Beelden van chemie
Beelden van chemie
uitgave bij gelegenheid van het 90-jarig bestaan van de VNCI juni 2008 realisatie: VNCI afdeling Communicatie Den Haag teksten: Jos de Gruiter, Adriaan van Hooijdonk, Anton Stig foto’s: Pet van Luijtgaarden Utrecht vormgeving: Victor Hoefnagels, GrafischeZaken Rijswijk druk: Bestenzet Zoetermeer
Beelden van chemie
Inhoud 3
Introductie
6 14 22 30 38 46 54 62 70 80
Astrid Bulte: Chemie moet menselijk gezicht krijgen Gerry de Rooy: Zoeken naar wankel evenwicht Bert Kersten: Wat te zeggen als het fout gaat? Leemhuis/Ebbers: Van tweemanslab naar miljoenenbedrijf Djordy Stroo: Zit wel goed bij Dow Wouter van Dieren: Waar is afdeling verantwoordelijkheid? AndrĂŠ Veneman: Duurzaamheid synoniem voor overleven Ron Wit: Plaats voor chemie in Nederland Maria van der Hoeven: Jammer dat het beeld afwijkt Marcel Wubbolts: Chemie zal groener stempel krijgen
2
Beelden ‘Jammer dat het beeld van de chemie zoveel afwijkt van de werkelijkheid’. Een veelzeggende uitspraak van minister Maria van der Hoeven (Economische Zaken) verderop in dit boekje. Het is de vinger op de zere plek: beelden zijn vaak belangrijker dan de realiteit en het beeld van ‘de chemie’ is niet altijd positief. Door de eeuwen heen heeft de sector te kampen gehad met een imago dat niet strookte met de werkelijkheid. Chemie was vies en gevaarlijk, chemici deden ‘enge dingen’. Beelden beklijven en het is haast ondoenlijk om ze te vervangen door andere, betere. Toch waagt de chemie een poging. Want een juist beeld is van belang. Van belang om een geaccepteerd lid van de samenleving te zijn, van belang om nieuw talent aan te trekken, van belang om ruimte te krijgen voor groei. Maar ook van belang voor onszelf, voor de chemie. Wie zijn wij, wat willen wij, wat doen wij, waarom doen wij dat en doen wij dat goed? Een allesomvattend beeld van de chemie zal daarbij nooit ontstaan. Daarvoor zijn mensen te verschillend, is hun rol in de samenleving te divers en is hun beleving te persoonlijk. Aan de vooravond van een intensief imagotraject illustreert dit boekje de diversiteit aan beelden die van de chemische industrie bestaan. Tien visies van mensen in hun rol van ondernemer, onderzoeker, werknemer, gedeputeerde, minister, milieu-beschermer, naaste buur of onderwijsdeskundige. Bij elkaar geven ze een aardig inzicht in het beeld dat mensen anno 2008 van de chemische industrie hebben. Noem het een tijdsbeeld.
3
4
5
Zelf behoort ze tot de drie procent die “alle barrières heeft genomen”, maar ze realiseert zich terdege dat 97 procent van de schoolverlaters zich niet aangesproken voelt door de chemie. En dat is schadelijk, vindt ze. Vakdidactica Astrid Bulte houdt zich op het Freudenthal Instituut bezig met de ontwikkeling van leerplannen voor chemieonderwijs. Kern van haar boodschap: “Chemieonderwijs zou menselijker en minder abstract mogen zijn en beter moeten aansluiten bij
Vakdidactica Astrid Bulte:
de leefwereld van jongeren, zodat we meer dan drie procent
‘Chemie moet menselijker gezicht krijgen’ 6
geënthousiasmeerd houden.”
Van oorsprong is zij chemisch technologe. Op het Utrechtse Freudenthal Instituut (voorheen het Centrum voor Didactiek van Wiskunde en Natuurwetenschappen) houdt dr. ir. Astrid Bulte zich nu bezig met zaken als de vernieuwing van scheikundecurricula, de opleiding van eerstegraadsleraren en met onderzoek op haar vakgebied. Een van haar belangrijkste opdrachten is het aantrekkelijker maken van het scheikundeonderwijs op de middelbare school, zodat meer dan de huidige drie procent van de schoolverlaters een vervolgopleiding in de chemie kiest en uiteindelijk een baan in de sector vindt. Zelf is ze van jongs af aan gegrepen door de chemie. Niet dat ze thuis bommetjes zat te maken of zo, haast ze zich te zeggen, “maar op school hadden we een boekje van professor Fast, ‘De Natuurwetenschap van het leven’ en daar werd de samenhang tussen natuurkunde en koolstofchemie duidelijk gemaakt.” Haast lyrisch: “De wonderschone geheimen van de natuurwetenschap, fantastisch! Toen was ik gegrepen.” Na de middelbare school studeerde ze chemische technologie, promoveerde (op
het onderwerp membraantechnologie) en gaf les aan het Haagse Makeblijde College en het Gymnasium Camphusianum in Gorinchem. Negen jaar geleden startte ze bij het Freudenthal Instituut als vakdidactica. “Ik vind lesgeven nog steeds geweldig, maar ik miste de tijd en de ruimte voor onderzoek en inhoudelijke verdieping. Deze baan is een prachtige combinatie van beide.” Abstracties “Een van de problemen van het scheikunde-onderwijs is dat we leerlingen te vroeg met allerlei abstracties lastigvallen”, is een leidende gedachte in haar werk. “We zadelen ze op met ingewikkelde dingen die geen enkele relatie hebben met alle spannende dingen om hen heen en met de economie zoals ze die ervaren.” Oprecht verontwaardigd: “Het vorige curriculum is meer dan dertig jaar oud! Het onderwijs is er nog steeds op gebaseerd, terwijl er in die periode vreselijk spannende dingen zijn gebeurd op gebieden als materiaalkunde, persoonlijke hygiëne en gezondheidszorg. Daar moet je in het onderwijs
op aansluiten om de interesse van leerlingen te kweken en te behouden. Ik heb vijf jaar natuurkunde en scheikunde gegeven in het voortgezet onderwijs. Dan kwamen we bij het hoofdstuk over elektrochemie. Leerlingen moesten dan de verschillende chemische reacties oefenen. Ik herinner me nog goed de verzuchting van een leerling: ‘Juf, wat heeft dat permangaat in ’s hemelsnaam met mij te maken? Ik wil iets leren over mijn eigen lijf of dingen die ik om me heen zie en waarvan ik snap wat de functie is’. Scheikunde heeft niet het aangrijpingspunt dat leerlingen zoeken, terwijl we het kunnen hebben over onderwerpen als de batterij van de toekomst of de elektrische scooter.” Dus de opdracht voor het scheikunde-onderwijs is die relatie directer te leggen? “Exact. De relatie met hetgeen zichtbaar is in leefwereld van jongeren. Dat wil niet zeggen dat we altijd van die context moeten uitgaan: je kunt het onderwijs ook eens verplaatsen naar een r&d-lab van bijvoorbeeld Unilever, dat niet direct in die context zit, maar dat wel duidelijk maakt dat er nog iets is dat interessant is om je in te verdie7
pen. Een van problemen in discussie over chemieonderwijs is dat je steeds praat met die drie procent die al die moeilijkheden zijn doorgegaan, die er dus de lol van hebben ingezien. Dat betekent dat je 97 procent van de mensen bent kwijtgeraakt, die het niet uitdagend vond.” Hoe erg is dat? De echte talenten zitten toch wel bij die drie procent. “De middelbare school leidt niet alleen op voor een vervolgopleiding of voor een baan in de chemie. Je probeert mensen ook bij te brengen dat chemie een zekere relevantie voor de samenleving heeft. Als een verdachte van een misdrijf wordt opgepakt op basis van een chemische analyse, dan wil je er als samenleving vertrouwen in kunnen hebben dat die kennis juist is. Onze opdracht is zowel de relevantie van de chemie voor de samenleving zichtbaar te maken als mensen een goede vervolgopleiding te bieden. Als we ons teveel op dat laatste zouden richten, zou ons vakgebied te eng worden. Je moet vooral zorgen dat een brede groep in de samenleving, de groep die nu afhaakt, in het vak geïnteresseerd blijft. Daarmee zijn mijn collega’s en ik bij 8
het instituut voortdurend bezig. Mijn frustratie daarbij is wel dat de suggestie wordt gewekt alsof iedereen verstand heeft van onderwijs en dat van ons verwacht wordt dat alle veranderingen gisteren beschikbaar waren en dat ze geen geld hoeven te kosten. Ik realiseer me dat de vergelijking niet helemaal opgaat, maar wanneer we als samenleving net zo zouden omgaan met de introductie van nieuwe medicijnen, dan zou het land te klein zijn. Ik zeg niet dat je alles kunt onderzoeken, maar er zijn onder het kopje onderwijsvernieuwing de laatste jaren toch wel wat fundamentele veranderingen doorgevoerd zonder dat daaraan gedegen onderzoek vooraf is gegaan. Vernieuwende aspecten in het onderwijs moeten beter worden onderzocht en gefundeerd om te zien of ze werken. Ik vind dat wel een belangrijk onderdeel in de discussie, dat nu onderbelicht blijft. Als je ziet hoe relatief weinig geld er voor dit soort onderzoek is, bijvoorbeeld in vergelijking met de r&d-inspanningen in de chemie, dan vind ik dat jammer.” Vindt u dat de chemische industrie meer moet bijdragen aan onderwijsonderzoek?
“Ik geloof wel in publiek-private samenwerking. Ik heb niet zo lang geleden in de Verenigde Staten een congres bijgewoond waarin onderwijs en bedrijfsleven samen alle onderwijsaspecten belichtten van nanotechnologie: wat moeten we doen om leraren mee te krijgen, als we stukjes gaan uitproberen, waartegen lopen we dan aan, wat begrijpen mensen ervan, wat voor soort onderwijsontwerpen zijn er, enzovoorts. Ik vond het een wonderschoon idee om mee te nemen naar Nederland. Er gaan kapitalen om in nanotechnologie en als er een paar kruimels van tafel vallen, kunnen we daar zulke mooie dingen mee doen in het onderwijs.” Zichzelf corrigerend: “Eigenlijk ben ik veel te defensief en moet ik zeggen: niks kruimels! Het is belangrijk, bedrijfsleven, dus neem je verantwoordelijkheid!” Vervelen Terug naar de klas. Als docente liep zij ook op tegen de desinteresse van haar leerlingen. Hoe ging zij zelf in de praktijk om met dat probleem? “Als er onvoldoende interesse is, moet je
er niet van uitgaan dat er iets mis is met de leerlingen. Dan moet je nadenken over andere strategieën en werkvormen. Wat mijzelf bijvoorbeeld begon te vervelen in de derde klas, waren die eindeloze rijtjes reactievergelijkingen die je kloppend moest maken. Dat heeft iedere leerling na twee keer wel gezien. Ik probeerde thema’s te bedenken, zaken projectmatig aan te pakken. En plotseling zaten die zogenaamd ongeïnteresseerde leerlingen in hun pauze posters over energie, fossiele brandstoffen, voedsel en zure regen te maken. Hun biologieboeken en aardrijkskundeboeken lagen bij een chemieproject op tafel!” Hoe kwam dat opeens: lag het aan de persoon van de docent, aan de aansluiting bij de persoonlijke leefwereld of aan een andere wijze van lesgeven? “Dat allemaal. Het geheel moet kloppen. Maar het is beter om te zorgen voor een goed leerplan. De combinatie van een suf curriculum en een briljante docent kan soms een heel eind komen, maar we mogen niet alleen van die ene unieke en briljante docent uitgaan.”
En waar zit ‘m dan de kneep van een goed curriculum? “Als onderzoeker zeg ik: je moet goed onderzoeken wat leerlingen raakt.” Bommen. Jongens willen bommen maken. “Ja, de gender issue. Speelt vast een rol. Ik hoorde eens iemand zeggen: ‘we zijn toch allemaal chemie gaan studeren omdat het stinkt en knalt’. Nou, daar herken ik me dus helemaal niet in. Het was in elk geval niet mijn drijfveer om voor chemie te kiezen. Misschien voelt een aantal leerlingen zich erdoor aangetrokken, maar ik geloof meer in het stimuleren van eigen creativiteit, het samenwerken aan een gezamenlijk project en het laten beleven van het onderwerp. Dat gebeurt in het bedrijfsleven ook. Onderwijs gaat teveel uit van vertellen, van overdragen. Daarom ben ik ook zo enthousiast over het idee van de technasia, scholen voor havo- of vwo-onderwijs, waar leerlingen te maken krijgen met speciale projecten, waarin ze onderzoek moeten doen en waarbij elk project is gebaseerd op een beroepspraktijk uit de wereld van bèta en techniek. Ze
krijgen te maken met de praktijk-man of –vrouw uit de echte bètawereld. Daar doorléven leerlingen hun onderwijs. Het betekent overigens wel dat we de curricula minder overladen moeten maken dan ze nu zijn. Je moet erin durven hakken en een paar basisconcepten door middel van projecten verdiepen.” U wilt de hoeveelheid lesstof verminderen, maar dreigt dan niet het gevaar dat u samen met de ballast een belangrijk deel van de kennis overboord gooit? “Dat is de vraag. We moeten blijven nadenken of hetgeen we doen nog bij deze tijd of de toekomst hoort. Dé grote uitdaging is ervoor te zorgen dat we formuleren wat de kern is van de kennis die we moeten overdragen zonder dat er gekke manco’s ontstaan. Als we straks geen berekening meer kunnen maken om een reactor te bouwen, dan valt de kern onder het vakgebied weg, dat mag duidelijk zijn. Maar precies de grens aangeven van wat tot de kern behoort en wat je met je gereedschapskist makkelijk kunt aanvullen, dat is de uitdaging.”
9
U praat over het toekomstig scheikundeonderwijs en het overeindhouden van een chemische pijler in de samenleving. Is dat een typisch Nederlands vraagstuk? “Nee, het speelt in veel landen om ons heen” Dat is geruststellend! Onze concurrentiepositie ten opzichte van de naaste buren loopt dus geen gevaar. “Ja mooi, dan kunnen we uithuilen bij elkaar. Nederland is onderdeel van de EU en de global village. We moeten niet eng focussen op onze concurrentiepositie. Het gaat om de sector in zijn geheel. Mijn Duitse collega’s zijn op dezelfde manier bezig als wij, met een context-conceptbenadering, het verminderen van de theoretische en abstracte kennis, het zoeken naar geschikte context voor de lesstof en het benoemen van een aantal kernconcepten. De Duitse overheid is flink geschrokken van een internationale vergelijking uit 2002, waar de Duitse chemie slecht uit te voorschijn kwam. Men bleek nog wel goed in de reproductie van kennis, maar het begrijpen van complexere vraagstukken en het flexibel toepassen 10
van de opgedane kennis ging de Duitser slecht af. Dat vonden Duitse politici niet leuk. Er is dan ook snel geld beschikbaar gekomen voor curriculumontwikkeling en nader onderzoek.” Kennelijk bestaat het onbegrip over de chemische industrie op meer plaatsen, maar de branche bestaat nog steeds, er worden nog altijd mooie producten gemaakt en er willen nog altijd mensen werken. Dus wat is het probleem? “Mijn indruk is dat te weinig mensen in een bèta-technisch beroep willen werken en ik denk dat het nu heel hard gaat. De bladen die ik lees gaan allemaal over tekorten. Bovendien – belangrijker - overleeft geen enkele bedrijfstak meer op langere termijn als de samenleving er geen goed gevoel bij heeft. We wijzen nu allemaal naar China, waar verkeerde dingen zouden gebeuren op milieugebied, maar in het collectief geheugen van de mensen is opgeslagen dat we het in Nederland zo’n veertig jaar ook niet altijd netjes deden. Daarop is de reputatie van de chemie gebaseerd. En we kennen allemaal het gezegde: reputatie komt te voet en gaat te paard. Er is dus
nog flink wat terrein te heroveren. Maar ik beperk me graag tot mijn eigen vakgebied, het onderwijs. Kennelijk schrikt wat daar traditioneel gebeurde de mensen af en kennelijk hebben veel mensen moeite om het vak onder de knie te krijgen als gevolg van de grote mate van abstractie. Daar kun je iets aan doen, zodat die drie procent groter wordt. Dat lijkt me een mooie bijdrage.” Menselijk gezicht Op de tafel voor haar ligt een tijdschrift met een verhaal over de chemische industrie. De bijbehorende illustratie geeft een groep mensen weer als robotachtige wezens, poppetjes met een uitdrukkingsloos gezicht. “Dat bedoel ik”, wijst ze op de pagina. “Ik denk dat we met elkaar een veel meer menselijk gezicht moeten laten zien. Hoe mensen met elkaar omgaan, wat ze beweegt, waarom je als r&d-er op vrijdagavond wilt overwerken omdat je iets wilt afmaken. De chemische industrie moet de menselijke maat en menselijke passie zichtbaar maken. Chemie is overal vind ik zo’n cliché. De reactie van mensen
uit de groep van 97 procent is voorspelbaar: Gatderrie, het is overal, wat eng, nu moet ik me echt zorgen gaan maken. Vorig jaar hadden we hier een paar studenten die naar een goede context zochten voor een katalyseonderwerp. Ze kwamen terecht bij onderzoekers van Unilever. Bij terugkeer waren ze allemaal verbaasd: Gôh, ze hadden mensen ontmoet die zich echt druk maken om de milieusituatie in India en ze werkten er oprecht aan een wasmiddel dat het milieu zo weinig mogelijk zou belasten. Die verhalen moeten centraal staan. De menselijke maat en de ambitie van mensen om iets nuttigs bij te dragen aan de hand van hun chemische kennis. En het moet ermee beginnen dat ze die verhalen op verjaarsfeestjes durven te vertellen.” •
11
12
13
Op diverse plekken zijn chemie en burgers naaste buren. Dat is prettig, want bedrijven zorgen voor banen. Maar vaker wordt de keerzijde belicht: chemische industrie zorgt voor gevaar, vervuiling en overlast. In het Zuid-Hollandse Rozenburg leven burgers en bedrijven al een halve eeuw op elkaars lip. Periodiek treffen
Rozenburg: afhankelijk ván en bezorgd óm zijn chemische industrie
Gerry de Rooy (bewonersplatform): ‘Het blijft zoeken naar een wankel evenwicht’ 14
ze elkaar in het overlegorgaan ‘Klankbordgroep Rozenburg’. Gerry de Rooy is prominent lid van de groep. “Het blijft zoeken naar een wankel evenwicht”, stelt ze vast.
Ze werd geboren in Rotterdam Zuid, maar woont al bijna heel haar leven in Rozenburg, een vriendelijk dorpje onder de rook van Rotterdam. En onder de rook van nog veel meer… Want er ligt nogal wat gedrapeerd rond het voormalige boerendorp. Kijk op de kaart, of, beter, surf naar de website Google Earth en zoom in op het gebied. Als weinig andere gemeenten in Nederland ligt Rozenburg als een kwetsbare oase ingeklemd tussen bedrijfsterreinen, spoorlijnen, auto- en waterwegen. De back yard van de Rozenburger is redelijk gevuld. “Weet je, eigenlijk had het dorp niet meer moeten bestaan”, vindt Gerry de Rooy. “Als je kijkt naar de maatregelen die nodig zijn om Rozenburg leefbaar te houden, dan had je destijds, bij de beslissing om dit een haven- en industriegebied te maken, meteen moeten vaststellen dat er dan geen plaats meer was voor woningen. Ze hadden het dorp gewoon moeten opruimen. Nu worden er weer maatregelen getroffen om de geluidshinder van de Calandbrug te verminderen, maar het lukt gewoon niet.”
In 1958 kwam ze met haar ouders mee naar het idyllische plekje. “Een prachtig agrarisch eiland”, herinnert ze zich. “Ik voelde me er heerlijk, maar ik zag al snel de industrialisatie opkomen. Ik was pas dertien toen ik me al afvroeg of dat nou allemaal wel zo gezond was.” Hoewel ze in die tijd “de gaten in het wasgoed zag vallen en merkte dat de stank toenam”, verhuisde ze nooit. “Mijn familie woont hier en ik heb mijn man hier leren kennen. Hij werkt bij het havenbedrijf, dus dat betekent weinig fileleed. En de sfeer in het dorp is heel prettig. Ik heb er veel sociale contacten en neem deel aan diverse waardevolle initiatieven, zoals de diaconie, de seniorenraad en een paar bestuurtjes. Dat maakt het moeilijker om weg te gaan. Maar ik zie wel veel anderen vertrekken. Vooral jongeren. Door alle bedrijfsactiviteiten om ons heen kan het dorp niet meer uitbreiden. De jeugd moet dus lang wachten op een woning en trekt weg. De vergrijzing slaat hier sneller toe dan in andere delen van Nederland.” Ook haar eigen kinderen willen weg. Of zijn al weg, zoals een van haar zonen die een bedrijfje begon in de buurt van Gorin-
chem. “Die vond het hier verschrikkelijk. En ik heb een andere zoon thuis wonen die vaak wakker ligt van de geluidsoverlast van het spoor. Die zie ik ook nog wel eens vertrekken. En ik moet zeggen: de laatste tijd denk ik er zelf toch ook vaker over na.” Terwijl het milieu er nu aanzienlijk beter voorstaat dan toen u dertien jaar oud was. “Ik zie juist weer problemen op ons afkomen als gevolg van de aanleg van de Tweede Maasvlakte. Uitbreiding van activiteit gaat meestal samen met toename van risico’s en overlast. Ik maak ook deel uit van het provinciaal platform hinder en veiligheid en daar hebben we het vaak over de Tweede Maasvlakte gehad. Eigenlijk erkende iedereen dat over de toekomstige infrastructuur niet erg was nagedacht, terwijl het nu al een knelpunt is. De overlast van het lawaai van treinen over bruggen en van het vrachtverkeer gaat explosief toenemen. We hebben al een aanzienlijk fijnstofprobleem. Daartegen worden wel maatregelen getroffen, maar de normen 15
worden nu al stelselmatig overschreden. Dat wordt er dus niet beter op.” Keerzijde De bezorgdheid over aantasting van haar leefomgeving bracht De Rooy ertoe zich in het begin van de jaren negentig aan te sluiten bij een milieugroep in haar gemeente. Maar de ervaringen waren teleurstellend. “Vooraf dacht ik: nu kom ik in gesprek met bedrijven, maar dat kwam niet van de grond. Bovendien haakten veel bewoners af omdat ze er moeite mee hadden om als werknemer in de industrie hun broodheren kritisch te benaderen. En dat is natuurlijk waar: veel mensen in Rozenburg zijn afhankelijk van de bedrijven om ons heen. Ik zal zelf dan ook nooit zeggen dat ik tegen de chemische industrie ben, want we maken er allemaal gebruik van. Maar we hebben hier wel meer dan elders last van de keerzijde van de industrie. En niet te vergeten met alles wat ermee samenhangt. Bedrijven vertellen me regelmatig dat de overlast van het verkeer en het lawaai van de treinen niets te maken hebben met de hier gevestigde bedrijven. 16
Ze staan daarom op het standpunt dat dit niet hún verantwoordelijkheid is, maar dat is natuurlijk onzin: als hier geen bedrijvigheid zat, was er ook geen transport. Alles heeft met elkaar te maken.” In 1996 kreeg ze een nieuwe kans. In haar woonplaats werd de Klankbordgroep Rozenburg in het leven geroepen, een platform waarin zestien rond Rozenburg gevestigde grote industriële bedrijven een dialoog voeren met vertegenwoordigers van de bevolking van Rozenburg. Onder de bedrijven prominente vertegenwoordigers van de chemische industrie, zoals Huntsman, DSM Special Products, Lyondell Chemie en Air Liquide Industrie. Vier keer per jaar zitten bewoners, bedrijven, gemeente en de DCMR Milieudienst Rijnmond aan tafel om te praten over de activiteiten van de bedrijven en daaraan verbonden risico’s ten aanzien van milieu, gezondheid en veiligheid plus de door de bedrijven genomen maatregelen om de risico’s te beperken. Ze werd een prominent woordvoerder in de groep. Zijn de ervaringen nu minder teleurstellend?
