenningen betalen’, zeg maar de overdrachtsbelasting. Op 31 juli 1779 wordt de loodwitmakerij en het huis aan de Kerkstraat voor 3150 gulden verkocht aan de heren Teengs (11) uit Edam en Kous Bos uit Ransdorp (12). Over dat bedrag moet aan de Gaarder belasting worden betaald, de zogeheten 40e penning met een tiende verhoging, een bedrag van 86 gulden 12 stuivers en 8 penningen. Koop en verkoop van land Een paar maanden later, op 26 oktober 1779, koopt Claas Muus van Claas Walbeek de helft van een stuk land, gelegen in de polder Monnikenbroek met de naam ‘Calaars Weer’ en ook een stuk grond aan de Kloosterdijk met daarop een huisje. Claas Walbeek had dat stuk land in 1776 geërfd van de eerder genoemde Geertje Muus. Claas betaalt voor beide stukken land en het huisje 1175 gulden. Drie maanden later, januari 1780, verkoopt hij deze stukken grond voor 1400 gulden aan zijn voormalige buurman in de Kerkstraat, Adriaan ’t Hooft, regent van het weeshuis. Een snelle winst. Tja, je bent koopman, toch? Overlijden van Aagje Kuijper Het is een donkere dag voor Claas Muus als begin mei 1783 zijn vrouw overlijdt met wie hij bijna 28 jaar getrouwd was geweest. Aagje Sijmons Kuijper wordt op 6 mei 1783 in een eigen graf op het choor in de kerk begraven, rij III, graf 5. De klok werd een uur geluid, kosten twaalf gulden. De laatste jaren van Claas Muus Als Claas op 30 mei van dat jaar de voogdij over zijn twee, nog minderjarige kinderen Willem en Maria regelt (de twee voogden zijn neef Claas Walbeek (Enkhuizen) en Jan Minnen Boon), dan is hij ‘wonende tot Embden in Oostvriesland, dog thans nog hebbende selfs domicilium binnen dese stad’. Of Claas Muus daadwerkelijk in Embden heeft gewoond, heb ik niet bevestigd gekregen. Feit is wel dat, als er in 1784 een nieuw lidmatenboek wordt aangelegd van de dan nog levende kerkleden van de Doopsgezinde gemeente, Claas daarin als tweede wordt genoemd. Hij was toen dus blijkbaar nog steeds lidmaat van de Monnickendamse gemeenschap. 192
Dan blijft het een paar jaar stil. Het laatste dat we van Claas Muus weten is, dat hij op 13 november 1788 in Amsterdam is overleden en de 17e in de Oudezijds Kapel aldaar is begraven. Bloeitijd van de loodwitfabriek De compagnons Remmet Kous Bos en Boudewijn Teengs hebOudezijds kapel Amsterdam ben de exploitatie voortgezet. En dat de handel voorspoedig ging, blijkt uit wel uit de aankoop van nieuwe panden. Op 30 oktober 1782 kopen zij in compagnie een stalling voor vijf paarden, een ruim wagenhuis, loods en erf op de Oude Zijds Burgwal, hoek 2e Molensteeg. Kosten 1270 gulden. Daar had tot 1773 de zeepziederij ‘De Gecroonde Bruinvis’ gestaan, maar die was in dat jaar afgebrand. Op 10 juli 1783 kopen de heren voor 130 gulden van oud-burgemeester Dirk Claus een stalling en hooiberg in de Kerkstraat op de (andere) hoek van de Kermergracht. Boudewijn Teengs koopt op 5 februari 1784 van burgemeester Koelemeij, voor 1100 gulden een huis en schuur of pakhuis er achter in de Kerkstraat, achteruit komend op de Oude Zijds Burgwal. Gelet op het verpondingsnummer stond dit huis drie huizen af van het pand en erf waarop de loodwitfabriek stond. Dirk Claus en Johannes Broos zijn de buren. De verkoper bedingt dat hij tot 1 april in het pand mag blijven wonen en de toonbank en winkelborden mag meenemen. Boudewijn Teengs verkoopt een jaar later, op 15 april 1785, dit pand voor vier honderd gulden aan zijn compagnon Remmet Kous Bos. De laatstgenoemde had een maand daarvoor, op 24 maart, voor twee honderd gulden de helft van het huis in de Kerkstraat, dat hij gekocht had van Claas Muus, aan zijn compagnon Boudewijn Teengs over gedaan. Op 23 april 1785 tenslotte, kopen de heren Teengs en Kous Bos van oud schepen Jan Bent een stalling, hooiberg en wagenhuis op de Oude Zijds Burgwal, hoek 1e Molensteeg. Ze betalen er vijfhonderd gulden voor. Europees georiënteerd Uit notariële actes van Boudewijn Teengs blijkt, dat hij niet alleen de compagnon van Remmet Kous Bos, maar ook, samen met anderen, actief was in de kaashandel. 193
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
