Maandblad van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie 11
17 december 2008
Magazine
De toekomst is groen
Inhoud
22
11 17 december 2008
Groene uitdaging chemie ‘Ik daag de chemische industrie uit om te vertellen wat de top 10 is van chemicaliën die ze op korte termijn uit groene grondstoffen kunnen maken.’ Dat zegt Roel Bol van het ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij en ‘kwartiermaker’ van het programma ‘Bio-based economy’. Geen probleem, volgens Paul Hamm, onder meer lid van de Task Force Energietransitie: ‘De chemische industrie is bij uitstek in staat om van biomassa allerlei nuttige stoffen en materialen te maken.’ En hoogleraar Luuk van der Wielen schudt moeiteloos de voorbeelden uit zijn mouw.
44 ‘Stakeholders’ over 28 Responsible Care Zorgen over veilen CO 2
Henny Egberink, directeur van SABIC Limburg, maakt zich zorgen over het veilen van CO2 -rechten. Niet dat hij tegen emissiehandel is, maar wel de manier waarop. ‘Voor SABIC Europe met vestigingen in Nederland, Duitsland en Engeland komt dit neer op jaarlijkse bedragen van zeker 200 miljoen euro. Concurrenten buiten Europa hoeven dat niet te betalen, zodat er sprake is van concurrentieverstoring.’ De EU-commissie heeft nog niet besloten wat ze met het geld dat de handel oplevert, gaat doen. Dat maakt het moeilijk om te beslissen over investeringen, aldus Egberink.
Afgelopen zomer sprak de VNCI met zeven ‘stakeholders’ over Responsible Care. Onder meer met de Stichting Natuur en Milieu, de DCMR Milieudienst Rijnmond en van de vakbond CNV. Uit de gesprekken kwam een redelijk positief oordeel over het Responsible Care-verslag van de VNCI, maar ook suggesties voor verbeteringen.
december 2008 Chemie magazine 3
Inhoud
11 17 december 2008
Opinie
07
- Groene chemie
Trends
Onderwijs en innovatie
11
Duurzaam ondernemen
13
Veiligheid, gezondheid en milieu
15
Wet- en regelgeving
17
Actueel
19
- Verkoop duurzame producten bij GE neemt sterk toe - Eerste resultaten controle KPMG Responsible Care positief
11
- Ministerie van VROM gaat te snel met het actieplan fijnstof -Europees Parlement stelt herziening milieurichtlijn uit - AkzoNobel installeert nieuwe gasbranders
Achtergrond Opinie
32
Uitgelicht
34
In beeld
36
Kennis en ervaring
40
Infographic
44
- Aantal preregistraties rijst de pan uit - Have a safe flight - Air Products zorgt ervoor dat reizigers droge voeten houden in de metro
34
- Smart Energy glass zorgt voor flinke besparing op energie - Straatstenen met titaandioxide breken NOx af
Feiten en Visies Het woord is aan...
46
Column
49
- Yvonne Wijnands van Team Kapsalon: ‘Kappers moeten zichzelf beter beschermen’ - Bas Blaauwboer over het inschatten van de risico’s van chemische stoffen
VNCI
49
Chemici in het buitenland
52
Personalia en agenda
55
- Hoogleraar Wilhelm Huck in Cambridge: ‘Ik run hier een eigen bedrijf’
december 2008 Chemie magazine 5
Opinie VNCI
Groene chemie
H
et ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij (LNV) heeft onlangs het programma ‘Bio-based economy’ uitgebracht, waaraan ook vijf andere ministeries hebben meegewerkt. ‘Ik daag de chemische industrie uit om te vertellen wat de top tien is van chemicaliën die ze op korte termijn uit groene grondstoffen kan maken’, zegt Roel Bol van LNV, ‘kwartiermaker’ van het programma, in het artikel over de ontwikkelingen in groene grondstoffen elders in dit blad. Welnu, in de chemische industrie pakken we die handschoen graag op. De chemische industrie maakt voor sommige producten al sinds jaar en dag gebruik van biogrondstoffen. Momenteel gaan veel bedrijven de uitdaging aan om meer gebruik te gaan maken van biogrondstoffen, waaronder AkzoNobel, DSM en DuPont. Onderzoekers aan de universiteiten en instituten werken aan innovaties die een en ander mogelijk zullen maken. Bij de inzet van groene grondstoffen gaan CO2-reductie en vermindering van het gebruik van fossiele grondstoffen hand in hand. De uitdagingen liegen er niet om: de Nederlandse regering wil dat biomassa in 2030 goed is voor 30 procent van de grondstoffen- en energiebehoefte van ons land. De Regiegroep Chemie heeft de ambitie uitgesproken, dat de chemische industrie het gebruik van fossiele grondstoffen in 25 jaar halveert. Enkele decennia terug is de chemische industrie in Nederland overgestapt van kolen naar olie en aardgas als grondstoffen. De (gedeeltelijke) overstap naar groene grondstoffen is zeker zo uitdagend. Er staan verschillende wegen open. Belangrijk is dat we die exploreren en er zo achter komen wat de meest aantrekkelijke routes zijn, waarbij we de nodige barrières zullen moeten nemen. Daarom valt nog niet te voorspellen welke de eerste tien chemische producten op grote schaal op basis van groene grondstoffen zullen zijn. Het ligt voor de hand om bij de nieuwe ontwikkelingen samen te werken met de sectoren die al zeer veel ervaring hebben met groene grondstoffen: de agro-industrie en de papier- en kartonindustrie. We zijn al met hen in gesprek. Verder staat het onderwerp de komende tijd hoog op de VNCI-agenda. De Bio-based Economy is ook het thema voor de jaarvergadering in 2009 .
VNCI-directeur Colette Alma
Vaststaat dat de chemie de gereedschapskist biedt om van biomassa waardevolle stoffen en materialen te maken. In de loop van de tijd zullen we leren hoe we de beste biogrondstoffen kunnen selecteren en hoe we de verschillende gereedschappen uit die kist op de juiste manier kunnen hanteren om de gewenste producten te maken. Voorwaarde is uiteraard dat het gebruik van groene grondstoffen door de chemie niet conflicteert met de voedselvoorziening in de wereld en de biodiversiteit in gevaar brengt. Als we de tijd nemen om het zorgvuldig aan te pakken, komen we uiteindelijk tot een vorm van groene chemie die economisch en ecologisch helemaal ok is. Een perspectief, dat groen én aantrekkelijk is!. p
december 2008 Chemie magazine 7
Wetenswaardig
De Nederlandse arbeidsproductiviteit is de afgelopen tien jaar, na een jarenlange daling, duidelijk verbeterd, blijkt uit een recent artikel in het vakblad Economisch Statistische Berichten (ESB). De gunstige productiviteitsontwikkeling is volgens de auteurs vooral toe te schrijven aan de goede prestaties van een aantal sectoren,
8 Chemie magazine december 2008
waaronder de chemische industrie. De sector is er kennelijk, ondanks flinke investeringen in milieumaatregelen, in geslaagd om de toegevoegde waarde per werknemer aanzienlijk te verhogen. Meer informatie: www.esbonline.sdu.nl
Chemie verantwoordelijk voor arbeidsproductiviteit december 2008 Chemie magazine 9
Onderwijs en innovatie
Sterke toename verkoop duurzame producten bij GE
Omzet stijgt tot 17 miljard dollar In 2008 heeft het Amerikaanse concern General Electric met energie-efficiënte en milieuvriendelijke producten en diensten een omzet van 17 miljard dollar behaald. Dat is 21% meer dan in 2007. Het bedrijf steekt jaarlijks 1,4 miljard dollar in onderzoek en ontwikkeling voor schone technologie.
I
nmiddels verkoopt het bedrijf zo’n 70 ‘ecomagination-producten’, zoals bijvoorbeeld elektrisch aangedreven compressors voor de olie- en gasindustrie, die 60% tot 90% minder CO2 uitstoten dan met gas aangedreven compressoren. Ook levert het bedrijf wkkinstallaties op basis van kolen, die voor wat betreft emissies te vergelijken zijn met aardgasgestookte wkk-centrales. Daarnaast gaat het om ontziltingsinstallaties, windturbines, zonnepannelen, zuinige straalmotoren, elektrische auto’s en zuinige verlichting. Met Google werkt het bedrijf aan de ontwikkeling van ‘slimme’ energienetwerken.
Emissies omlaag
GE Capital Solutions heeft met AkzoNobel een programma uitgewerkt om de emissies van het wagenpark (10.000 auto’s in 20 landen) van het chemieconcern omlaag te brengen. Dat heeft een lijst opgeleverd van auto’s die relatief goede milieu- en veiligheidsspecificaties combineren
Met de nieuwe luchtverhittingsbrander van GE kunnen bedrijven hun NOx-uitstoot aanzienlijk verlagen
met goede rij-eigenschappen. Dit programma loopt nu bij 107 businessunits in negen landen. Het voorziet in lagere emissies
en meer veiligheid, en daardoor minder ongelukken. De uitstoot van broeikasgassen door GE was in 2007 omgere-
kend in CO2-eenheden 7,02 miljoen ton. Dat is 8% minder dan in 2004. p
Week van de Procestechniek Bedrijven openen hun deuren en leerlingen gaan zelf aan de slag om te ervaren wat procestechniek is. Dat is de kerngedachte van de jaarlijkse Week van de Procestechniek, die van 19 t/m 23 januari (week 4) weer zal plaatsvinden.
V
mbo-leerlingen kruipen tijdens de Week van de Procestechniek in de huid van een procesoperator of laborant door doe-activiteiten uit te voeren. Ook zien ze het werk van een operator ‘in het echt’ tijdens een rondleiding in een procestechnisch bedrijf in de omgeving. Hierdoor krijgen de leerlingen een beeld over hun beroepsmogelijkheden in de procesindustrie. Dit is vaak een
onbekende richting onder jongeren en de komende jaren verwacht de sector grote tekorten. Dit is een reden om de procesindustrie flink onder de aandacht te brengen. De Week van de Procestechniek is een initiatief van MIT/Procestechniek Limburg. Sinds 2002 is het concept via het Netwerk Promotie Procestechniek Nederland (PPN) overgenomen door verschillende regio’s. In 2008 werd dit evenement georganiseerd in Zuid- en Noord-Holland, Limburg, Brabant, Zeeland, Drenthe en Groningen. 3.600 leerlingen werden uitgenodigd bij een regionaal opleidingscentrum (ROC) of bedrijf. Steeds meer organisaties uit onderwijs en bedrijfsleven haken aan bij dit evenement.
Organiserende partijen C3 en de PPN-leden streven ernaar om de Week van de Procestechniek uit te breiden tot een landelijk evenement. p Meer informatie: www.weekvandeprocestechniek.nl december 2008 Chemie magazine 11
Duurzaam ondernemen
Eerste resultaten positief
KPMG controleert Responsible Care-gegevens KPMG heeft onlangs bij Dishman in Veenendaal en DSM in Delft, de betrouwbaarheid en relevantie van de aangeleverde veiligheids-, gezondheids-, en milieugegevens voor het jaarlijkse Responsible Care Global Charter rapport gecontroleerd. De eerste resultaten zijn positief en de bedrijven zijn eveneens tevreden over de ondersteuning door de VNCI.
V
NCI-leden leveren al jaren informatie aan de vereniging over hun prestaties op veiligheids-, gezondheids-, en milieugebied. Daarmee geven ze invulling aan het vrijwillige, maar zeker niet vrijblijvende, Respon sible Care-programma van de chemische industrie. Dat is er op gericht om de prestaties op deze terreinen voortdurend te ver beteren, zodat de chemische industrie kan blijven ondernemen. De VNCI publiceert deze gegevens in het jaarlijks verschijnende Responsible Care-rapport zodat verschillende partijen, waaronder de milieubeweging, een beter inzicht krijgen in de prestaties van de sector. De relevantie en betrouwbaarheid van de aangeleverde gegevens is uiteraard essen tieel voor de geloofwaardigheid en uitstraling van het Responsible Care-programma. Daarom zijn twee jaar geleden in interna tionaal verband afspraken gemaakt om het systeem verder uit te bouwen. Het zogeheten Responsible Care Global Charter streeft onder meer naar meer transparantie van de sector in de vorm van een strengere controle van de aangeleverde informatie. En dat is dan ook de reden waarom de VNCI heeft besloten om vanaf 2010 alle aangele-
verde informatie op Responsible Care-gebied door een externe partij steekproefsgewijs te laten verifiëren. Om hier alvast ervaring mee op te doen, heeft KPMG een proefproject uitgevoerd bij Dishman in Veenendaal en DSM in Delft. De ervaringen die hierbij zijn opgedaan, kan de VNCI weer gebruiken voor haar andere leden. Die m oeten, volgens beleidsmedewerker Sjoerd Looijs, er nu al rekening mee gaan houden dat hun gegevens in 2009 verifieerbaar moeten zijn voor de rapportage van 2010. ‘Daarbij proberen we overigens zoveel mogelijk gebruik te maken van gegevens die andere partijen al verzamelen. Denk bijvoorbeeld aan het Europees Pollutant Release and Transfer register. Deze informatie kunnen we in principe ook gebruiken voor het jaarlijkse Responsible Care-rapport. Want het is natuurlijk niet de bedoeling dat de bedrijven dubbel werk gaan doen. En wellicht kan de overheid de informatie uit het Responsible Care-rapport vervolgens gebruiken als informatiebron, wanneer het milieuconvenant in 2010 afloopt.’ Meer informatie: Sjoerd Looijs, tel. 070-3378747, e-mail: looijs@vnci.nl p
Meer actueel nieuws over chemie en de chemische industrie? Ga dan naar www.vnci.nl voor het dagelijks nieuws uit de sector en onze wekelijkse nieuwsbrief.
Voor het eerst ook business units
VNCI-leden ondertekenen massaal vernieuwd milieuprogramma Vrijwel alle VNCI-leden hebben zich inmiddels bij de vereniging aangemeld om een actieve rol te gaan spelen bij de uitrol van het vernieuwde Responsible Care-programma. Daarbij zijn nu voor het eerst ook de business units van bedrijven betrokken.