“Ik heb daar wisselende gedachten over. Het overleg gaat als volgt: we hebben drie keer per jaar een bedrijfsbezoek waarbij gelegenheid is om lopende zaken te bespreken. In november staat er steeds een themabijeenkomst op het programma. Een van de afgelopen keren heb ik voorgesteld om te praten over chloor en de toepassing ervan in speelgoed. Op initiatief van de bedrijven zijn toen vertegenwoordigers van Akzo en van Greenpeace uitgenodigd om met ons te discussiëren. Dat vond ik schitterend, want het bevestigde dat we serieus genomen worden. Aan de andere kant merk ik nog wel eens dat we bij een bedrijfsbezoek een enthousiaste presentatie krijgen, waarin weinig wordt verteld over gevaarlijke stoffen. Dan krijgen we te horen welke veiligheidsmaatregelen er genomen zijn, maar niet waaróm. Ik vind het dan mijn taak om erover door te vragen en dat vindt men in het algemeen niet leuk. Toch blijf ik erop hameren, want we hebben in de klankbordgroep afgesproken dat we over en weer transparant en eerlijk zullen communiceren.”
Dus het overleg is een farce? “Het staat natuurlijk goed in milieuverslagen als je kunt schrijven dat je deelneemt in een klankbordgroep en in gesprek bent met omwonenden. Maar het gaat ons vanzelfsprekend om concrete resultaten. Over het algemeen is de sfeer in het overleg goed en is men blij met kritische vragen, heb ik de indruk. En als er een incident is geweest krijgen we ook altijd te horen waardoor het is gebeurd en welke maatregelen er zijn genomen om herhaling te voorkomen. Maar we vragen ook wel eens, los van incidenten, naar het treffen van maatregelen op andere gebieden, zoals een efficiënter gebruik van restwarmte. Daarover horen we meestal niets meer.” Wordt de klankbordgroep nu meer gesteund door de Rozenburgse bevolking? “Het is in elk geval geen militante achterban. Veel mensen luisteren aandachtig naar een mooie presentatie en stellen vervolgens geen enkele vraag. Als dat gebeurt houd ik in eerste instantie mijn mond, in de hoop dat anderen daardoor gestimuleerd worden om een vraag te stellen. Maar meestal blijft het stil. Aangezien ik vooraf de
milieuverslagen heb gelezen zie ik altijd wel grond voor een paar opmerkingen. Ik lees bijvoorbeeld dat ondanks alle maatregelen om emissie te reduceren, de CO2-uitstoot is toegenomen. Dat komt dan doordat de productie is verhoogd of doordat de productiefaciliteit is uitgebreid. Van de bedrijven hoor ik overigens dat ze mijn vragen wel lastig vinden, maar ze zijn er ook blij mee, want door de dialoog die mijn vragen oproept, krijgt de klankbordgroep wel de functie waarvoor ze in het leven is geroepen. Ik realiseer me dat ik zo de naam kan krijgen dat ik overal tegen ben, maar dat is absoluut niet waar. Ik doe het om de klankbordgroep inhoud te geven, maar soms vraag ik me af hoe groot mijn draagvlak is. De meeste mensen zijn vrij passief. Daardoor zakt de moed me wel eens in de schoenen. Ik zou bijvoorbeeld graag een waarnemer hebben, maar die vind ik niet: niemand heeft er zin in.” Ze voelen zich kennelijk niet bedreigd door de industrie die hen omringt. “Voor veel mensen zal dat gelden. Ze accepteren het en redeneren: we hebben het er goed door, dus moet je er niet teveel
over praten. Ik ben het daarmee niet eens. Ik vind kwaliteit van leven ook belangrijk: er zou een plafond moeten zitten aan economische groei in de regio. Je kunt toch niet door blijven gaan? Op sommige plaatsen ligt alleen het Calandkanaal tussen het bedrijfsterrein en een woonkern of naderen de bedrijfsactiviteiten tot op enkele honderden meters. Als er een keer iets gebeurt en de wind staat verkeerd…” Wat dan? Zijn er de afgelopen jaren grote incidenten geweest? “In 2003 leidde het scheuren van een tank met ortho-cresol maandenlang tot stankoverlast. Daar is heel veel over geklaagd. En er zijn natuurlijk een paar near missings geweest. Maar echt grote ongelukken waren er gelukkig niet.” Heeft het overleg in de klankbordgroep het wonen in Rozenburg veiliger gemaakt? “Het is prettig dat de dingen bespreekbaar zijn. Als de klankbordgroep niet bestond, zou ik niet weten waar ik met mijn vragen heen zou moeten. Maar ik denk niet dat je kunt zeggen dat het werk van de klankbordgroep heeft geleid tot een veiliger en 17
gezonder woonomgeving. Maatregelen ter verhoging van de veiligheid en ter voorkoming van schade aan de gezondheid kosten natuurlijk geld. Het is dus altijd een afweging. Bij veiligheidsmaatregelen gaat het niet om maximale veiligheid, maar om de vraag aan hoeveel risico je een omgeving kunt blootstellen. Het is dus een kwestie van kansberekening. Ik heb daar veel moeite mee. Er is hier een keer een presentatie geweest van een bedrijf dat in het productieproces chloor gebruikte. De pers wilde weten hoe groot het risico was dat er wat van het spul zou ontsnappen. Ik herinner me het antwoord nog goed: dat was eens in de zoveel miljoen jaar. De kans dat het gebeurde was net zo groot als de kans dat je in de Botlektunnel een olifant zou tegenkomen, werd er nog aan toegevoegd om duidelijk te maken hoe klein de kans was. Een week later ontsnapte er een chloorwolk die ertoe leidde dat een behoorlijk aantal mensen onwel werd. Ik heb toen een ironisch stukje voor de krant geschreven waarin ik vertelde dat ik een olifant was tegengekomen. In de Botlektunnel nog wel. Ik bedoel: dat ‘eens in de zoveel jaar’ heb ik altijd onbegrijpelijk gevonden, 18
want wie garandeert mij dat ‘eens in de twee miljoen jaar’ niet morgen is? Ik vind dat je ook bij kansberekening moet uitgaan van een slecht scenario. Ik vind bovendien dat je de dingen meer in samenhang moet zien. Een bedrijfsterrein dat alle regels in acht neemt, kan veilig zijn, een transport van gevaarlijke stoffen per trein, dat aan alle voorschriften voldoet, kan veilig zijn, maar wat is het effect als er iets met die trein gebeurt terwijl hij langs het bedrijfsterrein rijdt? De opeenstapeling van risico’s is volgens mij onvoldoende in kaart gebracht. Zo heb ik het ook altijd vreemd gevonden dat de aanvliegroute van Zestienhoven pal boven een aantal van de meest kwetsbare chemische installaties ligt. En nog iets: de CO2-uitstoot van bedrijven. Elk bedrijf kan voldoen aan de opgelegde emissie-eisen, maar wat betekent dat voor de totale uitstoot? Ik heb weleens naar die gegevens gevraagd, maar ik heb nooit antwoord gekregen.” Alles bij elkaar een verhaal waaruit toch wel de nodige bezorgdheid spreekt. Ziet u nog wel een plaats voor de chemie in uw omgeving?
“Zolang je risicovolle activiteiten laat plaatsvinden in de buurt van woonkernen, houd je dit soort problemen. Het risico blijft altijd bestaan en de hinder ook. Waar veel bedrijven zijn, is veel transport. En er is hier heel veel concentratie en iets te weinig aandacht voor het in stand houden van een prettige leefomgeving. Twaalf jaar geleden werd ons het Havenplan 2010 gepresenteerd. Was allemaal geen probleem, werd ons verteld. Het gelijk opgaan van economie, natuur en kwaliteit van leven zou worden gewaarborgd. Intussen zijn er wel duizenden bomen gekapt. In de plannen rond de Tweede Maasvlakte is ons nu weer compensatiegroen beloofd, maar als dat doorgaat – wat we nog moeten afwachten – is er niets gecompenseerd: dan hebben we alleen het groen terug dat ons eerder is afgenomen.” “Natuurlijk zijn er oplossingen mogelijk: dan moeten we naar duurzame ontwikkeling streven. Maar dat kost enorm veel geld en het aantrekken van de regels. Dat brengt weer het risico met zich mee dat bedrijven hun activiteiten naar elders verplaatsen en dat is in economische zin niet wenselijk. Zo blijft het steeds zoeken naar een wankel evenwicht.” •
“Toen de ontwikkeling van het Rotterdams Zeehavengebied in de jaren vijftig gestalte kreeg, was er veel overleg tussen de gemeentebesturen van Rotterdam en Rozenburg. De afspraak werd gemaakt dat Rotterdam zich zou toeleggen op de industrie- en havenontwikkeling en dat Rozenburg zou zorgen voor de opvang van de bevolking in een woonenclave waar het goed toeven moest zijn. Het inwonertal steeg in korte tijd van 3.500 naar ruim 14.000. De nieuwe inwoners werden gehuisvest in een gebied dat tot dan een uitsluitend agrarisch karakter had en historisch gezien aansloot bij de Zuidhollandse eilanden. Rozenburg heeft haar opdracht met veel elan uitgevoerd. Het oude dorpje Blankenburg werd zelfs geheel vergraven en waar eens grote boerderijen stonden, is nu het belangrijkste centrum van de Nederlandse chemische industrie gevestigd.� (bron: website van de gemeente Rozenburg)
19
20
21
Een provincie met relatief veel chemische industrie en bewoners die daarvan soms hinder ondervinden: hoe gaat een bestuurder daarmee om, hoe weegt hij de belangen af? Besturen op het snijvlak van trots en zorg. Een gesprek met Limburgs milieugedeputeerde Bert Kersten.
De zorgen van een Limburgse milieugedeputeerde
Op het snijvlak van trots en zorg 22
Opeens, in een tussenzin: “Misschien valt het tegen dat ik zo positief ben, maar ik zeg wat ik vind.” Het is hem zelf ook opgevallen: het gesprek met de Limburgse milieugedeputeerde Kersten lijkt een lange lofzang op de chemische industrie in zijn provincie. Niets klaagzang over het milieu of bezorgdheid over overlast voor bewoners en omgeving. Wel veel respect voor “de verzamelde kennis op het DSM-terrein die de ingewikkeld machinerie, met al die toeters, buizen en pluimpjes goed aanstuurt” en de economische en innovatieve motor die de sector voor Limburg is. “Ik ben vice-voorzitter van het European Chemical Regions Network, het overlegorgaan van de grote chemische regio’s in Europa. DSM wordt in dat netwerk gezien als een bedrijf dat hoogwaardige technologie levert. Het is een van onze grootste werkgevers, de aanjager van kennis en innovatie, van indirecte werkgelegenheid en maatschappelijke betrokkenheid. Het is bijna onvoorstelbaar dat we DSM niet zouden hebben. Bijna net zo onvoorstelbaar als wanneer Philips uit Eindhoven zou vertrekken.” Bert Kersten. Vierkant, beweeglijk, gedecideerd. Een zelfbenoemde ‘verstandige
PvdA-er’. Na zijn studie economie doceerde de geboren Maastrichtenaar economie aan het Raaylandcollege in Venray. Ruim twaalf jaar was hij er wethouder, daarna werkte hij via zijn onderneming Logos Consultancy als adviseur voor bedrijven en overheid. Sinds oktober 2004 is hij gedeputeerde in de chemierijke provincie. In zijn portefeuille onderwerpen als milieu- en waterbeleid, bodemsaneringen, vergunningen en duurzaamheid. Een van zijn ambities is het om Limburg koploper te maken als het gaat om de cradle to cradle filosofie.
het integer, wees kritisch op jezelf, neem nog eens alle procedures door, neem zaken serieus, meld het als er iets gebeurt, wees open en marchandeer niet. Ik houd mezelf en anderen steeds voor: wat zou jij vertellen tegen een journalist of tegen de burgemeester in het geval van een calamiteit? Kun je naar eer en geweten volhouden dat je zorgvuldig bent geweest, dat je goed hebt gecommuniceerd en dat je alle spelregels hebt nageleefd? Hoe sta je straks voor die camera als je moet erkennen dat er ondanks alle maatregelen wél iets is gebeurd?”
Bezorgdheid Was het overheersende gevoel voorheen vooral trots als hij langs het indrukwekkende DSM-complex bij Geleen reed, sinds zijn benoeming tot verantwoordelijk bestuurder is daar een belangrijk deel bezorgdheid bijgekomen. “Ik realiseer me voortdurend dat we de zaken secuur en goed geregeld moeten hebben, want stel dát er iets fout gaat. Als leek kan ik niet alle risico’s in hun volle omvang beoordelen, maar ik druk alle direct betrokkenen wel steeds op het hart: doe
Vertrouwen Steeds die latente bezorgdheid, maar de gedeputeerde heeft vertrouwen in ‘zijn’ bedrijven. “Ik heb de stellige indruk dat ze hun verantwoordelijkheid nemen. Daarmee wil ik niet zeggen dat ze alleen maar braaf en aardig zijn. We moeten niet vergeten dat ze het milieu in het verleden hebben belast, maar ik heb het gevoel dat er nu een andere cultuur heerst. Ik heb, om het zo te zeggen, niet het idee dat ze willen frommelen. Men weet 23
ook wel dat het zo niet meer werkt. De discussie gaat nu hoofdzakelijk over termijnen: een bedrijf moet voldoen aan IPPC-normen, maar vraagt om uitstel omdat er kortgeleden fors is geïnvesteerd. Vervanging betekent dan kapitaalvernietiging. In zo’n geval zoeken we naar consensus. Maar onder aan de streep moet uiteindelijk wel degelijk aan de voorschriften worden voldaan.” Dat klinkt als open en constructief overleg. “Dat ís het ook. Zeer constructief zelfs. Wat niet wil zeggen dat er nooit vervelende dingen gebeuren. Denk maar aan de vervuiling met MTBE (een loodvervangende benzinetoevoeging – red.) van de haven van Stein in 2005. Het bleek dat er al lang sprake was van lekkages aan de pijpleiding van Sabic. Dat kan natuurlijk niet. Zo nu en dan staat de verstandhouding dus onder gezonde spanning, maar als ik de sfeer van het overleg moet typeren, dan is die vooral zeer constructief. En dan doel ik niet alleen op onderwerpen op milieugebied. Ook als het gaat om economische activiteit en de daaraan verbonden werkgelegenheid kent het bedrijfsleven zijn verantwoordelijkheid. Neem bijvoorbeeld de ontwikkeling van 24
Chemelot Research Campus. Daar werken zo’n duizend onderzoekers. Plus alle afgeleide werkgelegenheid natuurlijk. DSM is erg actief in het ontwikkelen van dat terrein. Het is helder dat met name DSM en Sabic zich verplicht voelen aan de regio.” Omdat ze een erfenis met zich meedragen? “Dat verhaal kan ik nuanceren, maar inderdaad: in het verleden zijn fouten gemaakt, hoofdzakelijk omdat onze kennis te wensen overliet. Op het ogenblik hebben we de problemen goed in beeld en pakken we ze goed aan in de vorm van bijvoorbeeld bodemsaneringsprogramma’s of door het isoleren en conserveren van probleemgebieden.” “Als we verder teruggaan hebben we natuurlijk ook nog te maken met de erfenissen uit de tijd van de mijnbouw. Daar zit vooral veel sociaal verdriet bij. Zo vind ik het gênant dat de silicoseslachtoffers, mensen die na de oorlogsjaren keihard hebben gewerkt om Nederland er bovenop te helpen, geen gehoor kregen toen ze ziek werden. Ik vind dat een van de grote schandes die ik tijdens mijn actief leven heb meegemaakt. Zo kun
je niet met mensen omgaan. Een andere erfenis is dat Parkstad (een samenwerkingsverband van de gemeenten Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Brunssum, Simpelveld, Voerendaal en Onderbanken - red.) nog steeds zorgen heeft als het gaat om werkloosheid en de bijbehorende sociale problemen. Ik vind dat er een verplichting ligt om daar een inhaalslag te maken. Maar als ik naar de huidige tijd kijk, kan ik niet negatief zijn over de wijze waarop bedrijven met hun omgeving omgaan.” Zo denkt u erover als bestuurder, maar denkt de Limburgse burger er ook zo over? “Wat ik ervaar is dat de Limburger de chemische industrie vooral ziet als belangrijke werkgever. Zeker DSM. Ze lezen in de krant weleens stukjes over milieu-incidenten, maar de bedrijven doen daar nooit geheimzinnig over: het wordt steeds gemeld. Er is eerder zorg als er verhalen verschijnen over de dreigende sluiting van een activiteit en er banen verloren gaan.” “Men ziet de bedrijven vooral als economische motor die behouden moet blijven en die zich aan het omvormen is tot een hoogwaardige bedrijfstak. DSM-topman Peter
Elverding is daarmee begonnen en zijn opvolger Feike Sijbesma zet dat proces succesvol voort. In de Limburgse samenleving is iedereen zich ervan bewust hoe belangrijk de chemie in het algemeen en DSM in het bijzonder zijn voor de regio.” Uw positivisme kent geen eind. “Daar is ook een goede reden voor, vind ik. Er wordt hier heel wat gepresteerd waar we trots op mogen zijn. In Limburg zijn we erg bezig met cradle to cradle, bij de productie al rekening houden met het eindstadium van het product, zodat we geen restafval overhouden. Ik ben er diep van overtuigd dat onze wijze van produceren, consumeren en met het milieu omgaan absoluut anders moet. Ik ben in de ban geraakt van cradle to cradle omdat het een oplossing voor milieuproblemen koppelt aan een positieve impuls voor de economie. Het is niet van ‘we moeten alles minder doen’, maar we moeten alles ánders doen. Ik zou graag zien dat deze provincie op dat gebied het voortouw neemt. Om die reden proberen we ook de vader van de cradle-gedachte, Michael Braungart te interesseren voor een leerstoel in maastricht met een curriculum
voor een periode van vijf jaar. En er zijn al mooie voorbeelden uit de Limburgse industrie. De grootste tapijtenfabrikant ter wereld is Shaw Industries in Dalton (Georgia, VS). Het bedrijf recyclet oude tapijten met een procedé dat door DSM is ontwikkeld. Daar ben ik trots op. Chemiebedrijven zijn dus absoluut niet bezig met geheimzinnige goedjes produceren en vieze rook de lucht inblazen. DSM Dyneema ontwikkelt een revolutionaire nieuwe polyethyleen vezel en worden vitamines en voedingspreparaten gemaakt. Je ziet vooral aan de kant van DSM veel kennis en research-kwaliteit, die we de komende jaren kunnen uitbreiden door een open innovatiesfeer te creëren. Dus als je mij vraagt of ik trots ben op die bedrijven, dan hoor je een volmondig ja als antwoord. Het zijn de paradepaardjes van onze provincie.” En, in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen, geaccepteerde leden van de Limburgse samenleving? “Zeker. En dan bedoel ik niet dat ze, zoals tegenwoordig bijna elk bedrijf, aan sponsoring doen en het verenigingsleven steunen. Het gaat verder. Ze denken mee met de
overheid als het gaat om kansen voor de toekomst, op een terrein als biomaterials werken ze samen met de Universiteit Maastricht en de provincie, ze steunen inspanningen die tot de komst van een internationale school naar de provincie moeten leiden, ze zoeken samenwerking in de Euregio en leggen lijntjes naar andere universiteiten in het land, zoals die van Wageningen. En zo kan ik doorgaan. Voor een deel gebeurt dat natuurlijk uit welbegrepen eigenbelang, maar er zit wel degelijk een maatschappelijke component aan.” U blijft bijzonder positief, maar hoe weegt u als provinciebestuurder de belangen af tussen bedrijven en de vaak dicht op de bedrijvencomplexen gehuisveste omwonenden? “Daar kom je bij een gevoelig punt. Los van de vraag wie er eerder was, de kip of het ei, moet je vaststellen dat bewoners en bedrijven op sommige plaatsen elkaars naaste buren zijn geworden en dat daaruit problemen voortvloeien. Een van de vervelendste daarvan vind ik de cumulatie van geluid. We hanteren aparte normen voor industrielawaai, verkeer en het spoor. Op sommige plaatsen komen die drie samen en leidt de 25
cumulatie tot overlast voor omwonenden, ondanks de normen. Verder hebben we natuurlijk veiligheidsproblemen. Ook daar gelden normen waaraan bedrijven zich houden, maar het blijft een broos evenwicht. Als u mij persoonlijk vraagt waar ik weleens onzeker over ben, dan is dat het hanteren van rekenmodellen. In Nederland baseren we ons vaak op computersimulaties. Dat gaat ongetwijfeld heel secuur, maar net over de grens, in Duitsland bijvoorbeeld, zijn ze wat concreter. Daar schrijven ze voor: die kraan moet zo dik zijn en hij moet linksom opengaan. Daarmee wil ik niet zeggen dat het daar veiliger is, maar gevoelsmatig is het hier minder grijpbaar. Ik sta weleens voor een volle zaal mensen die ik moet geruststellen met de mededeling dat we mogelijke gevaren op basis van een rekenmodel hebben doorgerekend en dat onze maatregelen toereikend zijn. Maar dan kijk ik de modellen waarmee de luchtkwaliteit wordt doorgerekend en dan zie ik dat de rijksoverheid de variabelen in het model dusdanig heeft gewijzigd dat we eigenlijk geen probleem meer hebben. Dus we hebben een heleboel problemen, we sleutelen wat aan het model en dan zijn de problemen verdwenen. Ik 26
vind dat onaanvaardbaar als je kijkt naar de risico’s waarmee we af te rekenen hebben. Daar moet je keiharde gegevens hebben. Ik heb daar zelf niet altijd het goede gevoel bij, maar ik vertrouw in zulke gevallen maar op de deskundigheid van ingenieurs en veiligheidsinspecteurs. Verder heb ik heel veel vertrouwen in mijn ambtenaren. Ik merk bij alle dossiers dat ik kan doorvragen tot aan het gaatje en dat ik steeds antwoorden krijg die mij het vertrouwen geven dat ze de zaken onder controle hebben. Dat merk ik in het overleg op het gouvernement, tijdens voorlichtingsavonden met betrokkenen en in overleg met bedrijven. Die hebben een hele dobber aan ons.” Ondanks het belang van bedrijven als DSM en Sabic en de spin off daarvan voor de provinciale economie gaat u niet zo ver dat u ze nadrukkelijk in de watten legt. “Nee nee nee. Die rol willen en kunnen we niet vervullen. Om het zwart-wit te stellen: dit college heeft goed door dat je een bedrijf niet tegenhoudt als het hier om verschillende redenen geen goed ondernemingsklimaat meer ziet. Dat lukt je niet met een zak geld en dat lukt je niet door wat
milieu-overtredingen door de vingers te zien. Bedrijven begrijpen ook wel dat ze zoiets tegenwoordig niet meer hoeven te verwachten. Je kunt wel proberen een bedrijf aan de regio te binden door het te faciliteren met een goede infrastructuur en zaken als goed onderwijs en een beetje meedenken als men wat extra tijd vraagt om nieuwe milieu-eisen te implementeren. Daarbij past ook onze one permit site Chemelot omdat die de hoeveelheid bureaucratie voor bedrijven vermindert doordat er sprake is van één integrale milieuvergunning. Maar op enig moment moeten dingen ook níet kunnen. Daarover moeten we duidelijk zijn.” “Overigens is er breed gedragen consensus dat de administratieve-lastendruk voor bedrijven moet verminderen. Wij haken daar met Chemelot op in, maar tegelijkertijd zie je dat de rijksoverheid met ministeriële regelingen geheel in strijd daarmee handelt op terreinen als de externe veiligheid en het vastleggen van milieugegevens van bedrijven. Dat levert ons bergen extra werk op. Daarnaast houden ook EU-regels weinig rekening met de door iedereen gewenste vermindering van administratieve lasten.”
