Chemie magazine 2008 - januari

Page 1

Maandblad van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie 01

24 januari 2008

Magazine

Kunststof ‘neus’ intercity scheelt ruim 1000 kilo

Koploper in gewichtsbesparing


Opinie VNCI

Leider zonder volgelingen?

E

uropa kan een leidende rol willen spelen in de problematiek van de klimaatverandering, maar dan moeten er ook volgelingen zijn. Leiders bestaan immers alleen bij de gratie van volgelingen, stelt energiespecialist Theo Walthie van Dow in een interview in deze uitgave van Chemie magazine.

De chemische industrie is allerminst voorstander van de manier waarop de Europese Commissie de CO2-uitstoot naar beneden wil brengen. De reden is helder: de kosten voor de industrie van de huidige voorstellen van de Commissie lopen in de tientallen miljarden euro’s per jaar! Omdat het om een Europees systeem gaat, dus niet wereldwijd, zullen chemiebedrijven uit landen buiten de EU deze kosten niet hebben en hun producten veel goedkoper kunnen aanbieden. De concurrentiepositie en de toekomst van Europese ondernemingen komen onder enorme extra druk te staan. Bovendien schiet het klimaat er weinig mee op. De VNCI zet geen vraagtekens bij de doelen op zich, die nu eenmaal politiek bepaald zijn, maar wel bij de manier waarop de Europese Commissie haar doelen wil bereiken. Brussel zet heel sterk in op het veilen van emissierechten. Volgens Theo Walthie een fatale beslissing, die met name de basischemie de das om kan doen. Als er maar een relatief klein tekort is aan CO2-rechten, zullen energiebedrijven opbieden tegen chemiebedrijven om die rechten te bemachtigen, met als gevolg een flinke prijsstijging. Al de benodigde rechten moeten immers ter veiling worden verworven door de bedrijven. De energiebedrijven berekenen de veilingkosten meteen door aan hun afnemers, de gebruikers van energie, bedrijven en consumenten. De chemische industrie heeft deze mogelijkheid niet, vanwege haar mondiale concurrentie met bedrijven die buiten de EU produceren. Daarom pleit Walthie voor de chemie voor een emissiehandelssysteem op basis van een prestatienorm (benchmark). De rechten worden gratis verstrekt op basis van deze norm. Komt een bedrijf aan het eind van het jaar rechten te kort, dan moet het bijkopen (dat kan op een veiling) en vice versa. Walthie denkt dat een dergelijk systeem voor de chemie slechts ingevoerd hoeft te worden voor een zes- tot achttal grote processen in de basischemie. Daarbij gaat het om chemische bouwstenen waarop zo’n 30.000 verschillende chemische producten zijn gebaseerd. Het produceren van deze bouwstenen levert verreweg de grootste CO2-emissie in de sector op. Benchmarks zijn voor de chemie geen nieuw iets. In het convenant benchmarking wordt deze techniek al jaren toegepast op wereldschaal. In het geval van emissiehandel zou slechts benchmarking op Europees niveau nodig zijn.

VNCI-directeur Colette Alma

Op deze manier zullen de kosten voor de bedrijven vele tientallen miljarden per jaar lager uitpakken. Dat is niet alleen luxe, maar bittere noodzaak willen diezelfde bedrijven de komende jaren de grote investeringen kunnen doen die nodig zijn om in Europa een transitie te maken naar een zogenaamde low carbon economy. Dat vereist een majeure inspanning van de bedrijven op het gebied van innovatie. De VNCI hoopt, net als Cefic en Business Europe, dat de Europese Commissie afziet van haar plannen om de chemie na 2012 op te zadelen met een veilingsysteem. y januari 2008 Chemie magazine 7


Wetenswaardig

Teijin Aramid een van de

Foto: shutterstock

grootste investeerders

Teijin Aramid is een van de grootste investeerders van de Nederlandse chemische industrie.

Uit de laatste CBS-cijfers blijkt, dat de chemische industrie verwacht dat de investeringen

Het bedrijf breidt zijn Twaron aramide productie in Emmen en Delfzijl (capaciteit 23.000 ton

over 2007 ongeveer 4% lager zullen uitvallen dan in 2006 toen voor een bedrag van in totaal

per jaar ) met 15% tot 20% uit en is met dit investeringsproject van 150 miljoen euro

1736 miljoen euro is ge誰nvesteerd. Maar in 2008 nemen de investeringen naar verwachting

halverwege. In de tweede helft van dit jaar is de uitbreiding klaar.

weer toe, en wel met 8%.

8 Chemie magazine januari 2008

januari 2008 Chemie magazine 9


Duurzaam

Milieuresultaten beter zichtbaar maken

VNCI vernieuwt Responsible Care-programma De VNCI gaat samen met haar leden een aantal activiteiten die deel uitmaken van het Responsible Care-programma, vernieuwen. Ook moeten gesprekken met stakeholders uit de politiek, overheid en ngo’s de kwaliteit, de geloofwaardigheid en het vertrouwen in het systeem vergroten.

H

et Responsible Care-certificaat heeft bij veel chemische bedrijven een prominente plaats in de entree of in de directiekamer. Daarmee laat een onderneming zien dat het haar prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu continu wil verbeteren. Maar het programma is inmiddels ruim 20 jaar oud, en tijdens een internationale VN-bijeenkomst over stoffenmanagement begin 2006 in Dubai, heeft de International Council of Chemical Associations (ICCA) dan ook terecht besloten om een aantal vernieuwingen door te voeren. Daarbij gaat het vooral om meer transparantie, dialoog en een betere samenwerking met afnemers en leveranciers van chemische producten. Wat betekent dit nu voor chemische bedrijven in Nederland die het programma hebben ondertekend? Sjoerd Looijs van de VNCI: ‘In 2008 willen we vooral de wijze van rapporteren via het Responsible Care-rapport verbeteren. Daarbij gaan we in dialoog met verschillende stakeholders, zodat duidelijk wordt wat we van elkaar kunnen verwachten. Daardoor hopen we de kwaliteit, de geloofwaardigheid en het vertrouwen in het systeem te vergroten.’

Externe verificatie

Om tegemoet te komen aan de kritiek op de vrijblijvendheid van de aangeleverde cijfers op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu, start de vereniging een proef met een extern verificatietraject. Looijs: ‘Een andere, onafhankelijke partij kijkt dan onder meer naar hoe een bedrijf de Responsible Care-vereisten vanuit de VNCI verwerkt. Maar ook

controleert deze persoon of de sector zelf wel de juiste gegevens rapporteert. Dat is echt nodig, wil de buitenwacht er ook maar enige waarde aan hechten.’ Dus nog meer administratieve lasten voor de al zoveel door regeltjes geplaagde bedrijven? Dat zal volgens Looijs zeker niet gebeuren. ‘Integendeel, om de inspanningen voor de bedrijven laag te houden, hebben we voor

een steekproefsgewijze verificatie gekozen. Daarin vragen we alleen naar specifieke zaken uit de zorgsystemen die bijdragen aan het Responsible Care-programma. Op die manier houden we de bedrijven een spiegel voor, en kunnen ze in eigen tempo en op eigen initiatief verbeteringen doorvoeren. In 2010 gaan we hiermee van start.’ y

België krijgt proefinstallatie groene chemie Het publiek-privaat project Ghent Bio-energy Valley gaat een proefinstallatie bouwen voor de groene chemie of industriële biotechnologie. Het project kost 15 miljoen euro.

D

at is de uitkomst van een haalbaarheidsstudie industriële biotechnologie die begin december werd gepresenteerd. Professor Wim Soetaert van de Universiteit Gent is de motor achter het biotechnologieproject en hij wijst erop dat Vlaanderen, in vergelijking met de buurlanden Frankrijk en Duitsland, achterloopt op het gebied van natuurlijke grondstoffen. Uit de haal-

baarheidsstudie blijkt verder dat de grondstoffen voor groene chemie haast oneindig voorradig zijn. Het gaat niet langer om klassieke producten als tarwe en suikerbieten, die tot de voedingsketen behoren, maar ook om stro, grassen, hout en microalgen. In de Gentse laboratoria zijn bedrijven en universiteiten wel bezig om nieuwe producten te ontwikkelen, maar die kunnen niet op industri-

ële schaal worden getest. Wat ontbreekt is dus een proefinstallatie, zodat de bedrijven hun labotesten op grote schaal kunnen uitvoeren. De studie is het resultaat van een samenwerking tussen chemiefederatie Essenscia, FlandersBio en Ghent Bio-energy Valley, en bedrijven als Ecover, Genecor International, Avecom, DSM, Orafti uit Tienen en Syral. Volgens de auteurs van de haal-

baarheidsstudie, Wesley Carpentier en Philippe Willems, heeft groene chemie in Europa een omzetpotentieel van 300 miljard euro. Op dit ogenblik is de sector (inclusief biobrandstoffen) in Vlaanderen goed voor een omzet van 310 miljoen euro en 700 banen. y

januari 2008 Chemie magazine 11


Duurzaam

Bedrijfsprocessen aanpassen

Produceren schone CO2 winstgevend Als bedrijven hun proces aanpassen, kan de productie van schone CO2 veel geld opleveren. Afvang van CO2 gebeurt dan niet omdat het moet, maar omdat het waardevol is. ij de huidige tarieven is de marktwaarde van schone CO2 ruim tweemaal zo groot als de waarde van CO2-uitstoot. Economisch gezien is het dus aantrekkelijk om CO2 te benutten. Dit is een opvallende conclusie uit een onderzoek naar nutsvoorzieningen van advies- en onderzoeksbureau Elannet dat begin 2008 is verschenen. Schone CO2 is een waardevol product. Het zit bijvoorbeeld in Cola en het wordt gebruikt door tuinders als groeistof. Elannetadviseur Edgar Wortmann vertelt: ‘Naar schone CO2 kijken als waardevolle grondstof is een omwenteling van het huidige denken. Een duurzaam milieubeleid zou zich moeten richten op productieprocessen die schone CO2 produceren. Technologisch

gezien is het met behulp van de brandstofcel (SOFC), die onder andere door Siemens wordt ontwikkeld, binnen vijf tot tien jaar mogelijk om overal schone CO2 te produceren bij de elektriciteitsproductie.’ En hij vervolgt: ‘Op dit moment levert de raffinaderij van Shell in Pernis CO2 aan OCAP (Organic Carbon Dioxide for Assimilation of Plants), een joint venture van Linde Gas Benelux en VolkerWessels. OCAP transporteert en levert de schone CO2 aan tuinders in de omgeving.’ Volgens Wortmann zou de overheid full force moeten investeren in schone technieken en niet langer in CO2-afvalplaatsen. De productie van schone CO2 biedt volop kansen voor de chemische in­dustrie. y

Foto: shutterstock

B

Gezocht: winnaar Responsible Care-prijs 2008 Voor de achtste maal beloont de VNCI het bedrijf dat de meest inspirerende en aansprekende bijdrage levert aan het Responsible Care-programma met de Responsible Care-prijs. Bedrijven kunnen tot en met 4 april 2008 projecten insturen om mee te dingen naar de prijs. Tijdens de VNCI-jaarvergadering op 4 juni 2008 in Den Haag krijgt de winnaar de bijbehorende bronzen sculptuur overhandigd. Binnenkort ontvangen alle VNCI-leden een informatiebrochure met inschrijfformulier voor de Responsible Care-prijs 2008. De VNCI is voor de prijs op zoek naar innovatieve projecten waarmee het bedrijf invulling geeft aan (een deel) van het Responsible Care-programma.

Dit kan een technische of organisatorische oplossing zijn die Responsible Care op een hoger niveau brengt. Inzendingen van mkb-bedrijven zijn meer dan welkom. Een onafhankelijke jury, bestaande uit vertegenwoordigers van overheid, belangenorganisaties en chemische bedrijven, beoordeelt de inzendingen. Naast het bepalen van de winnaar kan de jury ook besluiten een aantal andere projecten een eervolle vermelding te geven. y Meer informatie: Sjoerd Looijs, tel. 0703378747, e-mail looijs@vnci.nl

januari 2008 Chemie magazine 13


Actueel

Dow en Kuwait Petroleum bundelen petrochemie-activiteiten

Elf miljard dollar omzet Dow Chemical en Kuwait Petroleum Company gaan hun activiteiten in de petrochemie bundelen in een 50/50 joint venture. De joint venture zal meteen het grootste petrochemiebedrijf ter wereld zijn met 5000 medewerkers en een jaarlijkse omzet van 11 miljard dollar.

D

ow en Kuwait Petrochemicals Industries Company (100 procent dochter van Kuwait Petroleum Corporation) brengen fabrieken vanuit tien verschillende landen in de joint venture in. Het gaat om fabrieken voor poly­ etheen, polypropeen, polycarbonaat, etheen­ amines en ethanolamines. Als aan alle voor­ waarden is voldaan zal het bedrijf naar verwachting eind 2008 van start gaan. Van de 26 fabrieken van Dow in Terneuzen gaan drie fabrieken over naar de joint venture. Dit zijn de fabrieken voor polyetheen en amines. De overige fabrieken voor polyolen, polystyreen, latex, polyglycolen, etcetera blijven onder de vlag van Dow opereren. Matthijs van Meerveld, woordvoerder van Dow Benelux: ‘Door de joint venture verbe­ tert de grondstoffenpositie, zodat de petro­ chemische activiteiten beter bestand zijn tegen prijsfluctuaties op de markt. Ook brengt Kuwait Petrochemicals Industries 9,5 miljard dollar in. We zijn heel benieuwd wat hier de komende tijd in Terneuzen gaat gebeuren. Het extra geld kan gebruikt wor­ den om bestaande fabrieken te modernise­ ren en eventueel uit te breiden. Ook biedt het Dow de gelegenheid om meer te investeren in het ontwikkelen van producten met hoge marges die dichter bij de klanten en de markt staan.’ y

Overname ICI door Akzo Nobel rond Begin januari heeft Akzo Nobel de overname van Imperial Chemical Industries (ICI) succesvol afgerond. Akzo Nobel heeft 10,8 miljard euro voor ICI betaald.

V

olgens bestuursvoorzitter Hans Wijers, gaat 2008 door de overname de geschiedenis in als een van de boeiendste jaren van de onderneming. De integra­ tie van beide ondernemingen is begonnen. Naar verwachting levert deze een jaarlijkse kosten­ besparing van 280 miljoen euro op. ‘Het zijn boeiende tijden’, aldus Wijers in zijn nieuwjaars­ toespraak. ‘Wij hebben twee ondernemingen van grote statuur samengebracht, beide met een traditie van duurzame prestaties. Ik verheug me op een gezamen­ lijke succesvolle toekomst. Nu we één onderneming zijn, zijn wij

14 Chemie magazine januari 2008

groter, sterker en meer gefocust, met een duidelijke ambitie om onze afnemers van dienst te zijn en hen te helpen nog succesvol­ ler te worden.’

Drie sectoren

Akzo Nobel is nu actief in drie sectoren: Decorative Paints, Performance Coatings en ­Specialty Chemicals. Er zijn twee teams geformeerd om de inte­ gratie in goede banen te leiden. Eén team zal zich richten op de samenvoeging van de Decorative Paints-activiteiten, onder leiding van Tony Britt. Het andere wordt aangevoerd door Piet Schalkwijk,

die de integratie van de onderne­ mingen op corporate niveau leidt. In december kreeg Akzo Nobel toestemming van de Europese Commissie voor de overname van ICI. De goedkeuring van de Ame­ rikaanse FTC en de Canadese

mededingingsautoriteiten was toen al binnen. Om goedkeuring te krijgen heeft Akzo Nobel zich verplicht een aantal verfactivitei­ ten in het Verenigd Koninkrijk, Ierland, België en Canada van de hand te doen. y

Overeenkomst met provincie en milieufederatie

Zeeuwse bedrijven verminderen CO2-uitstoot Yara en Thermphos hebben samen met de Zeeuwse Milieufederatie (ZMF) en de provincie een overeenkomst getekend om de Zeeuwse uitstoot van CO2 aanzienlijk (met elf procent) te verminderen.

T

ijdens het symposium ‘CO2, de Zeeuwse ambitie’ eind vorig jaar pre­ senteerden de bedrijven hun plannen. Hierdoor daalt de uitstoot van CO2 in Zee­ land voor het eerst in jaren. Zeeland is de provincie met de grootste groei van CO2uitstoot. De industrie veroorzaakt daar­ van het leeuwendeel (84 procent). De ZMF kwam twee jaar geleden met een ambitieus plan om van Zeeland in 2050 een CO2-neutrale provincie te maken. Vervolgens ontwikkelde ZMF voor vijf Zeeuwse bedrijven (Yara, Thermphos, Total, Dow en Zalco) concrete voorstellen voor CO­2-reductie. ZMF-directeur Tjeu van Mierlo: ‘We zijn in de huid van de bedrij­ ven gekropen en hebben samen met externe chemiedeskundigen reële plan­ nen gemaakt. Yara en Thermphos heb­ ben die handschoen opgepakt en zij inves­

teren fors in CO2-reductie én innovatie. Overigens zullen ze dat geld op langere termijn vanzelf terugverdienen.’ De ove­ rige drie bedrijven hebben de overeen­ komst niet getekend. Van Mierlo: ‘Zalco was verwikkeld in een overnamestrijd, Total is van mening dat het bedrijf al ont­ zettend zijn best doet en Dow heeft, ver­ moed ik, meer tijd nodig.’ Erik van Oosten van Dow legt uit: ‘De aanpak van de kli­ maatproblematiek is een van onze doel­ stellingen. Wij werken wereldwijd aan mogelijke oplossingen. Het verbeteren van de energie-efficiency is daarbij essentieel. Onze inzet om die op korte termijn al verder te verbeteren, en zo de CO2-uitstoot te verminderen, is vastge­ legd in ons Bedrijfsmilieuplan dat wij ook met de ZMF hebben besproken.’ y

Van der Hoeven (EZ) ondersteunt Innovatieprogramma Chemie

Miljoenenreservering Minister Van der Hoeven (Economische Zaken) stelt 52,3 miljoen euro beschikbaar voor uitvoering van de programma’s die voortvloeien uit het Businessplan Chemie. Van het bedrag is 49,5 miljoen gericht op het Polymeren Innovatie Programma, 2,5 miljoen op de Human Capital Agenda en 300.000 euro op de Roadmap Procesintensificatie.