B
eleidsmedewerker Sjoerd Looijs van de VNCI is erg tevreden met de vele aanmeldingen voor het vernieuwde Responsible Care-programma. ‘Het feit dat ruim 95 procent van de leden zich heeft aangemeld om actief aan de slag te gaan met de uitrol van het Global Charter, geeft aan dat de bedrijven zich erg betrokken voelen en erg gemotiveerd zijn om hun prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu nog verder te verbeteren. Ook gaan de bedrijven nog meer aandacht besteden aan de manier waarop afnemers het beste met chemische producten om kunnen gaan. Daarom speelt het Product Stewardship-programma een grotere rol. Want veel van de uitdagingen waar de chemische industrie de komende jaren voor staat, gaan verder dan de fabriekspoort, en strekken zich
uit tot ver in de waardeketen. Denk b ijvoorbeeld aan de informatievoorziening over stoffen, waarvoor de Europese Commissie het REACH-programma heeft opgezet.’ Een nieuw element is dat niet alleen de productie, maar ook de business units bij het Responsible Care-programma worden betrokken. Deze ontvangen v olgens Sjoerd Looijs in het voorjaar van 2009 een digitale vragenlijst. ‘Bedrijven hoeven niet bang te zijn dat ze weer de zoveelste lijst moeten invullen. Integendeel, de lijst is er juist op gericht om het zo eenvoudig mogelijk te maken. Zo maakt de VNCI gebruik van gegevens die bedrijven al aan het bevoegd gezag moeten aanleveren. Daarmee vergroten we de efficiency en vermijden we te veel bureaucratie.’ Ook krijgen de heraanmelders binnenkort een vernieuwd Responsible Care-certificaat. Meer informatie: Sjoerd Looijs, tel. 070-3378747, e-mail: looijs@vnci.nl p
december 2008 Chemie magazine 13
Veiligheid, gezondheid en milieu
Strengere eisen voor Nederlandse bedrijven
VROM gaat te snel met actieplan fijnstof De VNCI vindt dat het ministerie van VROM te voortvarend te werk gaat bij de invoering van het actieplan fijnstof. Daarmee gaat het ministerie in de ogen van de vereniging volledig voorbij aan de mogelijkheden van de chemische industrie.
D
e chemische industrie is steeds bereid geweest om in redelijkheid en proportionaliteit bij te dragen aan een goede milieukwaliteit, stelt VNCIdirecteur Colette Alma in een onlangs verstuurde brief aan het inspraakpunt van het Natio-
naal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. De bedrijven nemen hun verantwoordelijkheid op dit gebied zeer serieus, blijkt uit de honderden miljoenen euro’s die zij de afgelopen jaren in talloze milieumaatregelen hebben geïnvesteerd. En nog steeds wil de branche in goed overleg met de overheid gepaste maatregelen nemen. Dat neemt niet weg dat de vereniging grote moeite heeft met de manier waarop het ministerie van VROM de invoering van het actieplan fijnstof ter hand
heeft genomen. De VNCI heeft op verschillende onderdelen van het plan commentaar geleverd. De Tweede Kamer moet nog debatteren over het actieplan fijnstof. Het ministerie van VROM heeft hier echter niet op gewacht, maar heeft het plan al bij Brussel ingediend. Verder heeft Infomil de opdracht gekregen om het belangrijkste element van het actieplan, namelijk een emissie-eis van 5 mg/m³ voor alle betrokken bedrijven, in de Nederlandse emissierichtlijn te verwerken. Daarmee gaat de overheid in de
ogen van de VNCI volledig voorbij aan de mogelijkheden van de chemische industrie. Dat blijkt wel uit het feit dat er in Europees verband veel minder strenge eisen aan bedrijven worden gesteld. Bovendien zou de overheid niet overal in Nederland dezelfde eisen moeten stellen aan bedrijven, maar zich beter kunnen richten op plaatsen waar de uitstoot van fijnstof wél een probleem is. p Meer informatie: VNCI-beleidsmedewerker Leantine Mulder via tel. 070-3378742 of mulderboeve@vnci.nl
Directeur Berghuijs van de Veiligheidsregio Rotterdam:
‘Overheid kan niet alle risico’s wegnemen’ De overheid kan maar beter eerlijk zijn naar burgers als het gaat om de risico’s op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hulpdiensten zijn namelijk niet altijd in staat om als er iets gebeurt meteen te kunnen helpen, stelde directeur Berghuijs van de Veiligheidsregio Rotterdam tijdens een recente bijeenkomst van de Commissie Transport Gevaarlijke Goederen (CTGG).
M
ensen die dichtbij fabrieken en transportroutes wonen, moeten niet de illusie hebben dat, mocht er iets misgaan, hulpdiensten meteen paraat staan om ze te
kunnen helpen. Volgens directeur Berghuijs van de Veiligheidsregio Rotterdam is er ‘altijd een restrisico dat te aanvaarden is bij de politiek-bestuurlijke afweging.’ Wellicht is dat de reden dat de overheid de laatste maanden burgers oproept om toch vooral maar een noodpakket, onder andere gevuld met water en witte bonen, in huis te nemen? Tijdens de CTGG-voorlichtingsdag pleitte Berghuijs er tevens voor om bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken zelf oplossingen te laten zoeken om het werk veiliger te maken. Veel regelgeving is volgens hem
gebaseerd op middelvoorschriften in plaats van doelvoorschriften. Hij onderstreepte dit met het volgende voorbeeld. ‘Er moet een wandbekleding zijn die x graden Celsius kan weerstaan’ in plaats van ‘de constructie mag niet bezwijken’. Volgens Berghuijs werkt dat innovatie niet in de hand en beperkt het de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven. Verder is het in zijn ogen een illusie dat door het handhaven van middelvoorschriften, de veiligheid toeneemt. p
december 2008 Chemie magazine 15
Wet- en regelgeving
Europees Parlement stelt herziening milieurichtlijn uit De milieucommissie van het Europees Parlement heeft de stemming over de herziening van de IPPC-richtlijn uitgesteld tot begin volgend jaar. De VNCI heeft haar bezwaren tegen enkele aanscherpingen en een aantal bureaucratische elementen uit de richtlijn via Cefic bij europarlementariërs onder de aandacht gebracht.
D
e Europese Commissie heeft eind december vorig jaar een voorstel gelanceerd voor een vernieuwde IPPC-richtlijn. Deze richtlijn verplicht Europese lidstaten, bedrijven die het milieu belasten te reguleren met een integrale vergunning. In de vergunning moeten regels staan om alle soorten milieubelasting van deze bedrijven te beperken met behulp van de zogenoemde ‘best beschikbare technieken.’ De Europese koepelorganisatie van de chemische industrie Cefic heeft de 553 ingediende amendementen bestudeerd. Veel van de amendementen gaan aanzienlijk verder dan de Commissie heeft
voorgesteld. Toch hoopt Cefic dat met een aantal aanpassingen de herziene richtlijn werkbaar kan zijn voor chemische bedrijven. De VNCI is, net als Cefic, van mening dat het huidige voorstel nog te veel bureaucratische elementen omvat. Zo zijn de organisaties het er niet mee eens dat de zogeheten BREF’s (documenten waarin de best beschikbare technieken worden beschreven) niet meer richtinggevend, maar bindend zouden worden. Ook vindt de VNCI het onnodig dat bedrijven zelf een compliance rapport moeten maken. Daarnaast heeft de VNCI moeite met het voorstel om jaarlijks verplichte inspecties in te voeren. De vereniging is immers in overleg met de landelijke overheid om tot ‘toezicht op maat’ te komen. En dat betekent in de praktijk dat bedrijven die goed presteren op veiligheids- en milieugebied, minder controle krijgen. p Meer informatie: Leantine Mulder-Boeve, tel. 070-3378742 e-mail: mulderboeve@vnci.nl
Groen licht voor de omgevingsvergunning De Eerste Kamer heeft begin november ingestemd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die naar verwachting op 1 januari 2010 in werking treedt. Daarmee kunnen procedures die nu voor aparte activiteiten nodig zijn, in elkaar worden geschoven tot één procedure met één vergunning.
D
e aanname van de Wabo door de Eerste Kamer is een belangrijke mijlpaal, maar nog niet het einde van het parlementaire traject. Zo volgt in 2009 minstens nog een invoeringswet. Bedrijven kunnen vanaf de invoering van de Wabo in 2010 verschillende vergunningen tegelijk, digitaal en bij één loket indienen. De overheid zal ook de inspraak-, bezwaar-, en beroepsprocedure voortaan als één dossier behandelen. Tegelijkertijd blijft het mogelijk om deelvergunningen aan te vragen. Over de uitvoering van de vergunningvoorbereiding en handhaving door omgevingsdiensten, vergelijkbaar met de DCMR, zal de Tweede Kamer zich nog apart uitspreken. De overheid heeft er bewust voor gekozen om een aantal onderwerpen niet te integreren. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over water, waardoor alleen indirecte lozingen onder de Wabo komen te vallen. En dat is in de ogen van de VNCI een gemiste kans. p VNCI-leden kunnen een circulaire over de Wabo downloaden via het ledennet van de vereniging; www.vnci.nl
Raad akkoord met CLP-verordening Ministers van de 27 lidstaten van de EU hebben eind november week ingestemd met de tekst van de CLP-verordening. Afgelopen september stemde het Europees Parlement al in met de tekst. Binnenkort volgt de publicatie van de verordening in het Publicatieblad van de EU. Twintig dagen daarna treedt de verordening officieel in werking.
M
et deze verordening zijn onderdelen geïmplementeerd van de internationale afspraken over het geharmoniseerde systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen en mengsels op basis van hun gevaareigenschappen (GHS). Daarnaast zijn een aantal bestaande verplichtingen uit de stoffen- en preparatenrichtlijnen overgenomen. De stoffenrichtlijn en preparatenrichtlijn zullen op termijn worden ingetrokken. Vanaf 1 december 2010 moeten stoffen worden ingedeeld en geëtiketteerd conform GHS. Voor preparaten, “mengsels” in GHS jargon, geldt een overgangstermijn tot 1 juni 2015.
De verordening is op een aantal belangrijke punten verbeterd ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van afgelopen zomer. Zo is er bij de keuze voor de gevaarcategorieën vastgehouden aan de Europese praktijk, zodat stoffen met geringe schadelijkheid niet ingedeeld hoeven te worden. De regeling biedt het bedrijfsleven de mogelijkheid om door middel van aangehechte bijsluiters ook kleine verpakkingen te voorzien van meertalige labels. Ook is de mogelijkheid verruimd om alternatieve namen te gebruiken voor stoffen, zodat de receptuur van mengsels beter beschermd kan worden. Er komen geen classificatiecriteria voor PBT-stoffen (persistent, biotoxisch en toxisch). In plaats daarvan zal de Europese Unie in internationaal (GHS-)verband pleiten voor aanvullende etiketteringsregels voor deze stoffen. De Europese Commissie zal uiterlijk 3 jaar na de inwerkingtreding voorstellen presenteren voor de eisen voor een
geharmoniseerde dataset van gegevens die ondernemingen aan nationale vergiftigingencentra moeten leveren. Fabrikanten en importeurs die ingedeelde stoffen op de markt brengen, zullen over die indeling melding moeten doen, ongeacht het jaarlijks op de markt gebrachte volume. De Europese chemische sector had graag gezien dat de CLP-verordening wat dit betreft zou aansluiten bij REACH, waar een drempel van 1 ton per jaar geldt. De VNCI en het VHCP organiseren voor hun leden een aantal workshops over deze nieuwe verordening. Daarnaast ontwikkelen zowel de VNCI, Cefic als ECHA (Europees Chemicaliën Agentschap) handreikingen. p Meer informatie: VNCI-beleidsmedewerker Dirk van Well tel. 070-3378740 e-mail: vanwell@vnci.nl
december 2008 Chemie magazine 17
Actueel
Uitstoot stikstofoxiden neemt af
AkzoNobel installeert nieuwe gasbranders De Stork-ketelinstallatie van AkzoNobel in Hengelo krijgt zes nieuwe gasbranders. Dit zijn zogenoemde Ultra Low NOx-branders van het type Impulse, die zeer weinig stikstofoxiden opleveren.
M
et de nieuwe branders kan het bedrijf de installatie over een groter regelbereik benutten en tegelijk voldoen aan bestaande en toekomstige strengere emissienormen, die voortvloeien uit Europese richtlijnen. Stork Thermeq, internationaal toonaangevend in Ultra Low NOxbranders, bouwt de branders om en vernieuwt meteen het bijbehorende besturings- en beveiligingssysteem. De ombouw maakt deel uit van het investeringsprogramma, waarmee AkzoNobel de continuïteit van de zoutproductie in Hengelo veilig wil stellen. De eigen energievoorziening speelt daarbij een cruciale rol. Ook kan het bedrijf hiermee gemakkelijk
voldoen aan de nieuwe emissieeisen voor middelgrote stookinstallaties. Onlangs heeft minister Cramer van VROM besloten deze emissienormen aan te scherpen, zodat Nederland zijn emissiedoelstellingen in 2010 kan halen. Het Planbureau voor de Leefomgeving meldde onlangs, dat de NOx-uitstoot in Nederland sinds 1990 met ca. 46 procent is afgenomen tot 300 kiloton in 2007. Het gaat om de totale Nederlandse uitstoot, exclusief die van de natuur en scheepvaart. Het emissieplafond voor NOx voor 2010 is 260 kiloton. In de periode van 1990 tot 2007 is de grootste vermindering van de NOx-uitstoot bereikt bij het verkeer, door het effect van de
Europese regelgeving voor uitlaatgassen. Dit ondanks de groei van het wegverkeer. In de sectoren industrie, energie en raffinage nam de uitstoot tot 2001 af door energiebesparing als gevolg van onder meer de bouw van wkk-installaties en maatregelen voorvloeiend uit het verzuringsconvenant. Tussen 2001 en
2003 bleef de NOx-uitstoot van deze sectoren nagenoeg gelijk aan 100 kiloton per jaar. Daarna is de uitstoot verder gedaald tot 77 kiloton per jaar door lagere productie van elektriciteit in Nederland en NOx-reductiemaatregelen in de energiesector. p
Uit handen van voorzitter Kees Kuijken van de Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten (VVVF) ontving minister Maria van der Hoeven van Economische Zaken op 20 november het eerste exemplaar van het nieuwe VVVF-tijdschrift Verf&Inkt. Het blad wordt in een oplage van 3.000 stuks verspreid onder lidbedrijven van de VVVF en externe relaties.
K
uijken wees na de overhandiging op het belang van de Nederlandse verf- en drukinktindustrie voor de Nederlandse economie. De branche, met wereldspelers als AkzoNobel en PPG, en verder veel mkb-bedrijven die zich met succes op nichemarkten richten, zet jaarlijks 1,2 miljard euro om en biedt werk aan 6.000 mensen. De bedrijfstak stopt al een groot aantal jaren veel geld en energie in de ontwikkeling van duurzame verven en drukinkten, waarbij veel aandacht wordt geschonken aan milieu- en gezondheidsaspecten.
