Cultuur en Sociale zaken in de Kempen

Page 1

Cultuur en Sociale Zaken in de Kempen Resultaten van een bevraging Vormingplus Kempen - 9 december 2010


2


Onderzoek naar (educatieve) behoeften in de Kempen Vinger aan de pols houden en daardoor nog beter inspelen op maatschappelijke tendensen en regionale behoeften, is één van de speerpunten uit het nieuwe beleidsplan 2011-2015 van Vormingplus Kempen. Om dit te realiseren, legde Vormingplus Kempen het oor te luisteren bij bevoorrechte getuigen uit haar werkingsgebied, het arrondissement Turnhout. Er werd een grootscheepse bevraging opgezet.

De bevraging In de loop van 2008 en 2009 interviewden we de sociale en de culturele cellen van de 27 gemeenten in ons werkingsgebied. Aan die gesprekken namen 195 mensen deel. Wie zat er zoal aan tafel? Schepenen van cultuur, cultuurbeleidcoördinatoren en -functionarissen, medewerkers cultuurdiensten, directeurs cultuurcentra, voorzitters cultuurraden, bibliothecarissen, schepenen sociale zaken, OCMW-voorzitters en –secretarissen, diensthoofden sociale zaken. Aan de hand van een lijst met 20 vragen wilden we zowel informatie verzamelen, links en aanknopingspunten zoeken als knelpunten en problemen inventariseren. In dezelfde periode hadden we 21 kennismakingsgesprekken met burgemeesters uit ons arrondissement. In 2009 en 2010 verwerkten we al deze gegevens met het NVIVO computerprogramma. De bundeling van deze gegevens volgens verschillende parameters leverde ons een schat aan informatie. Deze nota is daarvan een summiere samenvatting. In de komende beleidsperiode 2011-2015 vormt dit materiaal de basis waarop we beleidskeuzes zullen baseren. Ons nieuwe beleidsplan stipuleert immers dat we willen werken vanuit wat er leeft in de regio, dat we de vinger aan de spreekwoordelijke maatschappelijke pols willen houden. De input die we kregen uit de interviews is dan ook dankbaar materiaal om mee aan de slag te gaan. Bovendien levert het onderzoeksmateriaal ook informatie voor tal van actoren en partners in de regio en dit delen we graag met alle geïnteresseerden. Jef Van Eyck Vormingplus Kempen

3


Het cultuurbeleid Er is een groot verschil tussen het culturele en sociale beleid in de Kempen. Bij cultuur is het plaatje veel diverser. Sommige gemeentebesturen hebben nauwelijks professionele medewerkers en trekken volop de kaart van het verenigingsleven. Bij anderen is het cultuurbeleid gestoeld op een duidelijke visie en traditie en zijn in functie daarvan, de nodige middelen voorzien.

1

Een veranderde maatschappelijke context De individualisering zet zich door. Dat leidt onder andere tot een afname van het sociale weefsel. In het verenigingsleven vertaalt zich dat in minder langdurige engagementen van vrijwilligers. Daardoor wordt het voor verenigingen alsmaar moeilijker om bestuurders te vinden. Anderzijds blijken er meer individuen lid te zijn van bewegingen. Met name organisaties als WWF, Natuurpunt, Amnesty International, Greenpeace, Plan International… scoren goed. Dergelijk lidmaatschap vraagt niet veel meer dan het betalen van een bijdrage. Het passief lidmaatschap wint veld. Ook op het culturele vlak zien we een vergelijkbare tendens. Er wordt steeds meer cultuur geconsumeerd, meermaals ten nadele van cultuurcreatie.

2

De vrijetijdscontradictie Mensen hebben meer vrije tijd, maar iedereen heeft het druk: zowel privé (allerlei samenlevingsvormen) als op het werk (allerlei vormen van flexibele werkregelingen). Een gezonde verhouding tussen gezin, werk en vrije tijd is voor steeds meer mensen moeilijk te realiseren. Er is een gevecht om de vrije tijd aan de gang tussen de particuliere, de commerciële en de overheidssector. Nieuwe en oude verenigingsvormen concurreren in de vrije tijd met aanbieders van regionale en nationale evenementen (genre Sportpaleisshows) en met het aanbod van gemeentelijke cultuurdiensten en -centra. Er is een overaanbod aan vrijetijdsbeleving. Ook verenigingen mikken steeds meer op ontmoeting en ‘amusement’ ten koste van educatief aanbod. Een aantal ontwikkelingen spelen een belangrijke rol bij deze evolutie. Mensen vullen hun vrije tijd selectiever in onder andere omwille van meer beschikbare informatie en toegenomen mobiliteit. Zo is bijv. het belang van internetsites enorm toegenomen. De professionele sector heeft daarin een serieuze voorsprong op het verenigingsleven.

