Achtergronddossier bij Campagne 2010: Boeren redden de wereld

Page 1

ACHTERGRONDDOSSIER BIJ CAMPAGNE 2010

Boeren verdienen meer



Boeren verdienen meer ACHTERGRONDDOSSIER BIJ CAMPAGNE 2010

1


Inhoud Colofon

1 Inleiding ................................................................................................................

3

2 Duurzame familiale landbouw: winst op alle terreinen ....................................................

4

2.1 Familiale landbouw haalt mensen uit de armoede ..................................................

4

2.2 Familiale landbouw kan de wereld voeden ..............................................................

6

3 Familiale landbouw boekt resultaten ............................................................................

9

3.1 Boeren verdienen meer in Senegal ........................................................................ 3.1.1 Senegal en de millenniumdoelstellingen ...................................................... 3.1.2 Case study: APROVAG haalt meer uit bananenteelt ........................................ 3.1.3 Kunnen investeringen in de landbouwsector in Senegal de clandestiene emigratie afremmen? ........................................................

9 9 9 11

3.2 Boeren verdienen meer in Indonesië .................................................................... 3.2.1 Indonesië en de millenniumdoelstellingen .................................................. 3.2.2 Rijst, een zaak van (inter)nationaal belang ................................................ 3.2.3 Case study: Rijst van Dinglo vindt weg naar grote en kleine winkels ................ 3.2.4 Indonesië organiseerde eigen voedseltop in Maumere ....................................

12 12 13 14 15

4 Verwachtingen voor de nieuwe Wereldvoedseltop: de beleidsvoorstellen van Vredeseilanden ....................................................................

17

4.1 Meer investeringen in duurzame familiale landbouw ................................................

17

4.2 Een rechtvaardig en solidair internationaal landbouw- en handelsbeleid ....................

17

4.3 Een sterke internationale coördinatie van het landbouw- en voedselbeleid ................

18

Dit achtergronddossier werd samengesteld door Saartje Boutsen, Nele Claeys en Gert Engelen. Voor vragen over dit achtergronddossier kan je terecht bij Gert Engelen Diensthoofd Advocacy gert.engelen@vredeseilanden.be Vredeseilanden vzw Blijde Inkomststraat 50 3000 Leuven www.vredeseilanden.be info@vredeseilanden.be Vredeseilanden is lid van 11.11.11, de koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging.

2


Inleiding

Iedereen zegt het nu. De Wereldbank. De VN. Wetenschappers wereldwijd. De miljoenen boerenfamilies wereldwijd zijn een oplossing. Voor de voedselcrisis en het hongerprobleem – nogal evident. Maar ook voor het armoedeprobleem, want de meeste armen zijn tenslotte boeren en boerinnen. En bovendien respecteren hun familiebedrijven veel beter de ecologische balans van onze planeet. Goed, help die boeren dan! Eerlijk? Zo simpel is het niet. Het begin van de oplossing brengt ons een nieuw probleem. Want hoe verbinden we die boeren en boerinnen met consumenten op de verschillende markten, zodat ze loon naar werken krijgen? Precies dat zoekt Vredeseilanden uit, samen met vele partners: boerenorganisaties, bedrijven, universiteiten, overheden. Bescheiden, maar ambitieus. Want het is een lastige weg. Marktstudies uitvoeren, overleg organiseren, coöperatieven opstarten, nieuwe kennis opbouwen. Alles heeft zijn tijd. Successen, tegenslagen, nieuwe hoop. Het is de moeite waard. Omdat oplossingen in het klein, de wereld beetje bij beetje veranderen. Omdat het finaal over zoveel meer gaat dan mensen die zich uit de armoede bevrijden. Het gaat ook over ons. Want het volstaat niet dat we solidair zijn door mensen elders in de wereld uit de armoede te helpen. Als drie miljard armen zich opwerken tot onze levensstandaard en daarbij evenveel CO2 uitstoten en evenveel water en grondstoffen consumeren als wij, bedreigen we het voortbestaan van onze eigen soort. We zullen dus ons eigen consumptiepatroon moeten verduurzamen. Een nieuwe economie begint bij de armsten van de wereld. In Senegal, Indonesië en elders. Bedrijven, ngo's, overheden, maar ook consumenten kunnen die nieuwe economie mogelijk maken door voor duurzame familiale landbouw te kiezen. Het kan. Het moet. Want boeren verdienen meer. Staats- en regeringsleiders beloofden daarom op de FAO Wereldvoedseltop in Rome van juni 2008 om meer te gaan investeren in duurzame familiale landbouw en oplossingen voor de voedselcrisis. De leiders van de G8 beloofden in juli 2009 eveneens extra budgetten. Van 16 tot 18 november 2009 komen in Rome wereldleiders opnieuw samen. Er zijn hoge verwachtingen rond het versterken van de internationale coördinatie via een veel betere samenwerking tussen de verschillende bestaande instellingen. Daar zou een sterk mandaat moeten uit voortkomen, zodat voedselzekerheid niet langer onderschikt wordt aan vrijhandel. Alle beloftes vragen nu doortastende daden. Een leefbare landbouw is immers een essentieel instrument voor duurzame ontwikkeling. Zonder landbouwontwikkeling zal de eerste Millenniumdoelstelling – tegen 2015 de honger en de armoede halveren – niet worden gehaald.

