Responsible Care Rapport 2007/2008
Voorwoord
H dr. ir. Colette Alma-Zeestraten Algemeen directeur VNCI
et Responsible Care-rapport is vernieuwd. Dat heeft een reden. De VNCI is zich er de laatste jaren meer en meer bewust van geworden dat haar verantwoordelijkheid verder gaat dan het voortdurend willen verbeteren van producten en processen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieu, duurzaamheid en ketenbeheer. Vanuit dat besef is in 2006 het oorspronkelijke Responsible Care-programma uitgebreid tot de Responsible Care Global Charter; een wereldwijd onderschreven update, ondertekend door niet minder dan 53 nationale chemieverenigingen, waaronder de VNCI. Zonder de andere onderdelen van de Global Charter tekort te willen doen, is er toch één element dat precies de essentie van de nieuwe afspraken aangeeft: transparantie. Transparantie wil zeggen dat de verantwoordelijkheid van de chemie niet ophoudt bij mooie afspraken en rapporten, maar dat er heldere daden worden gesteld. De chemie wil en moet zonneklaar laten zien dat het menens is, dat de afspraken kloppen en de rapportages betrouwbaar zijn. Transparantie wil ook zeggen dat er een heldere dialoog is; dat er wordt geluisterd naar de maatschappij, maar dat diezelfde samenleving ook best mag weten dat de chemiesector met dilemma’s te maken heeft. Precies daarover wil de VNCI discussiëren. In het verlengde van de Global Charter is de VNCI de afgelopen jaren daarom gesprekken aangegaan met de stakeholders, personen en organisaties binnen de samenleving die vanuit de meest uiteenlopende invalshoeken iets met de chemie te maken hebben. De resultaten hebben we grotendeels in deze rapportage verwerkt. Dat is niet het eindstation. Uit de gesprekken met de stakeholders blijkt dat er behoefte bestaat aan een voortdurende dialoog, aan discussies, vooral over de toekomst en oplossingen die we gezamenlijk kunnen verzinnen om onze maatschappij duurzamer te maken. Constant verbeteren dus, en dat is uiteindelijk precies waar de Responsible Care-gedachte voor staat. p
2 Responsible Care 2007 / 2008
Inh
Inhoudsopgave Samenvatting Nederlands en Engels
4
1 Responsible Care
8
2 Procesveiligheid
14
Inleiding Responsible Care Global Charter Externe verificatie Stakeholderdialogen Verificatie-vragenlijst Duurzaamheid Communicatie door de VNCI Responsible Care-prijs
Inleiding Regionale netwerken Overleg Arbeidsinspectie Verzuimongevallenfrequentie
3 Transport
16
Inleiding Basisnet Spoor 2-programma
4 Arbeidsomstandigheden
20
Inleiding Arbocatalogus VCA Petrochemie
5 Milieu
24
Inleiding Milieuconvenant E-PRTR
6 Product Stewardship
nhoud
28
Inleiding REACH Preregistratie Registratie GHS Stroomlijning stoffenregelgeving Risico’s van nanotechnologie Chloorzaken
7 Energie en Klimaat
32
Inleiding Duurzaamheidsakkoord PI-scans en WKK’s Broeikasgassen
De kwantitatieve gegevens per thema vindt u op www.vnci.nl/rc.
2007 / 2008 Responsible Care 3
Samenvatting
I
n 2006 lanceerde de wereldwijde organisatie van de chemische industrie (ICCA) de Responsible Care Global Charter, een update van het bestaande Responsible Care-programma. Daarin werd accent gelegd op duurzaam ondernemen en meer transparantie. De VNCI is in het kader van het vernieuwde programma in 2007 en 2008 begonnen met de stakeholderdialoog: gesprekken met mensen en organisaties uit de samenleving die op verschillende manieren tegen de chemie aankijken. Deze dialoog maakt onderdeel uit van de stap naar meer transparantie. De uitkomsten daarvan zijn voor de VNCI een belangrijke leidraad voor nu en de toekomst. In 2008 is tevens een begin gemaakt met een verificatiesysteem, een gevolg van de Global Charter. Meer transparantie wil zeggen dat bedrijven veel duidelijker laten zien wat ze doen op het gebied van Responsible Care. De rapportages die bedrijven maken moeten betrouwbaar en dus verifieerbaar zijn. Om de betrouwbaarheid van de rapportage te vergroten laat de VNCI vanaf 2010 alle aangeleverde informatie op Responsible Care-gebied van enkele lidbedrijven steekproefsgewijs verifiëren door een externe partij (een onafhankelijke accountant). Ter voorbereiding daarop heeft de VNCI samen met KPMG in 2008/2009 met succes onderzocht hoe zo’n beoordeling door een onafhankelijke partij kan worden georganiseerd. Nieuw onderdeel van de Global Charter is ‘duurzaam onderne-
4 Responsible Care 2007 / 2008
men’. Daarmee wordt het doel van Responsible Care – de verbetering van processen en producten op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu – verbreed naar duurzaamheid. De VNCI wil de komende jaren duidelijk definiëren wat duurzaam ondernemen precies voor de chemische industrie betekent. Dat kan en wil de VNCI niet alleen. Daarom zal de VNCI in de periode 2008-2009 haar oor te luisteren leggen bij de leden en maatschappelijke organisaties. De periode 2007/2008 was belangrijk voor de invoering van REACH (Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals). REACH is een systeem voor registratie, evaluatie en toelating van chemische stoffen die in de Europese Unie worden geproduceerd of geïmporteerd. Doel is het duurzaam en veilig gebruik van chemische producten. REACH wordt stapsgewijs ingevoerd. Van 1 juni tot 1 december 2008 vond de zogenaamde preregistratie van de stoffen plaats. De VNCI heeft haar leden daarbij intensief voorbereid en begeleid, onder meer via bijeenkomsten en circulaires. Bovendien werd de VNCI-Helpdesk REACH opgericht. De volgende stap binnen REACH is de registratie. Voor de komende jaren zal de VNCI haar leden actief bijstaan bij de verdere uitvoering van REACH. Naast REACH kreeg de chemische industrie in 2008 te maken met meer internationale wetgeving. Zoals GHS (Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals.) GHS is een internationaal systeem voor ‘inde-
ling, kenmerking en etikettering van chemische stoffen en preparaten’. De VNCI zal de komende anderhalf jaar intensief communiceren over de verplichtingen die deze wetgeving met zich meebrengt. Dat gebeurt via workshops en evaluaties en voorlichting op een manier zoals die ook met REACH plaatsvindt. Verder is de VNCI op verschillende manieren betrokken bij de discussie over de risico’s van nanotechnologie; risico’s waarover maatschappelijk veel te doen is. De VNCI zal in 2009 samen met de industrie pilotprojecten starten, om risico’s te beperken, voorzorgsmaatregelen te ontwikkelen en de zorg die men heeft over hoe veilig om te gaan met nanodeeltjes proberen bij te stellen. De chemie draagt bij aan de oplossing op dit gebied. In 1993 maakten de overheid en de VNCI afspraken om emissies van de chemische industrie terug te dringen. Dit milieuconvenant loopt formeel in 2010 af. Die afspraken hebben succes gehad. Gevolg is echter wel dat er door de industrie zoveel maatregelen zijn genomen en zoveel doelen zijn gehaald, dat er minder ruimte is overgebleven voor vrijwillige maatregelen. In het convenant is ook afgesproken dat overheid en industrie structureel overleg voeren. Wanneer het convenant afloopt, komt dit specifieke overleg voor de chemie mogelijk te vervallen. De VNCI heeft inmiddels zelf het initiatief genomen om de voorwaarden voor een nieuw overleg te onderzoeken. Daarbij zal het Responsible Careprogramma voor een belangrijk deel de agenda bepalen. e
Summary
I
n 2006, the global organisation of the chemical industry (ICCA) launched the Responsible Care Global Charter, an update of the existing Responsible Care programme. This focused on sustainable business practice and more transparency. In 2007 and 2008 - within the framework of the new programme - the VNCI started the stakeholder dialogue: talks with people and organisations from society, who all view chemistry differently. This dialogue forms part of the road to more transparency. The results thereof will be an important guideline for the VNCI, now and in the future. 2008 also saw the start of an auditing system, a result of the Global Charter. More transparency means that businesses make their actions in the field of Responsible Care much clearer. The reports drawn up by businesses must be reliable and, as such, verifiable. So as to increase reliability of reporting, the VNCI will have all Responsible Care-related information of a number of member companies randomly audited by an external party (an independent accountant) as from 2010. In preparation thereof, the VNCI and KPMG in 2008/2009 carried out a successful study into how such an assessment can be organised by an independent party. A new aspect of the Global Charter is ‘sustainable business practice’. As such, the objective of Responsible Care - the improvement of processes and products in the field of health, safety and the environment
- is extended to sustainability. In the next few years, the VNCI wants to clearly define what exactly sustainable business practice means to the chemical industry. The VNCI cannot and does not want to do this on its own. That is why the VNCI will ask its members and civic society organisations for their opinions in the period 2008-2009. The period 2007/2008 was important for the introduction of REACH (Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals). REACH is a system for the registration, evaluation and authorisation of chemical substances produced or imported in the European Union. The objective is the sustainable and safe use of chemicals. REACH will be implemented on a step-by-step basis. The so-called preregistration of the substances took place between 1 June and 1 December 2008. The VNCI intensively prepared and guided its members through meetings and circulars, and it set up the VNCI Helpdesk REACH. The next step within REACH is registration. During the next few years, the VNCI will actively support its members in the continued implementation of REACH. In addition to REACH, in 2008 the chemical industry was confronted with increased international legislation, such as GHS (Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals.) GHS is an international system for the ‘classification, characterisation and labelling of chemicals and preparations’. During the next year and a half, the VNCI will intensively
communicate about the obligations arising from this legislation. This will be done via workshops, evaluations and information in a way similar to that for REACH. Furthermore, the VNCI is involved in the discussion about the risks of nanotechnology in various ways; risks that are much discussed in society. In 2009, the VNCI and the industry will start pilot projects so as to reduce risks, prepare preventive measures and try and take away fears about the safe handling of nano-particles. The chemical industry contributes to the solution in this area. In 1993, the government and the VNCI made agreements to reduce emissions in the chemical industry. This environmental covenant will officially end in 2010. The agreements have proven successful; however, a consequence is that the industry has taken so many measures and achieved so many objectives, that there is little room left for voluntary measures. Another agreement contained in the covenant is that the government and the industry will enter into structural consultations. At the end of the covenant, it is possible that the chemical industry will have to do without these specific consultations. The VNCI has already taken the initiative to study the conditions for new consultations. The Responsible Care programme will be a dominant item on the agenda. During the past few years, the discussions on the transportation of chemicals mainly focused on the e so-called Basic Network. The