4


3

De toenemende welvaartskloof Voor kansengroepen zijn er nog steeds heel wat drempels om te participeren aan het lokale cultuuraanbod (informatie, communicatie, mobiliteit, financieel…). Naast een economische en educatieve kloof groeit er ook een culturele kloof in de samenleving. Voor cultuurcentra is het moeilijk daarmee om te gaan en verleidelijk om te programmeren voor diegenen die minder drempels ervaren. Ze worstelen met het spanningsveld ‘omzetcijfers versus betrekken doelgroepen’. Er wordt verdienstelijk geëxperimenteerd met technieken als vrijetijdspassen en vrijetijdscheques om die kloof te helpen verkleinen. In financieel moeilijke tijden wordt cultuur als luxe beschouwd. Zeker kleine gemeenten investeren dan minder: zowel in aanbod als in infrastructuur. Het is nochtans het gemeentelijk cultuuraanbod dat het dichtst bij de kansengroepen staat.

4

Medewerkers uit de cultuursector zijn overvraagd Zowel omwille van hun goed gevuld takenpakket als om participatieve redenen, doen professionele medewerkers uit de cultuursector geregeld beroep op (overvraagde) vrijwilligers en verenigingen. Ze werken bovendien in een relatief nieuw vrijetijdssegment: de gemeente als organisator. Zowel op vraag van verenigingen, vrijwilligers als gemeentebesturen komen ze onder druk en moet er steeds meer, beter en nieuwer georganiseerd worden (overnemen van successen van elders).

5

Infrastructuurproblemen Er is nood aan meer gemeentelijke multifunctionele infrastructuur, maar daar ontbreken vaak de middelen voor. De nabijheid van infrastructuur in (grote) buurgemeenten wordt meermaals als alibi gebruikt om zelf niet of minder te investeren. Cultuurcentra uit de grotere gemeenten worstelen met het spanningsveld tussen hun gemeentelijke opdracht (en financiering) versus hun regionale opdracht (decreet). Zij moeten met andere woorden programmeren voor een ruime regio maar die draagt daar in verhouding financieel weinig toe bij. Toch leert de ervaring dat een goede afstemming tussen grote culturele centra en kleinere gemeenschapscentra lukt en zorgt voor een culturele (regionale) meerwaarde. Een specifiek knelpunt blijkt de uitbating van een cafetaria van cultuurcentra. Het gemeentelijk kader biedt daarvoor onvoldoende flexibiliteit, een private concessiehouder zit gevangen in zijn economische wetmatigheid en kan daarbij onmogelijk inspelen op de gerechtvaardigde verzuchtingen van programmatoren.

5


6

De overkoepelende overheid Cultuur(beleids)medewerkers kreunen onder de administratieve, decretaal opgelegde overlast: beleidsnota’s, voortgangsrapporten, meerjarenplannen… Het lijkt er soms op dat er meer geschreven moet worden over de werking dan dat er werking kan ontplooid worden. Anderzijds noopt de minder strakke Vlaamse regelgeving inzake cultuurbeleid tot meer lokaal initiatief en verantwoordelijkheid. In tegenstelling tot de regelgeving inzake jeugd- en sportbeleid laat die over het lokale cultuurbeleid meer ruimte voor lokale invulling en keuzes. De nodige kennis, ervaring en betrokkenheid daarvoor is niet bij alle gemeentebesturen aanwezig. Bepaalde Vlaamse subsidiecriteria stuiten lokaal op onbegrip: onder andere de eisen inzake infrastructuur en personeelsuitbreiding. Voor kleinere gemeenten zijn die eisen vaak niet haalbaar, ook al kiezen ze bewust voor een kwalitatieve invulling van het lokale cultuurbeleid zoals die gestimuleerd wordt door de Vlaamse overheid.