H

et subsidiebedrag is gereserveerd voor de periode 2008 - 2011. Voor de daadwer­ kelijke besteding van de gelden is jaarlijks instemming van het parlement vereist. De VNCI is blij met de concrete toezegging van de minister. Directeur Colette Alma: ‘Er is hard gewerkt om de plannen vorm te geven. Met deze toezegging kunnen we ook daad­ werkelijk met de uitvoering aan de slag. En dat is nodig, want innovatie vormt de basis voor een gezonde, sterke en duurzame che­ mie van morgen.’  Uitvoeringsorganisatie SenterNovem wijst de subsidie toe. De bedragen worden uitge­ keerd nadat de minister goedkeuring heeft verleend aan jaarwerkplannen. In de plan­ nen moet een duidelijk koppeling zijn

gemaakt tussen de doelstellingen van de programma’s en de gekozen activiteiten. De jaarwerkplannen voor 2008 moeten uiterlijk 1 mei 2008 bij de minister zijn ingediend.

Ambities

De uitwerking van het Businessplan Chemie en de bijbehorende programma’s zijn de minister op 21 augustus 2007 aangeboden. Centraal staat innovatie op vier gebieden: materialen, biotechnologie voor specialties, katalyse en duurzame processen, en proces­ technologie. Elke innovatielijn draagt bij aan het realiseren van de ambities, zoals die zijn verwoord in het businessplan van de ­Regiegroep Chemie uit 2006. De chemische sector spreekt daarin de ambitie uit het

gebruik van fossiele grondstoffen fors te verminderen en de bijdrage aan het bruto binnenlands product de komende tien jaar te verdubbelen. Om dat te bereiken moet Nederland zich richten op een verdere uitbouw van hoog­ waardige technologische kennis, op een sterkere samenwerking tussen kennisinstel­ lingen en bedrijfsleven, en op de toename van de ruimte voor nieuwe bedrijvigheid. De Strategische Adviescommissie Innovatie­ programma’s heeft de programma’s getoetst aan de beoordelingscriteria van het innova­ tiebeleid van het ministerie van Economische Zaken en de minister positief geadviseerd. y

januari 2008 Chemie magazine 15


Innovatie

Promotieonderzoek Ard Koeken TU Eindhoven

CO2 kan organische oplosmiddelen vervangen Voor het maken van chemische producten, zoals verven en lijmen, zijn vaak organische oplosmiddelen nodig, die milieubelastend en brandgevaarlijk zijn. Ard Koeken van de ­Technische Universiteit Eindhoven heeft in zijn promotieonderzoek aangetoond, dat CO2 een alternatief kan zijn voor deze oplosmiddelen.

R

ecentelijk heeft hij zijn proefschrift met als titel ‘Homogeneously Catalyzed Hydroformylation in Supercritical Carbon Dioxide’ verdedigd. Producten met organische oplosmiddelen zijn vaak giftig en kunnen soms ook bij lage concentraties in de lucht tot serieuze gezondheidsklachten leiden. Ook zijn deze stoffen vluchtig en brandbaar, waardoor ze met lucht mengsels vormen die explosiegevaar opleveren. Verder dragen sommige organische oplosmiddelen

bij tot smogvorming en daarmee ook tot het broeikaseffect. Vanwege de strengere wetgeving voor organische oplosmiddelen werkt de chemische industrie aan alternatieven, zoals bijvoorbeeld verven op waterbasis. Een mogelijkheid om organische oplosmiddelen in de chemische productie te vervangen, is koolstofdioxide, oftewel CO2. De 29-jarige Ard Koeken uit Eindhoven heeft CO2 als alternatief oplosmiddel onderzocht. Hij heeft hierbij gekeken naar chemische

omzettingen, waarbij zogenoemde homogene, oftewel oplosbare katalysatoren de reactie versnellen. Een specifieke reactie, de zogeheten hydroformylering, gebruikte hij als test om te zien hoe CO2 zich als oplossingsmiddel gedraagt, vergeleken met de traditionele organische oplosmiddelen. Bij deze reactie wordt een onverzadigde koolwaterstof (1-octeen) met koolstofmonoxide en waterstof omgezet in een tussenproduct (nonanal). Dit is een tussenproduct voor onder andere de productie van weekmakers voor plastics en ook voor schoonmaakmiddelen en geurstoffen. Koeken pompte achtereenvolgens water, koolmonoxide en CO2 in de reactor, bracht het mengsel op een druk van 200 – 300 bar en liet de reactie met een homogene katalysator plaatsvinden. CO2 heeft onder die ‘superkritische’ omstandigheden een dichtheid die in de buurt komt van die van een vloeistof, maar de eigenschappen van een gas (hoge diffusiesnelheid, lage viscositeit).

Voordelen

Voor het maken van lijm is vaak een organisch oplosmiddel nodig, waarvoor koolstofdioxide mogelijk een alternatief kan zijn

16 Chemie magazine januari 2008

Het gebruik van CO2 als oplosmiddel heeft als voordelen dat de milieubelasting veel lager is, evenals het brand- en explosiegevaar. Daarnaast blijft het CO2 niet achter in het reactieproduct, wat vooral bij biomedische producten en voedingsmiddelen van belang is. Het voornaamste nadeel is de relatief hoge druk, tot wel 600 bar, die nodig is om CO2 als oplosmiddel te gebruiken. Bij processen op industriële schaal brengt dat vaak hogere investeringskosten met zich mee en ook hogere energiekosten. En meer energie betekent vaak meer CO2-uitstoot. Daar staat dan weer een lagere emissie van vluchtige organische koolwaterstoffen (organische oplosmiddelen) tegenover, stoffen die ook bijdragen aan het broeikaseffect. Na zijn promotie gaat Koeken als postdoc door met zijn onderzoek. ‘Ik wil het membraan verbeteren, dat de katalysator als een soort filter moet tegenhouden wanneer het uitgereageerde mengsel de reactor uitstroomt. De katalysator moet in de reactor blijven. Dat werkt nog niet perfect’, aldus Koeken. Hij heeft het project uitgevoerd in samenwerking met Arkema uit Vlissingen, de leverancier van de katalysator. Verder heeft ECN uit Petten meegeholpen een membraan te ontwikkelen. Zijn bevindingen en methodieken zijn breed toepasbaar. Ze geven een aanzet voor verdere innovatie op dit gebied, zo is de verwachting van de TU Eindhoven. y

In nauw overleg met sporters en coaches

DSM ontwikkelt koelvest voor Olympische sporters DSM heeft met NOC*NSF, en in nauw overleg met sporters en coaches, een broek en een vest ontwikkeld waarmee de Nederlandse deelnemers aan de Olympische Spelen in Beijing zichzelf kunnen koelen. En dat is geen onnodige luxe gezien de warmte, smog en hoge luchtvochtigheid in de Chinese hoofdstad.

A

l bij de vorige Olympische Spelen in Athene 2004 gebruikten de Nederlandse Olympische roeiers een koelvest. Niet alleen om voor de wedstrijd de lichaamstemperatuur te laten dalen, maar ook om daarna af te koelen. ‘En vergeet vooral het mentale effect niet’, onderstreepte inspanningsfysioloog dr. Gerard Rietjens van NOC*NSF begin december tijdens een persbijeenkomst in het Olympisch Stadion in Amsterdam. ‘Dat is heel belangrijk voor topsporters. Als ze de tegenstander zien wegsmelten, hebben ze al een deel van de wedstrijd gewonnen.’ Gezien de warmte, smog en hoge luchtvochtigheid in de Chinese hoofdstad en de steden daaromheen, is een koelvest voor sporters meer dan welkom, bleek uit de presentatie van meteoroloog Reinier van den Berg. De Chinezen investeren volgens hem momenteel miljarden euro’s om het klimaat naar hun hand te zetten, maar of dat veel zin heeft, is nog maar de vraag. Met enige scepsis meldde hij dat de Chinezen zelfs de regenval willen manipuleren. Met behulp van raketten en vliegtuigen die zilverjodide verspreiden in de lucht, willen ze regen opwekken om zo een deel van de smog te laten verdwijnen.

Extra weerstand

De broek en het vest van DSM bieden in ieder geval voor de Nederlandse atleten extra weerstand tegen de extreme klimatologische omstandigheden in China. Het is gevoerd met twintig meter slang. Door deze slang stroomt ijswater dat gedurende een half uur ververst kan worden via een ijswaterreservoir, dat de sporter samen met een pompje in een heuptasje bij zich draagt. Het totale gewicht is iets meer dan een kilo. Het lichaam blijft koeler waardoor de sporter minder vocht verliest en zich comfortabeler voelt. De ontwikkeling van het vest maakt deel

Jan Zuidam, vice-voorzitter van de Raad van Bestuur van DSM over het Olympisch Innovatie Programma: ‘Het helpt om trots binnen en buiten het bedrijf te creëren’

uit van het Olympisch Innovatie Programma dat het bedrijf met NOC*NSF heeft opgezet. Volgens de vice-voorzitter van de raad van bestuur van DSM, Jan Zuidam, heeft het programma twee doelen. ‘Klanten zien onze innovatiekracht en dat levert weer nieuwe business op. Maar ook helpt het om trots binnen en buiten het bedrijf te creëren. En daardoor kunnen we weer makkelijker jonge mensen werven.’ Wellicht liggen er in de toekomst nog andere toepassingen van het koelvest in het verschiet. Een DSM-medewerker kwam namelijk met het idee om het ook in de gezondheidszorg te gebruiken. Vooral MS-patiënten zouden er baat bij kunnen hebben. y januari 2008 Chemie magazine 17


Wet- en regelgeving

Bouw van nieuwe ureumfabriek

Yara beperkt ammoniaktransport In 2011 gaat Yara in Sluiskil minder ammoniak vervoeren. Door de bouw van een nieuwe ureumfabriek (300 miljoen euro) zullen er op jaarbasis 30 zeeschepen minder worden ingezet. u varen er jaarlijks nog zo’n 50 zeeschepen over de Westerschelde. Yara tekende in december een convenant met de provincie Zeeland en minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu over de vermindering van ammoniaktransporten. Uiteindelijk doel is dat er tussen 2012 en 2015 helemaal geen ammoniak meer over de Westerschelde langs Vlissingen wordt vervoerd. De ammoniak kan dan met kleinere en extra veilige (dubbelwandig met daartussen een honingraatstructuur als versteviging) binnenschepen worden vervoerd. ‘Van deze schepen is bekend dat ze inherent veilig zijn. Uit tests is gebleken dat de schepen bij een aanvaring niet kapot kunnen. En in een binnenschip is de hoeveelheid ammoniak natuurlijk ook minder’, vertelt Yara-woordvoerder Jos van Damme. ‘Yara International zal de komende jaren de distributie van ammoniak herverdelen. Wij zullen dan bijvoorbeeld niet langer de zeehaven Le Havre bevoorraden, maar ons meer gaan richten op klanten in het Duitse achterland. Het is overi-

Foto: Frans Hoevers

N

Algemeen directeur, Marc Van Hijfte (l.), ondertekende namens Yara Sluiskil B.V. een convenant over vermindering van ammoniaktransporten met de provincie Zeeland, vertegenwoordigd door Gedeputeerde Frans Hamelink, (r.) en met minister Cramer van VROM

gens een stuk lastiger om de ammoniak per pijpleiding te transporteren, omdat we steeds andere klanten bevoorraden. Bovendien is een vaste verbinding vrijhandelstechnisch lastig. De Europese Commissie zou kunnen concluderen dat met een vaste levering de concurrentie in het geding komt.’ Directeur

Nieuwe milieuwetgeving voor ondernemers De VNCI heeft haar leden via een brief geïnformeerd over de gevolgen van een nieuwe milieuwet (ook wel Activiteitenbesluit) genoemd. Die is op 1 januari in werking getreden en zou voor een vermindering van regel­ geving en administratieve lasten voor ondernemers moeten zorgen. Het besluit geldt voor bedrijven die niet onder de Europese *IPPC-richtlijn vallen. Daarom lijkt het effect voor de chemische industrie beperkt, omdat de grote chemische bedrijven immers door IPPC verplicht zijn een vergunning te krijgen. Er geldt overigens wel een overgangstermijn voor gemeentelijke IPPC-bedrijven. De nieuwe milieuwetgeving komt erop neer dat vanaf 1 januari een aantal voorschriften niet meer in de vergunning wordt opgenomen; bedrijven moeten die voorschriften voortaan uit het Activiteitenbesluit halen. Dit geldt met name voor bodembeschermende voorzieningen

en het lozen op oppervlaktewater. Over drie jaar vervallen de voorschriften die nu in een vergunning staan. Makkelijk leesbaar is het besluit overigens niet. Het document telt, inclusief toelichting en bijlagen, 325 pagina’s. Daarnaast geldt een ministeriële regeling van 100 pagina’s. Daarom heeft de VNCI alleen de artikelen, of de verwijzingen daarnaar, in haar brief opgenomen. y Meer informatie: Jos Roosen, tel. 070-3378724; e-mail: roosen@vnci.nl

* Europese milieurichtlijn voor industriële installaties

Tjeu van Mierlo van de Zeeuwse Milieu Federatie (ZMF) is blij met de plannen van Yara. ‘De veiligheid in de drukke riviermonding zal aanzienlijk worden verbeterd. Wij zijn niet betrokken geweest bij dit convenant. Dat was ook niet nodig, want de partijen zaten op de goede weg.’ y

Brussel stelt leges REACH vast

I

n Brussel zijn onlangs de bedragen vastgesteld die chemische bedrijven aan het Europees Chemicaliën Agentschap moeten betalen om stoffen te (pre)registreren en autoriseren. Preregistratie en registratie van een stof onder de tien ton zijn gratis, maar alleen als deze laatste volledig is. Bedrijven moeten dus voor vrijwel alle diensten betalen. Kleine en middelgrote ondernemingen betalen speciale tarieven. De leges voor het indienen van een registratie beginnen bij 1600 euro voor een stof die bedrijven in een hoeveelheid van een tot tien ton produceren. Het bedrag kan oplopen tot

31.000 euro per stof, als de productie meer dan 1000 ton bedraagt. De vergoeding voor een autorisatie is 50.000 euro, plus 10.000 euro per stof en 10.000 euro per gebruik. De VNCI is verbaasd dat de leges zouden gelden per item waar bedrijven vertrouwelijkheid voor vragen, en niet per verzoek. y Meer informatie: Dirk van Well, tel. 070-3378740; e-mail: vanwell@vnci.nl

januari 2008 Chemie magazine 19


Veiligheid en milieu /Actueel

Analyse jaarverslagen

VNCI-leden goed op weg om milieudoelstellingen te halen De VNCI en haar leden zijn goed op weg om de milieudoelstellingen van het *IMTconvenant, dat in 2010 afloopt, te halen. Dat blijkt uit de milieujaarverslagen van 115 bedrijven die FO-Industrie heeft geanalyseerd.

D

e analyse van FO-Industrie leert dat in 2006 de reductie voor 84 procent van de stoffen de emissiedoelstellingen voor 2010 zijn gehaald, of op koers liggen om gehaald te worden. Daarbij gaat het in totaal om 62 stoffen. Meer moeite hebben de bedrijven tot nu toe om de doelstellingen voor de overige twaalf stoffen (zestien procent) te halen, dat is in 2006 nog niet gelukt. Toch gaat de chemische industrie ervan uit dat ze voor vier van deze stoffen (vijf procent) de afspraken die in 1993 met de overheid zijn gemaakt om de uitstoot te verminderen, in 2010 kunnen nakomen. Dat blijkt uit de door de bedrijven opgestelde bedrijfsmilieuplannen (BMP-4’s). Lastiger wordt het voor acht van de 74 stoffen (11 procent). Daarvoor blijkt uit de BMP’s niet, dat de doelstelling voor 2010 wordt gehaald. Het gaat om NOx, benzeen, cadmium, etheen, fluoriden, koolmonoxiden en chloorbenzenen. Een werkgroep met vertegenwoordigers van het ministerie van VROM, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (Infomil), IPO (Interprovenciaal Overleg) en de VNCI gaat onderzoeken wat hiervoor de reden is. Ook brengt de werkgroep mogelijkheden in kaart waardoor de branche de emissiereductie van deze

acht stoffen in 2010 wellicht alsnog weet te realiseren. Daarbij kijken de leden niet alleen naar de interferentie met (inter)nationaal beleid, maar ook naar eventueel hernieuwd wetenschappelijk inzicht. Zo zitten bijvoorbeeld de Nederlandse NOx-emissiehandel en de Europese **IPPC-richtlijn elkaar in de weg. En de reductie van de emissie van koolmonoxide, afkomstig uit het verbrandingsproces, wordt bemoeilijkt door de samenhang met energieefficiency en de reductie van NOx, die beide een hoge prioriteit hebben. De inzichten van deze werkgroep gebruikt de overleggroep chemie vervolgens om de aandachtspunten bij de uitvoering van het convenant nader te definiëren. Daarnaast heeft het ministerie van VROM onder meer aan de VNCI gevraagd om erover mee te denken, op welke manier overheid en bedrijfsleven kunnen samenwerken om na 2010 nieuwe milieudoelen te halen. Deze en andere gegevens staan in het Responsible Care-rapport van de VNCI dat begin 2008 verschijnt. y

Gerard van Harten, bestuursvoorzitter Dow Benelux in NRC Handelsblad: ‘Onze energie- en grondstoffenrekening was afgelopen kwartaal net zo hoog als in heel 1999. Maar we maken nog steeds winst, want we hebben die stijging volledig doorberekend.’ Shell-topman Jeroen van de Veer in Shell Venster: ‘Wij kunnen zo voorrekenen dat CO2-reductie op de middellange termijn alleen haalbaar is als CO2 op grote schaal wordt afgevangen en opgeslagen.’ Jan Berends, manager Responsible Care & Product Safety van DSM, in DSM Magazine: ‘Om de wereldwijd toenemende productie te combineren met een lagere uitstoot van broeikasgassen is meer nodig dan een paar procent efficiencyverbetering per jaar. We moeten ook doorbraaktechnologieën de ruimte geven. Daar is lef voor nodig, want je loopt meer risico dan wanneer je de gebaande paden bewandelt.’ Shell-topman Jeroen van de Veer in Shell Venster: ‘Vooral in Europa denken mensen dat de overgang naar hernieuwbare grondstoffen veel dichterbij is dan wijzelf zien in onze analyses.’

* Integrale Milieu Taakstelling ** E uropese milieurichtlijn voor industriële installaties

EU komt met voorstel nieuwe IPPC-richtlijn De Europese Commissie presenteerde eind december vorig jaar een voorstel voor de herziening van de IPPC-richtlijn. Het doel is de industriële uitstoot in Europa verder terug te dringen. De nieuwe richtlijn voor integrale preventie en bestrijding van verontreiniging is flink vereenvoudigd. Het samenvoegen van zes verschillende secties uit de richtlijn van 1996 moet de administratieve lasten fors verminderen.

