Eendenkooien in Vlaanderen en Nederland en 7 andere Europese landen

Page 1

Dit boek biedt niet alleen een compleet overzicht van alle Vlaamse eendenkooien, maar gaat ook uitgebreid in op de Nederlandse situatie en biedt nieuwe informatie over de overige Europese eendenkooien. Populair geschreven maar wetenschappelijk verantwoord. Een unieke uitgave over dit bijzonder landelijk erfgoed. Naast de geschiedenis van de eendenkooi, de ontwikkeling van de vangpijpen, de buitenlandse kooien, de inrichting van een eendenkooi, de geschiedenis van alle Vlaamse kooien, de resultaten van het ringwerk, de typische Vlaamse woordenschat, de eendenkooien in de oude kunst (van 16de-eeuwse gravures tot Stijn Streuvels!) komt in dit boek ook het cultuurhistorisch belang van de kooien ruim aan bod. In België lagen er 25 kooien in Vlaanderen. Van de enige Waalse kooi is niets meer gekend dan een vermelding op een kaart. Bornem heeft waarschijnlijk de oudste eendenkooi ter wereld. In Nederland resten nog 108 eendenkooien waarvan 65% eigendom is van natuurbeherende organisaties. Dit kleurrijk boek bevat meer dan 350 gravures, tekeningen, kaarten en foto’s. De auteurs bundelden de resultaten van archief- en terreinonderzoek, aangevuld met de inbreng van meer dan 140 lokale zegslieden, medewerkers, correspondenten, fotografen, heemkundigen en musea uit negen landen.

Eendenkooien in Vlaanderen en Nederland en 7 andere Europese landen André Verstraeten Désiré Karelse Arnout Zwaenepoel



Eendenkooien in Vlaanderen en Nederland en 7 andere Europese landen



Eendenkooien in Vlaanderen en Nederland en 7 andere Europese landen André Verstraeten Désiré Karelse Arnout Zwaenepoel


Colofon Tekst: André Verstraeten, Désiré Karelse en Arnout Zwaenepoel Omslagfoto’s: De eendenkooi van het Donkmeer in Berlare (voorzijde: René Janssen - achterzijde: Eddy Copers) Taalkundig advies: Walter De Cubber Lay-out: Steven Clays Druk: Libertas, Bunnik, Nederland Uitgave: Durme vzw Molsbergenstraat 1 9160 Lokeren 00 32 9 348 30 20 info@vzwdurme.be www.vzwdurme.be

Eendenkooi Stichting Ringoven 26 3402 SB IJsselstein 00 31 30 6881845 info@eendenkooi.net www.eendenkooi.net

We elijk depot: D/2011/12.712/1 ISBN: 978-90-817950-0-5 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, en/of openbaar gemaakt, in enige vorm en op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, digitaal, door print-outs, fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.


Inhoud Inleiding 6

4

Vlaams en Nederlands woordgebruik

9

Verwarrende plaatsnamen

10

Canardières: ook kanongeweren en schietgaten

10

Decoy: zelfs een list of een volkskunstobject

12

Entenfang, ook voor jacht met schep- of slagne en en het geweer

Het Fries en Terschellinger vangpijptype

41

Het Overijssels vangpijptype

43

Het Hollands, Noord-Hollands en Texels vangpijptype 44

Coye, canardière, decoy en Entenfang: benamingen met tal van betekenissen 9 Kooi, Coye, … niet altijd een eendenkooi

Verschillende later ontwikkelde vangpijptypes in Nederland 40

12

Het Gelders of Brabants vangpijptype 47

Eendenkooien in Europa en wereldwijd Nederland 51

45

Indeling van de Nederlandse eendenkooien

48 48

Het Nederlandse kooikerhondje

Groot-Bri annië

52

Ierland

54

Duitsland

56

Overzicht van de Noord-Duitse waddenkooien

59

Talrijke jachtmethodes om eenden te pakken te krijgen 14

Denemarken

62

Frankrijk

63

Werpen en schieten: van werphout en speer tot geweer

14

Tsjechië

65

Eendenjacht met een roofvogel

15

Slowakije

67

Eenden grijpen van onder het water

15

Eendenkooien en vergelijkbare vangmethodes wereldwijd 68

Lijm, valstenen, vishaken en strikken

16

Canada

68

Fuiken en inloopkooien

17

Iran en Afghanistan

68

Ne en: van schepnet tot slagnet en staande ne en

17

Japan

69

Kooivallen

19

Eenmalige massale vangsten: duck drive of eendendrij acht 19

Ontstaan van de eendenkooi en de verschillende vormen 22 23

Eendenkooien als statussymbool

Fragmenten uit de oude geschiedenis van de eendenkooien 27

61

Armenzorg en liefdadigheid door de eendenkooi

In en om de kooi De lok- of staleenden

70 70

Waterrijke voedselgebieden in de omgeving

71

Een aangepast kooibos en volmaakte rust rond de kooi

72

Schermen: van stro, riet, planken, eterniet en klimop

73

De ne en over de vangpijpen

74

Voedsel voor de eenden

75

De bekende kooihond of zijn onbekende vervanger: een opgeze e uil 79

77

Opdrijven en lokken van eenden met een

zwemmende hond Smeulende rokende turf

80

Rijckelsma in 1621

Broedkorven

80

33

Eieren rapen, een betwiste bijverdienste en soms het begin

31

De oudste beschrijving: op rijm gedicht door Eendenkooien ontstaan in Vlaanderen?

De ontwikkeling van de vorm van de vangpijpen 36 Het originele vangpijptype 39

De opbouw van een houten vangpijp

36

van de kweek van lokeenden

81

Kooihuisje

82

Oeverbescherming

83

Timmerwerk aan boot en rabot (bij de ijsgrachten?)

84

Nachtelijk werk

86

’t Ongedierte omtrent hare Koyen te vangen

86

De eenzame geheimzinnige kooiman

88

1


Het gebruikelijke verloop van het vangen 92 De meest gevangen soorten eenden en hun benaming in de eendenkooi 94 Streekbenamingen van de eenden in de eendenkooi

94

Een Waalse kooi: de canardière d’Hautrage

128

Andere eendenkooien?

129

Vlaamse eendenkooien met nog zichtbare relicten in het landschap 132 De eendenkooi in Sinaai (Sint-Niklaas): nu natuurreservaat 132

De inkomsten en uitgaven van een eendenkooi 97 De inkomsten

2

97

134

Ecologische waarde van de Koebos te Sinaai

De eendenkooi van Eksaarde (Lokeren): met een enorm archief 135 Van 1480 (?) tot heden

135

De gedetailleerde toestand in 1740

139

De aanleg van een nieuwe kooipijp in 1818

141

De inkomsten en uitgaven in Bornem tussen 1765 en 1780 98

De eendenkooi te Merkem (Houthulst):

De inkomsten en uitgaven in Eksaarde tussen 1772 en 1829 99

ook bekend als De Vogelhut

99

143

De Vogelhut: een unieke benaming

Dalend rendement: het begin van het einde van de kooi 100

148

Vegetatieopname van het kooibos in Merkem

Een nauwkeurige boekhouding

143

Vangsten, winst en verlies van 1819 tot 1829

101

De eendenkooi van de Blankaart te Woumen (Diksmuide):

Een overzicht van de onderhoudswerken en kosten

102

de laatst aangelegde

De vangsten

103

Vangsten in de Vlaamse kooien

103

Buitenlandse vangstcijfers

106

De eendenkooi in Bornem: nog gaaf bewaard uniek Europees erfgoed 153

Nederland

106

Het begin: de vorming van de Oude Schelde in een

Groot-Bri annië

107

uitgestrekt kasteeldomein

Duitse Waddeneilanden

108

Denemarken

108

156

109

154

Duits edelman in de gevangenis om te schieten op

de vangpijpen De oudste beschrijving van een Vlaamse eendenkooi

157

De kooi in de 20 eeuw

161

ste

Evolutie van de wetgeving

149

163

Wilgeninventarisatie van de Oude Schelde te

Bornem, ter hoogte van de eendenkooi

Volledig verdwenen Vlaamse eendenkooien Endvogelslag en vogelpeype

Nog steeds geschikt voor het ringwerk

111 111

Eendenkooien die niet meer herkenbaar zijn in het Vlaamse landschap

112

De eendenkooi van Meetkerke (Zuienkerke): gedeeltelijk heringericht

Adinkerke: een grensgeval, de Canardière du roi

112

167

Loppem: de coyevijver en de hoeve Aendekooi

113

van Meetkerke

Evergem: kanaal en spoorlijn door de canardière

115

164

166

Overzicht van de toponiemen van de eendenkooi

Met Gelders of Brabants vangpijptype

168

Wachtebeke: één van de kooien in de Moervaartdepressie 115

Met een heringerichte vangpijp

170

116

Bijzonderheden bij het vangen

170

Problemen bij de kooi

Moerbeke-Waas: twee kooien van het bisdom Gent en één van de Abdij van Boudelo 121

117

Eenden voor het bisdom Gent

Berlare: een voghelcoye in privébezit

122

Puurs: ooit een kooiplas met een eilandje?

123

Hingene: twee 16de-eeuwse eyntvoghelrien en twee nieuwe kooien in de 17de eeuw

124

Kruibeke: de coeye van de heren van Wissekerke

125

Ekeren: drie 17de-eeuwse kooien

125

Zandvliet: een kooi nabij de Nederlandse grens

128

De eendenkooi van het Donkmeer in Berlare: volledig heringericht en vrij toegankelijk 172 173

Ecologische waarde in en om de kooi van het

Donkmeer De herinrichting van de eendenkooi

174


Resultaten van het ringwerk in de Vlaamse eendenkooien 178 Meetkerke: met meest gegevens over de organisatie en de resultaten van het ringwerk

179

Het belang van de Vlaamse eendenkooien

211

Dankwoord

214

Samenva ing

218

Abstract

221

Synthèse

224

Kurzfassung

227

Register

230

Een boeiende briefwisseling tussen ringers te Meetkerke 180 Samenwerking opgestart en onmiddellijk groot succes 181 Nog meer aanpassingen en een nieuwe pijp Hervangsten uit de Vlaamse eendenkooien 183

183 183

De grootste verplaatsingen en de langste

levensduur van eenden geringd te Merkem 184

Geboekte hervangsten per kooi en per soort

De woordenschat uit de Vlaamse eendenkooien 186 Uit de IJzerbroeken (Merkem en Woumen)

186

Uit de kooi van Meetkerke

189

De rijke woordenschat uit de kooi van Eksaarde

189

Algemeen

189

Het hout

190

Enkele typische benamingen uit de eendenkooi

230

Het voedsel voor de eenden

191

Europese landen, buiten België, met eendenkooien

230

Gebruik van smeulende turf

191

Kooimannen en helpers in de Vlaamse kooien

230

De kooiboot

191

Kunstenaars met werk over eendenkooien

231

De schermen en vangpijpen

191

Ringers in de Vlaamse eendenkooien

231

Grondwerk en paden

192

Vlaamse eendenkooien

231

Uit het Wase dialect: uit Moerbeke en Sinaai?

192

Eendenkooien en vangpijpen in de oude kunst 194 194

17 de eeuwse gravures

196

Geïnspireerd door Antonio Tempesta

Herfst in de kooi

198

Phil van de Blankaard

199

Rond de eendenkooi van Meetkerke - Demen oom

202

De auteurs

233

André Verstraeten (Lokeren, 1943)

233

Désiré Karelse (IJsselstein, 1959)

233

Arnout Zwaenepoel (Brugge, 1962)

233

De uitgevers

Het kooibos van de eendenkooi in Meetkerke (Zuienkerke).

234

Désiré Karelse

3


Inleiding De primitieve mens was voor zijn voedsel aangewezen op het verzamelen van eetbare planten en vruchten en op het vangen of bejagen van allerhande dieren uit de vrije natuur. Door de eeuwen heen ontwikkelden de landbouw en de veeteelt zich en kreeg de jachtbuit een afnemend belang in de voedselvoorziening. In veel culturen werd de jacht, behalve een soms aanwezige bijdrage in het populatiebeheer, een vrijetijdsbesteding, met het beleven van jachtgenoegen als hoofdzaak. De huidige jacht is overal gereglementeerd, waarbij in mindere of meerdere mate rekening is gehouden met de sterk bedreigde natuurwaarden.