2007 / 2008 Responsible Care 5
Op het gebied van transport van chemische stoffen spitste de discussie van de afgelopen jaren zich vooral toe op het zogenaamde Basisnet. Project Basisnet werd in 2006 gestart door het ministerie van Verkeer en Waterstaat als onderdeel van de Verkeersnota voor Gevaarlijke Stoffen (NVGS) uit 2005. Doel van Basisnet is om een balans te vinden tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid. Dat gebeurt door het vaststellen van zogenaamde gebruiksruimtes (risicoruimte) voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. Aan dit overleg neemt de VNCI actief deel. Daarnaast houdt de VNCI zich bezig met de promotie van het zogenaamde Spoor 2-programma. Spoor 2 is naast Basisnet (Spoor 1) een tweede beleidsuitvoeringslijn van de Verkeersnota voor Gevaarlijke Stoffen. Binnen Spoor 2 worden onder meer afspraken gemaakt met het bedrijfsleven om pilotprojecten op te zetten voor incidentregistratie en zorgsystemen, optimalisatie van incidentmanagement of het vergroten van publiek/private samenwerking van brandweercorpsen. De afgelopen jaren heeft procesveiligheid binnen de chemische industrie veel aandacht gekregen. De VNCI heeft op die ontwikkeling ingespeeld door het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten, waaronder een veiligheidcongres op 3 december 2008. Belangrijk aandachtspunt is de meetbaarheid van procesveiligheid. Zowel op nationaal als internationaal niveau is de VNCI betrokken bij de definiëring van zogenaamde procesveiligheidsindicatoren. Naar verwachting zullen eind 2009 de eerste resultaten van die discussie zichtbaar worden. Om een hoger veiligheidsniveau te kunnen bereiken, is het belangrijk om kennis en ervaring uit te wisselen. De VNCI speelt daarin een rol
6 Responsible Care 2007 / 2008
door het opzetten van regionale netwerken. Inmiddels zijn verschillende van deze netwerken gerealiseerd. In de periode 2007-2008 is de verzuimongevallenfrequentie (LTIR – Lost Time Incident Rate) binnen de chemische industrie verder gedaald. Bedrijven verbeteren zich permanent op dat gebied, wat geheel past in de Responsible Care-gedachte. In januari 2007 werd de nieuwe Arbowet van kracht. Hiermee werd een nieuw stelsel van grenswaarden voor de blootstelling aan gevaarlijke stoffen op de werkplek geïntroduceerd. De overheid trekt zich daarmee terug als het gaat om het bepalen van grenswaarden, ten gunste van REACH. In 2008 werd ook de VCA Petrochemie geïntroduceerd. VCA – Veiligheid Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers - is een belangrijk instrument voor het aansturen van ‘contractorveiligheid’. De afgelopen twee jaar is er tevens discussie geweest over het al dan niet opstellen van een Arbo-catalogus door de VNCI. Dit op aandringen van de vakbonden. De VNCI is gestart met een inventarisatie bij haar leden. Dit heeft nog niet tot een bruikbaar resultaat geleid. Het is niet uitgesloten dat aan het initiatief in 2009 alsnog een nieuwe impuls wordt gegeven. Een aanzienlijk deel van het nationale energieverbruik komt voor rekening van de chemische industrie. De VNCI publiceerde juli 2007 haar eigen Energievisie. Daarin geeft de VNCI aan hoe de Nederlandse chemische industrie de komende 25 jaar de overgang naar een klimaatvriendelijke economie tot stand wil brengen. In de Energievisie van de VNCI wordt accent gelegd op WKK (Warmte Kracht Koppeling) en procesintensificatie (PI). Procesintensificatie is het steeds slimmer en compacter maken van procesapparatuur,
waarmee processen efficiënter en ook goedkoper kunnen worden. De VNCI ontwikkelde voor procesintensificatie een Roadmap en een Actieplan, dat in september 2008 van start is gegaan. Daarnaast vonden in de periode 2007-2008 bij de leden van de VNCI zogenaamde PI Quick Scans plaats. Met deze scans worden processen uit de industrie vergeleken met state-of-the-art procestechnologie. Eind 2008 waren in totaal 56 Quick Scans voltooid of in behandeling. November 2007 zetten overheid en bedrijfsleven hun handtekening onder het Duurzaamheidsakkoord. Als onderdeel van dit akkoord zijn er onderhandelingen gestart over een nieuw MJA3 (MeerJarenAfspraak 3 Energiebesparing). Deze gesprekken worden naar verwachting in 2009 afgerond. In 2007 behaalden de deelnemende chemiebedrijven aan de MJA2 een energie-efficiencyverbetering van 2,3 procent ten opzichte van 2006 en van 25,2 procent in vergelijking met 1998. Een andere bijdrage van de chemiesector aan het Duurzaamheidsakkoord is het zogenaamde Benchmarkconvenant (BM), bedoeld voor grote energie-intensieve bedrijven die zich volgens de convenantafspraken moeten gaan spiegelen aan de internationale kopgroep van energiebespaarders. Op 17 december 2008 heeft het Europees Parlement ingestemd met een definitieve herziening van de richtlijn emissierechtenhandel (ETS). Door het besluit zal de energie-intensieve industrie die blootstaat aan internationale concurrentie vanaf 2013 kosteloos CO2 -emissierechten ontvangen.De VNCI is voorzichtig optimistisch over deze uitkomst. p
Basic Network project was started in 2006 by the Ministry of Transport and Water Management, as part of the Traffic Memorandum for Hazardous Substances (NVGS) of 2005. The objective of the Basic Network is to find a balance between the transportation of hazardous substances, spatial developments and safety. This is done by stipulating what is called usable space (risk space) for transportation and safety zones for spatial planning. The VNCI actively participates in these consultations. In addition, the VNCI promotes the so-called Spoor 2 programme. In addition to the Basic Network (Spoor 1), Spoor 2 is a second policy implementation line of the Traffic Memorandum for Hazardous Substances. Within Spoor 2, agreements are made with the business industry to set up pilot projects for incident registration and care systems, optimisation of incident management or to increase public/ private collaboration of fire departments. During the past few years, process safety in the chemical industry received a lot of attention. The VNCI responded to that development by organising information meetings, including a safety conference on 3 December 2008. An important point of interest is the measurability of process safety. The VNCI is involved in the defining of so-called process safety indicators, both on a national and international level. The first results of that discussion are expected to manifest themselves at the end of 2009. In order to be able to reach a higher level of safety, it is important to exchange knowledge and experiences. The VNCI’s role therein is to set up regional networks, several of which have now been realised. In the period 2007-2008, the lost time incident rate (LTIR) within the
chemical industry fell further. Businesses are continuously improving in that respect, which is perfectly in line with the Responsible Care theory. The new Working Conditions Act came into effect in January 2007. It has introduced a new system of limits for the exposure to hazardous substances in the workplace. As such, the government will no longer determine the limits, in favour of REACH. The year 2008 also saw the introduction of the Petrochemistry VCA. VCA - The Safety, Health and Environment Checklist for Contractors - is an important tool for the management of contractor safety. Another discussion of the past few years was that of whether or not the VNCI was going to prepare a working conditions catalogue. The trade unions had urged for this to be done. The VNCI has started with an assessment at its members. It has not yet led to a practicable result. It is possible that the initiative will receive a new boost in 2009. The chemical industry is responsible for a considerable part of the national power consumption. The VNCI published its own Energy Vision in July 2007. In this Energy Vision, the VNCI explains how the Dutch chemical industry wishes to realise the transition to a climate-friendly economy in the next 25 years. The Energy Vision of VNCI focuses on Total Energy and Process Intensification (PI). Process intensification is the downsizing and compacting of process equipment, as a result of which processes can become more efficient and less expensive. For process intensification, the VNCI developed a Roadmap and a Plan of Action, which came into effect in September 2008. In addition, PI Quick Scans were carried out at the VNCI members in the period 20072008. These scans compare proces-
ses in the industry with state-of-the art process technology. At the end of 2008, a total of 56 Quick Scans were completed or pending. In November 2007, the government and business industry signed the Sustainability agreement. Negotiations on a new MJA3 (long-term agreement 3 Energy-Saving) have started as part of this agreement. These talks are expected to be finalised in 2009. In 2007, the chemical businesses participating in the MJA2 achieved an energy efficiency improvement of 2.3 percent compared to 2006 and 25.2 percent compared to 1998. Another contribution of the chemical sector to the Sustainability agreement is the Benchmark covenant (BM), intended for large energyintensive businesses which must mirror themselves to the international leading energy savers, in accordance with the agreements laid down in the covenant. On 17 December 2008, the European Parliament voted in favour of a final review of the Emission Rights Trade Directive (ETS). As a result of the directive, the energy-intensive industry that is exposed to international competition will receive free CO2 emission rights as from 2013. The VNCI is cautiously optimistic about this outcome. p
2007 / 2008 Responsible Care 7
Responsible Care
8 Responsible Care 2008
V
NCI-leden leveren al jaren informatie aan de vereniging over hun prestaties op veiligheid-, gezondheid-, en milieugebied. Dat doen ze niet zomaar. In 1992 hebben chemische bedrijven wereldwijd afgesproken om voortdurend de prestaties op deze gebieden te verbeteren. En zo was het Responsible Care-programma geboren: een vrijwillige, maar niet vrijblijvende afspraak waarmee de chemiesector haar maatschappelijke verantwoordelijkheid invult. Responsible Care wordt uitgevoerd in 53 landen, in nauwe samenwerking met de betrokken chemische brancheverenigingen, waaronder de VNCI. Wie iets afspreekt moet ook laten zien dat die afspraken serieus worden genomen. Daarom publiceert de VNCI ieder jaar een Responsible Care-rapport, zodat iedereen kennis kan nemen van de prestaties van de sector. Voorgaande jaren werden zowel de rapportage als de kwalitatieve gegevens per thema in het rapport gepubliceerd. Dit jaar doen we het anders. Het rapport is vernieuwd. Er zijn verschillende aanbevelingen gegeven door KPMG en onze stakeholders voor het verbeteren van het rapport. Hiervan zijn er zoveel mogelijk al verwerkt in dit rapport. De komende jaren zullen de overige aanbevelingen ook worden verwerkt. Daarnaast is er een scheiding gemaakt tussen de rapportage en de publicatie van de kwantitatieve gegevens. Naast de publicatie van dit rapport zullen de kwantitatieve gegevens begin maart gepubliceerd worden op onze website op www.vnci.nl/rc. Dit rapport rapporteert over de jaren 2007 en 2008 en wordt in maart 2009 gepubliceerd. De reden hiervoor is het feit dat de VNCI de aanbevelingen van KPMG en de stakeholders heeft afgewacht om deze vervolgens mee te kunnen nemen in het rapport. De publicatie heeft hierdoor wat langer op zich laten wachten.