Hij had o.a. contacten in Lisboa (Lissabon, Portugal) en Curaçao. Die contacten zullen ook wel belangrijk zijn geweest voor het afzetten van loodwit in Europa. Afnemers Schilder Pieter van Veen, in 1759 te Zaandam geboren, wordt in 1801 genoemd als iemand die bij de heer Kous Bos loodwit afnam, zij het in bescheiden hoeveelheden, 200 liter in het jaar. Hij was getrouwd met de in 1762 in Monnickendam geboren Eegje Nannings Kroon. Nieuwe buren Op 16 januari 1805 wordt het huis van de Doopsgezinde gemeente in de Kerkstraat voor 130 gulden verkocht. In het pand werd de spin- en weeffabriek gevestigd. De heren Teengs en Kous Bos kregen dus nieuwe buren, met een nijverheid, opgezet ten dienste van de armen van de stad (13). Ontwikkelingen tijdens de Franse periode (1795-1813) Voor 1800 beleefde de Nederlandse loodwitindustrie goede tijden. Technische kennis, gecombineerd met voorspoedige handel zorgden er voor, dat ons land aan het eind van de negentiende eeuw toonaangevend was. Deze sterke positie van de loodwitindustrie was o.a. te danken aan een technologische voorsprong, die door de jaren heen was opgebouwd. Voor het buitenland werd die kennis zorgvuldig verborgen gehouden. Toch lukte het een aantal Europese landen om een eigen loodwitindustrie op te zetten. Die ontwikkeling zou, gaandeweg de negentiende eeuw, het voortbestaan van de Nederlandse loodwitindustrie ernstig bedreigen. Het zou een concurrentiestrijd worden tussen het beproefde Hollandse procédé en nieuwe productieprocessen die in het buitenland ontwikkeld werden (14). Goldberg-enquête
Goldberg enquête, deel Monnickendam
194
In de zogeheten Goldberg-enquête (15) uit 1801 wordt over de loodwitfabriek van Monnickendam gezegd, dat deze aan het water ligt,‘ nodig omdat een vrachtschuit naar Amsterdam daarbij afvaart. Gebruikt worden water, lood, azijn en mest. Het beste is Hull lood, maar gebruikt soms Duits lood als Hull lood hoog in prijs en schaars is, maar de broeiing
daarvan is niet zo goed als het Hull lood. Er zijn twee molens. Het getal en geslacht van werklieden is wisselend, hun loon naar verdiensten en capaciteit. Thans (1801 dus) minder aftrek. Vervoer naar Vrankrijk, Duitsland etc. te scheep’. Deze enquête wekt de indruk, dat de productie van loodwit dat jaar nog een redelijk niveau had. Misschien was dat ook zo, maar de komende jaren zou dat, door een opeenhoping van omstandigheden, steeds minder worden. Oorzaken van achteruitgang 1: het Continentaal Stelsel Heel algemeen kan gesteld worden dat de Franse tijd een omslagpunt voor deze tak van industrie in Nederland is geworden. Engeland, de stad Hull in het bijzonder, was tientallen jaren een belangrijk leverancier van lood geweest, maar het door Napoleon in 1806 ingestelde Continentaal Stelsel, waardoor alle handel met Groot-Brittanië werd verboden, betekende een zware slag voor de Nederlandse loodwitindustrie. Er was sprake van een terugloop van de handel over zee, waar ons land altijd zo goed in was geweest. Vanouds belangrijke exportgebieden als Spanje, Portugal, Duitsland, Oost- en West-Indië en Scandinavië waren over zee vrijwel niet meer te bereiken. Ook in het binnenland kon steeds minder loodwit worden afgezet. Het gevolg was een vermindering van het aantal loodwitfabrieken in de negentiende eeuw. Waren er in 1800 nog zesendertig, acht jaar later was dat verminderd tot eenendertig en in 1819 tot zesentwintig. Kijken we naar een wat langere termijn, dan blijken er in 1855 nog maar zestien, tien jaar later negen en in 1890 nog slechts acht loodwitfabrieken in ons land te zijn. Smokkelen vrijwel onmogelijk Het Continentaal Stelsel werd tijdens de regering van koning Lodewijk Napoleon (1806-1810) op tamelijk grote schaal ontdoken, tot woede van zijn broer Napoleon Bonaparte. Maar toen ons land in 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd en er in vrijwel alle kust- en havenplaatsen, douaniers werden aangesteld, met verregaande bevoegdheden van controle, werd smokkelhandel vrijwel onmogelijk. Elk schip, elke wagen, alles en iedereen werd gecon195
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
troleerd en bij overtreding waren de straffen niet mals. Napoleon bepaalde dat alle vervoer van goederen uit en naar Engeland, koste wat kost, moest worden tegengehouden. En dat lukte aardig door de scherpe controle van Franse douaniers in hun donkergroene lakense uniformen met zilveren knopen en zwarte steken op. Dit paramilitaire beambtenapparaat was zwaar bewapend en had ook honden tot haar beschikking. Desondanks vonden onze landgenoten van weleer wel gaten in het net en werd smokkelen een uiterst lucratieve bezigheid. Kinderen propten hun laarsjes vol met rietsuiker en passeerden de douaniers aan de stadspoorten. Zelfs rouwstoeten die de stad introkken om de overledene in de kerk de laatste eer te bewijzen, hadden niet zelden een kist bij zich zonder lijk, maar vol smokkelwaar. Vrouwen verborgen vaak kleine hoeveelheden smokkelwaar onder hun kleding, in de hoop dat douaniers, om een genante situatie te voorkomen, hen wel zouden laten passeren.