1 3


Duurzame familiale landbouw: winst op alle terreinen

2 4

2.1 FAMILIALE LANDBOUW HAALT MENSEN UIT DE ARMOEDE Een Afrikaanse vrouw die in de hete zon aan het werk is op het veld, met een schoffel in de hand en een baby op de rug – een heel gewoon beeld op veel plaatsen in deze wereld. Voor deze vrouw en haar gezin en voor miljoenen anderen betekent deze primitieve vorm van landbouw de enige kans op overleven. Drie op vier mensen in de ontwikkelingslanden wonen op het platteland. 2,1 miljard mensen moeten rondkomen met minder dan twee dollar per dag, 900 miljoen mensen met minder dan één dollar per dag. Het merendeel van de plattelandsbevolking is voor zijn inkomen afhankelijk van de landbouw. Een meer dynamische landbouw zou de armoede op het platteland dan ook aanzienlijk kunnen verminderen. Een generatie lang stond de aandacht voor landbouw en ontwikkeling op een laag pitje. Tussen 1980 en 2002 daalde het budget voor landbouw in de bilaterale en multilaterale ontwikkelingshulp van 6,2 naar 2,3 miljard dollar. Het percentage leningen van internationale financiële instellingen voor landbouwdoeleinden zakte in de jaren ‘90 van twintig naar amper negen procent. Maar die trend is nu – mede door de aanhoudende voedselcrisis – aan het keren, landbouw wordt opnieuw gezien als een belangrijke hefboom voor ontwikkeling. Want in de meeste ontwikkelingslanden is de landbouw nog altijd de belangrijkste economische sector, goed voor gemiddeld 29 procent van de nationale productie en 65 procent van de werkgelegenheid. Het is dus van belang om de landbouw verder te ontwikkelen. Onderzoek toont aan dat economische groei die wordt voortgebracht door de landbouw gemiddeld vier keer effectiever is om de armsten te bereiken dan groei in andere economische sectoren. Ook doorheen de geschiedenis zien we dat een gestage groei in de landbouwsector altijd de voorloper was van een industriële revolutie, van Engeland in de achttiende tot Japan in de late negentiende eeuw. De recentere snelle groei van de landbouw in China, India en Vietnam betekende het begin van de industriële ontwikkeling in die landen. Landbouw heeft zich als instrument voor ontwikkeling dus al bewezen. Maar kan landbouw ook in de allerarmste landen, zoals in Sub-Saharisch-Afrika en zuidelijk Azië, de belangrijkste sector voor groei vormen? Onder andere de Wereldbank meent van wel. Want ten eerste wordt voedsel, door de hoge transactiekosten, relatief gezien weinig verhandeld en moeten deze landen vooral zichzelf voeden. De productiviteit bepaalt de prijs van het voedsel, de prijs bepaalt de arbeidskosten en het concurrentievermogen op de markt. Een hogere productiviteit voor voedselgewassen is dus een sleutel tot ontwikkeling. Ten tweede zal het comparatieve voordeel van deze landen de komende jaren blijven liggen in de landbouw en in de verwerking van landbouwproducten. Groei in de landbouwsector zal ook groei in andere economische sectoren met zich mee brengen. De Wereldbank roept in haar jaarlijkse Rapport over de Ontwikkeling in de Wereld 2008 (World Development Rapport) donorlanden op om opnieuw meer aandacht te schenken aan de landbouw in de ontwikkelingslanden. Door meer hulp en minder marktverstorende praktijken kunnen honderden miljoenen mensen wegkomen uit de rurale armoede.


Landbouw, een vrouwenzaak

Vrouwen hebben het grootste aandeel in de voedselproductie, maar lijden toch het meeste honger Vrouwen in ontwikkelingslanden hebben het grootste aandeel in de voedselproductie. Toch is hun voedingssituatie inferieur aan die van mannen. Vrouwen hebben minder toegang tot land en tot de middelen om land te bewerken (geld, kennis, opleidingen, materiaal), waardoor zij minder kansen hebben om honger aan te pakken. In veel culturen is het de regel dat eerst jongens en mannen eten en pas daarna meisjes en vrouwen. Dit vertaalt zich in grotere frequentie van honger bij meisjes en vrouwen. En net wanneer het gaat over landbouw en voedselvoorziening, zien we een specifieke tendens. In tal van ontwikkelingslanden, waar landbouw één van de belangrijkste peilers van de economie is, zijn het vooral vrouwen die aan landbouw doen. Niet alleen wordt 90 % van al het voedsel door vrouwen, ook 85 % van het bewaren, vervoeren en vermarkten, en 65 % van alle processen wordt uitgevoerd door vrouwen. Maar zij beschikken slechts over 10 % van het land en hebben toegang tot ongeveer 10 % van de diensten en het krediet dat ter beschikking is voor landbouw. Vrouwen zijn dus de sleutelspelers in de voedselproductie en -bereiding. Daarom moeten ze bij de ondersteuning van de landbouwsector de centrale doelgroep vormen.

Bronnen: • World Bank, World development Report 2008: Agriculture for Development, Washington, oktober 2007. • Boutsen S., Kunnen boeren de wereld redden? De Wereldbank over de plaats van de landbouw in ontwikkeling en armoedebestrijding, MO* paper, februari 2008.

5


2.2 FAMILIALE LANDBOUW KAN DE WERELD VOEDEN In alle ontwikkelingslanden vinden we enkele grote commerciële boeren naast boeren op kleine gezinsbedrijven, die vaak zijn aangewezen op overlevingslandbouw. Die economische en sociale ongelijkheid is eigen aan de huidige situatie op het platteland. Velen zijn ervan overtuigd dat de industriële landbouw nodig is om de wereld te voeden, dat het niet anders kan. Maar de werkelijkheid is dat een duurzame familiale landbouw veel beter presteert en kan presteren dan de agro-industrie. De kritiek op de huidige moderne landbouw is intussen wijdverbreid en stevig onderbouwd. Recent, in april 2008, is een studie voorgesteld over de werking van onze mondiale landbouw (The International Assessment of Agricultural Science and Technology for Development). Vierhonderd wetenschappers hebben er, op vraag van Wereldbank en FAO, drie jaar lang aan gewerkt. Hun conclusie: voortdoen zoals we bezig zijn, is geen optie. Wetenschap en technologie hebben de productiviteit sterk verhoogd, maar de opbrengsten zijn heel ongelijk verdeeld geraakt. Daarenboven blijken de ecologische nadelen en de sociale kosten heel hoog. Daarom, aldus deze wetenschappers, moet de landbouw het geweer van schouder veranderen en veel kritischer zijn voor er alweer een nieuwe technologie wordt ingezet. We moeten ons natuurlijke kapitaal aan grond, water, enzovoort beschermen en werk maken van een agro-ecologische landbouw die gebruik maakt van natuurlijke mest en traditionele zaden, die meer de natuur haar werk laat doen en die de afstand tussen de landbouwproductie en de consument verkleint. Is dat echt mogelijk? Zeker. In de wereld leven 2,5 miljard mensen van de landbouw – boeren, boerinnen en hun kinderen. Overal waar deze boerenfamilies over voldoende en goede grond beschikken en over de middelen om te investeren in een productieve landbouw, leveren zij ronduit schitterende prestaties. Zij zijn perfect in staat om de wereld van voldoende voedsel te voorzien. Bovendien zijn de opbrengsten van hun landbouw veel gelijker verdeeld en doen ze de natuur veel minder geweld aan. Een korte reis rond de wereld kan overtuigen. In vele regio’s produceren kleine en middelgrote boerderijen voor de lokale en de nationale markt. En ze bewijzen dat ze productiever en efficiënter kunnen zijn dan de grote, industriële exportbedrijven. Neem Brazilië, vooral bekend als agro-industrieel exportland van soja, vlees, suiker en zogenaamde biobrandstoffen. Maar zeker in Zuid-Brazilië bloeit gelukkig ook nog de familiale landbouw. Waar het landschap heuvelachtig is en dus onaantrekkelijk voor de monocultuur van soja, springt onmiddellijk de grote diversiteit van gewassen in het oog. Maar laten we de cijfers spreken. Van alle landbouwbedrijven in dit uitgestrekte land zijn er 85 procent familieboerderijen. Die beschikken slechts over 42 procent van de grond. Maar zij slagen erin om bijna 40 procent van de landbouwproductie voort te brengen en ruim de helft van de basisvoedselproductie. Een criticus kan opmerken dat de familiale landbouwers dan wel evengoed maar toch niet beter presteren dan de industriële landbouw. Bedenk dan wel dat veertig procent van die familiebedrijven aan overlevingslandbouw doet, helemaal geen geldelijk inkomen oplevert en weinig of geen deel uitmaakt van de markt. Ze zijn gewoon te arm aan kapitaal om goed te kunnen werken. Veel zinvoller en leerrijker is het om de agro-industrie te vergelijken met dat ene derde van de familiale bedrijven dat wel over voldoende middelen beschikt. Zij nemen het gros van de familiale productie voor hun rekening. Hun productiviteit is dus merkelijk hoger dan die van de agro-industrie.