Responsible Care Global Charter Publiceren van cijfers is belangrijk, maar als die gegevens niet geloofwaardig zijn, of niet relevant, stellen ze niets voor. Daarom lanceerde de wereldwijde organisatie van de chemische industrie (ICCA) in 2006 een update van het bestaande programma, de Responsible Care Global Charter. Het doel van de aanvullende afspraken die voor deze update zijn gemaakt was het bestaande Responsible Care-programma meer te laten voldoen aan de eisen van de huidige tijd. De Global Charter staat voor meer interactie met de belanghebbenden, betere afstemming tussen de programma’s van de diverse landen, meer aandacht voor duurzaam ondernemen en Product Stewardship en vooral voor meer ‘transparantie’.
Externe verificatie Meer transparantie wil zeggen dat bedrijven veel duidelijker laten zien wat ze doen op het gebied van Responsible Care. Naast de gegevens van de bedrijven worden ook andere bronnen gebruikt voor informatie over de hele sector. Voor dit rapport zijn bijvoorbeeld ook gegevens verzameld bij het CBS en de FOI. Het moet tevens duidelijk zijn dat de rapportages kloppen; dat de gegevens verifieerbaar zijn en dat geen discussie mogelijk is over de betrouwbaarheid. De VNCI heeft daarom besloten om alle aangeleverde informatie op Responsible Care-gebied door een externe partij - een onafhankelijke accountant - steekproefsgewijs te laten verifiëren. Het is de bedoeling dat het systeem van transparante communicatie en verifieerbare rapportage op de korte termijn moet draaien. Ter voorbereiding hierop heeft de VNCI samen met KPMG in 2008 onderzocht hoe zo’n beoordeling door een onafhankelijke partij het best kan worden georganiseerd. Hiervoor is onder e
2007 / 2008 Responsible Care 9
andere een steekproef uitgevoerd bij enkele lidbedrijven. Alle onderzoeksresultaten zullen worden meegenomen bij de uiteindelijke invoering van de volledige externe verificatie in 2010. De start van de verificatie betekent dat bedrijven er rekening mee moeten houden dat hun gegevens over 2009 verifieerbaar moeten zijn. Daarbij zal de VNCI zoveel mogelijk gebruik maken van gegevens die andere partijen al verzamelen. Zoals bijvoorbeeld het Europese Pollutant Release and Transfer Register. Deze informatie kan ook worden gebruikt voor het jaarlijkse Responsible Carerapport. Hiermee wil de VNCI uiteraard voorkomen dat de bedrijven dubbel werk moeten doen.
Stakeholderdialogen Wie zijn of haar maatschappelijke rol serieus neemt, moet weten wat er speelt. Daarom vindt de VNCI het belangrijk om nog beter dan in het verleden naar de samenleving te luisteren. De VNCI wil weten wat de maatschappij van de chemiesector denkt. Doet de chemiesector wel genoeg? Wat vindt men van het Responsible Care-rapport? Kan het beter?
Opmerkingen uit de stakeholderdialoog: ‘Probeer Responsible Care dichter bij de werknemers te brengen door ze er actief bij te betrekken. Laat uw ondernemingsraad bijvoorbeeld een RC-project indienen.’ (CNV Bedrijvenbond) ‘Openheid draagt bij aan het verbeteren van het imago.’ (BAC/ NICIS) ‘Laat aan de hand van concrete voorbeelden zien dat de branche Responsible Care ook in de praktijk brengt.’ (BAC/ NICIS) ‘Geef duidelijk de dilemma’s aan die er spelen, dilemma’s zijn de kapstok voor discussie, dit vergroot de transparantie.’ (Stichting Natuur en Milieu) ‘In de chemie gaat het niet om de LTI’s, maar om het voorkomen van grote ongevallen als gevolg van procesincidenten.’ (SZW/ Arbeidsinspectie) ‘Maak naar de buitenwereld duidelijk dat de sector er alles aan doet om incidenten te voorkomen.’ (SZW/ Arbeidsinspectie) ‘Laat beter zien wat de investeringen en resultaten zijn van energie-efficiency projecten.’ (Zeeuwse Milieu Federatie) ‘Maak een Responsible Care-ranking van de bedrijven, net zoals bij scholen en ziekenhuizen.’ (Projectgroep Chemie) ‘Chemie kan samen met de overheid een probleem ‘adopteren’ en er aan werken. Overheid brengt instrumentarium in en de chemie maakt de projecten en mijlpalen concreet.’ (VROM/ DGM) ‘Overheid kan geen technologische keuzes maken, alleen randvoorwaarden scheppen.’ (VROM/DGM)
10 Responsible Care 2007 / 2008
Om op dit soort vragen antwoord te krijgen is de VNCI in 2008 gestart met stakeholderdialogen. Er werden zeven partijen uitgenodigd: Projectgroep Chemie, Ministerie van VROM (DGM), milieueconoom prof. Hafkamp, Ministerie van SZW (Arbeidsinspectie), Industriebond CNV, Stichting Natuur en Milieu en de Zeeuwse Milieufederatie. Uit de dialoogsessies bleek dat de ‘stakeholders’ redelijk positief oordelen over het VNCI Responsible Care-verslag van 2006. Meest opvallend was het vertrouwen in de cijfers, de ‘key performance indicators’, die zijn gerapporteerd. Maar zeker zo belangrijk waren de aanbevelingen die uit de dialoog naar voren kwamen. Er was bijvoorbeeld behoefte om gezamenlijk gebruik te kunnen maken van informatiebronnen, vooral op het vlak van emissiegegevens. Dat geeft duidelijkheid en meer transparantie. Een andere aanbeveling was om de werkvloer meer bij Responsible Care te betrekken. Hoe breder een programma als Responsible Care binnen een organisatie wordt gedragen, des te groter de kans op succes. Vroeger was vaak één specialist – meestal de milieucoördinator – de spil in het communicatieweb. Maar met Responsible Care ‘nieuwe stijl’ gaat het niet alleen om processen en productie, maar ook om de ‘business’ en ‘verkoop’. Die verbreding wordt door de VNCI op allerlei manieren gestimuleerd. Zo is bijvoorbeeld aan zowel de industriesites als de businessunits gevraagd zich opnieuw aan te melden voor het nieuwe Responsible Care Global Charter. De VNCI wil die verbreding ook terug laten komen in de Responsible Care-prijs. In het verleden werd die vaak uitgereikt aan grote, bedrijfsbrede projecten. Vanaf nu zullen ook kleinere projecten worden gehonoreerd, juist om de betrokkenheid van de werkvloer aan te moedigen. Verder bleek bij stakeholders de behoefte te bestaan aan het toekomstbeeld van de chemiesector. Stakeholders willen juist praten over de toekomst. Het gaat niet alleen om getallen, maar ook
om plannen. Daarom zal de VNCI de komende jaren intensief communiceren over de toekomstplannen. Dat is lastiger dan het lijkt. Beslissingen die nu moeten worden genomen voor de komende tien, twintig jaar, zullen dilemma’s en discussie opleveren. Dat is ook precies wat de VNCI de komende jaren wil: discussie voeren, luisteren, en uiteindelijk samen met de maatschappij oplossingen voor de toekomst vinden.
Jaarlijkse vragenlijst Wat betreft de toekomstvisie voor de komende jaren. Voor het Responsible Care-programma moeten de jaren 2007 en 2008 vooral worden gezien als een dynamische overgangsfase. In deze periode is de verificatiesystematiek ontwikkeld, is het Responsible Care-programma geëvalueerd en zijn de stakeholderoverleggen gehouden. De VNCI zal daarmee in 2009 verder gaan. In het voorjaar van 2009 ontvangen alle bij de VNCI aangesloten bedrijven een vragenlijst. Het gaat om een lijst die één keer per jaar wordt verstuurd en door de bedrijven zelf moet worden ingevuld. Doel is een beeld te geven van de bestaande situatie en aan te geven waar mogelijke witte plekken en verbeteropties liggen. De ingevulde lijst zal door de VNCI worden gebruikt om te rapporteren over de stand van zaken en de ontwikkelingen. De vragenlijst zal vanaf 1 januari 2010 de basis zijn voor de verificatie van het Responsible Care-systeem.
Duurzaamheid Het Responsible Care-programma is van meet af aan een manier geweest om de duurzaamheid binnen de chemische industrie te bevorderen. De ideeën achter het programma zijn een kleine twintig jaar geleden ontstaan. Tijden veranderen. Daarom is het bestaande programma twee jaar geleden uitgebreid met de Global Charter. Het gaat om een aanpassing van de bestaande afspraken, met als nieuw onderdeel ‘duurzaam ondernemen’. Dit is een logische keuze. Het Responsible Care-
programma richt zich altijd al op zowel processen als producten. In het vernieuwde programma wordt echter nog meer aandacht besteed aan Product Stewardship (ketenbeheer) en duurzaamheid. De aandacht gaat hierbij uit naar de industriële processen en de producten die daaruit voortkomen
‘ Stakeholders willen juist praten over de toekomst. Het gaat niet om getallen, maar vooral ook om plannen.’ en naar de wijze waarop deze processen en producten duurzaam kunnen zijn. Dat wil zeggen bijdragen aan een beter milieu en voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook op de lange termijn. Niet voor niets is het Responsible Care logo-uitgebreid met de toevoeging ‘our commitment to sustainability’. Daarmee wil de VNCI laten zien dat Responsible Care een belangrijke bijdrage is aan duurzaamheid. Echter, duurzaamheid is maatwerk. Duurzaamheid van een bedrijf is soms anders dan duurzaamheid van een hele sector. Er is bijvoorbeeld geen kinderarbeid in de chemie in Nederland en er zijn geen problemen met mensenrechten. De VNCI zal daarom daarover ook niet rapporteren. Veilige producten die ook elders in de wereld geen schade aanrichten is een voorbeeld waarover de sector zich wel moet verantwoorden. De VNCI wil de komende jaren samen met de stakeholders helder maken wat duurzaam ondernemen precies voor de chemische industrie betekent. Het helder formuleren van het begrip duur- e
2007 / 2008 Responsible Care 11
zaamheid is volgens de VNCI een groeiproces. Hiervoor heeft de VNCI de inbreng van haar leden hard nodig. De stakeholderdialoog, de aanbevelingen van KPMG, het vernieuwde RC-rapport en de externe verificatie dragen bij aan het formuleren van het begrip duurzaamheid. Met name de wensen en mogelijkheden van de lidbedrijven spelen hierbij een grote rol. De lidbedrijven kunnen concreet, vanuit de praktijk gedacht, aangeven wat duurzaamheid voor hun bedrijven betekent. Het doel hiervan is om de Global Charter zo in te vullen, dat het beantwoordt aan zowel de doelstellingen van het Responsible Care-programma als aan de wensen van de samenleving.