Bedrijfsleven en rijksoverheid weten elkaar soms goed te vinden, zoals begin 2008, toen DSM en de overheid overeenstemming bereikten over het beëindigen van het ammoniaktransport per trein tussen IJmuiden en Geleen. Daar bent u toch wel tevreden over? “Het heeft me wel verbaasd. DSM heeft een vergunning voor die transporten en houdt zich aan de regels. Dan is het toch in orde? Het kan toch niet zo zijn dat een bedrijf een vergunning heeft, maar dat we de activiteit desondanks ter discussie wordt gesteld omdat een groep burgers van mening is dat het ‘niet deugt’? Ik begrijp best dat mensen niet blij zijn als er gevaarlijke stoffen door hun gemeente worden vervoerd, maar we moeten niet doen alsof er zoveel ongelukken mee zijn gebeurd of dreigen te gebeuren. Er zijn regels en die worden secuur nageleefd. Dat moeten we dan accepteren. Ik behoor niet tot bestuurders die denken dat je alles kunt voorkomen.” Mag de burger niet ongerust zijn? In Enschede en Volendam zijn ondanks de regelgeving ook vreselijke dingen gebeurd. “Zeker. En die gebeurtenissen hebben de
alertheid en openheid vergroot. Maar we moeten oppassen dat we niet doorslaan naar de andere kant, dat we alles te gedetailleerd willen regelen.” Is er, na dit positieve verhaal, nog iets te wensen voor de toekomst? “Wat ik goed zou vinden is dat we Chemelot en de campusgedachte erachter meer smoel geven naar de buitenwereld. Zet voor mijn part een bord langs de snelweg waarop staat dat er meer dan duizend onderzoekers werken. Een glossy kantoor ziet er aan de buitenkant leuker uit dan een fabriekscomplex, maar qua hoogwaardigheid is Chemelot vele malen beter dan die van menig ander bedrijf. We moeten de campus uitbouwen, meer kennisinstituten koppelen aan bedrijven en meer grensoverschrijdend worden. Vroeger was het moeilijk om de samenwerking tussen Maastricht, Aken en Hasselt van de grond te krijgen. Nu lijkt dat te lukken. Dat is mijn wens: de Campus meer gezicht en inhoud geven en de samenwerking verbreden naar de Euregio.” •
Limburg is een provincie met relatief veel chemie. Naast grote en bekende bedrijven als DSM en Sabic telt de provincie er nog een twintigtal. Het centrum van de chemische bedrijvigheid is het Chemelot-terrein, waar, naast DSM en Sabic, bedrijven zijn gevestigd als LVM, Sekisui, Essent, Carbolim, Cimaco, Neocork en – in de toekomst – The Silicon Mine en Evonik/Degussa. De industrie is voor een belangrijk deel ingeklemd tussen de snelwegen A2 en A76 en woonwijken in de gemeenten Sittard-Geleen, Stein en Beek. Tot 2002 was Chemelot geheel in beheer bij DSM. Na de verkoop van de petrochemische activiteiten van DSM aan Sabic ontstond de behoefte aan een nieuwe organisatorische opzet. Hoewel de locatie ook werd opengesteld voor andere bedrijven, bleef de site gehandhaafd als één geheel en werden de exploitanten ondergebracht in de overkoepelende rechtspersoon Chemelot Site Permit BV.
27
28
29
Chemie is niet uitsluitend Akzo en DSM, starten en slagen kan er nog altijd. Frank Leemhuis en Eelco Ebbers konden als beginnend ondernemer gebruikmaken van de faciliteiten van de Nijmeegse Radboud Universiteit. Anno 2008 telt hun bedrijf zo’n honderd medewerkers en zijn de oprichters
Contractresearcher Mercachem: met dank aan de Radboud Universiteit
Van studentikoos tweemanslab naar mondiaal miljoenenbedrijf dankzij ‘de juiste chemie’ 30
mondiaal actief.
‘En, hebben jullie al iets uitgedokterd?’ Dit vragende gezegde wordt dagelijks in de praktijk gebracht bij Mercachem in Nijmegen. Een bedrijf met misschien wel het hoogste doctorgemiddelde in de sector: bijna de helft van de ruwweg honderd man personeel heeft de hoogste academische graad op zak en meer dan tien procent is er doctorandus. En ook het leger geslaagde hbo’ers (hoger laboratoriumonderwijs) mag er wezen: zo’n veertig procent. Mer-
cachem is gespecialiseerd in hoogwaardige chemische contractresearch: laboratoriumonderzoek met toegevoegde waarde. Bijvoorbeeld ten dienste van de farmaceutische industrie, de agro en biotech-industrie. Is in amper een decennium uitgegroeid van een studentikoos tweemanslab tot een wereldwijd opererend no-nonsense miljoenenbedrijf. Personeelsbestand en omzet moeten de komende vijf jaar echter nog ambitieus keer twee, vinden de oprichters, als doctors ook zelf deel uitmakend van het wetenschappelijke arsenaal: van ruim honderd naar uiteindelijk misschien wel tweehonderd man personeel en van tien miljoen euro omzet op jaarbasis naar een miljoen of twintig. Mooie ontdekkingsreis Jaar na jaar klinkende cijfers en fraaie wapenfeiten, zoals de Mercator-Award uit eigen kennisregio, het is allemaal waar. Toch moeten Frank Leemhuis (42) en Eelco Ebbers (41) nog smakelijk lachen om de conclusie dat er in hun snelgroeiende, wereldwijd opererend miljoenenbedrijf dan op zijn minst sprake moet zijn van ‘de juiste
chemie’. Weliswaar niet wetenschappelijk bewezen, maar toch: een waarheid als een koe, knikken de oprichters van het ultramoderne hightech laboratorium voor chemische contractresearch, instemmend. Mercachem is jong en dynamisch, er heerst een leuke, informele bedrijfscultuur, er is sprake van een platte organisatie en de rode draad heet er groei. Zo heeft het lab ook het afgelopen jaar weer bijna twintig nieuwe personeelsleden verwelkomd. En het eind van die groei lijkt nog zeker niet in zicht. Met Mercachem op naar de tweehonderd? Waarom ook niet, vindt de directie. Wat het geheim is van de groei? “Hier werken is eigenlijk net zoiets als dagelijks een mooie ontdekkingsreis maken!” Het is misschien wel juist vanwege die ‘juiste chemie’ dat oprichters Frank en Eelco nog als vanouds samen op één en dezelfde directiekamer hokken. Net zoals dat in hun studentikoze lab van een jaar of tien terug al het geval was. Terwijl ze nog vrij recent (2006) zijn verhuisd naar een fonkelnieuw en speciaal voor hen ontworpen bedrijfspand. Waar ze ‘eigen ruimte’ nota bene voor het kiezen hadden. Maar Leemhuis en Ebbers, respectievelijk ver-
antwoordelijk voor business development en voor interne operationele zaken bij het onderzoeksbedrijf, moesten er kennelijk niet aan denken om op zichzelf te kantoren. “Als het ooit zover komt dat wij eigen kamers gaan betrekken, zal men intern op zijn tellen moeten passen,” luidt de boodschap van het tweetal. “Want dat zal geen goed teken zijn. Dan is er waarschijnlijk toch echt iets aan de hand!” Gat in markt Mercachem staat niet alleen voor een cartograaf met die naam, maar ook voor het spreekwoordelijke ‘gat in de markt’. Heeft inmiddels meer dan tien jaar geleden letterlijk op de universiteitscampus, in de achtertuin van de Radboud Universiteit in Nijmegen halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw als spin off gestalte gekregen. Simpelweg door in te springen op de trend van toen: grote concerns die er bij zweren dat ze vooral bij hun eigen leest moeten blijven en een groeiend deel van hun R&D-budget voor gespecialiseerd laboratoriumonderzoek beter kunnen uitbesteden. Anderzijds door als kleinschalig, maar o zo flexibel producent van 31
onderzoeksstoffen in te spelen op een groeiende vraag naar commercieel niet- of nauwelijks verkrijgbare chemicaliën. En, minstens zo belangrijk, door deze markt ook in rap tempo op zijn wenken te bedienen: vandaag gebeld, gisteren besteld. Met een businessplan ‘men vraagt en wij draaien’ werd aldus het gat in de markt gedicht door twee gelijkgestemden: bevlogen promovendi, die gemeen hebben dat ze idolaat zijn van hun vak. En al helemaal niet te beroerd zijn een speciaal woord van dank te richten tot de professor van hun vakgroep, Binne Zwanenburg, die er hoogstpersoonlijk voor heeft gezorgd dat het tweetal hun bedrijf low-profile kon starten. Onder meer door het universitaire laboratorium op huurbasis te gebruiken, waardoor ze niet direct ‘zwaar’ hoefden te investeren. Bij de leest gebleven Elf jaar na dato is Mercachem – afgezien van een gloednieuw bedrijfspand en een ultramodern laboratorium - nog altijd bij de eigen leest gebleven. Dat wil zeggen: het in opdracht van derden wetenschappelijk onderzoeken, synthetiseren en analyseren van allerhande stoffen, stoffenbibliotheken en 32
hun gedragingen, ze desgewenst op maat produceren, of het in opdracht bedenken en optimaliseren van passende synthesemethodieken voor unieke producten. Leemhuis zegt het aldus: “Hoogwaardig personeel en de modernste laboratoriumfaciliteiten stellen ons in staat complexe syntheses te verrichten voor heel gevarieerde bedrijfstakken. Laatst hebben we bijvoorbeeld nog een klant bediend met een voor ons zeker niet-alledaags product: een ingrediënt dat in een display van een auto wordt gebruikt. Een product waarnaar wij onderzoek hebben gedaan en waarvan de klant vervolgens heeft gezegd: ik acht jullie uitermate geschikt om het product dan ook maar zelf te vervaardigen. Geen product dat in bulk, laat staan op tonnenschaal wordt gemaakt, maar in relatief beperkte hoeveelheden. Het geeft aan dat op veel meer fronten kansen liggen.” Supervak Analyseren en chemisch onderzoeken, Leemhuis en Ebbers ervaren het nog altijd als een ‘supervak.’ Chemie van de levende natuur kan ze sowieso elke dag
weer mateloos boeien, benadrukken ze. “Neem het menselijk lichaam. Elk proces dat zich daarin afspeelt is net zo goed een chemisch proces. Nadenken is daar een sprekend voorbeeld van,” vindt Leemhuis. “Boeiend, maar tegelijkertijd complex om de processen en de stoffen die dat veroorzaken te kunnen ontrafelen. Net als de ontdekking van natuurlijke stoffen, die in potentie geschikt zijn als geneesmiddel, of voor allerlei andere toepassingen kunnen worden aangewend of samengesteld. Het interessante daaraan is ook dat je daarin naar hartelust kan sturen; stoffen kan maken met een unieke samenstelling, of ze juist namaken, omdat ze bijvoorbeeld niet in voldoende mate in de natuur voorradig zijn. Mogelijkheden zijn daardoor misschien wel oneindig.” Grootste deel van de omzet van circa tien miljoen euro (80 procent) wordt echter gegenereerd uit onderzoek dat wordt verricht in opdracht van de farmaceutische industrie (grondstoffen voor geneesmiddelen), de agrochemische industrie (gewasbeschermingsmiddelen), de foodsector en een aantal biotech-bedrijven. De klantenkring bestaat hoofdzakelijk uit buitenlandse be-
drijven, onder meer uit België, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Engels is dan ook de voertaal bij het bedrijf, waarvan circa tien procent van het personeel uit het buitenland afkomstig is. Glazen kijkhuis Van binnen is het ultramoderne bedrijfscomplex aan het Kerkenos in Nijmegen net een glazen kijkhuis. Zo transparant qua inrichting, zo mistig lijkt evenwel het product waarvoor het bedrijf staat. Althans voor een onwetende buitenstaander. Achter de ramen borrelt en bruist er van alles, is het een boeiend schouwspel van met elkaar overleggende witjassen, maar tref je nergens een spoor van iets wat op een tastbaar eindproduct zou kunnen lijken. Zo er al van een concreet eindproduct sprake zou zijn, dan haalt dat bij Mercachem hooguit de vorm van een monster. Maar eentje met letterlijk toegevoegde waarde vanwege de papierwinkel er omheen in de vorm van rapporten, analyses en berekeningen. “Klopt als een bus,” beaamt Ebbers. “We beperken ons louter tot onderzoek en ana-
lyse van de chemische eigenschappen van een stof. En dan gaat het vaak ook nog om stoffen die op zichzelf meestal maar een klein onderdeel vormen van bijvoorbeeld een geneesmiddel, een gewasbeschermingsmiddel, een anti-schimmel en ga zo maar door. Of liever gezegd: zouden kunnen zijn. Want niet zelden spitsen onze onderzoeken zich ook nog eens toe op de eerste stadia, zeg maar het vroegste ontwikkelingsproces van een product. Dus zul je van ons ook niet zo gauw horen of zien dat we een bijdrage hebben geleverd aan zoiets als de pil, Viagra, of antidepressiva. Sterker nog, zaken waaraan we vandaag werken hebben de kans dat ze misschien pas over een jaar of tien in een bepaalde gedaante of vorm de markt bereiken. Als ze de markt al bereiken.” Waarbij met name wordt gedoeld op geneesmiddelen, die een ontwikkeltraject van soms meer dan tien jaar hebben, alvorens ze op de markt komen. Leemhuis: “En als je daarbij ook de looptijd van een patent in aanmerking neemt, heeft een fabrikant dus maar een beperkt aantal jaren om de ontwikkelingskosten terug te verdienen. Daarom kijken bedrijven steeds vaker naar manieren om de gang naar de markt,
de time-to-market, waar mogelijk te kunnen verkorten. Eén van de mogelijkheden is dan het inschakelen van specialisten zoals wij!” Strikt geheim Zo anoniem de producten blijven waarvoor Mercachem onderzoek heeft gedaan, zo strikt geheim blijven ook de opdrachtgevers. “Maar laat daar alsjeblieft geen misverstand over bestaan,” zo haast Leemhuis zich te melden, “we werken uitsluitend voor gerespecteerde bedrijven hoor! Alleen is het nu eenmaal zo, dat standaard wordt afgesproken en geregeld dat we geen mededelingen doen als een bedrijf een contract met ons sluit. Ook al zijn we nog zo trots op al die contracten en samenwerkingsovereenkomsten, we kunnen en mogen daar niks over naar buiten brengen. Dat is ook logisch gezien de belangen die soms kunnen spelen. Achter veel producten zit een ongekend hoge toegevoegde waarde in kennis, maar ook in tijd. En we mogen bijvoorbeeld ook geen namen van klanten in advertenties of in persmededelingen gebruiken. Voor potentiële klanten kan dat wel eens lastig zijn. Maar ook voor onszelf bij het acquireren 33
van nieuwe klanten. Gelukkig mogen we in een aantal gevallen wel referenties opgeven. Maar dat gebeurt uiteraard alleen als dat door alle partijen akkoord wordt bevonden. Kortom, discretie en geheimhouding zijn bij ons een heel groot en kostbaar goed. En dat willen we graag zo houden ook.” Tipje van sluier Om toch een tipje van de sluier te lichten wil de directie overigens best kwijt dat Mercachem bijdragen heeft geleverd aan ‘producten die een aids-remmende werking hebben.’ Maar voor de rest zwijgen de onderzoekers als het graf. “In het meest gunstigste geval,” aldus Leemhuis, “komt het wel eens voor dat we door een klant in een patent worden benoemd als mede-uitvinder. Dat is natuurlijk een heel mooie erkenning. Voor het overige moeten we onze voldoening toch echt zoeken op andere fronten. Op het vaktechnische front bijvoorbeeld. Dat we als wetenschappers toch mooi in staat zijn geweest een product te maken dat uniek is. Nog nooit eerder gemaakt, maar toch de potentie heeft op termijn op de markt te komen. Dat we sowieso de kennis 34
en expertise in huis hebben heel bijzondere moleculen te maken. Wat dat betreft staan de neuzen bij ons allemaal dezelfde kant uit. Wetenschappers vinden het mooi om aan een probleem te werken en dat voor een klant op te lossen. Anderzijds is het ook niet zo dat een klant zijn probleem hier eventjes over de muur gooit en roept: zoeken jullie het maar uit. Heel vaak gaat daar een heel traject mee gepaard, waarbij afhankelijk van de onderzoeksstadia in nauwe samenspraak wordt overlegd.” Toekomst Voor de komende jaren heeft Mercachem bewust voor groei gekozen, maar in ‘verantwoorde stappen’. Leemhuis: “In de praktijk houdt dat in: je nog verder in de diepte specialiseren en proberen je opdrachtgevers ook voor langere tijd aan je te binden. En dus investeren we blijvend in de kennis en expertise van onze mensen. Zo hebben we vorig jaar nog een groep mensen aangenomen van een man of zeven met een medicinaalchemische achtergrond. Verder denken we aan vormen van strategische samenwerking en in uitbreiding van kleinere autonome units.