De voorzitter van de VVVF wees de minister op de inspanningen van de branchevereniging om de Nederlandse kennisinfrastructuur beter toegankelijk te maken voor haar mkb-leden. Minister Van der Hoeven prees de branche voor het feit dat ze zich staande houdt op de internationale markt en dat de Nederlandse verfindustrie behoort tot de grotere in Europa. Ze zei het te betreuren dat rond nanotechnologie veel angst wordt verspreid, terwijl ze in haar ogen vooral kan leiden tot betere producten. De minister beloofde de VVVF-delegatie
VVVF-voorzitter Kees Kuijken bladert met minister Maria van der Hoeven door het eerste nummer
komend jaar kennismakingsbezoeken te brengen aan een tweetal verffabrieken. Het tijdschrift Verf&Inkt besteedt in het eerste nummer onder meer aandacht aan de gevolgen van REACH, aan de Europese regelgeving en de activiteiten op dat terrein van de Europese koepelorganisatie CEPE, aan sociale onderwerpen
Foto: Pet van de Luijtga arden
Eerste ‘Verf&Inkt’ voor minister Van der Hoeven
als ziekteverzuim en ouderenbeleid, en aan de gevolgen van de opbloei van de Nederlandse scheepsbouwindustrie voor de coatingindustrie. p Belangstellenden kunnen het nummer digitaal inzien via de website van de VVVF (www.vvvf.nl)
december 2008 Chemie magazine 19
Actueel
Arboregels strikt gehandhaafd
Bouw Shell-laboratorium veilig verlopen Shell heeft tijdens de bouw van zijn nieuwe researchlaboratorium in Amsterdam net zulke hoge veiligheidseisen gesteld als bij de bouw van een eigen nieuwe fabriek. Daardoor zijn er veel minder incidenten en ook minder ernstige incidenten voorgekomen, dan anders waarschijnlijk het geval zou zijn geweest.
R
ob Heezius, HSEQ Manager van SRTCA (voluit Shell Research & Technology Centre Amsterdam) toont zich tevreden. ‘Vanaf het heien van de palen, tweeëneenhalf jaar geleden, tot nu toe hebben zich vier ongevallen met kort verzuim en acht kleine incidenten met snijwonden en hechtingen voorgedaan. Ook heeft niemand oogletsel opgelopen. Dat is bijzonder voor een bouwproject van meer dan twee miljoen op de bouwplaats gewerkte uren. Als we niet streng op de naleving van de veiligheidsregels hadden gelet, was het aantal incidenten waarschijnlijk veel hoger geweest. De chemiesector scoort namelijk in de ongevallenstatistieken gemiddeld 20 tot 50 keer beter dan de bouwsector.’ Heezius over de selectie van de hoofdaannemer: ‘We hebben nadrukkelijk naar de veiligheidsaspecten gekeken, zoals ongevallenstatistieken, systematiek van incidentenrapportage en wijze van omgaan met incidenten. Op grond van deze drie hoofdcriteria stelden we een shortlist van vijf bedrijven op. Daarna hebben
we de bouwplaatsen van de kandidaten bezocht en vielen er nog eens twee bedrijven af. De overgebleven drie bedrijven hebben we een offerte laten uitbrengen en daarbij kwam Heijmans (in combinatie met Burgers Ergon installatietechniek) als beste uit de bus. Bij het bouwproject hebben we veiligheid dus even zwaar laten wegen als de kwaliteit en de kosten, zoals wij dat bij al onze nationale en internationale investeringsprojecten doen.’
Extra eis
‘Verder hebben we alleen de Arbowet gehandhaafd. Als enige extra eis stelden we het dragen van een veiligheidsbril en een reflecterend hesje. Het dragen van een bril leverde veel gemopper op, en het kostte ons veel moeite om deze regel te handhaven. Maar we hebben daar wel oogletsel mee weten te voorkomen. Sommige bouwvakkers waardeerden het achteraf als zij weer ergens anders werkten. Iemand schreef in een e-mail: “Ik besef nu pas hoe veilig we gewerkt hebben”. Dat we in de chemie veel minder ongevallen
hebben, komt louter en alleen omdat we er bovenop zitten en ons strikt aan de arboregels houden. In de bouwsector gaat men er op z’n zachtst gezegd anders mee om. Het zou goed zijn als de bouwsector daar eens goed bij stilstond.’ Om veilig gedrag te stimuleren hanteerde Shell een bonus/ malussysteem: na één week veilig werken ontving elke medewerker een Iris-cheque van vijf euro, na twee weken veilig werken een van tien euro, oplopend tot twintig euro na vier weken veilig werken. Bij een incident viel de bonus weer tijdelijk terug naar tien euro en bij een incident met verzuim naar nul, enzovoorts. Verder kreeg iedereen pas een toegangpasje, nadat een veiligheidsfilmpje was bekeken en acht van de tien vragen daarover goed waren beantwoord.
Certificaat
Alleen medewerkers met een VCA-certificaat kwamen binnen, zodat iedereen zich voldoende bewust was van de gevaaraspecten. Voordat de medewerkers aan de slag gingen, kregen ze eerst instructie over de werkplannen met veel aandacht voor de veiligheid op de werkplek. Zogenoemde veiligheids-coaches spraken medewerkers aan op onveilige situaties. ‘Dat was
wennen. Bouwvakkers laten zich niet graag van het werk houden, vooral niet als ze per strekkende meter worden betaald. Ons argument was steeds dat het voorkomen van ongevallen per saldo tijd en geld bespaart. Verder voerden we een zero-tolerancebeleid: ‘Iemand die bijvoorbeeld op meer dan 2,5 meter hoogte zonder steiger of ladder werkte en niet was aangelijnd, werd voorgoed van de site verwijderd. Aanlijnen boven de 2,5 meter is wettelijk verplicht, maar in de bouw let bijna niemand er op. En dat terwijl veel ongevallen met vallen te maken hebben’, aldus Heezius. Daarnaast heeft Shell hoofdaannemer Heijmans een percentage van een maximaal te verdienen som, als beloning voor veilig werken, in het vooruitzicht gesteld. Elke maand werden tijdens een lunch veiligheidszaken met het middenkader besproken. Ook liepen vertegenwoordigers van het management van Shell en Heijmans iedere week veiligheidsrondes om daarmee het belang van veiligheid zichtbaar te benadrukken. Het nieuwe researchlaboratorium van Shell in AmsterdamNoord, meet 80.000 vierkante meter. Er komen 1300 mensen te werken. Eind dit jaar krijgt Shell de sleutel. p december 2008 Chemie magazine 21
Thema
Groene grondstoffen
Industrie is nu aan zet D
Joost van Kasteren
22 Chemie magazine december 2008
Veel biomassa aanwezig Foto: Shutterstock
‘Ik daag de chemische industrie uit om te vertellen wat de top 10 is van chemicaliën die ze op korte termijn uit groene grondstoffen kunnen maken’, zegt Roel Bol van het ministerie van LNV en naar eigen zeggen ‘kwartiermaker’ van het programma ‘Bio-based economy’, dat volgende maand in de ministerraad wordt besproken.
ie uitdaging is bij Paul Hamm, lid van het Dagelijks Bestuur van de VNCI, niet aan dovemansoren gericht. Hij is ook lid van de Task Force Energietransitie en medeinitiator en tijdelijk CEO van Biomethanol Chemie in Delfzijl. ‘De chemische industrie is bij uitstek in staat om van biomassa allerlei nuttige stoffen en materialen te maken. We zijn groot geworden dankzij de oude biomassa die in het verleden is opgeslagen in vorm van steenkool, olie en aardgas. Met nieuwe biomassa moet het dus ook wel lukken.’ Luuk van der Wielen, hoogleraar Bioscheidingstechnologie aan de TU Delft, schudt moeiteloos een aantal voorbeelden uit zijn mouw van recente initiatieven van de chemische industrie voor het benutten van biomassa. Zo heeft DSM plannen voor de bouw van een fabriek voor barnsteenzuur (grondstof voor onder meer kunststoffen), ontwikkelde DuPont samen met Tate & Lyle een procédé voor het maken van propaandiol, grondstof voor onder meer nylon en ontwikkelen bandenfabrikant Goodyear en biotechbedrijf Genencor samen een technologie voor de productie van isopreen, een synthetisch rubber, uit groene grondstoffen. Ook Johan Sanders, hoogleraar Valorisatie van Plantaardige Productieketens in Wageningen en voorheen werkzaam als onderzoeksdirecteur bij Avebe noemt een aantal voorbeelden, waaronder melkzuur uit melasse dat gebruikt wordt als kunststof en epichloorhydrine, een tussenproduct voor het maken van epoxyharsen. Sanders weet ook te melden dat zowel Dow als Braskem hebben aangekondigd dat ze vanaf 2010 grootschalig etheen zullen gaan produceren in Brazilië voor de productie van polyethyleen op basis van de bio-ethanol die het land op grote schaal produceert. Gezien het volume, 350.000 ton, is het aannemelijk dat Dow verwacht dat bio-ethanol op de lange termijn goedkoper zal zijn dan nafta. Voor biomethanol is dat al het geval, stelt Paul Hamm. De fabriek in Delfzijl, die uiteindelijk 800.000ton per jaar biomethnaol zal produceren, gebruikt steeds minder aardgas en steeds meer glyserol - en later biogas - als grondstof. Glycerol is een restproduct dat vrijkomt bij de hydrolyse van plantaardige olie tot biodiesel en komt in steeds e december 2008 Chemie magazine 23
grotere hoeveelheden beschikbaar. De prijs is dusdanig dat methanol uit glycerol nu al goedkoper is dan methanol uit aardgas. Hamm: ‘Wat voor biomethanol geldt, geldt voor vele andere chemicaliën. Er ligt zoveel biomassa in de wereld, waarvan een groot deel daadwerkelijk ligt te rotten, dat we als chemische industrie wel gek zouden zijn om het niet te gebruiken.’ Veel perspectieven dus voor het inzetten van groene grondstoffen in de chemische industrie, hetzij in de vorm van eenvoudige bouwstenen, hetzij als halffabrikaat (zie kader). De overheid speelt daar al enige tijd actief op in, zegt Roel Bol van het ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij (LNV). ‘Nog onder de vorige minister, Cees Veerman, zijn we met zes ministeries begonnen met het ontwikkelen van de bio-based economy. Eind vorig jaar resulteerde dat in de “Overheidsvisie op de bio-based economy in de energietransitie”. Een hele mond vol, maar daaruit blijkt dat de bio-based economy naadloos past in een aantal andere ambities van de overheid. De Energietransitie bijvoorbeeld, waar het Platform Groene Grondstoffen een van de zes pijlers is, maar ook het programma “Schoon & Zuinig” en natuurlijk de alomvattende Innovatieagenda.’
Grote kansen
De betrokkenheid van zoveel verschillende ministeries heeft er alles mee te maken dat de overheid voor Nederland grote kansen ziet weggelegd. Bol: ‘Vergeleken met andere landen beschikken we over een buitengewoon sterke agrarische sector’ de tweede grootste exporteur in de wereld. Én over een zeer sterke chemische industrie. In combinatie met de logistieke dienstverlening, die in ons land op een hoog peil staat, en onze kennispositie in de life sciences en procestechnologie levert dat een stevige basis op voor de ontwikkeling van een biobased economie.’ Volgens themaleider Irene Mouthaan, eveneens van het ministerie van LNV, is nu de tijd aangebroken om door te pakken. ‘In plaats van het creëren van opties, waarmee we natuurlijk wel door moeten gaan, leggen we daarom in het nieuwe Biobased Economy-programma veel meer nadruk op de vraagsturing. Aan welke chemicaliën hebben bedrijven behoefte, hetzij nieuw, hetzij als vervanging van bestaande fossiele grondstoffen; wat voor biomassa hebben we daarvoor nodig en waar halen we die vandaan?’ Tegelijkertijd, zo vult Bol aan, fungeert zo’n top 10 of top 20 van chemicaliën ook als richtsnoer voor het onderzoek. ‘Het barst van de slimme mensen in Nederland en bijgevolg ook van de slimme ideeën. Het is goed als die ideeën getoetst worden op het aambeeld van de markt.’ Het voordeel van een aanpak vanuit de vraagkant is, dat de discussie over duurzaamheid ook meteen veel concreter wordt. Bol: ‘Je kunt jarenlang praten of een bepaalde groene grondstof wel duurzaam is – en daar moeten we ook goed over nadenken. Maar het gaat pas echt leven als je concrete voorbeelden bij de hand hebt in de vorm van biochemicaliën en de agrarische producten of reststoffen waar ze van gemaakt worden. Gaat het om soja uit Zuid-Amerika voor de productie van harsen of richten we ons toch op Jatropha uit Afrika als grondstof. Pas als je weet om welke gewassen het gaat, uit welke landen ze komen en hoe ze worden geteeld, kun je handen en voeten geven aan criteria voor duurzaamheid.’ 24 Chemie magazine december 2008
Maatschappelijke discussie
Die discussie moet de chemische industrie niet uit de weg gaan, stelt Bol, ook al kan die soms hoog oplopen, getuige de ‘voedsel-of-brandstof’ discussie van enkele maanden geleden. ‘Wat je daarvan kunt leren is dat ook “bio-based” niet a priori goed is, maar moet passen in een maatschappelijke context. We moeten er met zijn allen naar streven om het debat zo reëel mogelijk te voeren, bij voorkeur onderbouwd met feiten en cijfers. Als iedereen er e
Gedeputeerde Henk Bleker van de provincie Groningen werpt een zak kunstmest in het algenbassin van AkzoNobel in Delzijl dat begin december in gebruik werd genomen.