4

Door de eeuwen heen ontstonden de meest uiteenlopende jach echnieken en -methodes, onder meer door het gebruik van blaaspijpen, bogen, geweren, strikken, lijm, vallen, fuiken en ne en. Een ui onderlijke jachtwijze ontwikkelde zich al waarschijnlijk vanaf de 14de eeuw: het in alle stilte vangen van aanzienlijke aantallen eenden met vangpijpen en/of eendenkooien. Dit zijn vanginstallaties bestaande uit grote fuiken over sloten, die aansluiten op speciaal daarvoor rustig gehouden waterpartijen met lokeenden en die omgeven zijn door een bos. Het unieke aan dergelijke inrichtingen was dat ze het hele jaar door op dezelfde plaats bleven staan en niet na een jachtseizoen werden weggenomen. Daarin ving en doodde men destijds veel eenden. Op

Ligging van de Vlaamse eendenkooien.

de websites van de Tsjechische gemeenten Ladná en Bzenec noemt men ze “de grootste jachtinrichtingen door mensen ontworpen”. Eendenkooien dienen beschouwd te worden binnen het algemeen maatschappelijk kader. Tot zowat een halve eeuw geleden werd de natuur als een onuitpu elijke bron gezien, die de mens bijna onbegrensd kon gebruiken. Ondertussen zijn het algemeen maatschappelijk denken, de wetgeving, de administratieve ondersteuning en de belangstelling van het brede publiek zo sterk geëvolueerd dat ‘oogsten’ uit de wilde natuur binnen de norm van deze tijd is gebracht. Die kunnen we best als volgt samenva en: zorg voor natuur en landschap zijn belangrijk en het is niet omdat een diersoort het goed doet, dat ze moet gevangen of geschoten worden. De vangsten in de eendenkooien moeten gezien worden


5

Een vangpijp in de kooi te Bornem. binnen deze historische achtergrond. Bovenal dient men te beseffen dat onze laatste eendenkooien unieke plekjes landelijk erfgoed vormen.

de gevarieerde gedragspatronen van de watervogels, het beheer van het kooibos en de vangpijpen, het omgevende landschap en de weersomstandigheden.

In Vlaanderen kregen deze eeuwenoude geheimzinnige plekken in vroegere tijden benamingen zoals entvoghelcoye, aendenkooije of canardière. Het buitenambacht dat de kooiman er in stilte uitoefende, steunde op een grondige kennis van zijn eendenkooi,

Er werd niet gevangen omwille van de natuurbeleving, het genot van het buiten zijn, de groepssfeer onder de jagers of de vaak erop volgende après-chasse. Neen, het was gewoon hard werken in weer en wind, met ongewis resultaat. Een eendenkooi in orde houden en

Verspreiding van de (meestal verdwenen) eendenkooien in 9 Europese landen.


6

Een vervallen vangpijp in de kooi te Merkem. zorgen voor de vangst, was een stil, zwaar en eenzaam werk voor een kooiman, die meestal de kooi pach e of in dienst was van een grootgrondbezi er. Deze activiteit werd in Vlaanderen vaak gecombineerd met een boerenbedrijf of met de functie van jachtwachter of zelfs ambtenaar (baljuw). Kooimannen haalden hun inkomen volledig of toch grotendeels uit de eendenkooi en waren dus de laatste beroepsjagers of beroepsmatige vogelvangers in Vlaanderen. Het gebruik van eendenkooien werd in 1972 in België wettelijk verboden. Nadien is er tot omstreeks 1997

Oswald Pauwels

nog wel één kooi gebruikt, maar dan om eenden te ringen. De oudste betrouwbare vermelding ter wereld van een vangplaats waar aanzienlijke aantallen eenden werden gevangen (eendenkooi of een voorloper ervan?), staat in een oorkonde van de graaf van Vlaanderen uit 1318 over de waarde van de bezi ingen te Bornem. Overigens zijn eendenkooien bekend uit negen West-Europese landen. De meeste zijn aangelegd in Nederland en daar zijn ze tot vandaag ook het talrijkst

Vlaams en Nederlands woordgebruik In dit boek is hoofdzakelijk gekozen voor de Vlaamse benamingen uit de terminologie van de eendenkooien. Die wijken weleens af van de gangbare woordenschat in Nederland. Het kan dus voor de lezer uit Nederland soms om een wat vreemde woordkeuze gaan, maar het typisch woordgebruik benadrukt anderzijds de eigenheid van de Vlaamse kooien. Om dit te verduidelijken een korte toelichting bij één voorbeeld: er zijn verschillende benamingen in gebruik voor de eendenvanger in een kooi. In Nederland is het woord kooiker overal algemeen gangbaar geworden. Dat woord werd in de 16de eeuw en 17de eeuw vaak gebruikt naast of . In het zuidelijk deel van Nederland komt die laatste benaming in die periode nog meest voor. In westelijk Nederland wordt weleens over gesproken. In West-Vlaanderen werd de man en soms genoemd. In de rest van Vlaanderen bleef het woord in gebruik. In de actuele staat zowel als .


overgebleven. In Vlaanderen zijn er gegevens bekend over 25 eendenkooien. Daarvan resten er nu nog zeven herkenbare kooisites: aan de Oude Schelde in Bornem, bij het Donkmeer in Berlare, in de Fondatie van Boudelo in Sinaai, in Lokeren-Eksaarde, in de Moeren in Meetkerke en in de IJzerbroeken in Merkem en in Woumen. De kooi bij het Donkmeer in Berlare is in 2009 volledig heringericht in haar historische vorm en is gratis toegankelijk voor het publiek.

over eendenkooien in alle landen. Door het vroegtijdig overlijden van Dr. Leverkühn is zijn studie over de eendenkooien evenwel nooit uitgegeven. Zijn archief is bovendien ongeordend verspreid geraakt en niet toegankelijk.2 Onze studie maakt een overzicht over eendenkooien in Europa nu wel mogelijk. We besteden hierbij extra aandacht aan de situatie in Nederland, waar de eendenkooien het sterkst tot ontwikkeling kwamen.

Het eigenlijke eendenkooi-onderzoek gebeurde in de periode 1989-1995 door André Verstraeten en Désiré Karelse voor alle Vlaamse kooisites, en in 2007 door Arnout Zwaenepoel voor de kooien van Woumen en Merkem. Dit laatste onderzoek vond plaats in het kader van een historisch-ecologische studie van de broeken van de IJzervallei en de Handzamevallei, in opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos. Daarop volgden in 2009-2011 nog terreinbezoeken en literatuuren archiefonderzoek. Er werden ook gesprekken gevoerd met de laatste kooimannen, hun helpers en de ringers die actief waren in de eendenkooien. Deze zijn ondertussen, op één na, allen overleden. Op basis van het toen beschikbare materiaal publiceerden de auteurs in 2008 al een artikel.1 Daarin dienden zoveel interessante gegevens te worden samengevat of wegens plaatsgebrek weggelaten, dat het idee groeide om over het onderwerp dit boek te publiceren, een bundeling van de momenteel bekende elementen over de Vlaamse eendenkooien. In dit boek zijn tevens de resultaten verwerkt van de terreinbezoeken, de correspondentie en het onderzoek in 2009 en 2011 in zeven Europese landen door André Verstraeten. Ook is gebruik gemaakt van de onderzoeksgegevens van Désiré Karelse, die in 1992-2004 de kooien bezocht op alle Noordduitse Waddeneilanden, in 1993-1997 op het Deense eiland Fanø en in 1994 in Groot-Bri annië. Verder voerde Désiré Karelse in de periode 1999-2010 correspondentie over de Ierse kooien.

Bij de bespreking van diverse face en van de Vlaamse kooien wordt veelvuldig verwezen naar gelijkaardige of afwijkende elementen in de andere Europese landen. De Vlaamse kooien zijn hierdoor te plaatsen in Europees verband. Dit boek moge een bijdrage zijn om aan de cultuurhistorische waarde van dit verborgen, meestal verdwenen, bijna vergeten landelijk erfgoed in Vlaanderen de passende bekendheid en interesse te bezorgen.

Tot hiertoe verschenen in verschillende Europese landen publicaties over de kooien in het eigen land of in een bepaalde regio, met enkele verwijzingen naar het buitenland. Maar hier wordt voor het eerst een globale beschrijving van de eendenkooien in Europa gebracht. Daarbij opende het internet een snelle en efficiënte weg naar tal van archieven, musea en correspondenten. Ruim een eeuw geleden is Dr. Paul Leverkühn (1867-1905), een Duitser die directeur was van het Wetenschappelijk Instituut en de Bibliotheek in Bulgarije, begonnen aan een dergelijke publicatie 1

André Verstraeten Désiré Karelse Arnout Zwaenepoel 3 december 2011

Een aanbeveling voor wie voor het eerst leest over eendenkooien De meeste lezers zullen wel al een basiskennis hebben over eendenkooien en de logische volgorde van de hoofdstukken in dit boek waarderen. Maar voor de lezers die nauwelijks iets afweten van het bestaan van eendenkooien, raden we aan eerst op bladzijde 92 en 93 het stripverhaal te lezen over het gebruikelijke verloop van het vangen in een eendenkooi. Dat zal verhelderend zijn bij het lezen van de voorafgaande hoofdstukken.

VERSTRAETEN A., KARELSE D., ZWAENEPOEL A. 2008: Eendenkooien in Vlaanderen: verborgen, meestal verdwenen en bijna vergeten, 27. 5, p. 33-69. 2 BOEV Z., National Museum of Natural History, Sofia, Bulgaria, persoonlijke mededeling, dd. 8.7.2010.

7



Coye, canardière, decoy en Entenfang: benamingen met tal van betekenissen Rijksarchief Gent, Oorkonden van de Abdij van Boudelo, nr.8, f. 271 r°

Bij het horen van het woord eendenkooi, vaak kortweg kooi genoemd, zullen de meeste mensen wellicht eerst denken aan een hok of kooi waarin eenden worden gehouden en niet direct aan een waterpartij met aansluitende vangpijpen gelegen in een bos, waar de wilde vogels vrij in en uit kunnen vliegen. Dat zorgt weleens voor verwarring. Dat is ook het geval voor het Franse woord canardière, het Engelse (duck) decoy en het Duitse Entenfang. Daarom begint dit boek met een toelichting bij het woordgebruik.