Maar nogmaals, stap voor stap.” In deze nieuwe tijd een soortgelijk bedrijf opstarten acht het tweetal vrijwel kansloos. Ebbers: “De markt ziet er althans totaal anders uit dan de nichemarkt van tien jaar geleden. Toen kon je nog met anderhalve man en een paardenkop starten in een lab met bij elkaar geraapte apparatuur. Maar de kwaliteitsstandaarden zijn op dit moment zo hoog dat je daar als beginner onmogelijk tussenkomt. Dan zul je toch echt uit het goede hout moeten zijn gesneden en met iets origineels, iets revolutionairs moeten komen. Tenzij je natuurlijk een unieke technologie hebt waarmee je je kan onderscheiden.” Van concurrentie heeft de Mercachem-directie niet echt last. Waar het bedrijf in internationaal verband echter wel in toenemende mate mee te kampen zegt te hebben is met prijsvechters. Met name uit lagelonenlanden zoals India. Het gaat daarbij vooral om standaard laboratoriumwerk dat geen onderscheidende know how zou behoeven. “In het marktsegment waarin zij opereren kunnen wij onmogelijk concurreren op prijs. Dus ook hier geldt weer: specialiseren. Onze toegevoegde waarde zit niet alleen in specialistische kennis en kwaliteit, maar ook in ons vermogen creatief,
analytisch en probleemoplossend te denken. Echte kennis betaalt zich altijd terug.” Over kennis gesproken. Hoe is het eigenlijk om, zelf wetenschappers pur sang, een grote club van academici als directie te managen, te leiden? Immers, wetenschappers nemen per definitie niks voor waar aan, zolang er nog vragen zijn te beantwoorden. Leemhuis: “Wat dat betreft kunnen wetenschappers best eigenwijs zijn ja. Maar we zijn zelf misschien nog veel eigenwijzer dan de rest! Al vergt het zeker een bepaalde stijl van leidinggeven. Dat leer je met vallen en opstaan en ervaar je door de jaren heen. We zijn bijvoorbeeld helemaal niet hiërarchisch ingesteld, maar hebben juist een platte organisatie. Hoog opgeleide mensen zijn niet op een hiërarchische manier aan te sturen. In de coachende sfeer lukt dat beter. En door vakmatig te communiceren op basis van goede argumenten.” Boodschap Een boodschap richting bedrijfstak chemie en de grote concerns in het bijzonder, heeft het tweetal ook. Vooral waar het gaat om het onderwijs. Iets waarin zij zelf met grote
regelmaat in investeren. Bijvoorbeeld door gastcolleges te verzorgen op universiteiten, door de deur wagenwijd open te houden voor stagiairs en door in onderwijsland gericht aan voorlichting te doen over carrièremogelijkheden in hun tak van sport. En uiteraard bij Mercachem in het bijzonder. Het Nijmeegse lab levert bijvoorbeeld voor een dag in de week een docent aan het hoger laboratorium onderwijs in de eigen ‘kennisregio’, waardoor school en bedrijf voeling met elkaar blijven houden. “Het hele onderwijssysteem in de Nederlandse chemie is over het algemeen goed. Wat dat betreft hebben we in dit land best een rijk chemisch erfgoed. De opleiding aan onze HLO’s, de hogere laboratoriumscholen is uniek te noemen. Kennen ze in Duitsland niet eens. Ook internationaal staan hier afgestudeerde chemici goed bekend. Althans, nog wel. Want helaas zien we steeds vaker dat de kaasschaaf er overheen gaat. Op termijn gaat dat niet alleen ten koste van ons kennen en kunnen, maar natuurlijk ook ten koste van goed geschoolde arbeidskrachten. Helaas kiezen er steeds minder mensen voor chemie. Maar wat wil je ook: is er even een conjuncturele daling, dan wordt met name
bij de grotere concerns meteen een rem op het aannemen van personeel gezet. Geen uitzicht op een baan, dan ook die studierichting maar links laten liggen, is daarvan het gevolg. Als relatief klein bedrijf zijn wij helaas niet in staat om het onderwijsniveau van een hele bedrijfstak op peil te houden. Waar mogelijk dragen we wel onze steen bij. Onze boodschap: dat zouden veel meer bedrijven moeten doen…” •
35
36
37
Wie op zoek is naar een baan in de chemie en bij Dow Chemical in het bijzonder, moet de website van het bedrijf er maar eens op nalezen: “Werken bij Dow is bijzonder. Uitgangspunt is dat iedere medewerker verantwoordelijk is voor het werk dat zij of hij doet. Met andere woorden, je bent in staat zelf te bepalen waar je interesses liggen en een persoonlijk ont-
Procesoperator Djordy Stroo vindt dat ‘het wel goed zit bij Dow’
‘Je kan hier alle kanten op, maar het liefst wil ik paneel lopen’ 38
wikkelingsplan op te stellen dat volledig is afgestemd op je eigen voorkeuren.” Hoe bijzonder is Dow als werkgever? We luisteren er naar de bevindingen van een willekeurige werknemer, op een willekeurige plek, in een willekeurige functie, op een net zo willekeurig moment in zijn Dow- carrière.
Geboren en getogen in Vlissingen is Djordy Stroo (27) één van de ruwweg tweeëntwintighonderd werknemers, die hun dagelijkse brood verdienen bij Dow Chemical in Terneuzen. De vestiging in Zeeuws-Vlaanderen is - buiten de Verenigde Staten om - Dow’s grootste productie-unit waar kunststoffen en chemicaliën worden gemaakt. Bijvoorbeeld ethyleen, propyleen en benzeen. Halffabrikaten, die op hun beurt weer worden verwerkt tot vele honderden, zo niet duizenden eindproducten, variërend van contactlens, verf of coating tot en met vloerbedekking, sportattribuut, of autoonderdeel. Djordy is procesoperator in de fabriek met havennummer 404, de Styrenics Naturals Plant. In vijfploegendienst worden daar granulaten gemaakt die in afgekorte vorm qua spelling nog enigszins behapbaar lijken: HIPS, ABS of SAN. Afkortingen die voluit geschreven staan voor grondstoffen zoals high impact polystyrene, acrylonitril butadien styreen, of tyril. Halffabrikaten, die in spuitgegoten vorm herkenbaar zijn als behuizing van computer, televisie, telefoon of afstandbediening, huishoudelijke apparaat,
speelgoed of als autobumper tot en met het bekende plastic weggooibekertje. Een openbaring Op de dag dat we Djordy opzoeken is het ritje vanaf de receptie bij Haveningangnummer 465 naar zijn werkplek, ergens midden op het omvangrijke fabrieksterrein in Terneuzen, zelfs voor de ‘eigen’ voorlichter van public affairs zichtbaar een openbaring. Natuurlijk, hij heeft de Styrenics-plant allang aan het nummer herkend en stalt zijn auto keurig op de juiste plek. Maar waar het vervolgens heen moet in deze unit met al zijn bijgebouwen en indrukwekkende reactoren, is ook voor hem nog maar de vraag. Al doende leert men. Deze ingang dan maar? Onzeker, maar met een zwaai gaat dan ineens die andere wereld voor ons open: een indrukwekkend netwerk aan buizen, uitslaande meters, compressoren en pompen. Het is er alles behalve stil. Hier wordt gewerkt, hier vallen spaanders, hier wordt doorgedo(u)wd, vierentwintig uur per dag. Alom kunststof korrels die in bakken worden opgevangen, maar verschillend zijn van kleur en structuur. ‘We zoeken Djordy’, zo
wordt de eerste de beste in Dow-tenue gestoken medewerker in de productiehal aangeklampt. “Ah,” reageert de veiligheidsgebrilde collega ad rem...”Volg de gele streep, bij de tweede deur rechts, trappenhuis naar boven, dan aan je linkerhand…” Zijn stem verstomd. Hij voelt kennelijk aan dat zijn reisbeschrijving bij deze heren op niets zal uitlopen. Gebarend gaat hij ons voor. Vakkenvuller In een mum van tijd zitten we geluidgedempt achter de coulissen op kantoor. Oog in oog met procesoperator Djordy Stroo die de werkvloer van deze Dow-unit al sinds een jaar of vijf kent als zijn broekzak. Heeft daar als jongste in zijn ploeg zijn vaste stek inmiddels gevonden. Nog maar amper van school af, maar een MTS-diploma werktuigbouw rijker, klom hij een jaar of vijf geleden in de pen en verstuurde een open sollicitatie naar gene zijde van de Westerschelde, naar Dow. Dat alles op aanraden van vader Stroo, die, zo vermoedt zoonlief althans, hem toch een tikkeltje met ‘procestechnologie’ moet hebben besmet. Als de Stroo’s het al niet in hun genen hebben! “Mijn vader zit namelijk in de 39
olie, de raffinaderij van Total. Onderhoud. Hij begeleidt er de shut downs, als een fabriek of een deel ervan plat moet vanwege reparatie. Ben er ook wel geweest ja. Indrukwekkend al die leidingen, al die processen. Geheimzinnig ook. Dus zei mijn vader: ‘joh, ga jij maar eens bij Dow kijken. Dat staat ook heel goed bekend.’
lega’s om dan — werkt er geen maatje in de chemie. Iets wat Djordy een tikkeltje verbaast. “Ik denk dat dat voor een deel is terug te voeren op onbekendheid. Zoals ik destijds ook zelf als groentje heb ervaren. Toch is Dow als baas helemaal niet slecht. Ten minste, ikzelf ben zeer tevreden met wat ik verdien.” Jargon
Geen idee Zelf had Djordy geen idee waar Dow eigenlijk precies voor stond. “Ja, vanaf de boulevard van Vlissingen zie je heel duidelijk die fakkels en die stoompluimen boven het fabrieksterrein. Maar verder, de producten die ze er maken, wat er allemaal achter die hoge hekken gedaan en gemaakt wordt, daar had ik geen flauw benul van. Was er ook nog nooit geweest. Dus ben ik eerst maar eens op internet gaan kijken. Leek me wel interessant…” Lang verhaal kort: een maand en een praatronde of drie verder, werd de Vlissinger er aangenomen: zijn eerste serieuze vaste baan, met een vast salaris! Vrienden van hem zijn overigens in heel andere bedrijfstakken werkzaam. Zoals in de patat, in het aluminium, in de installatiesfeer, maar — buiten zijn directe col40
Ontspannen op zijn praatstoel spreekt Djordy, inmiddels vader van een dochter van zes, zonder daar erg in te hebben regelmatig in jargon. Waarvoor bij Dow nog geen woordenboek blijkt te bestaan. Zo heten de productielijnen in de Styrenics-fabriek treinen. Verder gebruiken ze er additieven in big bags, worden in de reactoren monomeren in polymeren omgezet, waarvoor weer zoiets als een initiator wordt gebruikt en als de procesoperator wil weten wat hem tijdens een shift allemaal te doen staat, kijkt hij gewoon even naar de MTL in z’n computer, de zogenaamde Master Task List. Hoe dan ook, geen verkeerde zet geweest om bij Dow aan de slag te gaan, vindt Djordy. Heeft het daar nog altijd dik naar zijn zin. Niet alleen vanwege het werk, maar net zo goed vanwege de afwis-
seling, de sfeer, zijn collega’s, het werken in ploegendienst en last but not least, de ontplooiingsmogelijkheden via het persoonlijke Dow-stappenplan. Er is dan ook geen haar op zijn hoofd die eraan denkt Dow vaarwel te zeggen. Tenminste, anno-nu. Betekent dat hier aan de slag blijven tot aan zijn pensioen? “Ach, dat weet je maar nooit hé,” zegt de Zeeuw, die vanuit Vlissingen vrijwel dagelijks fileloos door de Westerscheldetunnel naar het Dow-complex rijdt. Schaterlachend: ”Het is mijn eerste baan! Ik heb nog geen vergelijkingsmateriaal! Maar wat ik wel zeker weet is dat ik het hier prima naar mijn zin heb. Dus waarom zou ik voortijdig verkassen? Bovendien: als je van aanpakken weet en niet te beroerd bent om te blijven leren, kom je hier steeds weer een stap verder. Ik sluit niet uit dat ik ooit wat anders ga doen, want je kan hier alle kanten uit. Maar voorlopig zie ik op mijn eigen stek nog genoeg uitdaging.” Paneel lopen? In welke richting we die uitdaging moeten zoeken wordt snel duidelijk. Het interview vindt plaats op een plek waarvan Djordy hoopt dat dat binnen afzienbare tijd zijn
eigen werkomgeving zal worden. Want inmiddels al een jaar of vijf als procesoperator op de Styrenics Naturals plant werkzaam, zou hij in die ruimte het liefst nog eens ‘paneel lopen.’ Paneel lopen? Een nieuw werkwoord misschien? Wat houdt ‘paneel lopen’ in? Hij: “Dat houdt in dat je paneloperator bent. Iemand die achter grote schermen zit en waar je overzicht hebt op het gehele productieproces. Het leuke daarvan is dat je van daaruit zonodig zelf kan ingrijpen in het productieproces. Uiteraard voor zover nodig en ook afhankelijk van de soort alarm. Is er iets aan de hand dan, neem jij van hieruit de beslissingen: de hele productie stilleggen, of ergens een procesoperator op af sturen, omdat je storingen hebt waargenomen.” Extra verantwoordelijkheid Wat is daar zo leuk aan, op controleschermen turen? “Vooral de verantwoordelijkheid die dat met zich meebrengt,” reageert Djordy. “Dat brengt ook meer druk met zich mee, maar dat trekt mij wel. Achter het paneel moet je namelijk alles zelf doen. Dat wil zeggen: de problemen die jij signaleert zelf zien op te lossen. Want echt hoor, als hier
iets fout gaat, kan dat flinke consequenties hebben. Stel dat bijvoorbeeld de reactoren in de soep lopen, omdat ze niet worden gekoeld. Dan is het snel gedaan met de productie, maar kunnen ook de herstelkosten aardig in de papieren lopen. Grijp je te laat in, dan kan een reactor zelfs veranderen in één grote bonk kunststof. Dan ligt een hele trein plat. Hard geworden kunststof krijg je er dan ook nog eens heel moeilijk uit. Als je het er al uit zou kunnen krijgen. Kortom, paneel lopen betekent doorlopend opletten, alert blijven.” Betaalde oplettendheid Dat deze oplettendheid bij Dow uiteindelijk met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vertaald wordt in meer salaris, is voor hem eigenlijk vers twee. Voorlopig moeten er nog de nodige stappen worden gezet voor hij achter het paneel kan plaatsnemen. De baan vervullen houdt bijvoorbeeld tevens in dat hij een grote productkennis moet hebben. En sowieso moet weten waaraan de producten kwalitatief en qua samenstelling moeten voldoen. Daarom loopt hij momenteel mee in het laboratorium van de fabriek.
Zijn huidige taak en functie van procesoperator hebben vooral van doen met het dagelijkse onderhoud aan de productielijnen. Ook in de preventieve sfeer. Daarnaast doet hij in ploegendienst aanvullende werk in de productiesfeer. Zoals het handmatig toevoegen van de voor de productie benodigde ingrediënten. Inspectie en reparatie vormen echter het hoofdbestanddeel. Weinig gereedschappen Merkwaardig genoeg is het gereedschap dat hij daarbij gebruikt bijna op de vingers van één hand te tellen: een bahco, een moordenaar, een schroevendraaiertje of wat en daar houdt het dan zo’n beetje mee op. Het gebrek aan assortiment in Djordy’s gereedschapskist heeft een reden. Zo mag lang niet bij alle technische mankementen eigenhandig worden ingegrepen. Met name als het apparaten of onderdelen betreft met heel specifieke functies. “Als we bijvoorbeeld achterhalen dat er een storing zit in pomp X, dan mogen we hooguit de reservepomp starten, maar niet zelf die kapotte pomp uit elkaar halen om de oorzaak te achterhalen. Jammer, maar aan de andere kant ook wel 41
begrijpelijk: een specialist die dagelijks met zulke pompen werkt, weet meestal meteen waar hij moet zijn. Dus zou je onze taak in de verte kunnen vergelijken met die van een huisarts: wel een prik geven, maar is er echt iets ergs met een patiënt aan de hand, dan onmiddellijk doorverwijzen naar de specialist. Al stellen we meestal zelf de diagnose.” Opleiding niet toereikend Bij zijn indiensttreding was de opleiding MTSwerktuigbouwkunde overigens niet geheel toereikend om meteen als procesoperator aan de slag te gaan. Het persoonlijk stappenplan bij Dow brengt sowieso met zich mee dat permanent aan (bij)scholing wordt gedaan. Onder meer via het Regionaal Opleidings Centrum (ROC) Westerschelde in Terneuzen. Inmiddels aangeland op niveau C (procestechnologie) wil Djordy misschien op termijn ook nog eens doorstromen naar HBO-niveau. Over opleiding gesproken. Op de dagen dat het ‘akelig in orde’ is in ‘zijn’ fabriek, neemt hij nog wel eens de gelegenheid te baat de Styrenics-unit te tekenen. De fabriek tekenen? “Jazeker, schematisch dan. Met symbolen voor stromen, pompen 42
en aan- en afvoerleidingen. Als procesoperator, maar zeker als paneloperator moet je een fabriek eigenlijk helemaal kunnen spellen. Is er een keer ergens een storing, dan kun je die ook veel makkelijker traceren. En meestal zie je aan de locatie van een storing ook of iets kwaad kan of niet.” Of hij deze kennis ook daadwerkelijk paraat heeft wordt regelmatig gestaafd door zijn interne begeleiders die hem periodiek overhoren. Toekomst bij Dow Hoe ziet Djordy’s toekomst in de chemie en bij Dow in het bijzonder eruit? Groeit hij met zijn interne stappenplan misschien toch door naar een functie in de raad van bestuur? Breeduit grijnzend achter een intern door Dow op bestelling aangeleverde luxe lunchdoos, compleet met fruit en verfrissende drankjes voor hem en zijn bezoek, bedenkt hij zich geen moment: “Was dat maar waar. Maar zonder gekheid: of ik bij Dow ook op de langere termijn aan de slag kan blijven, zal op de eerste plaats vooral afhangen van de vraag of we over een jaar of twintig tot veertig nog wel olie zullen hebben om kunststof te maken,” zegt hij als
volleerd diplomaat. “Maar aangezien de hele wereld op olie draait zal het wel los lopen. En anders bedenken we wel weer iets! Bovendien, de kunststof die wij hier in onze unit maken is een thermoplast. Die is heel goed te hergebruiken! Een voordeel is ook dat je als procesoperator bij Dow op veel meer plekken terecht kan. Ik ga dan ook zeker gebruikmaken van de mogelijkheid die jonge procesoperators nu bijvoorbeeld wordt geboden om ook eens intern bij elkaar in de keuken te kijken. Maar nogmaals, ik heb tot nu toe nog geen behoefte gevoeld om te verkassen. Waarom zou je ook als je het naar je zin hebt? En opslag hebt gekregen! Over stijgende lijnen gesproken. Straks loop ik hier misschien paneel. Dan zit ik hier echt nog wel een poosje. Dan ben je zomaar weer een jaar of wat onder de pannen…” •
43
44
45
De chemische industrie heeft sinds de jaren ’80 en ’90 veel vooruitgang op milieugebied geboekt, meent Wouter van Dieren. Toch is er volgens de grondlegger van de Nederlandse milieubeweging op allerlei terreinen nog veel ruimte voor verbetering. ‘Wie zorgt er bijvoorbeeld voor het opruimen van plastic afval? Waar is de afdeling verantwoordelijkheid van de VNCI?’