Proef met algen op Chemiepark Delfzijl Het Chemiepark Delfzijl telt naast een twaalftal voornamelijk chemische bedrijven tegenwoordig ook een boer, of beter gezegd, een agrarisch ondernemer. Samen met AkzoNobel, Essent en Wageningen UR exploiteert Ingrepro BV twee ‘natte akkers’: vijvers waarin algen groeien. Met behulp van zonlicht leggen ze de CO2, afkomstig uit de wkk-installatie van AzoNobel en Essent, vast in de vorm van interessante moleculen. Hans Feenstra van AkzoNobel Base Chemicals: ‘Wij zijn geïnteresseerd in onverzadigde vetzuren, die als grondstof kunnen fungeren voor onze alkydharsen. Los daarvan produceren de algen ook een suikerrijke fractie die we om kunnen zetten
in polyolen, een grondstof voor polyurethaanverven. Daarnaast zou je een deel van de biomassa, de verzadigde vetzuren bijvoorbeeld, kunnen gebruiken als olie voor de energiecentrale.’ De algenvijvers zijn een proefboerderij waarin de komende vier jaar wordt bestudeerd welke grondstoffen geproduceerd kunnen worden. Daarbij wordt niet alleen het soort algen gevarieerd, maar ook de omstandigheden. Zo maakt het een heel verschil of het water zoet of zout is en of het warm of koud is. Feenstra: ‘We gaan inventariseren welke groene grondstoffen we technisch en economisch verantwoord uit algen kunnen halen en we hopen op een paar leuke verrassingen.’
vanuit een vooropgezette mening in vliegt, dan schieten we er niet zoveel mee op.’ Een ander maatschappelijk heikel punt, dat beter aan de hand van concrete voorbeelden bediscussieerd kan worden dan ‘ins Blaue hinein’, is het eventueel genetisch modificeren van planten die groene
grondstoffen leveren. Een deel van de groene grondstoffen die via Rotterdam worden aangevoerd is al genetisch gemodificeerd, zoals soja uit ZuidAmerika, maar dat is vooral gebeurd om teelttechnische overwegingen, zoals betere bestendigheid tegen ziekten en plagen. ‘Met behulp van “groene genetica” zou je planten ook zodanig kunnen “ontwerpen” dat ze de chemicaliën maken waaraan de chemische of farmaceutische industrie behoefte heeft’, aldus Bol. ‘Ook voor genetische modificatie van gewassen geldt dat de industrie de maatschappelijke discussie moet aangaan’, stelt Bol. ‘Maar dan liefst aan de hand van concrete voorbeelden en ook zoveel mogelijk gebaseerd op feiten en cijfers. Vertel eerlijk wat de risico’s zijn, maar laat ook zien hoe je die risico’s beheersbaar houdt en hoeveel voordelen een genetisch gemodificeerd gewas kan hebben, als het gaat om energiebesparing en milieubescherming.’ De discussie stopt niet met het BBE-programma dat volgende maand in de ministerraad wordt besproken. Wel wil de overheid een stevig begin maken met het inlossen van de beloften van de bio-gebaseerde economie. Het streven van het Platform Groene Grondstoffen is dat per 2020 zo’n dertig procent van de grondstoffen voor de chemische industrie afkomstig is van biomassa. Bol: ‘Twaalf jaar is kort voor zo’n ingrijpende omwenteling. Hoog tijd dus om spijkers met koppen te slaan.’ p
foto: ANP
‘Het barst van de slimme mensen in Nederland’
Hoe kun je biomassa verwerken? Voor het verwerken van biomassa staan globaal drie wegen open. De eerste is het omzetten van groene grondstoffen in eenvoudige bouwstenen, bijvoorbeeld door vergassing tot synthesegas, een mengsel van koolmonoxide en waterstof, dat al in de tijd van de steenkoolchemie diende als basis voor een hele reeks interessante producten en ook nu nog veelvuldig wordt ingezet. De tweede route is het fermenteren van biomassa. Dat kan suiker en zetmeel zijn die met behulp van al dan niet genetisch gemodificeerde gist worden omgezet in ethanol, dat op zijn beurt kan worden omgezet in etheen, grondstof voor onder meer de productie van polyetheen. Natte organische stromen kunnen ook worden omgezet in methaan. Als gevolg van de maatschappelijke discussie over biobrandstoffen wordt inmiddels ook steeds nadrukkelijker gekeken naar voor 26 Chemie magazine december 2008
mensen onverteerbare biomassa, zoals cellulose als grondstof voor de productie van ethanol. De derde route voor het omzetten van biomassa wordt gemeenlijk aangeduid met bioraffinage. ‘In essentie komt het erop neer dat je alle stoffen die de plant al maakt zoveel mogelijk benut’, zegt Johan Sanders. Je breekt ze dus niet af om later weer op te bouwen, zoals bij syngas, maar je gebruikt de biomoleculen zelf als halffabrikaat. Planten, inclusief algen, maken prachtige oliën, eiwitten en suikers. Je maakt als het ware gebruik van de synthetische capaciteit van de natuur. Het grote voordeel is dat bijvoorbeeld zuurstofatomen al zijn ingebouwd, zodat je de energievretende stap van katalytische oxidatie kunt vermijden. Ook heb je geen chloor- en zwavelgroepen nodig om de reactiviteit te verhogen. Dat werk is al gedaan. Van wat er overblijft, kun je andere materialen of biobrandstof maken.’
Interview
Directeur Henny Egberink van SABIC:
‘ Veilen CO2-rechten zeer bedreigend voor de chemie’
Foto: Fotostudio CL Frans Bastings
‘Wij zijn helemaal niet tegen de Europese handel in emissierechten voor CO2, maar maken bezwaar tegen de uitvoeringsvorm: het veilen van emissierechten. Dit levert ons onnodig een groot concurrentienadeel op ten opzichte van producenten buiten Europa’, zegt Henny Egberink, directeur van SABIC Limburg in Geleen, op het moment dat de sector zich sinds enkele weken in zwaar weer bevindt. Erik te Roller
E
gberink constateert dat alle tegenargumenten van de chemische industrie en aangedragen alternatieven, de Europese Commissie in Brussel tot nu toe niet op andere gedachten hebben gebracht. ‘We hebben keer op keer gezegd: “Realiseer je wel dat dit heel bedreigend is voor de chemie”, maar we hebben de beleidsmakers nog niet kunnen overtuigen. De autoriteiten en politici zullen misschien alleen van hun plannen afzien als de sector aan
28 Chemie magazine december 2008
een slagaderlijke bloeding lijdt, en daar begint het met de huidige economische situatie op te lijken.’ Wat gaat er de komende tijd gebeuren? ‘De komende VN-klimaat-top volgend jaar december in Kopenhagen, is een belangrijk moment in de politieke besluitvorming rond de emissiehandel. Tegen die tijd zullen de details over de Europese emissiehandel waarschijnlijk bekend zijn. Als dan blijkt, dat alleen bedrijven in Europa verplicht worden om via een veiling
CO2-emissierechten te kopen en de rest niet, hebben we een groot probleem. Het gaat om substantiële bedragen. Voor SABIC Europe met vestigingen in Nederland, Duitsland en Engeland komt dit neer op jaarlijkse bedragen van zeker 200 miljoen euro. Concurrenten buiten Europa hoeven dat niet te betalen, zodat er sprake is van concurrentieverstoring. ‘Als de veiling doorgaat, zal er een overgangsperiode zijn, waarbij in 2013 eerst 30 procent tot 35 procent van de rechten via de veiling lopen, en de e december 2008 Chemie magazine 29
Interview
rest wordt toegekend volgens het oude allocatiesysteem. Dit percentage loopt daarna elk jaar op, tot 100 procent in 2020.’ Wat is er mis met het veilingsysteem? ‘Met het veilen op zich is niks aan de hand, zolang de opbrengst maar direct terugvloeit naar de industrie. Ik kan me voorstellen dat bedrijven die beter presteren met CO2-reductie dan meer geld krijgen, dan de bedrijven die slechter presteren. Maar we weten nu niet wat de overheid met het geld gaat doen. De Europese Commissie zegt: ''Die beslissing nemen we later''. Punt is ook dat de nationale overheden de veilingopbrengsten zullen innen en grotendeels zelf mogen beslissen wat ze ermee doen. Het kan best zijn, dat Italië het geld bijvoorbeeld weer teruggeeft aan de bedrijven, maar Nederland niet of slechts gedeeltelijk. Dan is er ook binnen Europa sprake van concurrentieverstoring.' Maakt de EU misschien een uitzondering voor de chemie? ‘De EU-Commissie studeert op de mogelijkheid om bedrijfstakken die gevoelig zijn voor internationale concurrentie uit te zonderen van het veilingsysteem. Het besluit daarover wordt pas over een of twee jaar genomen. Daardoor weten we niet waar we aan toe zijn. Ons bekruipt het gevoel dat Brussel ons in kleine stappen
‘Moeilijk om grote investeringsbeslissingen te nemen’ steeds verder vastpint. Het is als met de kikker in een warme pan: de pan wordt langzaam heet en tegen de tijd dat de kikker het in de gaten krijgt, is het al te laat. Door de onzekerheid over het veilingsysteem is het moeilijk om grote investeringsbeslissingen voor de lange termijn te nemen.’ Gaan chemiebedrijven hun productie verplaatsen? ‘Ik verwacht niet, dat de productie bij invoering van de veiling meteen naar landen buiten Europa zal verhuizen. De bedrijven blijven hier nog wel zitten, maar doen geen nieuwe investe30 Chemie magazine december 2008
Henny Egberink: 'Tegenover elke ton CO2-uitstoot van de chemie staat twee tot drie ton CO2-uitstoot, die wordt bespaard dankzij onze producten'
ringen meer. Na een jaar of tien is het dan afgelopen. Zonder grote investeringen glijd je bergafwaarts. Op enig moment ben je beneden en je kunt dan niet meer terug. Dan ben je de business gewoon kwijt. Veel producten zullen dan buiten Europa gemaakt worden en als de CO2-normen daar minder hoog zijn, is er dus sprake van carbon leakage. In goede tijden klinkt dat misschien dramatisch, maar zeker niet nu de economische wind uit een heel andere hoek waait. Sommige voorstanders van het veilingsysteem zullen misschien zeggen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie voor een bedrijfstak die normaal goed rendeert. Maar als je kijkt naar de dynamiek van de petrochemie door de jaren heen, zie je dat we niet constant hoge rendementen behalen en de CO2-kosten zonder problemen kunnen opbrengen. Vraag en aanbod bepalen onze business. In de afgelopen jaren is er in het Midden-Oosten veel nieuwe capaciteit bijgebouwd, omdat de grondstoffen daar goedkoper zijn. Aangezien de vraag in India en China snel groeide, ging de stroom producten uit die nieuwe fabrieken naar Azië. In Europa, waar de vraag met twee tot drie procent per jaar toenam, was er weinig aan de hand. Maar nu zien we dat het aanbod de vraag vanuit India
en China ruim overtreft. Daardoor varen er nu meer schepen vanuit het Midden-Oosten onze kant op. Met vergelijkbare producten kunnen we niet tegen deze importen concurreren, alleen met nieuwe producten. Dat is ook altijd de strategie van SABIC Europe geweest: om hier in Europa producten te maken die complementair zijn aan die van het moederbedrijf in Saoedi-Arabië.' Wat merkt SABIC Europe van de economische crisis? ‘De petrochemische sector hield al rekening met overcapaciteit in de petrochemie in de loop van 2009 of 2010, maar nu valt dit samen met het inzakken van de economie. De klap komt daardoor eerder en harder aan. De olieprijs is de afgelopen maanden van ongeveer 150 dollar per vat gedaald tot 50 dollar per vat. De naftaprijzen zijn net zo sterk gedaald: van 1100 dollar per ton tot ca. 350 dollar per ton. Een gigantische prijsbeweging’, aldus Egberink. ‘Onze klanten wachten nu af. Als de prijs van kunststof vandaag 800 euro per ton is, dan is die volgende week misschien wel 600 euro per ton. Iedereen bouwt zijn voorraden af, en daardoor is er in feite sprake van een kopersstaking. Dat effect wordt versterkt, doordat de
vraag vanuit de verpakkings- en automobielindustrie hapert, waardoor onze klanten ook veel minder orders ontvangen. Wereldwijd zijn de prijzen van kunststoffen zodoende in een maand tijd met 30 tot 40 procent gedaald, terwijl de prijzen normaal met hooguit enkele procenten per maand bewegen. De snelheid waarmee dit is gebeurd, is ongekend.’ ‘Het ene na het andere bedrijf zet nu fabrieken stil. Bij SABIC Europe in Geleen hebben we een van de twee krakers stopgezet. Pas als de voorraden in de keten helemaal zijn afgebouwd, zal de vraag weer herstellen. Dat zal op zijn vroegst in de tweede helft van januari zijn, maar het kan ook later zijn. Niemand weet het precies en ook niet op welk niveau de prijzen in de maanden daarna zullen uitkomen. Het is net als op de beurs: vandaag is er goed nieuws en stijgen de koersen, morgen is er slecht nieuws en dalen de koersen. Zo gaat het ook in de kunststoffenwereld. Normaal kun je de prijsbewegingen enigszins voorspellen, maar nu hebben we te maken met een complete roller coaster (achtbaan – red.). Ook met de meer hoogwaardige kunststoffen voor bijvoorbeeld de automobielindustrie ontkomen we niet aan een terugval in de vraag.’ Wat vindt de EU van benchmarking als alternatief voor veilen? ‘De Europese chemische industrie stelt benchmarking voor als alternatief voor veilen. Hierbij stel je plafonds vast voor de CO2-emissie per ton van een bepaald product of categorie producten. De toekenning van CO2-emissierechten is dan gerelateerd aan het productievolume. Bedrijven die relatief minder CO2 uitstoten, houden rechten over en kunnen die verkopen; bedrijven die slechter presteren moeten rechten bijkopen. De plafonds kun je geleidelijk van jaar tot jaar verlagen. Daarmee werk je aan hetzelfde doel, namelijk klimaatverbetering, maar niet door geld bij bedrijven weg te halen, maar CO2-emissiereductie te belonen.’ ‘Kennelijk is ons verhaal te ingewikkeld of misschien heeft de chemie de gelederen te laat gesloten, ik weet het niet. Soms lijkt het wel of de Commissie oordopjes in heeft. Ze wil niets horen over alternatieven, omdat ze kennelijk vreest dat de besluitvorming daardoor te veel vertraging zou oplopen en daardoor de emissiedoel-
stellingen niet gehaald zouden worden. De Europese chemiebedrijven laten hun stem via Cefic krachtig horen, maar is dat genoeg? Bondskanselier Angela Merkel van Duitsland deelt de bezorgdheid van de bedrijfstak. “Wij laten de chemie niet kapot gaan”, heeft ze gezegd. Waarom roept onze minister-president of minister van Economische Zaken zoiets niet?’ Wat vinden milieu-organisaties van benchmarking? ‘Ik verwacht geen directe steun van de milieuorganisaties voor het benchmark-voorstel van de chemie. Zij zetten zich in voor een beter milieu. Het reilen en zeilen van de chemiesector is niet hun eerste zorg. Dat kun je hen niet kwalijk nemen. Ook wij willen de CO2-emissies terugbrengen, maar tegelijk onze bedrijven op de been houden. Onze doelen zijn niet precies hetzelfde, maar ze conflicteren evenmin.’ ‘Bij alle discussie wordt wel eens vergeten dat tegenover elke ton CO2- uitstoot van de chemie twee tot drie ton CO2 staan die elders worden bespaard, dankzij onze producten, zoals bijvoorbeeld isolatiemateriaal. Consumenten en politici leggen die koppeling niet een op een.’ Doet de chemie genoeg aan imagoverbetering? ‘De vraag is of chemiesector nog meer kan doen om de boodschap van de chemie over het voetlicht te brengen. Vroeger dachten we dat onze boodschap moeilijk te begrijpen was en deden daarom maar niets. Nu weten we wel beter en hebben we geleerd open en transparant te zijn. Maar ik denk niet dat we hiermee de gewenste verandering van het imago in een korte periode kunnen verwezenlijken. Het beste is om bij scholen en opleidingen te beginnen, zodat jongeren op een brede manier kennismaken met de chemie. Het is best moeilijk om de positieve relatie tussen de chemie en het milieu tastbaar te maken. Helaas is de negatieve relatie tussen chemie en het milieu bij een incident veel tastbaarder: je ziet, je hoort of je ruikt het meteen.’ Heeft SABIC plannen met groene grondstoffen? ‘We hebben op het moment geen grootse plannen voor groene grondstoffen. Onze core business is per
definitie milieuvriendelijk: vroeger werd het gas dat bij de olieproductie vrijkwam afgefakkeld. Nu maakt SABIC er nuttige producten van. Dat blijven we nog tot in lengte van jaren doen. En als er lichte elektrische auto’s met brandstofcellen op de weg verschijnen, zullen wij daar de lichte kunststofmaterialen voor maken. Op enig moment zal de olie opraken en zo duur worden, dat het vanzelf loont om ook groene grondstoffen in te zetten. Uiteraard staat dit onderwerp regelmatig op de agenda bij de top van SABIC. Ook nemen we meer hoogwaardige producten in onze portefeuille op. In dat beleid past de overname van General Electric Plastics. Te zijner tijd zullen we ook biopolymeren maken. Uiteindelijk bepaalt het verschil in prijzen voor fossiele energie en zonne-energie hoe snel de ontwikkelingen zullen gaan. Het ontwikkelen van tweedegeneratiebiogrondstoffen kost nog de nodige tijd. Windenergie biedt maar een gedeeltelijke oplossing. Afgezien van kernenergie is er maar één alternatieve energiebron die ons op termijn voldoende energie kan leveren, klimaatvriendelijk is en kostentechnisch verantwoord: de zon.' p
december 2008 Chemie magazine 31
Opinie
Tien keer zoveel als verwacht
Aantal preregistraties rijst de pan uit Bedrijven hebben in de periode vanaf 1 juni tot en met 1 december zo’n 2,1 miljoen preregistraties voor stoffen en preparaten ingediend. Dat is meer dan tien keer zoveel als verwacht. Veel bedrijven hebben het zekere voor het onzekere genomen en meer stoffen gepreregistreerd dan ze uiteindelijk van plan zijn te registreren. Erik te Roller
D
e bedrijven hebben dat mede op aan raden van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), de VNCI en Cefic gedaan. Over één ding zijn de nationale en EU-autoriteiten namelijk heel stellig: zonder gegevens geen handel. Als een chemi sche stof na 1 december 2008 niet geregistreerd of gepre registreerd is, mag er niet in gehandeld worden. Een bedrijf mag dan pas weer met de stof verder werken als hiervoor een registratie dossier is opgesteld en ingediend. ‘De EU-Commissie en ECHA rekenden op zo’n 150.000 preregistraties. Als industrie waren we er al van overtuigd, dat er zeker twee tot drie keer zoveel preregistraties zouden volgen. Maar dit aan tal hebben wij niet voorzien’, zegt Erwin Annys, director REACH/Chemicals Policy van Cefic. ‘Het Europees Agentschap voor chemische stoffen kraait ongetwijfeld victorie,
32 Chemie magazine december 2008
omdat al die preregistraties elektronisch zijn verwerkt, maar voor industrie is de preregistratie niet zonder problemen verlopen. Bij de start op 1 juni was het slechts mogelijk om stof voor stof te preregistreren. Pas zes weken later konden bedrij ven meerdere stoffen tegelijk preregistreren met behulp van zogenoemde bulk uploads. De trage start leidde tot extra belasting van het ECHA-systeem in de periode daarna.’