6


Als we naar Azië reizen, het veruit meest bevolkte continent, zien we dat China de meest indrukwekkende prestatie van de jongste decennia heeft neergezet. Het land is er tussen 1981 en 2001 in geslaagd om vijfhonderd miljoen mensen – een half miljard – uit de armoede te krijgen. Dat is in de eerste plaats een verhaal van de landbouw en van het platteland, waar de armoede in die periode daalde van iets meer dan driekwart van de bevolking tot twaalf procent. Het geheim achter dit succes is divers. De Chinese – kleine familiale – boeren kregen meer gebruiksrechten op hun grond, de overheid biedt betere prijzen voor hun producten en ze kunnen hun voordeel doen met een deels vrijgemaakte interne markt. Het respect voor de familiale landbouw speelde in dit alles dus een grote rol. Het resultaat was een bijna ongelooflijke groei van de productie, veel sneller dan die van de bevolking, en van de productiviteit. Die revolutie joeg de rentabiliteit van de landbouw omhoog en bood vervolgens kansen – want er kwamen mensen en middelen vrij – om te kunnen investeren in industrialisering. En voor de opkomende industrie was een bloeiend platteland dan weer de belangrijkste afzetmarkt. Gelijkaardige verhalen zijn terug te vinden in Taiwan, Zuid-Korea en Vietnam. Het succes van de industrialiserende Aziatische economieën, onder andere dankzij een beschermde en performante familiale landbouw, komt niet uit de lucht vallen. Wie even terugreist in de tijd, ziet dat de Europese landen die weg zijn voorgegaan. Ook zij kenden eerst hun landbouwrevolutie en bleven hun grotendeels familiale landbouw respecteren. Zo konden zij de winsten uit die sector gebruiken voor hun industriële ontwikkeling, waarbij ze het evenwicht met het platteland en de plattelandseconomie voor ogen bleven houden. Europa heeft er alle belang bij om zijn familiale landbouw in goede vorm te houden. Die is namelijk in staat om de Europeanen te voeden, niet onbelangrijk wanneer de voedselonzekerheid toeneemt en je maar moeilijk blind kunt vertrouwen op de wereldmarkt om je te bevoorraden. Het is ook ecologischer om het Europese eten vooral in Europa zelf te kweken dan onze landbouwproducten in voeren vanuit meer milieu belastende agro-industriële landbouw elders. Daarenboven pak je in dat geval het voedsel af van de armen in het Zuiden: gronden waarvan de producten worden uitgevoerd zijn niet beschikbaar voor de eigen voedselproductie. De meeste Europeanen kunnen goed betalen voor dat eten, de armen in de slums van het Zuiden kunnen dat amper of zelfs niet. In goede omstandigheden produceert de familiale landbouw dus veel meer per hectare dan de industriële landbouw. Maar daarmee is het verhaal nog lang niet af. Want terwijl de grootschalige agroindustrie de boeren laat uitsterven en de naburige steden laat verkommeren, draagt een performante familiale landbouw in grotere mate bij aan de economische ontwikkeling en de welvaart in de streken waar hij het voortouw mag nemen, omdat hij zijn inkomen vooral in eigen streek spendeert. Zo komt het dat in streken waar vooral familiale bedrijven bloeien, ook de omliggende steden floreren: er zijn meer lokale handelszaken, meer aangelegde straten en trottoirs, meer scholen, parken, kerken, clubs, kranten, een betere dienstverlening, een hogere werkgelegenheid en een sterkere participatie van burgers aan het gemeenschapsleven. Dat alles blijkt uit studies waarvan de oudste teruggaat tot het Californië van de jaren veertig van vorige eeuw.

7


In 2008 stond de teller op 963 miljoen mensen met honger. In 2009 is de kaap van het miljard overschreden, meldt de FAO (de Wereld Landbouworganisatie van de Verenigde Naties) in haar jaarlijkse rapport over voedselonzekerheid in de wereld. “Dit jaar hebben we het hongerfenomeen op sommige dagen zien toenemen met enkele miljoenen mensen per dag”, zegt Josette Sheeran van het Wereldvoedselprogramma van de VN. Ze gaat verder: “Ik weet dat het budget dat nodig is om deze trend te keren niet gering is. Maar het gaat om minder dan één procent van de fondsen van de wereldwijde economische herstelplannen die momenteel op tafel liggen. En dat terwijl de strijd tegen honger even belangrijk is voor de politieke stabiliteit op onze planeet.”

Bron: • Aertsen J. en Barrez D., Wie zorgt er voor een échte groene revolutie?, MO* paper, juni 2008.

Familiale landbouw verlicht de druk op de aarde

Familiale landbouw heeft sterke troeven voor het zorgzaam omgaan met milieu, landschap en bij te dragen aan biodiversiteit. Agro-ecologische landbouw minimaliseert de inputs van buitenaf aan geïmporteerd veevoer, chemische meststoffen of pesticiden tot het uiterste. Zijn energiebalans is veel positiever, hij springt zuiniger om met de schaarse watervoorraden en verhoogt de vruchtbaarheid van gronden... en brengt toch meer op dan de moderne hightechlandbouw die volledig steunt op externe inbreng.