Kooi, Coye, … niet altijd een eendenkooi De oudste vermeldingen van het woord coie, coey of coye in het Nederlandse taalgebied brengen geen zekerheid over het bestaan van eendenkooien. Integendeel. Het huidige dorp Kooigem, deelgemeente van de stad Kortrijk in West-Vlaanderen had volgende schrijfwijzen: 1177 Coengien, 1201 Coiengem, 1217 Coienghien, 1302 Coeyenghem, 1349 Coeyghem, 1463 Coyeghem en 1903 Kooigem. De naam is de samenstelling van de Germaanse persoonsnaam Kaujo, Kojo of Kawjo met het verzamelsuffix -inga en heem (= woonplaats van de lieden van Kaujo).3 We vinden het woord ook in Brugge in 1284: “…in des scaeps coye…”. Op het einde van de 13de eeuw gebruikte men de woorden coie, koije en koijen in West-Brabant en West-Vlaanderen, ook in de betekenissen ‘schaapskooi‘ en ‘kudde‘. Het afgeleide woord kooier krijgt als verklaring ‘hij die loslopend vee in een kooi opsluit’ en coy(en)ghem, dat tussen 1276 en 1300 driemaal voorkomt in Petegem, Oost-Vlaanderen, zou betekenen ‘woning van de lieden van Kaujo’. In 1312 vinden we in Oudenaarde het woord coyere. Volgens de taaldeskundigen zijn voor dit woord twee mogelijke verklaringen: ofwel is het een afleiding van de stam van het (niet aangetroffen) werkwoord coyen (‘in een (eenden?)kooi opsluiten’) met het suffix -ere, ofwel is het een afleiding van het zelfstandig naamwoord coe < (meervoud) coeye, coye ‘koe’ met he elfde suffix, met als mogelijke betekenis ‘koeherder’.4 De voornoemde Vlaamse gemeenten

Uittreksel uit een Latijns afschrift uit 1544 van een oorkonde van 14 februari 1302 van de abdij van Boudelo. Hierin wijst de abdij aan een hospitaal eeuwige jaarlijkse inkomsten toe, te heffen op abdijgoederen, onder meer op Coyenghem, dat toen gelegen was in het huidige Verdronken land van Saeftinghe. Er is echter geen enkele andere verwijzing naar een eendenkooi bekend. Misschien waren die gronden ooit geschonken door een adellijke familie uit Kooigem bij Kortrijk? Oudenaarde en Petegem grenzen aan elkaar, maar geen enkele kaart of andere bron wijst erop dat hier ooit een eendenkooi zou geweest zijn. He elfde geldt voor het woord coyenghem in een oorkonde van de Abdij van Boudelo van 14 februari 1302.5 We vinden in 1553 in een verpachtingsovereenkomst van de hertog van Aerschot wel “…om eenighe quoyen te maeckene …”, maar uit de verdere tekst blijkt dat in verband te staan met het hoeden van varkens en het oprichten van varkenskooien in het Meerdaalwoud.6 Tot hiertoe werd aangenomen dat de oudste vermelding van een eendenkooi in Nederland voorkwam in het register van Gelderse leenakteboeken, waar bij het dorp Acquoy in 1453 genoteerd was: “drie kamp lants, gelegen op den koy”.7 De oudste vermelding uit Friesland zou evenwel kunnen dateren van 1450. Een persoon, Jelle Koyfen, wordt in een oorkonde genoemd naar de locatie waar hij woonde, namelijk Koyfen. Momenteel bestaat in het Friese dorp Easterein nog steeds een straat die (in Friese spelling) de naam Koaifinne kreeg, naar het buurtschap Kooi Fenne.8 Maar het blijft onzeker of het woord koy in deze beide gevallen verwijst naar een eendenkooi. In deze kleigebieden zijn weliswaar achteraf heel wat eendenkooien aangelegd, maar in

DEBRABANDERE F., DEVOS M., KEMPENEERS P., MENNEN V., RYCKEBOER H. & VAN OSTA W. 2010: , Leuven. Geïntegreerde Taalbank, Vroegmiddelnederlands Woordenboek online, www.gtb.inl.nl, Nederlandse Taalunie en het Instituut voor Nederlandse Lexicologie. 5 Rijksarchief Gent, Oorkonden van de Abdij van Boudelo, nr.8, f. 271 r°. 6 Archief Arenberg Leuven, Condicie vanden eckelen van Merdal verpacht 13 august anno 1553. Met dank aan Hans Baeté. 7 TOL A. 1965: , Wageningen, p. 6. 8 SIPMA P. 1927: , eerste deel, p. 73; persoonlijke mededeling G. Mast, dd.15.1.2010. 3 4

Désiré Karelse

Straatnaambord en afpalingsbord nabij de kooi van Beneden-Leeuwen in Gelderland.

9


Informatiebord van de gemeente Coye-la-Forêt, ten noorden van Parijs. Hier is niets over een eendenkooi bekend.

10

1784 werd in Friesland het woord koeyfinne gebruikt voor een standweide voor koeien. Het woord is daar later vervormd tot kooifenne, omdat er een eendenkooi was.9 Op het Duitse Waddeneiland Föhr noemt men de gronden rond een eendenkooi sinds de 18de eeuw kojenfennen. Volgens het Middelnederlandsch Woordenboek10 (Nederlands tussen 1250 en 1550) wordt het woord cooye of koy gebruikt voor: “Eene enge ruimte, tot verschillende doeleinden bestemd; zoo bv. voor het houden van vogels, voor het slapen op een schip, voor het tijdelijk herbergen van vee. De laatste opva ing is in het Middelnederlands de gewone”. De bovenstaande vermeldingen van het woord koy en dergelijke zouden dus evengoed kunnen slaan op een verblijfplaats van vee. Er zou alleen volledige zekerheid komen, indien op een kaart uit dezelfde periode een eendenkooi ingetekend staat, indien een beschrijving zou duiden op eendenvangst of indien er sprake zou zijn van de oudste bekende benamingen in het Nederlands voor eendenkooi, zoals voghelcoye, intvogelkoey of entvogelkoy.

Verwarrende plaatsnamen De benaming eendenkooi treffen we ook misleidend aan bij sommige waterplassen waar eenden geregeld verblijven, een eendenkwekerij, een vijver waarop eenden met het geweer worden bejaagd, een visvijver of een vakantiehuis, ook al is er in de omgeving geen enkele aanwijzing dat er ooit een echte eendenkooi heeft gelegen. Zo kreeg vrij recentelijk een vijver nabij Ter Doest in Lissewege de benaming eendenkooi, omdat er 30 jaar geleden rondom die vijver rietschermen waren geplaatst die jagers moesten toelaten de overvloedig gevoederde eenden op die vijver te omsingelen en te beschieten. Bij het Stappersven in Kalmthout werd ook de naam eendenkooi vernoemd, maar bij grondiger onderzoek bleek dat het ging om gemetselde, en plaatijzeren jachthu en of eendenschietkooien aan de

rand van het ven.11 Bij het meer van Virelles wordt in 1926 een canardière12 vermeld, maar ook daar zijn verder geen gegevens bekend over een echte eendenkooi. Op het einde van de 19de eeuw is daar wél gejaagd op watervogels vanuit een schuilhut.13 In Grandme , nabij Doornik, is er een eendenkwekerij, La Canardière genaamd. In Leffinge staat een vakantiewoning De Eendenkooi en in Limerlé (provincie Luxemburg) ligt er een Gîte rural La Canardière op een heuvel. Nabij Wenduine kreeg een visvijver de naam eendenkooi. Op al deze plaatsen is er geen enkele aanwijzing dat er ooit een echte eendenkooi heeft bestaan. En zo zijn er ongetwijfeld nog veel meer voorbeelden. De oudste bekende vermelding van het woord coye, als we ook even buiten ons eigen taalgebied kijken, dateert van 797 in Frankrijk. Het betrof toen de schenking van gronden ten noorden van Parijs aan de abdij van Saint-Denis, op de plaats waar nu het dorp Coye-la-Forêt ligt. De plaatsnaam coye is uniek in Frankrijk en het dorp is in 799 al vermeld als Caugia, in 1138 als Coie, in 1548 als Couaye en in 1667 als Coy.14 Er is daar evenwel geen echte eendenkooi bekend. Overtalrijk zijn de vijvers, straten, hotels, restaurants, campings met de benaming canardière in Frankrijk (vooral in Picardië) zonder dat er historische bewijzen zijn over een echte eendenkooi. Een gelijkaardig gebruik van het woord Entenfang in Duitsland wordt met enkele voorbeelden geïllustreerd bij de verdere bespreking van de Duitse kooien. Ten zuiden van het Tsjechische dorp Rakvice ligt een lange vijver van een tiental ha en het oostelijk einde draagt de plaatsnaam kačenárna (= eendenkooi), maar geen enkele schriftelijke bron bracht een bevestiging dat daar echt een eendenkooi was ingericht en omwonenden kennen die plas enkel als visvijver.

Canardières: ook kanongeweren en schietgaten Ook grote geweren, waarmee naar watervogels werd geschoten, kregen de benaming canardière, wellicht omdat daarmee, zoals in een echte eendenkooi, veel eenden tegelijk konden gedood worden. Er waren op het einde van de 19de eeuw verschillende soorten van die geweren in de handel. Ze hadden een gewicht dat varieerde van 25 kg tot 85 kg, een lengte van 2,1 m tot

www.kooifenne.nl Geïntegreerde Taalbank, Middelnederlandsch Woordenboek online, www.gtb.inl.nl , Nederlandse Taalunie en het Instituut voor Nederlandse Lexicologie. 11 LEDEGEN I., Grenspark De Zoom-Kalmthoutse Heide, persoonlijke mededeling 12 ANONYMUS 1926: La canardière de Bornhem, . 13 QUINET A. 1897: , Bruxelles, p. 238. 14 www.coyelaforet.com

9

10


11

Kanongeweer of canardière in het Franse Nationale Jachtmuseum te Gien. 2,9 m en een diameter van de geweerloop van 28 tot 50 mm. Dergelijke zware geweren konden niet gewoon worden geschouderd, maar stonden vast gemonteerd op een kleine boot waarin de jager neerlag om de eenden dicht te kunnen benaderen.15 Het waren in 1897 bijzonder dure geweren: het kleinste type canardière kos e 700 frank en het duurste model zelfs 1625 frank. Dit was zeker iets voor welgestelde burgers, want het goedkoopste model kos e toen evenveel als 2.592 arbeidsuren van een helper-bouwvakker in Brussel.16 Dergelijke jachtwapens noemde men soms ook wel kanongeweren. Er is destijds zeker mee op watervogels gejaagd in Nederland, België, Frankrijk en Groot-Bri annië. In dit laatste land noemt men de jagers met die grote geweren puntgunners. Ze hebben er nog steeds een vereniging, die in de 19de eeuw is opgericht. De eerste voorzi er was niemand minder dan Sir Ralph Payne-Gallwey, de auteur van The Book of Duck Decoys, Their Construction, Management and History, dat later in dit boek wordt besproken. Vóór de Tweede Wereldoorlog waren er nog 186 puntgunners actief en in 1995 waren er nog 45. Ze dienden vaak enkele dagen in hun bootje rond te peddelen om één schot te kunnen lossen.17 In 1899 werd het gebruik van kanongeweren in Nederland verboden, nadat eigenaars

van eendenkooien nabij de Waddenzee geprotesteerd hadden tegen Engelsen die met kanongeweren veel eenden afschoten. Een citaat uit een protestbrief uit 1894 maakt de situatie duidelijk: “De Engelschman gebruikt hiervoor een kanon met hagels geladen, dat 150-200 meter draagt en schiet daarmede soms honderd stuks in één uit PAYNE-GALLWEY R. 1882:

Let op het kanongeweer waarmee de liggende jager eerst heeft geschoten. Gekwetste eenden werden nadien met een gewoon jachtgeweer beschoten. Wat wij nu vandaag een echte slachtpartij zouden noemen, was in de 19de eeuw een normale jachtactiviteit van de Britse

QUINET A., op. cit., p. 71-79. SCHOLLIERS P., 1990: Loonontwikkeling, conjunctuur en arbeidsverhoudingen in het bouwvak in Brussel en Parijs,1855-1940, , 1-2, p. 41, vermeldt voor een dergelijke helper een uurloon van 0,27 frank. 17 www.wildfowling.com/puntgunning/puntgunning.htm 15 16


12

schot, waaronder zich ook in de kooien vroeger tam gemaakte vogels bevinden”.18 De Belgische waterwildjager Dr. Quinet publiceerde in 1900 in zijn boek Les Canardières een reactie tegen dit toen pas uitgevaardigde verbod: “Inderdaad, bijna al deze arme miljonairs, eigenaars van de ‘Eende Kooyen’ in Nederland, hebben zich gericht naar de minister van financiën met de tranen in hun stem en in hun linkeroog, om zich te beklagen over de bedreiging van hun broodwinning (een nationale industrie) met toekomstige ondergang, door de jagers met het geweer die jagen op de stromen en rivieren en die de eenden schieten met de canardière, ‘t is te zeggen het kanongeweer.”19

kooi, wat vervormd is tot duck-coy en uiteindelijk tot decoy. Dat een lokeend dan decoy wordt genoemd, is een normale verdere afleiding. Maar de listige manier waarop wilde eenden in de vangpijpen werden gelokt, gaf aanleiding tot tal van overdrachtelijke betekenissen voor het woord decoy. Het is in gebruik voor een persoon, een plan of een gebeurtenis waarmee men op een listige wijze wil verbergen wat een persoon of een groep eigenlijk wil bereiken. Die betekenis wordt niet alleen gebruikt bij de jacht, maar ook in oorlogsomstandigheden en bij het plegen of oplossen van misdaden.