Communicatie over Responsible Care door de VNCI De VNCI wil het Responsible Care-programma steviger verankeren als een systeem van de sector, waarbij elk VNCI-lid zijn eigen verantwoordelijkheid heeft. Dit betekent geen extra activiteiten voor de leden, maar onze inspanningen en resultaten meer zichtbaar maken als Responsible Care-activiteiten. Dit gebeurt niet alleen als signaal naar onze eigen achterban, maar vooral ook naar de wereld om ons heen. Communicatie gebeurt onder meer via Chemie magazine, nieuwsbrief Chemiezine, internet, het Responsible Care-rapport, de Repsonsible Care-prijs en de media. De chemische
‘De VNCI wil het Responsible Careprogramma steviger verankeren als een systeem van de sector, waarbij elk VNCI-lid zijn eigen verantwoordelijkheid heeft.’
‘ Aanbevelingen stakeholders en KPMG’ Een gedeelte uit artikel Chemie Magazine, december 2008. Ron Wit van Natuur en Milieu over Responsible Care:
Ron Wit
Maarten de Hoog
12 Responsible Care 2007 / 2008
‘Als de chemische industrie in gesprek wil komen met de samenleving, moet ze ook laten zien waar ze mee zit. Welke problemen en dilemma’s spelen er binnen de industrie en wat zijn de mogelijkheden tot verbetering.’ Ron Wit van de Stichting Natuur en Milieu is positief over het Responsible Care-verslag van de VNCI, maar vindt dat er meer moet gebeuren dan alleen gegevens verstrekken. ‘Alleen als je jezelf bloot durft te geven, ontstaat een echte dialoog.’
Ron Wit is een van de stakeholders met wie deze zomer is gesproken over Responsible Care en de manier waarop de VNCI dat invult. Wat opviel in de gesprekken was de grote betrokkenheid van de stakeholders bij het wel en wee van de chemische industrie. In feite een impliciete erkenning van het belang van de bedrijfstak voor de Nederlandse samenleving. De andere kant van het verhaal is dat ‘men’ wil weten wat er speelt. Niet alleen keurige grafiekjes waaruit blijkt dat de chemische industrie zijn best doet om de effecten voor werk-
nemers, buren en omgeving zo goed mogelijk te beperken, maar ook informatie over wat er gaat spelen in de nabije toekomst. Sjoerd Looijs van de VNCI: ‘We proberen een zo getrouw mogelijk beeld te schetsen, inclusief de dingen die nog niet goed gaan en dat waardeert men.’ Dat neemt niet weg dat het beter kan. In een telefonische reactie pleit Maarten de Hoog van de DCMR voor nog meer transparantie vooral op bedrijfsniveau. ‘Het VNCIverslag geeft indicatoren voor
industrie maakt door de vernieuwing van het programma een omslag van ‘be good and tell it’ naar ‘be good and discuss it’. Gedurende 2008 is de communicatie over Responsible Care geïntensiveerd. De komende jaren zal de VNCI verder werken aan de versterking van het programma en haar communicatie met de stakeholders en andere belangstellenden.
Responsible Care-prijs De Responsible Care- prijs is dé prijs voor projecten binnen de chemische industrie die hun prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieu, duurzame ontwikkeling en ketenbeheer steeds verder verbeteren. Initiatiefnemer VNCI reikt jaarlijks de prijs uit aan het meest inspirerende en aansprekende project. Doordat bedrijven een toonaangevend project inzenden, dragen zij bij aan de optimalisering van hun communicatie naar alle belangrijke stakeholders en laten zij concreet zien wat zij doen op het gebied van Responsible Care. Winnaar van de Responsible Care-prijs 2007 is Dow Benelux in Terneuzen. Het bedrijf won met een project voor innovatief industrieel hergebruik van huishoudelijk afvalwater. Gezuiverd huishoudelijk afval-
de sector als geheel. Een goede zaak, maar het zou nog beter zijn als we zouden worden ingelicht over de prestaties van bedrijven afzonderlijk. Zoals bedrijven ook hun financiële gegevens publiceren -tot en met het salaris van de directeur - zo zouden ze ook hun gegevens op het gebied van veiligheid en milieu moeten publiceren. Op basis daarvan zou je tot een ‘ranking’ kunnen komen, een waardering a la Standards & Poor, maar dan voor de bedrijfsprestaties op het gebied van duurzaamheid. Nuttig voor bedrijven zelf, maar ook voor de omgeving.’
water dat normaal gesproken na zuivering op de Westerschelde wordt geloosd, wordt nu op grote schaal hergebruikt in de industrie. Ontzilting van het afvalwater (in plaats van zeewater) levert een energiebesparing op van 65% plus een besparing van chemicaliëngebruik. De Responsible Care-prijs 2008 is uitgereikt aan DSM Agro. Dit bedrijf heeft als eerste ter wereld de uitstoot van lachgas (N2O) uit een salpeterzuurfabriek volledig geëlimineerd. Hiermee heeft het bedrijf een belangrijke oplossing aangedragen voor het verminderen van het broeikaseffect. De impact van de nieuwe technologie is groot aangezien het broeikaseffect van lachgas ruim 300 keer zo groot is als van CO2. p
Jelle Loosman van de vakbond CNV zou graag zien dat werknemers meer betrokken worden. ‘Zoals het nu is georganiseerd, is Responsible Care vooral een uithangbord om te laten zien hoe goed de chemische industrie het doet. Dat is onvoldoende basis voor een dialoog. Werknemers zouden een veel actievere rol moeten krijgen in het hele programma. Aanknopingspunten genoeg, lijkt me. Responsible Care gaat toch ook over veiligheid, gezondheid en arbeidsomstandigheden. Laat daar de VGA-commissie van de Ondernemingsraad zijn zegje over doen. Daag ze uit om met voorstellen en ideeën te komen.’
Van Loosman mag Responsible Care best verder gaan dan alleen gezondheid, veiligheid en milieu. ‘Binnen het bedrijf ligt de nadruk meestal op voorschriften. Helm op, veiligheidschoenen aan, stofmasker voor. Duurzaamheid heeft ook te maken met iets als plezier in het werk en ontplooiing. Misschien wat moeilijk in grafiekjes vast te leggen, maar het is wel belangrijk. Om het dreigende tekort aan operators te voorkomen, zul je scholieren moeten laten zien dat het leuk werken is in de chemische industrie.’
Sjoerd Looijs
Tekst: Joost van Kasteren
2007 / 2008 Responsible Care 13
2
Procesveiligheid
D
e afgelopen jaren heeft procesveiligheid met betrekking tot de chemische industrie veel aandacht gekregen. De voornaamste aanleiding daarvoor is het ongeluk met de BP raffinaderij in Texas City op 23 maart 2005. Vijftien mensen vonden daarbij de dood; 170 raakten gewond. Het onderzoeksrapport van het zogenaamde Baker-panel (Baker-rapport) uitte felle kritiek op de in Texas toegepaste risicobeheersingsinstrumenten. De oorzaak van de catastrofe bleek te liggen in menselijke fouten, maar ook bij falende processen en vooral slecht procesmanagement. Die conclusie had gevolgen, ook elders in de wereld. Bij meer bedrijven zou procesveiligheid onvoldoende afgedekt kunnen zijn. Dat, plus de aandacht op nationaal niveau die de calamiteiten bij Enschede (vuurwerkramp) en Volendam (cafébrand) veroorzaakten, maakte dat de belangstelling voor procesveiligheid ook in Nederland opleefde. De VNCI heeft op die ontwikkeling ingespeeld, onder andere door het organiseren van (voorlichting)bijeenkomsten, waaronder een veiligheidcongres op 3 december 2008. Tijdens die bijeenkomsten kwam naar voren dat één van de lastige elementen van projectveiligheid de ‘meetbaarheid’ daarvan is. Om die reden wordt binnen de chemische industrie gediscussieerd over de definiëring van zogenaamde procesveiligheidsindicatoren.
Ook Europa werkt aan zulke indicatoren. Hiervoor vindt overleg plaats waarbij ook de VNCI is betrokken. Naar verwachting zullen eind 2009 de eerste resultaten van die discussie zichtbaar worden. De kwantitatieve gegevens die beschikbaar zijn rond dit thema vindt u op www.vcni.nl/rc.
Regionale netwerken Om een hoger veiligheidsniveau te kunnen bereiken, is het essentieel om te leren van (bijna) incidenten en best practices uit te wisselen. De VNCI probeert daar een rol in te spelen door het opzetten van regionale netwerken. Deze netwerken zijn gericht op het uitwisselen van kennis en ervaring. Eerder zijn er netwerken tot stand gekomen in de regio’s West-Brabant/Zeeland- de Masterclass –Zeeland-, het Rijnmondgebied - Deltalinqs University - en de regio Noord-Nederland – TxU (waarin de SBE, Samenwerkende Bedrijven Eemsmond een belangrijk partner is). In 2008 is daaraan toegevoegd; de regio Amsterdam met de ORAM Industriekring 2.0. Eind 2008 is ook een start gemaakt met het opzetten van een soortgelijk netwerk in Zuid-Oost Nederland (Oost-Brabant en Limburg).
Overleg Arbeidsinspectie
beter onderling begrip te creëren voor elkaars standpunten en beleidsvisie. Voor de chemie was onder andere de incidentrapportage van de Arbeidsinspectie een heikel punt, door de vaak negatieve insteek, gebrek aan voldoende onderbouwing en leereffecten. Onder invloed van de genoemde overleggen zijn de wederzijdse verhoudingen aanmerkelijk verbeterd.
Verzuimongevallenfrequentie (LTIR – Lost Time Incident Rate) De lidbedrijven rapporteren hun verzuimongevallen aan de VNCI en daaruit wordt een totaalcijfer voor de sector bepaald. De fluctuatie die de VNCI in het totaalcijfer ziet wordt sterk bepaald door een beperkt aantal bedrijven en zeker ook door het aantal bedrijven dat cijfers aanlevert; dat laatste aantal is door de jaren heen gestegen, maar dat geeft een wisselend effect op het eindcijfer. Als de VNCI kijkt naar de groep van ongeveer vijftig bedrijven die over elk van de jaren 2005, 2006 en 2007 de cijfers heeft gerapporteerd, dan laat dat een dalende trend zien. Bedrijven blijken zich op dat gebied permanent te verbeteren, wat geheel past in de Responsible Care- benadering. p
In 2008 werd een breed overleg gehouden met de Arbeidsinspectie. De insteek hiervan was een
VNCI coördinator veiligheidsnetwerken Speerpuntmanager Veiligheid, Gezondheid en Milieu Eduard van der Wilt over regionale netwerken veiligheid. Twee nieuwe veiligheidsnetwerken In 2007 is de basis gelegd voor twee nieuwe regionale veiligheidsnetwerken. Een rondom het Noordzeekanaal en een in de regio Zuid-Oost Nederland (Limburg en Oost-Brabant). De VNCI en haar leden spelen een leidende rol in de start van de regionale veiligheids-
netwerken. Ook initiëren zij de ontwikkeling en realisatie van nieuwe netwerken. Binnen de veiligheidsnetwerken fungeert de VNCI als landelijke coördinator. Eduard van der Wilt, Speerpuntmanager Veiligheid, Gezondheid en Milieu bij de VNCI: “De regionale netwerken zijn met recht een succes te noemen. De belangstelling voor de netwerken is groot en ook andere sectoren, zoals de petrochemie, procesindustrie en energiemaat-
schappijen willen zich graag aansluiten bij een netwerk.” In september 2008 werd zodoende de ORAM Industriekring 2.0 opgericht, het veiligheidsnetwerk voor de regio Amsterdam. Binnen dit netwerk staat het uitwisselen van ervaringen op het gebied van veiligheid centraal, met als doel om het veiligheidsniveau naar een nog hoger plan te tillen. Op korte termijn wordt ook in de regio Zuid-Oost-Nederland een netwerk opgericht.