Wouter van Dieren, grondlegger Nederlandse milieubeweging:
‘Waar is de afdeling verantwoordelijkheid van de chemische industrie?’ 46
Veertig jaar milieu, milieu en nog eens milieu, is de kop boven het voorwoord in het boek ‘Het eiland en de wereld’ dat twee jaar geleden werd uitgegeven ter gelegenheid van de 65-ste verjaardag van Wouter van Dieren. En daarmee is niets teveel gezegd, want het milieu speelt al vier decennia een grote rol in het leven van de natuurbeschermer, milieudeskundige, schrijver, adviseur en ondernemer. De basis van zijn liefde voor de natuur en de zorg om het milieu vindt zijn oorsprong op Terschelling. Daar woont de familie Van Dieren al sinds generaties (‘wij zijn daar geen familie, maar een plaag’) en Wouter toonde zich al op jonge leeftijd zeer ontvankelijk voor de overweldigende schoonheid van de flora en fauna op het eiland. Na een studie Sociale Psychologie in het Amsterdam van de jaren ’60 (het ‘magies centrum van de wereld’) volgde een loopbaan als journalist, televisiemaker, boekenuitgever, zelfstandig ondernemer én actievoerder. Daarna volgden nog studies in systeemtheorie en human ecology, beide in de VS. In het begin van de jaren ’70 stond hij aan de basis van de oprichting van de Raad voor Milieudefensie, de voorloper van
de huidige Vereniging Milieudefensie. Ook is hij al jarenlang lid van de Club van Rome, een denktank van wetenschappers die in deze periode opzien baarde met haar voorspellingen over grenzen aan de economische groei en de eindigheid van grond- en delfstoffen. En sinds 1985 staat hij als directeur aan het roer van het Instituut voor Milieu- en Systeemanalyse (IMSA) in Amsterdam, een denktank op het gebied van milieumanagement, duurzaam produceren en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Historische vergissing Ruim dertien jaar geleden schreef hij samen met milieuhoogleraar Lucas Reijnders een uiterst kritisch artikel over de chemische industrie in NRC Handelsblad. Aanleiding voor het verhaal waren berichten in de internationale pers over chemische stoffen die de mannelijke vruchtbaarheid zouden aantasten. Volgens de twee auteurs had de chemische industrie de doos van Pandora geopend en krachten ontketend die ze niet meer in bedwang kon houden. In het artikel werd de toenmalige milieuminister De Boer opgeroepen om de feiten
onder ogen te zien, en het roer drastisch om te gooien. Want, zo stelden de twee, ‘het ziet er steeds meer naar uit dat de chemische industrie een historische vergissing is geweest. De bedrijfstak beroept zich er graag op dat zonder haar toedoen de moderne wereld niet tot stand was gekomen. De schappen van de supermarkt maken dat duidelijk: daar glanst en glimt de totale overwinning van de synthese over de natuur, en het is de chemie die deze victorie heeft gerealiseerd. Zonder chemie is het moderne leven inderdaad onbestaanbaar, maar met de gangbare chemie is het toekomstige leven nu al aan sterven toe, dat moet de bizarre conclusie zijn.’ Vandaag de dag denkt Van Dieren hier een stuk genuanceerder over. Al was het maar omdat de discussie over de hormoonverstorende invloed van chemische stoffen langzaam maar zeker is weggeëbd. “En tegenwoordig hoor je er bijna niets meer over.” In het verdomhoekje Maar waar kwam deze houding tegenover de chemische industrie eigenlijk vandaan? Waarom werd er zo kritisch naar de branche 47
gekeken? In de vergaderkamer van IMSA in Amsterdam-Zuid, schudt Van Dieren de ene na de andere anekdote uit zijn mouw om het ontstaan van deze argwanende houding te verklaren. “De chemische industrie zat in de jaren ’70 ongelooflijk in het verdomhoekje. Maar daar hadden ze het dan ook zelf naar gemaakt. Zo werkte ik in deze periode onder meer als wetenschapsjournalist voor Elseviers Weekblad. Daarvoor had ik een artikel geschreven over de Vapona-antivliegenstrip van Shell. In het verhaal schreef ik dat de Vapona-strip, dat het zenuwgas dichloorvos afgeeft, zeker niet zo ongevaarlijk was als Shell het deed voorkomen. Het concern reageerde met een prachtig spasme. Eerst werd in verschillende advertenties volgehouden dat het een onschuldig middel was dat alleen vliegen en muggen zou doden. Later dreigde Shell met het intrekken van alle advertenties voor Elseviers Weekblad. Toen dat niet hielp, werd ik voor een gesprek uitgenodigd. Daarbij kreeg ik geen stoel aangeboden, waardoor ik vervolgens maar op de hoek van de tafel ben gaan zitten. Later heeft een toxicoloog van Shell de Vapona strip nog op tv opgegeten om 48
aan te tonen dat het echt geen kwaad kon. Volksverlakkerij, want zenuwgas werkt niet via de maag, maar via de longen.” Publicatie voorkomen Een persreisje van de wetenschapssectie van de Nederlandse Vereniging van Journalisten in dezelfde periode, hielp ook al niet mee aan een betere kijk op de chemische industrie. “In een biertent in het Ruhrgebied raakte het hoofd voorlichting van een Duits bedrijf op een gegeven moment aangeschoten. ‘Meine Frau sagt immer; du bisst ein Schwein. Und ja, sie hat recht.’ Wat was er aan de hand? De Duitse chemische industrie had de rechten opgekocht van Silent Spring van de Amerikaanse schrijfster-biologe Rachel Carson om te voorkomen dat het boek op de Duitse markt zou komen. Begrijpelijk, want het boek wordt algemeen gezien als het begin van de milieubeweging. Het beschrijft een toekomst waarin op een dag de lente niet meer terugkeert, omdat door toedoen van stoffen als DDT de voedselketen is vergiftigd. Eieren komen daardoor tenslotte niet meer uit en embryo’s stoppen met groeien. Toen DDT vervolgens
ook in moedermelk werd gevonden, belandde de chemische industrie zwaar in de beklaagdenbank. De Duitse chemische industrie wilde publicatie voorkomen. En het is ze nog gelukt ook, want het boek is pas vele jaren later in Duitsland verschenen.” Deze verhalen uit de oude doos geven volgens Van Dieren goed aan “tegen welke krachten gestreden moest worden”. In deze periode was de chemische industrie volgens hem een “door en doorverrotte bedrijfstak” waartegen veel argwaan bestond. Veel vooruitgang geboekt Van Dieren beschrijft de sector in die dagen als “een reïncarnatie van het feodalisme”. “De bedrijven vormden een verlengstuk van de macht. De chemie had en heeft met haar producten een enorme invloed op consumenten en de samenleving. En net als de vroegere landheren in hun burchten met grachten en een ophaalbrug, verschansen hun opvolgers zich achter hoge hekken en strenge beveiligingsmaatregelen. Toch heb ik nooit begrepen waarom de chemie, althans in die dagen, zo feodaal moest zijn.” Wel ziet hij dat er de afgelopen decennia in
de industrie op tal van terreinen “een enorme vooruitgang” is geboekt. “Zo zijn de emissies van bepaalde stoffen met 80 tot 90 procent afgenomen. En dat is natuurlijk een gigantische presentatie waar de branche trots op kan zijn.” Deze vooruitgang is volgens hem mede mogelijk gemaakt door het vrijwillige, maar zeker niet vrijblijvende Responsible Careprogramma van de chemische industrie. “Dat heeft tot veel verbeteringen geleid. Vooral vanwege het onderling zeer verplichtende karakter. Want ik weet uit de praktijk dat aan de peer reviews zeer veel waarde werd gehecht.” Extra slagen mogelijk Tegelijkertijd stelt hij dat de chemische industrie er nog lang niet is. “Er kunnen en moeten nog veel slagen worden gemaakt, bijvoorbeeld op het gebied van productoptimalisatie. Neem bijvoorbeeld een plastic zak. Daar is het cadmium uit verwijderd, maar wanneer je zo’n zak door de gaschromatograaf haalt, zie je dat er veel lood inzit. Waarom doen we zoiets? Waarom ontwerpen we dergelijke produc-
ten niet op een slimmere manier? Dat begrijp ik niet, en daarom heb ik veel waardering voor het Cradle to Cradle-concept van mijn vriend, de Duitse chemicus Michael Braungart. Blijkbaar vinden zijn ideeën steeds meer ingang in de chemische industrie, anders zou hij vast niet zijn uitgenodigd voor de jaarvergadering van de VNCI.” Hij onderstreept het met een voorbeeld. “Neem een gemiddeld televisietoestel. Daar zitten gemiddeld zo’n tachtig chemische stoffen in, terwijl je zo’n apparaat ook met twintig stoffen kan maken. Waarom gebeurt dat niet? Wie houden dergelijke ontwikkelingen tegen? Daar ben ik nog niet uit, maar ik zie wel dat het ook anders kan. De kopieermachineindustrie is daarvan een mooi voorbeeld. Een dergelijk apparaat wordt meestal geleasd in plaats van gehuurd. En de producent blijft óók in de afvalfase verantwoordelijk. Dat is bij de chemische industrie niet het geval. Zo zag ik onlangs een documentaire van de zoon van de beroemde Jacques Cousteau over de paaigronden van vis in Alaska. De bodem is daar met een dikke laag plastic bedekt waardoor de voortplanting van deze dieren ernstig in gevaar komt. Waarom toont de chemische
industrie niet meer aandacht voor dit soort zaken? Waar is de afdeling verantwoordelijkheid van de VNCI? Wie is verantwoordelijk voor de ongelooflijke hoeveelheid plastic rotzooi in bijvoorbeeld India? Daar zouden bedrijven in mijn ogen veel meer oog voor mogen hebben.” Open voor discussie en dialoog Ondanks het feit dat er nog veel moet gebeuren, staat de chemische industrie volgens hem wel steeds meer open voor discussie en dialoog met de maatschappij. IMSA, waar Van Dieren al jaren directeur is, heeft daaraan een belangrijke bijdrage geleverd. “Zo werken we al sinds de jaren ’80 samen met Procter & Gamble. Het begon allemaal op een late decemberavond in 1984. Vlak voor de kerst werd ik gebeld door Tom McCarthy, de Europese directeur van het bedrijf. Ik hoor het hem nog zeggen: Wouter we have a problem. There is a ticket for you at the airport.” Vervolgens vertrok hij naar Frankfurt, waar hij werd opgewacht door een legertje Amerikaanse advocaten en Duitse P&G-mana49
gers. Die zaten met hun handen in het haar vanwege de felle aanval van honderden actiegroepen op de wasmiddelenindustrie. Die was in hun ogen immers verantwoordelijk voor de ongebreidelde algenbloei door de aanwezigheid van grote hoeveelheden fosfaten in wasmiddelen. De Amerikaanse advocaten reageerden in eerste instantie op voorspelbare wijze: naar de rechter stappen, met schadeclaims dreigen, publicaties verbieden. Van Dieren koos echter voor een radicaal andere aanpak. Eerst stuurde hij alle advocaten weg, en vervolgens vroeg hij aan de managers wat voor krantenkoppen ze verwachten als ze dergelijke acties uit zouden uitvoeren. Binnen een half uur was een lange lijst samengesteld die volgens Van Dieren nog het meest op een oorlogsverklaring leek. “Zo moest het dus niet. Daarom heb ik ze geadviseerd om de standpunten van de tegenstanders goed in kaart te brengen en deze vooral serieus te nemen. Procter & Gamble verliet de agressieve claimcultuur, startte een behoedzame dialoog met de groene organisaties en paste tevens haar producten aan. Deze stakeholderdialoog bleek een groot succes en vormde de basis 50
voor wat later maatschappelijk verantwoord ondernemen zou gaan heten. We hebben er jaren met succes aan gewerkt.” Twijfels over imagotraject De reputatie van Van Dieren en zijn team was gevestigd. Er volgden talloze opdrachten uit het bedrijfsleven, onder andere op het gebied van levenscyclusanalyses, milieumanagementprogramma’s en toxicologische studies. Ook zorgde hij er bij een aantal chemische bedrijven voor dat milieu integraal onderdeel ging uitmaken van producten en processen. Een van deze bedrijven is Akzo Nobel. Daar werd hij twintig jaar geleden door voormalig topman Aarnout Loudon binnengehaald toen de chemie aan ernstige kritiek begon bloot te staan naar aanleiding van een reeks ernstige milieuschandalen. In het boek dat ter gelegenheid van Van Dieren 65-ste verjaardag werd uitgegeven, blikt Loudon op deze periode terug: ‘Uit die tijd stamt ook de kreet a license to operate. De milieubeweging vond dat we die absoluut niet meer verdienden en de chemie kwam niet veel verder dan dat we een onmisbare
rol speelden met onze producten in het dagelijkse leven en in onze welvaart.’ Maar wacht eens even? Is dat niet precies de insteek van het huidige imagotraject van de VNCI? Van Dieren heeft zo zijn twijfels. “Met de kreet Chemie is overal is de industrie eigenlijk weer terug bij af. Ik weet niet welke analyse aan deze vergissing ten grondslag heeft gelegen, maar ik adviseer de VNCI met klem om een andere pay off te kiezen. Met deze provocerende kreet trek je alle aandacht naar jezelf en loop je het risico om tientallen actiegroepen tegen je in het harnas te jagen. Ik begrijp goed dat de chemische industrie op zoek is naar een positieve identiteit. Maar die moet wel overeenkomen met de werkelijkheid. En daar zie ik nog wel wat licht tussen….” •
51
52
53
Maatschappelijk verantwoord ondernemen ‘werkt’. Het is zelfs een onmisbare strategie. Een nieuwe manier van ondernemen, die maakt dat een bedrijf ook op de lange termijn kan overleven en leading blijft op het wereldtoneel. Oud ‘arts zonder grenzen’ André Veneman vertelt hoe hij het proces ‘aanjaagt’ bij Akzo Nobel.
Arts zonder grenzen werd aanjager bij Akzo Nobel
André Veneman: ‘Duurzaamheid is synoniem voor overleven’ 54
Ooit in het internationale vluchtelingenwerk actief als arts zonder grenzen, nu werkzaam als directeur ‘Sustainability’ bij een grote onderneming. André Veneman stelt — zij het niet als arts — nog altijd zijn eigen diagnosen, maar moet dat nu managen in termen van bedrijfsvoering. Om precies te zijn bij ’s werelds grootste verf- en coatingproducent Akzo Nobel. Als specialist, coördinator, stimulator en aanjager predikt hij daar sinds een jaar of vijf duurzaam denken, duurzaam handelen en duurzaam doen. Thuis in duurzaam ondernemen, zoals dit vakgebied ook wel wordt geduid, benadrukt hij dat het niet de zoveelste hype in ondernemersland betreft. “Wie dom in het leven staat, moet vooral dom blijven,” zegt hij tegen al diegenen die het tegendeel beweren. “Er zijn ook mensen die roepen dat we het energievraagstuk en de milieuproblematiek eigenlijk pas goed hebben begrepen sinds Al Gore. Maar in feite begrepen we het veertig jaar geleden al. Alleen op een iets andere manier dan bijvoorbeeld twintig jaar geleden. Kortom, hype of niet, kijk vooral naar de feiten.” Ergo: maatschappelijk verantwoord ondernemen werkt. Is
niet alleen een denkwijze, maar zelfs een onmisbare strategie. Een nieuwe manier van ondernemen, die maakt dat een bedrijf ook op de lange termijn kan overleven en leading blijft op het wereldtoneel. Hoe komt zoiets bij Akzo Nobel uit de verf? In fasen Voor de goede orde: duurzaam, of maatschappelijk verantwoord ondernemen doe je niet van de ene op de andere dag. Zeker niet bij een groot en wereldwijd opererend concern. Zoiets gaat hooguit in fasen. Stap voor stap, weet directeur Sustainability André Veneman uit ervaring sprekend. “Maar het tijdperk van prediken, zo we dat ooit hebben gehad, ligt al weer ver achter ons. We zitten al weer midden in nieuwe, spannende, maar veelbelovende fasen.” Veneman weet het dan ook zeker: wie serieus werk maakt van deze vorm van ondernemen met meerwaarde, is lucratief bezig en begeeft zich daarmee in een wereld met louter kansen. Misschien wel juist de bedrijven die actief zijn in de chemische sector. Een gesprek over hoe een gerenommeerd en beursgenoteerd bedrijf inspeelt op de
mondiale schaarste aan grondstoffen, over energie en water, kortom over een manier van overleven. Op praatstoel Is dat wat hij aan de man brengt niet gewoon schoon produceren, producten op de wereld zetten die niet - of althans zo min mogelijk - grondstof-, energie-, kortom milieuverkwistend zijn, kwalitatief voldoen en daar een redelijke vergoeding voor vangen? Voor een antwoord op die vraag is het goed de huidige wereld eens in een perspectief te bezien. In zijn praatstoel op negen hoog gaat André Veneman daar eens goed voor zitten. “Een bedrijf dat de afgelopen honderd of tweehonderd jaar bijvoorbeeld succesvol is geweest,” zo steekt hij maar meteen van wal, “heeft tegenwoordig echt geen garantie meer op succes de volgende tien jaar. Want de wereld is in een razend tempo een paar ongekende veranderingen aan het ondergaan. Alleen al qua populatie. Zo is er langzaam maar zeker een middenklasse van zeker één miljard mensen, toekomstige consumenten aan het ontstaan: vierhonderd miljoen in India, vierhonderd miljoen in China en ga zo maar door. Mensen in 55
opkomende landen die net als wij graag allemaal een auto willen hebben, een koelkast, maar ook airconditioning enzovoorts. Kortom, waar er nu nog slechts negenhonderd miljoen auto’s op deze aardbol rondrijden zijn dat er over tweeëneenhalf decennium ruim twee miljard! Binnen dat kader oplossingen bedenken is dan ook uitdaging nummer één. Uitdaging twee is het oplossen van het probleem rond de schaarste aan grondstoffen en brandstoffen. Zo zit er straks een prijs op de uitstoot van CO2-emissies. Maar ook water en nog een heleboel andere grondstoffen zullen schaars worden. Tegelijkertijd wordt met de mondiale groei de logistiek en distributie gecompliceerder. Tel daar bij op die groeiende groep die aan ons consumptiepatroon gaat meedoen en dan stuit je vanzelf op een heleboel problemen. Maar tegelijkertijd op een heleboel uitdagingen en ….fantastische kansen! Althans voor bedrijven die mee-evolueren in deze almaar globaliserende wereld en hebben geleerd om zich heen te kijken. En dat vervolgens vertalen in duurzaam ondernemen. Iets wat niet alleen een andere manier van zakendoen vergt, maar ook zal leiden tot bedrijven die succesvol zijn en niet, tot winnaars en verliezers.” Bedrijven die een laat56
maar-waaien-beleid voeren, zullen de slag natuurlijk missen, maar wat is de kern? “Als wij met twintig procent minder grondstofgebruik hetzelfde product kunnen maken met dezelfde kwaliteit als voordien en olie kost op een dag beduidend meer dan honderd dollar per vat, hebben wij gewonnen. Als de productie van onze concurrent straks stil ligt omdat zij te laat in de gaten krijgen dat waterschaarste hun productie zal belemmeren, hebben wij gewonnen.” Andere denkwijze Hoe komt een arts zonder grens er bij om over te stappen naar het bedrijfsleven. En nog wel naar de chemie ook (!) “In het veld had ik als arts in het vluchtelingenwerk al snel in de gaten dat je op het organisatorische vlak vaak meer kan bereiken. Als de Verenigde Naties er bijvoorbeeld voor zorgen dat er tijdig voldoende vitamine B in een voedingspakket zit, ben je ongetwijfeld sneller van een ziekte als berri-berri af. ‘Bent u mensendokter, researchdokter of managementdokter,’ werd me na de tropenjaren bij Shell gevraagd. Een vraag die ik eigenlijk niet meteen kon plaatsen. Intussen weet ik beter. Organisatorisch
werk ben ik namelijk toch wel heel aardig gaan vinden. Vooral omdat je daardoor een veel grotere groep of doelstelling kan vangen. Bij Akzo Nobel werd ik eerst directeur gezondheid, veiligheid en milieu. Waardoor ik eigenlijk als vanzelf in duurzaamheid terecht ben gekomen.” In de praktijk propageert hij daar nu vooral een denkwijze. “Hoe beter wij begrijpen hoe ongelooflijk snel de handel op de wereldmarkt verandert, hoe schaars grondstoffen worden, maar ook hoe we de consequenties daarvan moeten interpreteren, hoe beter we daar in onze bedrijfsvoering met aangepaste producten op kunnen inspelen en anticiperen. Waardoor je competitief blijft, de concurrentie achter je houdt en je dus in feite meerwaarde creëert. Dat vergt een mentaliteit die moet zijn ingebakken in de hele bedrijfsvoering. Van marketeer tot researcher, inkoper tot directie, iedereen kan door duurzaamheidprincipes in z’n vakgebied te integreren, geld verdienen.” Geen gebakken lucht Kortom: duurzaam ondernemen is bij Akzo geen hype, geen gebakken lucht, maar gewoon de dagelijkse werkelijk-
heid. Zo wordt intussen (cijfer 2007) al een procent of achttien van de totale omzet gegenereerd uit een bijna dagelijks groeiende serie – wat wordt genoemd – eco-premiumproducten. Producten die een duurzaamheidetiket opgeplakt hebben gekregen, vanwege én ecologische én economische voordelen ten opzichte van andere vergelijkbare producten op de markt. De raad van bestuur is kennelijk zo optimistisch over deze ‘duurzame waar’ dat de lat voor volgend jaar al hoger is gelegd. Dan wordt althans uitgegaan van een aandeel van 22 procent. En in 2015 zou het percentage zelfs moeten uitkomen op een procent of dertig. “Dat klinkt eenvoudig, maar is een enorme uitdaging,” weet Veneman. “Temeer als je bedenkt dat producten die vandaag tot de eco-premiumproducten behoren, bij wijze van spreken overmorgen misschien al als zodanig kunnen afvallen. Simpelweg, omdat ze tussentijds zijn achterhaald. Waarmee niet is gezegd dat ze als mainstreamproduct, de toets der kritiek niet meer zouden kunnen doorstaan. Zo’n product ontbeert dan alleen competitief voordeel in termen van duurzaam-
heid. Hetgeen aangeeft hoe noodzakelijk het is doorlopend te innoveren.” Huis voor duurzaam ondernemen Vijf jaar geleden begonnen aan een fundament waarop inmiddels een ‘huis voor duurzaam ondernemen’ bij Akzo Nobel is verrezen (een huis dat volgens Veneman weliswaar nog wel onderhoud behoeft, maar slechts periodiek) heeft een min of meer vrijblijvende praatgroep van weleer inmiddels plaatsgemaakt voor een heuse Sustainability Council: een vakgroep, waarin naast Akzo-topman Hans Wijers, tal van disciplines uit het concern zijn vertegenwoordigd en die sturing moet geven aan het verankeren van duurzaam ondernemen in de dagelijkse bedrijfsvoering.’ En bovendien een adviserende rol heeft richting raad van bestuur. Het verduurzamingproces bij Akzo Nobel heeft intussen ook in internationaal verband gestalte gekregen door aansluiting bij de World Business Council for Sustainable Development (WBCSD). Met zelfs de nummer 1 positie van de hele chemie en coatings-sector op de Dow Jones Sustainability Index: wat willen we nog meer? Veneman: “Toen ik de baan een jaar
of vijf geleden aannam, heb ik eerst alle leden van de raad van bestuur en de verschillende unit-directeuren benaderd met de vraag hoe serieus dit zou worden opgepakt. Ik ben oud-arts, heb jaren in de tropen gewerkt, en voor mij was dit zeker niet zomaar een baan gericht op reputatiemanagement. Als duurzaamheid niet veel meer zou betekenen dan slagroom op de koffie, bedacht ik, zoek dan maar een ander. Want ik pas ervoor om een mooi verhaal naar buiten te brengen. Wil je daarentegen dat duurzaamheid echt wordt verankerd in de bedrijfsprocessen, dan ben ik je man. En ik moet zeggen: de reacties waren nogal gemixt. Er waren er bij - ook in de top - die een forse dosis scepsis aan de dag legden. Anderen gaven me weer het voordeel van de twijfel, of spraken van een hype, maar beloofden me in elk geval niet onderuit te zullen halen.” Op tijd? Is Akzo Nobel al met al op tijd ingesprongen op het fenomeen duurzaam ondernemen? Veneman heeft stellig de indruk van wel. “Een klein bedrijf heeft wellicht als voordeel dat het sneller en misschien flexibeler kan 57