Asia, Africa en America en in het bijzonder met de Hollandsche kolonieën?’ Antwoord: ‘De wijnige handel welke Monnickendam noch buitenslands had, is thans geheel door den oorlog gestremd.’ Vraag 2: ‘Welke plaatselijke bronnen van bestaan zijn er sedert de laatste dertig jaar afgenomen?’ Antwoord: ‘Genoegzaam alle takken van nering zijn uitgedroogd, uitgenomen de haringvisserij.’ Duidelijke taal. (13)
Oorzaken van achteruitgang 2: accijnzen en invoerrechten Een twee de belangrijke factor voor de achteruitgang was de betaling van forse invoerrechten op lood en de hoge binnenlandse accijnzen op azijn. Europese landen als Frankrijk vroegen, om de opkomende eigen industrie te beschermen, hoge bedragen aan invoerrechten. Kortom, grensbewaking en accijnzen werden meer en meer een sta-in-de-weg van de Nederlandse export. De fabriek in Monnickendam Al deze maatregelen hadden ook gevolgen voor de nijverheid in Monnickendam. Het kostte steeds meer moeite om de loodwitfabriek rendabel te houden. Op de lijst van impost wordt in juli 1806 de ‘Lootwitmakerij’ genoemd. De eigenaar krijgt een vermindering van 12 penningen per ton lange turf. Het was slechts een kleine tegemoetkoming in de strijd om te overleven. Generaal Tableau Als er in september 1808 door het stadsbestuur een Generaal Tableau van de Staat der Fabrieken en Trafieken in Monnickendam moet worden ingeleverd, zeg maar een overzicht van alle beschikbare nijverheid in de stad, wordt ook de Lootwitmolen genoemd. Op de vraag naar de ‘vorige staat’, is het antwoord: reedelijk bloeijende. Op de vraag naar de ‘tegenwoordige staat’ is het antwoord: kwijnende. Op de vraag: Middelen tot herstel of aanmoediging, is het antwoord: gelukkige Vreede, Negotie scheepvaart. De antwoorden zeggen genoeg, lijkt me. De antwoorden sluiten aan bij de vragen die op 30 juli van dat jaar door het Departement Amstelland aan het stadsbestuur waren voorgelegd: Vraag 1: ‘Welke zijn de buitenlandsche handelsbetrekkingen der Stad in Europa, 196
Spotprent op het verval van handel en nijverheid
De loodwitfabriek in 1811 Hoe sterk de fabriek achteruit is gegaan, vertelt een in het Frans gesteld overzicht van 1806 en 1811 (Fabrique de la Ceruse ou Blanc de plomb). In 1806 was er nog sprake van productie van zeven soorten loodwit, in 1811 nog slechts één. Waren er in 1806 nog 20 tot 25 mannen in vaste dienst, in 1811 is er sprake van één vaste kracht en afhankelijk van de situatie vier losse arbeiders, zeg maar oproepkrachten. 197
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
Werd er in 1806, verdeeld over zeven soorten, nog 95.189 kilo loodwit geproduceerd, in 1811 was dat nog slechts 8100 kilo. Werd er in 1806 voor die zeven loodwitproducten aflopend 56, 52, 50, 44, 42, 36 en 32 francs per kilo betaald, in 1811 is dat voor één product 50 franc. Remmet Kous Bos: van pro- naar anti-Frans Toen de Fransen in 1795 ons land binnenkwamen en er op bestuurlijk gebied sprake was van een ‘omwenteling’, was het Remmet Kous Bos die op 21 januari, tijdens de eerste vergadering van de Provisionele Representanten van het volk in een‘vrij Monnickendam, een gloedvolle toespraak hield (16). Ook de jaren daarna blijkt hij, politiek gezien, gelukkig te zijn met de nieuwe situatie. Maar gaandeweg is hij tot het inzicht gekomen, dat ons land onder Franse leiding bepaald niet de goede kant was opgegaan. De problemen, veroorzaakt door het Continentaal Stelsel, raakten ook de eerst zo bloeiende loodwitfabriek. En net als veel anderen, maakte ook Remmet Kous Bos zich schuldig aan smokkelarij. Dat zijn opstelling tegenover de Fransen radicaal was veranderd, blijkt uit wat dhr. W. van Engelenburg uit Broek in Waterland schrijft: ‘Voorts Remmet Kous Bos, lid van de MuniciHandtekening Remmet Kous Bos palen Raad, koopman en fabrikant die gewoon was over Hamburg clandestien handel te drijven met Engeland; hij haatte de Franschen hartgrondig en stond wederkerig bij hen in een kwaad daglicht’ (17). Een nieuwe compagnon: Jacob Boot In juni 1808 overlijdt Remmets compagnon Boudewijn Teengs. Deze had enkele jaren daarvoor een opvolger aangewezen, de Edammer Jacob Boot (18) die bij testament, verleden bij notaris Muller in Amsterdam op 2 oktober 1805, de helft van de loodwitfabriek en toebehoren tot z’ n beschikking krijgt. Het gaat om het deel dat eerder aan Boudewijn Teengs toebehoorde. Het compagnonschap wordt op 1 februari 1810 van kracht en is geregeld bij en door notaris Pieter Kerk in Edam. Jacob Boot krijgt: * de helft van de loodwitfabriek, wijk 4 nr. 121 (de verpondingsnummers waren inmiddels vervangen door wijknummers) * de helft van een stal, wijk 4/113; * de helft van een stalling wijk 4/114; * de helft van een alle paarden, het hooi, de stro en de haver 198
Werknemers in de Loodwitmolen Toen Claas Muus in 1766 de loodwitmakerij begon, was er sprake van twee knechten, waarvan de namen niet genoemd werden. Ook de heren Kous Bos en Teengs hadden knechten in dienst. Het moeten er enkele tientallen zijn geweest, waaronder vermoedelijk ook seizoenarbeiders (19). Ze zijn echter moeilijk te achterhalen omdat er slechts in een enkel geval een link wordt gelegd tussen de naam en het beroep. De fabriek in 1812 Gegevens over de fabriek uit 1812 geven aan, dat er één man het hele jaar in vaste dienst was. Dat zal Jacob Rust zijn geweest (20). Hij verdiende f 5,10, per week. Ook zijn er twee meisjes enkele dagen per week aanwezig. Het lood werd uit Duitsland aangevoerd. De azijn, die 12 gulden per okshoofd kost, kwam uit eigen land. Er werd in dat jaar 22.000 kilo lood verbruikt en 40 okshoofden azijn. Het jaarinkomen van Remmet Kous Bos is rond de duizend gulden. De ondergang van de fabriek Als je deze gegevens van 1812 overziet, zou je denken dat de loodwitfabriek nog redelijk draaide. Maar de werkelijkheid was anders. Steeds meer gebouwen