7

De lokale overheid Niet alle verenigingen in een gemeente kunnen zich tot één categorie (subsidielijn) bekennen en dreigen daardoor ondersteuning mis te lopen. Het betreft vooral de nieuwsoortige verenigingen die zich niet laten vatten in de klassieke indeling cultuur-sport-jeugd, zoals wijkverenigingen, themaverenigingen… Het veranderd organisatielandschap noopt tot meer creativiteit inzake subsidieregelgeving. Eerdere beleidskeuzes verhinderen een inclusief beleid ten aanzien van bepaalde doelgroepen. Door vroeger voornamelijk in te zetten, ook inzake infrastructuur, op bijv. senioren en jongeren, kan diezelfde infrastructuur vandaag moeilijk(er) gebruikt worden voor meer inclusieve of multidisciplinaire doeleinden. Het afstemmen van vraag en aanbod van particulieren en gemeentelijke diensten is nodig maar moeilijk. Het onderling afstemmen tussen gemeentelijke diensten ook. Een gecoördineerde dienst vrije tijd biedt mogelijkheden. De gemeente kan op vele manieren particulieren ondersteunen, maar de cultuurdienst moet meer zijn dan een praktische dienstverlener. Ook stimuleren, afstemmen, coördineren, ontsluiten,… zijn mogelijke opdrachten. De invoering van het decreet lokaal cultuurbeleid leidde tot een uniform cultuurbeleid in de gemeenten. Uit geregelde reflectie daarover moet blijken of dit leidt tot verschraling of versterking van het lokaal cultuurbeleid.

6


8

De relatie met het publiek De toenemende compartimentering van het publiek vraagt om communicatie op maat. Maar ondanks de toename aan communicatiemiddelen is het moeilijk(er) om mensen te bereiken, vooral de niet-georganiseerden en de kansengroepen. Uit eerder onderzoek blijkt dat een mix van culturele activiteiten een breed publiek oplevert. Ook via intergenerationele projecten kunnen meerdere doelgroepen samen gebracht worden. Ook hier spelen de hoger vernoemde drempels. Zo bevordert het beperkt openbaar vervoer het publieksbereik niet, zeker niet voor avondactiviteiten.

9

De relatie met verenigingen en vrijwilligers De doorstroming van jongeren naar de traditionele verenigingen neemt af. Die verenigingen kalven af en vinden alsmaar moeilijker kartrekkers. Of dit een tijdelijke golfbeweging is, valt af te wachten. De jeugdbewegingen blijken op dat vlak minder problemen te hebben. Dat gewijzigde vrijwilligersprofiel heeft zo zijn effecten: het opbouwen van een langetermijnrelatie tussen de cultuurdienst en een vereniging wordt moeilijker omwille van kortere engagementen van bestuursleden. Het wordt bovendien onduidelijker wie de contactpersonen, de aanspreekpunten zijn. Nieuwe verenigingsvormen duiken op: informeel, zonder veel structuur en niet verzuild. De gemeenschappelijke interesse wordt de basis van het zich verenigingen. Thema- of doelgroepverenigingen zijn vandaag succesvoller dan de traditionele maar bereiken een beperktere mix van sociale groepen. Voorbeelden hiervan: een kookclub, wielertoeristen, een kunstenaarscollectief, een groep die gitaarles volgt‌ Vrijwilligerswerk moet ook op gemeentelijk niveau gestimuleerd worden, zowel in de sociaal-culturele als in de sociale sector. De vrijwilligerswetgeving biedt alvast een kader voor betere afspraken (onder andere over vergoedingen). Mede door de veranderde tijdsgeest maar ook omwille van hun vele opdrachten vragen vrijwilligers steeds vaker een financiÍle vergoeding voor hun inzet.

7


10

Participatie en adviesraden Er zijn zowel capaciteits- als deskundigheidsproblemen: • Cultuurraden werken met bestaande verenigingen. Individuen, nieuwe organisatievormen, kansengroepen en allochtonen worden (te) weinig betrokken. • Oudere verenigingsvertegenwoordigers verouderen ook de cultuurraden. • Er is nog steeds verwarring over hun rol en taak: adviseren of beslissingen afdwingen? • Een cultuurraad is zelf geen vereniging. Om te voorkomen dat een cultuurraad een praatbarak wordt en/of een criterium om subsidies te krijgen, moeten deze raden ernstig genomen en betrokken worden. Burgers laten participeren aan het cultuurbeleid kan op veel manieren. Creativiteit is wenselijk.