Trage respons
Bedrijven hadden vooral overdag te maken met een trage respons van het REACH-IT-systeem in Helsinki. Soms liep de zaak vast en moesten ze gegevens weer opnieuw invoeren. Nadat ECHA de capaciteit begin november had verdub beld, liep het beter. Dirk van Well, beleidsmedewerker Stoffenbeleid en Chloor zaken van de VNCI: ‘De ondersteuning van ECHA via de helpdesk was op zichzelf goed. Het agentschap heeft in de loop van de tijd bij de
helpdesk nog extra mensen ingeschakeld om alle vragen te kunnen beantwoorden.’ Is de preregistratie hiermee een succes? ‘Nee’, zegt Annys, ‘een databank met meer dan 2 miljoen preregi straties maakt het leven niet gemakkelijk.’ De eerstvol gende deadline is 1 december 2010. Dan zullen alle stoffen geregistreerd moeten zijn, die producenten in hoeveel heden van meer dan 1000 ton per jaar maken. Daarnaast zullen dan ook alle kanker verwekkende, mutagene en reprotoxische stoffen geregi streerd moeten zijn (meer dan één ton per jaar) en alle stoffen die zeer gevaarlijk zijn voor het milieu (meer dan 100 ton per jaar). ‘Twee jaar is een zeer korte periode voor een zo’n moeilijke oefening’, meent Annys.
Gegevens uitwisselen
Vanaf 1 januari aanstaande kunnen bedrijven die een bepaalde stof gepreregi streerd hebben op de ECHAsite zien welke bedrijven dat nog meer gedaan hebben. De bedoeling is dat ze dan
per stof een zogenoemd sub stance information exchange forum (SIEF) oprichten om gegevens over de toxiciteit van de stof uit te wisselen die ze kunnen gebruiken voor het gemeenschappelijk deel van hun registratiedossiers. Ook gaat het om de classifi cering en etikettering van de stoffen en chemische veilig heidsrapporten. De grote bedrijven zullen hierbij het voortouw nemen en snel in actie komen, omdat er weinig tijd is. De overheid doet niet aan de SIEF’s mee. Het zal nog een hele toer zijn om uit te zoeken welke bedrijven nu echt van plan zijn om de stof te gaan registreren en welke de stoffen alleen uit voorzorg zijn gepreregistreerd. Annys geeft het voorbeeld van stof, die hij verder niet met name wil noemen: ‘Er zijn 12 produ centen in de EU die de stof produceren, terwijl er in totaal 800 preregistraties voor deze stof zijn ingediend. Die stof is bepaald geen uit zondering’, constateert Annys. In het begin hebben twee bedrijven een volledige EINECS-lijst (ca. 100.000 stoffen, die al voor 1981 in de handel waren) geüpload, zodat ze zeker wisten dat ze alle stoffen, die in de EU bekend zijn, ook gepreregi streerd zouden hebben. Niet elegant, maar wel makkelijk. ECHA heeft daar meteen een stokje voor gestoken en gezorgd dat bedrijven maxi maal 10.000 stoffen tegelijk konden preregistreren.
esalniettemin is het aantal D preregistraties behoorlijk opgelopen. ‘Bedrijven wilden veilig zitten en hebben daarom veel preregistraties gedaan. Dat wil niet zeggen, dat ze die ook allemaal gaan registreren. Daarom ver wacht ik dat het aantal regi straties toch nog dicht in de buurt van de oorspronkelijke prognoses van ECHA en de chemie industrie zal komen te liggen’, aldus Annys.
Dubbele preregistratie
Rob Duijghuisen (Manager Quality, Health, Environment & Safety) van Tanatex Chemicals vertelt over zijn ervaringen met de preregi stratie: ‘Bij Tanatex maken we vloeibare chemicaliën voor textielveredeling. Die synthetiseren en formuleren we in onze vestigingen in Ede en Leverkusen. Op beide locaties werken we in totaal met 800 verschil lende grondstoffen, die bestaan uit een veelvoud van stoffen. Hiervan maken we weer ca. 120 nieuwe stoffen door middel van verschil lende reactieprocessen. Maar we hebben drie tot vier keer zoveel preregistraties ingediend. Zo kan een en dezelfde stof door meerdere EINECS- of CAS-nummers omschreven worden. Die hebben we alle maal gepreregistreerd. Ook verwerken we polymeren. Als de monomeren daarvan geregistreerd zijn, hoeven wij als downstreamusers in principe niets meer te doen.
Maar per 1 december zouden de meeste monomeren door de producenten alleen nog maar gepreregistreerd zijn. Daarom waren wij genood zaakt om die monomeren te preregistreren. Elke poly meer heeft op die manier zo’n vier tot vijf preregistra ties opgeleverd.’ Dirk van Well: ‘Het gaat hier om zogenoemde dubbele preregistraties. Volgens artikel 6.3 van REACH moet een polymeerproducent de monomeren registreren als de leverancier hogerop in de keten dat nog niet heeft gedaan en dat is het geval, aangezien de monomeren op 1 december wel gepreregi streerd, maar nog niet gere gistreerd zijn. Soortgelijke problemen doen zich voor met wederingevoerde stof fen, het terugwinnen en in de handel brengen van stoffen afkomstig uit afvalstromen en met voorwerpen waarin stoffen zitten die bedoeld zijn om vrij te komen, zoals reinigingsdoekjes met een oplosmiddel. Deze zaken zijn pas dit najaar aan het licht gekomen. Bij de totstand koming van de REACH- teksten heeft iedereen daar overheen gelezen, zowel de overheid als het bedrijfs leven. De ECHA heeft begin oktober zelf aangeven, dat zolang de discussie hierover loopt, bedrijven maar beter kunnen preregistreren als ze er niet helemaal zeker van zijn dat de stof in kwestie op 1 december 2008 is geregi streerd. En dat verklaart
voor een belangrijk deel het grote aantal preregistraties.’
Wetswijziging
‘Als VNCI vinden we dat er een wetswijziging moet komen om de dubbele preregistraties weer in goede banen te leiden. In december komen de amb tenaren van de EU-lidstaten, die met de handhaving van REACH belast zijn, bij elkaar. Dat is een goed moment om afspraken te maken over hoe ze zich bij in soort zaken moe ten opstellen tegenover bedrijven. Een tijdelijk soepele opstelling ligt voor de hand, want door de veelheid aan
men.’ Cefic blijft de zaak op de voet volgen en werkt het met ECHA samen aan een IT-tool, waarmee bedrijven op snelle en uniforme wijze een chemisch veiligheidsrap port van een stof kunnen opstellen. ‘Halverwege 2009 dienen zich de eerste stoffen aan, waarvoor autorisatie nodig is. De autoriteiten zul len halverwege 2009 met restricties voor deze stoffen komen. Zo zijn er meer open staande punten, waarbij de industrie ofwel iets te winnen heeft, ofwel iets te verliezen heeft. Dat houden we nauw lettend in de gaten en als het
‘ De VNCI heeft haar leden de afgelopen jaren intensief geïnformeerd’ preregistraties lijkt het REACH-proces danig uit de hand te lopen’, aldus Van Well. Annys (Cefic): ‘De autoritei ten hebben op het allerlaatst nog fundamentele wijzigin gen in REACH doorgevoerd. Aanvankelijk zou bijvoor beeld een only representa tive, oftewel een alleen- vertegenwoordiger één bepaalde geïmporteerde stof voor meerdere niet-Euro pese producenten mogen preregistreren en registre ren. Na de wijziging op 14 april 2008 kon dat alleen nog voor elke producent afzonderlijk. Ook hierdoor is het aantal dossiers toegeno
nodig is laten we onze stem horen.’ Dirk van Well: ‘De VNCI heeft haar leden de afgelopen jaren intensief geïnformeerd. Op basis van een peiling deze zomer onder alle leden, denk ik dat de leden hun stoffen tijdig hebben kunnen prere gistreren. Mijn indruk is dat kleine bedrijven in andere branches de boot lijken te missen, denk bijvoorbeeld aan importeurs van artikelen uit Azië, waaruit stoffen vrijkomen. We hebben deze groep tot het laatst voor lichting gegeven in samen werking met het ministerie van VROM. p december 2008 Chemie magazine 33
Uitgelicht
Have a safe flight
Vooral in regio’s waar de winter nog kan toeslaan, moeten vliegvelden veel aandacht besteden aan het onderhoud van start- en landingsbanen. Om veilig te kunnen opstijgen en landen terwijl het vriest en de sneeuw in dikke vlokken naar beneden dwarrelt, speelt de chemische industrie een cruciale rol. Zo heeft Kemira een paar jaar geleden de Meltium productgroep op de markt gebracht. Deze lijn van chemische producten is onder meer gebaseerd op kaliumverbindingen en natriumverbindingen en een stuk milieuvriendelijker dan ureum dat tien jaar geleden werd gebruikt. De Meltium productgroep wordt vooral toegepast op vliegvelden, wegen en bruggen om te voorkomen dat er ijs ontstaat. Tevens wordt het gebruikt om sneeuw op pistes te verharden. p Meer informatie: www.kemira.com 34 Chemie magazine december 2008
december 2008 Chemie magazine 35
In beeld
Chemie zorgt voor waterdichte wand
Droge voeten in de metro
Foto's: Casper Rila
Air Products zorgt ervoor dat reizigers en bouwvakkers droge voeten houden in de metro. Door vloeibare stikstof te injecteren in de bouwput ontstaat een dikke ijswand waardoor het metroverkeer tijdens de uitbreiding van twee naar drie sporen gewoon kan doorgaan.
36 Chemie magazine december 2008
december 2008 Chemie magazine 37
In beeld
6
1 2
5
7
‘Dagelijks komen hier 120.000 reizigers’
4
3 Foto 1: Maquette van het nieuw te bouwen station Rotterdam CS in het Infracentrum, hier te zien vanaf het Weena. Dit station wordt gedeeltelijk gelijktijdig gebouwd met en boven het nieuwe metrostation. Foto 2: Bovenaanzicht bouwkuip vanaf groothandelsgebouw. Op de achtergrond net voor gebouw Nationale Nederland bevindt zich de vrieswand. Foto 3: De betonnen wanden rondom de bouwput worden op zijn plaats gehouden door grote stalen stempels. Op de achtergrond is te zien dat nieuwe betonnen wanden tegen deze zogenaamde diepwanden worden gemaakt. Foto 4: Werkzaamheden in de ondergrondse bouwput, tijdelijke ondersteuning van de dakplaten waarop de reizigers de bouwput passeren, worden verwijderd. .
Foto 5: Verwijderen van de tijdelijke ondersteuning van de dakplaten. Op de achtergrond is het gebouw van Nationale Nederlanden zichtbaar waar de vrieswand is gerealiseerd. Foto 6: De voorraadtanks waarin op het werk de stikstof is opgeslagen. Vanuit deze tanks wordt het stikstof in de ondergronds aangebrachte buizen gepompt. Foto 7: Voor het kunnen bevriezen van de grond is ook uitgebreide meeten regeltechniek nodig, alles geïnstalleerd door en in beheer bij onderaannemer Max Bögl uit Duitsland. Foto 8 De bovengrondse leidingen waarop duidelijk ijsvorming is te zien.
8 december 2008 Chemie magazine 39
Foto: Bart van Overbeeke
Kennis en ervaring
‘ Het leek me leuk om kleine, slimme apparaatjes te maken’
De oprichters van Peer+: Teun Wagenaar (links) en Casper van Oosten
Het begon als leuk idee voor een afstudeerproject. Over drie jaar is het werkelijk op de markt. Smart Energy Glass, een speciaal type raam dat zorgt voor een flinke besparing op energie. Het product wordt ontwikkeld en verkocht door een 30-jarige ondernemer.