8


Familiale landbouw boekt resultaten

3.1 BOEREN VERDIENEN MEER IN SENEGAL 3.1.1 Senegal en de millenniumdoelstellingen "Senegal is een van de landen waar de millenniumdoelstellingen (MDG’s) gehaald kunnen worden", zei professor Jeffrey Sachs, tot 2006 speciaal adviseur voor de MDGs van de VN Secretaris-Generaal, in 2004. Voor een aantal van de MDG's heeft het West-Afrikaanse Senegal inderdaad een goede vooruitgang geboekt. Maar andere doelstellingen zijn dan weer veel verder af. • Nog steeds 33,4 procent van de Senegalezen leeft onder de armoedegrens. In 2005 waren 22,7 procent van de kinderen jonger dan vijf jaar ondervoed.(MDG 1). • In 2005 had 52 procent van de bevolking het basisonderwijs voltooid, tegenover 42 procent in 1990 (MDG 2). • De verhouding meisjes/jongens in het basis- en secundair onderwijs bedroeg in 2005 90 procent, in 1990 nog maar 68,9 procent (MDG 3). • De kindersterfte neemt er jaarlijks af, per 1000 kinderen jonger dan 5 jaar stierven in 1990 148 kinderen, in 2005 waren dit er 119 (MDG 4). • Het aantal aids- en vooral tuberculosegevallen blijft echter stijgen (MDG 6). • Ook het percentage van de bevolking dat toegang heeft tot drinkbaar water en sanitaire voorzieningen verbetert lichtjes (MDG7). Dit zijn cijfers die bewijzen hoe zorgwekkend het gesteld is in Senegal om de eerste millenniumdoelstelling, bestrijding van armoede en honger, te halen tegen 2015. Bron: World Development Indicators, World Bank / Human Development Report, UNDP

3.1.2 Case study: APROVAG haalt meer uit bananenteelt Ongeveer de helft van alle bananen die de Senegalezen eten, komt uit het buitenland, vooral uit Ivoorkust. Worden in Senegal dan geen lekkere bananen geteeld? Jawel. De producenten van de boerenorganisatie Aprovag slaagden erin om de kwaliteit van hun bananen sterk te verbeteren. Toch hebben ze nog een hele weg te gaan om uit te groeien tot een professionele partner in de Senegalese bananenhandel. De Association des PROducteurs de la VAllée fleuve de la Gambie, kortweg Aprovag, is een sterke boerenorganisatie van ongeveer 950 leden. Een derde zijn vrouwen. De families die lid zijn van Aprovag wonen in de regio van Tambacounda, dichtbij de Gambia rivier. De nabijheid van de rivier geeft mogelijkheid om afgebakende velden te irrigeren en er bananen te kweken. Het succes van de bananenteelt heeft ook veel migranten uit andere streken in Senegal aangetrokken, voornamelijk boeren die niet meer konden leven van de teelt van pindanoten.

3

Aprovag groeide de afgelopen 10 jaar uit tot een stevige democratische boerenorganisatie. In 2006 werd Aprovag een partner van Vredeseilanden. De bananenboeren ondervinden namelijk grote moeilijkheden om toegang te krijgen tot hun eigen markt. Een groot probleem in de commercialisatie van de Senegalese banaan, is het enorme kwaliteitsverschil met de Ivoriaanse banaan. Die laatste worden geproduceerd in grote plantages en na de oogst behandeld om langer te bewaren. De lokale Senegalese banaan is niet zo lang houdbaar.

9


Hoe heeft Aprovag dit probleem opgelost? De boeren en boerinnen beslisten een paar jaar geleden om te beginnen met het kweken van biologische bananen. Het resultaat was verbluffend: de bananen bleken langer houdbaar dan diegene die op een 'conventionele' manier. Vandaag is al de helft van de bananenproductie van Aprovag biologisch. Op naar 100%. De eerste stap was daarmee gezet. Toch liggen er nog heel wat obstakels op de weg van de bananentelers van Aprovag. Letterlijk. Tonnen bananen rotten onderweg omdat de vrachtwagens zich vast rijden in putten in de weg of omdat de bananen in slechte omstandigheden vervoerd worden. Soms blijven de bananen gewoon te lang bij de boeren op de grond liggen. Het aantal rotte bananen in de streek van Tambacounda was eind 2008 opgelopen tot 1000 ton. De bouw van een nieuwe opslagruimte voor de bananen in Nguène kwam dan ook niets te vroeg. Vorig jaar heeft Aprovag er een eerste 126 ton biologische bananen opgeslagen en verpakt. Vredeseilanden financierde een eerste lading kartonnen dozen. Dat laatste bedrag zal Aprovag terugbetalen door het te herinvesteren in haar activiteiten. Volgend jaar willen ze minstens een dubbele hoeveelheid kunnen opslaan en verpakken. Want in karton zijn de bananen beter bestand tegen het transport en de prijs die de boeren voor verpakte bananen krijgen ligt ook hoger: 245 CFA i.p.v. 150 à 160 CFA per kilo. Samen met Aprovag voerde Vredeseilanden verschillende marktstudies uit en werd de hele bananenketen geanalyseerd van op de bananenplantage tot op het bord van de consument in Dakar. Met die kennis organiseerde ze heel wat vormingen. Hoe sluit je correcte contracten af met groothandelaars? Welke nieuwe markten kan Aprovag verkennen? Wat zijn de wensen van de consument? Hoe organiseer je je het best als boerenorganisatie? Ondertussen zijn er in de verschillende dorpen kwaliteitscontroleurs opgeleid. Zo wil Aprovag verder uitgroeien tot een professionele, betrouwbare en kwaliteitsvolle partner in de Senegalese bananenhandel. Daarom blijft de organisatie haar winst herinvesteren. Momenteel experimenteert Aprovag met druppelirrigatie. Zo zullen ze niet alleen heel veel water, maar ook kosten besparen.