Soms werden ook gewone jachtgeweren canardière genoemd. In het begin van de 19de eeuw werd het woord canardière verder nog gebruikt voor een schietgat in een fort of versterking. Canardière was bij die versterking synoniem van meurtrière (=moordenares).20 In het Franse Nationale Jachtmuseum te Gien aan de Loire werd als antwoord op een vraag naar informatie over canardières in Frankrijk zelfs verwezen naar een wapenfabriek! In dit museum staat wel nog een kanongeweer opgesteld, maar over echte eendenkooien was daar in 2010 niets bekend.

Tevens is het woord decoy de benaming voor beelden van vogels die uit hout of een ander materiaal zijn vervaardigd. Dat betreft dan niet alleen eenden, maar ook andere vogels zoals steltlopers, ganzen of zaagbekken. Het zijn door verzamelaars begeerde volkskunstobjecten en zelfs industriële producten. Die worden nu soms nog als lokvogel, drijvend op het water, gebruikt bij de eendenjacht.

Decoy: zelfs een list of een volkskunstobject De eerste eendenkooien op Brits grondgebied werden in de 17de eeuw aangelegd door ervaren Nederlandse kooimannen. Het Engelse woord voor eendenkooi is decoy. Dit komt oorspronkelijk van duck (= eend) en

Entenfang, ook voor jacht met schep- of slagne en en het geweer Het woord Entenfang, dat in Duitsland algemeen diende om een eendenkooi aan te duiden, werd op het Duitse Waddeneiland Föhr gebruikt om de jacht met het geweer of de vangst van eenden met schepof slagne en te benoemen. Daar kregen de echte eendenkooien dan de benaming Vogelkoje.21 www.abirdinhand.com

De Engelse benaming wordt ook gebruikt voor uit hout gesneden vogels. MAST G. 2003: QUINET A. 1900: 20 DE RIVAROL A. 1827: 21 KOLLBAUM-WEBER J. 2007: 18

19

, s.l., p. 83-86 Bruxelles, p.134. . , Husum, p.11-31. Désiré Karelse

Eenden zoeken naar voedsel (

) in een vangpijp.



Talrijke jachtmethodes om eenden te pakken te krijgen

14

De mens heeft er altijd naar gestreefd zijn jach echnieken te verbeteren om gemakkelijker een grotere jachtbuit te bekomen. Dat betekende meer lekker voedsel dat men uit de schijnbaar onuitpu elijke natuur kon oogsten. Bij de jacht op eenden was het niet anders. Het gebruik van de eendenkooi moet gezien worden als één van de vele jacht- of vangstmethodes. Wereldwijd zijn heel wat jachtwijzen toegepast. Deze worden hierna kort besproken. Bij gebrek aan geschreven bronnen zal het altijd wel vaag blijven waar en wanneer deze vangwijzen zijn ontstaan. Wellicht zijn de meeste duizenden jaren oud. Het is wel merkwaardig dat het vermoedelijk duurde tot ongeveer 700 jaar geleden vooraleer de eendenkooi, de meest efficiënte vangmethode voor eenden, tot ontwikkeling kwam.

Werpen en schieten: van werphout en speer tot geweer Al in de graven van de oude Egyptenaren waren er reliëfs en muurschilderingen aangebracht, waarop de

uit Oxford Library - met dank aan H. Schoens

Pijlstaarten worden uit het net gehaald. Dergelijke afbeeldingen trof men in Egypte vaak aan in de historische graftomben en later ook in tempels. toenmalige jacht op pijlstaarten is voorgesteld. Daarbij maakte men gebruik van een werphout (boemerang?); er is ook te zien dat het vlees van die eenden werd bewaard in kruiken.22 Indianen uit het gebied van Washington jaagden in de 19de eeuw op eenden door Hans Schoens

Farao Ptolomaeus trekt aan een net om vogels te vangen. Opname uit de tempel van Esna (Griekse-Romeinse periode). De bouw van deze tempel begon (vermoedelijk) al in het Nieuwe Rijk, maar werd in de Ptolemaeïsche tijd vervangen door een groter en belangrijker heiligdom en werd uiteindelijk voltooid onder de regering van de Romeinse keizer Decius. 22

EGGEBRECHT A. 1986:

, Houten, p. 182, 220 en 221.


Stradanus, 1581

stenen weg te slingeren en ook met speren. Zoals bij de jacht op andere dieren ligt het voor de hand dat eenden ooit bejaagd werden met pijl en boog. Vanaf de 16de eeuw is het geweer wel het meest algemene jachtmiddel geworden. Er bestond ooit een minder bekende manier van jacht met het geweer op jonge eenden die nog niet konden vliegen. Aan een vijver of moeras waar veel van die jonge eenden verbleven, maaide of kapte men in de aanpalende rietkragen gangen uit van ruim 2 m breedte tot aan de vaste oever. Daar werd een rieten scherm opgesteld waarachter de jagers zich konden opstellen. De jonge eenden werden door mensen en honden naar die open gangen tussen het riet gedreven en konden zo gemakkelijk worden geschoten door de jagers die achter de schermen stonden. In Frankrijk is een dergelijke jacht in de 18de eeuw toegepast nabij Laon; dergelijke jonge eenden noemde men hallebran. Deze benaming zou kunnen afgeleid zijn van het Duitse halber-ente (= halve eend). Die jonge eenden hadden immers nog niet zoveel vlees als een volwassen vogel.23 Ook in Duitsland is de jachtwijze toegepast.24 De jacht met het geweer vanuit een schuilhut op een bootje of aan het water, al dan niet met gebruik van houten, uit kunststof gemaakte of levende lokeenden, werd en wordt in sommige landen nog vrij algemeen Plaat 94 uit de reeks gegraveerd door Jan Collaert gepubliceerd in Amsterdam door Philips Galleus omstreeks 1600

Eendenjacht met afgerichte roofvogels. beoefend. Deze loerjacht gebeurt soms ook bij graanakkers waarop eenden hun voedsel zoeken.

Eendenjacht met een roofvogel De valkerij is een eeuwenoude jachtmethode. Over de jacht op eenden met een roofvogel hebben we slechts één historische a eelding gevonden. Het is een gravure naar een tekening van Stradanus, voor het eerst uitgegeven te Antwerpen in 1581. Opvallend is wel dat op deze gravure ook een trompetblazer en trommelaars worden afgebeeld. Die kunnen alleen maar nu ig geweest zijn om de eenden op te jagen of ze in een bepaalde richting te verjagen.

Eenden grijpen van onder het water

De Vlaamse kunstenaar Stradanus tekende het vastgrijpen van eenden op de Indus (in Pakistan?) door vogelvangers met een pompoenmasker. Let op een etende eend bovenop een dergelijk masker, wat doet vermoeden dat er lokvoedsel op gelegd werd.

23

In het zuiden van de Kaspische Zee, in Oost- en West-Indië, China, de Filippijnen en Egypte (en volgens H. Bub in alle werelddelen) gingen eendenvangers in het water staan met over hun hoofd een uitgeholde pompoen of een soort hoed voorzien van twee kleine openingen voor de ogen. Ook in Hongarije is een dergelijke techniek ooit toegepast. Alleen dit pompoenmasker stak boven de wateroppervlakte uit. De vogelvanger greep de eenden bij de poten en stak ze onder water in een om het lichaam gebonden zak.25 Een dergelijke vangwijze werd ook toegepast door de Maori’s op Nieuw-Zeeland en de Aboriginals in Australië, maar die camoufleerden zich met waterplanten op het hoofd. In Egypte gebruikte men

LECLERC, COMTE DE BUFFON 1783: , deel 24, p. 138. NAUMANN J.A.1842: deel 11, Leipzig, p.626-630. 25 BUB H. 1991, , New York, p.208-209; SCHÜZ E. 1957: Bräuche van Vogelfang und Vogeljagd im südkaspischen Gebiet, , 3.1, december 1957; ERSCH J., GRUBER J. 1838: , volume 1, Leipzig, p . 475. 24

15


Deze tekening (links) over de eendenjacht is van de hand van Stradanus, een Bruggeling die vooral in Italië artistieke opdrachten uitvoerde. Naast een geweer en een treknet zien we ook hoe eenden geklemd liggen onder een plankje dat met een steen is verzwaard. Een gelijkaardige vangwijze is ook beschreven bij de Ammersee in Duitsland. Dezelfde tekening werd toen ook in het Italiaanse Urbino op een sierschotel (rechts) gebruikt.

16

hiervoor de bepluimde huid van een pelikaan. In China verschool de eendenvanger zich in een kraag van bamboe en maakte gebruik van drie aan een snoer gebonden lokeenden.26

Lijm, valstenen, vishaken en strikken Dit zijn kleinschalige vangtechnieken waarmee meestal maar één of enkele eenden te vangen waren. Op de Ammersee, een groot meer in Beieren, werd een vangtechniek met lijm gebruikt. Men ving eenden door ze zachtjes op te drijven naar een dikke, met lijm besmeerde koord, die drijvend werd gehouden met houten vlo ers. De eenden konden zich zelden zelf bevrijden. Eveneens op de Ammersee werd nog een andere techniek gebruikt. Men legde op een tekening Steven Clays naar Anell B. 1960:

Eendenvangst in Hongarije met gebruik van een pompoenmasker. 26

MACPHERSON H. 1897:

, Edinburgh, p. 234-268.

vastgebonden plankje een steen waaraan een visdraad met lokaas bevestigd was. Een tweede koordje was aan het plankje vastgemaakt. Als een vogel aan het lokaas at, trok hij ook aan het koordje. De steen viel van het plankje en hield zo de vogel onder water. Een gelijkaardige vangwijze komt ook voor op een tekening van Stradanus, gegraveerd door Philips Galle ca. 1596, samen met een uitbeelding van de jacht met het geweer en de eendenvangst met een treknet. Een vishaak met aas, die met een snoer vasthing aan een paaltje, is een oud bekend stroperstuig. In de 19de eeuw ving men in Chemni in Duitsland eenden met vishaken waaraan een aardappel als voedsel hing. In Algerije gebruikte men toen brood of vlees als lokaas. In verschillende Europese landen probeerde men eenden te vangen met strikken die bij voederplekken Getekend door Stradanus (1523-1605), gegraveerd door Jan Collaert (1566-1628) en uitgegeven door Joan Galle (1600-1672)

De eendenvangst met treknetten.


, met een zwaar treknet over ondiep water. Maquette uit het Friesen Museum in Wyk op het eiland Föhr, Duitsland. werden gezet. In Montenegro en Albanië ving men daarmee grote aantallen. In Frankrijk en Scandinavië spande men stroppen van paardenhaar rond een vlot waarop granen waren gestrooid. In Australië schoven inboorlingen, verscholen tussen de oeverplanten, de eenden een strop om de hals. Die strik was vastgemaakt aan het einde van een stok. In Nieuw-Zeeland ze en de Maori’s stroppen aan de rand van waterplassen en dit gebeurde ook in het moeras van Pamisus in Griekenland. In Madagaskar en Siberië hing men zulke stroppen aan een touw dat over het water was gespannen. In India werden ze gebruikt boven drijvende bladeren. In Engeland legde men stevig vastgemaakte drijvende strikken in zeer ondiep water waar eerst granen op de bodem waren gestrooid.27

Fuiken en inloopkooien In Duitsland werd aan de oevers van waterplassen gevangen met kleine fuiken die half onder, half boven water uitstaken.28 Eenden die erin doken, kwamen in een afgesloten putje met lokeenden terecht. Ook in Nederland werd deze methode toegepast, maar daarbij werden de vogels uiteindelijk gevangen met een eendenhaak, bevestigd aan het einde van een lange stok.29 Verder werden wereldwijd allerlei vormen van inloopkooien gebruikt. Aan de rand van of in ondiep water bouwde men zowel relatief kleine als vrij grote kooien met verschillende trechteringangen. In Zweden waren die kooien, waarin een persoon rechtop kon staan, tot 25 m lang en 12 m breed. In Duitsland gebruikte men zelfs kleine kooien die op een vlot waren gemonteerd. Meestal ze e men lage vleugels met draad of een net, om de vogels naar de trechters NAUMANN J.A. & HENNICKE C. 1905: NAUMANN J.A., op. cit., p. 626-630. 29 VAN DER ESCH J. & VERHAGEN P. 2004: 30 BUB H., op. cit., p. 98-107. 31 LECLERC, COMTE DE BUFFON, op. cit., p. 125. 32 SCHOENS H., persoonlijke mededeling. 33 NAUMANN J.A. & HENNICKE C., op. cit., p. 64 en 134. 34 ZWARTS L., BIJLSMA R., VAN DER KAMP J. en WYNEMGA R. 2009: 27

toe te leiden. In de kooi zelf plaatste men lokeenden en/of voedsel.30 De vogels liepen of zwommen er zelf in en konden de uitgang van de trechter moeilijk of niet terugvinden. De vogelvanger moest hier geen enkel afsluitsysteem bedienen.