Speciaal raam bespaart energie I
r. Casper van Oosten is promovendus en medeoprichter van het bedrijf Peer+. Maar bovenal is hij technoloog in hart en nieren. Na een afgeronde studie werktuigbouwkunde werkt hij een jaar als consultant bij Willems & van den Wildenberg. Hij blikt terug: ‘Ik vond het papierwerk leuk en heel spannend, maar uiteindelijk word je techneut, omdat je echte dingen wilt produceren. Je wilt toch een product in handen hebben aan het einde van de dag. Het leek me leuk om kleine, slimme apparaatjes te maken. Elke generatie computerchips wordt kleiner, maar de apparaten waarmee ze worden gemaakt, worden elke generatie groter. Die trend kan zich niet voortzetten. Dat moet anders kunnen.’
Lab-on-a-chipsystemen
De oplossing vindt Casper in polymeertechnologie. ‘Aan de TU
40 Chemie magazine december 2008
Eindhoven maak ik responsieve materialen, ofwel bewegende plastics. Die willen we toepassen in diagnostische apparaatjes voor thuisgebruik. Dergelijke apparaatjes zien er net zo uit als die waarmee diabetespatiënten hun glucoseniveau meten, maar we gebruiken dan de teststrips om ziektes op te sporen. Om dat te kunnen doen heb je heel veel functionaliteit nodig, zoals pompjes en klepjes. Die zogenoemde “lab-on-a-chipsystemen” probeer ik te maken.’ Binnen de vakgroep waar Casper zijn promotieonderzoek doet, worden echter niet alleen medische systemen bedacht. Ook zonne-energie spint garen bij de hightech polymeertechnologie. Casper: ‘Op een dag had een collega een leuk idee van schakelbare ramen. Toevallig had ik toen een afstudeerder. Studenten kunnen hier een entrepreneurship-programma doen. Een technoloog en een marketeer zoeken
dan samen uit of een idee technisch haalbaar is en of er ook als product vraag naar is. Dat is gebeurd. De uitkomst van het onderzoek naar de mogelijkheden voor schakelbare ramen was verrassend positief. Toen wisten we dat we ermee moesten doorgaan. Dat was november 2007.’
Financiering
Casper, die eigenlijk de handen vol heeft aan zijn promotieonderzoek, besluit zich voor één dag in de week vrij te maken om het project op de rails te zetten. Hij licht toe: ‘Tot dat moment had ik het project alleen maar begeleid. Afgelopen februari zijn we met z’n drieën serieus aan de slag gegaan. We hebben het businessplan nog eens herschreven en zaken aangescherpt. De startfinanciering hebben we gedeeltelijk zelf ingebracht. Daarnaast ontvangen we geld vanuit technologiestichting STW. Zij financieren niet alleen het onderzoek zelf; ze hebben ook een potje voor het vercommercialiseren van de resultaten. Tot slot krijgen we van SenterNovem subsidie voor energieonderzoek.’
Kantoorgebouwen
Smart Energy Glass is een schakelbare ruit. De tint van het glas kan in drie standen worden ingesteld. Gewoon via een knop op de muur of via het gebouwregelsysteem. Wat gebeurt er precies als je aan het knopje draait? Casper lacht: ‘Dat is het geheim van het glas. Je verandert wat in de moleculen, waardoor de absorptie verandert. Een heel logische toepassing is de kassentuinbouw. Je kunt ook aan de automobielindustrie denken. Of aan woningen, kantoorgebouwen en zelfs caravans. Zo zijn er heel veel verschillende toepassingen. Het is een bijzondere uitdaging om, terwijl het nog een ruw idee betreft, te bedenken waar de beste toepassingsmogelijkheden liggen. Uiteindelijk hebben we gekozen voor kantoorgebouwen. Daar zie je steeds meer glas en een toenemend gebruik van airconditioningsystemen. In Europa wordt de regelgeving rond energiehuishouding steeds strikter. Over vier jaar mag een gebouw nog maar de helft aan energie gebruiken. Er moet dus worden
bespaard op airconditioning, verwarming en binnenverlichting. Dat hebben we verder uitgewerkt. We zijn met architecten- en ingenieursbureaus gaan praten. Die waren positief. Ze verwachten Smart Energy Glass binnen vijf jaar in hun gebouwen te zullen toepassen.’
Hard rennen
Casper besluit: ‘Je moet een ontzettende optimist zijn om hiermee te starten. Als je er dicht op zit lijkt het langzaam te gaan, maar uiteindelijk gaat het wel hard. We mikken nu op een ontwikkelingstijd van drie jaar. Dat is erg ambitieus. Maar als we langzamer gaan, worden we ingehaald door andere bedrijven. Er gebeurt heel veel in de zonne-energiemarkt. Dus moeten we hard rennen. Maar het is erg leuk. Dat is ook het mooie van een technisch beroep. Als techneut ben je, te midden van alle partijen waarmee je samenwerkt, een van de weinigen die in staat is om voor de realisatie van een nieuw product de verbindende factor te zijn.’ p
Een rondje universiteiten Na het vwo studeert Casper een jaar in de VS. In 1997 begint hij aan de TU Delft met een studie werktuigbouwkunde. Ondertussen behaalt hij in Leiden zijn propedeuse bestuurskunde en neemt hij deel aan een internationaal programma van technische universiteiten, bedoeld om studenten ondernemerschap bij te brengen. Voor deze ‘mini-MBA’ loopt Casper stage bij het Zwitserse chemieconcern Hoffmann-La Roche. Na een uitstapje in de consultancy kiest hij toch weer voor techniek. In 2009 hoopt Casper aan de TU Eindhoven te promoveren in polymeertechnologie.
Smart Energy Glass Smart Energy Glass is in staat naar wens het licht te dimmen en tegelijkertijd het ongebruikte licht om te zetten in elektriciteit zonder dat dit in het raam zichtbaar is. Het raam kan schakelen tussen drie standen: een donkere stand, een ondoorzichtige stand en een heldere stand. Het raam is in alle kleuren leverbaar. De opgewekte energie vloeit eenvoudig naar het elektriciteitsnet zodat deze direct kan worden gebruikt of kan worden teruggeleverd aan het net. december 2008 Chemie magazine 41
Maatschappij
‘ Dialoog moet van twee kanten komen’ Ron Wit van Natuur en Milieu over Responsible Care
Sjoerd Looijs
‘Als de chemische industrie in gesprek wil komen met de samenleving, moet ze ook laten zien waar ze mee zit. Alleen als je jezelf bloot durft te geven, ontstaat een echte dialoog’, aldus Ron Wit van de Stichting Natuur en Milieu. Joost van Kasteren
R
on Wit is een van de stakeholders met wie deze zomer is gesproken over Responsible Care en de manier waarop de VNCI dat invult. De gesprekken zijn een uitvloeisel van de wijzigingen in het Responsible Care-programma, die twee jaar geleden zijn ingevoerd onder de toevoeging ‘Global Charter’. Een van de effecten daarvan is dat het Responsible Care-rapport dat de VNCI jaarlijks uitbrengt over de prestaties van de sector, vanaf 2010 zal worden geverifieerd. Sjoerd Looijs van de VNCI: ‘Verificatie is meer dan alleen kijken of de cijfers kloppen; je moet ook nagaan of de gegevens relevant zijn. Anders gezegd: rapporteren we over de goede dingen.’ Om te bepalen wat relevant is, zijn de
42 Chemie magazine december 2008
afgelopen zomer gesprekken gevoerd met een zevental ‘stakeholders’, variërend van de al eerder genoemde Stichting Natuur en Milieu tot de DCMR Milieudienst Rijnmond, en van de vakbond CNV tot het ministerie van VROM en de Arbeidsinspectie. Een zo breed mogelijk scala aan betrokkenen, waaraan eigenlijk alleen de consumentenbeweging nog ontbreekt. Looijs: ‘We hebben de Consumentenbond uitgenodigd, maar zij waren niet geïnteresseerd. Jammer, omdat consumenten als eindgebruikers van chemische producten belangrijke stakeholders zijn. Bovendien voeren ze regelmatig campagne rondom chemicaliën die in het huishouden worden gebruikt, zoals luchtverfrissers.’ Volgens Looijs bleek uit de gesprekken dat de ‘stakeholders’ redelijk
positief oordelen over het Responsible Care-verslag van de VNCI, dat begin dit jaar is verschenen. Meest in het oog springend was het vertrouwen in de cijfers, de ‘key performance indicators’, die zijn gerapporteerd. Looijs: ‘We proberen een zo getrouw mogelijk beeld te schetsen, inclusief de dingen die nog niet goed gaan en dat waardeert men.’ Dat neemt niet weg dat het beter kan. In een telefonische reactie pleit Maarten de Hoog van de DCMR voor nog meer transparantie vooral op bedrijfsniveau. ‘Het VNCI-verslag geeft indicatoren voor de sector als geheel. Een goede zaak, maar het zou nog beter zijn als we zouden worden ingelicht over de prestaties van bedrijven afzonderlijk. Zoals bedrijven ook hun financiële gegevens publiceren
– tot en met het salaris van de directeur – zo zouden ze ook hun gegevens op het gebied van veiligheid en milieu moeten publiceren. Op basis daarvan zou je tot een ‘ranking’ kunnen komen, een waardering à la Standards & Poor, maar dan voor de bedrijfsprestaties op het gebied van duurzaamheid. Nuttig voor bedrijven zelf, maar ook voor de omgeving.’ Volgens Looijs is zo’n ranking lastig, omdat je daarvoor appels en peren moet vergelijken, zoals de NOx-uitstoot per kilo product versus het aantal verzuimongevallen per miljoen gewerkte uren. Toch gebeurt het al. Bedrijven die meedoen aan de zelfevaluatie krijgen te horen hoe ze op de verschillende aspecten scoren ten opzichte van de vijf beste. Looijs: ‘Om tegemoet te komen aan de wens van de stakeholders, zou je een ranking kunnen maken van een kopgroep, een middengroep en een groep achterblijvers. Of je daarbij de namen van de bedrijven moet noemen, is een punt van discussie.’
Grote betrokkenheid
Wat opviel in de gesprekken was de grote betrokkenheid van de stakeholders bij het wel en wee van de chemische industrie. In feite een impliciete erkenning van het belang van de bedrijfstak voor de Nederlandse samenleving. De andere kant van het verhaal is dat ‘men’ wil weten wat er speelt. Niet alleen keurige grafiekjes waaruit blijkt dat de chemische industrie zijn best doet om de effecten voor werknemers, buren en omgeving zo goed mogelijk te beperken, maar ook informatie over wat er gaat spelen
in de nabije toekomst. Jelle Loosman van de vakbond CNV bijvoorbeeld, zou graag zien dat werknemers meer betrokken worden. ‘Zoals het nu is georganiseerd, is Responsible Care vooral een uithangbord om te laten zien hoe goed de chemische industrie het doet. Dat is onvoldoende basis voor een dialoog. Werknemers zouden een veel actievere rol moeten krijgen in het hele programma. Aanknopingspunten genoeg, lijkt me. Responsible Care gaat toch ook over veiligheid, gezondheid en arbeidsomstandigheden. Laat daar de VGA-commissie van de Ondernemingsraad zijn zegje over doen. Daag ze uit om met voorstellen en ideeën te komen.’ Van Loosman mag Responsible Care best verder gaan dan alleen gezondheid, veiligheid en milieu. ‘Binnen het bedrijf ligt de nadruk meestal op voorschriften. Helm op, veiligheidschoenen aan, stofmasker voor. Duurzaamheid heeft ook te maken met iets als plezier in het werk en ontplooiing. Misschien wat moeilijk in grafiekjes vast te leggen, maar het is wel belangrijk. Om het dreigende tekort aan operators te voorkomen, zul je scholieren moeten laten zien dat het leuk werken is in de chemische industrie.’
Voortouw nemen
Een ander aspect dat nog te weinig aan bod komt is het gesprek met ‘de buren’, de omwonenden. Volgens Loosman blijft dat nog te vaak beperkt tot het distribueren van mooie folders en het organiseren van rondleidingen. ‘Laat de omwonenden zelf eens vertellen wat ze van het bedrijf vinden en hoe ze de risico’s ervaren. En dan het
Maarten de Hoog
Ron Wit
liefst zonder dat er meteen een deskundige overheen walst met risicoschattingen tot vier cijfers achter de komma. Neem ze serieus, want alleen dan kun je tot een echte dialoog komen.’ Waar het bedrijf zelf het voortouw moet nemen voor een dialoog met de omgeving, zou de VNCI een leidende rol moeten spelen bij het op gang brengen van een dialoog met de samenleving, vindt Ron Wit van Natuur en Milieu. Bijvoorbeeld door de dilemma’s te schetsen waar je als chemische industrie mee zit. Als voorbeeld noemt hij nanotechnologie, waarmee niet alleen nuttige producten kunnen worden gemaakt, die ook de nodige risico’s met zich mee kan brengen. Wit: ‘Zilverdeeltjes van nanoformaat in textiel voorkomen dat je sokken gaan stinken, doordat ze bacteriën doden. Handig, maar diezelfde zilverdeeltjes komen via de wasmachine in het oppervlaktewater terecht en verstoren daar het ecologisch systeem. Weer andere nanodeeltjes zouden, door hun vorm, een effect kunnen hebben op mensen dat vergelijkbaar is met asbest. De chemische industrie, met name de VNCI, moet de verantwoordelijkheid nemen om dat probleem aan de orde te stellen bij bestuur en politiek, maar ook in de publieke opinie. Een maatschappelijke discussie waarin je ook duidelijk aangeeft wat de dilemma’s zijn waar je als bedrijfstak tegenaan loopt. Helaas is het rondom nanotechnologie tot nu toe oorverdovend stil gebleven.’ p
december 2008 Chemie magazine 43
Infographic
Straatstenen met titaandioxide breken NOx af Opstelling om afbraak NOx met UV-licht te testen
boorsilicaatglas laat UV-licht door
reactief oppervlak van de steen
rubber afdichting
steen Doorsnede reactorcel
Bovenaanzicht reactorcel
toplaag bevat titaandioxide
44 Chemie magazine december 2008
denoxstenen van 150 meter lengte. Daarna zal de universiteit meten wat het effect is. ‘Wij zijn benieuwd hoeveel NOx daadwerkelijk het straatoppervlak bereikt en wordt omgezet. Ook kijken we of ons rekenmodel klopt’, aldus professor Jos Brouwers van de faculteit construerende technische wetenschappen (CTW). Het rekenmodel beschrijft de stofoverdracht van lucht met NOx naar ‘de reactor’, in dit geval het straatoppervlak. De straatklinkers bevatten een toplaag van 8 tot 10 millimeter dik, waarin het witte titaandioxide is ver-
werkt, waardoor ze 30% tot 40% duurder zijn dan normaal. In de zogenoemde anastase kristalvorm werkt titaandioxide als katalysator: het zet stikstofdioxiden met behulp van uvstraling uit het zonlicht om in nitraten. Als het regent of donker is, vindt geen omzetting plaats. De titaandioxide blijkt ook roet en andere organische verbindingen om te zetten in water en kooldioxide. Algen krijgen geen kans. Daardoor blijven de denoxstenen vrij schoon. p
Ing. Götz Hüsken (l) en prof. Jos Brouwers (r), ontwikkelaars van de Denoxsteen
(foto: Kick Smeets)
S
tikstofdioxiden uit auto’s kunnen deels aan de straatstenen kwijtgeraakt worden. De Universiteit Twente heeft in samenwerking met de firma Struyk Verwo Infra een ‘denoxsteen’ ontwikkeld, die in het laboratorium gemiddeld 40% van de aangevoerde stikstofdioxiden omzet in nitraatzouten die in principe met regenwater kunnen uitspoelen. Het gaat om een Japanse vinding die verder is verbeterd. In 2009 wordt de Castorweg in het centrum van Hengelo bij een reconstructie voorzien van een strook
december 2008 Chemie magazine 45
Het woord is aan...