opereren in marktniches. Daarentegen hebben wij misschien juist weer profijt van onze geografisch spreiding. Waardoor we van heel nabij veranderingen kunnen waarnemen. Met name in de opkomende landen. Wat dat betreft was het fantastisch om onlangs een topman van het Indiase Tataconcern bij ons op bezoek te hebben die ons daarover vertelde. We leven allemaal in dezelfde wereld en staan voor dezelfde nieuwe uitdagingen. Al kan het best zijn dat de regelgeving rond de uitstoot van CO2 in Nederland sneller zal zijn ingevoerd dan in landen als Amerika of China. Dat brengt met zich mee dat we er hier sneller klaar voor moeten zijn.” Goed en eerlijk zaken doen vertaalt zich volgens Veneman ook in het zorgvuldig omgaan met contractors en toeveranciers. “Vroeger kochten we het grootste deel van onze grondstoffen in het westen. Maar tegenwoordig in toenemende mate in opkomende landen. Inderdaad, omdat we daar fabrieken hebben en ook omdat we prijsvoordeel hebben. Dat willen we niet alleen vandaag, maar ook op de langere termijn. En dus gaan we in zee met toeleveranciers die met degelijke standaards werken. En bijvoorbeeld morgen niet ineens 58
het risico lopen hun plant te moeten sluiten, omdat ze een rivier vervuilen. Dat betekent dat we ze helpen hun standards te verbeteren. Zodat we er ook op de langere termijn klant kunnen blijven.” Ernst met duurzaamheid Dat het Akzo-bestuurders hoe dan ook ernst is met duurzaam ondernemen, spreekt overigens ook uit de prioriteiten die zijn vastgelegd en waarin bewuste keuzen zijn gemaakt qua onderwerpen. Het vraagstuk rond de CO2-emissie is er slechts een van. En ’s werelds grootste producent van coatings wil ook een antwoord hebben op de vraag hoe de voorziene mondiale waterschaarste de bedrijfsvoering van het concern zal gaan beïnvloeden. Of, zoals Veneman dat nuanceert, “hoe we ervoor kunnen zorgen dat het geen risico wordt, maar juist een kans. We willen zeker weten dat al onze sites overal in wereld op een duurzame manier met water omgaan. Hoe gaat het er in, hoe komt het er uit, wat voor proces zit ertussen. Het woord idealisme hoef je daar overigens niet aan te koppelen. In termen van duurzaamheid is het ge-
woon één van de vele mogelijkheden om daarmee succesvol aan de slag te gaan.” Schaarste grondstoffen Ook de schaarste aan grondstoffen en het energieverbruik wordt door Akzo Nobel expliciet tegen het licht gehouden. “Als we goed rekening houden met schaarste van grondstoffen en dus ook met prijsstijgingen van bijvoorbeeld olie, nikkel, zink of titaanwit, dan kunnen we daar als bedrijf in productontwikkeling en in het productieproces op anticiperen. Het vertalen van die kennis in het product, of productieproces doen we door middel van eco-efficiency analyses. Datzelfde betreft ook het efficiënt omgaan met het gebruik van oplosmiddelen in verven, energie- en carbonemissies. Bij carbonemissies wordt het steeds belangrijker om niet alleen te focussen op eigen carbonemissies, maar ook te letten op energie- en carbonemissie bij je klanten. Wat dat betreft gaan we er nu al vanuit dat we veel meer emissie bij onze klanten kunnen besparen dan dat we zelf in de hele keten veroorzaken! Neem onze nieuwste anti-fouling voor de zeevaart. Daar zitten alle elementen in die
met een duurzaamheid te maken hebben. Daarvoor hebben we een tefalachtige antiaanbaklaag ontwikkeld, die de onderkant van het schip zo glad maakt, dat mosselen, zeewier en zelfs de slijmlaag niet meer aan het schip kunnen hechten. Gevolg: het bespaart een containerschip zeven procent van zijn energieverbruik. Als je daarbij bedenkt dat al het scheepvaartverkeer in de wereld verantwoordelijk is voor vier procent van alle carbonemissie, tel dan maar uit je winst! Dan praat je dus over veertig miljoen ton CO2 per jaar. Dat staat gelijk aan de totale emissie van vijf grote kolencentrales!” Autoreparatielak Uit de wereld van de autoreparatielak eenzelfde succesverhaal. Veneman: “Vroeger een tak die veel afval met zich meebracht. En bijvoorbeeld twintig kubieke meter gas nodig had om een gelakte auto in een uur droog te krijgen. Tegenwoordig wordt uvdrogende verf gebruikt. Al na zes minuten droog en je hebt geen brander, laat staan gas nodig. Kortom, eco-efficiënte producten ontwikkelen is niet alleen besparen, maar ook valueselling. Kijk naar de bouw en
zijn isolatiematerialen, naar cool coatings, verven die ultravioletlicht-werend zijn, of het lichtgehalte juist vergroten. Dan heb je het over een schat aan kansen en mogelijkheden. Laatst hebben we bijvoorbeeld ook een mooi contract afgesloten met Tata. Dat is een grote Indiase multinational, die in eigen land de al eerder aangehaalde nieuwe middenklasse ziet ontstaan: vierhonderd miljoen mensen die ook allemaal auto willen rijden. Dus heeft Tata heel mooie kleine auto’s gemaakt – de Nano – voor zowel personen- als vrachtvervoer. Het aardige daarvan is dat ze in één keer een grote kikkersprong vooruit hebben kunnen maken. Ze gebruiken lichtgewicht materialen en hun kleine auto’s zijn energiezuinig. En voor het lakken van de auto’s worden geen klassieke autolakken meer gebruikt, maar wordt meteen ingezet op een milieuvriendelijke en duurzame technologie: het poedercoaten van het wagenpark. Tel uit je winst!” Geen spagaat als arts Werkzaam zijn als arts zonder grens, of in het beursgenoteerde bedrijfsleven managen, het lijkt een wereld van verschil. “Zelf
heb ik dat nooit als spagaat ervaren,” reageert Veneman. “Als ik ’s avonds naar huis rij en alleen zou denken: ‘zo, weer een beetje geld verdiend’, zou ik hier snel weg zijn. Of je nu in het vluchtelingenwerk zit, bij Philips, bij Shell of Akzo, jouw werk is niet louter dat schroefje of molecuul. Het gaat ook om de ervaring dat je met een nuttige taak bezig bent. Welnu, een duurzaam bedrijf, draagt bij aan een duurzame samenleving. Als ik die link in mijn huidige baan zou missen, had ik echt geen plezier in mijn werk. En wat de chemie betreft… ik kom wel eens collega’s tegen die nog altijd verzuchten: wij hebben een slechte reputatie, we worden nog steeds gezien als vieze industrie. Welnu, daar krijgen ze mij geen seconde in mee. Sterker nog, misschien is het juist voor de chemische industrie nu makkelijker dan ooit om van dat juk af te komen, dan bijvoorbeeld de olie- of mining-industrie. Juist omdat we heel veel oplossingen in huis hebben. Daarom moet je duurzaam ondernemen niet zien als de slagroom op het toetje: het is een onderdeel, nee, het is bewuste strategie, synoniem voor overleven.” •
59
60
61
Als er één partij is die de chemische industrie van oudsher kritisch volgt, dan is het de milieubeweging. Ron Wit is teammanager klimaat en economie van de Stichting Natuur en Milieu.
Ron Wit (Natuur en Milieu):
Vanzelfsprekend is hij kritisch en moet van hem het milieubeleid van bedrijven
‘Vooropgesteld dat wij het hier netjes doen, zie ik geen enkele reden waarom er in Nederland geen chemische industrie zou kunnen bestaan’ 62
sneller en concreter, maar de chemie verdient wat hem betreft wel degelijk een plaats in de Nederlandse samenleving. Want: “De chemie kan een deel van de oplossing zijn.”
Het eerste gesprek met Ron Wit gaat de mist in. De teammanager klimaat en economie van de Stichting Natuur en Milieu verschijnt niet op de afspraak. De oorzaak blijkt een verrassende: “Er zat een virus in onze software, waardoor alle afspraken uit de agenda waren gewist.” Wie nog beelden dacht te kunnen koesteren van milieusympathisanten en geitenwollen sokken raakt zo zijn naïviteit wel kwijt. “Ik ben een redelijke technocraat”, afficheert de econoom en ex-ondernemer zichzelf adequaat, “en Natuur en Milieu is een knowledge based NGO.” Hij bedoelt maar. Kritisch op basis van feiten, niet van emoties. En zeker niet extreem. Voor wie meer uitleg nodig heeft: “Wij willen bijvoorbeeld niet minder vliegen, maar willen minder lawaai en emissie. Zo kijken we ook naar de chemische industrie.” Wit is bij Natuur en Milieu verantwoordelijk voor een aantal onderwerpen. Om de belangrijkste te noemen: klimaat- en energievraagstukken, industrie-emissies, fiscale vergroening en nanotechnologie. Voor zijn komst naar de organisatie in 2006 werkte hij als onderzoeker bij het onafhankelijke Delftse milieu-adviesbureau CE en leidde hij een eigen bedrijf. Wit schreef mee aan het
vorig jaar december met de Nobelprijs voor de Vrede onderscheiden assesment report van de VN-organisatie Intergovernmental Panel on Climate Change (IPPC). De VNorganisatie werd beloond voor ‘het vergroten en verspreiden van de kennis over de door de mens veroorzaakte klimaatverandering en voor het bevorderen van maatregelen om deze tegen te gaan’. De oorkonde hangt haast verscholen op zijn werkkamer. “Ik dacht aanvankelijk dat het een grap was”, lijkt de ontvanger zich te verontschuldigen. Black box gevoel “Wat mijn primaire reactie is als u zegt chemische industrie?” Hij proeft het antwoord even voor. Dan: “Daar heb ik zoiets bij als: interessante bedrijfstak, ongetwijfeld belangrijk voor de economie, ik weet dat er allerlei praktische producten worden gemaakt zoals dashboards, maar ik heb er ook altijd een beetje een black box gevoel bij.” Black box gevoel? “Voor mij is de chemie minder zichtbaar dan andere bedrijfstakken en ik denk dat ande-
ren in de samenleving hetzelfde gevoel hebben. Ik heb daarnaast het idee dat de sector van oudsher milieubelastend is geweest, maar er in de jaren tachtig als een van de eerste bedrijfstakken serieus aan is gaan werken, waarschijnlijk vooral omdat ze toen onder vuur lag. Dat leidde ertoe dat de chemie in de jaren negentig vooropliep op het gebied van milieumaatregelen. Tegelijkertijd heb ik het idee dat ze die leidende rol nu niet meer vervult. Andere sectoren hebben een inhaalslag gemaakt en de chemie is niet met dezelfde voortvarendheid doorgegaan. Ik zou bijvoorbeeld meer initiatieven willen zien op het gebied van duurzaamheid en met biochemie. De industrie kan heel nieuwe concepten ontwikkelen, die ertoe leiden dat productieprocessen en producten minder milieubelastend zijn.” Er is twee jaar geleden een Regiegroep Chemie in het leven geroepen, die stevige ambities heeft neergelegd, zoals verdubbeling van bijdrage van chemie in het BBP (tot 24 miljard euro) in tien jaar tijd en halvering van het verbruik van fossiele brandstoffen in 25 jaar. Dat is toch niet gering? “Ik vind dat hoopgevend en inspirerend, 63
maar ik moet ook eerlijk zijn: het is een innovatieagenda en geen implementatieagenda. De branche spreekt wel de ambitie uit om een en ander te realiseren, maar of het gebeurt is onzeker. Om het klimaat te redden is een aantal dingen nodig: uiteraard moeten we innoveren, maar we moeten tegelijkertijd zoveel mogelijk innovaties implementeren, want zonder implementatie hebben we uiteindelijk niet genoeg innovatie. Innoveren is voor een belangrijk deel ‘al doende leren’. De ambities van de regiegroep vormen dus belangrijke bouwstenen, maar het gaat ons om de implementatieagenda.” Dan blijven we even met de voeten op de grond: de overeenkomst tussen overheid en DSM om vanaf 2010 niet meer met ammoniaktreinen te rijden tussen IJmuiden en Geleen is toch een concrete bijdrage aan milieu en veiligheid? “Natuurlijk is het voor direct omwonenden belangrijk en nuttig, maar bij dit soort dingen heb ik iets als: de tijd schrijdt voort, de technologie en de organisatie van processen maakt dit soort veranderingen mogelijk, dus eigenlijk is het wel logisch dat een oplossing als deze een keer tot stand komt. 64
Maar een echte bijdrage aan oplossing van de grotere milieuproblemen zoals biodiversiteit en klimaatverandering, is het niet. Daar draagt het stopzetten van ammoniak- of chloortransporten niet aan bij.” Is er in uw ogen op termijn wel plaats voor een chemische industrie in Nederland? “Ik zie geen enkele reden waarom dat niet zo zou zijn, ondanks de beperkte ruimte en de grote bevolkingsdichtheid in ons land. Goed beschouwd vraagt de chemische industrie een relatief beperkte oppervlakte, desnoods ga je naar de Maasvlakte. Maar ook de rest van de wereld zal rijker worden, meer om het milieu gaan geven en meer regels krijgen. Chinezen willen straks ook schone lucht. Dus verplaatsing biedt op termijn geen oplossing en vooropgesteld dat wij het hier netjes doen zie ik geen enkele reden waarom er in Nederland geen chemische industrie zou kunnen bestaan.” Ook in relatie tot de toegevoegde waarde die de branche levert? “Die discussie vind ik niet zo relevant. Dan ga je praten over een blauwdruk van de economie, over de vraag hoe de econo-
mie er uit zou moeten zien. Maar zo is de werkelijkheid niet. Alles hangt met elkaar samen. Stel dat de uitzendbranche meer toegevoegde waarde heeft dan de chemie, dan nog heeft ze de chemie nodig omdat uitzendkrachten ergens aan het werk moeten komen. Interessanter vind ik de vraag welke sectoren door de aard van hun activiteiten in staat zijn om de slag naar een duurzame economie te maken. Dan kom ik onder meer bij de chemie, want die kan daarbij een deel van de oplossing zijn. Neem actuele vraagstukken als CO2-opslag en de vraag hoe CO2 uit uitlaatgassen is te halen. De chemie kan daarvoor oplossingen aandragen, net zo goed als we met biochemie producten kunnen maken die afbreekbaar zijn en misschien wel de wereldmarkt veroveren. En dus voor het milieu én onze economie profijtelijk zijn.” Als de chemische industrie oplossingen aandraagt, zoals isolatiemateriaal, waardoor de CO2-uitstoot vermindert, is het dan niet te rechtvaardigen dat de industrie die bijdrage aan de positieve kant van de balans mag aftrekken van de CO2 die ze zelf uitstoot tijdens het productieproces?En dus
voor minder emissie wordt aangeslagen? “Als je zo redeneert kun je alles wegnuanceren en gaan we uiteindelijk met elkaar ten onder. Je kunt bij wijze van spreken zeggen dat we geen broeikasgassen veroorzaken als we allemaal piano gaan spelen. Maar als die piano’s worden gemaakt van hardhout, waardoor het tropische bos verdwijnt, dan hebben we toch een groot probleem. Je kunt twee modellen volgen om broeikasgassen te monitoren en toe te rekenen. Dat zijn de productiebenadering en de consumptiebenadering. We hebben internationaal afgesproken dat we de productiebenadering kiezen. Dat betekent dat we de broeikasgassen in jouw land en op jouw productiesite tellen. Daarvoor ben je verantwoordelijk en niet voor wat er elders in de keten gebeurt. Uiteraard kan het wel kosteneffectiever zijn om elders in de keten reductiemaatregelen te treffen. In dat geval kun je als bedrijf of als land afspraken maken over het verkrijgen van credits daarvoor.” Natuur en Milieu heeft laten weten achter het voorstel van de Europese Commissie te staan om vanaf 2012 emissierechten te veilen. Vindt u het terecht dat de chemische
industrie een uitzonderingspositie claimt omdat de branche anders wordt geconfronteerd met oneerlijke concurrentie uit landen waar bedrijven nog geen emissierechten betalen? “Wat het veilen betreft vind ik het een goed voorstel, want dat sluit aan bij het principe dat de vervuiler betaalt. Maar ik zie wel het gevaar dat iedereen een uitzonderingspositie gaat claimen terwijl uit internationale studies blijkt dat niet veel sectoren er echt grote mondiale concurrentie door ondervinden.” Dat geldt misschien voor energiebedrijven, maar u ontkent toch niet dat een sector als de chemie heeft te kampen met concurrenten uit de hele wereld? “Het klinkt als een heleboel geld wanneer je twintig tot dertig euro per ton uitgestoten CO2 moet betalen, maar voor een energiemaatschappij betekent het omgerekend een cent per kilowattuur. Voor een energieintensieve bedrijfstak als de chemie kan dat toch nog aardig oplopen, maar uiteindelijk praat je misschien over nul komma zoveel procent van de totale kostprijs.”
Maar wat is er mis met het verstrekken van gratis emissierechten, zoals nu gebeurt, met koppeling aan een benchmark, aan een goed presterend voorbeeldbedrijf? “Uit recente studie blijkt dat er nogal wat problemen zitten aan deze vorm van benchmarking. Een vraag is bijvoorbeeld welke benchmark je moet hanteren. Je zou per product moet beoordelen of een fabrikant meer of minder CO2 uitstoot dan de benchmark. Dat is heel lastig, want er zijn heel veel producten en vaak zijn ze niet te vergelijken. Je moet dus ontelbare benchmarken maken. Dit kan ook snel leiden tot marktverstoringen omdat sommige, soms concurrerende producten, een iets minder gunstige benchmark krijgen. Eigenlijk is het alleen goed mogelijk als er sprake is van een homogeen product, zoals in de luchtvaart, waar je kunt rekenen in vervoerde ton-kilometers of in de elektriciteitsbranche waar je praat over kilowatturen. Verder blijkt uit recente studies dat het geven van gratis rechten het probleem van een mogelijke verschuiving van bedrijven naar buiten de EU niet oplost. Dit probleem van carbon leakage blijft bestaan bij gratis rechten omdat bedrijven dan nog steeds 65
dezelfde prikkel houden om te verhuizen Ze kunnen dan immers de gratis verkregen emissierechten verkopen op de markt.” Praat u over dit soort onderwerpen met bedrijven? “We hebben dagelijks contact met bedrijven, maar niet zo veel met de chemie. We richten ons meer op bedrijven die rechtstreeks aan de consument leveren. Misschien verklaart dat ook wel het black box gevoel waarover ik in het begin sprak. Bedrijven als Akzo, DSM en Dow zijn minder zichtbaar voor ons en waarschijnlijk ook voor de samenleving.” Akzo minder zichtbaar? Een van de grootste verffabrikanten ter wereld? “Wie weet nou dat Akzo verf maakt? Het grote publiek zeker niet.” “Wat we wel hebben is frequent contact met werkgeversorganisatie VNO-NCW. Wat me daarbij opvalt is dat vaak de achterblijvers de beleidslijn bepalen. Je ziet het bijvoorbeeld rond het thema duurzaam inkopen. Daar staat VNO-NCW op het standpunt: we willen geen strenge duurzame inkoopcriteria want dan kan niet iedereen meedoen. Dan rem je dus de koplopers af. Ik spreek veel bedrij66
ven en ik kom daar vaak irritatie tegen over het feit dat achterblijvers het tempo bepalen. Sommige bedrijven zien bijvoorbeeld kansen om geld te verdienen op de carbon markt. Want dat wordt vaak vergeten: de negatieve aspecten van emissieveiling worden belicht maar er zijn ook partijen die rechten verkópen. Die hebben slimme dingen bedacht waarmee ze geld verdienen.” Misschien hebben niet alle bedrijven de financiële middelen om investeringen in ‘slimme dingen’ te doen. “Daar zit het probleem niet: het zijn vaak de minder kapitaalkrachtige bedrijven die vooroplopen. Dat is jammer. Ik zou graag zien dat bedrijven als Akzo en DSM zich op het gebied van duurzaamheid als koploper profileren. Ik zou dan ook met ze in contact willen komen om te horen hoe zij hun bijdrage aan het halen van de klimaatdoelstellingen zien. Ik denk dat ik te horen krijg dat ze verstoring van het level playing field vrezen, maar ik zou willen horen hoe ze staan tegenover de gedachte om die redenering om te draaien: je kunt level playing field creëren en tegelijkertijd een belangrijke bijdrage leveren aan de klimaatdoelstelling door in Nederland op
het gaspedaal te trappen en de regeringen in landen die zich niet verbonden hebben aan de klimaatdoelstellingen op te roepen zich te committeren, zodat een level playing field op een hoger niveau wordt gecreëerd.” Wat is daarvan het belang voor bedrijven? “Nederland was ooit gidsland, maar dat zijn we al lang niet meer. Op het gebied van duurzame energie staan we op de 23ste plaats in Europa, bij benchmarkconvenanten zie je dat Nederlandse bedrijven meer afstand tot de wereldtop krijgen. Shell investeert meer in de winning van teerzandolie in Canada dan in duurzame energie. Ik vind dat gemiste kansen. De wereldmarkt voor klimaatgoederen gaat enorme proporties aannemen. Het akkoord van Bali gaat door, linksom of rechtsom gaan er dingen veranderen. Duurzaam is de toekomst. We staan nu voor de vraag of we daarop als koploper inhaken of als achterblijver.” En dan kijkt u met name naar de chemische industrie? “Dat is een branche die kan bijdragen aan oplossingen voor milieuproblemen. De innovatie-agenda van de regiegroep toont
dat die ambitie en potentie is er. We moeten alleen oppassen dat we niet blijven zitten in het gekakel in de polder. We hebben deze kabinetsperiode achtereenvolgens de 100 dagen brief van minister Cramer, de nota Schoon en Zuinig, het duurzaamheidakkoord en de deelakkoorden gehad. Bij elk van die stappen ging het om procesafspraken, maar niet om harde deals. Ook het stuk van de regiegroep bevat vooral intenties en ambities, terwijl sommige problemen concreet kunnen worden aangepakt. Als je kijkt naar de meerjarenafspraken energie, dan zie je dat de chemische industrie er niet florissant uitkomt: er is de laatste jaren sprake van een vermindering van het energieverbruik van 0,6 procent per jaar, terwijl we twee procent nodig hebben. Verbetering van de energie-effiency zou concreter aangepakt moeten worden.” Slotvraag: u hebt ook het onderwerp nanotechnologie in uw portefeuille. Daaraan worden bijzondere kansen toegedicht, maar er is ook bezorgdheid over nog onbekende milieu- en veiligheidseffecten. Waar staat u? “Het is een nieuwe technologie met diverse mogelijkheden, bijvoorbeeld op medisch
en milieugebied. Maar veel regelgeving is er nog niet op toegesneden om mogelijke schade voor gezondheid of veiligheid te voorkomen. Nanotechnologie wordt bijvoorbeeld toegepast in de vorm van zilverionen in wasmachines. Het is bacteriedodend materiaal, dat uiteindelijk in het oppervlaktewater terechtkomt. Of het daar de ecobalans verstoort is onvoldoende onderzocht. De overheid gaat er vanuit dat grote fabrikanten hun verantwoordelijkheid nemen, maar als milieubeweging moeten wij zeggen: helaas toont de geschiedenis aan dat dit niet altijd het geval is. En dus staan wij op het standpunt dat nanotechnologie pas kan worden toegepast als met voldoende mate van betrouwbaarheid gezegd kan worden dat er geen schadelijke gevolgen aan verbonden zijn als het in de natuur terechtkomt.”
er sokken zijn ontwikkeld waarin zilverionen zijn verwerkt, die voorkomen dat de drager zweetvoeten krijgt. Ik denk dat goeie schoenen en een regelmatige wasbeurt van de sokken hetzelfde resultaat biedt.” •
Sok De sok, van welk materiaal dan ook, is buitenbeeld gebleven. Tot ver in het gesprek, maar…: “Los van dit alles moeten we oppassen dat er geen behoeften worden gecreëerd die er eigenlijk niet zijn. Ik las dat 67
68
69
“Ik vind het een sector om trots op te zijn. Jammer dat niet meer mensen de gelegenheid hebben of nemen om zich wat meer in de branche te verdiepen.” Minister Maria van der Hoeven van Economische Zaken sloot de chemie in haar armen. Wat haar betreft heeft de branche haar rol in de Nederlandse
Kennismaking met de branche was voor minister Van der Hoeven (EZ) een eye opener
‘Jammer dat het beeld van de chemie zoveel afwijkt van de werkelijkheid’ 70
samenleving verdiend en mag ze die uitbouwen. De minister wil zich hardmaken voor een level playing field. Ze heeft nog wel een opdracht: “Help mensen om een beter beeld van de branche te krijgen, wees transparant en eerlijk.”