Ne en: van schepnet tot slagnet en staande ne en Uiteraard werden er ook ne en gebruikt voor de eendenjacht. Van het gebruik van staande ne en of mistne en om vliegende vogels te vangen is een vermelding bekend uit de 18de eeuw in Frankrijk bij vijvers aan de rivier de Sarre in Lorreinen.31 Ook aan de Duitse Noordzeekust werden veel grote mistne en naast elkaar opgesteld om ’s nachts vooral smienten te vangen. In Egypte32, Zwitserland en Australië ving men eenden met staande ne en. In Tomsk, in West-Siberië, werden tussen grote vijvers staande ne en opgesteld over een opengekapte gang doorheen riet en moerasbos. Slobeenden vlogen bij zonsop- en zonsondergang van de ene plas naar de andere en volgden dan graag die gekapte gangen.33 Tot op heden worden met staande ne en jaarlijks nog duizenden eenden gevangen in de waterrijke gebieden ten zuiden van de Sahara.34 Een ui onderlijke variant op het gebruik van staande ne en kende men in de 19de eeuw in Australië. Een net van zowat 50 m lang werd vanuit bomen door mensen vastgehouden ongeveer 1 m boven het wateroppervlak. Met een bootje werden de eenden naar het net gedreven en plots opgeschrikt als ze dicht genoeg bij het net kwamen. Op dat ogenblik werd een houten schijf in de vorm van een havik over het water gegooid en bootste men het geluid na van deze roofvogel. De eenden reageerden door in paniek snel en laag over het water weg te vliegen, ... maar daar , Band X, Gera, p. 45-46; MACPHERSON H., op.cit., p. 241-250.

28

, Papendrecht, p.35.

, Zeist

17


wach e het net. Zo kon men tientallen vogels tegelijk vangen. Er is een vangst bekend van 36 vogels in één net.35 Het gebruik van wi e houten schijven die een havik imiteren, is ook bekend in het Franse Baskenland bij het vangen van houtduiven.

18

Een andere merkwaardige vangtechniek werd toegepast in Griekenland aan het Kopaimeer. Op plekken waar het water diep was, doorsneden lange open stroken de uitgestrekte rietvelden en wildernis. Eén- of tweemaal in de herfst werden die open stroken omspannen met ne en. Als er veel eenden op het water zaten, gingen de eendenvangers ‘s nachts met twee bootjes in tegengestelde richting naar de open plekken varen en daarbij gebruikten ze lantaarnlicht en een klinkende bel. De vogels vlogen niet op, maar zwommen naar de kant in de ne en. Zo ving men honderden vogels tegelijk. De oude Egyptenaren gebruikten ook werpne en in het riet.36 Veel algemener was het gebruik van slagne en. Deze werden niet alleen voor de vangst van eenden gebruikt, maar waren onder verschillende vormen zeer algemeen verspreid om kleine vogels zoals leeuweriken, vinkachtigen, spreeuwen en lijsterachtigen te vangen. Er diende altijd een vangplaats vlak te worden gemaakt om de ne en goed te kunnen opstellen. Die ne en werden dan door de vogelvanger vanuit een schuilhut met een trekkoord over de vogels getrokken. Lokvogels en/of -voeder waren daarbij aanwezig. Al in de graven van de oude Egyptenaren waren er reliëfs en muurschilderingen aangebracht, waarop de toenmalige vangst van pijlstaarten met slagne en is voorgesteld (zie illustraties pagina 14).37 In Vlaanderen en Nederland noemde men de eendenvangst met slagne en vangen met de lange lijne of entvogelslag. In Duitsland noemde men de vangplaatsen heerden. Naumann heeft in 1842 bijzondere details gepubliceerd over deze entenheerd, zoals die toen bekend was in Noord-Duitsland en Nederland. De twee grote ne en lagen in ongeveer 25 cm diep water op een daarvoor speciaal ingerichte vangplaats. De koord om de ne en dicht te trekken liep naar een verborgen hut die uit riet en takken was gebouwd. Om die grote, zware ne en uit het water omhoog te kunnen trekken, was er een extra mechanische inrichting nodig, want de nodige trekkracht oversteeg die van een mens. Bij deze vangst waren goede lokeenden van MACPHERSON H., op.cit., p. 236. SCHOENS H., persoonlijke mededeling. 37 EGGEBRECHT A., op.cit., p. 182, 220 en 221. 38 NAUMANN J.A., op.cit., p. 631-635. 39 ENGELHARD M. 1868: Les Canardières, 40 KOLLBAUM-WEBER J., op.cit., p. 14-20.

groot belang. Die waren aan een snoer bevestigd dat vastgebonden was aan een paaltje onder water.38 Op de zandige eilandjes in de Rijn nabij de Elzas waren er in 1868 nog een dertigtal dergelijke trekne en onder water opgesteld, waarbij men met tamme lokvogels tot 15 eenden per dag kon vangen.39 Meer details van een dergelijke vangst met de lange lijne zijn bekend van het Duitse Waddeneiland Föhr, waar die techniek tot in de 18de eeuw werd toegepast. Daarvoor legde men een vogelwasser (= vogelwater) aan, ongeveer 25 bij 35 m groot en 25 cm diep. Jaarlijks

Tekening van een ruitvormig vijvertje op het Deense Waddeneiland Fanø. Over het vijvertje kon men een net sluiten door gebruik te maken van een neervallend gewicht. Deze tekening werd gevoegd bij het patent nr 3719 uit 1901. bracht men in de herfst de vangplaats in orde: het gras werd gemaaid, er werd water in het vogelwater gepompt en de ne en werden opgesteld. De vangst gebeurde ’s nachts. Meestal waren er twee mannen bij betrokken en men ving in de 18de eeuw soms 50 tot 80 vogels per nacht. Dergelijke relatief grote vangsten werden mogelijk door de enorme aantallen daar toen doortrekkende eenden. De beste vangsten had men bij winderig weer, als de eenden van de omgevende Waddenzee beschu ing zochten op het land. De slagne en, gesteund door paaltjes, lagen even boven het wateroppervlak. Deze vangmethode kwam tot verval door de opkomst van de eendenkooien, waarmee veel grotere aantallen werden gevangen.40 Op het Deense eiland Fanø werden in 1901 nog

35 36

, 25 januari 1868.


patenten (= vergunningen) afgeleverd voor de vangst van zwemvogels met slagne en over een ruitvormig vijvertje met een grote diagonaal van ongeveer 15 m en een kleine diagonaal van ongeveer 6 m.

Vangst van tafeleenden met grote opklapbare netten, een sterk verstorende vangtechniek die eigenlijk in strijd is met het rustbehoevende karakter van een eendenkooi. In Engeland werden in de 19de eeuw tafeleenden gevangen bij plassen waar ook eendenkooivangpijpen aangelegd waren. Tafeleenden zijn moeilijk te vangen in vangpijpen en ze vliegen watertrappelend laag op vanaf het water. Rond twee kooien, Goldhanger en Mersea Island in het graafschap Essex, was er in het bos rond de vijver een open ruimte gekapt. Bij de vijverrand lagen 3 tot 7,5 m hoge klapne en op de grond. Die konden met balansgewichten rechtgetrokken worden en de opgejaagde tafeleenden uit de lucht scheppen. De vogels kwamen onderaan het net in een hok terecht. Vij onderd tot zeshonderd tafeleenden in één klap vangen was een matige vangst. In Goldhanger was er ooit een vangst die een ganse wagen vulde die met vier paarden diende te worden getrokken. Dergelijke vangsten veroorzaakten sterke verstoring op die kooiplassen.41 Een afwijkend en ui onderlijk gebruik is bekend uit Japan, waar in de 19de eeuw eendenvangers zich verscholen aan de rand van een moeras. Als een eend dichtbij kwam, werd ze opgejaagd en met een Sakadori-ami, een groot driehoekig schepnet dat samenschoof als er een eend in vloog, uit de lucht PAYNE-GALLWEY R. 1886: , Londen, p. 90-94. 1864: 42 MACPHERSON H., op.cit., p. 268. 43 HEATON A. 2001: , Buckinghamshire, p. 24. 44 AUS DEM WINCKELL G.F.D. 1821: 45 BUB H., op.cit., p.103-104.

41

geschept. Dergelijke schepne en waren ook in gebruik bij de Japanse variant van de eendenkooi.42

Kooivallen In Engeland was in de 19de eeuw ook het gebruik van een cage-trap (= kooival) bekend. Het was een enkele meter lange kooi waarin, met voedsel en lokeenden, wilde vogels werden gelokt. De kooi stond opgesteld bij een moeras of waterpartij waar normaal veel eenden verbleven. Als er volgens de vogelvanger voldoende wilde vogels in de kooi binnengezwommen waren, liet hij vanop een afstand via een stevige koord zorgvuldig één of twee afsluitschermen neer. De eenden zaten zo gevangen en werden er bij duisternis uitgehaald, zodra de andere wilde vogels van de omgevende waterpartij waren weggevlogen. Op die manier kon men echter nooit zoveel vogels vangen als met een echte eendenkooi.43 Ook in Duitsland is toen een dergelijke vangwijze met het gebruik van valdeuren beschreven.44 Een variant hierop was het Russische tentnet van 8 m bij 8 m, dat 70 cm tot 1 m boven ondiep water omhoog hing aan een paal. Daaronder zaten lokeenden en zodra er wilde vogels bij kwamen, kon de eendenvanger de tent plotseling laten neervallen in het water.45

Kooival met klapdeur.

Eenmalige massale vangsten: duck drive of eendendrij acht Twee gedragingen van in het wild levende eenden maakten het verkrijgen van een grote jachtbuit gemakkelijker. Enerzijds verblijven eenden buiten het , London, p. 84-87; FOLKARD H.C.

, volume 2, Leipzig, p.767-774.

19


Eendendrijfjacht te Shebden Pool, Staffordshire, Groot-Brittannië. De ruiende eenden worden door wadende mensen opgedreven naar een scherm. Twee grote spartelkorven staan daar klaar; daarin kon men gevangen vogels werpen.