en toebehoren werden noodgedwongen afgestoten en verkocht. Op 29 juli 1812 wordt door Remmet Kous Bos, namens de firma Bos & Boot, aan koopman Huijbert Stam, die wat verderop in de Kerkstraat woont, voor 150 gulden een stalling en hooiberg verkocht, gelegen op het erf waar ook de loodwitmolen op staat. De koper neemt op zich alle lasten, waaronder de verponding, te betalen. Remmet en zijn gezin blijven wel in het huis in de Kerkstraat wonen. Op 11 november volgt opnieuw een transactie. Jan Robert, de hoefsmid, koopt een stal, koetshuis en pakhuis op de Oude Zijds Burgwal, hoek 2e Molensteeg, wijk 4 nr. 113, met Gerrit van Meerbeek als buurman. Hij betaalt daar 250 gulden voor. Op 25 juli 1815 volgt uit het privé bezit van Remmet Kous Bos een verkoop van allerlei roerende goederen, in de acte ‘rommeling’ genoemd. De verkoping is via biljetten en door de omroeper bekendgemaakt. Het betreft goederen uit het huis wijk 4 nr. 17 en levert een bedrag van 2755 gulden, 11 stuivers en 8 penningen op. Een half jaar later, op 21 november 1812, maakt Remmet Kous Bos, samen met zijn vrouw Elisabeth Claus een nieuw testament. Er in opgenomen is een lijst van alle goederen die tesamen 1641 gulden en zes stuivers waard blijken te zijn. 199
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
Aan Remmets zoon Pieter wordt de helft van de loodwitfabriek vermaakt, met alles wat daarbij bij hoort, ter waarde van 2000 gulden. Daarnaast krijgt hij nog een aantal spullen van vader, ten bedrage van 634 gulden en 12 stuivers. De fabriek in de verkoop Als er op 26 augustus 1814 een opsomming wordt gegeven van alle nijverheid in de stad, wordt de loodwitfabriek niet meer genoemd. De zaken zijn blijkbaar zo achteruit gegaan dat de compagnons Kous Bos en Boot op 15 februari 1817 besluiten de fabriek te verkopen. Via advertenties in couranten, biljetten en bekendgemaakt door de stadsomroeper (Hendrik Groot, een broer van één van mijn voorvaders, caeg), is de verkoop, die in de Doelen zal plaatsvinden, onder de aandacht gebracht van potentiële kopers. De fabriek en alles wat er toe behoort, zal aan de meestbiedende worden verkocht. Een aantal voorwaarden waar de koper zich aan heeft te houden, worden door notaris Volkerse voorgelezen. De verkoop betreft een ‘loodwitfabriek, zijnde een spatieus uitgebreid gebouw met twee paardemolens, negen broeijhokken en twee droogloodsen’. Vervolgens een ‘huis met erf, stalling en koetshuis, alles staande en gelegen langs het Wagenpad en strekkende van het veerhuis tot in de Kerkstraat met nog een huis daarnaast in de Kerkstraat, alles belend met het Wagenpad ten Noordoosten en Jan Mobron ten zuidwesten’. Er is achttien gulden plokgeld voor de meest biedende. Dat is een premie voor degene die bij een veiling, na het afslaan, het bod als laatste verhoogd heeft. Als echter op de 21e februari de feitelijke verkoop plaatsvindt, blijkt ‘niet tegenstaande veel malen daartoe gedaan aan vragen, niemand daarvoor iets te willen bieden en heeft alzoo de verkooping van dit Perceel geen plaats kunnen hebben’. Ook een stalling en hooiberg op de Binnendijk, hoek 1e Molensteeg, blijkt onverkoopbaar. De fabriek afbreken? Een maand later, op 15 maart 1817, schrijven de eigenaren van de loodwitfabriek, een brief aan het stadsbestuur. Het is een ‘verslag’ van wat er de laatste twintig jaar is gebeurd met deze tak van nijverheid. ‘Dat door de Fransche overheersing en de daar aan verbonden vernietiging van allen koophandel en verzending van oorspronkelijke voortbrengselen der supplianten Fabriek, sedert al dien tijd heeft gekwijnd en eindelijk geheel heeft stilgestaan. Dat na de jongste gezegende omwenteling (Napoleon van het toneel verdwenen) de supplianten (iemand die bij een instantie of autoriteit een verzoek indient, caeg) wel hebben gepoogd hun fabriek wederom aan de gang te brengen, dan dat aan hen toen, tot hun groot leedwezen gebleken is, dat gedurende de tijd van de stremming der verzending op die 200
plaatsen waar zij, supplianten, voorheen hun meeste goederen debiteerden, reeds fabrieken voor loodwitbereiding waren opgericht. Dat de supplianten door herhaalde reizen hunne fabriek bij publieke advertenties in de couranten ter verkoop hebben aangeboden, doch, dat ook dit zonder gevolg blijvende, zij hebben begrepen daar van een Publieke Verkoping op de 15e februari laatsleden alhier te moeten aanleggen,’ etc. Bij die Publieke verkoping waren ook twee zeer voorname loodwitfabrikeurs aanwezig. Zij hebben de fabriek bezocht, maar uiteindelijk is de poging tot verkoop op niets uitgelopen. ‘Dat dan nu ook aan de supplianten niets anders overschiet dan, om met behoud der stalling en woonhuizen, hun fabriek te vernietigen. Reden waarom zij zich wenden tot het stadsbestuur met het verzoek te mogen afbreken hun loodwitfabriek’. Volgen nog de gegevens als eerder bij de poging tot verkoop genoemd. Antwoord van het stadsbestuur Twee dagen later, 17 maart, reageert het stadsbestuur. ‘Is gelezen een request van de heren R. Kous Bos en Jacob Boot, verzoekende de lootwitfabrick, staande in wijk 4 nr. 121 te amoveren (af te breken, caeg), uit hoofde alle aangewende pogingen door de supplianten vruchteloos zijn geweest om deze fabrick, na de gezegende omwending van zaken (de Fransen waren verdwenen) wederom aan den gang te doen brengen, dat zij supplianten daarna bij herhaalde wijzen hun fabriek in de Publieke nieuwspapieren bij advertentie ter verkoop hebben aangeboden, dan hetwelk ook zonder gevolg geweest zijnde, zij supplianten eindelijk zijn overgegaan tot publieke verkopinge van voornoemde fabriek’. Als de Raad van de gemeente zich nog eens over de kwestie gebogen heeft, is de uitkomst: ‘gezien dat alle aangewende pogingen door de supplianten vruchteloos zijn geweest om deze loodwit fabriek te verkopen, zoo bij advertentien als bij publieke