Speerpuntmanager Veiligheid, Gezondheid en Milieu Eduard van der Wilt
2007 / 2008 Responsible Care 15
16 Responsible Care 2007 / 2008
3
Transport
H
et succes van de Nederlandse economie valt of staat met een geolied transportsysteem. Voor de chemiesector is dat niet anders. Sterker nog, transport is voor de chemie van levensbelang. Verwacht wordt dat het transport van chemische stoffen per 2020 zelfs is verdubbeld. Die groei zorgt voor een conflict tussen vervoer, ruimtelijke ontwikkeling en veiligheid. In het belang van de veiligheid zou het dus logisch zijn bebouwing
zo ver mogelijk van transportlijnen af te houden. Aan de andere kant wordt ruimte in Nederland steeds schaarser en moet zoveel mogelijk oppervlak nuttig worden gebruikt. Tegengestelde belangen dus, tussen zo veel mogelijk willen bouwen, het meer kunnen vervoeren van gevaarlijke stoffen en het zeker stellen van de veiligheid. De kwantitatieve gegevens die beschikbaar zijn op het gebied van transport vindt u op www.vnci.nl/rc. e
2007 / 2008 Responsible Care 17
Basisnet In 2006 startte het Ministerie van Verkeer en Waterstaat het project Basisnet, onderdeel van de Verkeersnota voor Gevaarlijke Stoffen (NVGS) uit 2005. Basisnet heeft betrekking op de modaliteiten wegvervoer, binnenvaart en spoorvervoer. Het wordt uitgevoerd in samenwerking met het minis-
‘Het succes van de Nederlandse economie valt of staat met een geolied transportsysteem.’
terie van VROM, gemeenten, provincies, hulpverleningsorganisaties en bedrijfsleven, waaronder de chemische industrie. Doel van Basisnet is om een balans te vinden tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid. Dat gebeurt door het vaststellen van zogenaamde
gebruiksruimtes (risicoruimte) voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. Aan dit overleg neemt ook de VNCI actief deel. De opgave is niet eenvoudig. Bij het transport van gevaarlijke stoffen gaat het immers om dynamisch vervoer, niet om een statische fabriek. Bovendien zijn er zoals gezegd grote belangenverschillen tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat, VROM, de provincies, gemeentes en industrie. Het ministerie van VROM, de provincies en gemeentes zien in het belang van haar ruimtelijke beleid liefst een zo klein mogelijke risicoruimte. De industrie worstelt van haar kant met de onzekere prognoses voor de lange termijn. Juist vanwege die onzekerheid zou het bedrijfsleven het liefst een zo groot mogelijke risicoruimte zien waarbij de veiligheid vanzelfsprekend voorop blijft staan. Inmiddels is wel het volgende afgesproken door vaststelling van het Basisnet: de ruimte die door de genomen maatregelen van de industrie vrijkomt in de risicoruimte, mag worden opgevuld met meer transportcapaciteit. Het zou kunnen gaan om maatregelen als (crash)buffers tussen treinwagons of de plaatsing van hittebeperkende materialen. Een ander punt van overleg is het risicomodel dat een kwantificering moet geven van de risico’s. Het
‘ Vervoer gevaarlijke stoffen in verdrukking’ Gedeelte uit het artikel Chemie Magazine oktober 2008. De VNCI staat achter de uitgangspunten van de overheid om nu en in de toekomst het vervoer van gevaarlijke stoffen in het drukbevolkte Nederland in goede banen te leiden. Tegelijkertijd vreest de organisatie dat de aan- en afvoer van chemische producten op sommige chemische clusters in gevaar kan komen. In kringen van landelijke en lokale politici, vertegenwoordigers van
18 Responsible Care 2007 / 2008
het bedrijfsleven en risicoexperts woedt een verhit debat over het zogeheten Basisnet. Daarmee wil de overheid ‘de spanning tussen ruimtelijke ordening en vervoer van gevaarlijke stoffen op een verstandige manier beheersen’. Het Basisnet geldt voor het vervoer over de weg, het spoor en het water, en kan per route beperkingen opleggen. Daarbij gaat de overheid uit van drie categorieën. Bij de eerste heeft het vervoer voorrang, zoals bijvoorbeeld bij de Betuwelijn. Bij de tweede moeten vervoer en bouwen met elkaar rekening hou-
den, dat is het geval in dichtbevolkte gebieden waar belangrijke vervoeraders doorheenlopen. Bij de derde heeft bouwen voorrang, bijvoorbeeld in gebieden waar weinig industrie is, waardoor er weinig vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. VNCI-directeur Colette Alma, die namens de chemische industrie aan de stuurgroep Basisnet deelneemt, benadrukt dat de VNCI volledig achter het concept van het Basisnet staat. ‘Door middel van het Basisnet scheppen we immers ruimte voor het toekom-
model dat door het RIVM wordt beheerd is dusver onvoldoende in staat om de risico’s van bepaalde veiligheidsmaatregelen te berekenen. De verwachte groei van het transport van gevaarlijke stoffen betekent ook dat de overheid zal moeten investeren in infrastructuur. Vooral in betere spoorverbindingen die binnensteden vermijden en in wegen waar de bebouwing op voldoende afstand staat van de infrastructuur. De VNCI zet voor de toekomst in op alle modaliteiten om zo veel mogelijk flexibiliteit te hebben en aan de wens van de klant te kunnen voldoen. Dat is in het belang van de veiligheid en van de economische haalbaarheid. De VNCI vindt het daarnaast belangrijk dat niet de indruk ontstaat dat het transport in Nederland wordt beperkt. Dit schrikt investeerders af. De discussie binnen Basisnet moet uiteindelijk leiden tot de definitieve vaststelling van de risicoruimtes. Maar dat niet alleen. Er zal ook duidelijkheid moeten komen over de afstemming tussen de verschillende modaliteiten en de juridische borging en handhaving. Punt van zorg is verder dat de discussie over het transport van gevaarlijke stoffen zich momenteel vooral toespitst op de rijkswegen. Sommige provincies zijn daarnaast begonnen met onderzoek naar regels voor het provinciale wegen-
stig vervoer van gevaarlijke stoffen. En van de ruimte die overblijft, is het straks duidelijk voor gemeenten en provincies waar ze kunnen bouwen. En zo weten beide partijen waar ze aan toe zijn.’ Tegelijkertijd signaleert ze, net als de CTGG, een aantal problemen waar zo op het eerste gezicht geen eenvoudige oplossing voor is te bedenken. ‘Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg of via het water zijn weinig knelpunten te verwachten, blijkt uit eerder onderzoek van de overheid. Maar dat ligt heel anders
net. Dat zal de complexiteit van het transport van gevaarlijke stoffen alleen nog maar vergroten.
Spoor 2-programma Een ander punt op de agenda is de promotie van het zogenaamde Spoor 2-programma. Spoor 2 is naast Basisnet (Spoor 1) een tweede beleidsuitvoeringlijn van de Verkeersnota voor Gevaarlijke Stoffen. Binnen Spoor 2 worden onder meer afspraken gemaakt met het bedrijfsleven om pilotprojecten op te zetten voor incidentregistratie en zorgsystemen, optimalisatie van incidentmanagement en het vergroten van publiek/private samenwerking van brandweercorpsen. Binnen de chemische wereld loopt momenteel het ICE-programma (Intervention in Chemical transport Emergencies) van CEFIC. Binnen ICE-verband wordt bijvoorbeeld in kaart gebracht bij welke bedrijven kennis aanwezig is over welke gevaarlijke stoffen. Ook wordt bekeken welke van die bedrijven op dat gebied hulp zouden kunnen leveren bij een incident. Het programma heeft in Duitsland tot prima resultaten geleid, maar is in Nederland nog onvoldoende van de grond gekomen. De VNCI is bezig om ook in het kader van Responsible Care dit ICE-systeem in Nederland verder vorm te geven. Dit wordt in 2009 actief opgepakt. p
voor het vervoer per spoor. Dat gaat vaak dwars door dichtbevolkte stedelijke gebieden, en we zijn er nog niet over uit wie deze problemen moet oplossen. In theorie kun je natuurlijk het treinverkeer over nieuw aangelegd spoor rond een stad laten rijden, maar je praat dan wel over flinke investeringen. En wie moet dat gaan betalen?’ Daarom pleit de VNCI-directeur voor een landelijke aanpak. ‘Het dossier is zo ingewikkeld en heeft zoveel economische gevolgen dat het vraagt om een landelijke aanpak en coördinatie. De chemische
industrie wil nu en in de toekomst de mogelijkheid krijgen om te kunnen groeien. En daardoor neemt het vervoer van gevaarlijke stoffen haast per definitie toe. Uiteraard willen wij het liefst een vrije doorgang, maar nu is het zo dat één gemeente dit kan tegenhouden. Daarom wil de VNCI dat een minister hierover kan beslissen.’ Tekst: Adriaan van Hooijdonk
2007 / 2008 Responsible Care 19
Arbeidsomstandigheden
20 Responsible Care 2007 / 2008
4
4 W
erknemers in de chemische industrie moeten, net als in andere sectoren, veilig en gezond kunnen werken. De chemische sector werkt continu aan het verder verbeteren van de werksituatie van haar werknemers. Op 1 januari 2007 is de nieuwe Arbowet in werking getreden. Daarmee is ook een nieuw stelsel van grenswaarden voor de blootstelling aan gevaarlijke stoffen op de werkplek geïntroduceerd met meer accent op bedrijfs- en producentennormen. De overheid trekt zich hiermee voor een belangrijk deel terug als het gaat om het bepalen van grenswaarden, ten gunste van REACH. In het vervolg bemoeit de overheid zich voornamelijk nog met carcinogene stoffen en stoffen ‘zonder eigenaar’. Inmiddels houdt de overheid ook al meer rekening met REACH bij het opstellen van het werkprogramma van de Gezondheidsraad e
2007 / 2008 Responsible Care 21
voor het vaststellen van publieke grenswaarden. Een grote stap voorwaarts vindt de VNCI, want het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) was namelijk tot op heden nogal sceptisch over REACH. De kwantitatieve gegevens die beschikbaar zijn over dit thema vindt u op www.vnci.nl/rc.