20

broedseizoen vaak in grote groepen op waterplassen en moerassen. Anderzijds zijn er in de zomer groepen ruiende eenden die een tijdje niet kunnen vliegen. De oudste vermeldingen van massale vangst van eenden via grootschalige drij achten komen uit Engeland. Daar jaagde men de niet vliegvlugge eenden uit de rietvelden en moerassen naar het open water, waar ze dan door een groot aantal mensen die gebruik maakten van boten, verder werden samengedreven in de richting van opgestelde ne en of een grote fuik met lange zijarmen. Dat zou geleid hebben tot betwistingen in 1280, 1415 en 1432. Dat laatste jaar bemachtigde een bende gewapend met zwaarden en stokken bij Crowland Monastery 600 vogels, maar schond daarbij het eigendomsrecht. Op andere plaatsen kon men uit PAYNE-GALLWEY R. 1886:

Een Britse tekening van een eendendrijfjacht in de 16de eeuw.

door dit opdrijven in één keer 3.000 en zelfs eens 4.000 vogels te pakken krijgen. Er is een geval bekend waarbij men hiervoor 400 bootjes gebruikte.46 In de 17de eeuw blijkt die jachtwijze in sommige streken in Engeland zelfs algemeen geweest te zijn, want bij een beschrijving van de eendenkooien in de graafschappen Lincoln en Norfolk wordt vermeld dat de grootste jacht plaatsvond als de eenden ruien. De jagers in de bootjes hadden de eenden dan maar op te drijven in de ne en.47 In Nederland is een vergelijkbare drij acht beschreven in een placaet (= wetgeving) van 1567 dat rustverstoring rond eendenkooien verbiedt: “Riet en Rijswaerden … met Neten rontsomme te bese en, ende alsoo het Ruyt-vogel (= ruiende vogels), dat niet opvliegen en magh in de voorsz. Schut-ne en te jagen, ende sulcx ’t selve tot kleyne profijte in grooter menighte te vernielen”.48 Uit Duitsland zijn twee vermeldingen van eendendrij acht bekend. De eerste komt voor op een tekening van Wolfgang Birkner uit 1639. De eenden werden vanaf het open water in een rietkraag gedreven, waar staande ne en stonden opgesteld. Vanuit drie aanvarende bootjes werd zelfs geschoten om de eenden in het riet te drijven. In het riet knuppelden de jagers de vogels neer.49 De tweede vermelding is een korte beschrijving van het opdrijven van jonge wilde eenden naar vangfuiken in 1836.50 In Frankrijk beschreef Selincourt in 1683 een dergelijk opdrijven van ruiende en jonge eenden naar ne en. Dat was toen op vijvers in Ponthieu, Montreuil en Crécy een jaarlijkse gewoonte in juli. Daarbij werden

46

PAYNE-GALLWEY R., op.cit., p. 4-6. WILLUGHBY F. 1678: , book III, London, p. 372. 48 VAN DER HEIDE, G.D. & LEBRET, T. 1944: 49 BIRKNER W. 1639: 50 HARTIG L. 1836: , Berlijn.

47

, Heiloo, p. 110. , Leipzig.


Duitse eendendrijfjacht. Vanuit bootjes wordt zelfs geschoten en in het riet knuppelen de jagers de vogels neer. de bewoners opgeëist om ongekleed in het water te gaan, om zo de eenden uit de rietkragen naar de vangne en te drijven. Ze kregen hun richtlijnen van de jagers die volgden in bootjes.51 In West-Siberië, nabij de rivier de Ob, werden ruiende eenden in de oevervegetatie gedreven. Daar werden ze opgewacht door speurhonden en jagers met stokken. In 1866 werden zo in drie dagen door zes personen 26.000 vogels en in 1869 door vijf personen 38.000 eenden gevangen. Het vlees werd ingezouten en de pluimen dienden om donsdekens te maken. In die streken was in de 19de eeuw het betalen van een bruidsschat in natura aan de ouders van de bruid gebruikelijk. Daarbij hoorden naast hout en gedroogde vis ook honderd tot tweehonderd eenden. In Nieuw-Zeeland bemachtigden Maori’s in 1867 in de Plentybaai tot 7.000 niet vliegende eenden door gebruik te maken van honden en kano’s. In de Fundybaai, aan de oostkust van de Verenigde Staten, gingen de indianen in de 19de eeuw op een ui onderlijke manier op eendendrij acht. De vogels die niet konden vliegen, werden met kano’s bij hoog tij opgedreven in inhammen en gro en. Wanneer deze bij terugtrekkend getij droogvielen, bleven de kano’s de weg naar het open water versperren en werden de vogels doodgeknuppeld op de strandjes.52 In Vlaanderen zijn geen gevallen van eendendrij acht bekend.

belangrijkste verschilpunt is de verstoring op de waterplas die met deze manier van vangen gepaard ging. Voorts duurde de ruiperiode hoogstens enkele weken, waardoor het vangen op die manier maar in een korte periode van het jaar kon worden uitgevoerd. Daarom was het opstellen van de vanginstallatie ook maar enkele dagen nodig en werd die normaal na de vangst verwijderd.

uit WILLUGHBY F. 1678:

book III

Opstelling van schermen en fuiken, die in de Engelse graafschappen Lincoln en Norfolk gebruikt werden om ruiende eenden te vangen.

De eendendrij acht verschilt op een aantal belangrijke punten van de vangwijze in de eendenkooi. Het

51 52

SELINCOURT DE SACQUESPE J. 1683: MACPHERSON H., op.cit., p. 234-243.

, Paris.

21


Ontstaan van de eendenkooi en de verschillende vormen

22

Bij het gebruik van de eendenkooien werden de eenden niet met veel kabaal in de vangpijp gejaagd, maar in alle stilte erin gelokt. Tevens bleef de vanginstallatie, behalve soms de ne en, het hele jaar door op dezelfde plek. Het vangen gebeurde altijd door gebruik te maken van lokeenden en voedsel en meestal ook door een hond in te schakelen. Bijzonder belangrijk daarbij was dat de eenden die nog op de waterplas vóór de vangpijp verbleven, niet verstoord werden en rustig bleven, terwijl op het einde van de vangpijp een groep soortgenoten werd gevangen en gedood. Zo kon men maandenlang bijna dagelijks eenden vangen en kwam men elk jaar tot een zeer hoog aantal gevangen vogels. Enkele duizenden eenden per jaar was een gemiddelde vangst. Die vangst kon dus bijzonder winstgevend zijn.

de Biesbosch tussen Noord-Brabant en Zuid-Holland. In Vlaanderen zijn dergelijke buitenpijpen enkel met zekerheid bekend aan de Oude Schelde in Bornem en… daar bestaan ze nog altijd. De aanwijzingen over vrij grootschalige eendenvangst vanaf 1318 te Bornem worden verder besproken. Men noemde deze installatie oorspronkelijk de vogelrij van riviervogels, in 1589 pipes aux canards en in 1595 vogelpijpen. Waarschijnlijk lag er nog een andere, al lang niet meer gebruikte, buitenpijp in het nabije Hamme. In 1685 stond daar op een kaart het toponiem vogelpeype. In Nederland is geen enkele buitenpijp bewaard gebleven.

Het lijkt logisch dat een dergelijke vangwijze aanvankelijk werd toegepast bij bestaande natuurlijke wateren: waterplassen, kreken, zijgeulen van getijdenrivieren of afgesneden rivierarmen, waarbij men over bestaande geultjes fuiken opstelde. Bij elk van die vangpijpen moest de kooiman, zonder dat de vogels hem zagen, voedsel kunnen rondstrooien en zijn hond aanwijzingen geven. Daarvoor waren rietschermen of een andere afscherming noodzakelijk. De losse vangpijpen bij een groter open water noemde men in Nederland in 1582 buitenpijpen.53 Men vond ze in

Bij een dergelijke buitenpijp of vogelpeype hebben mensen door ervaring veel veldkennis opgedaan: eenden verblijven bij voorkeur op een rustgevende beschu e plas, omgeven door een bos, ze vliegen bij voorkeur op tegen de windrichting in en zijn beter in een vangpijp te lokken als ze al dichtbij rusten. Met al deze punten is rekening gehouden bij de ‘uitvinding’ van de meest verspreide en bekendste vorm van een eendenkooi: een door de mens gegraven rechthoekige vijver van 0,3 tot 0,75 ha, volledig omgeven door rietschermen en bos en met in elke hoek een vangpijp, zodat bij elke windrichting kon worden gevangen. Men noemt dit type eendenkooi het rogge-ei-type of ook wel het krab-type, naar de gelijkenis met het ei van de bekende

Steven Clays, naar een detail uit de kaart van G. van der Hult, 1643

Désiré Karelse

Buitenpijpen, duidelijk gebogen zijsloten overspannen met een fuik, aan kreken door de Biesbosch nabij Werkendam in Nederland.

53

VAN DER ESCH J. & VERHAGEN P., op.cit., p. 43.

Globale situatieschets van de bovenkooi in de Biesbosch met twee buitenpijpen op basis van een oude luchtfoto.


uit KASE J. & KOTLIK P. 1999:

, Praag

Eendenkooien als statussymbool In de meeste gevallen werden eendenkooien in Vlaanderen door grootgrondbezitters zoals adellijke families of abdijen aangelegd omwille van het economisch rendement. Een speciaal geval vormden een aantal kooien die werden ingericht als prestigeobject bij de inrichting van landgoederen door welgestelde families. Een dergelijk landgoed was een eenheid van huis of adellijke hofstee binnen een aangelegde tuin omgeven door landerijen. Recreatieve voorzieningen zoals wandelen door lusthoven, vissen en jacht hoorden bij dergelijke domeinen. Een eendenkooi was daarbij een bijzonder statussymbool. Haar belangrijkste functie was de aanvoer van gevogelte voor eigen consumptie. Toch was de kooi meer dan een nutsvoorziening alleen, ze kon ook dienen als ontspanningsmogelijkheid, was een tuinontwerp waardig en werd een inspiratiebron voor schilders, dichters en schrijvers.54

23

Gravure uit 1735 van graaf Franz Anton von Sporck (1662-1738), met rechts onderaan een vangpijp van het originele type.

Graaf Franz Anton von Sporck (1662-1738), die een vooraanstaande rol speelde in het gebruik en de ontwikkeling van de jachthoorn, heeft vermoedelijk omwille van het prestige een kooi laten inrichten nabij zijn kasteel in Lysé nad Labem in het huidige Tsjechië. Op een gravure is hij te zien in een interieur met kunstwerken, naast een landschap met kasteel en ... met een deel van een eendenkooi. Het is de enige bekende historische afbeelding van een adellijke grootgrondbezitter die getekend of geschilderd is samen met zijn eendenkooi. Dergelijke statusinrichtingen treffen we vanaf de 17 de en 18de eeuw ook aan in Nederland en op een aantal in Groot-Brittannië en Ierland. Prestige speelde mogelijk ook een rol in Vlaanderen, bijvoorbeeld in Moerbeke en Wachtebeke, waar nabij het bisschoppelijk kasteel drie kooien van het bisdom Gent lagen, in Bornem, waar de eendenvangplaats en eendenkooi al bijna 700 jaar binnen het kasteeldomein omheen de Oude Schelde ligt, bij het Donkmeer in Berlare, in Eksaarde, Merkem en Woumen, waar de kooien gelegen waren binnen uitgestrekte eigendommen bij het kasteel van adellijke families. Uit alle archiefstukken blijkt echter dat in Vlaanderen overal het economisch rendement van de kooi toch op de eerste plaats kwam. Nergens kon bij ons een uitdrukkelijke vermelding van het tegendeel worden gevonden, zoals er wel twee bekend zijn uit Engeland. 55 De kooi van Didlington werd in 1865 aangelegd en J. Whitaker, eigenaar van een eendenkooi in Engeland, schreef in 1918 dat waarschijnlijk niemand zo weinig eenden ving als hij, maar dat de vreugde die het vangen hem gaf, en het genoegen voor zijn vrienden hem overvloedig de kostenlast aan tijd en voedsel terugbetaalden.56

zeevis of naar de krab met uitstaande poten. Het is niet precies bekend waar en wanneer dit type voor het eerst werd aangelegd. Dat die vangplekken met een door bos omsloten vijver vanaf het begin van de 16de 54

eeuw het woord kooi in hun benaming kregen, sluit aan bij de oudere en andere betekenis van dat woord.

WOLFF A. 2009: Een kooi op stand, de andere geschiedenis van de eendenkooi, PAYNE-GALLWEY R., op.cit., p. 133. 56 WHITAKER J. 1918: , London. 55

, 3, p. 124-133.


en in Friesland hurde en één enkele keer ienpiperke.57 Het is best mogelijk dat dergelijke kleine vangplaats een voorloper was van de klassieke eendenkooi, maar beide types kwamen, vooral in Nederland, ook naast elkaar voor.

De enige nog bestaande buitenpijpen, zoals ze ook ingetekend staan op de huidige kadastrale plannen, aan de Oude Schelde te Bornem.