Quotes

Volgens de Commissie is het met behulp van de nieuwe richtlijn makkelijker om de milieudoelstellingen te halen. Het 274 pagina’s dikke voorstel wordt de komende tijd door de VNCI, de Cefic en werkgeversorganisatie VNO-NCW nagekeken op zaken die voor de Nederlandse industrie van belang zijn. En wanneer Frankrijk in juli het EU-voorzitterschap op zich neemt, krijgt het dossier zeker een vervolg. y

Gerard van Koten, emeritus hoogleraar van de Universiteit van Utrecht in C2W: ‘Geld voor onderzoek komt er niet bij in Nederland. We zijn zulke kruideniers, dat is echt verschrikkelijk. Andere succesvolle economieën in Europa besteden 3 procent of meer van hun nationaal product aan research. Daarmee moeten we ons vergelijken.’ Bernard Wientjes, voorzitter ondernemings­ organisatie VNO-NCW in Het Financieele Dagblad: ‘Voor het klimaat werkt het aftappen van de vele miljarden bij de industrie en elektriciteitssector door het veilen van CO2-emissierechten alleen maar averechts. Veilen is niet nodig. Om het klimaatprobleem op te lossen zijn innovaties en doorbraaktechnologieën nodig. Het Europese bedrijfsleven kan daarin leidend zijn, maar dan moet je ze niet de financiële middelen hiervoor ontnemen en het land uitjagen.’

januari 2008 Chemie magazine 21


Productnieuws

AbrATEX slang voor veilige ontlading van statische elektriciteit

De AbrATEX van Eriks is een nieuw ontwikkelde slang voor pneumatisch poedertransport en is in staat om opgebouwde statische elektriciteit op een veilige manier continu te ontladen. Tijdens het transporteren van droge poeders kan statische elektriciteit ontstaan, doordat delen van het medium langs de wand van de slang strijken. Zodra de spanning te hoog wordt, bestaat de kans van ontlading met een vonk waardoor een onveilige situatie ontstaat. Vaak wordt gedacht dat het doorverbinden van een spiraal in de slang met de installatie of het aanbrengen van aarddraden voldoende dekking geeft voor de afleiding van statische elektriciteit. Dit is niet het geval. Zodra positief of negatief geladen delen elkaar naderen richting een geleider kan, indien de spanning hoog genoeg is, een ontlading

met een vlamboog plaatsvinden. Het is van groot belang dat de opgeladen delen zich kunnen ontladen direct aan de wand van de slang. De AbrATEX voorziet hierin, doordat de wand van de slang bestaat uit transparant Polyutethaan en een waarde heeft van 108 Ohm. De opgebouwde statische elektriciteit wordt op een veilige manier continu ontladen aan de slangwand en de dubbele RVS-spiraal. Door de spiraal te verbinden met de installatie wordt een veilig transport van abrasieve materialen gerealiseerd en voldoet het gehele transport aan de eisen zoals door de ATEX 137 gesteld. De slang is uitgebreid getest onder zware omstandigheden, heeft een zeer hoge slijtvastheid en is bovendien voedselveilig. y

Nieuwe lijn tachometers AI-Tek AI-Tek introduceert een nieuwe lijn tachometers voor gebruik onder zware omstandigheden en uiterst betrouwbaar. Er zijn twee nieuwe series: • De TACHPAK is een ‘blinde’ versie voor DIN-rail montage, met o.a. 4-20 mA en RS484 uitgangen en vrij instelbare relais (2x Solid State en/of 2x mechanisch).

Er is een grote variëteit aan programmeermogelijkheden, zoals met de PC via USB2.0, geïntegreerd of separaat display met

Meer informatie: www.aitekinstruments.com

Insectenlampen

waarin zowel de pneumatische als de elektrische aansluiting zijn geïntegreerd. y Meer informatie: www.ascojoucomatic.nl

Schakelaars van Hirschmann

Uitbreiding activiteiten ICT Procos ICT Procos breidt in Noord-Nederland haar activiteiten uit op het gebied van industriële automatisering. Vanuit het ICT-kantoor Groningen zal vanaf januari 2008 naast ICT Embedded ook ICT Procos actief zijn. Klanten en prospects zijn bedrijven in de marktsegmenten Manufacturing, Energy en Utilities. Naar verwachting zullen in de regio Noord-Nederland binnen drie jaar 30 tot 40 professionals opdrachten uitvoeren op de gebieden procesautomatisering, productiebesturing en fabrieksinformatisering (MES). ICT Procos maakt al jaren stevige groei door en is op haar gebied met 150 gespecialiseerde in­genieurs inmiddels marktleider in Nederland. ICT Procos maakt onderdeel uit van de beursgenoteerde onderneming ICT Automatisering N.V. y

Hirschmann Automation and Control B.V., Neckartenzlingen, presenteert de nieuwe bestuurbare switches van de RSR-serie, schakelaars die tegen elektromagnetische golven bestand zijn. Ze zijn ontworpen voor extreem hoge eisen op het gebied van schok- en trilweerstand, alsook voor elektromagnetische compatibiliteit. Daarnaast beschikken ze over een compacte metalen behuizing en kunnen ze zowel op DIN-rails als aan de wand worden gemonteerd. Voor bescherming tegen condensatie kunnen de printplaten desgewenst worden gecoat met een speciale beschermende lak (conformal coating). Dat maakt de apparatuur spe­ciaal geschikt voor gebruik in omstandigheden waarbij sprake is van hoge elektro­ magnetische en mechanische stress, zoals bij onderstations of op spoorlijnen. y Meer informatie: www.hirschmann.nl

Meer informatie: info@ictprocos.nl 22 Chemie magazine januari 2008

druktoetsen en/of IR afstandsbediening. De geschiktheid voor moeilijke omstandigheden komt onder andere tot uiting via de schok en vibratietest tot max. 50 g cq. 2000 Hz en een temperatuurbestendigheid van -40ºC tot +80ºC. De tachometers zijn onder andere toepasbaar voor de petrochemie, de staalindustrie en de papier- en pulpindustrie. AI-Tek (voorheen Airpax Instruments) produceert al vele tientallen jaren elektromechanische producten voor de veeleisende industrie, op het gebied van monitoren en het besturen van bewegingen. y

Meer informatie: www.eriks.nl

Nieuwe wijze van gegevensoverdracht ASCO NUMATICS biedt een nieuwe wijze van gegevensoverdracht aan voor haar ventieleilanden uit de serie 2000. De serie 2000 eilanden bestaat uit een basisplaat waarop de ventielen worden gestoken (Plug and Play-technologie) en

• De TACHTROL is uitgevoerd met een helder graphics LCD met backlight en standaard bestemd voor paneelmontage.

Berson UV-techniek heeft onlangs zeven nieuwe INSECTRON® GX insectenlampen geleverd aan een van de grootste onderzoeks- en productiebedrijven in de farmaceutische industrie in Zwitserland. Om de beste bescherming tegen de aanwezigheid van vliegen en andere vliegende insecten te garanderen, zijn de apparaten geïnstalleerd in ruimtes van het bedrijf waar absolute hygiëne nodig is en waar gasexplosie­ gevaar kan voorkomen. INSECTRON® GX is namelijk ATEX II 2 G EEx d IIB T5 gecertificeerd, waardoor het apparaat veilig gebruikt kan worden in explosieve ruimtes in de chemische en farmaceutische industrie. Elk Insectron GX-apparaat bevat twee speciale ultraviolet (UV-A) lampen en een kleefplaat met insectenlokkend feromoon voor een effectieve bestrijding van vliegende insecten in een gebied van circa 200 m². Op die manier worden de insecten aangetrokken tot het apparaat, waar ze uiteindelijk gevangen worden op de plakkende kleefplaat. Insectron werkt nauw samen met professionals in de industrie, onderzoeksinstituten en universiteiten, zodat het de apparaten continue kan verbeteren en de insectenbestrijding zo effectief mogelijk blijft. y Meer informatie: www.insectron.com januari 2008 Chemie magazine 23


Economie

Innovatieve producten van de chemische industrie Innovatieve producten van de chemische industrie spelen een cruciale rol bij de aanpak van klimaatverandering. Jan Zuidam liet er tijdens de persconferentie een aantal zien. • Akzo Nobel ontwikkelde een op fluorpolymeer gebaseerde verf voor scheepsrompen. Daarmee kan een flink zeeschip over een periode van vijf jaar ongeveer 4500 ton brandstof besparen, een CO2reductie van meer dan 14.000 ton. • BASF heeft een nieuw polyester gemaakt dat biologisch afbreekbaar is en vooral voor boeren interessant kan zijn. De Ecoflex-folie rot namelijk volledig weg na het ploegen. • Dow kwam onlangs met een filter die minder roetdeeltjes uitstoot, minder weegt en zorgt voor een optimale motorefficiëntie. y

Ruim 50 miljard euro

Omzet chemie stijgt naar recordhoogte De omzet van de chemische industrie in ons land is vorig jaar gestegen naar een recordhoogte van 50 miljard euro. En alhoewel VNCI-voorzitter Jan Zuidam ervan uitgaat dat de economische ontwikkeling in 2008 enigszins zal afzwakken, rekent hij toch op een mooie omzetgroei van vier à vijf procent, bleek eind december tijdens de eindejaarspersconferentie in Den Haag.

D

e chemische industrie heeft een goed jaar achter de rug, mede omdat de Nederlandse en de Europese economie zich positief ontwikkelden. Daardoor was het producentenvertrouwen het hele jaar positief en waren de orderportefeuilles goed gevuld. Geplande onderhoudsstops zorgden weliswaar voor een lichte productiedaling in het tweede kwartaal, maar verder steeg de productie ieder kwartaal met ongeveer vier procent in vergelijking met die in het jaar daarvoor. De toename van het productievolume met 3,5 procent en een stijging van de afzetprijzen met 2,5 procent, zorgden in 2007 voor 24 Chemie magazine januari 2008

een omzetstijging van 6,5 procent, ruim 50 miljard euro. Het gaat overigens om voorlopige cijfers, want het CBS komt over een paar maanden met definitieve getallen. Een goede prestatie, hield de voorzitter de aanwezige journalisten van landelijke en lokale media voor, want met een productiestijging van 3,5 procent, groeit de chemie in ons land altijd nog een half procent meer dan in de EU-25. Ook de investeringen stegen met zeven procent tot 1,9 miljard euro. En de VNCI gaat er vanuit dat chemische bedrijven ook in de komende jaren nieuwe fabrieken bouwen en de bestaande capaciteit uitbreiden. Zuidam onderstreepte tijdens de persconferentie nog eens het belang van de sector voor de Nederlandse economie. Zo steeg de export met 10,5 procent tot bijna 59 miljard euro, terwijl de invoer met vier procent toenam tot een bedrag van 37,5 miljard euro. ‘Er is dus een handelsbalansoverschot van 21,5 miljard euro. Hiermee leveren we een flinke en toenemende bijdrage aan de Nederlandse handelsbalans.’

Oplossing klimaatprobleem

Hij stond ook nog even stil bij drie onderwerpen waaraan hij tijdens zijn voorzitterschap extra aandacht geeft. Een daarvan, duurzaam ondernemen, is volgens hem zeker geen hype, maar een manier van ondernemen waar de chemische industrie al jaren geleden mee is gestart. ‘Dat uit zich onder meer in een goed personeelsbeleid en schonere en slimmere processen die minder energie verbruiken. Daarmee boeken we goede resultaten, want uit recente cijfers van SenterNovem over de meerjaren­ afspraak energie-effiency blijkt dat we vorig jaar ruim twee pro-

VNCI-voorzitter Jan Zuidam rekent voor 2008 op een omzetgroei van vier à vijf procent

cent energie hebben bespaard. En ook uit de resultaten van het convenant benchmarking blijkt dat de grote chemische fabrieken op energiegebied zich kunnen meten met de wereldtop.’ Maar nog belangrijker vindt de voorzitter het dat de maatschappij zich realiseert, dat de producten van de chemische industrie een belangrijke bijdrage leveren aan de oplossing van het klimaatprobleem. Denk bijvoorbeeld aan isolatiematerialen, katalysatoren voor bioraffinaderijen en lichte materialen. De energievisie van de VNCI staat vol met dit soort voorbeelden. Zuidam benadrukte dat de chemische industrie graag een bijdrage wil leveren aan de milieudoelstellingen van het kabinet. ‘Dat zijn we aan onze stand verplicht. Ik reken er dan ook op dat we in de eerste helft van 2008 een sectorakkoord kunnen afsluiten.’ ‘Allemaal leuk en aardig’, stelde een journalist van het AD. ‘Maar wanneer komt de sector nu met echte doorbraken op energiebesparingsgebied?’ Zuidam verwees onder meer naar de plannen van de Regiegroep Chemie.

Daarin speelt innovatie, het tweede onderwerp waar hij zich tijdens zijn voorzitterschap op richt, een belangrijke rol. De groep van topondernemers en wetenschappers uit de chemie heeft plannen gemaakt om onder meer het gebruik van fossiele bronnen in de branche binnen 25 jaar te halveren. Het ministerie van Economische Zaken heeft inmiddels, tot vreugde van de VNCI en de Regiegroep Chemie, toegezegd om mee te betalen aan de uitvoering. ‘Maar ook wij nemen onze verantwoordelijkheid en zullen in de komende jaren verschillende maatregelen nemen om de CO2-uitstoot stapje voor stapje nog verder terug te brengen.’

Beter imago

Tot slot ging Zuidam nog even in op de noodzaak van een goed imago. ‘Dat is niet alleen noodzakelijk om voldoende jonge mensen aan te trekken, maar ook om je ‘license to operate’ te behouden. Daarom is er onder de vlag van de Regiegroep Chemie een uitgebreid imagotraject gestart met als doel de bijdrage van de

chemie aan welvaart en welzijn, duidelijk te maken. Maar eerst gaan we aan de slag om onze eigen mensen nog trotser op de branche te maken. Op die manier hebben we straks tienduizenden ambassadeurs die het verhaal van de chemie kunnen uitdragen. De volgende stap is het vergroten van de kennis van de chemie bij een aantal specifieke doelgroepen, zoals politici, ngo’s en overheidsorganisaties.’ Zuidam benadrukte dat de branche ervan overtuigd is een veilige bedrijfstak te zijn. ‘Uiteraard zijn wij ons ervan bewust dat de bedrijfstak risico’s met zich meebrengt. Daarom nemen we ook allerlei maatregelen. Maar we slagen er blijkbaar onvoldoende in om dit zichtbaar te maken. En dat is jammer. Want zelfs de ziekenhuiswereld heeft op de expertise van de chemische industrie op veiligheidsgebied een beroep gedaan om het aantal dodelijke ongevallen te verminderen. Door heel het land werken chemiebedrijven en ziekenhuizen inmiddels samen, en met zichtbare resultaten, om de veiligheid te verbeteren.’ y

Cake met minder vet

DSM Food Specialties heeft een speciaal enzym ontwikkeld dat in staat is het effect van ei in cake te bereiken met veel minder ei dan in een ‘gewone’ cake. Door de natuurlijke smaakversterker Maxarite zijn structuur en mondgevoel identiek. De cake is qua smaak en uiterlijk vergelijkbaar met een ‘gewone’ cake, maar bevat liefst 20 procent minder vet en dertig procent minder ei. ‘Een beter voorbeeld van de manier waarop de chemische industrie een natuurlijk effect kan bereiken, kun je je bijna niet voorstellen. En nog gezonder ook’, aldus Jan Zuidam. y

januari 2008 Chemie magazine 25


Thema

VNCI helpt leden om boot naar Helsinki niet te missen

Foto: shutterstock

Op 1 juni start preregistratie bestaande chemische stoffen

‘A Op 1 juni 2007 is de Europese stoffenwet REACH ingegaan, maar op 1 juni 2008 begint REACH pas echt, met de preregistratie van bestaande chemische stoffen. Daar zit meer aan vast dan menig chemiebedrijf tot nu toe dacht. Dat kwam onlangs naar voren op drie REACH-workshops in Zwolle, Gouda en Tilburg, die de VNCI en het VHCP (Verbond van Handelaren in Chemische Produkten) samen voor hun leden hadden georganiseerd. 26 Chemie magazine januari 2008

ls je als bedrijf als eerste een bepaalde stof preregistreert, dan activeer je hiermee automatisch een nieuwe webpagina op de website van het Chemisch Agentschap in Helsinki’, zegt Anouk Carlier, stoffenexpert van DSM en spreekster op de bijeenkomst in Zwolle . ‘Je bent dan met naam en toenaam bekend bij iedereen die daarna dezelfde stof preregisteert en daardoor ook toegang tot de webpagina krijgt. Ik merkte dat veel mensen daarvan schrokken. Vooral bedrijven die met veel tussenstoffen werken hebben hier moeite mee. Bij de basischemicaliën speelt dit probleem minder. Tussenstoffen gebruik je alleen tijdens de productie. Ze komen niet op de markt. Daarom zijn ze uitgezonderd van autorisatie, maar je bent wel verplicht ze te registreren. Via preregistratie kunnen andere bedrijven te weten komen welke tussenstoffen je gebruikt, en daarmee geef je informatie over je

productieproces prijs, die je vanwege de concurrentie liever voor jezelf zou houden.’ ‘Mijn boodschap is: wees je bewust van wat je aan het doen bent en wat er met je gegevens gebeurt. Zo kun je bij de preregistratie aangeven of je gebruik wilt maken van read across, oftewel bij het vaststellen van de toxiciteit van je stof gebruik wilt maken van gegevens over een aanverwante stof. Als DSM bijvoorbeeld stof A heeft gepreregistreerd en Akzo Nobel stof B, en het laatste bedrijf laat weten dat het voor read across gegevens nodig heeft van stof A, dan krijgt Akzo Nobel toegang tot de webpagina waar DSM met stof A vermeld staat’, aldus Carlier.