“Dit wordt ons dorp” Gerry De Mol trok in 2007 door enkele dorpen waar leden van Aprovag wonen. Zo kwam hij in het dorp Bady terecht. Er wachten ons een paar jonge mannen op, enkele met rastakapsels. Ze komen uit de streek van Diourbel, waar de rastakapsels een teken zijn van de moslimbroederschap die er floreert. Hoe heet je dorp? – “Bady.” Hoe lang bestaat het al? – “Sinds vorig jaar.” Met hoeveel zijn jullie? – “Niet zoveel.” Welke hutten zijn dat? – “Van stro. Het is voorlopig. Niet iedereen heeft al iets kunnen bouwen. De anderen logeren bij ons.” Vanwaar komen jullie? – “Uit de streek van Diourbel.” Hoezo? – “Iemand vroeg ons of we in de bananenteelt wilden komen werken. En hier zijn we. Onze eerste standplaats is overstroomd. We hebben dit dorp nu gekregen.”

10


Het ziet er leeg uit. – “We bouwen het op zoals we kunnen. Onze vrouwen wonen met de kinderen nog thuis, tot we hier wat betere hutten hebben en meer waterputten.” Kan je er van leven? – “Dat komt nog. Het duurt tien maanden voor je een eerste oogst hebt. Je moet je planten over het hele jaar kunnen oogsten. En we hebben een organisatie die onze bananen verkoopt in Dakar.” Ga je hier blijven? – “Dat is de bedoeling. We hebben hier onze grond. Onze families komen naar hier, dit wordt ons dorp.” Jullie zijn migranten. – “Ja, dat zijn we. Een van onze vrienden is naar Europa vertrokken en ze hebben hem na een maand uit Spanje teruggestuurd. Nu werkt hij hier. Je hoeft hier je leven niet te wagen. Als ik nog naar Europa zou gaan, dan is het om meer over bananen te leren.”

3.1.3 Kunnen investeringen in de landbouwsector in Senegal de clandestiene emigratie afremmen? De beelden van clandestiene migranten die in gammele bootjes de overtocht van de West-Afrikaanse kust naar de Canarische Eilanden wagen, zijn bekend. In 2006 waagden ongeveer 33.000 migranten de overtocht. Twee derde van hen zijn tussen 15 en 34 jaar oud, bijna de helft is ongehuwd en slechts 16% zijn vrouwen. Vele duizenden halen de overtocht niet. Diegenen die wel aankomen verdwijnen dikwijls in de illegaliteit of worden teruggestuurd. De hoofdreden om deze gevaarlijke overtocht te wagen is van economische aard: de harde gevolgen van de structurele aanpassingsprogramma's in de jaren '80 dreven veel Senegalezen in extreme armoede, zeker op het platteland. Moderne communicatiemiddelen en GPS-technologie maakten het technisch mogelijk om massaal over zee te trekken. De voorbije jaren zijn enkele initiatieven genomen om de toenemende emigratie en de daarmee gepaard gaande braindrain vanuit West-Afrika in te dijken. Zo ging Spanje er in 2006 mee akkoord om tegen 2008 vierduizend jonge Senegalezen een tijdelijke arbeidsvergunning toe te kennen en

11


beloofde het land tegelijk om twintig miljoen euro aan Senegal te schenken voor de financiering van beroepsopleidingen voor jongeren en het scheppen van arbeidsplaatsen in de landbouw. Dat laatste gebeurt in het kader van het REVA-plan (Retour vers l’Agriculture), dat gerepatrieerde jongeren uitzicht op werk en een inkomen in de landbouw wil geven. Maar dat plan kwam niet van de grond. Is er dan geen rechtstreekse band tussen de economische oorzaak (armoede, voornamelijk op het platteland) en de voor de hand liggende oplossing (meer investeringen in de landbouw) als het gaat over de massale emigratie? Neen, het antwoord is iets ingewikkelder. Want iets meer dan de helft van de emigranten komt uit stedelijke gebieden. Zij hebben nooit in de landbouw gewerkt, en zien zichzelf niet als boeren. Wie goed naar de kandidaat-migranten luistert, hoort argumenten doorklinken die van economische aard lijken, maar waarachter een bepaalde sociaal-culturele logica zit. Wie een beetje geld verdient in Senegal, ondervindt meteen de sociale druk van zijn familie en vrienden om een deel van zijn (schamele) inkomen te delen. Wie daaraan niet toegeeft, wordt uitgesloten. Maar wanneer je wat afstand kunt scheppen tussen jezelf en je uitgebreide familie, bijvoorbeeld door te migreren, kan je zelf beslissen hoeveel je naar je familie in het thuisland stuurt. Zo kan de migrant een deel van zijn/ haar geld sparen en een bepaald niveau van economische onafhankelijkheid opbouwen, zonder het risico van sociale uitsluiting. Ook het feit dat de jongeren die slagen in hun missie van een ongelofelijk prestige genieten in Senegal, stimuleert migratie. De statistieken van 2006 tonen dat de helft van de illegale migranten die op de Canarische Eilanden aankomen, Senegalezen zijn en daarvan zijn er niet meer dan 4600 gerepatrieerd. Ondanks alle tegenkanting en gevaar hebben illegale emigranten dus een redelijke kans op succes. Het valt dan ook niet moeilijk te begrijpen waarom zovelen (34% van de 18 tot 65 jarigen) nog altijd de wens uitdrukken om het land te verlaten, en hun sociale en economische status op te krikken. Anderzijds blijft het wel een feit dat de grote meerderheid van de bevolking niet vertrekt, en dat zeventig procent van de Senegalese bevolking (ongeveer zeven miljoen mensen) wel in de landbouw werkt, terwijl die sector slechts vijftien procent van de nationale productie levert. Wie iets aan het armoedeprobleem in Senegal wil doen, kan dus niet anders dan de landbouwsector aanpakken. Als antwoord op de voedselcrisis (die ondermeer voor grote rijsttekorten zorgde) heeft de Senegalese president in 2008 een ambitieus plan gelanceerd om voedselsoevereiniteit weer voorop te stellen en het land zelfvoorzienend te maken op het vlak van voedsel. Meteen na de lancering gingen al stemmen op dat dit plan irrealistisch was. Realistisch of niet, het betekent alleszins dat de regering inziet dat ze opnieuw veel meer moet investeren in de landbouwsector. Bron: Willems R., Ligt de Afrikaanse hemel in Barcelona?, MO* paper, september 2007.