24

Soms kwamen er in Vlaanderen, zoals elders, ook afwijkingen van dit klassieke type voor. De kooien nabij Moerbeke-Terwest en in het Broek in Berlare hadden maar twee vangpijpen en die in Eksaarde had er lange tijd slechts drie. In Nederland zijn er talrijke gevallen van kleine plassen met één vangpijp bekend. In Drente en Overijssel noemde men ze hu e

Een ui onderlijke inrichting is bekend uit een kaart van ca. 1541/1545 van de polder Steekt in Alphen aan den Rijn in Nederland. Ruim een eeuw later waren er in Ekeren, ten noorden van Antwerpen, drie kooien die volgens een verder volgende beschrijving uit 1934 ongeveer gelijkaardig waren. Daar was geen kooiplas en geen kooibos, maar waren een aantal sloten omgeven door struiken en bomen. Tamme lokeenden zwommen naar het einde van die sloten in een fuik. De wilde vogels volgden en werden daar door de kooiman gevangen en gedood. In de Nederlandse installatie staan op een tekening enkele korte schermen, niet naast de fuik maar langsheen een sloot die uitkomt in een kleine fuik.58 Dat wijst op een vangwijze die waarschijnlijk verwant is met die in een tekeningen: Désiré Karelse; montage: Steven Clays

De meest voorkomende vorm van een eendenkooi: het rogge-ei-type.

57 58

MAST G. 2010: , p. 7. Regionaal archief Leiden, Kaart van de polder Steekt in Alphen aan den Rijn door landmeter Sluijter, ca 1541/1545.


Eendenkooien met drie vangpijpen kwamen voor onder verschillende vormen. Links een tekening uit 1823 van de kooi van Rintheim nabij Karlsruhe in Duitsland en rechts het plan van de kooi die Payne-Gallwey voor zichzelf aanlegde in 1885 in Thirkleby Park in Engeland. gewone eendenkooi. Op de tekening staat vogheldrift geschreven, wat een synoniem is van vogelkooi.59 In 1546 gaf de abt van de Abdij van Mariënweerd in Nederland grond in pacht … inde te se en een vogelkoy off dryfft…. Een kooiker of kooiman werd toen ook wel eens driftenaer genoemd.60 Ook in een placaet van 1567 wordt gereageerd tegen touwkers of Vogelaers me er lange lijne, die Vogels uy e Vogel-koyen ofte Driften opjagen. In die woorden driften, driftenaer en dryfft, die in de Vlaamse archieven niet zijn aangetroffen, zit

duidelijk het woord opdrijven. Dit kan erop wijzen dat eendenvangers toen soms nog de eenden in de fuiken dreven en ze er niet alleen in lokten. Een dergelijke combinatie kan ook afgeleid worden uit de oudste tekeningen, die verder worden besproken. Verder zijn er in Nederland, Groot-Bri annië, Denemarken en op de Noord-Duitse Waddeneilanden ooit kooien aangelegd met 5, 6 of 8 vangpijpen bij een vijver, zodat de uiteinden van de vangpijpen

Fragment uit een kaart met de in de polder Steekt te Alphen aan den Rijn, getekend ca. 1541/1545 door landmeter Sluijter. Het gaat duidelijk om een primitieve voorloper van de vangpijp van een echte eendenkooi: de korte schermen staan vóór de fuik naast een brede sloot. VAN TIELHOF M. 2004: Eendenkooien in Rijnland in de vroegmoderne tijd, , 4 februari 1934; H.) 1934: Eendvogels te Ekeren, 60 VAN BAVEL B. 2002: Eendenkooien in het Hollandse en Gelderse rivierengebied,

59

, 13, p. 57; H. (Kanora , 1986, Leiden. , 20, p.16-20.

25


26

Mooie, symmetrisch opgebouwde kooien met zes en acht vangpijpen. vaak een regelmatige veelhoek vormden. Bij sommige uitgestrekte plassen met een grillige vorm werden soms nog meer vangpijpen aangelegd. Zo had de kooi van Pen in Overijssel in Nederland 5 kooiplassen met niet minder dan 18 vangpijpen en had de Grote O erskooi in dezelfde provincie

vroeger 17 vangpijpen bij 5 kooiplassen.61 In Engeland had Fri on decoy bij het Fri on Lake in 1783 zelfs 21 en mogelijk ooit 23 vangpijpen.62

Eendenkooien kregen soms bijzonder grillige vormen bij bestaande waterpartijen of turfputten. In Vlaanderen kwam dit niet voor. 61 62

KARELSE J.J.H.G.D. 1987: Overijssel het land van de eendenkooien, HEATON A., op.cit., p.19.

, 2, p.13-20


Fragmenten uit de oude geschiedenis van de eendenkooien

Rijksarchief Gent, Fonds de Saint-Genois, nr. 1359, fol. I

De oudste vermelding van de eendenkooi van Bornem komt uit een schattingsverslag van 7 september 1318: (= de nacht [vóór] Onze-Lieve-Vrouw in september het jaar duizend drie honderd en achttien; dus 7 september 1318, want de feestdag Maria geboorte valt op 8 september). “ “ (in vrije vertaling: Item de vogelrij van riviervogels van het land van Bornem geschat en genomen aan honderd vogels zo is elke vogel genomen aan vier deniers paris oud telt dus samen drieëndertig schellingen en vier deniers). In de huidige fase van het archiefonderzoek over eendenkooien zijn slechts flarden van de ontstaansgeschiedenis bekend. Daarom is het schrijven van een nauwkeurige chronologische geschiedenis met de huidige kennis niet mogelijk. Wel wordt hierna een overzicht gegeven van de oudste bekende vermeldingen en tekeningen van eendenkooien. Deze fragmenten hebben, behalve voor Bornem, geen onderling verband.

ten westen van het kasteel, aan de zuidelijke oever van een 6 km lange en 100 m brede afgedamde vroegere rivierarm, de Oude Schelde. Na het overlijden van Jean de Gruutere, heer van Eksaarde, werd in 1517 een staat van goed opgesteld ten gerieve van zijn zonen Charles en Jean. Daarin staat: “... jtem de pertriserie vp de zelve heerlichede es verpacht eenen willem clappaert omme vier ende twintich coppelen pertrichen tsiaers ende de aentvoghelrye anthonis

De gedetailleerde vermelding uit 1318 over Bornem is momenteel de oudste schriftelijke bron ter wereld over een jaarlijkse aanzienlijke eendenvangst en haar opbrengst. Een precieze vangstmethode wordt niet vermeld. We hebben alleen maar een heel sterk vermoeden dat het hier gaat over dezelfde eendenkooi (of een primitieve versie ervan) die er nog steeds ligt. De vermelding komt voor in de scha ing van bezi ingen toegewezen aan Robrecht van Kassel, een jongere zoon van de graaf van Vlaanderen. De scha ing dateert van 7 september 131863 (zie illustratie bovenaan deze pagina). De jaarlijkse vangst van honderd riviervogels overtreft ruim de aantallen van de eerder vermelde kleinschalige entvogelslag of van vergelijkbare vangstmethoden. Uit het scha ingsverslag blijkt verder dat deze eendenvangst evenveel opbracht als het jachtrecht en de voghelrie (= vogelvangst) in de gemeente Bornem, Hingene en Mariekerke samen. De plek werd daarna nog bijna drie eeuwen herhaaldelijk omschreven als vogelrij van riviervogels en pas in de 18de eeuw schrijft men hier canardière en ook oude koije. Tot op heden zijn er in Bornem nog altijd vier vangpijpen van de eendenkooi. Ze liggen er ongeveer 500 meter 63 64

Stadsarchief Gent, Fonds Lanchals e.a., nr. 695

De oudste vermelding van een in een staat van goed opgemaakt in 1517 in Eksaarde. Hier bedroeg de pacht maar drie koppels eenden per jaar. In Hingene is in 1533 ook sprake van , maar met een pachtprijs van meer dan een maandloon van de voltijdse kooiman te Moerbeke in 1546. De ene inrichting was dus duidelijk meer rendabel dan de andere. Waarschijnlijk waren de vangtechnieken toen erg verschillend, maar hiervan is geen enkel bewijs aangetroffen. praet omme drie coppelen aentvoghelen ooc tsiaers...”.64 De patrijzenjacht bracht dus veel meer op dan de eendenjacht. De aentvoghelrye wijst hier op het bestaan van een weinig rendabele vanginrichting. Hier zijn verschillende mogelijkheden: een klein treknet of een

Rijksarchief Gent, Fonds de Saint-Genois, nr.1359, f° 1. Stadsarchief Gent, Fonds Lanchals e.a., nr. 695. Met dank aan Luc Van Durme voor de transcriptie.

27


Rijksarchief Gent, Archief van Sint-Baafs en Bisdom Gent tot eind 1801, 29332, B 2506A. Met dank aan Luc Van Durme voor de transcriptie

De oudste Vlaamse vermelding van het woord koije in Vlaanderen staat in een contract van de abt van de SintBaafsabdij te Gent en dateert van 15 januari 1546:

28

kleine fuik waarbij geen lokvogels en een hond werden gebruikt, of een andere eenvoudige voorloper van de eendenkooi (?). In de teksten van de belastingkohiers of quoteboeken worden in Eksaarde de woorden voghelrije en coye of coeye door elkaar gebruikt voor he elfde goed.

het archief van de Gentse Sint-Baafsabdij: in 1546 begon men in Moerbeke (Wulfsdonk) een voghelrije oft koije te maken. Op een kaart van dat gebied uit 1576 staat een rogge-ei-type ingetekend.67 De overige 16de-eeuwse vermeldingen in Vlaanderen zijn: Meetkerke (1554: de coeye), Hingene (1587: vogelkooien) en Merkem (1591: ter kooie).

Er zijn verschillende Nederlandse publicaties over kooien in de 15de eeuw, maar zonder voldoende verwijzing naar een bron in een archief of zonder zekerheid over een echte eendenkooi. Die worden hier niet besproken. De oudste volledig gedocumenteerde vermelding staat in een staat van leengoed uit 1521. Daarin drukt Jacoba van den Woude, ambachtsvrouwe van Warmond, Alkemade en Esselijkerwoude, haar bezorgdheid uit over haar inkomsten uit de verpachting van vogelwateren in de drie dorpen, “overmits die veelheit vande driften oft koeijen die een ijgelick maect”.65 De aanleg van eendenkooien was toen in die regio van Zuid-Holland al volop aan de gang. Hingene is een dorp aan de Schelde, op enkele kilometer van Bornem. De oudste vermelding over eendenvangst komt uit een rekening uit 1535 van Thibault Barradot als ontvanger van het Land van Rumst en Bornem. Hieruit blijkt dat Gillis Vleeminck de pacht vernieuwde voor het vangen van riviervogels of de eyntvoghelrien te Hingene, voor de som van 26 schellingen Artois. (20 schellingen = 1 pond Artois) per jaar voor een duur van 6 jaar en begonnen op 1 mei 1533, te betalen op 24 juni. Gillis Vleeminck was daarvóór ook al pachter, want hij vernieuwde zijn pacht in 1533.66 Bij de verdere bespreking van de kooien in Hingene volgen de andere 16de en 17de-eeuwse vermeldingen. De oudste Vlaamse vermelding van de aanleg van een eendenkooi van het rogge-ei-type komt uit

Rijksarchief Gent, kaart nr. 458

Fragment uit de , getekend door F. Horenbault in 1576. Het is de oudste kaart met daarop een Vlaamse kooi van het rogge-ei-type met ‘vereenvoudigde’, recht getekende vangpijpen. Het is hoogstwaarschijnlijk deze kooi waarvan sprake is in het hierboven afgedrukte contract uit 1546. Ze wordt nadien dikwijls de genoemd.