Arbocatalogus De afgelopen twee jaar is er een discussie geweest over het al dan niet opstellen van een arbocatalogus door de VNCI. In 2007 is de VNCI gestart met een inventarisatie onder haar leden naar de behoefte aan een Arbo-oplossingenboek. Deze inventarisatie heeft niet tot een bruikbaar resultaat geleid. Het is niet uitgesloten dat aan het initiatief in 2009 alsnog een nieuwe impuls wordt
‘De chemiebranche staat wat Arbo betreft al op een zeer hoog niveau.’ gegeven. De vakbonden hebben van begin af aan aangedrongen op een formele arbocatalogus voor de hele chemische industrie. De VNCI heeft echter geen mandaat van haar leden om afspraken te maken over arbeidsomstandigheden. De VNCI is van mening dat de sector te divers is om überhaupt centrale oplossingen op het gebied van arbeidsomstandigheden in één boek onder te brengen. Bovendien vindt de VNCI dat de chemiebranche wat Arbo betreft al op een zeer hoog niveau staat. Voor de meeste VNCI-leden betekent een arbocatalogus geen toegevoegde waarde.
VCA Petrochemie Medio 2008 werd de VCA Petrochemie geïntroduceerd. VCA – Veiligheid Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers - is een belangrijk instrument voor het aansturen van ‘contractorveiligheid’. De nieuwe VCA Petrochemie is bedoeld voor aannemers die complex werk uitvoeren met een verhoogd risico binnen petrochemische bedrijven. Opvallend nieuw element in de VCA Petrochemie is een gedragsparagraaf voor de werknemers. Dit schrijft onder andere voor dat contractors een gedragsprogramma voor hun werknemers opstellen, aangezien onveilig gedrag een belangrijke risicofactor bij het werk blijkt te zijn. p
22 Responsible Care 2007 / 2008
VNCI en het VCA-systeem Beleidsmedewerker Veiligheid en Gezondheid Macco Korteweg Maris over het VCAsysteem. De Werkgroep Veiligheid van de VNCI is een van de partijen die vorig jaar heeft meegewerkt aan de actualisering van de veiligheid, gezondheid en milieu checklist aannemers (VCA-systeem).
De VNCI zal onder andere met behulp van de leden van de Werkgroep Veiligheid haar leden uitvoerig voorlichten over de inhoud en gevolgen van het nieuwe systeem.
Dit jaar verscheen de vijfde versie. Daarin is nu ook een onderdeel opgenomen dat speciaal is bedoeld voor de ingewikkelde onderhoudsrisico’s die bij procestechnische bedrijven voorkomen.
Verder is vorig jaar ook de veiligheid checklist opdrachtgevers (VCO-systeem) geactualiseerd. Dat richt zich op de opdrachtgevers die het VCA van hun aannemers vereisen. Het ingenieursbureau Fluor heeft hier vorig jaar als één van de eerste een certificering voor ontvangen. Dow Chemicals in Terneuzen en Shell Chemie in Moerdijk en de Botlek zijn hiervoor inmiddels ook gecertificeerd.
De nieuwe VCA-petrochemie besteedt o.a. extra aandacht aan het (onveilig) gedrag van werknemers. Dat vormt een belangrijk risico in de chemische industrie.
De VNCI zal onder andere via de Werkgroep Veiligheid meer bekendheid geven aan het VCO-systeem om zo meer leden voor het certificaat te interesseren.
Beleidsmedewerker Gezondheid en Veiligheid Macco Korteweg Maris
2007 / 2008 Responsible Care 23
D
e chemische sector werkt al jaren aan het terugdringen van emissies. De sector wil zo min mogelijk emissies uitstoten naar water, lucht en bodem en zo min mogelijk afval produceren. Om een zo groot mogelijke reductie van emissies te realiseren worden er met de overheid afspraken gemaakt en wordt er continu gezocht naar oplossingen op dit gebied. Zo kunnen emissies worden teruggedrongen door technische oplossingen in het proces en door de toepassing van zuiverende technieken
24 Responsible Care 2007 / 2008
5
Milieu
aan het einde van processen. De kwantitatieve gegevens die beschikbaar zijn over dit thema vindt u op www.vnci.nl/rc.
Milieuconvenant In 1993 hebben de VNCI en de overheid afspraken gemaakt over het reduceren van emissies naar lucht, water en bodem, het verminderen van afval en het verbeteren van energie-efficiency. Deze afspraken zijn vastgelegd in een milieuconvenant. Het convenant bevat reductiedoelstellingen voor 2000 ten opzichte van het basisjaar 1985. Daar-
naast zijn er richtinggevende doelstellingen voor 2010 opgenomen. Deze afspraken zijn effectief gebleken. Sinds het convenant van kracht werd, is een aantal emissies zelfs 100 procent afgenomen, veel andere emissies tot 85% of meer. Ter illustratie; voor de verzurende stof SO2 is afgesproken om een reductie van 90 % in 2010 te realiseren. Dit niveau is met 88% in 2003 al bijna bereikt. Een vereiste van het convenant voor chemische bedrijven is dat zij elke vier jaar een bedrijfsmilieuplan (BMP) op moeten stellen. In dit plan rapporte- e
2007 / 2008 Responsible Care 25
ren de bedrijven over hun maatregelen en onderzoeken op het gebied van emissiereductie. Daarnaast leggen de bedrijven jaarlijks verantwoording af over hun prestaties door middel van een milieujaarverslag. Deze afspraak is intussen voor het grootste gedeelte vastgelegd in het besluit Milieurapportage. In 2007 hebben de bedrijven hun laatste BMP opgesteld. Een essentieel onderdeel hierin zijn de verwachte milieuresultaten in 2010, zoals de verwachte emissies voor SO2 of Vluchtige Organische Stoffen (VOS). De vele maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen, hebben geresulteerd in het behalen van vele vooraf vastgestelde doelen. Aan de verbetering van belangrijke milieuthema’s als ‘verande-
‘Sinds het convenant van kracht werd, is een aantal emissies 100 procent afgenomen.’ ring van klimaat’ en ‘verzuring’ is door de bedrijven van de chemische industrie een relevante bijdrage geleverd. De VNCI is hier uiteraard erg trots op. Een andere afspraak die in het convenant is vastgelegd is dat er overleg moet zijn tussen de overheid en de VNCI, het zogenaamde bedrijfstakoverleg. Dit overleg heeft de afgelopen jaren structureel plaatsgevonden. De VNCI vindt het belangrijk om ook in de toekomst in gesprek met de overheid te blijven. De chemische bedrijven en de VNCI zullen hard door blijven werken aan de vastgestelde doelstellingen van het convenant. Hierbij komt dat de weten regelgeving, van zowel Nederland als Europa, een grotere rol gaat spelen in de maatregelen die genomen moeten worden. Zo is er de IPPC-richtlijn
26 Responsible Care 2007 / 2008
( Integrated Pollution Prevention and Control ). Volgens de IPPC-richtlijn moeten alle grote bedrijven een milieuvergunning hebben die regelt dat ze in de productie de Best Beschikbare Technieken (BBT) gebruiken. In Nederland is de richtlijn in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) geïmplementeerd. De VNCI heeft haar leden aangemoedigd hun processen aan BBT te toetsen. Dit is door veel lidbedrijven gedaan. Daar waar nodig hebben bedrijven hun processen aangepast om emissiereductie te bewerkstelligen.
E-PRTR In 2010 loopt het milieuconvenant af. De VNCI en het Ministerie van VROM hebben gesproken over het voortzetten van de samenwerking. Aangezien de chemische industrie de doelstellingen op enkele kleine onderdelen na gehaald heeft, ziet de VNCI geen reden om het milieuconvenant na 2010 voort te zetten. Daar komt nog bij, dat de chemiebedrijven inmiddels óók volgens de Europese richtlijn E-PRTR (European Pollutant Release Transfer) over hun emissies naar water, lucht, bodem en afvaltransport moeten rapporteren aan de overheid. VROM wil graag ‘samenwerken op maat’. Kern hiervan is dat er geen overleg meer per branche zal zijn, maar overleg met één groep die alle branches vertegenwoordigt. Onder deze overleggroep komen projectgroepen te vallen die zich op specifieke onderwerpen richten, zoals bijvoorbeeld vluchtige organische koolwaterstoffen (VOS). Daarnaast zal de VNCI het initiatief nemen om de voorwaarden voor een overleg tussen de VNCI en de overheid te onderzoeken. Daarbij zal het Responsible Care-programma voor een belangrijk deel de agenda bepalen. De VNCI zal in de toekomst de emissiecijfers van de chemische sector zodanig rapporteren dat ze in de uitgangspunten van het Responsible Care-programma passen. De randvoorwaarden worden zowel door Responsible Care als door het nationale en Europese milieubeleid bepaald. p
‘Leven na het milieuconvenant’ Gedeelte uit Chemie Magazine augustus 2008. De VNCI blijft graag in overleg met de overheid om ook in de toekomst een succesvol milieubeleid te voeren. Daarbij staan de productielocaties en haar vergunningen centraal, want VNO-NCW en VROM geven al invulling aan een bedrijfstakoverstijgend overleg. Dat blijkt uit het conceptrapport ‘Samenwerken op Maat’ van het ministerie van VROM. De chemische industrie heeft de afgelopen jaren met succes een aantal belangrijke milieudoelstellingen gerealiseerd. Zo is sinds de start van het convenant in 1993 de uitstoot van een aantal stoffen flink gereduceerd. Maar aangezien het convenant met de chemische industrie in 2010 afloopt, kijkt het ministerie van VROM nu in het project ‘Samenwerken op Maat’ op welke wijze de samenwerking ook na 2010 op een zinvolle manier kan worden ingevuld. Daarbij heeft de VNCI onder meer aangegeven dat het Interprovinciaal Overleg (IPO) bij het
overleg tussen VROM en VNO-NCW betrokken zou kunnen worden. Aan dit overleg nemen grote industriële bedrijven deel, reden waarom de VNCI niet de noodzaak ziet van een apart overleg. Mochten er onderwerpen die de chemische industrie raken aan bod komen, is het volgens de vereniging altijd mogelijk een aparte bijeenkomst te plannen. Daaraan zouden niet alleen betrokken ministeries, maar ook provincies en gemeenten kunnen deelnemen. Het Responsible Care programma van de wereldwijde chemische industrie,
gericht op continu verbetering van de prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu, zou volgens de VNCI één van de onderwerpen van overleg kunnen zijn. De vereniging kan daarbij aangeven welke vooruitgang haar leden boeken op de verschillende milieuthema’s die ze zelf hebben uitgekozen. De overheid kan op haar beurt aangeven wat ze van de branche op dit gebied verwacht.
Tekst: Adriaan van Hooijdonk.