3.2 BOEREN VERDIENEN MEER IN INDONESIË 3.2.1 Indonesië en de millenniumdoelstellingen 16,6 % van de Indonesiërs leeft onder de armoedegrens. De helft van de bevolking heeft geen toegang tot gezond drinkbaar water en meer dan een derde ontbreekt het aan sanitaire voorzieningen. Indonesië heeft nochtans de voorbije tien jaar behoorlijk vooruitgang gemaakt in de realisatie van de millenniumdoelstellingen (MDG's). Sinds de economische crisis van 1997 en de politieke hervorming in diezelfde periode zijn er degelijke plannen gemaakt en uitgevoerd. De ambities van het Medium Term National Plan 2004-2009 en de National Poverty Reduction Strategy lagen zelfs hoger dan de internationale richtlijnen.

12


Het is natuurlijk geen eenzijdig positief verhaal en er liggen een pak heikele aangelegenheden. Zo overlijden 307 vrouwen per 100.000 bij de bevalling – dat is het hoogste percentage in ZuidoostAzië. Tevens verspreidt Aids zich snel bij kwetsbare groepen en naar afgelegen regio's. De Indonesische regering is vastbesloten om meer middelen te besteden aan armoedebestrijding, onderwijs en gezondheid. Er worden inspanningen geleverd om ook op provinciaal en lokaal niveau te komen tot een goede planning en budgettering. Zo werd de National Community Empowerment Programme (PNPM) gelanceerd , een tewerkstellingsprogramma dat duizenden jobs zou moeten creëren waarmee noodzakelijke verbeteringen aangebracht worden aan de infrastructuur op het platteland. In 2009 is hiervoor een budget uitgetrokken van 19 miljard dollar en is voorzien om 5.263 subdistricten te bereiken (een subdistrict bestaat uit verschillende gemeentes of verschillende wijken in een stad). Om de allerarmste te bereiken wordt voorwaardelijke geldelijke ondersteuning aangeboden om toegang te voorzien voor onderwijs en gezondheidsdiensten (Conditional Cash Transfer Programme). De Indonesische inspanningen om de armoede te bestrijden worden op de proef gesteld door de globale economische groeivertraging. Als netto invoerder van olie heeft het land vorig jaar moeilijkheden gekend door de hoge olieprijzen. Door de hoge prijzen zijn er ook wat extra inkomsten gerealiseerd met de uitvoer van steenkool en palmolie Gemiddeld genomen scoort Indonesië niet zo slecht voor de MDG's. Maar het is geen sinecure om dit over heel het grondgebied waar te maken. De decentrale structuren leveren daarvoor natuurlijk mogelijkheden. Meer middelen dienen te worden uitgetrokken voor het lokale niveau. Hogere investeringen zijn nodig voor de infrastructuur op het platteland, voor tewerkstelling en om de kwaliteit en het bereik van de publieke diensten op te krikken. Bron: MDGmonitor.org

3.2.2 Rijst, een zaak van (inter)nationaal belang Als je aan rijst durft te komen, dan raak je aan het hart van de samenleving en de politiek. Dat is zo in Indonesië en in veel andere ZuidAziatische landen. In de heisa rond de voedselcrisis vorig jaar stond 'rijst' in het oog van de storm. De verschillende strategieën die toen op tafel kwamen zijn helaas lang niet altijd in het voordeel van familiale landbouw of in functie van een duurzame landbouwontwikkeling. Wereldwijd is rijst het belangrijkste voedselgewas voor bijna de helft van de bevolking. Een succesvolle en duurzame ontwikkeling van de rijstketen zal cruciaal zijn om de wereldbevolking te kunnen voeden tegen 2050. Productieverhoging versus lokale zaden Hoewel iedereen het eens is over de noodzaak om de productie te verhogen, komen de voorgestelde oplossingen meestal neer op de oude recepten: meer meststoffen en bestrijdingsmid-

13


delen en 'moderne' zaden. De nationale beleidsverantwoordelijken, de internationale onderzoeksinstellingen en ook de grote donoren hebben het dan over ofwel Chinese hybride rijstsoorten ofwel de nieuwe Nerica-variëteiten die ontwikkeld zijn door het Afrikaanse Rijst Centrum.[1] De traditionele kennis en de variëteiten die door de boeren zelf zijn ontwikkeld worden daarbij genegeerd of onderbenut[2]. Toegang tot land Even verontrustend is de wedloop naar vruchtbare landbouwgronden. Terwijl Afrikaanse regeringen luid hun engagement rond bazuinen om te zorgen voor voldoende voedsel, tekenen ze achter de rug van haar bevolking een alarmerend aantal overeenkomsten met buitenlandse investeerders die controle verschaft over belangrijke stukken grond.[3] Inmiddels gaat 32% van de wereldwijde rijstimport van 2006 naar de Afrikaanse regio, met een recordniveau van 9 miljoen ton. Neem bijvoorbeeld Mali. Net zoals verschillende andere WestAfrikaanse landen is Mali nog maar in de voorbije decennia rijst gaan invoeren in plaats van zelf te produceren. Met miljoenen dollars heeft de Malinese regering een knap rijstinitiatief gelanceerd om de zelfvoorziening te herstellen. Maar waarom heeft die regering dan tegelijk een enorm stuk land overgedragen aan een investeerder uit Libië en aan Chinese bedrijven? Internationale handel versus zelfvoorziening en lonende prijzen voor boeren De rijstprijzen in 2008 zijn gemiddeld met 80% gestegen ten opzichte van 2007. De armste bevolkingsgroepen komen daardoor in ernstige moeilijkheden. De meeste rijstexporterende landen hebben hun rijstuitvoer teruggeschroefd om in de eigen behoeftes te kunnen voorzien, met als gevolg dat de prijsschokken het zwaarst aankomen bij de kwetsbare bevolkingsgroepen van de landen die rijst invoeren. Landen zoals de Filippijnen en verschillende West-Afrikaanse landen hadden hun vroegere zelfvoorziening voor rijst opgegeven en zijn afhankelijk geworden van rijstimport. De Filippijnen zijn zelfs de grootste netto rijstimporteur geworden terwijl ze in de jaren ‘80 nog zelfvoorzienend waren. De oplossing is nochtans bijzonder duidelijk: zorg ervoor dat de boeren lonende prijzen krijgen. Dat betekent dat overheden regulerend moeten optreden. Dat strookt helaas niet met de richtlijnen die afgesproken worden binnen de regionale vrijhandelsakkoorden of binnen de Wereldhandelsorganisatie. Dus moet landbouw een speciale behandeling krijgen waarbij de belangen van voedselzekerheid primeren boven vrijhandel. Bronnen: • [1] See the GRAIN briefing, “Nerica: another trap for small farmers in Africa”, January 2009, www.grain.org/briefings/?id=215 • [2] Rice land grabs undermine food sovereignty in Africa, Grain, January 2009 • [3] See GRAIN, Oryza hybrida blog, “Mali: a Libya–Chinese rice landgrab strikes a blow to local farmers”, posted 1 December 2008, http://www.grain.org/hybridrice/?lid=212 • [4] Africa Rice Center (WARDA)/FAO/SAA. 2008. NERICA®: the New Rice for Africa – a Compendium. EA Somado, RG Guei and SO Keya (eds.). Cotonou, Benin: Africa Rice Center (WARDA); Rome, Italy: FAO; Tokyo, Japan: Sasakawa Africa Association. 210 pp.