Foto’s: Casper Ril a
funest. Zelf zit ik nu vijftien jaar in het vak. Vroeger heb ik vaak in een verkeerde houding gestaan. Daarom heb ik nu last van rug- en schouderklachten. Ik waarschuw de medewerksters hier voortdurend, maar meer kan ik niet doen. Toch moet je als werkgever betalen als er iets misgaat, terwijl medewerkers zichzelf vaak niet goed beschermen. Ik zou namelijk echt niet weten, wat ik nog meer kan doen.’ Of de chemische industrie iets kan bijdragen door de samenstelling van producten te verbeteren, durft Yvonne niet te zeggen. ‘Wij gebruiken hier uitsluitend producten van Schwarzkopf Professional. Volgens mij staat productontwikkeling daar zeer hoog op de agenda. Zo komen er geregeld nieuwe producten op de markt die minder agressief zouden zijn. Onlangs is er nog een
Franchisenemer Yvonne Wijnands van Team Kapsalon:
‘ Kappers moeten zichzelf beter beschermen’ Kapperszaken zouden hun werknemers te weinig beschermen tegen schadelijke chemische stoffen, bleek onlangs uit een onderzoek van de Arbeidsinspectie. Maar volgens franchisenemer en kapster Yvonne Wijnands gaan kappers vaak zelf te lichtvaardig om met hun gezondheid. Esther Rasenberg
Yvonne Wijnands
‘L
et even op je houding. Je staat helemaal gebogen. Daar krijg je later last van’, zegt kapster Yvonne Wijnands tegen een van haar collega’s. Meteen gaat ze recht staan. En het is duidelijk dat ze niet voor het eerst een waarschuwing krijgt…. In februari kreeg Team Kapsalon in Tilburg nog bezoek van de Arbeidsinspectie. Net als 436 andere zaken en opleidingen. Het oordeel loog er niet om; volgens de Arbeidsinspectie biedt ruim tweederde van de kapsalons en driekwart van de opleidingen onvol-
46 Chemie magazine december 2008
doende bescherming tegen schadelijke stoffen en lichamelijke overbelasting. Daarom heeft meer dan eenderde van de kappers rsiof rugklachten. En twintig procent heeft last van handeczeem veroorzaakt door schadelijke stoffen in producten als permanentvloeistof en blondeermiddelen. Wijnands kan zich het bezoek van de Arbeidsinspectie nog goed h erinneren. ‘Twee vrouwen kwamen onaangekondigd langs voor een controle van de arbeidsomstandigheden. En dat hebben ze heel grondig gedaan. Zo hebben ze bijvoorbeeld meerdere keren
gevraagd of we écht geen boterhammen aten of koffie dronken in de chemiehoek. Maar dat gebeurt hier nooit. Eten en koffie drinken doen we in een aparte ruimte. U iteindelijk waren de dames dik tevreden. Alleen moeten we bij een verbouwing meer ruimte creëren aan de wastafels. Zo kunnen de kapsters ook zittend werken.’
Chemiehoek
‘Kijk! Dit is nou de chemiehoek.’ We staan aan een modern soort keukenblok in de hoek van de kapsalon. ‘Deze hoek moet aan drie kanten gesloten zijn en voorzien van afzuigsysteem.
Dat staat bij ons altijd aan. Hier. Voel maar.’ En inderdaad, de lucht verdwijnt van het aanrecht naar boven. ‘Naast de spoelbak onder de afzuiging preparen we de benodigde middelen. Zo krijg je zo min mogelijk schadelijke stoffen binnen. Alle spullen staan binnen handbereik.’ Yvonne opent de kastjes met daarin haarverf, permanentvloeistoffen en blondeermiddelen. ‘Misschien zou het nog beter zijn als we tijdens de bereiding en behandeling mondkapjes zouden dragen.’ ‘Het is natuurlijk een voordeel dat deze kapsalon deel uitmaakt van een franchiseketen. De keten Team Kapsalon is, net als Cosmo Hairstyling en Hairmaxx, weer onderdeel van het concern Wave International in Capelle aan den IJssel. Wij hebben vanuit de organisatie elk jaar landelijk gecoördineerde voorlichtingsdagen over Arbo en Risico- Inventarisatie en Evaluatie. Ik denk dat die thema’s voor een zelfstandige kapsalon op de hoek waarschijnlijk minder vanzelfsprekend zijn. De organisatie levert alles wat nodig is om veilig te werken. Zo moeten we ons allemaal houden aan de tien gouden arboregels. Daarin staan alle maatregelen die je kunt nemen voor je eigen veiligheid. Of je veilig werkt, wordt weer meegenomen tijdens de beoordeling.’ Maar wat staat er eigenlijk in de gouden arboregels? En houdt het personeel hier zich wel aan? Wijnands: ‘Daarin staat bijvoorbeeld
‘Jaarlijks krijgen we voorlichting over risico’s kappersvak’ dat je bij het gebruik van chemische middelen en bij elk contact met water handschoenen moet dragen. Dat doen we trouw. Alleen knippen we zonder handschoenen, omdat anders je schaar zo snel bot wordt. Verder knippen we voor we gaan kleuren. Want als je na het kleuren knipt, kom je zeker nog twintig minuten in aanraking met chemische producten. En dat willen we kost wat kost voorkomen.’
Kapperseczeem
Toch kun je volgens haar niet alles voorkomen. ‘Zo is er hier ooit één kapster gestopt, omdat ze last had van kapperseczeem. Verder hebben we nog een collega gehad die hier geregeld last van had. Tijdens zo’n periode hield ze zich voornamelijk bezig met ‘droog’ werk. Dan hielp ze bijvoorbeeld aan de receptie. Ziek is ze in ieder geval geen dag geweest. En ze is zelfs zo dol op het kappersvak dat ze nog niet zo lang geleden met een eigen salon is begonnen.’ Volgens Wijnands gaan medewerkers vaak veel te lichtvaardig om met hun gezondheid. ‘Ze zijn jong, overmoedig en denken er gewoon te luchtig over. Ach, ik spoel dat haar nog even gauw zonder handschoenen uit. Dat is
kleurshampoo geïntroduceerd met minder sulfaat. Bij de overkoepelende organisatie van Team Kapsalon is een productcommissie actief die zich bezighoudt met nieuwe producten. Of de commissieleden contact hebben met de industrie weet ik niet. B innenkort word ik lid van die commissie. Dan krijg ik er ongetwijfeld meer zicht op.’ p
Tien gouden arboregels 1.
Draag handschoenen bij het gebruik van chemische middelen en bij elk contact met water. 2. Draag en gebruik nikkelvrije sieraden en scharen. 3. Gebruik de speciale kruk met wieltjes. 4. Handen wassen na elke behandeling en toiletgang. 5. Gebruik een schone handdoek om de handen te drogen, bij voorkeur gastendoekjes. 6. Draag gezond schoeisel. Bij voorkeur schoenen met rubberen zolen. 7. Volg de afspraken uit werkoverleg op het gebied van Arbo, gezondheid en milieu. 8. Maak op correcte wijze gebruik van de pompstoel. 9. Zorg ervoor dat er geen snoeren rondslingeren. 10. Maak gebruik van de afzuiginstallatie bij de bereiding van chemische middelen. december 2008 Chemie magazine 47
Bas Blaauwboer
Column
Minder dierproeven?
C
hemicaliën zijn niet weg te denken uit ons moderne bestaan. Wij danken er onze welvaart, veiligheid en gezondheid aan. Iedereen weet ook dat het gebruik van chemicaliën soms risico’s met zich meebrengt. Het inschatten van die risico’s is noodzakelijk om veilig met stoffen om te gaan en in veel gevallen een voorwaarde om producten op de markt te mogen brengen. De manier waarop risico’s ingeschat worden, is in allerlei wet- en regelgeving vastgelegd. Tegenwoordig gebeurt dat veelal op basis van kwantitatieve gegevens over de toxische werking van stoffen verkregen uit dierproeven. Veel van deze proefdiermethoden zijn vastgelegd in richtlijnen opgesteld door de OESO. De Europese regelgeving over het in het verkeer brengen van stoffen is vastgelegd in de REACH-richtlijn. Die schrijft voor dat voor alle stoffen, ook als ze al decennia lang op de markt zijn, gegevens over risico’s verzameld dienen te worden. Veelal zullen kwantitatieve gegevens over de risico’s van stoffen niet aanwezig zijn. Dat zou in het ergste geval betekenen dat er enorme aantallen dierproeven gedaan moeten worden; volgens sommigen zelfs zoveel dat daarmee de capaciteit om de benodigde dieren te fokken zou worden overstegen. REACH maakt het daarom mogelijk om ook op andere wijze de risico’s in te schatten, bijvoorbeeld op basis van vergelijking met andere stoffen (read-across), op basis van kennis van de structuur-werkingsrelaties (QSAR’s), of op basis van gegevens verkregen uit cel- of weefselkweken (in-vitrotoxiciteit). Dit laatste kan alleen als er voldoende vertrouwen in deze methoden bestaat, en dat is nog lang niet altijd het geval.
Foto: M. Bl a auwboer
Een probleem hierbij is dat men er van lijkt uit te gaan dat die methoden geïsoleerd toegepast kunnen worden om de bestaande proefdiermethoden – bij wijze van spreken een op een – te vervangen. Veel inspanningen, ook vanuit de industrie, zijn hierop gericht geweest. We kunnen nu vaststellen dat die aanpak maar ten dele slaagt.
Prof.Dr. Bas J. Blaauwboer, Institute for Risk Assessment Sciences, Division of Toxicology, Utrecht University
Sinds een aantal jaren zien we de opkomst van een andere aanpak. Hierbij worden verschillende van deze ‘alternatieve’ methoden in combinatie toegepast. Essentiële stappen in zo’n geïntegreerde strategie van risicobeoordeling zijn het toepassen van QSAR’s, het toetsen van de toxiciteit in de relevante in-vitrosystemen en het gebruik van computermodellen voor het in kaart brengen van de opname, verdeling en uitscheiding van stoffen (de kinetiek). We hebben met deze aanpak voor een beperkt aantal stoffen in principe het bewijs geleverd dat risico’s goed in te schatten zijn. De aanpak houdt in dat de toxische effecten van stoffen worden bepaald in relevante celsystemen en dat de concentratie met een bepaald effect vervolgens met behulp van een computermodel voor de kinetiek, omgerekend wordt naar een blootstellingsniveau dat in een intact organisme die effecten zou geven. Deze werkwijze is mogelijk gemaakt door onze sterk verbeterde kennis van de biologische systemen die tot toxische werking kunnen leiden (celbiologie, de ‘omics’, enz.) en door de toepassing van Physiologically-Based Biokinetic (PBBK) modellen. De belangstelling voor deze geïntegreerde strategieën voor risicoschatting neemt toe, ook bij de overheid en bij de industrie. Dat wil niet zeggen dat we deze methoden snel hebben ingepast in alle regelgeving. Dat is een traag proces en vergt veel overtuigingskracht. Ook daar zullen we vanuit de toxicologie hard aan moeten werken. p december 2008 Chemie magazine 49
Productnieuws
Investering van 25 miljoen euro
JPB Logistics bouwt nieuwe tankterminal in Delfzijl JPB Logistics investeert 25 miljoen euro in de bouw van een tankterminal op het Chemiepark Delfzijl. De eerste klant die van de diensten van het bedrijf gebruik gaat maken, is bio-methanolproducent BioMCN. Volgens directeur J. Wildeman van JPB Logistics ligt Delfzijl weliswaar hoog in het Noorden, maar biedt de locatie volop kansen voor ondernemers. ‘Zo’n vijftien procent van de Nederlandse chemieproductie vindt hier plaats. Bovendien is er, in tegenstelling tot Rotterdam, voldoende ruimte voor uitbreiding. Ook de ligging ten opzichte van Noord- en OostEuropa is ideaal.’ De eerste fase van de bouw is in het eerste kwartaal van 2009 gereed en levert in totaal 80.000 m³ opslagcapaciteit op. Daarbij gaat het om een investering van tien miljoen euro. De grootte van de opslagtanks varieert van 1000 m³ tot 12000 m³. De eerste klant die van de diensten van het bedrijf gebruik gaat maken, is biomethanolproducent BioMCN. Wildeman is in gesprek met meerdere partijen, waardoor de totale opslagcapaciteit binnen een paar jaar uiteindelijk moet groeien tot 250.000 m³. JPB Logistics is daarmee een van de grootste aanbieders van bulkopslag in de regio. p Meer informatie: www.jpblogistics.nl
Directeur J. Wildeman kijkt toe bij de bouw van twee tanks met een capaciteit van resp. 5.000 m³ en 12.000 m³
MNMilieu van start Milieutechnologisch adviesbureau MNMilieu is onlangs van start gegaan op de Chemelot Research & Business Campus te Geleen. Het bureau komt voort uit DSM Research en beschikt over jarenlange ervaring en een brede expertise op het gebied van (afval) water- en bodemzuivering. ‘Bij een geval van bodemvervuiling zoeken we naar de beste en meest praktische oplossing en adviseren daarover. Afgraven is niet altijd nodig. Er zijn tegenwoordig verschillende technologische oplossingen en daarin zijn wij gespecialiseerd’, zegt directeur Martin Plum. ‘Dat geldt ook voor de verwerking van afvalwater. De laatste jaren passen bedrijven verschillende technieken en nieuwe installaties met succes toe’, aldus Plum.