Het begin van het gesprek is verrassend. Op verzoek van de afdeling Communicatie van het ministerie van Economische Zaken zijn de interviewonderwerpen vooraf naar het departement gestuurd. Per ongeluk is de openingsvraag meegezonden: “Als ik chemie zeg, wat is dan uw eerste associatie?” Bedoeld om de minister te verleiden tot een spontane persoonlijke ontboezeming. Maar de onbedoelde blik op het vragenlijstje, heeft het ambtenarenapparaat van EZ gelegenheid geboden de minister een sociaal wenselijk antwoord in te fluisteren. Van de gehoopte spontane reactie zal dus geen sprake meer zijn. Toch verrast de minister: “Ik ga u in ieder geval niet het antwoord geven dat men voor me bedacht heeft. Het klopt allemaal hoor, wat hier staat: een dynamische industrietak, bereidt zich voor op de uitdagingen van de toekomst, duurzame processen centraal en noem maar op. En de roadmap procesintensificatie, polymeren, innovatie, dat klopt allemaal. Maar dat is niet wat ík heb met de chemische industrie. Wat ík ermee heb dateert uit de jaren tachtig. Toen was ik directeur van het technologiecentrum Limburg. Die organisatie zat tussen het bedrijfsleven en MTS en HTS
in en had tot taak grootschalige praktijkcentra te bouwen voor de procesindustrie. We hebben samen met DSM een kleine kunstmestfabriek gebouwd, die jonge mensen van verschillende opleidingen, van procestechniek tot onderhoud en van werktuigbouw tot elektrotechniek leerden runnen. In die periode heb ik mij vrij veel bemoeid met de chemische industrie en heb ik er mijn kennis over opgedaan. Ik ken dus de chemie, de VNCI en ik feliciteer haar met het negentig jarig bestaan.” Eye opener Minister Maria van der Hoeven werd 58 jaar geleden geboren in het Zuid-Limburgse Meerssen. Vervulde diverse functies in het onderwijs, was namens het CDA gemeenteraadslid in Maastricht, zat van 1991 tot 2002 in de Tweede Kamer, was vice-fractievoorzitter en werd in juli 2002 minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Sinds februari 2007 is zij minister van Economische Zaken. Haar ervaring met de chemische industrie aan het eind van de jaren tachtig karakteriseert ze kernachtig als een eye opener. “Omdat ik, net als veel andere mensen, bij che-
mische industrie vooral het beeld had van bulkchemie, van enorme partijen en grote installaties.” Dat van die grote installaties klopt wel, zo heeft ze ervaren, maar chemie en bulk bleken geen synoniemen. “Er worden prachtige, vaak innovatieve producten gemaakt en er wordt intensief samengewerkt met andere sectoren, zoals de agro- en de levensmiddelenindustrie. Ik vind het een sector om trots op te zijn. Jammer dat niet meer mensen de gelegenheid hebben of nemen om zich wat meer in de branche te verdiepen. Ik kom uit Zuid-Limburg en voor veel mensen daar is de chemie vooral de NAK 4. Punt. Zo’n heel groot ding (naftakraker van Sabic EuroPetroChemicals die basisgrondstoffen voor het maken van plastics produceert – red.), waar af en toe de flare heel hoog gaat omdat er moet worden afgefakkeld. Maar wat er verder precies gebeurt en welke producten er uiteindelijk vandaan komen, zoals bijvoorbeeld het zoetje aspartaam, dat weet men niet. Ik vind het jammer dat die onbekendheid, dat imagoprobleem, nog steeds aan de chemische industrie kleeft. Een deel van de reputatie heeft natuurlijk te maken met wat er in het verleden gebeurde, maar de 71
chemische industrie heeft een enorme slag gemaakt als het gaat om het schoonmaken van de eigen processen en de processen verderop in de keten. Ze wordt schoner, zuiniger, kleiner en ze vermindert het grondstofverbruik doordat ze de keten verlengt: reststoffen worden verderop in de keten steeds vaker als grondstof gebruikt. Op dat vlak is er ontzettend veel mogelijk in de chemie. Misschien wel juist in de chemie. De chemie is in staat met procesintensificatie aan de voorkant het proces slimmer in te richten, zodat het aan de achterkant minder vervuilt. Dat vind ik heel goed. Er is de afgelopen tientallen jaren zoveel ten goede veranderd dat ik een positief beeld van de bedrijfstak heb. Ook door de kennisintensiteit van de branche. Jammer dat het beeld van de bedrijfstak vaak zoveel afwijkt van de werkelijkheid. Het lijkt me echt een opdracht voor de chemie om daar verandering in aan te brengen.” Uw enthousiasme lijkt de conclusie te rechtvaardigen dat u een rol voor de chemische industrie ziet weggelegd in de Nederlandse economie. Hoe ziet u die rol zich ontwikkelen? 72
“De chemische industrie is permanent gevestigd in Nederland. Dat is geen vraag. Bedrijven als Akzo, DSM, Dow en noem maar op, hebben een plek in Nederland en zijn nauw verweven met de totale Nederlandse infrastructuur, waaronder de topinstituten. Die verbinding tussen kennis, technologie en productie maakt vestiging in Nederland interessant voor de sector en voor de Nederlandse economie. Als u mij vraagt ‘is er toekomst voor chemische industrie in Nederland?’, dan is mijn antwoord volmondig: ja! Juist omdat er zo’n verwevenheid is met andere sectoren. De sector gaat ook zorgvuldiger om met het ruimtebeslag. Niet zo lang geleden zei de chemie: geef ons een nieuw stuk terrein, want we gaan uitbreiden. Tegenwoordig wordt veel meer gekeken naar zaken als: hoe ziet ons proces eruit en op welke manier kunnen we iets bijbouwen dat de keten sluitend maakt of de installatie compacter. Ik was niet zo lang geleden bij Dow, bij DSM/Sabic, Shell Moerdijk en in de Eemshaven. Op al die plaatsen viel het me op dat anders wordt gekeken naar ruimte, ruimtebeslag en verbetering van de productieprocessen. Daarmee maakt de
industrie een maatschappelijke opdracht waar, maar — wat veel belangrijker is: bedrijven hebben daardoor gewoon een betere business case.” ‘De industrie maakt een maatschappelijke opdracht waar’, zegt u. Hoe belangrijk is die maatschappelijke acceptatie voor de chemie? “Heel belangrijk. En de sector voelt dat ook goed aan. Er was veel verzet tegen de chloor- en ammoniaktreinen. De industrie heeft met de overheid afspraken gemaakt om die transporten te verminderen en te investeren in alternatieve oplossingen. Het sterke van die oplossing vind ik dat de industrie er zelf mee is gekomen. Voor de maatschappelijke acceptatie is ook veiligheid van belang. Het klinkt misschien vreemd maar ik vind de chemie een relatief veilige bedrijfstak. De hoeveelheid bedrijfsongevallen is miniem. Elk slachtoffer is er een teveel, daarover geen misverstand, maar het doet me deugd om die borden te zien met ‘zoveel dagen zonder bedrijfsongeval’. Dat loopt vaak in de honderden en dan zeg ik: petje af.”
Hebt u wel begrip voor de mensen die de chemie ondanks alles nog zien als een gevaarlijke en vervuilende bedrijfstak? “Het is in de meeste gevallen onbekendheid. Iedereen wordt natuurlijk periodiek geconfronteerd met beelden uit andere landen waar het minder goed gesteld is met de milieuzorg. Of je ziet foto’s van installaties op het moment dat er wordt afgefakkeld. Dat kan er dreigend uitzien, maar zo’n flare betekent juist dat men de zaak onder controle heeft. Hoe minder je moet affakkelen hoe beter het is natuurlijk, maar áls het gebeurt, is dat een gecontroleerd proces. Mensen zouden ook eens over hun vooroordelen heen moeten kijken want ze zijn omringd door chemie en chemische processen. Je bent per slot van rekening zelf een wandelende chemische fabriek. Daar ligt ook wel een rol voor de industrie en de VNCI: help mensen om een beter beeld van de branche te krijgen, wees transparant en eerlijk.” Ziet u ook een rol voor de overheid, uw eigen departement bijvoorbeeld? “Op basis van de voorstellen van de Regiegroep Chemie onder voorzitterschap
van Rein Willems, is eind vorig jaar een innovatieprogramma chemie van start gegaan. Daardoor is 52 miljoen euro beschikbaar. Verder moeten we kijken naar vereenvoudiging van het stelsel van vergunningen en verlaging van de druk van administratieve lasten. Maar ook wetenschappelijk onderzoek en het tekort aan bèta’s en technici behoeft aandacht. Dat vraagstuk moet overigens van twee kanten worden aangepakt: de chemie moet laten zien wat je kunt doen met een opleiding, maar het onderwijs zal ook zelf moeten veranderen: het nieuwe scheikunde- en biologie-onderwijs draagt daaraan bij. Ik vind het daarbij wel van belang dat leerlingen die al geïnteresseerd zijn in scheikunde, worden gestimuleerd door middel van een soort verrijkingspakket. Ik ben ervan overtuigd dat het niet lukt om meer mensen voor de chemie te interesseren als je de hele groep leerlingen dezelfde lesstof biedt. Je moet interesse wekken en degenen die meer geïnteresseerd zijn de kans geven zich verder te ontwikkelen.” Tegen die achtergrond: de Regiegroep Chemie heeft twee jaar geleden een aan-
tal ambitieuze doelstellingen geformuleerd: verdubbeling van de bijdrage aan het bruto binnenlands product (bbp) in tien jaar en halvering van het gebruik van fossiele brandstoffen in 25 jaar. Gaat u de branche helpen die doelstellingen te realiseren? “Het zijn inderdaad ambitieuze doelstellingen. Om met die laatste te beginnen: de industrie kiest hier ook voor om minder afhankelijk te worden van fossiele brandstoffen. Ik denk dat ze die ambitie kan realiseren. De bijdrage van de chemische industrie aan de nationale economie zit op het ogenblik aan de 3,4 procent van het bbp. Dat is tamelijk veel. Als de branche haar aandeel fors wil verdubbelen, zoals de regiegroep bepleit, moet er nog heel wat gebeuren. Maar goed, de bedrijfstak heeft zelf die ambitie neergelegd en ik acht het niet onmogelijk dat ze slaagt. De Nederlandse chemie heeft internationaal een naam hoog te houden en vanuit die motivatie zie ik ze dit wel doen.” Een belangrijke voorwaarde is dan wel dat het vaakgenoemde level playing field gehandhaafd blijft, bedrijven moeten niet geconfronteerd worden met valse concurrentie uit andere delen van de wereld. Het 73
begin 2008 door de Europese commissie voorgestelde veilingsysteem voor emissierechten, verslechtert de uitgangspositie voor de Europese en dus ook Nederlandse industrie. “Daarom vind ik het ontzettend belangrijk dat er snel duidelijkheid komt over de sectoren die worden uitgesloten van het veilingsysteem. Als die er niet komt is het risico inderdaad groot dat je sectoren binnen het veilingsysteem brengt waarvoor de instandhouding van het level playing field een voorwaarde is. Daar zit ik zeer op het vinkentouw. Want het gevolg daarvan is niet alleen een verstoring van het level playing field, maar er dreigt dan ook sprake te zijn van carbon leakage (verplaatsing van energie-intensieve industrie als gevolg van concurrentienadelen op de wereldmarkt door de Europese klimaatmaatregelen – red.). Dan is het resultaat dus min-min. Daar zit niemand op te wachten.” Wat u betreft moet de chemische industrie buiten het veilingsysteem blijven. “Het gaat erom dat we als Europa op basis van objectieve criteria vaststellen welke sectoren buiten het veilingsysteem moeten 74
vallen. Als u nu aan mij vraagt of ik wil garanderen dat de chemie erbuiten valt, dan moet ik u het antwoord schuldig blijven. Maar als die objectieve criteria daar aanleiding voor geven, dan is het logisch dat de chemie buiten het veilingsysteem valt. Daarnaast is het helder dat de uitsluiting Europabreed moet zijn. Het kan niet zo zijn dat we binnen Europa ook nog een verstoring van het level playing field krijgen. In 2009 — en dus niet later, zoals de Commissie wil — moet bekend zijn welke sectoren onder het veilingsysteem vallen en welke niet. Het kan niet zo zijn — dat standpunt verdedig ik ook in de High Level Group on Chemicals — dat de industrie tot 2013 moet wachten op duidelijkheid. Ze moet er met haar investeringen rekening mee kunnen houden.” U noemt de High Level Group on Chemicals, een breed samengesteld adviesorgaan van de Europese Commissie. U hebt daarin zitting namens het Nederlands kabinet. Zijn er concrete aanbevelingen van de High Level Group te verwachten? “Ik vind het een uitgelezen gezelschap, omdat er mensen bij elkaar zitten vanuit
politiek, industrie en kennisinstellingen. Vanuit die verschillende invalshoeken dragen we munitie aan op basis waarvan de Europese Commissie voorstellen kan formuleren en de industrie zelf ook actie kan ondernemen. We werken momenteel aan aanbevelingen op het gebieden als innovatie, human resources, gebruik van energiegrondstoffen en transport. Helaas is het nog te vroeg om al concrete aanbevelingen te noemen.” U noemt onder meer human resources. Dat betekent dat dit probleem ook in andere EU-lidstaten speelt? “Zeker, het speelt overal, zowel ten aanzien van de handjes als ten aanzien van de hersens. Juist omdat het kennelijk een Europees probleem is, kan ik me voorstellen dat chemiebedrijven, waarvan zeker de grote allemaal in verschillende Europese landen zijn gevestigd, de handen ineenslaan om dit probleem aan te pakken. Stel bijvoorbeeld traineeships beschikbaar waarvan op zijn minst een deel is gesitueerd in een ander land. Ik weet dat dit op kleine schaal al gebeurd, maar het zou een asset kunnen zijn van chemiebedrijven. Je hebt als bedrijf echt iets te
bieden als je kunt vertellen: je komt werken bij Dow, maar als je excelleert krijg je kansen die heel wat verder reiken dan Terneuzen.” Kapitaal zwermt over de hele wereld uit en research & development gaat steeds meer dezelfde kant op. Professor Henk Volberda van de Erasmusuniversiteit heeft zich er begin dit jaar over verbaasd dat er in Nederland zo weinig maatschappelijk debat is over de verplaatsing van kennisintensieve arbeid, zoals onderzoek- en ontwikkelingswerk, naar het buitenland wordt verplaatst. Volgens hem heeft 27 procent van de Nederlandse ondernemingen al kennisintensieve activiteiten naar het buitenland verplaatst en is 17 procent dat van plan, zo zou blijken uit zijn onderzoek. Verontrusten die cijfers u? “Kapitaal en hersenen zijn footloose. Als overheid moet je zorgen dat je vestigingen investeringsklimaat interessant is voor de vestiging van r&d-afdelingen van bedrijven. Het is nooit prettig als zulke activiteiten worden verplaatst, maar het is niet zo dat we alleen hoogwaardig werk zien verdwijnen en dat er niets voor terugkeert. De r&d-afdelingen van grote bedrijven zijn
hier nog goed vertegenwoordigd en we zien dat een bedrijf als Sabic een deel van het onderzoek- en ontwikkelingswerk naar Nederland wil brengen. Als we naar ons fiscale pakket kijken, bijvoorbeeld naar de WBSO, een fiscale stimuleringsregeling die een deel van de loonkosten van speuren ontwikkelingswerk voor zijn rekening neemt, dan is dat een interessante voorziening, waar behoorlijk gebruik van wordt gemaakt. Natuurlijk zegt een aantal grote bedrijven dat het plafond van de regeling te laag is, maar ze is nu eenmaal vooral voor kleinere bedrijven bedoeld. Het is belangrijk dat we permanent de vinger aan de pols hebben, maar we moeten niet de illusie hebben dat we het met uitsluitend belastingfaciliteiten kunnen redden. Sommige ontwikkelingen hebben een eigen dynamiek: Amsterdam heeft nu eenmaal een grote aantrekkingskracht op mensen die met de creatieve industrie te maken hebben, Eindhoven op alles wat zich rond nanotechnologie en embedded systems afspeelt. Het zou mooi zijn wanneer een regio als Zuid-Limburg een zelfde aantrekkingskracht krijgt op mensen die zich met de chemie bezighouden.”
Het kabinet wil dat Nederland in 2010 behoort tot de kenniseconomische top van Europa. Om dat te bereiken zouden we jaarlijks minimaal drie procent van het bbp aan onderzoek en innovatie (r&d) moeten besteden. Dat percentage halen we nog niet: bij elkaar komen we aan zo’n twee procent, waarbij het aandeel van het bedrijfsleven relatief laag is. Bent u verdrietig? “Als het gaat om r&d moeten we in elk geval de overheidsuitgaven op peil houden. Van de andere kant verwacht ik meer investeringen van het bedrijfsleven. Ik zie in Nederland te vaak dat we iets moois ontwikkelen en dat vervolgens als cash cow gaan uitmelken. Dat leidt er te vaak toe dat we verder ontwikkelingswerk maar een tijdje in de koelkast zetten.” Hebt u behalve een vermaning nog iets concreets voor die bedrijven? “Ik zie een aantal bedrijven met een groot potentieel, die zouden kunnen doorgroeien naar een omzet van zo’n 20 miljoen euro. Als tussenstap. Om die bedrijven een steun in de rug te geven, hebben we een extra groeifaciliteit. De regeling gaat dit jaar van 75
start. Het geld komt in de loop van komende vier jaar beschikbaar en er is gelukkig veel belangstelling voor.” Nog iets anders, mevrouw Van der Hoeven: bedrijven uit de chemische industrie klagen al jaren over hoge energieprijzen. De coalitiepartners hebben zichzelf een zwijgplicht opgelegd als het gaat om praten over kernenergie, u hebt er met uw collega Cramer van VROM kortgeleden een robbertje om gevochten, maar is het op termijn geen onontkoombare optie? “Het maakt de chemie geen fluit uit waar haar energie vandaan komt, als het maar betaalbaar is. Dat neemt niet weg dat het alleen maar betaalbaar blijft als er voldoende aanbod is. Dat betekent dat onze energiemix ongelooflijk belangrijk is. De voorraad fossiele brandstoffen neemt af, ze is in elk geval veel moeilijker te winnen, dus je moet andere opties vinden. Helaas kunnen we niet alles uit zonne-energie halen. Kernfusie wordt misschien over een halve eeuw een fantastische oplossing, maar we moeten wel door een transitieperiode heen. In die periode hebben we te maken met het probleem van de afvang, het transport en de opslag van CO2. 76
Wat kernenergie betreft: we importeren nu uit Frankrijk en daar hoor je niemand over. Ik vind de commotie over kernenergie dus nogal selectief. In mijn binnenkort verschijnende energienota zal ik in elk geval een paar scenario’s schetsen mét en zónder kernenergie. Maar ik denk dat je er je ogen niet voor mag sluiten. We hebben afgesproken dat we deze kabinetsperiode niet bouwen. Daar zal ik niet over zeuren, ik zal er ook niks over roepen, maar dat neemt niet weg dat als je werkelijk toe wilt naar een duurzame energiehuishouding we ook moeten kijken wat kernenergie voor de komende tijd aan tussenoptie biedt.” Heeft dat nog zin als u rekent met een transitieperiode van een halve eeuw? Een kerncentrale bouwen vanaf het verlenen van de vergunningen kost al gauw tien jaar! “Klopt. En alle capaciteit om ze te bouwen is de komende tijd belegd. Maar we moeten iets doen met Borssele: sluiten of uitbreiden/ bijbouwen. Een volgend kabinet zal daarover een besluit moeten nemen.” Is uitbreiding van Borssele politiek en maatschappelijk haalbaar? “Ik merk dat de gedachten rond kernenergie
aan het veranderen zijn. Naast kernafval blijkt ook CO2 steeds meer een afvalproduct dat problemen oplevert. Je zult voor beide een oplossing moeten bedenken. Het kan niet zo zijn dat we zeggen: we investeren alleen in CO2-technologie en we laten de kennis rond kernenergie versloffen.” •
77
86
87
Biochemicus, wetenschapper en biotechnologiespecialist dr. Marcel Wubbolts (1963) is het er helemaal mee eens. Inderdaad zit hij nu op een plek, waarvan hij als student scheikunde droomde: daar waar in een rap tempo technologie wordt ontwikkeld die er mondiaal toe doet. Technologie die de wereld ‘schoner’ maakt. Dat alles dankzij bacteriën, gisten en enzymen. Biologische, maar door mensenhand gestuurde micro-organismen, die ons
80
DSM-onderzoeker Marcel Wubbolts gelooft stellig in bioraffinaderij
op termijn olie-onafhankelijker moeten
‘Chemie zal groener stempel krijgen’
bedrijfstak ‘een groener stempel’ zal
maken. Dankzij een reeks vindingen waarvan niet alleen de chemische
krijgen, maar ook al die bedrijven, die daar grondstoffen of halffabrikaten van betrekken.