Deelname forum

Zodra een fabrikant of importeur een chemische stof preregistreert, maakt hij automatisch deel uit van een SIEF (Substance Information Exchange Forum). Dit is een forum waaraan alle fabrikanten e januari 2008 Chemie magazine 27


Thema

en importeurs van een stof automatisch deelnemen. Het doel van een SIEF is te streven naar een gezamenlijke registratie (joint submission). Bedrijven zijn verplicht de gegevens van dierproeven (gewervelde dieren) binnen de SIEF te delen. Carlier: ‘Ook partijen die de stof niet produceren of importeren kunnen zich bij een SIEF aansluiten, zoals downstream users die de desbetreffende stof gebruiken en informatie over de blootstelling kunnen aanreiken. Verder valt te denken aan zogenoemde dataholders. Dat kunnen bedrijven zijn die over gegevens van de stof beschikken, maar niet hoeven te registreren, omdat ze er minder dan één ton per jaar van produceren, omdat ze downstream user zijn, of omdat ze biociden maken die onder een aparte wet vallen. Ook Greenpeace of de vertegenwoordiger van een Chinese concurrent kan overigens dataholder zijn. Die kunnen dus allemaal zien wat je aan het doen bent. Binnen de SIEF sta je als het ware in de etalage.’ Volgens Carlier werkt DSM aan een oplossing voor dit probleem. ‘Als je niet wilt dat je bedrijfsgeheimen op straat liggen, moet je de stof laten registreren

Anouk Carlier, stoffenexpert bij DSM

bedrijven om deze optie verder te ontwikkelen.’ ‘Het viel me op dat zoveel mensen de documenten over het delen van gegevens al gelezen hebben en hele deskundige vragen stelden. Er waren vooral veel vragen over intellectueel eigendom. Of het allemaal koudwatervrees is en bedrijven terecht bezorgd zijn, valt in dit stadium nog niet te zeggen.

‘ Mijn boodschap is: wees je bewust van wat je aan het doen bent en wat er met je gegevens gebeurt’ door een third party representative (TPR). Die TPR moet dan wel voor meerdere bedrijven als zodanig optreden, want dan kan de relatie van een stof met één bedrijf niet meer worden gelegd. Daarom is DSM geïnteresseerd in samenwerking met andere

Wat is een consortium? Alle bedrijven die een preregistratie hebben gedaan voor een bepaalde stof zijn verplicht deel te nemen aan een SIEF, een forum waarin ze toxicologische gegevens over de stof kunnen uitwisselen en samen een dossier kunnen samenstellen. Daarnaast kunnen bedrijven zich op vrijwillige basis groeperen in een consortium. De samenwerking binnen het consortium hoeft niet over één stof te gaan, maar kan ook over een groep verbindingen gaan, bijvoorbeeld antimoonverbindingen. Een SIEF is wettelijk geregeld, een consortium is een vrijwillig initiatief en valt onder het privaatrecht. De deelnemers kunnen regels stellen over wie ze wel en niet willen toelaten. De registratie blijft via de SIEF lopen. De individuele bedrijven moeten hun stoffen wel registreren, maar kunnen voor het dossier verwijzen naar de SIEF. De Cefic brengt mogelijk in januari een SIEF managementtool uit, waarmee bedrijven een SIEF gemakkelijker kunnen opzetten en coördineren. 28 Chemie magazine januari 2008

Ik raad in elk geval aan om voorzichtig te zijn en de middelen die REACH biedt zonodig te gebruiken.’

Verkrijgen gegevens

Op de workshop in Gouda waren er veel vragen van handelaren en importeurs over het verkrijgen van gegevens. Zij moeten onderhandelen over het delen van gegevens met bedrijven, die al over toxicologische gegevens van stoffen beschikken. In hoeverre zijn die rapporten bruikbaar en hoe deel je de kosten binnen een SIEF? De eigenaren van die rapporten zijn meestal grote fabrikanten. De importeurs vrezen dat ze veel zullen moeten betalen om van die gegevens voor de registratie gebruik te mogen maken, zo bleek uit de vragen en opmerkingen. Adri Meesters van FUJIFILM Manufacturing Europe gaf op de bijeenkomst in Tilburg aan, dat in aanwijzingen voor het delen van gegevens (RIP 3.4 – hoofdstuk 7 en annex 5) een rekenvoorbeeld staat van hoe je tot een billijke kostenverdeling kunt komen in het geval dat één fabrikant bijvoorbeeld gegevens heeft die 175.000 euro waard zijn, een tweede fabrikant gegevens heeft die 150.000 euro waard zijn en de anderen geen gegevens inbrengen. De waarde van het testrapport hangt af van de kwaliteit, de historische waarde of de vervangingswaarde (wat het zou kosten om een nieuwe test te doen). Hij doet verder de suggestie om tijdens de preregistratie niet meteen read across kandidaten aan te melden. ‘In een later stadium kan een ander bedrijf uit de SIEF de benodigde gegevens wellicht zo aandragen en als je aan read across doet, maak je ook bij andere SIEF’s bekend dat jij met een bepaalde stof bezig bent.’ e


Thema

Lorette van de Mast van Akzo Nobel Base Chemicals en spreekster in Gouda: ‘Bedrijven moeten voorkomen dat ze verzanden in eindeloze discussies over de kosten. Ze moeten meteen voorafgaand aan hun samenwerking afspraken maken over hoe ze de verschillende rapporten met bijvoorbeeld toxicologische gegevens waarderen en hoe ze de kosten delen. Dan kunnen ze zich concentreren op het eigenlijke werk: het samenstellen van een dossier. De SIEF’s zullen pas operationeel zijn na de preregistratieperiode die op 1 december 2008 eindigt. Maar het is beter om niet te wachten tot 2009 en het werkproces nu al op te starten, of zodra de eerste preregistranten bekend zijn. Daarmee kun je een consortium vormen, dat later vanzelf onder de desbetreffende SIEF komt te vallen. Dat consortium kun je dan door één persoon laten vertegenwoordigen in de SIEF. De tijd is krap, vooral bij stoffen die in hoeveelheden van meer dan 1000 ton per jaar worden geproduceerd. De deadline voor de registratie van die stoffen is al op 30 november 2010. Bedrijven hebben dus na de preregistratieperiode amper twee jaar de tijd om het dossier samen te stellen en kunnen er beter meteen mee aan de slag gaan.’ ‘Als je een bestaande stof wilt blijven produceren of importeren, dan kun je die in elk geval preregistreren. Op die manier kun je uitstel van de registratie krijgen. Als je niet op tijd preregistreert, moet je die stof eerst registreren voordat je weer door mag gaan met de productie en import’, legt Van de Mast uit.

Zelf doen?

‘Al bij de registratie moet je verschillende vragen beantwoorden: ga je alles zelf doen of een third party representative aanwijzen die voor jou de stof registreert, maar zonder jouw naam eraan te koppelen; maak je gebruik van read across waarbij je gegevens van een andere stof nodig hebt en toegang krijgt tot de contactgegevens van de preregistranten van die andere stof. De grote vraag is wat je precies wilt. Een toll manufacturer heeft wellicht geen behoefte om zijn naam aan een bepaalde stof te verbinden en kan een derde inschakelen om in de SIEF actief te zijn en de registratie uit te voeren. Maar besef wel dat je als Europese fabrikant van

Foto’s: FujiFilm/Berrie Luites

Afspraken maken

stream users. Bij een of twee Europese klanten kunnen fabrikant en afnemers de registratie nog wel regelen. Maar bij honderden afnemers ligt het voor de hand een only representatieve aan te wijzen’, aldus Van de Mast.

Goede argumenten

Adri Meesters (FujiFilm): ‘Je moet van tevoren goed nadenken over de menskracht die je wil inzetten na

‘ Bedrijven moeten voorkomen dat ze verzanden in eindeloze discussies over de kosten’ een stof altijd verantwoordelijk blijft voor de registratie ervan. Ook voor een groot bedrijf met verschillende productievestigingen en rechtspersonen (legal entities) bestaat de mogelijkheid om bijvoorbeeld één third party representative aan te wijzen voor alle legal entities.’ ‘Fabrikanten van buiten Europa kunnen een only representative in Europa aanwijzen die de registratie op zich neemt. Anders dan de third party representative is de only representative wel geheel en al verantwoordelijk en aansprakelijk voor de registratie en in die zin vergelijkbaar met een Europese fabrikant. Voordeel hierbij is dat de Europese afnemers geen importeurs meer zijn, maar down30 Chemie magazine januari 2008

Bij REACH komt het aan op de organisatie

de preregistratie, de kosten die eraan verbonden zijn, of je actief of niet-actief aan een SIEF wilt deelnemen, een third party wilt inschakelen en eventueel van opt-out gebruik wilt maken. Bij dat laatste besluit je om zelfstandig te registreren en niet gezamenlijk met de andere SIEF-leden. Je moet dan goede argumenten hebben, zoals dat de samenwerking naar verhouding veel te kostbaar is, het industrieel eigendom in het geding is of dat er onenigheid is met de registrant die de leiding binnen de SIEF heeft.’ De preregistratie bij REACH geldt voor bestaande stoffen, die voor 18 september 1981 gemaakt en gebruikt werden. Die staan op een Europese lijst, e

Lorette van de Mast , van Akzo Nobel Base Chemicals

Arnold van der Wielen van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu constateert dat bedrijven al veel over REACH weten. ‘Maar dat is niet genoeg. De wetgeving REACH is nog wel te begrijpen als je daar de tijd voor neemt. Maar waar het op aankomt, is hoe je het allemaal organiseert binnen je bedrijf. Bedrijven wijzen vaak een technoloog aan als REACH-expert, maar die kan niet alles alleen doen. Belangrijk is, dat er een interne organisatie is met beslissingsbevoegdheid en commitment van het senior management. Je moet een goed ICT-systeem hebben om de relevante gegevens voor REACH snel te kunnen produceren en te kijken welke gegevens nog ontbreken. Daarnaast heb je een goede communicatie binnen en buiten het bedrijf nodig om van iedereen de nodige medewerking te krijgen, inclusief de klanten. Verder moet je de stoffenportfolio in kaart te brengen en goed bijhouden. Door de tijd heen kunnen de volumes van de stoffen namelijk wijzigen en dat moet je goed in de gaten houden. Daarbij komt nog de besluitvorming over welke stoffen eventueel uit het pakket geschrapt kunnen worden. En als je stoffen importeert van buiten Europa, dan moet je gegevens ontfutselen aan buitenlandse producenten, die zeker niet meteen over de brug zullen komen. Er komt, kortom, heel wat bij kijken.’

Adri Meesters van FujiFilm Manufacturing Europe gaf tijdens de bijeenkomst in Tilburg aan, hoe bedrijven tot een billijke kosten­ verdeling kunnen komen bij het delen van gegevens

Dirk van Well, stoffenexpert bij de VNCI, lichtte in Tilburg toe hoe een fabrikant tot een goed veiligheids­ informatieblad kan komen

januari 2008 Chemie magazine 31


Thema

de EINECS (European Inventory of Existing Commercial chemical Substances). De registratie van de bestaande stoffen volgt later op verschillende tijdstippen afhankelijk van het jaartonnage en of ze zeer gevaarlijk zijn of niet. Alle nieuwe stoffen moeten fabrikanten en importeurs meteen registreren, als ze in hoeveelheden van meer dan één ton per jaar geproduceerd of geïmporteerd worden. Daarnaast zijn er sinds 1981 in Europa nog zo’n 3000 stoffen genotificeerd (in Nederland krachtens de Wet milieugevaarlijke stoffen). Deze stoffen staan op de ELINCS (European List of Notified Chemical Substance). Ze zijn dus al aangemeld, en de overheid beschikt over de dossiers van deze stoffen. Deze stoffen krijgen uiterlijk 1 juni 2008 een registratienummer en hebben dan binnen REACH de

‘ Je moet het monomeer, net als andere tussen­ stoffen, wel registreren als het om meer dan één ton per jaar gaat’ status van geregistreerde stoffen. Er zit nog één addertje onder het gras: als de productie groeit en een bepaalde tonnagegrens wordt overschreden dan zal de fabrikant of importeur aanvullende informatie moeten geven.

‘Braaf’

In het geval dat een bedrijf intern met stoffen werkt, die niet voor ELINCS zijn aangemeld, raadt Arnold van der Wielen van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu aan, om die stof meteen ‘braaf’ te registreren. ‘Je ontsnapt dan aan het probleem dat je geen kennisgeving hebt gedaan en dus niet aan de wet hebt voldaan, en komt er dan mogelijk nog zonder kleerscheuren vanaf.’ Fujifilm Manufacturing Europe in Tilburg (onderdeel van Fujifilm uit Japan) dat polymeren uit Japan importeert, heeft nog met een apart probleem te maken. Adri Meesters: ‘In de jaren tachtig was het mogelijk de monomeren dan wel de polymeren te notificeren. We hebben voor het laatste gekozen, omdat we nu eenmaal polymeren op de markt brengen en geen monomeren. Bij REACH moeten de monomeren echter wel geregistreerd zijn. Sommige van de monomeren staan echter niet op de EINECS-lijst en hebben dus geen ‘phase-in’ status. Consequentie is dat het bedrijf deze monomeren direct per 1 juni 2008 zou moeten registreren en ze dan pas weer in de productie zou mogen verwerken. Inmiddels hebben de Europese autoriteiten zich erover gebogen. Zij beslissen over een voorstel om de al genotificeerde polymeren de status van geregistreerde polymeren te geven, op voorwaarde dat we binnen de gestelde tonnagegrens blijven importeren. Komen we boven die grens, dan moeten we de niet-bekende monomeren alsnog registreren. Overigens valt een monomeer niet onder autorisatie, omdat het een tussenstof is, maar je moet het monomeer net als andere tussenstoffen wel registreren als het om hoeveelheden van meer dan één ton per jaar gaat.’ y 32 Chemie magazine januari 2008

Chemische veiligheidsbeoordeling Fabrikanten en importeurs moeten hun klanten (downstream users) van een goed gebruiksvoorschrift voorzien, oftewel een veiligheidsinformatieblad (VIB) waarin ze de klant informeren over de risico’s van de stof en de maatregelen die de klant moet nemen om de stof veilig toe te kunnen passen. Dirk van Well, stoffenexpert van de VNCI: ‘Een belangrijk verschil met het ‘oude’ VIB is, dat in het ‘nieuwe’ VIB duidelijk aangegeven moet worden onder welke condities de stof veilig kan worden gebruikt. De informatie hiervoor is afkomstig van de zogenoemde chemische veilig-

heidsbeoordeling. De eerste stap hierbij is het vaststellen van het gevaar van de stof, oftewel de giftigheid ervan. De tweede is na te gaan in hoeverre mens en milieu bij de verwerking aan die stof blootgesteld worden. Als deze blootstelling boven een bepaalde grenswaarde komt, dan moeten er extra maatregelen voorgeschreven worden.’ Het komt in de praktijk vaak voor, dat klanten de stof, al dan niet verwerkt, weer aan andere klanten doorverkopen. Zodoende kan een bedrijf wel met duizenden eindgebruikers van doen hebben. Hoe stel je daarvoor de che-

mische veiligheidsbeoordeling op? Fabrice Delhaise van Brenntag (distributeur van chemicaliën) beschrijft een slimme aanpak: ‘Je vraagt eerst aan de grootste klanten hoe zij de stof veilig gebruiken en stelt op basis daarvan een voorlopige chemische veiligheidsbeoordeling op. Die kun je daarna door meerdere klanten laten toetsen en door de klanten van de klanten. In de praktijk kun je bij de veiligheidsbeoordeling het beste naar de verwerkingsprocessen kijken, bijvoorbeeld of het om een open of gesloten proces gaat. Als van dit soort gebruik is vastgesteld dat het veilig is, dan blijkt

meestal ook dat de meeste toepassingen gedekt zijn.’ ‘Je moet in elk geval niet van tevoren enquêtes uitsturen en met tientallen eindgebruikers tegelijk willen communiceren, want dan maak je het nodeloos ingewikkeld. Mijn advies aan downstream users is om rustig het eerste concept van een nieuwe VIB, inclusief de aanwijzingen voor veilig gebruik, af te wachten en dan pas met informatie over de eigen situatie te komen. Die kan de fabrikant dan gebruiken om het VIB te verfijnen.’

Bij het European Chemicals Agency in Helsinki komen alle preregistraties voor REACH binnen

januari 2008 Chemie magazine 33


Interview Thema

Theo Walthie van Dow:

foto: ton poortvliet

‘ Convenant benchmarking weer op Brusselse agenda’

‘Twee jaar geleden moest Nederland het Convenant Benchmarking offeren op het Brusselse altaar bij de invoering van de handel in CO2-emissierechten. Ironisch genoeg kan dit convenant nu weer model staan voor een nieuwe aanpak bij het toekennen van CO2emissierechten aan Europese chemiebedrijven’, zegt Theo Walthie van Dow. 34 Chemie magazine januari 2008

W

althie is de hoogste adviseur op energiegebied van Andrew Liveris, bestuursvoorzitter en CEO van Dow. In de afgelopen twee jaar maakte hij namens de chemische industrie deel uit van de High Level Group (HLG) on Competitiveness, Energy and Environment. ‘Een uniek model. Hiervoor verdient Eurocommisaris Günter Verheugen alle credits. Hij heeft vertegenwoordigers van de industrie, overheid en samenleving bij elkaar gebracht om over de samenhang tussen concurrentie, energie en milieu te spreken. Jammer was alleen dat er geen Europarlementariërs bij waren – hoewel zij wel waren uitgenodigd. In totaal zijn er vijf bijeenkomsten geweest. Na elke keer is er een rapport uitgebracht. Iedere deelnemer werd bijgestaan door een zogenoemde sherpa die het

hele jaar door met het proces bezig was. In mijn geval was dat Russel Mills van Dow.’ Wat heeft de High Level Group nu concreet opgeleverd? ‘Ten eerste meer begrip tussen de industrie, overheid en ngo’s. In de chemie hebben we een redelijk goed beeld van wat we voor de samenleving betekenen. Maar in de HLG merkte ik, dat anderen dit beeld nog niet hebben en dat de waarde van de chemie niet altijd goed ingeschat wordt. Wij van onze kant hebben beter leren begrijpen wat de overheid wel en niet kan. De dialoog met de ngo’s was waardevol en leerzaam.’ Een tweede uitkomst van de gesprekken is volgens Walthie, dat het nu voor alle partijen duidelijk is dat duurzame ontwikkeling op het gebied van energie niet los gezien kan worden van concurrentie en leveringszekerheid. e januari 2008 Chemie magazine 35


Interview

‘Tussen die drie zaken bestaat een dynamische wisselwerking. Als de Europese industrie niet meer in de wereld kan concurreren, dan komt er ook niet veel meer van duurzame ontwikkeling terecht. Dat erkennen nu ook de overheid en de ngo’s, en dat zie ik als de belangrijkste uitkomst van dit overleg.’ Een derde punt is, dat de HLG kiest voor een selectieve en slimme overheidsaanpak van de energie-intensieve industrie en de mkbbedrijven. ‘De verschillende sectoren moet je goed aansturen. De chemie vraagt om een andere aansturing dan bijvoorbeeld de energiesector of de staalindustrie. Al die sectoren moet de overheid aansturen met een gevoel voor de wisselwerking tussen concurrentie, duurzame ontwikkeling en leveringszekerheid.’ Het vierde punt is, dat voor de HLG vaststaat, dat uiteindelijk de industrie de ontwikkeling van innovatieve duurzame producten en diensten moet trekken. ‘De overheid kan dat

klimaatverandering ook op de agenda staan van de nieuwe HLG voor de chemische industrie, die dit jaar van start is gegaan. Vanuit Nederland nemen minister Maria van der Hoeven van Economische Zaken en Shell Chemicals topman Ben van Beurden aan de HLG deel.’ Wat betekent dit allemaal voor de chemische industrie? ‘Het overleg in de HLG voor concurrentie, energie en milieu heeft de chemische industrie nieuwe inzichten opgeleverd. We moeten de chemische industrie nog veel beter positioneren als enabling industrie die raakvlakken heeft met 80 tot 90% van de rest van de industrie. We zijn als het ware de industrie van de industrie. En als wij er niet meer zijn, dan komt de rest van de industrie in de problemen, dat begrijpen mensen vaak niet. Daarom moeten we onze rol steeds opnieuw benadrukken.