11

Educatie Er is in onze regio een ruim aanbod aan toegankelijke dagcursussen. Die stimuleren het levenslang en levensbreed leren. De ervaring leert dat de ontmoetingsfunctie er even belangrijk is als de educatieve functie. Daarom is er ook nood aan dergelijke cursussen ‘s avonds, voor zij die overdag werken. Tegelijkertijd blijkt er een te beperkt aanbod aan ‘hoogstaande’ cursussen te zijn. Vaak schuiven cultuurdiensten, bibliotheken en verenigingen de verantwoordelijkheid in verband met het educatief aanbod naar elkaar door. Een educatieve kaart voor de regio is een mogelijk hulpmiddel. Gemeenten blijken het moeilijk te hebben om hun beleid inzake levenslang leren in de praktijk om te zetten: te weinig know-how, middelen, publiek…

12

De bibliotheken Centralisatie en schaalvergroting van bibliotheken kent voor- en tegenstanders. Tegenstanders argumenteren dat verdere professionalisering, automatisering en sluiten van filialen resulteert in minder betrokkenheid van vrijwilligers. Voorstanders vinden dat bibliotheken moeten evolueren naar netwerkorganisaties: samenwerken levert op. Ontlezing en opkomst van het internet worden niet als bedreigingen ervaren. Dvd’s en cd’s ontlenen, wordt alsmaar belangrijker.

8


13

Gemeenschapsvorming en educatie in de bibliotheek Heel wat bibliotheken hebben het moeilijk met hun educatieve en gemeenschapsvormende opdracht. Om die opdracht waar te maken, beschikt een bibliotheek bij voorkeur over aangepaste accommodatie, deskundig personeel en de nodige samenwerking met andere educatieaanbieders. Bibliotheken anticiperen (daarom ook) graag op nationale campagnes zoals Week van de Smaak, Erfgoeddag‌ Bibiliotheken bereiken nauwelijks kansengroepen. Een pijnpunt.

14

Doelgroepen In de meeste gemeenten blijken de categorieĂŤn jeugd (vooral kinderen) en senioren de prioritaire doelgroepen. Daar worden dan ook de meeste middelen voor ingezet. In het cultuuraanbod is er wel aandacht voor andere culturen maar het lijkt erg moeilijk om de allochtone medemens te betrekken bij het gemeentelijk cultuurbeleid. In landelijke gemeenten waar nauwelijks sprake is van de aanwezigheid van allochtonen, wordt geen (cultuur)beleid ontwikkeld inzake andere culturen. Een strikt doelgroepenbeleid kan leiden tot versnippering. Gemeenschapsvorming staat voor het tegenovergestelde.

15

Schaalproblemen van kleine gemeenten Kleine gemeenten hebben dezelfde basisopdrachten als hun grotere buren maar kunnen daarvoor minder middelen inzetten. Creatieve samenwerking is daarom aangewezen. Er is echter een wildgroei aan supragemeentelijke samenwerkingsverbanden. Hun werkingsgebieden vallen niet altijd samen. Dat leidt tot verwarring. In samenwerkingsverbanden wegen grote gemeenten zwaarder dan kleine buurgemeenten. Dat geldt zeker voor centrumstad Turnhout.

9


Conclusies inzake cultuurbeleid Het cultuurbeleid in ons arrondissement wordt op erg verscheiden manieren georganiseerd. Mede bepalend daarvoor zijn: • Het feit of er een lange traditie dan wel recente aandacht is voor lokaal cultuurbeleid • het landelijk of stedelijk karakter van een gemeente • de middelen die kunnen worden ingezet • de ambitie en de vertrouwdheid met cultuur van de bevoegde beleidsverantwoordelijken. Daardoor is er een gedifferentieerd, weinig coherent cultuurbeleid in onze regio. Met de aanwezigheid van verschillende cultuur– en gemeenschapscentra en een sterk uitgebouwd verenigingsleven kennen we in onze regio een bloeiend cultureel leven. Het lokale cultuurbeleid en de daaraan gekoppelde structuur is – hoe divers ook – evenwel gebouwd op een maatschappelijke realiteit die al een tijdje gepasseerd is. Mensen vullen hun vrije tijd anders in dan vroeger: gevarieerder, met minder langlopende engagementen, gericht op individuele behoeften, meer ad hoc. Beleidsmensen ervaren dit in de praktijk, maar slagen er vooralsnog niet in daarvoor passende oplossingen te bedenken. Er wordt volop gezocht en geëxperimenteerd. De uitdagingen zijn groot.