3.2.3 Case study: Rijst van Dinglo vindt weg naar grote en kleine winkels Rijst is het belangrijkste voedingsgewas van Indonesië. 's Morgens, 's middags en 's avonds staat er rijst op het menu. Doorgaans witte, industriële rijst, die is opgepept met chemische meststoffen en na het oogsten in sommige gevallen met behulp van chloor wordt gebleekt om witter dan wit te zijn. Maar niet in het Javaanse district Boyolali, waar boeren met de hulp van de boerenvereniging LSKBB overschakelden op duurzame landbouw.

14


Van de 860.000 inwoners van Boyolali leeft 31% onder de armoedegrens, wat betekent dat ze een inkomen hebben van minder dan 1 dollar per dag. Reden genoeg voor Vredeseilanden-partner LSKBB om de boeren te helpen bij de kweek, verwerking en verkoop van hun rijst. De door de zon getaande Cipto Mulyatno is de leider van de boerenvereniging van Dinglo, een idyllisch dorp niet ver van Solo. We staan in een rijstveld en hij strijkt met zijn rechterhand door de groene rijstplanten. 'Wij hebben altijd rijst gekweekt hier. Vanaf de jaren zeventig weliswaar met behulp van kunstmest en pesticiden.' Cipto heeft geen goed woord over voor pesticiden. 'Ze zorgden voor hogere productiekosten en het land werd droger. Bovendien ontwikkelde ik astma na het sproeien. In heb zelfs eens een soort epileptische aanval gehad, waarschijnlijk door dat gif in te ademen. Neen, ik gebruikte geen masker of andere bescherming.' Over de biorijst niets dan goeds. 'We fabriceren ons eigen bestrijdingsmiddel volgens een traditioneel recept. Er worden onder andere tabaksbladeren in verwerkt. We vervaardigen ook onze eigen meststof met koeienmest en compost. De productiviteit van het land is verhoogd, we krijgen een betere prijs voor onze rijst en de smaak is ook beter. Ik zou het aan elke boer aanraden.' In zijn woonkamer toont Cipto me het analyseverslag van een universitair labo, waaruit blijkt dat de grond 0,0 % pesticiden bevat. In de rijstbusiness blijft van oudsher veel geld kleven aan de handen van tussenpersonen en groothandelaars. Om een betere onderhandelingspositie te verkrijgen, verenigden de boeren zich in een organisatie die de rijst in het groot verkoopt of rechtstreeks, zonder tussenpersonen. Zo wordt de biorijst van Dinglo buiten de rijstmarkt van Solo om verkocht aan de kleinhandel, aan de fastfoodketen KFC (Kentucky Fried Chicken) en aan consumentengroepen. Met name die laatste blijken een slimme zet in de marketing van de rijst. Aris van de LSKBB heeft een ontmoeting belegd met de vrouwen van blok 3, een buurt die hij omschrijft als een lower middle class-wijk van Solo. Al twee jaar komen deze vrouwen geregeld samen om rijst in te slaan die hier rechtstreeks door de boeren wordt geleverd. Onder leiding van Yayuk praten ze over de kwaliteit van het aangeboden product. Deze vrouwen zijn uitgegroeid tot bewustere consumenten, die zich vragen stellen over de gezondheidsimpact van niet-biologisch geteelde producten. En wat nog belangrijker is, ze steken met hun enthousiasme hun buren aan die op hun beurt de rijst van de boeren van Dlingo leren appreciĂŤren. 'Deze dames zijn onze beste klanten', zegt Aris. 'De upper middle class-vrouwen kopen hun biorijst liever in de supermarkt, waar hij dubbel zoveel kost maar in een mooiere verpakking zit. Ook al weten ze maar al te best dat het om exact dezelfde rijst gaat.'

3.2.4 IndonesiĂŤ organiseerde eigen voedseltop in Maumere Al de notabelen van de Indonesische provincie East Nusa Tenggara (NTT) hebben in oktober 2008 hun eigen voedseltop georganiseerd. Met een ronkende eindverklaring, maar vooral met een sterk resultaat dat uitvoerig in de media werd voorgesteld. Vredeseilanden was erbij en droeg actief bij. Het uitkomst van de top is tweeledig. Ten eerste werd een actieplan voedselzekerheid voor 2009-2013 opgesteld. Ten tweede werd een sterke synergie uitgewerkt tussen alle mogelijke actoren in de provincie. Het plan bevat acties om vooruitgang te maken op vlak van beschikbaarheid van voedsel en toegang tot voedsel. Er wordt ook extra aandacht besteed aan de kwaliteit van de voeding.

15


Van de 14 districten in de provincie NTT worden er nu 13 omschreven als ‘voedselonzeker’. De plannen voorzien ook het verbeteren van gezondheidsdiensten, infrastructuur, diensten, goed bestuur, betrokkenheid van de bevolking,... Naar aanleiding van de nieuwe wereldvoedseltop in Rome zal de NTT provincie opnieuw haar eigen top organiseren om reeds na 1 jaar de balans op te maken van de realisaties. Een voorbeeld om te volgen.

16


Verwachtingen voor de nieuwe Wereldvoedseltop: de beleidsvoorstellen van Vredeseilanden

Van 16 tot 18 november komen in Rome staatsen regeringsleiders samen op een nieuwe Wereldvoedseltop van de FAO. Doelstelling? Een consensus bereiken over hoe honger de wereld uit te krijgen tegen 2025. Een ambitieuze doelstelling die om kordate beslissingen vraagt. Vredeseilanden vraagt onze Belgische beleidsmakers op deze top te pleiten voor volgende punten.