‘We zijn als het ware de industrie van de industrie’ niet alleen doen en ook niet afdwingen. Zij moet een passend en transparant beleid voeren, dat een gunstig klimaat schept voor deze ontwikkeling.’ Een vijfde conclusie van de HLG is dat het traject van energietransitie heel lang zal zijn. ‘Essentieel is dat we goede tijdschema’s hanteren. Sommige zaken zijn op de korte termijn belangrijk, andere op de middellange termijn en weer andere op de lange termijn. Maar we moeten wel met alle drie tegelijk bezig zijn.’ Wat verwacht de industrie van de overheid? ‘Een zware eis van de industrie is dat de klimaatverandering wereldwijd wordt tegengegaan. Europa kan leider willen zijn in de problematiek van klimaatverandering, maar dan moeten er ook volgelingen zijn. Leiders bestaan alleen bij de gratie van volgelingen. Bovendien draagt Europa maar 12 tot 13% aan de emissies van broeikasgassen in de wereld bij, en kan dus niet alles alleen oplossen. We moeten onze arrogantie van de afgelopen jaren laten varen, zo van ‘kijk eens hoe goed wij met Kyoto bezig zijn’. En aan een wereldwijde aanpak kunnen internationale concerns , zoals bijvoorbeeld Dow, Siemens en Shell, belangrijk bijdragen.’ Gaan overheid en industrie door met overleg? ‘De HLG voor concurrentie, energie en milieu komt eind 2008 nog een keer bijeen om te bespreken wat er intussen is bereikt. Het werk van deze groep wordt nu voortgezet in kleinere groepen. Daarnaast zal energie en 36 Chemie magazine januari 2008

Wat we in feite doen is moleculen transformeren, waardoor we producten krijgen met nieuwe functies. Dat levert weliswaar CO2emissies op, maar met onze producten helpen we de samenleving om een veelvoud van die CO2-emissies te vermijden. Naar schatting is dit een factor twee tot drie. Hoog tijd voor de chemiesector om die cijfers goed te onderbouwen.’ Hoe kan de chemie nog meer bijdragen? ‘De chemiesector verwacht die verhouding tussen noodzakelijke CO2-emissies en vermindering van CO2-emissies in de komende vijftien jaar nog eens te kunnen verdubbelen, door zelf aan CO2-emissiereductie te doen en veel meer producten te leveren, zoals isolatiemateriaal, kunststoffen en dergelijke, waarmee de samenleving energie kan besparen en CO2-uitstoot kan vermijden. De groei van de chemische industrie is dus goed voor het beperken van de CO2-uitstoot in het algemeen.’ Volgens Walthie hoeven we voor het duurzaam gebruiken van energie niet te wachten op nieuwe technologie: ‘Als we alles toepassen wat we al hebben, dan kunnen we al veel verder gaan, dan we nu doen. Bestaande isolatiematerialen, kunststoffen, glascoatings en andere coatings kunnen we op veel grotere schaal toepassen om energie te besparen.’ Wat heeft de chemie tot nu toe bereikt? ‘In de HLG heb ik enkele wapenfeiten van de chemiesector gepresenteerd. In Europa

stootten we in 2005 ongeveer 25% minder broeikasgassen uit dan in 1990, terwijl ons productievolume in die periode met 50% is toegenomen. En aan het bereiken van de Kyoto-doelstelling van 8% minder broeikasgassen vergeleken met 1990, heeft de chemische industrie van de totale vermindering een derde deel voor haar rekening genomen, terwijl we maar een klein onderdeel van de maatschappij uitmaken. Dat hebben we onder meer bereikt door de energie-efficiency tussen 1990 en 2005 met 40% te verbeteren. De komende jaren zullen we de energie-efficiency verder verhogen in een tempo van zo’n 2 tot 2,5% per jaar.’ Een ander onderwerp. De CO2 -emissierechten, hoe staat het daarmee? ‘De chemische industrie krijgt steeds meer erkenning als ‘exposed industry’, oftewel van een industriesector die volledig bloot staat aan de wereldwijde concurrentie. Daar moet de overheid rekening mee gaan houden. Voor de handel in CO2-emissierechten na 2012 stellen we daarom voor om een benchmarksysteem voor de chemische industrie in heel Europa over te nemen – waarbij het Nederlandse systeem als voorbeeld zou kunnen dienen – en toe te passen op een zes- tot achttal grote processen in de basischemie. Het gaat om chemische bouwstenen waarop zo’n 30.000 verschillende chemische producten zijn gebaseerd. Het produceren van die bouwstenen levert verreweg de grootste CO2-emissie in onze sector op. Bij benchmarking gaat het om de CO2-emissie per ton

product, bijvoorbeeld zoveel ton CO2 bij de productie van etheen in een naftakraker. Die prestatie kun je koppelen aan die van de best presterende bedrijven in de wereld op dat gebied. Als je beter presteert, kun je rechten verkopen en als je minder presteert moet je rechten bijkopen.’ Hoe kan de overheid er dan druk op zetten? ‘Of je de benchmark baseert op de top tien of de top 25 van bedrijven in de wereld of in Europa, is een politieke beslissing. In elk geval verschuift de benchmark en komt de lat vanzelf steeds hoger te liggen, doordat de bedrijven onder invloed van de concurrentie steeds beter presteren. Wij verwachten dat dit voorstel in Brussel bij alle relevante partijen positief wordt ontvangen.’ Is veilen van CO2 -emissierechten een optie? Walthie wijst de plannen voor het veilen van CO2-emissierechten resoluut van de hand. ‘Dat zal de chemiesector de das omdoen. Ook als er maar een relatief klein tekort is aan CO2-rechten, zullen energiebedrijven opbieden tegen de chemiebedrijven om die rechten te bemachtigen en zullen de prijzen ervan fors stijgen. Het verschil is alleen dat de energiebedrijven in de positie verkeren om de hogere kosten door te berekenen aan de consument en de chemiebedrijven niet, omdat die op de wereldmarkt moeten kunnen concurreren.’ ‘De Europese overheid moet daarom zorgvuldig te werk gaan. Als de basischemie het hier te moeilijk krijgt en wegtrekt, heeft dat

ernstige gevolgen voor de hele chemiesector en indirect ook voor de rest van de industrie. De basischemie vormt het fundament van de chemische industrie. Als je dat fundament weghaalt, stort het hele bouwwerk van de chemie in en verdwijnt de industrie uit Europa. De boodschap is daarom: de chemie is nodig en heeft de opdracht om zo goed mogelijk om te gaan met energie en milieu. En als de chemie groeit, is dat des te beter voor het beperken van de CO2-emissies in de hele maatschappij.’ ‘Bedenk verder dat Europa al heel efficiënt met energie omgaat. Als je kijkt naar de hoeveelheid energie per euro bruto binnenlands product, dan komt Japan er als beste uit. In Europa verbruiken we 30% meer. Sommige industrielanden verbruiken vier keer zoveel en één groot land zelfs 20 keer zoveel. De Indiase staalproducent Mittal heeft al eens uitgerekend, dat de staalproductie in Europa de helft minder energie vergt dan in China. Waarom importeren we dan nog staal uit China, dat ook nog over de oceaan aangevoerd moet worden? Met deïndustrialiseren in Europa span je het paard achter de wagen en importeer je alleen maar meer CO2 en werkloosheid.’ Hoe gaan we nu verder? ‘Er bestaat geen silver bullet voor het oplossen van alle energieproblemen. We moeten het hebben van betere technologie, diversificatie van brandstoffen, inzet van hernieuwbare grondstoffen, van meer gedecentraliseerde elektriciteitopwekking met

warmtekrachtkoppeling, en daarnaast het geweldige potentieel van energie-efficiency blijven aanspreken. Ik verwacht ook dat een snelle kweekreactor voor 2020 weer als serieuze optie bespreekbaar is. Hierbij kun je met veel minder kernbrandstof en minder kernafval (zowel in volume als halfwaardetijd) veel meer elektriciteit produceren.’ Nederland profiteert nog steeds van zijn gasvoorraden, maar het einde daarvan komt in zicht. Kan Nederland ‘gasland’ blijven? ‘De Nederlandse overheid profiteert van de gasvoorraden via de belastingopbrengsten. Het is echter niet goed om de gasopbrengsten alleen maar te consumeren. Met het oog op de toekomst moet een deel van de gasopbrengst gebruikt worden om een innovatieve energietransitie voor Nederland mogelijk te maken. Verder kan Nederland efficiënter met gas omgaan door minder centraal en meer decentraal energie op te wekken met warmtekrachtkoppeling, zowel met eenheden van 20 tot 250 Megawatt als micro-centrales. Ook liggen er kansen om biomassa om te zetten in gas en dat in het gasnet te brengen. En dat alles in combinatie met het afvangen en opslaan van CO2. Als Nederland daar vaart achter zet, kan ons land nog lange tijd blijven fungeren als knooppunt voor de gasdistributie in Noord-West Europa.’ y Zie voor de HLG-rapporten: http://ec.europa. eu/enterprise/environment/hlg/hlg_en.htm

januari 2008 Chemie magazine 37


Uitgelicht

Lagere CO2-uitstoot

Kunststof ‘neus’ voor Koploperintercity

Foto’S: npsp/Rob Hendriks

NPSP Composieten BV uit Haarlem produceert in opdracht van NedTrain een groot aantal kunststof voor- en achterpanelen voor de Koploper­ intercity. Die zijn gemaakt van met glasvezel versterkt polyester en bevatten een schuimkern van PVC. Door gebruik te maken van een nieuwe ontwerp- en productiemethode leveren de panelen een gewichtsbesparing van ruim 1000 kg per trein op. Daardoor neemt ook de CO2uitstoot af. Verder bespaart de NS voortaan 200.000 euro per jaar op onderhoudskosten. De panelen komen tot stand door middel van een speciaal proces, de zogeheten Vacuum Assisted Resin Transfer Method (VA-RTM), waarbij NPSP een dubbele mal gebruikt. De onderneming richt de mal met vezels en schuim in, waarna de contramal wordt geplaatst. Dan trekt NPSP het geheel vacuüm om er vervolgens onder lage druk (polyester) hars in te pompen. Daarna hardt het materiaal uit en zijn de panelen klaar voor afwerking. Op deze manier is er een hele lage styreenuitstoot en weinig afval. Naast de nieuwe treinpanelen gebruikt NPSP Composieten deze methode o.a. voor de milieuvriendelijke ANWB fietspaddestoel, kassa-onderdelen voor Albert Heijn en diverse andere projecten in de bouw, binnenhuis- en inframarkt. Meer informatie: www.npsp.nl 38 Chemie magazine januari 2008

januari 2008 Chemie magazine 39


Economie

Publicatie Centraal Bureau voor de Statistiek:

‘ Chemie beste in efficiencyverbetering’ In de Nederlandse chemische industrie is de werkgelegenheid tussen 1995 en 2005 net zo snel gedaald als in de rest van de industrie. Maar de chemie­sector laat in die periode wel de hoogste stijging van de productiviteit zien, oftewel de meeste efficiencyverbetering. Erik Veldhuizen, statistisch onder­zoeker bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), legt uit waarom.

H

et CBS publiceert als vanouds cijfers over de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. In december 2007 heeft het bureau echter voor het eerst statistieken over de zogenoemde multifactorproductiviteit opgenomen in de publicatie ‘Nederlandse groeirekeningen 2006’. Bij de multifactorproductiviteit gaat het om de efficiency waarmee een bedrijfstak alle productiemiddelen inzet. Naast arbeid gaat het om kapitaal, energie, materialen en diensten. De multifactorproductiviteit geeft een vollediger beeld van de economische ontwikkeling dan de arbeidsproductiviteit. In het afgelopen jaar hebben Veldhuizen en vijf collega’s de statistieken van de multifactorproductiviteit van de nationale economie en 38 bedrijfssectoren samengesteld. Dit project maakt deel uit van het Speerpunt Productiviteit en Kenniseconomie, waarbij zo’n 20 mensen van het CBS zijn betrokken.

Logische uitbreiding

‘Vaak denken mensen dat als je hetzelfde werk met minder mensen doet, de productiviteit vanzelf toeneemt. Maar dat is lang niet altijd het geval’, zegt Veldhuizen. ‘Het vervangen van één werknemer door een dure machine hoeft niet per se voordeliger

Ontwikkeling van de productiviteit, winst en ruilvoet in de chemie 1995 = 100 115 110 105 100 95 90 85 1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

Multifactorproductiviteitsontwikkeling Interne ruilvoetverandering

40 Chemie magazine januari 2008

2003

2004

2005

te zijn. Als de kosten van de machine per producteenheid hoger zijn dan die van de werknemer, dan neemt de productiviteit zelfs af. Bij productiviteit gaat het om meer dan alleen arbeid. Je moet er ook de kosten van kapitaal, energie, materialen en diensten bij betrekken. Dat doen we met de multifactorproductiviteit. De statistieken daarover vormen een logische uitbreiding van de al langer bestaande statistieken over arbeidsproductiviteit.’ In de periode 1995-2005 is de multifactorproductiviteit in de Nederlandse industrie gemiddeld met 0,3% tot 1,2% gestegen. De stijging was het laagst (0,3%) in de voedings- en genotmiddelensector en het hoogst (1,2%) in de sectoren chemie, basis­ metaal en transportmiddelen. Achter de komma scoort de chemie het beste en is dus kampioen productiviteitsstijging. De percentages zijn berekend op basis van de geconsolideerde productie en de kosten van de diverse productiemiddelen. Veldhuizen: ‘Je kunt in plaats van de geconsolideerde productie ook de toegevoegde waarde als basis nemen. Dat leidt tot ongeveer hetzelfde beeld.’

Productiviteitsstijging

Wanneer is er sprake van een productiviteitsstijging? Veldhuizen: ‘Als een bedrijf meer kunststoffen produceert, verbruikt het bijvoorbeeld meer grondstoffen en energie. Tot zover is er niets bijzonders aan de hand. Maar zodra de output in de vorm van producten sneller groeit dan de input in de vorm van grondstoffen, is er sprake van een productiviteitsstijging. En als de output daalt, maar de input nog sneller, stijgt de productiviteit eveneens. Maar als de output sneller daalt dan de input, neemt de productiviteit weer af. Tot de input rekenen we arbeid, kapitaal, energie, materialen en diensten. De laatste drie, energie, materialen en diensten noemen we het intermediair verbruik. In de chemie maakt dit intermediair verbruik het grootste deel van de kosten uit. Over de periode 1995-2005 was het aandeel van het intermediair verbruik gemiddeld ongeveer 76%, dat van arbeid 14% en van kapitaal 10%. Onder diensten valt het werk van onder meer contractors (firma’s), adviseurs en uitzendpersoneel.’ De multifactorproductiviteit is eigenlijk het verschil

tussen de verandering van de output en de verandering van de input over een bepaald tijdvak en kun je ook efficiencywinst noemen. Daaruit kun je weer afleiden dat de verandering van de output gelijk is aan de verandering van de input plus de multifactorproductiviteit. Met andere woorden, de ontwikkeling van het productievolume is de uitkomst van enerzijds de inzet van de diverse productiemiddelen en anderzijds de multifactorproductiviteit. In het verleden kwam het vaak voor dat een groei van het productievolume gepaard ging met een groei van de arbeid. Opvallend is, dat de arbeid aan de productiegroei in de chemie van 1995 tot 2005 niets heeft bijgedragen en zelfs negatief was (zie tabel). Er is dus meer werk verzet met minder mensen. De bijdrage van kapitaal aan de productiegroei in genoemde periode was bescheiden. De productiegroei ging vooral gepaard met een toename van het intermediair verbruik (energie, materialen en diensten).

Interessante vraag

Het CBS heeft geen eenduidige verklaring voor de hoge groei van de productiviteit in de chemie. ‘Heeft de productiviteitsstijging te maken met een verschuiving van laag opgeleide arbeid naar hoog opgeleide arbeid? Dat is een interessante vraag. We verzamelen nu ook specifieke gegevens over arbeid, zoals opleiding, leeftijd en geslacht. Met die gegevens kunnen we in de toekomst aangeven in hoeverre bijvoorbeeld laag opgeleide arbeid is vervangen door hoog opgeleide arbeid en wat het effect hiervan is op de productiviteit’, aldus Veldhuizen. Maar de toename van de multifactorproductiviteit kan volgens hem even goed veroorzaakt zijn door technologische vooruitgang (efficiëntere processen), herstructurering van bedrijfsprocessen of schaalvoordelen. Zo is de Nederlandse chemische industrie er in de afgelopen 15 jaar in geslaagd haar energie-efficiency met ongeveer 20% te verhogen, onder andere door de inzet van warmtekrachtkoppeling. De stijging van het energieverbruik is daardoor achtergebleven bij de stijging van het productievolume. Ook profiteren de chemiebedrijven van schaalvoordelen als hun fabrieken op vollast draaien en leiden procesverbeteringen tot hogere opbrengsten, minder afval en daardoor relatief lagere grondstofkosten. Bij efficiëntere bedrijfsprocessen valt nog te denken aan voordelig inkopen en het efficiënt uitbesteden van werk.