verkoping, considererende (overwegende, caeg) dat indien voornoemde Fabriek langer staande bleef, zulks tot grote schade van de supplianten zoude zijn alzoo er geen veruitzigten opdoen, dat dezelve in florisantere omstandigheden zoude kunnen gebragt worden, en eindelijk overwegende dat er geen termen voorhanden zijn om het verzoek van de supplianten op den duur te weigeren, is goedgevonden het verzoek van de heren Bos en Boot, de loodwitfabriek te amoveren (afbreken, caeg) te accorderen (goed te vinden, caeg), evenwel onder de bepalingen dat voor het erf, zowel op het Wagenpad als de Binnendijk zal moeten worden geplaatst een goede sufficiënte (toereikend, caeg, in dit geval voor het waarborgen van de veiligheid) muur, en dat de 10-jarige verponding (jaarlijks 14 gulden en 13 stuivers) en stedelijke belastingen (jaarlijks 12 gulden en 5 stuivers) door hen ineens zal worden aangezuiverd of des verkiezende borg zal moeten 201
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
worden gesteld tot voldoening van de Jaarlijkse lands- en stedelijke belastingen, expirerende (eindigende, caeg) 1827’. De fabriek verkocht In de stad en wijde omgeving is bekendheid gegeven dat de fabriek te koop is, met het recht van afbraak. Betaald hoeft er pas op 15 januari van het nieuwe jaar. Op zaterdag18 oktober 1817 lukt het om de loodwitfabriek te verkopen, waarbij de verkopers bedingen dat de beide paardenmolens, die zich in het perceel bevinden, door hen mogen worden uitgebroken en weggehaald. Die paardenmolens waren dus niet bij de verkoop inbegrepen. Als alle voorwaarden zijn voorgelezen blijkt er een koper te zijn. Het is Dirk Uilham uit Enkhuizen. Hij koopt het perceel voor f 3225,- Toch nog een behoorlijk bedrag voor een pand dat feitelijk alleen nog maar voor afbraak in aanmerking kwam. De fabriek afgebroken Dat de loodwitfabriek metterdaad is afgebroken blijkt uit een zevental notariële aktes (21). Koopman Uilman is met de afbraak begonnen en biedt via publieke verkopingen ‘een partij timmerhout en brandhout, dezelve toebehorende en Verkoopacte 1818 liggende te Monnickendam op het Binnenijk (de bijnaam voor de Oude Zijds Burgwal) bij de loodwitmolen’ ter verkoop aan. De stadsomroeper is rondgegaan om de verkoop aan te kondigen. Een hele reeks Monnickendammers is er op af gekomen en hebben, de meesten voor iets meer dan een gulden, hout gekocht. Zo’n verkoop heeft zeven keer plaatsgevonden, de eerste op 11 februari 1818, de laatste op 1 augustus van dat jaar. Het leverde de verkoper, op een paar stuivers na, 700 gulden op. Wat er met de paardenmolens is gebeurd, heb ik niet kunnen achterhalen.
202
Huizen in de Kerkstraat verkocht Op 5 november 1818 wordt het huis in de Kerkstraat, wijk 4 nr. 20, voor honderd gulden verkocht aan timmermansbaas Jan Mobron. Op dezelfde dag wordt ook voor f 300,- een stalling en koetshuis op het Wagenpad en een huis in de Kerkstraat verkocht aan smidsbaas Jan Roelofs (Boerlage). Het betreft wijk 4 nr. 21 en 22. De verkopers, Bos en Boot, wonen er naast. Beiden ontvangen de helft van de opbrengst. Einde van de loodwitfabriek Zo kwam, na ruim een halve eeuw, een einde aan een chemische industrie op de Oude Zijds Burgwal die de eigenaars enkele tientallen jaren een heel goede broodwinning opleverden, maar gaandeweg, met dank aan Napoleon, tot verval kwam. Een en ander betekende overigens niet dat Remmet Kous Bos met de handen in de schoot zat. Hij heeft de stad nog op allerlei manieren gediend, zoals u in zijn korte levensbeschrijving (bijlage C) kunt lezen. Overlijden Remmet Kous Bos Op 18 februari 1826 wordt in de Raad vermeld dat Remmet Kous Bos overleden is, 78 jaar oud. Hij is de 22e begraven in de kerk in een graf op het Choor, grafrij V, graf 5. Het graf moest voor altijd verzegeld blijven. Zijn tweede vrouw, Elisabeth Claus, was hem op 31 december 1817 al voorgegaan. Ze werd begraven in een graf op het choor, grafrij VII, graf 5. (Remmet had vijf graven op het choor van de kerk, zo bleek bij de verdeling van zijn bezittingen). Testament van Remmet Kous Bos Remmet Kous Bos heeft meerdere keren een testament laten maken, mede vanwege veranderingen in de familiesfeer of omstandigheden van zijn bedrijfswerkzaamheden. Zo was in 1812 Remmets deel van de loodwitfabriek nog bestemd voor zijn zoon Pieter. Maar die fabriek was er dus niet meer. In een testament van 25 februari 1817 is zijn dan nog levende vrouw Elisabeth Claus erfgename van alle persoonlijke en huishoudelijke spullen, waaronder het zilverwerk dat zij, ter gelegenheid van hun 25-jarige huwelijk, hadden gekregen. De rest van zijn nalatenschap is bestemd voor zoon Pieter en zijn kleinzoon Cornelis Klaasz. Kuijper. Remmets dochter Clasina, op 29-jarige leeftijd overleden op 4 januari 1805, was getrouwd met fabrikeur en koopman Klaas Kuijper (Wormer 1775-1830). Uit dit huwelijk was op 1 september 1802 in Wormer Cornelis geboren. 203
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
Hij trouwde op 1 augustus 1824 te Zaandijk met Maartje Jacobs Vis (Zaandijk 29 oktober 1803-7 december 1855). Zoon Pieter en kleinzoon Cornelis kregen een behoorlijk bedrag in handen. Remmet had een heleboel stukken land, obligaties die een aardig bedrag waard waren. Hij was mede-eigenaar van twee kofschepen en het schip de ‘Monnickendam’ en verder is er sprake van roerende goederen en contant geld. De beide heren konden samen f. 32.929,12 verdelen, bijna 16.500 gulden de man. Een omrekentabel van het Instituut voor sociale geschiedenis geeft aan dat een bedrag van 16.500,- in 1825 vandaag zo’n 162.570,- euro waard is! Zoon Pieter heeft er maar kort van kunnen genieten. Hij overlijdt op 20 maart 1830 in Monnickendam. Remmets Clasina Maria Kous Bos, kleinzoon Cornelis Kuijper, koopman en verffabrikant, dochter van Remmet overlijdt op 25 juni 1845 in Zaandijk.