MNMilieu is expert op gebied van metingen, wat cruciaal is bij het uitvoeren van bemonsteringen en analyses. Ook kent het bedrijf de arboconsequenties van werkzaamheden die uitgevoerd moeten worden om water of bodem schoon te maken. MNMilieu kan op het Chemelotterrein gebruik maken van diverse laboratoria voor het doen van bijvoorbeeld biologische en fysisch-chemische afbraaktesten en biologische afbraakexperimenten van organische vervuilingen in de bodem. Martin Plum: ‘Vooral daarom hebben wij voor Chemelot als vestigingslocatie hebben gekozen. We lopen hier gemakkelijk bij iemand binnen voor advies of voor een meetinstrument. Daardoor kunnen wij een breed pakket van diensten aanbieden. p
Online bestellen Het online bestellen van technische en Foodgrade cilindergassen, alsmede koudemiddelen was al mogelijk voor klanten van Linde Gas Benelux. De communicatie met het klantportaal www.lindegasonline.nl is echter vereenvoudigd door de uitbreiding met een webcatalogus. Voorlopig is via de site alleen levering in Nederland mogelijk. Ook is nu inzage in de administratie mogelijk die nu eenmaal
voortvloeit uit bestellingen. Zoals afleverdocumenten, afname-overzichten, eerdere facturen en eventueel openstaande posten als PDFbestanden die direct kunnen worden uitgeprint. Ook is veel aandacht besteed aan het beveiligingsaspect. Na het inloggen op lindegasonline.nl vinden alle transacties plaats via het beveiligde deel van de site. p Meer informatie: www.lindegasonline.nl
december 2008 Chemie magazine 51
VNCI
Chemici in het buitenland
Nederlandse hoogleraar Wilhelm Huck doceert in Cambridge:
‘Ik run hier een eigen bedrijf’ e 38-jarige hoogleraar macromoleculaire chemie Wilhelm Huck D werkt al weer negen jaar aan de prestigieuze University of Cambridge. ‘Ik ben overal verantwoordelijk voor en er is niemand die mij vertelt hoe het anders moet. Een groot verschil met het hiërarchische systeem in Nederland.’ Irene Herbers
H
oeveel nationaliteiten zitten er in uw onderzoeksgroep? ‘Een paar Britten, één Roemeen, één Fransman en één Bulgaar. Een Iraanse en een Zweedse, een Koreaan en een Chinees. Nog een Koreaan en een Chinees. Eén Duitser, één Spanjaard, één Amerikaanse, één Nederlandse, nog twee Duitsers en nog één Chinees’, zo luidt de opsomming van professor Wilhelm Huck (38). Ik ben onder de indruk, maar de hoogleraar macromoleculaire chemie, die een onderzoekslaboratorium leidt bij de prestigieuze University of Cambridge, acht het volkomen normaal. ‘Cultuurverschillen? Mijn werk verschilt niet wezenlijk van dat in Nederland.’ Misunderstatement of niet? Huck is spontaan, maar ook bescheiden. De Nederlandse hoogvlieger, die al op 27-jarige leeftijd de DSMprijs voor Chemie en Technologie in de wacht sleepte, werkt alweer negen jaar in Engeland. Hij studeerde scheikunde in Leiden en promoveerde in Twente. En na zijn postdoc op het Amerikaanse Harvard kreeg Huck vrij snel een baan aangeboden in Cambridge. Naast hoogleraar is hij daar directeur van het Melville Laboratory for Polymer Synthesis waar drie vakgroepen nauw met elkaar samenwerken op het gebied van polymeerchemie.
52 Chemie magazine december 2008
Middeleeuws gebruik
Net zoals alle hoogleraren in Nederland heeft Huck ook onderwijsverplichtingen. Naast hoorcolleges (12 – 20 uur op jaarbasis) geeft hij ook supervisions voor de studenten verbonden aan ‘zijn’ College, Gonville and Caius College. Dat laatste is een middeleeuws gebruik dat binnen de universitaire onderwijswereld zeldzaam is. ‘Alleen Cambridge en Oxford hebben ze nog’, vertelt Huck. ‘Wat het precies is? Een expert – ik in dit geval – geeft gedurende Term (een trimester) vier tot zes uur per week supervisie aan een tot twee studenten tegelijkertijd. Die supervisies vereisen een boel inzet en toewijding van de studenten. Ik leg ze er het vuur aan de schenen, met als doel dat ze mijn vak écht leren beheersen.’ De onderzoekswereld van Wilhelm Huck bestaat uit het controleren van de eigenschappen van polymeren op moleculair en nanoscopisch niveau. Onder zijn aanvoering doen zo’n tien tot vijfentwintig aio’s en postdocs onderzoek naar polymere electronica, ‘slimme’ oppervlakken en microfluidics . Zoals al bleek uit de inleiding geeft hij leiding aan een smeltkroes van culturen, maar dat is niets om druk over te doen. Dat de nog jonge professor zich cultureel gemakkelijk staande houdt, wijt hij aan de wetenschapssoort die ‘maar een beetje’ cultuurgebonden is. Huck daarover:
‘De natuurwetenschappen zijn niet aan landsgrenzen gebonden: over de vraag hoe moleculen en materialen zich gedragen en hoe je zoiets bestudeert, bestaan weinig culturele verschillen. Het onderwerp is globaal, en de studie en het werk zijn internationaal. Iedereen studeert uit Engelstalige boeken, iedereen publiceert in Engelstalige wetenschappelijke tijdschriften.’ De verschillen tussen het Nederlandse en Engelse werkklimaat zitten hem volgens Huck niet zozeer in de pluriforme samenstelling van culturen, maar in het systeem. En hij licht toe: ‘Een vakgroep in Cambridge wordt - in tegenstelling tot Nederlandse vakgroepen - door slechts één persoon geleid. In Nederland werken de hooglera(a)r(en), UHD’s (universitaire hoofddocenten) en UD’s (universitaire docenten) in een vakgroep samen, en dat betreft zowel het onderzoek als de begeleiding van aio’s en postdocs. Maar in Cambridge is er maar één staflid: de PI. Hij of zij runt een groep en daar bemoeit zich verder nauwelijks iemand mee.’
Vrij spel
De PI uit het Engelse en Amerikaanse universiteitssysteem is een allround ondernemer die overal verantwoordelijk voor is. Voor het binnenhalen van geld en het uitgeven ervan. Voor het begeleiden van studenten en voor het
leiden van onderzoek. Een PI heeft dus vrij spel? ‘Zo ongeveer wel’, lacht Huck. ‘Het Nederlandse systeem is vrij hiërarchisch. De universiteit heeft daar meer te zeggen over hoe de vakgroep zich moet gedragen en hoe die zich moet inpassen in het grotere geheel. Een PI in Cambridge runt daarentegen een eigen bedrijf. Althans, zo voelt het. Ik ben overal verantwoordelijk voor en er is niemand die mij vertelt hoe het anders moet. Als het loopt, loopt het, en als het niet loopt, dan is dat mijn probleem. De universiteit stelt geen randvoorwaarden en weinig eisen. Ze bemoeit zich niet met mijn onderzoek, niet met mijn financiën, niet met de studenten of aio’s en postdocs. Wel maken zij zich druk over de colleges die ik moet geven, maar dat is zo ongeveer het enige. Dit systeem is dus stukken vrijer dan de Nederlandse variant. Het nadeel is natuurlijk dat je als onderzoeksgroep niet zoveel geld hebt om op terug te vallen in geval van nood; er is geen eerste geldstroom. De niet-bemoeienis is vooral prettig als het goed gaat. Maar gaat het verkeerd, dan heb je hier weinig steun.’
Zijn gang gaan
PI Huck laat zijn onderzoekers vrij in hun manier van werken. ‘Iemand die zijn eigen gang kan gaan, werkt vaak het beste.’ Al draagt hij niemand op hoe te werken, de onderzoeksleider informeert wel vaak of er vooruitgang is, want hij blijft graag op de hoogte. Kunnen al die nationaliteiten in het laboratorium zich in zijn managementstijl vinden? Verschillende mensen, verschillende behoeftes, toch..? En geldt dat niet in nog hogere mate voor verschillende nationaliteiten? Huck: ‘Klopt. Wat iemand prettig vindt en wat niet is deels cultureel bepaald. Maar dat Koreanen mij niet tegenspreken, wil nog niet zeggen dat ze het met me eens zijn… Iemand kan ja
‘ Het Engelse systeem is een stuk vrijer dan de Nederlandse variant’
knikken, maar anders handelen. En zolang dat werkt, vind ik het prima. Ik probeer niemand mijn wil op te leggen. Het werkt niet als je een individualist in een groep gaat duwen. En de een vertelt graag elke dag hoe het ervoor staat, terwijl de ander nauwelijks behoefte heeft aan zulke praatjes. Zou ik daarin niet flexibel zijn, dan waren er meer frustraties. Hoe ik iedereen individueel kan begeleiden, heb ik echt moeten leren.’
Milder gestemd
Huck, die zich prima thuis voelt op Engelse bodem beschouwt zichzelf niet als expat, ‘Zo ver woon ik niet van Nederland vandaan’, grinnikt hij. Maar doordat hij al zolang in het buitenland is, is hij wel een beetje veranderd. Huck is milder gestemd, zo beweert hij zelf. Hij heeft het minder op met de Nederlandse directheid. ‘Ik heb daar meer en meer problemen mee’, zegt de jonge hoogleraar daarover. Nou, dat is wel erg onbeleefd, dat hoef je toch niet zo te zeggen?, denk ik soms als ik andere Nederlanders bezig hoor.’ Aan de andere kant heeft de Hollandse voortvarendheid Wilhelm Huck wel vooruit geholpen. ‘In het Engelse systeem heb je je carrière sterk in eigen hand. Hier hoef je niet te wachten totdat er een hoogleraar met pensioen gaat; op eigen initiatief maak je sneller promotie. Maar als jij het niet doet, dan gebeurt er niet veel. Dan
helpt het dus niet dat je erg bescheiden bent of zeer verlegen.’ En heeft Huck nog goede tips voor een prettig leven temidden van Britten? ‘Praat netjes en wees zo beleefd mogelijk.’ Huh?! Is die klassenmaatschappij zo erg? Huck: ‘Working class of middle class zijn, is hier allesbepalend: iedere Brit is gefocust op dat verschil. Omdat ze van buitenlanders niet weten naar welke school ze zijn geweest, en of dat goed is of slecht, wordt er scherp gelet op accent en woordgebruik. Zo probeert men een inschatting te maken van je afkomst. Dat is overal zo, niet alleen op universitair niveau. Het maakt mij eigenlijk niets uit, maar op de school van mijn kinderen heb ik gemerkt dat de werkende klasse niet met de middenklasse praat. Niet dat ze onvriendelijk zijn, maar ze weten gewoon niet waar ze over moeten praten. De Engelse maatschappij is een typische klassensamenleving. De rijken zitten op privéscholen en zij krijgen de beste banen. Het is ook weer niet zo zwart-wit dat iemand uit de working class geen enkele kans heeft, maar het verschil is groot en dat begint al bij het accent en het uiterlijk: de working class praat anders, ziet er armer uit. Dat verschil is behalve zichtbaar, ook ingepeperd: working class of geen working class maakt het verschil. Dat moeten de nieuwkomers zich goed realiseren.’ p
foto: Nathan pitt
december 2008 Chemie magazine 53
VNCI
Colofon
DuPont Richmond (in de Amerikaanse staat Virginia) te gaan. Daar gaf hij de laatste vier jaar leiding aan de Nomex® unit. Sinds mei 2008 was Tait unit manager van Fluoroproducts van DuPont Dordrecht. p
Gordon Tait is de nieuwe site manager van DuPont Dordrecht en tevens country leader van DuPont Nederland. Hij volgt Jaap Mendel op die Regional Operations Director van het DECT (DuPont Electronics and Communication) Platform in de Verenigde Staten wordt. Mendel gaf vier jaar leiding aan DuPont Dordrecht en werkte onder meer in Maydown (Ierland) en Mechelen (België). Tait begon in 1985 als werktuigbouwkundig ingenieur bij ICI in het Verenigd Koninkrijk. Hij kwam bij DuPont via de overname van de Nylon afdeling van ICI in 1993 en vervulde tal van technische, operationele, supply chain en Six Sigma functies. Tussen 2001 en 2003 gaf hij leiding aan de Kevlar® fabriek in Maydown om vervolgens naar
27 januari Werkgroep Responsible Care Global Charter, Den Haag (VNCI)
Jaap Mendel (l) en zijn opvolger Gordon Tait
Eindredactie: Orbitaal Speeches & Publications
30 januari Beleidsgroep Communicatie, Den Haag (VNCI) 3 februari Beleidsgroep Onderwijs en Innovatie, Den Haag (VNCI)
10 februari Werkgroep Arbeidshygiëne, Bergen Op Zoom (SABIC Innovative Plastics)
tie, s en innova , onderwij d industrie? ei h e ig ch il is ve ergie, de chem en in r ve en o g in en el (VNCI) ntwikk Meer wet e Industrie e actuele o se Chemisch er d nd n la a f er o ed d n de N stoffenbelei reniging va de Ve act op met Neem cont
Advertentie-exploitatie: Mooijman Marketing & Sales, Julius Röntgenstraat 17, 2551 KS Den Haag, tel. 070-323 40 70 Fax 070-323 71 96 e-mail: vnci@mooijmanmarketing.nl Advertenties vallen buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. Druk: ALFA BASE publicatie processors B.V. Alphen aan den Rijn
Chemie kun je zien. Alles is chemie!
l
@vnci.n E-mail: info
VNCI • Loire 150 • 2491 AK Den Haag • Telefoon 070 - 337 87 87 • www.vnci.nl
54 Chemie magazine december 2008
Adres redactie: Loire 150 2491 AK Den Haag, tel. 070-3378787, fax. 070-3203903
Vaste medewerkers: Rob Cloosterman, dr. ir. Astrid van de Graaf, drs. Ingeborg van Honschooten, ir. Joost van Kasteren, ir. Marlies Lukkes, ir. Erik te Roller, drs. Esther Rasenberg, dr. Annemarie Vroom ten Wolde Vormgeving: Basisvormgeving, art-direction en opmaak: Curve, Haarlem, Henk Stoffels, Joachim Mahn en Julian Huiswoud
VNCI Agenda 7 januari Werkgroep Veiligheid, Bergen Op Zoom (SABIC Innovative Plastics)
Redactie: Adriaan van Hooijdonk (hoofdredacteur) e-mail: hooijdonk@vnci.nl Jos de Gruiter e-mail: de gruiter@vnci.nl
Abonnementenadministratie: Nieuwe abonnementen/mutaties alleen schriftelijk opgeven bij: Judith van der Lugt via e-mail: vanderlugt@vnci.nl. Voor alle VNCI-leden, alsmede leden van aangesloten lidverenigingen, is Chemie magazine gratis. Abonnementen eindigen per eind december. Als niet vóór 1 december wordt opgezegd, loopt het abonnement nog een jaar door. Abonnementsprijs per jaar (incl. btw) 80 euro in Nederland en België 100 euro in de overige landen Chemie magazine verschijnt 11 x per jaar op woensdag Overname van artikelen en/of foto’s uit Chemie magazine is alleen toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. In de meeste gevallen zal die graag worden gegeven. Beeld cover: Internet: www.vnci.nl ISSN: 1572-2996