10


Het sociale beleid

1

Afname van het sociale weefsel De toegenomen individualisering leidt tot verminderde familiale en buurtgebonden solidariteit. De burger verwacht steeds meer van de overheid als het gaat over ‘zorgen voor’ (peuters, ouderen, zieken, gehandicapten, gevangenen, …). Tegelijkertijd wordt het schuldmodel steeds individueler van aard. Wie faalt of fouten maakt, wordt verweten dat het zijn/haar eigen schuld is.

2

De toenemende vergrijzing Het woningaanbod voor senioren moet op gevarieerde wijze worden uitgebreid bijv. met woon- en zorgcentra. Daarbij moeten rusthuizen betaalbaar blijven voor alle bevolkingsgroepen. Tegelijkertijd moet mantelzorg beter ondersteund worden. Woonvoorzieningen voor senioren worden bij voorkeur geïntegreerd in wijken en buurten. Het is een van de meest concrete methoden om isolement tegen te gaan. Vereenzaming is immers een prioritair sociaal probleem, zeker bij senioren. Seniorenraden moeten mee vorm kunnen geven aan het seniorenbeleid en dus meer doen dan enkel activiteiten opzetten. Seniorenbeleid moet gedifferentieerd zijn en zich zowel richten op medioren, senioren als zorgbehoevende senioren. Dat zijn verschillende categorieën met elk eigen, andere behoeften.

3

De toenemende welvaartskloof Het aantal (kans)armen stijgt. Materialisme en consumptieverleiders spelen daarbij een belangrijke rol. Dit probleem overstijgt het gemeentelijk sociaal beleid. Communicatie met deze groepen over begeleiding en ondersteuning, is essentieel maar moeilijk. Er is immers veel verdoken armoede. Samenwerking tussen welzijnsorganisaties is daarom noodzakelijk. OCMW’s moeten niet enkel voor maar ook met de doelgroepen werken. Wijk- en buurtwerking is daarvoor een goede methode.

11


4

De mentaliteit en houding van cliënten OCMW-cliënten worden mondiger en engageren zich minder in de zoektocht naar oplossingen. Hulpverlening wordt als een recht beschouwd. Krijgt men zijn zin niet, dan gaat men shoppen bij andere hulpverleners. Bovendien duikt er meer agressie op bij cliënten. Afspraken worden vrijblijvender: wie zich inschrijft voor een cursus, komt daarom nog niet opdagen.

5

Sociale werkers zijn overvraagd Het aantal cliënten en het aantal opdrachten is toegenomen. Het wordt onmogelijk voor hulpverleners om op alle terreinen mee te zijn. Voor bijkomende opdrachten, hoe relevant ook (bijv. organiseren van cursussen), is er te weinig tijd. Extra geld voor extra personeel is noodzakelijk maar komt er enkel in functie van nieuwe opdrachten. Een vicieuze cirkel? OCMW’s hebben het gevoel dat er heel wat taken, dossiers en cliënten van andere hulpverleningsorganisaties worden doorgeschoven.

6

De overkoepelende overheid OCMW’s dreigen de vertaaldienst van de hogere overheden te worden. Burgers komen massaal langs met onbegrepen administratie. Die toegenomen regelgeving is niet bij te houden voor de hulpverleners. De OCMW-structuur, -organisatie en -regelgeving is strak en laat onvoldoende flexibiliteit toe voor nieuwe zaken. De Vlaamse overheid is vragende partij inzake geïntegreerde hulpverlening en onderlinge afstemming tussen welzijnsorganisaties. Lokale besturen gaan daar (nog) niet altijd in mee. Wie neemt daarbij de regiefunctie op? Het concept Sociaal Huis krijgt op erg verschillende manieren vorm: van aan elkaar gekoppelde computersystemen tot een nieuwbouw met gecentraliseerde sociale diensten.

12


7

Huisvesting Huisvesting wordt een steeds complexer probleem: er zijn te weinig sociale woningen, te hoge aankoop- en huurprijzen, te weinig aangepaste woningen. Voor steeds meer OCMW-cliënten wordt het tegen die achtergrond steeds moeilijker een geschikte en betaalbare woning te vinden (jongeren, senioren, alleenstaanden...). Ook informatie en communicatie inzake premies en milieuvoorschriften maken deel uit van een goed woonbeleid.