Hovens, die van 1761-1764 de Doopsgezinde gemeente van Monnickendam gediend heeft en in 1764 naar West-Zaandam is vertrokken. In Monnickendam trouwt van Dokkum op 12 november 1768 met Johanna Brouwer, geboren 10 oktober 1743 in Middelburg. In 1770 gaat Roelof van Dokkum naar Huizen, waar hij het werk van de Doopsgezinde leraar Cornelius van Engelen (1764-1769) voortzet. Vanuit Huizen zal hij op 5 december 1776 naar Aardenburg vertrekken. 4. Nelletje Muus, geboren rond 1700/1705 was een dochter van Sijmon Muus en Nelletje Claas Bruijning. Sijmon was een broer van Claas’ vader Willem. Nelletje was dus een tante. Zij ondertrouwde op 17 juli 1729 met weduwnaar Jacob Jansz Teerhuijs, secretaris van de stad en later ook van de Waterlandse Meren. Het kinderloze echtpaar woonde vanaf 1733 in de Kerkstraat, hoek Kennemergracht. Hun erf liep door tot aan de Oudezijds Burgwal. Als Jacob Teerhuijs op 8 januari 1750 is overleden, trouwt Nelletje in 1753 met Dirk Heijms, overleden in 1764, weduwnaar van Guurtje Sluijs. Nelletje wordt op 1 juli 1775 in de kerk begraven. Een 1e klasse begrafenis, gelet op de 30 gulden begraafkosten. De klok werd een uur geluid, kosten 12 gulden. 5. Het zou o.a kunnen gaan om de heren Jan Aartsz en Heijn Jurriaansz. Zij worden, vlak na Claas Muus, genoemd op de lijst van mensen die het burgerschap van M’dam (zes gulden) moesten betalen. Maar ongeveer in dezelfde periode doet ook ene Jan Bies uit Nieuwendam een verzoek om inwoning. 6. Als iemand burger van Monnickendam wilde worden en van elders kwam, moet hij, ten behoeve van
Ds C.A.E. Groot: cae-grootAzonnet.nl
zijn minderjarige kinderen, een acte van borgtocht of indemniteit meebrengen. De plaats van herkomst stond dan garant voor het onderhoud van die kinderen, voor het geval de ouders in armoede
Bronnen:
mochten komen te vervallen of zouden overlijden. Omgekeerd, vertrok een gezin uit de stad, dan
* De memorialen van de burgemeesters, Oud Archief Monnickendam 36-39
kregen zij op verzoek zo’n akte mee voor hun nieuwe woonplaats.
* Resoluties van de Representanten des volks, van de Municipaliteit en de Raad, 1795-1811,
7. Bierazijn is azijn, dat van bier gemaakt wordt. Het bier wordt door azijnbacteriën omgezet in
* Oud-Archief Monnickendam nrs. 23-31
bierazijn. Na dit proces, dat enkele maanden kan duren, en rijping van soms wel enkele jaren, is geen
* Oud-Rechterlijk Archief Monnickendam
alcohol meer aanwezig.
* Notariëel Archief Monnickendam
8. Klaas Walbeek was, net als zijn neef Claas Muus, van Doopsgezinde huize. Hij trouwde in 1776 met
* Artikelen op internet over loodwitbereiding
Maria Belkmeer uit Enkhuizen.
* Paardenkracht en mensenmacht, I.J. Brugmans. Sociaal-Economische geschiedenis van Nederland
Vermoedelijk waren Claas Muus en Claas Walbeek een compagnonschap aangegaan, want in de
1795-1940, Nijhoff/Den Haag.
notulen wordt gesproken over de ‘loodwitmakerij van de Heren Muus en Walbeek’. 9. In allerlei koop- en verkoopactes wordt het huis in de Kerkstraat, naast dat van Claas Muus, genoemd
Afkortingen:
als ‘Mennonietengemeente’. Daar was niet het kerkgebouw van de Doopsgezinden gevestigd, want dat
JOM is een afkorting van Jaarboekje Oud Monnickendam + het jaar van verschijnen
stond op het Wezenland. Naast Claas woonden de leraren die de Doopsgezinde gemeente in die fase
PC – Purmerender Courant
van de geschiedenis hebben gediend.
SPC – Schuitemakers Purmerender Courant
10. De custingbode – wij zouden hem vandaag een vandaag een veilingmeester noemen – was
PNHC – Provinciale NH Courant
verantwoordelijk voor het verkoopproces. 11. Zie bijlage B
Noten:
12. Zie bijlage C
1. Zie bijlage A
13. De Spin- en weeffabriek was bedoeld om aan behoeftigen werk te verschaffen. Zie verder JOM 2001
2. Een trafiek was een koopmansbedrijf dat zich bezig hield met het bewerken en/of veredelen van
blz. 88 en JOM 2002 blz. 81.
grondstoffen voor een nieuw gebruik.