4.1 MEER INVESTERINGEN IN DUURZAME FAMILIALE LANDBOUW • Zoals het toonaangevende internationale rapport IAASTD aangeeft, ligt de bestrijding van honger en armoede in de uitbouw van een agro-ecologisch landbouwsysteem gebaseerd op familiale landbouw (in plaats van een industriële landbouw). Dit betekent dat we voorrang geven aan lokale en regionale voedselproductie gebaseerd op familiale, gediversifieerde en agro-ecologische productiesystemen, en dat er meer geïnvesteerd wordt in lokale economische ontwikkeling, in de promotie van rurale tewerkstelling, in het duurzaam beheer van de natuurlijk grondstoffen, de aanpassing aan klimaatveranderingen, het behoud van de vruchtbaarheid van de bodem,... • Er is nood aan ondersteuning op maat van de boeren in de regio. Arme boeren kunnen nog meer in de problemen komen als ze afhankelijk worden van dure externe inputs zoals moderne zaaizaden. Daarom moeten we ontwikkelingsplannen opstellen met inbreng van boerenorganisaties en andere middenveldorganisaties van de regio. Zij kunnen het best aangeven wat de noden zijn en de grootste beperkingen waar ze tegen aan lopen. Dat kan heel erg uiteenlopen: opbouw van een marktinformatiesysteem, uitbouwen van wegeninfrastructuur voor het transport van de producten, opzetten van kredietsystemen, uitbouw van gezamenlijke stockage en vermarkting van producten, garanties voor gebruik van gronden, begeleiding in onderhandelingen met andere handelaars en verwerkers, opleidingen en begeleidingen op het bedrijf, verbetering van toegang tot zaden, water, meststoffen, bestrijdingsmiddelen,... België kan hiertoe een sterke rol spelen via haar stem in internationale instellingen zoals de FAO Food and Agricultural Organisation), IFAD (International Fund for Agriculture and Development), WFP (World Food Program), CGIAR (internationale groep van landbouwonderzoeksinstellingen), Wereldbank, IMF,... • De Belgische Minister van Ontwikkelingssamenwerking engageerde zich om tegen 2010 10 procent van de enveloppe voor ontwikkelingssamenwerking te spenderen aan landbouw, en 15 procent tegen 2015. België kan op de Wereldvoedseltop andere lidstaten vragen hetzelfde te doen en de leden van de G8 op te roepen hun belofte van juli 2009 na te komen om binnen de drie jaar 20 miljard dollar extra vrij te maken voor kleine boeren. • Ook Afrikaanse regeringen moeten aangespoord worden om hun engagementen in de Maputo Verklaring van 2003 na te leven en minstens 10 procent van hun nationaal budget aan landbouw en rurale ontwikkeling te spenderen.

4.2 EEN RECHTVAARDIG EN SOLIDAIR INTERNATIONAAL LANDBOUW- EN HANDELSBELEID

4

Omdat landbouw aan essentiële behoeften (voedselzekerheid, tewerkstelling op het platteland, milieubeleid, vermindering van de armoede) beantwoordt, moeten we erkennen dat voedsel geen koopwaar is zoals alle andere. Landbouw blijft een specifieke sector die niet enkel gereguleerd kan worden door de regels van de markt en die steeds gepaard moet gaan met een sterk landbouw- en voedselbeleid.

17


• Daarom moet het ook toegelaten worden om voorrang te geven aan de ontwikkeling van lokale en regionale markten om het recht op voedsel veilig te stellen. Binnen commerciële onderhandelingen (zoals in de WTO of in regionale handelsakkoorden zoals EPA’s) moeten ontwikkelingslanden de nodige politieke ruimte krijgen om maatregelen te nemen die lonende en stabiele prijzen voor de meerderheid van de producenten genereren en die hun markten beschermen tegen de import van voedseloverschotten aan lage prijzen, door bijvoorbeeld beperkingen op hoeveelheden of via variabele douanerechten.

4.3 EEN STERKE INTERNATIONALE COÖRDINATIE VAN HET LANDBOUW- EN VOEDSELBELEID • De lijst van internationale instellingen die werken werken rond landbouw- en voedselproblematiek is lang (FAO, IFAD, WFP, CGIAR,...) en vele van deze instellingen zijn log en te weinig doeltreffend. In de aanloop naar deze Wereldvoedseltop lijkt eensgezindheid in de maak om een internationale coördinatie voor landbouw en voedsel tot stand te brengen en daarvoor een belangrijke taak te geven aan de hierboven genoemde VN instellingen die allen een secretariaat hebben in Rome. Er vindt momenteel nog getouwtrek plaats over hoe sterk die coördinatie moet zijn. Zo zou het mogelijk zijn om de betrokken VN instellingen op een theoretische wijze op mekaar af te stemmen maar de uiteindelijke zeggingskracht toch te laten bij de meest invloedrijke actoren (de EU, de VS, Wereldbank,...). We vragen de Belgische regering om aan te dringen bij de EU en andere lidstaten om een sterke bevoegdheid te geven aan die coördinatie. In de praktijk zou dit een verruimd ‘Comittee on Food Security’ zijn, dat de internationale sterkhouder is die de voedselzekerheid bewaakt en duurzaamheid nastreeft. • Dit internationaal coördinatieorgaan moet waken over de coherentie met andere beleidsdomeinen. De voedselsoevereiniteit van volkeren en staten mag niet in het nauw gedreven worden door handelsbeleid en vrijmaking van landbouwmarkten, energiebeleid en de mandaten over het gebruik van biobrandstoffen, door maatregelen die klimaatsveranderingen teweeg brengen, en door financieel , wissel- en investeringsbeleid. Zo bepaalt vandaag de Wereldhandelsorganisatie (WTO) vandaag in feite wat mag en niet mag voor de markten van landbouw- en voedselproducten. Maar de WTO heeft helemaal geen opdracht om te zorgen voor voedselzekerheid of een duurzame landbouwsysteem. Een sterk internationaal coördinatieorgaan moet de legitimiteit en het gezag krijgen om een internationaal beleidskader en maatregelen afdwingbaar te maken, en een tegenhanger te vormen voor de wereldhandelsorganisatie (WTO). • Ook de civiele maatschappij verdient een stem in deze internationale coördinatie. Landbouworganisaties moeten erkend worden als onderhandelingspartner ten aanzien van het landbouw- en voedselbeleid dat op de eerste plaats hen aanbelangt.

18



Vredeseilanden vzw | Blijde Inkomststraat 50 | 3000 Leuven Tel. 016-31 65 80 | info@vredeseilanden | www.vredeseilanden.be


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.