Winstgevendheid op peil

Het CBS heeft ook naar de ontwikkeling van de winstgevendheid in de chemische industrie gekeken. De winstgevendheid is het saldo van de productiewaarde en de productiekosten. Als de productiekosten hoger zijn, is er sprake van verlies. ‘De totale kosten van arbeid, energie, materialen en diensten kunnen we relatief eenvoudig vaststellen. Voor kapitaal is dat minder simpel. Om bedrijven en bedrijfstakken goed te kunnen vergelijken, gaan we er bij onze berekeningen vanuit dat alle kapitaalgoederen uitsluitend met vreemd vermogen zijn gefinancierd. Gewoonlijk financieren bedrijven hun investeringen met zowel vreemd vermogen als eigen vermogen. In principe kunnen ze het eigen vermogen ook op de bank zetten om er renteinkomsten van te krijgen. Zodoende wijken de winsten die wij berekenen af van de winsten die bedrij-

ven in hun financiële jaarverslagen vermelden. Die laatste zijn meestal hoger, omdat de investeringen doorgaans ook met eigen vermogen zijn gefinancierd, waardoor de kapitaalslasten dus lager uitvallen’, verklaart Veldhuizen. Uit het CBS-onderzoek blijkt, dat de winstgevendheid van de chemiesector in de periode 1995-2005 op ongeveer hetzelfde peil is gebleven, ondanks een toename van de multifactorproductiviteit met 13%. Dat komt doordat de opbrengstprijzen onder invloed van de wereldwijde concurrentie onder druk stonden. Het CBS hanteert hiervoor het begrip ruilvoetverandering: de verandering van de afzetprijzen minus de verandering van de inputprijzen in procenten. Het is duidelijk dat de prijzen van de productiemiddelen sneller zijn gestegen dan de afzetprijzen. De chemiebedrijven hebben de gestegen kosten dus niet volledig kunnen doorberekenen aan hun klanten. Daardoor is het effect van de toename van de multifactorproductiviteit op de winst weer ongedaan gemaakt. ‘Om het wat positiever te stellen: de chemische industrie heeft zijn winstgevendheid, ondanks de hevige mondiale concurrentie, op peil kunnen houden dankzij efficiencywinsten’, aldus Veldhuizen.

Verder onderzoek

‘In het komende jaar gaan we verder onderzoek doen naar de relatie tussen marktwerking en productiviteit. De resultaten hiervan publiceren we in de loop van het jaar’, voegt hij eraan toe. Het CBS heeft de winstontwikkeling voor andere bedrijfstakken nog niet in kaart gebracht, met uitzondering van de bouwnijverheid. Uit de cijfers blijkt, dat de ruilvoet in de bouwnijverheid in de laatste tien jaar per saldo met 5% is gestegen. De productiviteit is met 2% gedaald en de winstgevendheid met zo’n 3% gestegen. ‘Dat de prijzen van producten onder invloed van concurrentie dalen en de efficiency van de productie toeneemt, is natuurlijk al veel langer bekend. Maar we kunnen het nu met cijfers van de multifactorproductiviteit ook daadwerkelijk aantonen. In het verleden hadden we slechts de cijfers van de arbeidsproductiviteit en die geven een onvolledig beeld’, aldus Veldhuizen. Kijk voor meer informatie op www.cbs.nl (zoek op ‘groeirekeningen’)

Bijdragen aan de volumeontwikkeling van de productie van de chemie

1996/2000

Arbeid Kapitaal Intermediair verbruik Energie Materialen Diensten Multifactorproductiviteit

procentpunt -0,2 0,1 2,7 -0,1 0,9 1,9 0,9

Productie

% volumemutaties 2,3 3,6

-0,2 0,1 0,8 0,5 0,1 0,2 1,6

2005*

2003

2004

-0,2 0,2 -0,4 0,8 -0,7 -0,5 0,2

-0,5 0,1 2,3 0,7 2,1 -0,5 2,1

-0,4 0,0 2,3 -0,2 1,2 1,4 -0,1

-0,2

4,0

2001/2005*

1,8

Bron: CBS, nationale rekeningen

januari 2008 Chemie magazine 41


Kennis en ervaring

Beter afstemmen op de belevingswereld van jongeren

Hoe krijgt de chemie genoeg nieuwe aanwas? De meeste jongeren denken bij chemie als eerste aan het werken in een laboratorium

Chemische bedrijven zouden hun sites meer op de belevingswereld van jongeren kunnen afstemmen. Die gebruiken het internet immers massaal om zich te oriënteren op een loopbaan in de branche. Dit is een van de aanbevelingen van het jongerencommunicatiebureau YoungWorks, dat onder meer in opdracht van de VNCI heeft onderzocht hoe je jongeren warm kan maken voor een loopbaan in de chemie.

e 42 Chemie magazine januari 2008

U

it de reeks vraaggesprekken die YoungWorks met jongeren heeft gehouden, komen de chemie en de mensen die er werken er maar bekaaid vanaf. Een paar voorbeelden. Zo denken de meeste jongeren bij chemie als eerste aan het werken in een laboratorium. Een witte, sfeerloze, steriele omgeving met mensen in witte jassen met brillen op. Nerds, oftewel ‘types die te weinig in de buitenlucht komen, saaie mannen met een brilletje, die star wars- of computergrappen maken die normale mensen niet gebruiken’, aldus een van de jongeren. Verder associëren ze de chemie met gevaar en vervuiling. Explosies voeren de boventoon. ‘Zoals in de film The Nutty Professor. Daar ging van alles mis. Of bij TopGear en CSI, ook mislukte proeven met explosies.’ Gevaarlijke stoffen kunnen volgens hen nooit helemaal onschadelijk zijn. ‘Dan hoor je over 50 jaar dat iets heel giftig is en word je er ziek van.’ Tot slot vinden ze het vak erg ingewikkeld en denken ze bij het werken in de chemie alleen aan banen voor hoogopgeleiden. Chemielessen op school zijn namelijk moeilijk, met veel formules en veel theorie. ‘De boeken staan altijd vol met lange lappen tekst, dus dan zal dat op het werk ook wel zo zijn.’ Op zich is hier natuurlijk niets nieuws aan. De afgelopen jaren verschenen er verschillende rapporten die een vergelijkbaar beeld schetsten. Maar wel

nieuw is dat YoungWorks, onder meer op basis van deze gesprekken, een grootschalig kwantitatief onderzoek onder jongeren heeft gehouden. En volgens Els Dragt van het jongerencommunicatiebureau kwamen daar vier verschillende bètatypes uit, variërend van de concrete bèta en de carrière bèta tot de geïnteresseerde generalist en de non-bèta.

Talrijke innovaties

Wat kan een bedrijf of een opleiding hiermee? En is het niet wat simplistisch om bèta’s slechts tot vier types terug te brengen? Els Dragt meent van niet. ‘Normaal zien mensen alleen ‘de jongere’ en dan is verdere segmentatie in vier types al heel wat. Daarbij kijken we dus niet naar het uiterlijk van jongeren of demografische gegevens, maar in hun hoofd naar hun waarden en drijfveren. Bovendien ligt er een gedegen wetenschappelijke methode aan ten grondslag. Het model BètaMentality is een goed hulpmiddel voor opleidingen en bedrijven om nieuwe mensen te werven. De vier types hebben immers hun eigen belevingswereld, die zich onder meer uit in zaken die ze belangrijk vinden. Zo gaat de carrière

bèta voor geld, status, verre reizen en een internationale werkomgeving, terwijl de concrete bèta vanuit zichzelf al heel geïnteresseerd in techniek is. Zo’n jongere wordt juist helemaal niet gedreven door status en geld. Die moet je dus op een hele andere manier benaderen. Bijvoorbeeld door te focussen op het nut van werken in de chemie en te benadrukken dat de maatschappij veel baat heeft bij de talrijke innovaties.’ Tijdens de recente VNCI-netwerkbijeenkomst arbeidsmarktcommunicatie in Utrecht passeerden meer aanbevelingen de revue. Zo adviseerde directeur Huub Nelis van YoungWorks het werken in een lab op een andere manier te positioneren dan het klassieke beeld van mensen in een witte jas met een bril op. ‘Laat zien dat het ook teamwerk is, gezellig en sociaal en dat er normale mensen werken en niet alleen nerds. Toon andere omgevingen, mensen achter een PC, in vergadering, of in de kantine.’

Banen op alle niveaus

Veel jongeren zien het volgens hem niet zitten in een branche te werken die ze met gevaar en vervuiling associëren. Daarom is het belangrijk om veijanuari 2008 Chemie magazine 43


Kennis en ervaring

Een van de conclusies van het onderzoek van YongWorks is dat bedrijven meer zouden kunnen laten zien dat ze banen op allerlei niveaus bieden

ligheidsmaatregelen goed voor het voetlicht te brengen. ‘Kom bij voorkeur met normale, alledaagse veiligheidsmaatregelen en blaas het niet te veel op. Dat wekt waarschijnlijk alleen nog maar meer gevoelens van onveiligheid op’, aldus Nelis. Ook zouden bedrijven meer kunnen laten zien dat ze banen op allerlei niveaus bieden. En dat je zeker geen professor hoeft te zijn om er een goedbetaalde boterham te verdienen. Verder zouden ze hun sites meer af kunnen stemmen op de belevingswereld van jongeren. ‘Ondernemingen realiseren zich volgens mij niet dat jongeren die sites gebruiken om zich te oriënteren op een mogelijke loopbaan. En wat willen ze zien? Bijvoorbeeld innovaties die bijdragen aan een

ben dit soort opleidingen, dankzij het succes van series als CSI, niet over belangstelling van jongeren te klagen.

Geen grote campagne

Kortom, er liggen dus volop kansen en mogelijkheden om jongeren een beter en realistischer beeld van de chemische industrie en de loopbaanmogelijkheden mee te geven. De VNCI en de Regiegroep Chemie haken daar op verschillende manieren op in, bleek uit de presentaties van speerpuntmanager onderwijs en innovatie Nelo Emerencia en het hoofd van de afdeling communicatie Arendo Schreurs. Nelo Emerencia ging uitvoerig in op de plannen die deel uit maken van de human capital agenda van de Regie-

minister van Economische Zaken heeft inmiddels een deel van de benodigde financiering toegezegd. Daarnaast draagt de branche zelf een aanzienlijk deel bij. Arendo Schreurs benadrukte dat de

Beelden die niet bijdragen aan het aantrekken van jongeren in de chemie

Regiegroep geen brood ziet in een grootscheepse massamediale campagne. ‘VNCI-leden alleen al communiceren voor miljoenen euro’s, dus dat is niet nodig.’ Veel belangrijker is het volgens hem dat de chemie op dit

moment, ondanks de inspanningen van individuele bedrijven, nog te weinig zichtbaar is. ‘Maar dat gaan we veranderen. De basis hebben we inmiddels gelegd met ‘Het verhaal van de chemie’, de corporate story. Daaruit blijkt wie we zijn, wat we doen en waarom dat belangrijk is. Daarmee kunnen we alle communicatie van bedrijven en instellingen een gelijksoortige boodschap meegeven. De volgende stap is dan ook dat we deze gezamenlijke identiteit verankeren in alle communicatieve uitingen. En daarbij mogen we best wat minder bescheiden zijn. Wij ontdekken, ontwikkelen en maken producten die er toe doen in de samenleving. Gelukkig zien steeds meer partijen, zoals minister Maria van der Hoeven van Economische Zaken, dit. Nu de

anderen nog…Maar eerst gaan we de gezamenlijke identiteit en de kernwaarden die daarbij horen, verankeren binnen onze eigen organisaties. Vooral de eigen medewerkers mogen best trotser zijn op wat ze doen en wat ze bijdragen aan de hedendaagse maatschappij. Op die manier hebben we straks hopelijk tienduizenden ambassadeurs die het verhaal van de chemie uitdragen. En dat werkt beter dan een grootschalige campagne.’ y

Illustraties die de chemie voor jongeren aantrekkelijk maken

‘Jongeren willen innovaties zien die bijdragen aan een beter milieu, eindproducten die dicht bij hun belevingswereld staan, zoals een scooterhelm of een snowboard’ beter milieu, eindproducten die dicht bij hun belevingswereld staan, zoals een scooterhelm of een snowboard. Dat gebeurt nu nog te weinig.’ Ook zou de chemie meer gekoppeld kunnen worden aan populaire tvseries en films, zoals CSI. En vergeet de rolmodellen niet. Toen Britney Spears (in haar goede periode…) zich voor een forensische opleiding inschreef, schoten de aanmeldingen omhoog. Maar ook in Nederland heb44 Chemie magazine januari 2008

groep Chemie. Die bevat een aantal maatregelen, variërend van het vergroten van de aandacht voor chemie in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs, professionalisering van chemiedocenten tot een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, het stimuleren van ondernemerschap en zorgen voor aantrek­kelijke banen. De Regiegroep start volgend jaar met de uitvoering van een aantal van deze plannen. De januari 2008 Chemie magazine 45


Maatschappij

Energiezuinige LED’s voor straatverlichting

Met minder licht, meer zicht ‘Straatverlichting met LED-lampen kost de helft minder energie, vergt veel minder onderhoud en gaat vijftien tot 20 jaar mee. Aangezien de aanschafkosten van armaturen met LED’s vergelijkbaar zijn met die van bestaande armaturen met TL- en PL-lampen zijn verschillende steden zeer geïnteresseerd in deze nieuwe ontwikkeling’, zegt Jan Mol, business linemanager bij Lemnis Lighting, fabrikant van LED-verlichting.

‘O

nze lampen geven op straat evenveel zicht vooruit als bestaande lampen en in de omgeving tweemaal zoveel zicht. En dat terwijl ze de helft minder energie gebruiken’, aldus Mol. Het bedrijf heeft de afgelopen twee jaar nauw samengewerkt met Imtech (straatverlichting en technische infrastructuur) bij de ontwikkeling van nieuwe armaturen voor straatlantaarns die LED’s (licht-emitterende diodes) als lichtbron bevatten. Inmiddels is er in Rotterdam een geslaagde proef mee genomen. ‘We hebben op drie verschillende plaatsen de armaturen van lantaarns met PL-lampen vervangen door onze armaturen: in een straat, op een pad langs een meer en langs een doorgaande weg. De gemeente Rotterdam is tevreden over het resultaat en wil de straatverlichting op grote schaal invoeren.’ Rotterdam behoort tot de 40 wereldsteden die van plan zijn de CO2-uitstoot fors te reduceren: in 2025 met 50% ten opzichte van 1990. Zuiniger straatverlichting draagt daaraan bij. De invoering ervan maakt deel uit van het pro-

46 Chemie magazine januari 2008

‘ Technologie van morgen vandaag al mogelijk’ Lemnis Lighting is gevestigd in Den Bosch en San Francisco. Het bedrijf is in 2005 opgericht door twee achterkleinzonen van Anton Philips: Frans Otten en Warner Philips. Het bedrijf is een dochterbedrijf van Tendris Holding, dat zich richt op het ontwikkelen van duurzame producten in het algemeen. Vorig jaar kwam Lemnis Lighting met een alternatief voor de gloeilamp: de peervormige Pharox-lamp met LED’s, die ongeveer tien keer zo zuinig is als een gewone gloeilamp en twee tot drie keer zo zuinig als een CFL-spaarlamp. Deze lamp biedt het energiebedrijf Oxxio exclusief aan zijn klanten aan. ‘Deze lamp gaan we binnenkort op grotere schaal distribueren en zoeken daarvoor nog de juiste kanalen. Hoewel de lamp uiterst zuinig is in gebruik en wel 35 jaar meegaat, is hij nog veel duurder dan een gloeilamp of spaarlamp. De vraag is daarom hoe de consument hierop zal reageren’, aldus Jan Mol van Lemnis Lighting. Lemnis Lightning heeft ook een zuinige lamp voor de glastuinbouw ontwikkeld. ‘De bestaande lampen hebben maar een efficiency van 5% en van het licht dat de plant ontvangt, is slechts 15% van het spectrum interessant voor de fotosynthese. Onze lamp is veel efficiënter in energieverbruik en straalt blauw en dieprood licht uit waar de plant direct wat aan heeft.’ ‘Ons motto is dat de technologie van morgen nu al mogelijk is. We zijn een klein bedrijf en kunnen daarom sneller met nieuwe ontwikkelingen op de markt komen. Grote bedrijven als Philips en General Electric nemen daar wat meer tijd voor, omdat ze ook hun bestaande activiteiten zoveel mogelijk willen uitnutten. Het zou overigens heel goed kunnen dat de grote producenten al werken aan een tweede generatie LED-verlichting en daarmee gaan scoren. In elk geval merken we dat er veel belangstelling is voor onze producten en dat we hiermee de markt hoe dan ook in beweging hebben gezet’, aldus Mol.

gramma Rotterdam Climate Initiative, waarvoor de gemeente Rotterdam, het Havenbedrijf Rotterdam, DCMR Milieudienst Rijnmond en Deltalinqs de handen ineen geslagen hebben.

Dobbelsteen

De LED-lichtbron in de straatlantaarns doet denken aan het vlakje van een dobbelsteen, maar dan met acht puntjes in plaats van zes. Elk puntje is een LED. In een armatuur zitten vier van die vlakjes met acht lichtpunten. ‘De kunst is om de weg gelijkmatig te verlichten. Een gewone TL-buis geeft een goede spreiding van het licht, maar LED’s stralen het licht meer in één richting. Met een speciaal ontworpen reflector lukt het ons echter om het licht op de juiste manier over de weg en de omgeving te verstrooien. Verder zorgt de be­huizing van de verlichting voor een goede koeling, wat belangrijk is, vooral voor de levensduur van de LED’s’, aldus Mol. Bijzonder aan de LED-lantaarns is, dat zij licht uitstralen met een golflengte in het groene en rode deel van het spectrum van het zichtbare licht. Mol: ‘Het licht heeft een groene tint, en is juist in

het donker heel goed zichtbaar. Dat heeft met het menselijk oog te maken. Overdag maken onze ogen gebruik van zogenoemde kegeltjes om te zien en ’s nachts van staafjes. Er zijn voldoende kegeltjes om overdag in het volle witte licht te kunnen zien. Met bestaande lantaarns bootsen we het witte daglicht na. Om met die kegeltjes ook ’s nachts te kunnen zien moet de straatverlichting dan wel de nodige intensiteit hebben, uitgedrukt in lux. En meer licht kost extra energie. Bij nacht kunnen we net zo goed, of nog beter, gebruik maken van licht dat de staafjes in onze ogen goed kunnen zien: licht van lagere golflengtes in het groene gebied. Op die manier kunnen we met minder licht toch even goed zien en besparen we op dit

moment 30% tot 50% op het energieverbruik van de verlichting.’ ‘Als je in de LED-lantaarns kijkt, zie je een combinatie van groen en rood en als je naar de straat kijkt, ben je er snel aan gewend en ervaar je het als normaal maar zeer helder licht.’