14. In Clichy, even boven Parijs, waren de Fransen een eigen loodwitfabriek begonnen. In een
3. Roelof van Dokkum, geboren in Amsterdam, was de opvolger van de Mennonietenleraar Daniel
Franstalig rapport d.d. 21 juli 1813 wordt een vergelijking gemaakt tussen het Franse en het Hollandse
204
205
De loodwitfabriek van Monnickendam (op de Oude Zijds Burgwal)
fabrikaat, RA Haarlem 14/470
veertig jaar na zijn ondertrouw, 72 jaar oud. Gelet op de zeer ongezonde werkzaamheden in de
15. Tijdens de Franse periode werd begonnen met het verzamelen van gegevens op nationaal niveau
loodwitfabriek toch een behoorlijke leeftijd.
over alle vormen van nijverheid. Er zijn drie nijverheidsenquêtes gehouden, in 1801 de eerste gedaan
21. Notaris Volkerse de nrs. 2259, 2265, 2270, 2311, 2319, 2325 en 2331.
door Joh. Goldberg in 1800/1801, de tweede in 1808 en de derde in 1812. Zie ook Brugmans blz. 3 16. JOM 2011 blz. 94
Bijlage A
17. Aldus een feuilleton in de Provincilae Noordhollandsche Courant met als titel ‘Monnickendam,
Claas Willems Muus is een telg uit een oud Monnickendams, Doopsgezind geslacht, waarvan de
Waterland en Marken gedurende de Fransche overheersching (1810-1813), geschreven door W. van
oudste, bekende voorvader in de tweede helft van de 16e eeuw leefde en in 1604 is overleden.
Engelenburg (1860-1934), historicus en secretaris van de gemeente Broek in Waterland in 1915. Zie ook
Claas is op 19 april 1722 in Monnickendam geboren, zoon van Willem Klaas Muus en Grietje Alders
JOM 2011 blz. 162. Zijn bericht is ontleend aan een verslag van de griffier van de stad, Servais van der
Heertjes met wie hij in 1713 te Oosterlant was getrouwd. Het echtpaar is na hun huwelijk in Monnic-
Graaf, die, zoals later bleek, een verklikker te zijn en iedereen observeerde om te bepalen of hij prof of
kendam gaan wonen, maar in 1736 naar Krommenie vertrokken.
anti Frans was. Kous Bos kwam er in zijn verslag niet goed af. ‘Hij is helemaal niet te vertrouwen en
Op 17 september 1755 wordt daar de toestemming tot een huwelijk vermeld van Claas Willemsz Muus
heeft een verachtelijk karakter...
en Aagje Sijmons Kuijper, geboren op 12 oktober 1736 in Krommenie, dochter van Simon Jansz Kuijper
Dat Remmet Kous Bos bekend was in Hamburg wordt bevestigd door en testament d.d. 25 februari
en Maria de Vries.
1817. Hij blijkt nl. in het bezit van ‘een Hamburger Porcelein Servies’.
In Krommenie wordt op 8 augustus 1756 een zoon geboren, Simon en op 9 januari 1759 een dochter,
Ook zijn broer Klaas Kous Bos dreef handel met Hamburg, zoals blijkt uit een verhaal in het boek van
Grietje. In Krommenie was Klaas diaken in de Doopsgezinde kerk.
John Dehé: Een slaafsch en ongezond bedrijf, blz. 307 over een zoekgeraakte postzak, begin 1780.
In Nieuwendam wordt op 7 augustus 1763 zoon Willem geboren. Of Klaas daar toen woonde heb ik niet
18. Zie bijlage D
kunnen achterhalen, omdat er in 1765 een kerkelijke attestatie van Krommenie naar Monnickendam is
19. In het boek ‘Loodwitfabrieken in de negentiende eeuw’ schrijft dr. ir. J Mac Lean op blz. 234: ‘In 1816
afgegeven. In 1765 is hij als lidmaat van de Doopsgezinde gemeente ingeschreven. In Monnickendam
waren er in Noord-Holland, Amsterdam uitgezonderd, 5 loodwitmolens gevestigd: Monnickendam (20
wordt op 10 augustus 1767 dochter Maria geboren.
à 30 werknemers en reeds in 1816 stilgelegd), Zaandam (2 werknemers), Nieuwendam (2 werknemers),
In Monnickendam wordt op 6 mei 1783 Klaas’ vrouw Aagje begraven in een graf op het choor van de
Westzaan (drie) en Sloten’. De daglonen bedroegen f 1,- à f 1,50. Zie ook ‘Drie eeuwen verfstoffen’, D.
kerk, 47 jaar oud. Claas overlijdt in Amsterdam op 13 november 1788. Hij werd 66 jaar. (Er zijn meer
Vis, 1943.
gegevens over het geslacht Muus beschikbaar).
Een paar van deze werknemers worden genoemd in de Memorialen van de Burgemeesters. Het zijn Pieter Barends en Daniel Mulder. Op 22 mei 1790 vraagt ene Pieter Barends voor hemzelf, zijn vrouw en
Bijlage B
twee kinderen inwoning in de stad. Dat wordt hem vergund ‘so lange dezelve in dienst van de Heeren
Boudewijn Teengs, gedoopt in Edam op 3 september 1747, zoon van mr. Klaas Teengs, in 1735 te
Bos en Teengs blijft en wel betalende sijn burgerrecht’. De 29e legt hij de eed af, ‘mitsgaders die op de
Edam getrouwd met Wellemoet Pont, was de compagnon van Remmet Kous Bos.
Constitutie’.