2007 / 2008 Responsible Care 27
Product
D
28 Responsible Care 2007 / 2008
e zorg voor een chemisch product stopt niet zodra het de fabriekspoort verlaat, maar gaat gedurende de gehele levenscyclus van het product door. Dat is Product Stewardship: het verantwoord beheersen van risico’s en het verbeteren van de veiligheid-, gezondheid- en milieuprestatie van een product. Product Stewardship houdt in dat alle bedrijven in de hele keten van een stof zich ervan verzekeren dat die stof zo veilig mogelijk wordt geproduceerd, in de handel gebracht of gebruikt. Dat vraagt om effectieve communicatie tussen de partijen in een productketen, om goede informatie over eigenschappen van stoffen en het veilig gebruik ervan. Dit is onder meer verankerd in de REACH-verordening.
van een chemische stof in kaart te brengen op basis van gegevens over eigenschappen, gebruik en blootstelling, inclusief de implicaties van diezelfde stof verderop in de keten. Op basis van deze gegevens wordt de chemische veiligheid beoordeeld en moeten de omstandigheden worden beschreven waaronder de stof veilig gebruikt kan worden. REACH werd op 1 juni 2007 officieel van kracht en wordt sindsdien stapsgewijs ingevoerd.
REACH
Preregistratie
In de periode 2007/2008 zijn belangrijke stappen gezet op het gebied van REACH (Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals). REACH is een verordening voor registratie, evaluatie en toelating van chemische stoffen die in de Europese Unie worden geproduceerd of geïmporteerd. Doel is het duurzaam en veilig gebruik van chemische producten. Fabrikanten of importeurs van een chemische stof zijn verplicht de risico’s
In de periode van 1 juni tot 1 december 2008 konden fabrikanten en importeurs via de zogenaamde preregistratie hun voornemen kenbaar maken stoffen te willen registreren. Doel van de preregistratie is om potentiële registranten van dezelfde stof bij elkaar te brengen in virtuele platforms, de zogenaamde SIEF’s (Substance Information Exchange Forums). Het idee daarachter is om onnodige (dier)proeven te voorkomen en de vor-
Stewardship ming van samenwerkingsverbanden te stimuleren, waardoor de kosten voor registratie per onderneming kunnen worden beheerst. De preregistratie was een belangrijk deel van het REACH-traject en de VNCI heeft haar leden daar intensief op voorbereid en in begeleid. Dat gebeurde via uiteenlopende activiteiten, zoals de inmiddels traditionele VNCI/VHCP Stoffendag. In 2008 verschenen er meer dan 60 VNCI-circulaires over REACH, onder andere over preregistratie, handhaving, verplichtingen voor gebruikers, polymeren en monomeren, tussenstoffen en de REACH-software. Daarnaast werd de VNCI-Helpdesk REACH opgericht, die in 2008 door tientallen leden met vragen is benaderd. Voor zover de VNCI dit kan overzien hebben alle VNCI-leden zich op tijd gepreregistreerd. Echter, het dataverkeer met het Europees Chemicalienagentschap verliep aanvankelijk nogal stroef door het ontbreken van IT-capaciteit bij ECHA. Mede onder impuls van CEFIC is hard gewerkt aan
6
het vergroten van de capaciteit. Eind 2008 waren de problemen grotendeels verholpen. De VNCI heeft voor en tijdens de preregistratieperiode intensief overleg gevoerd, zowel internationaal als met de Nederlandse overheid, over praktische uitvoeringsproblemen bij REACH en onduidelijkheden in de regelgeving, zoals de problematiek rond de “dubbele preregistraties� en problemen met het bepalen van de stofidentiteit. Deze onderwerpen zijn op verzoek van de VNCI door de Nederlandse overheid in Europees verband besproken.
Registratie Na de preregistratiefase volgt de registratie. Stoffen geproduceerd in een hoeveelheid boven de 1000 ton en de meest gevaarlijke industrieproducten moeten uiterlijk in december 2010 worden geregistreerd. Stoffen onder de 1000 ton voor december 2013 of 2018. Veel Nederlandse bedrijven zullen hun stoffen tussen nu en 2010 moeten e
2007 / 2008 Responsible Care 29
registreren. Die tijd is hard nodig, want het aantal gepreregistreerde stoffen is veel groter dan gedacht. Het gevolg hiervan is dat ook het werken in de SIEF’s een hele uitdaging is. Een ander aandachtsgebied is de genoemde ‘autorisatie’. In oktober 2008 is de eerste lijst met vijftien gevaarlijke stoffen (kankerverwekkende, mutagene en voor de voortplanting giftige stoffen en de zogenaamde persistente, bioaccumulerende en ecotoxische stoffen (PBT) en zeer persistente en zeer bioaccumulerende stoffen (vPvB)) gepubliceerd die mogelijk in aanmerking komen voor autorisatie. Bedrijven die dergelijke stoffen maken of gebruiken, zullen daarop moeten anticiperen. De verwachting is dat dit de komende jaren veel tijd en energie gaat kosten, temeer omdat deze lijst de komende jaren zal groeien. De VNCI zal haar leden ook de komende jaren actief ondersteunen bij de verdere implementatie van REACH in hun bedrijf. Zo zal de VNCI ook in 2009/2010 verschillende stoffendagen en workshops op het gebied van REACH organiseren.
30 Responsible Care 2007 / 2008
manier zoals die ook met REACH plaatsvindt.
Stroomlijning stoffenregelgeving Naast REACH en GHS zijn er vele nationale en internationale regels voor het omgaan met stoffen. Voorbeelden zijn de Europese eisen voor stoffen in elektronica en speelgoed en specifieke stofeisen waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor het Europese Ecolabel. Die eisen zijn niet altijd even goed gemotiveerd en in de meeste gevallen afwijkend van REACH. De VNCI pleit ervoor dat REACH als standaard wordt beschouwd en dat de eisen voor deze internationale afspraken daaraan worden aangepast. Ook het Nederlandse arbobeleid voor bescherming van werknemers tegen risico’s van chemische stoffen en het duurzaam inkoopbeleid van de Nederlandse overheid moeten worden afgestemd op de Europese praktijk. De VNCI heeft dit punt in 2008 geagendeerd in een overleg met overheden en maatschappelijke groepen. Dit overleg zal de komende jaren worden voortgezet.
GHS
Risico’s van nanotechnologie
Naast REACH kreeg de chemische industrie in 2008 te maken met meer internationale wetgeving. Één daarvan was de voorbereiding op de invoering en uitvoering van de Classification, Labelling & packaging (CLP-) verordening, waarmee het Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals, kortweg GHS, in Europese regelgeving is geimplementeerd. Het gaat hier om de invoering van een internationaal systeem op het gebied van indeling, kenmerking en etikettering van chemische stoffen en preparaten. Op 20 januari 2009 is de CLP-verordening in Europa van kracht geworden. De indeling- en etiketteringeisen uit deze verordeningen moeten wat ‘stoffen’ betreft op 1 december 2010 zijn geïmplementeerd en die voor ‘mengsels’ per 1 december 2015. De VNCI informeerde in 2008 haar leden over de ontwikkelingen op CLP-gebied en zal de komende anderhalf jaar intensief communiceren over de verplichtingen die deze wetgeving met zich meebrengt. Dat gebeurt via workshops, evaluaties en andere voorlichting en ondersteuning op een
In 2007 en 2008 is er in de samenleving toenemende discussie ontstaan over de risico’s van nanotechnologie. Ook de VNCI neemt actief deel aan deze discussie. In 2008 is de VNCI een overleg
‘ Alle VNCI-leden hebben zich op tijd gepreregistreerd.’ gestart met NGO’s en de overheid om de risico’s van nanodeeltjes in kaart te brengen. Daarnaast wordt samen met de overheid gezocht naar beheersing van de risico’s op de werkplek. De VNCI heeft meegeholpen aan de ontwikkeling van een handleiding van VNO. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de risico’s van deeltjes in eindproduc-
ten. De VNCI zal in 2009 samen met andere industrieën pilotprojecten starten, met het doel risico’s in kaart te brengen, waar nodig te beperken en voorzorgsmaatregelen te ontwikkelen. Naar aanleiding van het onderzoek zal de VNCI een handreiking uitgeven over veilig omgaan met nanodeeltjes. In internationaal verband wordt op dit moment gewerkt aan de praktische uitvoering van de beoordeling van nanodeeltjes in het kader van REACH. Ook hierbij is de VNCI betrokken.
Chloorzaken Op 1 januari is de portefeuille chloorzaken overgenomen door de beleidsmedewerker Stoffenbeleid. De VNCI is sindsdien betrokken geweest bij discussies over het verbod op de uitvoer voor en de veilige opslag van metallisch kwik en de dochterrichtlijn van de Kaderrichtlijn water, de Environmental Quality Standards-Directive. Daarnaast is gestart met het overleg over betere afstemming van de verschillende regimes voor de zogenaamde Persistent Organic Pollutants (POPs). Het zogenaamde Verdrag van Stockholm voorziet in een mondiale aanpak van POPs. Daarnaast geldt voor Europa en de Noord-Amerikaanse regio het UNECE POP protocol: het Long Range Transboundary Air Pollutants (LRTAP). Bovendien zullen vanwege REACH ook criteria worden opgesteld. Overeenkomst tussen al deze regimes is dat ze beogen de grens- en regiooverschrijdende milieuproblemen van POP-achtige stoffen te voorkomen. De VNCI vindt met de World Chlorine Council dat een betere afstemming van deze regimes nodig is en heeft voorgesteld te onderzoeken of en hoe al deze regimes beter op elkaar kunnen worden afgestemd. De wereldwijde milieuproblemen met deze stoffen vragen om een mondiaal gecoördineerde aanpak. Dit voorkomt ook een hoop dubbel werk voor zowel industrieën als overheden. Het zorgt bovendien voor een level playing field. De VNCI zal in 2009 in overleg treden met de Nederlandse overheid om steun te krijgen voor haar voorstellen. p
‘ Ontwikkelingen REACH Workshops’ Beleidsmedewerker Stoffen Dirk van Well over REACH. 2007 was natuurlijk het jaar van REACH. In juni werd de nieuwe Europese stoffenrichtlijn van kracht en werd begonnen met de implementatie en preregistratie. Een ingewikkelde regelgeving die tal van vragen oproept en grote gevolgen heeft voor producenten, importeurs, handelaren en gebruikers van chemische stoffen. De VNCI organiseerde samen met het Verbond van Handelaren in Chemische Producten (VHCP) voor leden een REACH-voorlichtingsdag, waar ruim 180 geïnteresseerden op af kwamen. Tijdens de dag werd duidelijk dat REACH leeft binnen de bedrijven, dat er veel vragen zijn over wat de nieuwe verordening voor het bedrijf betekent en wat men precies moet doen. Daarnaast organiseerden de VNCI en de VHCP een drietal regionale REACH-workshops waarin betrokkenen geïnformeerd werden over REACH. De VNCI gaf op deze manier handen en voeten aan de ondersteuning voor de leden bij het invoeren van REACH. VNCI-stoffendeskundige Dirk van Well: ‘De VNCI heeft met de Nederlandse autoriteiten afgesproken dat bestaande VIB’s (Veiligheids Informatiebladen) niet meteen hoeven te worden aangepast als ze kwalitatief in orde zijn. Op de korte termijn zouden de bedrijven hooguit de volgorde van de rubrieken moeten aanpassen en het e-mailadres erbij moeten zetten. Maar om daarvoor duizenden nieuwe bladen aan klanten te zenden is zonde. Aanpassing is pas nodig zodra de toxicologische informatie beschikbaar is, waardoor andere beheersmaatregelen nodig zijn, als er autorisatie is verleend of geweigerd, of de autoriteiten een beperking hebben opgelegd.’ Uiteraard dienen VIB’s van nieuwe producten wel aan de nieuwe eisen voldoen. Sinds 1 januari 2007 is het Nederlandse wettelijk grenswaardenstelsel (MAC-waarden) op de schop gegaan, waardoor voor een groot aantal stoffen de wettelijke grenswaarde is komen te vervallen. Van Well: ‘Wettelijk vastgestelde waarden moet je in VIB’s overnemen, maar de grenswaarden die je als bedrijf zelf hebt vastgesteld kun je niet klakkeloos overnemen. Je moet ze kunnen onderbouwen.’ Momenteel bespreekt de VNCI met haar leden de mogelijkheden om onderzoek naar grenswaarden onderling af te stemmen. Voorlopig komt er echter geen databank voor grenswaarden.