Besparen op onderhoud

Voor de LED-lampjes zijn compleet nieuwe armaturen ontwikkeld. Het ontwerp komt van het Eindhovense technologiebedrijf OTB Group BV. De LEDarmaturen kunnen de bestaande armaturen op de masten van straatlantaarns compleet vervangen. ‘De gemeente heeft er dan de eerste vijftien à 20 jaar geen omkijken meer naar. Normaal moeten lampen om de drie tot vier jaar vervan-

gen worden. Daardoor besparen de gemeentes ook op onderhoud’, verklaart Mol. Aan de LED-armaturen komen nu nog vooral materialen als aluminium en glas te pas, maar dat kan volgens hem in de toekomst nog veranderen. Ook TNO heeft aan het project meegewerkt. Dit instituut weet waar openbare verlichting aan moet voldoen. Er geldt een bepaalde richtlijn voor de hoeveelheid licht gemeten in lux, de spreiding van het licht en de kleuren. ‘Onze verlichting in Rotterdam voldoet hieraan. We vinden echter dat er goede redenen zijn om in de toekomst van de richtlijn af te wijken. De richtlijn geldt voor het nabootsen van daglicht, waarbij een bepaalde zichtbaarheid vraagt om verlichting van een bepaalde hoeveelheid

lux. Onze verlichting biedt echter dezelfde zichtbaarheid met een kleinere hoeveelheid lux. De eisen zijn niet vastgelegd in de wet, dus als er goede redenen zijn, dan kunnen we daarvan afwijken. De gemeente Almere is bereid om met ons de uitdaging aan te gaan en verlichting met minder lux te installeren. In plaats van lampen van 24 watt, zullen we daar lampen van 9 watt installeren.’ ‘Onze partner Imtech plaatst al sinds decennia straatverlichting en heeft ons met raad, daad en geld bijgestaan om tot de ideale straatverlichting te komen. Ook hebben we subsidie gehad van SenterNovem. De ontwikkeling was een samenwerking tussen de twee bedrijven. Voor de verkoop en marketing richten we een joint venture op.’ y januari 2008 Chemie magazine 47


Infographic

Nieuwe chip maakt petrischaal overbodig

Artist impression van de chip met de vakjes waarin afzonderlijke bacterieculturen groeien. De punt is van het entstokje waarmee laboranten bacteriën overbrengen van de ene naar de andere plaats.

De ontwikkelingen in de biotechnologie gaan heel snel. Maar bij het kweken en testen van bacteriën maken laboratoria nog altijd gebruik van de klassieke petrischaal.

D

e petrischaal is een ronde schaal met deksel (tegenwoordig van kunststof), waarin bacteriekolonies groeien op een bepaald voedingsmateriaal. Wetenschappers van het Top Institute Food and Nutrition, de Wageningen Universiteit, NIZO food research en het MESA+ Institute for Nanotechnologie (Twente) hebben nu een chip ontwikkeld, waarop miljoenen afzonderlijke bacteriekolonies naast elkaar kunnen groeien. De chip bestaat volgens Jan Sikkema, programmadirecteur van het TI Food and Nutrition uit een poreus materiaal waarop een soort rooster ligt met vakjes, waarin zich de afzonderlijke bacterieculturen bevinden. De voeding diffundeert via het poreuze materiaal naar boven. De vakjes vormen met het poreuze materiaal verticale kanaaltjes die goed van elkaar zijn gescheiden. ‘Het voordeel is dat je met veel kleinere hoeveelheden bacteriën kunt werken en daardoor met behulp van bijvoorbeeld fluorescentie sneller kunt zien, of ze op een bepaalde stof reageren of een bepaalde stof kunnen omzetten. Ook kun je veel meer testen tegelijk uitvoeren. De chips gebruiken we nu nog alleen voor onderzoek, maar er zijn plannen om deze vinding te commercialiseren.’

48 Chemie magazine januari 2008

Of ook ziekenhuizen er sneller diagnoses mee kunnen stellen bij infecties, durft Sikkema nog niet te zeggen. ‘Dat hangt er ook vanaf welke bacteriën je kweekt. Veel pathogene micro-organismen zijn veel lastiger te kweken dan cellen van industrieel toegepaste bacteriën. Wel zijn uit watermonsters uit de Rijn bacteriën met behulp van de chip geïsoleerd die niet op de klassieke manier kunnen worden gekweekt. Daarom verwachten we dat de chip ook mogelijkheden biedt voor moeilijk kweekbare micro-organismen, zoals uit klinische monsters.’ y

Een klassieke petrischaal met bacteriekolonies, daarnaast de nieuwe chip die ter vergelijking in een petrischaal is gelegd.

januari 2008 Chemie magazine 49


Het woord is aan...

Alwin de Quartel (24) is lid van de nationale selectie alpine-skiën. Zijn doel is wereldwijd door te dringen tot de top 30. Een prestatie waaraan de chemie op verschillende fronten een bijdrage levert.

‘H

Nederlands beste skiër Alwin de Quartel:

‘Alles moet gewoon kloppen’ 50 Chemie magazine januari 2008

et materiaal, de techniek, de vorm en natuurlijk een zekere dosis geluk zijn de belangrijkste ingrediënten voor het winnen van een wedstrijd’, vertelt De Quartel. ‘Alles moet gewoon kloppen. Als het helemaal goed gaat, hoor ik eind volgend jaar bij de beste 50 alpine-skiërs van de wereld. En daarmee kwalificeer ik me voor deelname aan het WK. Als ik dat niet haal, stop ik met topsport. Ik ben intussen 24 en ik wil graag geld gaan verdienen. Op dit moment staat mijn leven helemaal in het teken van het skiën. Ik ben een groot deel van de tijd in het buitenland en ik train elke dag twee keer. Dat moet ook wel, want er is veel concurrentie. Vooral uit landen als Oostenrijk, Frankrijk en Italië.’ ‘Professioneel materiaal is in deze sport cruciaal. De chemische industrie levert hieraan een belangrijke bijdrage in de vorm van innovatieve producten. Zonder geschikte skikleding, een goede skibril en een helm ben je helemaal nergens. Gelukkig wordt de kleding voor ons verzorgd door H2O, een sponsor van de Nederlandse Ski Vereniging. Dus daar heb ik in ieder geval geen zorgen over. Zelf besteed ik heel veel tijd aan het onderhoud van mijn ski’s. Die krijgen elke dag een nieuwe waxlaag en dan slijp ik ze ook meteen. Voor de Europacup en de Worldcup worden de pistes met water bewerkt en dan krijg je een soort van ijsbaan. De ski’s moeten echt messcherp zijn. De laatste jaren zijn ze

ontzettend verbeterd. We kunnen bijvoorbeeld nu al niet meer zonder carve-ski’s. Als je op de lange latten van zo’n zes jaar geleden verschijnt, hoef je niet eens meer te starten.’ De Nederlandse topper kan voor een wedstrijd kiezen uit een ruime collectie. ‘Voor de reuzenslalom heb ik drie paar ski’s en voor het onderdeel super-G twee paar. Het is afhankelijk van de piste en de temperatuur van de sneeuw voor welk paar je kiest. Hoe beter de ski’s zijn afgestemd op de omstandigheden, hoe beter je kunt presteren. Zelf denk ik dat de wax waarmee we de latten prepareren nog wel beter kan. Dat moet gladder kunnen. En door het gebruik van nieuwe, lichtere en sterkere materialen zal, dankzij de chemische industrie, de kwaliteit nog verder toenemen. Met dat soort verbeteringen komen nieuwe records steeds dichterbij.’

Europa Cup

‘Op het moment sta ik rond de 130ste plek op de wereldranglijst. Het Europa Cup circuit geldt als voorportaal voor de World Cup. Dit Europa Cup seizoen is trouwens in november 2007 gestart in het Limburgse Landgraaf. Daar ontvingen de Nederlandse Ski Vereniging en SnowWorld 110 atleten uit 21 landen. Als gevolg van die wedstrijden is er in Nederland meer belangstelling ontstaan voor de sport. En dat is natuurlijk hartstikke leuk. Begin december was ik in een uitzending van Holland Sport. En ook daar e januari 2008 Chemie magazine 51


Het woord is aan...

heb ik heel veel reacties op gekregen.’ Alwin de Quartel is geboren in Dordrecht en zijn liefde voor het skiën ontstond tijdens een vakantie. ‘Ik was 3,5 jaar toen we voor het eerst op skivakantie naar Oostenrijk gingen. Mijn

toch een unieke prestatie. Het skiseizoen loopt van half november tot begin april. In de wintermaanden verblijven we met de hele Nederlandse selectie in Oostenrijk. De Nederlandse Ski Vereniging heeft dit

‘Ik zoek nog meer sponsors’ Mogelijke innovaties Materiaal: Ski’s worden lichter, sterker of op maat gemaakt voor de gebruiker. Belag: De kunststoflaag onder de ski, die bestaat uit een soort poriën, wordt verbeterd. Wax: Door een andere samenstelling meer glijvermogen. Binding: De bevestiging van de binding op de ski is nog niet optimaal.

52 Chemie magazine januari 2008

zus Anouk en ik vonden het geweldig, en sindsdien zijn we allebei bloedfanatiek. Toen er in Dordrecht op de kunstskibaan wedstrijden werden gehouden, gingen we daaraan meedoen. En van het een, komt het ander.’

Ouders

‘Bijzonder is dat mijn ouders me altijd hebben gesteund. Skiën is een relatief dure sport en mijn vader heeft een heel normale baan, maar hij wist altijd iets te regelen. Zo was er hulp van de skivereniging en in de beginjaren heeft de gemeente Dordrecht ook geholpen. Op dit moment heb ik één persoonlijke sponsor. Het Dordrechtse IPCO helpt me met het transport (auto en benzine), maar ik zoek nog meer sponsors. Misschien iets voor een chemiebedrijf? Ik verwacht dat het vinden van een sponsor minder moeilijk wordt als je eenmaal tot de top 30 van de wereld behoort. Vijf jaar geleden is een Engelsman doorgedrongen tot de top 30 en hij werd direct benaderd door sponsors uit de Alpenlanden. Dat is

jaar een huis gehuurd in Saalfelden. Ik train elke ochtend van acht tot elf. Tussen de middag eten we warm, daarna is er opnieuw een training en ’s avonds prepareer ik mijn ski’s voor de volgende dag. In de zomermaanden verleggen we de focus meer naar kracht- en conditietraining en maken we gebruik van gletsjers. Dit jaar waren de omstandigheden daar redelijk goed, maar het jaar daarvoor was het pet. Er zijn toppers die dan overzees trainen in Zuid-Amerika, Australië of Nieuw-Zeeland, maar dat is niet voor iedereen haalbaar.’ ‘In Nederland zijn er op dit moment steeds meer goede skiërs. Veelbelovend is ook Youri van Rooij. Als hij zijn techniek nog iets verbetert, zullen we zeker nog veel van hem horen. De Nederlandse Ski Vereniging is bezig met het opstellen van richtlijnen voor talentontwikkeling. Daarin staat wat je rond een bepaalde leeftijd moet kunnen. Ik denk dat die aanpak zeker vruchten zal afwerpen.’ y


Column

Ira Helsloot Het leven is niet zonder risico’s

H

et basisfeit is onomstreden: wij leven in een steeds fysiek veiliger wordende maatschappij als we de enig zinnige maatstaf, namelijk onze verwachte levensduur, daarvoor als maatstaf nemen. Onze beleving is echter volgens vele onderzoekers een andere; we leven in een permanente angst voor onveiligheid die ons door anderen wordt aangedaan. De Duitse socioloog Beck schreef hierover al in 1984 dat ‘het gevoel van honger is vervangen door het gevoel van angst’. Let wel, dit gaat alleen over de onveiligheid die anderen ons aandoen, zoals bijvoorbeeld een UMTS-mast of een chemisch bedrijf. Voor vrijwillig genomen risico’s hebben we een veel hogere acceptatie: existentieel bang voor paragliden is de moderne mens immers niet. Omdat uiteindelijk risico’s objectief gesproken nooit geheel kunnen worden uitgesloten, zoeken politiek en bestuur, die zich in de wurggreep van de publieke perceptie en de media denken te bevinden, een uitweg in symbolisch handelen om de bestaande onveiligheid niet te hoeven benoemen. Binnen het fysieke veiligheidsbeleid is dat bij uitstek mogelijk, omdat het (veelal) om vormen van onveiligheid gaat met een zeer kleine kans op voorkomen. De belofte op absolute veiligheid maakt daarmee meestal geen schuld. Wanneer een ongeval uiteindelijk toch plaatsvindt, is er juist daarom niet meer sprake van een bekend risico dat zich materialiseert, maar van een crisis van verbroken beloften. De fundamentele belofte van ‘absolute veiligheid’ voor onze maatschappij blijkt opeens vals. Zodra de acute fase van de crisis voorbij is, gebruiken we de purificatierituelen van evaluaties, verantwoording en actiepuntenlijsten om weer te kunnen geloven in de valse belofte van absolute veiligheid. ‘Dit zal nooit meer voorkomen’. Het beschreven mechanisme zorgt ervoor dat de overheid een onevenwichtig fysiek veiligheidsbeleid in dit land voert. De werkelijke middelen die wij besteden, worden veelal symbolisch ingezet wat leidt tot veiligheidsverlies in vergelijking met de situatie waarin we dezelfde middelen zouden inzetten op basis van een gedegen kosten-baten-analyse.

Ira Helsloot, hoogleraar crisisbeheersing en fysieke veiligheid

Een voorbeeld slechts: de rijksoverheid heeft 65 miljoen euro betaald aan Akzo-Nobel om het vervoer van chloor per spoor grotendeels te stoppen. Dit vervoer, zo heeft de regering zelf toe­­ge­geven, was een veel kleiner risico dan bijvoorbeeld het vervoer van ammoniak en lpg, maar had een veel hogere symboolwaarde.

Foto: ANP

Kan het dan anders? Ja, ik geloof dat het, tenminste op het terrein van fysieke veiligheid, mogelijk is om ons te ontworstelen aan de geschetste houdgreep. Onderzoek en ervaring laten zien dat de burger in zijn hart een risicorealist is. Daarom kunnen bestuurders, wetenschappers en journalisten gewoon helder zijn. Helder zijn betekent communiceren dat fysieke veiligheidsrisico’s zullen blijven bestaan en daarmee zullen ongevallen regelmatig blijven voorkomen. y

(Deze column is een samenvatting van de oratie ‘Voorbij de symboliek, over de noodzaak van een rationeel perspectief op fysieke veiligheid’ uitgegeven door Boom juridische uitgevers.) januari 2008 Chemie magazine 55


Nieuws

Amfert heeft goed jaar achter de rug

Kunstmestprijzen weer op een hoog niveau ‘Onze markt kent ups en downs, maar in 2007 is alles ineens verrassend goed ver­lopen’, zegt Kees Langeveld, directeur van Amsterdam Fertilizers BV (Amfert) in Amsterdam.

‘D

e afgelopen tijd zijn de fosfaatprijzen omhoog geschoten. Oorzaak is dat het fosfaatgebruik in de wereld met drie procent per jaar groeit en er intussen geen nieuwe fosfaatmijnen zijn bijgekomen. Bovendien is er vanuit India en China een toenemende vraag naar fosfaten, omdat ze in die landen steeds meer vlees eten. Daardoor hebben ze meer veevoeders en kunstmest voor de graanproductie nodig, waaraan doorgaans ook fosfaten als mineralen worden toegevoegd. Ook zijn de graanprijzen verdubbeld als gevolg van slechte oogsten in Australië en de Oekraïne, de toegenomen vraag naar graan vanuit China en India en de extra vraag naar graan voor de productie van biobrandstof. Door de fors gestegen land- Directeur Kees Langeveld van Amfert: ‘Steeds meer noodbouwprijzen hebben de boeren meer te beste- zaak om over te gaan tot hergebruik.’ den en geven ze meer geld uit aan kunstmest om nog hogere opbrengsten te halen. Het Amsterdam Fertilizers bestaat inmiddels kunstmestverbruik is dus relatief toegeno25 jaar en was vroeger een van de locaties men’, aldus Langeveld. van DSM UKF. De locatie Amsterdam was ‘De trend van stabiele kunstmestprijzen is in 2007 gekeerd. Vorig jaar verminderde het aan- destijds een vreemde eend in de bijt van DSM, omdat er geen stikstofproductie bod van kunstmest al, doordat er in Europa plaatsvond. DSM verkocht de activiteiten in zo’n vier tot vijf kunstmestfabrieken dichtginAmsterdam in 1982 aan het Israëlische gen. Door de recentelijk gestegen vraag is er nu een nieuw evenwicht ontstaan tussen vraag chemiebedrijf ICL. Langeveld: ‘Hier in het Westelijk Havengebied van Amsterdam proen aanbod bij een hoger prijsniveau. De bioduceert men al 100 jaar kunstmest onder brandstoffen zijn in dit verband belangrijk: verschillende namen en met moedermaathierdoor is er meer vraag naar gewassen. En daaraan kan alleen voldaan worden als er ook voldoende meststoffen zijn. Voor ons een hele interessante ontwikkeling. Daarnaast heeft de EU besloten de tien procent braaklegging, die ooit in het leven was geroepen om overproductie tegen te gaan, voorlopig af te schaffen. En tien procent meer grond leidt onmiddellijk tot Het moederbedrijf ICL (Israel Chemical een hoger kunstmestverbruik.’ Ltd.) van Amfert Fertilizers is een interna­ tionaal bedrijf met ongeveer 10.300 mede­ werkers en een omzet van 4,8 miljard Kringloop sluiten dollar per jaar. Het concern is op drie ‘Nu de grondstoffen schaarser en duurder gebieden actief: worden, is er steeds meer noodzaak om over te gaan tot hergebruik. Als we mee kunnen • Fertilizers – fosfaten maken 39% van de helpen de kringloop van grondstoffen te sluiomzet van deze businessunit uit, kalium­ ten, doen we dat graag. Er staan bijvoorbeeld producten 61%. een tweetal projecten op stapel voor de ver• Performance Products – fosfaten voor branding van kippenmest, waarbij groene uiteenlopende toepassingen, waaronder energie wordt opgewekt. De warmte wordt ook levensmiddelen en waterzuivering gebruikt voor verwarming, terwijl uit de assen (dochter BK Giulini in Duitsland). kalium en fosfor wordt teruggewonnen. Die • Industrial Products – uit het zout van kunnen onze traditionele en eindige grondstofde Dode Zee wordt broom gewonnen. fen deels vervangen. Onze moedermaatschapHiervan maakt het bedrijf onder andere pij haalt fosfaten uit de Negev woestijn. De broomhoudende vlamvertragers en kalium, oftewel kaliumchloride, komt uit de Dode Zee.’

schappijen zoals Shell, Akzo, Hoogovens, etcetera. We zijn gehuisvest in enkele monumentale gebouwen. Logistiek gezien zitten we hier goed. Dat is voor onze business van wezenlijk belang. In de haven kunnen zeeschepen tot 65.000 ton aanleggen en grondstoffen aanvoeren. Onze producten worden met coasters en lichters naar Duitsland en Frankrijk vervoerd. In Nederland zetten we maar zes procent van onze producten af, de rest is export. Dat komt, omdat fosfaatmest een speciale mestsoort is. Voor producenten van stikstofmeststoffen is de Nederlandse markt belangrijker dan voor ons.’