Hij was in Edam schepen. In 1783 vraagt hij het burgerschap van Monnickendam aan en zou ook daar
Op 16 juli 1791 is het Daniel Mulder, zoon van zilversmid Jan Daniel Mulder en Maria Froger, die
schepen worden. Op 15 december 1776 was hij getrouwd met Maria Tijssen, geboren te Monnickendam
permissie krijgt om in de stad te komen wonen ‘so lange dezelve in actuele dienst is van de heren Teengs
in 1756, dochter van Dirk Tijssen en Ludewina Teengs. Boudewijn is op 30 juni 1808 in Edam
& Bos compagnie en langer niet’. Ook hij heeft de gewone burgereed en de eed op de constitutie
overleden.
afgelegd. Daniel kwam uit Edam en was getrouwd (in Edam voor 1772) met Lijsbet Breemburg, begraven
Boudewijn Teengs was koopman, o.a. in kaas en had in verschillende Europese landen een afzetgebied,
30 juni 1804 in de kerk. Daniel wordt op 10 december 1808 begraven, is 59 jaar en heeft vier kinderen.
waaronder Portugal (Lisboa = Lissabon) en Engeland (Londen). Hij was om die reden nogal eens
20. Die ene werknemer in vaste dienst is Jacob Rust, geboren in Rotterdam rond 1776, want bij zijn
‘uitlandig of afweezigh’ en had in juli 1796 notarieel laten vastleggen dat Remmet Kous Bos hem dan
overlijden op 13 februari 1848 is hij 72 jaar. Het kan ook 1774 want bij zijn huwelijk in 1811 wordt
zou representeren en beslissingen mocht nemen die de nijverheid ten goede kwamen.
aangegeven dat hij 37 jaar is. Mogelijke ouders zijn Bartholomeus Rust (1745-1823) die op 23 november
De gegevens van het geslacht Teengs gaan tenminste terug tot halverwege de 15e eeuw. De meeste
1772 trouwt met Helena van Loghem (1744-1814)
nakomelingen woonden in Edam. De familie had een wapen.
Jacobus, inmiddels weduwnaar, ondertrouwt op 13 februari 1808 in Monnickendam met Cornelia
(Er zijn meer gegevens over het geslacht Teengs beschikbaar)
(Neeltje) Mobron, RK gedoopt op 20 juli 1767, dochter van Willem Mobron en Dirkje Waterland, weduwe van Gerrit Lenior. Zij wonen na hun huwelijk op het Wezenland.
Bijlage C
Er worden geen kinderen geboren want Neeltje was bij haar tweede huwelijk al 41 jaar. Zij
Remmet Kous Bos kwam uit Ransdorp. Daar is hij op 24 september 1747 gedoopt, zoon van Pieter Bos
overlijdt op 5 maart 1847 in een huis op het Doelepad, 79 jaar oud, Jacobus op 13 februari 1848, precies
en Maritje Kous.
206
207
Pieter en Maritje (roepnaam Pietje) hadden toen al een dochter, Hilletje, dp. 30 juli 1747, maar dat meisje is op twaal-jarige leeftijd overleden, begraven 18 februari 1752. Vader en moeder waren tamelijk bemiddeld, want het is en 2e klasse begrafenis, kosten vijftien gulden. Na Hilletje werd Klaas geboren, dp. Ransdorp 1.9.1743. Hij ondertrouwt op 28 juni 1766 met Geertruida Os, begraven 30 december 1790.Klaas was in Monnickendam regelmatig burgemeester. Hij wordt op 8 maart 1792 in de kerk begraven, graf IV/5. Op 6 juni 1752 een kindje dat dood ter wereld is gekomen en op 4 januari 1756 nog een meisjes dat ook weer Hilletje wordt genoemd. In 1764/1765 wordt Remmet als burger van Monnickendam ingeschreven. Daar trouwt hij op 5 juli 1772 met Wilhelmina Boon, dochter van Pieter Dirks Boon en Hillegond Minnen. Het echtpaar krijgt drie kinderen, waarvan de eerste jong overlijdt. * Pieter dp. 26.8.1773 (overleden M’dam 1830) * Clasina, dp. 16.2.1775 (overleden Wormerveer 1805). Wilhelmina Boon is vanwege de bevalling van het tweede kind overleden. Ze wordt op 4 maart 1775 in de kerk begraven op het Choor. Remmet ondertrouwt dan op 6 december 1783 met Elisabet Claus, overleden 31 december 1817, dochter van Dirk Claus en Elisabeth Houting. . Remmet heeft haar negen jaar overleeft als hij op 18 februari 1826 overlijdt, 78 jaar oud. Hij is de 22e begraven in de kerk in een graf op het Choor, V/5. Het graf moest voor altijd verzegeld blijven. Hij had een werkzaam leven: * koopman, eigenaar van de loodwitfabriek * schepen in 1778, 1781, 1783, 1784 en 1785; * armenvoogd en regent van het WH in 1779; * kerkmeester in 1795 en 1796, 1812-1814, 1821-1825 pres. kerkmeester * burgemeester in de periode 1816-1824. * voorgesteld als hoogheemraad van Waterland, waarvoor hij op 10 april 1804 bedankt * hoofdingeland van de Waterlandse meren, 5.4.1809 * directeur van een haringvisserij op de Noordzee, 1818 (JOM 1976 blz. 58) Een aardig verhaal over de 22-jarige Remmet, die toen betrokken was bij allerlei baldadigheden in de stad, kunt u lezen in JOM 1990 blz. 22vv. (Ook over deze belangrijke figuur voor Monnickendam is meer te vertellen dan hier is vermeld). Bijlage D Jacob Justus Boot is op 27 januari 1786 in Edam geboren, overleden op 19 mei 1844 te Edam, zoon van Justus Hermanus Boot en Margaretha Cloribus. Zijn vader Justus was in 1765 auditeur van de rekening (één van de vier heren die de kas moest controleren van de stad Monnickendam). Hij trouwde op 15 mei 1829 in Edam een gescheiden vrouw, Magdalena Petronella Versteegh, geboren in 1807. Justus was houtkoper en reder en dreef, samen met zijn neef William Pont, handel met de Noorse en Oostzeese houthandel.
208
vereniging oud monnickendam
Vereniging Oud Monnickendam
jaarboek 2012
j a a r b o e k
2 0 1 2