Beleidsmedewerker Stoffen Dirk van Well
2007 / 2008 Responsible Care 31
Energie
32 Responsible Care 2008
7
& Klimaat
V
eel chemische bedrijven zijn energieintensief. Een aanzienlijk deel van het nationale energieverbruik komt dan ook voor rekening van de chemische industrie. De VNCI is zich – mede op basis van haar Responsible Care-programma – bewust van haar maatschappelijke verantwoordelijkheid op dat gebied. Het is ook een uitdaging. De chemiesector kan en wil een belangrijke bijdrage leveren om Nederland in 2020 de meest duurzame en efficiënte energiehuishouding van Europa te laten zijn. In dat verband publiceerde de VNCI in juli 2007 haar eigen Energievisie. Daarin geeft de VNCI aan hoe de Nederlandse chemische industrie de komende 25 jaar de overgang naar een klimaatvriendelijke economie tot stand wil brengen. Belangrijke randvoorwaarde is behoud van concurrentiepositie, en dus een gelijk speelveld met concurrenten in opkomende economieën zoals China en India. In haar energievisie wijst de VNCI onder meer op het belang van innovatie om in de e
2007 / 2008 Responsible Care 33
komende 25 jaar de gestelde doelen te behalen. Daarbij spelen milieu- en energiebelangen een belangrijke rol. Responsible Care geldt voor de VNCI dan ook als leidraad.
Duurzaamheidsakkoord In november 2007 zetten overheid en bedrijfsleven hun handtekening onder het Duurzaamheidsakkoord. Als onderdeel van dit akkoord zijn er onderhandelingen gestart over een nieuw MJA3 (MeerJarenAfspraak3 – als opvolger van de succesvolle MJA2 die binnen afzienbare tijd afloopt). Deze gesprekken worden naar verwachting in 2009 afgerond. In 2007 behaalden de deelnemende chemiebedrijven aan de MJA2 een energie-efficiencyverbetering van 2,3 procent ten opzichte van 2006 en van 25,2 procent in vergelijking met 1998. De resultaten van 2008 zullen in juli 2009 bekend worden. Een andere bijdrage van de chemiesector aan het Duurzaamheidsakkoord is het zogenaamde Benchmarkconvenant (BM). De BM-convenanten die in verschillende sectoren zijn afgesproken - zijn bedoeld voor grote energie-intensieve bedrijven die zich volgens de convenantafspraken moeten gaan spiegelen aan de internationale kopgroep van energiebespaarders.
Eind 2008 werd op Europees niveau afgesproken hoe om te gaan met de CO2-emissiehandel (ETS). Dat leidde in Nederland tot een discussie tussen overheid en chemie over een aanpassing van de doelstellingen van het BM-convenant. Dit zou vorm moeten krijgen in het zogenaamde Sector Energieefficiency convenant ETS bedrijven (SEE). Begin 2009 zal ook hier naar verwachting een besluit over vallen.
PI-scans en WKK’s In de Energievisie van de VNCI wordt vooral accent gelegd op de mogelijkheden van WKK (Warmte Kracht Koppeling) en procesintensificatie (PI). Procesintensificatie is het steeds slimmer en compacter maken van procesapparatuur , waarmee processen efficiënter en goedkoper kunnen worden uitgevoerd. Hiermee kunnen in een aantal gevallen significante besparingen in kosten en energiegebruik worden behaald. De VNCI ontwikkelde voor procesintensificatie inmiddels een Roadmap en een Actieplan, dat in september 2008 van start is gegaan. Daarnaast vonden in de periode 2007-2008 bij de leden van de VNCI zogenaamde PI Quick Scans plaats. Met deze scans worden processen uit de industrie vergele-
De energievisie van de VNCI Voormalig Speerpuntmanager Energie & Klimaat Hans Veenenbos over WKK-projecten en Procesintensificatie Quick Scans. Europa en Nederland hebben in 2007 forse energie- en klimaatambities geformuleerd voor de periode tot en met 2020. De Energievisie van de VNCI, die in juli 2007 werd gepubliceerd, sluit bij deze ambities aan. In de Energievisie staan plannen tot en met 2032 op het gebied van energie, klimaat en transitie naar een klimaatvriendelijke chemie, ook wel low- carbon chemie genoemd. Twee belangrijke VNCIinitiatieven op dit gebied zijn de Procesintensificatie Quick Scan en de ontwikkeling van aantrekkelijke WKK- projecten. Met
34 Responsible Care 2007 / 2008
deze twee langetermijnprojecten wil de chemische industrie direct bijdragen aan twee doelstellingen van het Kabinet, te weten 2% energiebesparing per jaar en 30% CO2 reductie in 2020. De VNCI heeft in 2007 een oproep aan haar leden gedaan om hun chemie- installaties te onderwerpen aan een Procesintensificatie Quick Scan. De coördinatie van dit project lag bij SenterNovem, het agentschap van het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken. SenterNovem ondersteunt initiatieven die duurzaamheid stimuleren. SenterNovem heeft een team van experts opgezet die de Quick Scans hebben uitgevoerd. In 2007 zijn reeds enkele bedrijven gescand. Hans Veenenbos, Speerpuntmanager Energie & Klimaat van de VNCI: ‘De
ken met state-of-the-art procestechnologie. Op deze manier kan een beeld worden geschetst van het potentieel voor energie-efficiencyverbeteringen op korte en lange termijn. Eind 2008 waren in totaal 56 Quick Scans voltooid of in behandeling. Daarnaast heeft de VNCI in 2008, samen met Energie Centrum Nederland (ECN) en Cogen, een aantal inventarisaties uitgevoerd, om zicht te krijgen op de mogelijkheden van WKK. Eind 2008 werd hierover gerapporteerd. In 2009 zal het potentieel voor 2020 van vernieuwende vormen van WKK verder in kaart worden gebracht.
Broeikasgassen Een middel dat overheden willen inzetten om broeikasgasemissies terug te dringen is het veel bediscussieerde broeikasgasemissiehandelssysteem. Sinds begin 2008 heeft de Europese Commissie gewerkt aan herziening van het Europese CO2-emissiehandelssysteem (EU-ETS). Op 17 december 2008 heeft het Europees Parlement ingestemd met een definitieve herziening van de richtlijn emissierechtenhandel ETS. De herziening verenigt de klimaatdoelstellingen en de belangen van de energie-intensieve industrieën met elkaar. Door het besluit zal de energie-intensieve industrie die blootstaat aan internationale
scans zijn in 2008 verder uitgevoerd. In 2009 zullen de Quick Scans gevolgd worden door PI-dieptescans voor die installaties waar de Quick Scan veelbelovende resultaten heeft opgeleverd. Vervolgens zal er worden gekeken naar de mogelijkheden om processen daadwerkelijk te intensifiëren. Dit kan resulteren in minder energieverbruik, minder risico’s en minder kapitaalverbruik voor de hele samenleving. De doelstelling 2% energiebesparing kan dan gerealiseerd worden.’
WKK De plannen van het Kabinet zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op studies van het Energy research Center of the Netherlands (ECN), met name op de in het ‘Optie-
concurrentie vanaf 2013 kosteloos CO2-emissierechten ontvangen. De sector is voorzichtig optimistisch over de bereikte uitkomst. Er zijn echter nog wat zaken die op detailniveau opgehelderd moeten worden. In 2009 zal in de discussie met overheden aandacht worden besteed aan de invulling van de regeling. Daarnaast moet worden nagegaan welke stimulansen de overheid kan geven voor research & development en investeringen in CO2reductie, bijvoorbeeld voor Warmtekrachtkoppeling en Carbon Capture and Storage (CO2- afvang en -opslag). p
‘ In 2007 behaalden de deelnemende chemiebedrijven aan de MJA2 een energieefficiencyverbetering van 2,3 procent ten opzichte van 2006.’
document energie en emissies 2010/2020’ genoemde opties. Hierin zijn zeven opties aangereikt voor een efficiënter gebruik van de WKK’s in Nederland. In Nederland wordt 40% van alle elektriciteit opgewekt met WKK’s. In 2007 hield de VNCI deze opties tegen het licht en stelde zich de vraag of het mogelijk is deze opties te realiseren. De VNCI heeft deze vraag bij PricewaterhouseCoopers neergelegd. Dit bedrijf zal in 2009 de verschillende mogelijkheden in kaart brengen. De uitkomsten hiervan gaan vervolgens weer terug naar het ECN dat zal bekijken of de mogelijkheden passen in het Nederlandse elektriciteitsbestel.
Voormalig Speerpuntmanager Energie & Klimaat Hans Veenenbos:
2007 / 2008 Responsible Care 35
COLOFON Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie VNCI Postbus 443 2260 AK Leidschendam Telefoon: +3170 337 87 87 E-mail: info@vnci.nl www.vnci.nl Vormgeving: Curve BNO, Haarlem Tekstschrijver: Bureau Schoonebeek, Gorinchem Eindredactie: VNCI Foto’s: DSM, shutterstock
Hoewel bij deze publicatie de uiterste zorg is nagestreefd, kan voor eventuele (druk)fouten en onvolledigheden niet worden ingestaan en aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever deswege geen aansprakelijkheid, noch voor schade, van welke aard ook, die het directe of indirecte gevolg is van handelingen en/of beslissingen die (mede) gebaseerd zijn op de informatie in deze uitgave. © Copyright 2009, VNCI, Leidschendam Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever: VNCI, Postbus 443, 2260 AK Leidschendam.