Europese aansturing

Langeveld is naast directeur van Amfert Fertilizers ook president en CEO van ICL Fertilizers Europe, die alle Europese activiteiten van ICL Fertilizers aanstuurt. Behalve in Amsterdam, is het bedrijf actief in Duitsland met Amfert Deutschland OHG (de buurman van BASF in Ludwigshafen), Cleveland Potash Ltd. nabij Middlesboro in het Verenigd Koninkrijk (waar zich een kalimijn op 800-1400 meter diepte bevindt), Iberpotash bij Barcelona in Spanje (waar twee kalimijnen op ca. 800 meter diepte liggen) en Rotem Turkey, een productiebedrijf van voederfosfaten in Turkije. In totaal telt ICL Fertilizers Europe zo’n 2300 medewerkers. De omzet van Amfert in Nederland en Duitsland bedraagt in totaal 290 miljoen euro per jaar en de omzet van ICL Fertilizers Europe ca. 660 miljoen euro per jaar. y

Wat maakt Amfert Fertilizers? biociden. Broomchemie in Terneuzen, producent van broomverbindingen, valt via Eurobrom (holding) in Amsterdam onder ICL Industrial Products. In 2007 heeft ICL van Akzo Nobel het bedrijf Supresta LLC overgenomen, dat vlam­ vertragers op fosforbasis produceert in Duitsland en Amerika. Tot de overige activiteiten behoort de magnesiumproductie. ICL en Volkswagen hebben samen een joint venture (65/35%), Dead Sea Magnesia Ltd. geheten die het metaal magnesium en magnesium­ legeringen produceert op basis van mag­ nesiumzouten uit de Dode Zee. Het gaat om lichtgewicht legeringen voor auto’s die helpen brandstof te besparen. januari 2008 Chemie magazine 57


Nieuws

Jacob Bouwma over chloor, PVC en biociden

’De kou trekt uit de lucht’ ‘Chloor en PVC liggen nu beter in de maatschappij dan een aantal jaren geleden. Toch is de weerstand bepaald niet weg’, stelt dr. Jacob Bouwma die eind december na een dertienjarig dienstverband, waarvan een periode als zelfstandig ondernemer bij de VNCI en daaraan gelieerde organisaties, met pensioen gaat. Bouwma begon in 1995, na een lange carrière in chemisch onderzoeks- en ontwikkelingswerk, o.a. bij TNO, als consultant voor Synerchem, het huidige SynChem Plus. Het kennis- en technologieoverdrachtscentrum van de VNCI, onder meer opgericht door professor Huib van Heel om kennis van aanbieders (onderzoeksinstituten, grote bedrijven) naar het chemische midden- en kleinbedrijf over te hevelen, bleek echter geen groot succes. ‘Het lijkt erop dat bedrijven commerciële kennismakelaardij niet echt accepteren. Daarvoor hebben we geen makelaar nodig, we zoeken het zelf wel uit, is de heersende gedachte. Een gemiste kans, want het blijkt nogal eens moeilijk voor het mkb om de juiste bruikbare kennis op te sporen’. Zelfstandig Vanaf 2000 ging Bouwma aan de slag als zelfstandig ondernemer. De afgelopen zeven jaar werkte hij niet alleen voor de VNCI en SynChem Plus, maar ook als secretaris van het Platform

Biociden en van de Stuurgroep PVC & Ketenbeheer. Vechten tegen onterechte beweringen over de milieu- en gezondheidsschadelijkheid vormde een belangrijk deel van het werk. Wat is er de afgelopen jaren bereikt? Milieu- en consumentenorganisaties ageren immers nog steeds tegen PVC en PVCadditieven. Vooral daardoor passen verschillende producenten en organisaties, waaronder Asics, de ASN Bank en Natuurmonumenten, geen PVC meer toe. Bouwma: ‘Zoals ik eerder al in een interview met Cobouw over de risico’s van PVC in brandsituaties heb aangegeven, wordt PVC in mijn beleving toch meer en meer geaccepteerd. Dertig procent van mijn tijd vulde ik de afgelopen jaren met vertellen dat PVC niet per definitie brand­ onveilig of schadelijk voor het milieu is. Mijn voorganger was daar 80 procent van zijn tijd mee bezig. Hetzelfde geldt voor de chloor-items. De kou trekt dus langzaam uit de lucht.’ Maar toch is er nog steeds weerstand? Hoe komt dat? ‘Het grote

publiek is nu eenmaal meer ontvankelijk voor de boodschap van Greenpeace en andere ngo’s. Deze organisaties spelen in op de emoties van mensen en daar kun je als industrie of producent moeilijk tegenop, ook al gebruik je wetenschappelijk onderbouwd feitenmateriaal.’ ‘Neem bijvoorbeeld het chloormicro-project. Uit de resultaten van het uitgebreide wetenschappelijk onderzoek bleek dat de zorgen over blootstelling aan schadelijke chloorproducten schromelijk werden overdreven. Maar daar hoor je Greenpeace dan niet over. Deze organisatie komt met enige regelmaat met rampverhalen, waar achteraf weinig tot niets van waar blijkt te zijn. Maar het sterkste argument vind ik toch wel dat we met z’n allen steeds ouder en gezonder worden. En dat zou echt niet het geval zijn als we werkelijk zo bedreigd zouden worden door gevaarlijke chemicaliën, zoals verschillende milieuorganisaties dat doen geloven.’ Biocidendossier Redelijk tevreden is Bouwma over het biocidendossier. Minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu maakte onlangs nog afspraken met voorzitter Arno

van Oosten van het Platform Biociden. ‘Daardoor hebben de producenten van biociden hopelijk straks niet meer met afwijkende strengere Nederlandse regels te maken, maar sluiten we aan bij de rest van Europa. En dat geeft vertrouwen en is een stimulans voor de sector om samen met het ministerie en het CTGB (College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden, red.) aan een veel bevredigender situatie rondom biociden in ons land te gaan werken.’ En wat zijn de plannen voor de toekomst? ‘Veel lezen, bewegen, reizen en lekker genieten van mijn huis en tuin in Drenthe. Het is mooi geweest. Ik bedank al mijn relaties voor de goede samenwerking in de afgelopen jaren.’

Haalbaarheidsstudie COCI verschijnt april 2008 In april 2008 verschijnt een haalbaarheidsstudie voor de Centers of Open Chemical Innovation (COCI). Deze studie wordt in opdracht van SenterNovem uitgevoerd door Berenschot. Het businessplan voor de innovatiecentra is gemaakt door de Werkgroep COCI van de Regiegroep Chemie. De externe adviseur Mat de Vaan van Berenschot gaat het plan begin 2008 verder uitwerken. ‘Wij onderzoeken of het nuttig, zinvol en haalbaar is om de innovatiecentra op te richten. We gaan

bijvoorbeeld kijken hoe de innovatiecentra eruit moeten zien, welke locaties het meest gunstig zijn en hoe de centra worden gefinancierd. Kortom, is de visie, zoals die er nu ligt, haalbaar en betaalbaar’, aldus De Vaan van Berenschot. COCI is een van de actielijnen van de Regiegroep Chemie. In de centra kunnen

kleine, succesvolle bedrijven innovatieve ideeën uitwerken en toetsen op haalbaarheid. Een COCI is bedoeld voor jonge bedrijven die het experimenteerstadium voorbij zijn en een omzet hebben van minstens één miljoen euro per jaar. Bedrijven kunnen op het COCI profiteren van de gezamenlijke kennis en kunde, beschikbare technische apparatuur en grondstoffen, maar ook van algemene services zoals brandweer en bewaking.

Daarnaast is het makkelijk om aan te sluiten op kennisnetwerken van nabijgelegen bedrijven, universiteiten en instituten. De Vaan: ‘Het uiteindelijk doel is dat kleine bedrijven makkelijker kunnen doorgroeien. Tegenwoordig is de techniek zo complex dat voor innovatie de samenwerking tussen verschillende vakgebieden noodzakelijk is. Plat gezegd: we kunnen de oorlog alleen winnen met verschillende soorten munitie.’ januari 2008 Chemie magazine 59


Nieuws/personalia/agenda

Colofon Redactie: Adriaan van Hooijdonk (hoofdredacteur) e-mail: hooijdonk@vnci.nl

Project ‘Innovatie MKB’ Syntens en de VNCI zijn bezig met de ontwikkeling van een pilotproject om innovatie bij mkbchemiebedrijven te stimuleren. Syntens versterkt het innovatievermogen en zorgt ervoor dat mkb-ondernemers beter, eerder en sneller innoveren. Daartoe is een aantal innovatiemethodieken ontwikkeld, waaronder de innovatiescan. Aan de hand van de uitkomsten van de scan wordt samen met de ondernemer een concreet actieplan voor innovatie ontwikkeld. De opzet van de pilot is om vanuit de vraag van de

ondernemer te werken. In eerste instantie zal met een kleine groep bedrijven worden gestart. Afhankelijk van de uitkomsten van de pilot wordt een vervolgtraject ontwikkeld. ‘VNCI en Syntens hebben de ambitie om in het eerste halfjaar van 2008 van start te gaan’, meldt Ignace Karthaus van Syntens. Sjoerd Looijs van de VNCI is blij met de samenwerking en verwacht dat die voor de kleinere chemiebedrijven nieuwe kansen biedt. Syntens en de VNCI zijn bezig met de ontwikkeling van een pilotproject om innovatie bij mkbchemiebedrijven te stimuleren.

DSM Sinds 1 januari is DSM Dyneema een afzonderlijke businessgroep binnen het cluster Performance Materials. Hiertoe is besloten na de tussentijdse evaluatie van DSM’s strategie Vision 2010 - building on strengths: DSM werkt nu versneld aan zijn transformatie tot een vooraanstaande onderneming op het gebied van Life Sciences en Materials Sciences. DSM Dyneema past zeer goed in deze strategie. Ook per 1 januari is de heer Christophe Dardel, tot die tijd businessunit­directeur DSM Dyneema, benoemd tot businessgroepdirecteur DSM Dyneema, in welke hoedanigheid hij rechtstreeks rapporteert aan de Raad van Bestuur.

Agenda 29 januari Werkgroep Responsible Care Global Charter, Den Haag (VNCI)

7 februari Werkgroep Milieuzorg, Den Haag (VNCI)

30 januari Werkgroep Veiligheid, Den Haag (VNCI)

12 februari Werkgroep Arbeidshygiëne

1 februari Beleidsgroep Communicatie, Den Haag (VNCI)

20 februari Regionale ledenlunch, regio noord, Groningen (Hotel Golden Tulip Paterswolde)

13 februari Beleidsgroep Veiligheid en milieu

Chemie kun je zien. Alles is chemie!

innovatie, derwijs en n o , d ei h e industrie? ig e chemisch ergie, veil d en in r ve en o g CI) ikkelin dustrie (VN Meer weten ctuele ontw emische In a Ch e se er d nd n la a er d of van de Ned stoffenbelei Vereniging de act op met Neem cont

l

@vnci.n E-mail: info

VNCI • Loire 150 • 2491 AK Den Haag • Telefoon 070 - 337 87 87 • www.vnci.nl

60 Chemie magazine januari 2008

Adres redactie: Loire 150 2491 AK Den Haag, tel. 070-3378787, fax. 070-3203903 Eindredactie: Orbitaal, Sittard Vaste medewerkers: Rob Cloosterman, dr. ir. Astrid van de Graaf, drs. Ingeborg van Honschooten, ir. Joost van Kasteren, ir. Marlies Lukkes, ir. Erik te Roller, Esther Rasenberg, dr. Annemarie Vroom ten Wolde Vormgeving: Basisvormgeving, art-direction en opmaak: Curve, Haarlem, Henk Stoffels, Joachim Mahn en Julian Huiswoud Redactieraad: ir. Henny Egberink, prof. ir. Karel Luyben, prof. dr. Emmo Meijer, prof. dr. Jan Reedijk Namens het VNCI-secretariaat: dr.ir. Colette Alma (voorzitter), Adriaan van Hooijdonk (secretaris) Advertentie-exploitatie: Mooijman Marketing & Sales, Julius Röntgenstraat 17, 2551 KS Den Haag, tel. 070-323 40 70 Fax 070-323 71 96 e-mail: vnci@mooijmanmarketing.nl Advertenties vallen buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. Druk: ALFA BASE publicatie processors B.V. Alphen aan den Rijn Abonnementenadministratie: Nieuwe abonnementen/mutaties alleen schriftelijk opgeven bij: Judith van der Lugt via e-mail: vanderlugt@vnci.nl. Voor alle VNCI-leden, alsmede leden van aangesloten lidverenigingen, is Chemie magazine gratis. Abonnementen eindigen per eind december. Als niet vóór 1 december wordt opgezegd, loopt het abonnement nog een jaar door. Abonnementsprijs per jaar (incl. btw) 72 euro in Nederland en België 95 euro in de overige landen Chemie magazine verschijnt 11 x per jaar op woensdag Overname van artikelen en/of foto’s uit Chemie magazine is alleen toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. In de meeste gevallen zal die graag worden gegeven. Beeld cover: NPSP Composieten /Rob Hendriks Internet: www.vnci.nl ISSN: 1572-2996


Chemici in het buitenland

Albert de Haas van SABIC Europe in Saoedi-Arabië:

‘ De ontwikkelingen gaan hier snel’ ‘ De mensen zijn hier bijzonder gastvrij en edelmoedig’, zegt Albert de Haas van SABIC Europe. Sinds januari 2007 is hij voor ruim een jaar op het hoofdkantoor van SABIC in Riyadh (Saoedi-Arabië) gestationeerd.

A

lbert de Haas adviseert het moederbedrijf bij het opzet­ ten van een Corporate Social Responsibility beleid. ‘SABIC is in 30 jaar tijd uitgegroeid tot een internationaal concern en dat vraagt om een veel grotere maatschap­ pelijke betrokkenheid. We willen meer doen dan alleen winst maken en geven al geld aan maatschappelijke doelen. Maar we willen met dit geld ook resultaten bereiken en ons committeren aan het eindresultaat van projecten, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs of water­ management. Hierbij kunnen we onze kennis van materialen en organisatie inbrengen, want dat is tenslotte onze belangrijkste toegevoegde waarde.’ Een cultuurschok? ‘Nee. Tot mijn tiende jaar heb ik in Libië en Qatar gewoond, omdat mijn vader bij Shell werkte. Toen pas ben ik naar Nederland gekomen en moest er erg wennen’, aldus De Haas. Hij heeft milieuhygiëne aan de Wageningen Universiteit gestudeerd en achtereen­ volgens op de veiligheids- en milieuaf­delingen van Akzo Nobel, DSM en SABIC Europe gewerkt. Daar heeft hij zich onder meer beziggehouden met hoe het publiek en de pers de veiligheids- en milieuzaken van chemiebedrijven waar­ nemen. Ook stond hij aan de wieg van het Triple P-jaarverslag van DSM.

Verrast

‘In Nederland denken we vaak, dat bedrijven in het Midden-Oosten als betrekkelijke nieuwkomers nog veel van ons kunnen leren. Bij de overstap van DSM naar SABIC Europe waren mijn collega’s en ik daarom verrast door de vergaande eisen van het moederbedrijf. Alle dochterbedrijven hebben bijvoor­ beeld een milieumanagement systeem 62 Chemie magazine januari 2008

Albert de Haas voor de Faisaliyah Tower in Riyadh

op basis van ISO 14000 en ze zijn alle­ maal gecertificeerd. Ook aan veiligheid en risicobeheersing hecht SABIC veel waarde.’ Wat is zijn indruk van de chemie in Saoedi-Arabië? ‘De aanpak is hier ambi­ tieus en grootschalig. Bij DSM waren we destijds heel trots dat we een locatie van 900 hectare hadden. Maar het terrein bij Al Jubail aan de Perzische Golf meet alleen al 5000 hectare en staat nu vol. Op het terrein ernaast van 7500 hectare is de infrastructuur net klaar. En dat ter­ rein is al volgeboekt. Inmiddels zijn er plannen voor een Jubail 3, dat groter zal zijn dan de eerste twee terreinen samen. Bij de locatie Yanbu aan de Rode Zee is het al net zo. Mijn boodschap aan het thuisfront: onderschat deze ontwikkelin­ gen niet.’

Buitenkans

De Haas mist zijn gezin wel. ‘Aan de andere kant zie ik dit als een buitenkans. Mijn vader was arabist, waardoor ik me uitgedaagd voel om de taal nu ook te leren. De helft van de weekenden trek ik met vrienden de woestijn in en blijf niet, zoals sommige anderen, op de com­ pound. Ook loop ik niet alle ambassade­

bijeenkomsten af. De woestijn bestaat in feite maar voor 30% uit zand en voor de rest uit vlaktes met kleine steentjes, bergen, ravijnen, lavavelden en wadi’s: droge rivierbeddingen waar je honder­ den kilometers doorheen kunt rijden en van een prachtig landschap om je heen kunt genieten.’

Vertrouwen verdienen

Cultuurverschillen zijn er wel degelijk. ‘Zo werken hier geen vrouwen en zijn vrouwen alleen in dit gebouw als daar zakelijke redenen voor zijn. Verder moet vertrouwen hier eerst worden verdiend. Waar in Nederland informatie soms vrijelijk wordt gedeeld, denkt men daar hier vaak strategischer over. En dat geldt van groot tot klein. Toen ik laatst door Riyadh reed, gaf mijn Saoedische mede­ passagier het advies om mijn richting­ aanwijzer niet aan te zetten. Als je name­ lijk aangeeft wat je van plan bent, zouden andere weggebruikers daar misbruik van kunnen maken door je links of rechts in te halen. Saoedies onderhouden hun relaties erg goed en als de vertrouwensbasis een­ maal gelegd is, is de loyaliteit ook bijna onbegrensd.’


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.