8

De arbeidsmarkt is niet kansarmvriendelijk Toeleiden van leefloners naar de reguliere arbeidsmarkt, vereist intensieve trajectbegeleiding van OCMW en VDAB. Samenwerking tussen OCMW’s biedt de beste kansen voor het realiseren van tewerkstellingsprojecten. Gebrek aan mobiliteit, kinderopvang, flexibiliteit inzake arbeidsuren en opdrachten… zijn drempels voor leefloners om jobs te vinden en te houden. Restcategorieën vallen uit de boot (bijv. vrouwen van middelbare leeftijd met een laag diploma), maar er zijn ook onvoldoende arbeidsmogelijkheden voor psychisch en fysisch mindervaliden.

9

Opvoedingsondersteuning De vraag dringt zich op of inzake opvoedingsondersteuning prioritair moet worden gemikt op kansarme gezinnen of op opvoedingsproblemen bij alle lagen van de bevolking. Voor dat laatste kijkt de welzijnssector ook naar het onderwijs. Die moeten jongeren beter voorbereiden op het zelfstandig leven. Opvoedingsproblemen kunnen zowel oorzaak als gevolg zijn van problemen ten gevolge van de ’welvaartsdruk’. Nogal wat OCMW’s signaleren alvast een link tussen cliënten met budgetproblemen en het materieel verwennen van hun kinderen. De dalende participatie aan het verenigingsleven heeft voor heel wat mensen als effect dat ook de informatie en uitwisseling, onder andere over opvoeding van de kinderen, wegvalt. Zowel voor formele vorming als informele uitwisseling bieden/boden sociaal-culturele verenigingen heel wat mogelijkheden. Welzijnszorg Kempen coördineert de regionale werking inzake opvoedingsondersteuning.

13


10

Psychische problemen Er is onvoldoende psychiatrische opvang in onze regio. Het OCMW ziet bijgevolg dezelfde mensen met psychische problemen meermaals terugkeren. Omwille van de economische druk wordt opvang in familiekring moeilijker. De burger verwacht dat de overheid opvang organiseert: voor gehandicapten, kinderen, senioren… en ook voor mensen met psychische problemen.

11 12

Vorming Bij het OCMW heerst de overtuiging dat het aanbieden van vormingspakketten een belangrijke aanvulling zou zijn op hun individuele hulpverlening. Zowel algemene vorming over bijv. budgetbeheer als specifieke vorming in het kader van trajectbegeleiding. Maar OCMW’s worstelen met heel wat problemen om vormingspakketten op te zetten en te organiseren: • OCMW-publiek is moeilijk te motiveren om deel te nemen aan cursussen. Tijdens cursussen is zelfbevestiging vaak belangrijker dan kennisoverdracht. • OCMW’s moeten kort op de bal spelen inzake de planning van een vormingsaanbod. • OCMW-budgetten voor vormingswerk zijn (te) krap.

Andere signalen • • • • •

• •

De schuldenproblematiek neemt toe: budgetbeheer lost slechts een deel van de problemen op. Aanvullend vormingswerk is nodig. Maatschappelijk assistenten hebben het moeilijk met toegenomen agressie en apathie van het cliënteel. Isolement en eenzaamheid van alleenstaanden (vooral gescheiden singles) neemt toe. Rond druggebruik is er nood aan meer info (voor gebruikers en ouders) en residentiële opvang. Er is nood aan meer vrijwilligers in de welzijnssector. Daarbij moet er voldoende aandacht zijn voor een betere afstemming tussen vraag en aanbod en een betere begeleiding van de vrijwilligers. Getuigschriften verhogen het zelfbeeld en respect van cursisten. Voortrajecten voor tewerkstellingsprojecten ook. Vorming over energiebesparende maatregelen is nodig voor OCMW-cliënteel, al kunnen ze die vaak zelf niet betalen.

Conclusies inzake sociaal beleid Er is een groot verschil tussen het culturele en sociale beleid in de Kempen. Het laatste kent een bepaalde gezamenlijke historiek, is uitgebouwd en professioneel ingevuld en vertoont een zekere mate van gelijkvormigheid tussen de gemeenten.

14


Opvolging

• • •

Vormingplus Kempen hanteert het verzamelde onderzoeksmateriaal als basis voor haar beleidskeuzes in de komende beleidsperiode 2011-2015. Vormingplus Kempen plant initiatieven om bepaalde probleemstellingen om te buigen in constructieve projecten. Vormingplus Kempen gaat in dit kader samenwerkingsverbanden aan met bevoorrechte getuigen uit dit onderzoek en betrekt, waar opportuun, ook andere relevante actoren uit de regio.

Dank

Vormingplus Kempen dankt iedereen die meewerkte aan deze behoeftepeiling.

15



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.