Waar ooit min of meer revolutionaire producten als penicilline en bakkersgist zijn ontwikkeld, wordt achter de schermen van de voormalige Gist en Spiritus Fabriek in Delft dagelijks gewerkt aan nieuwe, soms net zulke baanbrekende technologieën en producten als in het verleden. Zij het al sinds geruime tijd onder de vlag en als onderdeel van DSM, het concern dat, zoals het op eigen website ook propageert ‘innovatieve producten en diensten creëert, die bijdragen aan de kwaliteit van het leven.’ Eén daarvan is een biochemische vinding die min of meer bij toeval is ontdekt. Of liever gezegd: herontdekt. Een ontdekking, die in de kern het volgende behelst: de kunst om met behulp van enzymen plantaardig landbouwafval dermate efficiënt te lijf te gaan, dat daaruit weer bruikbare grondstoffen kunnen worden vrijgemaakt. Deze grondstoffen kunnen als alternatief voor aardolie dienen als het gaat om de productie van biobrandstoffen, chemicaliën of andere materialen. De groep wetenschappers van DSM maakt onderdeel uit van een omvangrijk programma dat DSM in 2005 in het leven riep. Het idee erachter is dat DSM ook de komende decennia een leidende rol in enkele chemie-
en biotechnologiesectoren wil spelen. Uit een analyse van de wereldwijde trends en de DSM-kennis op deze terreinen is gekozen voor de inrichting van vier ontwikkelcentra, zogeheten Emerging Business Areas. Deze centra krijgen enkele jaren min of meer de vrije hand om te verkennen op welke manier de innovatie moet worden ingezet om op langere termijn een voordeel op de concurrentie te kunnen creëren en te behouden. Witte Biotechnologie Eén van de centra is dat voor Witte Biotechnologie. De hoofdzetel is op het fabrieksterrein in Delft, met satellieten in verscheidene R&Dlaboratoria wereldwijd. Specialisten buigen zich daar dagelijks over de vraag hoe de technologie verder te vervolmaken, uit te bouwen, aan de man te brengen, kennis te verzilveren en dus te commercialiseren. Bijvoorbeeld in samenwerkingsverbanden. Met DSM in de rol van leverancier van de benodigde technologie en know how. Maar bovenal als leverancier van een onlosmakelijke component: micro-organismen, in de vorm van enzymen, schimmels en gisten. Micro-organismen, die naar het schijnt - hun tanden kunnen zetten in
landbouwafval. En het voorgeschotelde maal dankbaar omzetten in alternatieve grondstoffen en producten. Dat alles met behulp van nog te bouwen bio-raffinaderijen. Langzame revolutie Een van de bij deze ontwikkeling betrokken specialisten is biochemicus, wetenschappelijk onderzoeker en biotechnologiespecialist Marcel Wubbolts. De in Groningen geboren en min of meer getogen scheikundige, die biochemie spannender vond dan organische chemie vanwege de ‘veel grotere uitdagingen’, voelt zich als een vis in het water bij het DSM-programma. Misschien wel juist in zijn nieuwe rol als programmadirecteur, waarbij voor hem niet zozeer de onderzoekkant, maar vooral businessrelevantie de drijfveer is geworden. Nog amper twee jaar geleden werd hij onderscheiden met de in biochemische wetenschapskringen als ‘prestigieus’ omschreven Biocat Award. Met name voor zijn wetenschappelijk werk op het gebied van biokatalyse, een technologie waarbij enzymen worden gebruikt om chemische reacties op te wekken. En ook in de bioraffinaderijen van de toekomst spelen enzymen een cruciale rol. 81
“Eigenlijk,” zo vat de in 1997 als biokatalyticus bij DSM Pharmaceutical Products in Geleen begonnen biochemicus samen, “heb ik altijd al de biologie willen gebruiken om chemie mee te bedrijven. Dat is efficiënter en milieuvriendelijker. Ook heel nuttig voor geneesmiddelen, niet in het minst voor de patiënt. Bij de productie van antibiotica moesten bijvoorbeeld vroeger oplosmiddelen nog uitkomst bieden. Ook dat complexe chemische meerstapsproces is al jaren geleden omgezet in een veel eenvoudiger biochemische productiemethodiek. Met water en fermentatie als uitgangspunt en dus: minder complexiteit en hogere kwaliteit. Er zijn echt maar heel weinig bedrijven die dat goed kunnen. Biochemie biedt veel kansen.” Grotere dimensie Wubbolts’ huidige baan zorgt in elk geval voor een nog grotere dimensie, zo is zijn beleving. “Wat we nu doen heeft regelrecht invloed op zaken als CO2-reductie, het klimaat, maar ook olieafhankelijkheid. Naast het feit dat je als bedrijf geld moet verdienen, vind ik dat een belangrijke drive. En ook voor mijn kinderen een interessant gegeven. Het gaat immers 82
om technologie waardoor chemie in de toekomst een veel groener stempel gaat krijgen. Bij de gemiddelde mens is de perceptie niet al te best. Chemie wordt gezien als een bedrijfstak die rookt, stinkt en vervuilt, ondanks dat in de praktijk processen veelal zeer efficiënt en schoon zijn. Maar — verdere — verbetering is mogelijk als we nu eens op een geheel andere manier — namelijk biochemisch — bijna dezelfde producten, of in elk geval producten van vergelijkbare kwaliteit kunnen maken, en dat is me zeker wat waard.” De technologie waar het bij de toekomstige bioraffinaderijen allemaal om draait is voortgekomen uit een samensmelting van de kennis en know how van twee, aanvankelijk nog op verschillende markten opererende concerns: de een in chemie (DSM), de ander in voeding en antibiotica (Gist-brocades). Na de samensmelting van ‘chemie’ en ‘fermentatie’ bleek het tweetal meer in huis te hebben en voor elkaar te kunnen betekenen dan verondersteld. Wubbolts weet daar alles van. “Bij DSM in Delft was bijvoorbeeld een bakkerijenzym ontwikkeld dat vezels in meel kon afbreken. Maar Food Specialties, mede actief in broodverbetermiddelen, was toen natuurlijk alleen geïnteresseerd in voor hen relevante effecten
op het brood als eindproduct. Gebruikmakend van die kennis bleek dat, wanneer je een enzym laat inwerken op houtachtige restmaterialen, dat enzym uitstekend in staat is het landbouwafval af te breken tot fermenteerbare suikers. Suikers, waarmee je vervolgens heel leuke dingen kunt doen. Een bestaande applicatie dus, die we bij wijze van spreken gewoon in de koelkast hadden liggen, maar waaruit nu een heel nieuw businessgebied voor DSM aan het ontstaan is.” Geen voedsel, maar afval Waar DSM uiteindelijk met deze technologie naartoe wil is het omzetten van landbouwafval in biomassa. Beoogde resultaat: bruikbare grondstoffen als substituut voor aardolie, danwel als biobrandstof. “Let wel: met landbouwafval,” benadrukt Wubbolts gedecideerd. Kennelijk niet zonder reden. Er is immers een flinke discussie aan de gang over biobrandstof. Een verwijt luidt bijvoorbeeld dat de winning van ethanol uit landbouwgewassen, voedselschaarste met zich mee zou brengen of prijzen zou opdrijven. Landbouwgronden zouden verder op bepaalde plekken in de
wereld niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld: voor voedselproductie. Wubbolts kan zich dan ook wel iets voorstellen bij de kritiek. “Kijk wat dat betreft ook maar eens dichter bij huis naar productie van lijnzaad voor biodiesel. Als je het hebt over inefficiënt gebruik van landbouwproducten, dan is dat een negatief voorbeeld bij uitstek. Er wordt namelijk maar een klein deel van de lijnzaadplant gebruikt, namelijk het deel dat olie levert. De rest wordt weggegooid. Doodzonde natuurlijk! Biobrandstof winnen op een manier die in competitie is met voeding, daarvan zeggen wij sowieso: dat moet anders kunnen. En juist daarom zetten we expliciet in op wat wij noemen de tweede generatie: grondstoffen winnen uit landbouwafval.” Maïsplant Bij de ‘eerste generatie’ biobrandstof liggen de zaken beduidend anders. Wubbolts verwijst daarbij naar de verbouwing van maïs. “Momenteel is zo dat in de biobrandstofindustrie de maïskolf wordt gebruikt om alcohol mee te maken. Onze strategie is echter: gebruik de maïskolf waar die ook voor is
bedoeld: voor voeding. De rest van plant, dat kan ook nog altijd oplopen tot een procent of tachtig van het totaal, bevat net zo goed bruikbare delen. Overigens geldt dat daar waar land en water afdoende aanwezig zijn, er geen bezwaar is tegen eerste generatietechnologie.De houtachtige delen van de maïsplant bestaan uit cellulose en hemicellulose. Als je dat afval kan hydroliseren, kapotmaken met water, dan houd je daar C5 en C6 suikers aan over: suikers die ook bruikbaar zijn om alcohol van te maken.” Een proces dat makkelijker lijkt gezegd dan gedaan. Want houtachtige, veel moeilijker doordringbare structuren van de plant maken dat enzymen niet zonder meer hun gang kunnen gaan. Wubbolts: “Dat betekent dat je dus eerst die structuur moet openbreken. Bijvoorbeeld met stoom of met een zuur- of basebehandeling. Daarna voeg je er een portie enzymen aan toe. Die snijden de houtachtige delen als het ware in heel kleine stukjes: de suikers. De stap die volgt is dat je organismen moet ontwikkelen die die suikers kunnen consumeren. Het eind van het liedje is dat je een grondstof overhoudt die gebruikt kan worden als alternatief voor aardolie. Waaruit allerlei pro-
ducten kunnen worden gemaakt. Waardoor je van een aardoliegebaseerde naar een biogebaseerde chemie gaat.” Principe bioraffinaderij De op te zetten bioraffinaderijen zouden volgens hetzelfde principe moeten werken als hun geoliede collega’s van weleer. Groot verschil is echter dat de raffinaderij van de toekomst niet meer begint met aardolie, maar met door fermentatietechnieken uit landbouwafval gewonnen biomassa. Wubbolts: “En ook die biomassa is te splitsen in een aantal fracties. Een aantal zul je misschien direct verbranden voor energieopwekking, zoals nu al wordt gedaan door enkele energiebedrijven. Daarnaast is ook een aantal fracties om te zetten. Door gebruik te maken van speciale micro-organismen kunnen we vervolgens het product maken wat we willen. En veel belangrijker: als je het hebt over biomassa, praat je over zonlicht, CO2 vastgelegd. Ofwel in feite oneindig. Olie daarentegen is eindig.” Volgens Wubbolts biedt de nieuwste technologie de chemische bedrijfstak legio mogelijkheden. “Als je het hebt over polyetheen of andere goedkope plastics, die ga je mis83
schien niet zo snel vervangen door iets wat een bio-afgeleide is. Anderzijds vallen er wel hoogwaardiger producten van te maken. Bijvoorbeeld een dashboard in een auto. Neem de Toyota Prius, een hybride auto met een lager brandstofgebruik en een heel groen imago. Mensen kopen hem niet omdat hij zo mooi is, maar mede omdat ze er een goed gevoel bij hebben. Maar in precies diezelfde auto wordt nog altijd een kilo of vijfentwintig traditioneel aardoliegebaseerde hoogwaardige kunststof gebruikt. Het is al merkbaar dat de auto-industrie een zekere interesse heeft om dat dashboard of die bumper uit materiaal te maken dat uit een plant is afgeleid en niet uit aardolie. Dat heeft in elk geval een heel andere CO2-balans dan aardoliegebaseerde kunststof!” Concept bewijzen Momenteel loopt bij DSM een aantal concrete programma’s, dat erop is gericht het concept achter de bioraffinaderij te bewijzen en te laten zien dat gisten en enzymen het daarin goed doen. ‘We kijken met name naar de mogelijkheden met barnsteenzuur – succinic acid – samen met een partner in Frank84
rijk. Barnsteenzuur is een C4-dizuur dat je ook zou kunnen gebruiken voor het maken van polyesters. Daarom haalde ik het dashboard van auto’s als voorbeeld aan. Hiermee zijn namelijk materialen te ontwikkelen die de automobielindustrie heel goed als grondstof zou kunnen gebruiken. Gebaseerd op barnsteenzuur, maar chemisch om te zetten in een aantal afgeleide producten, biobased building blocks, biogebaseerde bouwstenen. Met name als het gaat om de zeg maar iets hoogwaardiger producten. Producten waaraan je vervolgens een groen label of het label sustainable zou kunnen hangen. Want we hebben gemerkt dat daar een markt voor is. Punt is dat consumenten wel groen willen, maar daar over het algemeen geen hogere prijs voor willen betalen. Met andere woorden: we moeten er vooral voor zorgen dat de productiemethode van straks in economische zin vergelijkbaar is met de chemische productiemethode.”
een te groot woord. Het is in elk geval wel een revolutionaire manier van chemie bedrijven, dat wel. Ik denk overigens dat we wel op weg zijn die grote stap te maken. We zitten duidelijk niet meer op nul. McKinsey heeft becijferd dat wereldwijd ongeveer zes procent van alle chemicaliën momenteel met behulp van biotechnologie gemaakt wordt. Een aardig percentage, maar nog slechts een begin. Wij verwachten zelf dat dat op termijn wel eens twintig procent zou kunnen worden. Nog steeds geen honderd procent, maar toch een significant aandeel.” Wubbolts schat dat de tweede generatie technologie ‘waarschijnlijk rond 2010-2012’ commercieel beschikbaar zal zijn. “Althans, dan zullen we waarschijnlijk een switch zien in de gebruikmaking van traditionele zetmeelen suikergebaseerde grondstoffen uit de eerste generatie naar landbouwafval-gebaseerde grondstoffen uit de tweede generatie.” Commercieel niet haalbaar
Revolutie op komst? Waar gaat het naartoe met deze biochemische technologie? Zit er een revolutie aan te komen? Wubbolts: “Revolutie is misschien
Landbouwafval in een bioraffinaderij omzetten in bruikbare grondstof voor biobrandstoffen is commercieel nog niet haalbaar. Dat is een belangrijke reden waarom DSM,
samen met een Amerikaanse partner, bij de Amerikaanse overheid subsidie heeft aangevraagd. Door het Department of Energy van de Amerikaanse overheid is er in totaal al meer dan een miljard dollar gestopt in de ontwikkeling van biotechnologische processen voor tweede generatie biobrandstoffen ter vervanging van de aardolie-chemie. Hoe groot acht Wubbolts de kans van slagen van deze nieuwe technologie? “Zeer groot. En ik denk dat ook de fermentatie-industrie dat zo ziet. Er is een enorme drive om die cellulosegebaseerde chemie te ontwikkelen. In Amerika is niet voor niets een enorm stimuleringsprogramma gaande, waarbij zelfs George Bush, in zijn State of the Union aankondigde biobrandstoffen te stimuleren. Met name de tweede generatie biobrandstoffen. Gezien zijn olieachtergrond toch wel frappant. En je ziet ook dat de Chinese overheid de ontwikkeling van tweedegeneratie-technologie stimuleert. Europa lijkt daar wat lakser in. Worstelt kennelijk nog met het verhaal rond de eerste generatie. Het is ook een complex verhaal, met name rondom de competitie met voeding. Maar nogmaals, bij de tweede generatie
biomassa is daar geen sprake van. Dan heb je het over afval.” Proef-bioraffinaderij Wubbolts acht de kans overigens klein dat er in Nederland, laat staan in Delft een ‘bioraffinaderij’, een full scale productionplant van de grond komt. Zijn afdeling in Delft moet het voorlopig doen met een table top biorefinery oftewel een Madurodam-achtig lab op schaal en een fermentatie pilot plant. “Daarmee kunnen we wel testen of het principe werkt, maar dan praat je natuurlijk niet over productie in kilotonnen.” Waar verrijzen die bio-raffinaderijen straks wel, al dan niet in proefvorm? Wubbolts: “De hoeveelheid grond die wij hier in WestEuropa beschikbaar hebben voor het commercieel en op een goed prijsniveau produceren van biomassa is eigenlijk onvoldoende. Je moet dat grootschaliger aanpakken. Anderzijds heeft dat ook met politiek te maken. De basis voor de toekomstige biogebaseerde chemische industrie ligt in de huidige fermentatie-industrie. Deze gebruikt suiker als grondstof. Door de uitwerking van de strikte suikerregulering in Europa is sui-
ker voor industrieel gebruik momenteel niet tegen wereldmarktprijzen te verkrijgen en dus biedt Europa momenteel geen stabiele basis. Een land als China is veelbelovend. En je ziet ook grote ontwikkelingen in de Verenigde Staten op het gebied van zowel eerste als tweede generatie processen. Verder heeft Brazilië met zijn suikerrietplantages een belangrijke positie op suikergebied. Dat zijn dan ook de regio’s waar wij ons op richten. Daar waar de grondstoffen, de suikers, maar ook het landbouwafval voor de tweede generatie processen, in ruime mate aanwezig zijn.” Zijn de verwachtingen niet te hoog gespannen? Wubbolts: “We beseffen dat het een traject is met een hoog risico, want er moet vrij veel in geïnvesteerd worden, wil zo’n bioraffinaderij inderdaad werkelijkheid worden. Er vallen dan ook nog de nodige vragen te beantwoorden en drempels te nemen. Maar vergeet niet dat een oliegebaseerde raffinaderij ook een ontwikkeling heeft doorgemaakt van meer dan vijftig jaar. Althans, eer het zover was dat de raffinaderij zo efficiënt functioneerde als nu het geval is. De bioraffi85
naderij is zeker overmorgen niet klaar, maar zit er wel aan te komen. Nogmaals, aardolie is eindig en lijkt onbetaalbaar te worden. De vraag luidt dan ook eigenlijk of we brandstof van aardolie willen blijven maken of met name meer hoogwaardige producten.” De gekste plekken Ten behoeve van de voortgang van alle plannen wordt Wubbolts voorlopig in beslag genomen door vergaderingen, e-mails en telefonisch overleg. Daarnaast gaat hij ook nog eens met een zekere regelmaat op pad om in alle uithoeken van de wereld aan, zoals hij noemt, technology scouting te doen. Zoals in China. Daar wordt bijvoorbeeld gezocht naar een partner om de grote hoeveelheid landbouwafval uit rijst, maïs of casaveplantages tot biochemische brokstukken te verhappen. “Op de gekste plekken kun je soms dingen tegenkomen die in het kader van dit project ontzettend waardevol kunnen zijn. Het zuiden van China leent zich heel goed voor de grootschalige verbouw van cassave, zonder de voedselketen in de weg te staan. Laatst waren we in Brazilië. Daar kwamen we iemand tegen, 86
die al twintig jaar aan bagasse - suikerrietafval - werkt. Die had een oplossing die voor ons heel interessant zou kunnen zijn. Maar heb dan vooral niet de arrogantie dat je iets soortgelijks ook zelf wel even zou kunnen ontwikkelen. Want zelfs al doe je aan hoogwaardige research, twintig jaar haal je niet zo maar even in. Nee, dan proberen we daar samen iets moois van te maken… Als partners samen een technologie verder te ontwikkelen. Open innoveren heet dat. Wel innoveren, maar het niet allemaal zelf willen doen!” Indianenverhalen Wubbolts betreurt het dat regelmatig ‘indianenverhalen’ de ronde doen als het om biobrandstoffen gaat. “Neem de bio-alcohol (ethanol, brandstof voor auto’s) die in Brazilië wordt gemaakt uit rietsuiker. Dat gebeurt voornamelijk in de regio rondom Sao Paolo. In Nederland doen verhalen de ronde dat hele oerwouden worden gekapt om daar gewassen op te zetten waaruit ethanol kan worden gewonnen. Maar het Amazoneregenwoud wordt eerder bedreigd door soja en ligt bovendien meer dan drieduizend
kilometer weg van de regio waar ethanol wordt gemaakt. Kortom, mensen zijn vaak slecht geïnformeerd. Of er worden op emotionele gronden al bij voorbaat negatieve conclusies getrokken. Als ik vertel dat we met biotechnologie bezig zijn, wordt maar al te vaak gedacht in termen van food versus chemie. Mensen die ik uitleg wat we precies doen, dat we met landbouwafval chemie willen bedrijven, zijn enthousiast. Betere communicatie op basis van feiten en minder op basis van emoties is noodzaak. Ook de pers kan hier een rol in spelen. Het gaat om nuances… en onze toekomst.” •
87
88