VAN TIELHOF M., op.cit., p. 58 Bornem. Kasteelarchief, Série 1, reg. 31, met dank aan Filip Hooghe; Algemeen Rijksarchief Brussel, fonds d’Ursel, L1022, rekening over Hingene 1536-1558. Met dank aan Benny Crocket. 67 Rijksarchief Gent, kaart nr 458, Caerte figurative van de gronden van het bisdom van Gent te Wulfsdonk binnen de parochie van Moerbeke in den lande van Waes, door F. Horenbault. 65 66


De houtsnede die, volgens de informatie van het British Museum, gemaakt werd ca. 1530-1540. Ze is gemaakt in de stijl van de Duitse tekenaar en schilder Virgil Solis (1514-1562). Eén der oudste vermeldingen van een eendenkooi uit de Nederlandse archieven en waarvan de plek nog herkenbaar aanwezig is, gaat over de kooi De Kom in Maarsbergen (Utrecht). Het Zwarte Water behoorde bij het proosdijhuis Maarsbergen en daardoor ook tot het bezit van de abdij van Berne. Eenden en andere watervogels huisden er in groten getale. Toen de proost en zijn personeel weinig kans zagen er voldoende profijt uit te halen, gaf abt Koenraad van Malsen op 20 april 1535 het Zwarte Water en andere plassen die daar in de buurt lagen, in huur of in erfpacht aan Laurens Wolfswynckel en zijn echtgenote Jannetgen. Laurens heeft daar met veel moeite en hoge kosten een eendenkooi gemaakt. Aan de erfpacht waren duidelijke afspraken verbonden, onder andere over de vererving van deze pacht. De pachtprijs bedroeg 125 grote wilde eenden of drie talingen voor elke grote wilde eend. In 1577 ving men daar in het najaar op 6 weken 502 eenden. In 1535 lag in de buurt ook al een Oud Koy.68 Verder zijn er in de 16de eeuw in het Hollandse en Gelderse rivierengebied veel kooien aangelegd. In 1550 heeft Karel V binnen Holland zelfs een placaet uitgevaardigd waardoor de overheid de aanleg van nieuwe eendenkooien in de hand wilde houden, om schade te voorkomen aan de landbouwgewassen in de omgeving van de kooi. We lezen daarin: “Het vergunnen van Vogelkooyen te mogen opstellen, komt mede bij ons den Prince van de Lande toe”. In 1567 volgde nog een ander placaet, waarin het verboden werd rond de kooien te schieten of te kloppen of de eenden te verstoren.69 De oudste bekende tekening van korte schermen naast een sloot en één kleine fuik komt voor op de reeds vermelde kaart (zie pagina 25) die landmeter Sluijter ca. 1541/1545 tekende van de polder Steekt in Alphen aan den Rijn. Die korte schermen staan echter niet 68 69

VROON D. & SOMSEN E., 1999: VAN DER HEIDE G.D. & LEBRET T., op.cit., p.124 en p. 109-110.

naast de fuik zoals bij een eendenkooi, maar langs een sloot die naar de fuik loopt. Dit is dus een twijfelgeval. Mogelijk was dit een primitieve voorloper van de eendenkooi. De oudste a eelding van de eendenvangst bij een vangpijp komt uit de school van of is getekend in de stijl van de Duitse tekenaar en schilder Virgil Solis (1514-1562), die in Nürnberg werkzaam was. Het is een houtsnede die, volgens de informatie van het British Museum, gemaakt werd ca. 1530-1540. Ze toont een met halfronde beugels en ne en overspannen vangpijp langs een rivier. Dit is duidelijk een voghelpeype of wat men in Nederland later een buitenpijp zou noemen, zoals er vandaag alleen aan de Oude Schelde in Bornem nog vier bestaan. Aan beide zijden van de vangpijp staan schermen waarachter vier personen en twee honden zich verbergen. Een persoon kijkt door een loergaatje naar het water en een hond springt via een klein trapje door een opening in het scherm. Dit is een typisch tafereel dat hoort bij een echte eendenkooi, waar alles in stilte verloopt en waar de mensen zich achter de schermen dienen te verschuilen voor de schuwe eenden. De schermen zijn op de tekening wel aaneengesloten, zonder openingen zoals tussen normale korte schermen. Ook staan ze niet langsheen de vangpijp, maar vóór de vangpijpmonding en zijn ze laag getekend, zodat de mensen er in gebukte houding over moeten kijken. In de achtergrond vaart een zeilboot en ligt een dorp met kerktoren. Op de voorgrond tussen het riet ligt een roeiboot. De fantasie van de kunstenaar is hier wel aan bod gekomen. In werkelijkheid hebben schermen slechts zin als ze een hoogte hebben die de kooiman toelaat er op een vlo e manier achter te lopen, zonder dat de eenden hem zien. Wellicht zijn de korte schermen naast de vangpijpen, met tussenin openingen zodat de kooiman de eenden Maarsbergen

29


uit Wolfgang Birkner 1639:

. Handschrift op papier, 32 x 54,4 cm. Forschungsbibliothek Gotha, Chart. A 741

30

Deze afbeelding uit 1639 van een Duitse eendenkooi door W. Birkner is de tot hiertoe oudst bekende gedetailleerde tekening van een eendenkooi van het rogge-ei-type. Vermoedelijk is deze kooi hier nog in aanleg. Ze is gelegen aan een rivier met een waterrad voor watertoevoer naar de kooi via een houten goot. Door de er diagonaal tegenover liggende vangpijp kan water wegstromen naar de omgevende sloten. Vermoedelijk diende deze constructie om de kooi ijsvrij te houden. Op de achtergrond staat een boerderij (kooihuis?). Twee vangpijpen van het originele type zijn afgedekt met naar het lijkt levende, want uitgelopen en van blaadjes voorziene, houten beugels (ca. 29 stuks), eindigend in een fuik. Naast die afgewerkte vangpijpen zien we 9-10 korte schermen met knieschermen met hondegaten. In het scherm aan de kooiplas zit een kijkgat. De kooiman is actief met twee hondjes; in de andere vangpijp loopt er één hondje binnen de schermen. De twee overige vangpijpen zijn al uitgegraven, maar nog niet voorzien van korte schermen of een fuikinrichting. kon opjagen, pas later algemeen in gebruik gekomen. Nadien is een dergelijk tafereel herhaaldelijk, met kleine variaties, getekend en geschilderd tot in de 18de eeuw. Het is mogelijk dat hierbij toenmalige lokale vangpijpen de inspiratiebron waren, maar mogelijk heeft men deze Duitse houtsnede gewoonweg gekopieerd. Dit gebeurde in Antwerpen in 1582 door Philip Galle of Galleus (1537-1612) naar een tekening van Hans Bol (1534-1593), die op pagina 79 wordt besproken. In alle vorige publicaties werd dit als de oudste bestaande tekening van een eendenkooi gezien, maar de voornoemde Duitse houtsnede is ruim 40 jaar ouder. De latere tekeningen van Tempesta (1602), A. Van der Venne (1623) en die in de beschrijving van Rijckelsma (1641), die verder aan bod komen, zijn sterk vergelijkbaar met die van Hans Bol of die uit de school van Virgil Solis.

70

LANDAU G. 1849: , Kassel, p.300-302. 71 SANDERUS A. 1644:

, tomus secundus, p. 607.

De oudste Duitse verwijzingen naar een ingerichte Entenfang met lokeenden te Biebesheim en Kranichstein in Hessen, in Centraal Duitsland, dateren uit 1574-1575.70 De a eelding uit 1639 van een Duitse eendenkooi door Wolfgang Birkner is de tot hiertoe oudst bekende gedetailleerde tekening van een eendenkooi van het rogge-ei-type, met alle details over het gebruikelijke verloop van de vangst in een eendenkooi. Een gravure van het kasteel van Bornem uit 1644 in Flandria Illustrata toont 2 vangpijpen die zijn versimpeld tot fuikvormen, langs elke oever van de Oude Schelde, op dezelfde plek waar nu nog vangpijpen of relicten ervan te zien zijn. Het is de oudste gravure met details over ligging en vangpijpen op een nauwkeurig bekende plaats. De vangpijpen zijn duidelijk overspannen met fuiken, opgebouwd met halfronde beugels. Ook staan er schermen langsheen het water.71


De oudste beschrijving: op rijm gedicht door Rijckelsma in 1621 De oudste tekst over het reilen en zeilen in een eendenkooi werd in 1621 gepubliceerd door de Nederlander Victor Rijckelsma in zijn 46 bladzijden tellende en volledig op rijm geschreven . In die tijd waren er immers al vrij veel kooien aangelegd in Nederland, zodat er al blijkbaar een lezerspubliek was voor dit onderwerp. Een typerend uittreksel uit zijn beschrijving van een eendenkooi, pagina 8:

31

Koninklijke Bibliotheek Den Haag, nr. 767 C 75

In dezelfde stijl behandelt hij het listige van de vangst, het gebruik van lokfluiten en honden, het voedsel voor de eenden, de lokeenden, de indeling van de soorten gevangen eenden, het opjagen van de eenden naar het vangfuiknet (= ), p. 9:

Ook het zware werk van de kooiman wordt belicht, p. 11: “ Geregeld komt ook een moraliserende waarschuwing voor de lezer voor. De beschrijving eindigt met allerlei raadgevingen voor de kooiman en de vogelvanger. Hieruit enkele verzen:

uit Rijckelsma 1621, Koninklijke Bibliotheek Den Haag, nr. 767 C 75


Rijksmuseum, Amsterdam, inv. no. BK-15234

32 Vangpijp op een 17de eeuwse schilderskist. Toegeschreven aan Anthonie Jansz. van der Croos (1606/07-1662/63) en Jan Martszen de Jongen (1609/10-1647/67) uit Noord-Holland; 21,5 x 36 x 23,7 cm. Deze schilderskist dateert uit de periode 1640-1660, is gemaakt in eik en is beschilderd met diverse taferelen. Eén van deze taferelen toont een vangpijp van het originele type aan een rivier, een kooiman en een hondje bij schermen met daarin een hondengat. Het lijkt er verder op dat de kooiman achter een kniescherm staat. Ook is er sprake van hoge boombegroeiing in het begin en van lage begroeiing (hakhout?) aan het einde van de vangpijp. In de achtergrond zijn vaag een dorp en molen te zien. Het gaat duidelijk om een buitenpijp, voghelpeype of een inrichting “voor de vangst van riviervogels”, zoals die nog steeds in Bornem bestaat. Het is geen rondom afgesloten kooi. Opvallend is wel dat er geen enkele 16de-eeuwse of oudere vermelding bekend is van toenmalige internationale uitwisseling van kennis of contacten over de kooien. Die zou pas in de 17de eeuw beginnen en aanleiding geven tot aanleg van kooien in nog zes andere Europese landen. Op een totaal van twintig bekende gravures of schilderijen van vóór 1800, waarvan de meeste in dit boek als illustratie zijn opgenomen, staan één of meer vangpijpen afgebeeld. Hiervan zijn er, verspreid over bijna drie eeuwen, veertien die duidelijk buitenpijpen langs een rivier of een dergelijk water tonen. Opvallend is wel dat op die gravures of schilderijen meestal schermen langsheen de oever van de rivier vóór de vangpijp staan en niet ernaast zoals in alle bekende eendenkooien. Ook zijn op die a eeldingen vaak honden te zien die zwemmen achter een groepje van (maximaal twintig) eenden. Die vogels blijven overwegend op het water zi en; enkele vliegen in de richting van de vangpijp. Dit doet denken aan lokeenden die de hond gewend zijn en enkele wilde soortgenoten naar de pijp meelokken in combinatie met de zwemmende hond. Op de gravure uit 1582 van Hans Bol (zie pagina 79) zien we zelfs (lok?)eenden die in de richting van twee zwemmende honden kijken; vanop afstand volgen andere eenden reikhalzend die honden. Dergelijke taferelen zouden kunnen doen denken aan de besproken drij acht op ruiende of niet vliegende

jonge eenden. Maar op de meeste a eeldingen verstoppen mensen zich achter de schermen, wat bij een eendendrij acht niet nodig is. Wel staan er op heel wat a eeldingen mensen als toeschouwer, zowel op de oever als in een bootje. Bij een echte eendendrij acht op niet vliegvlugge vogels horen wel meer bootjes te zijn. Of zijn die historische gravures en schilderijen een fantasierijke artistieke weergave van een combinatie van de eendenkooiwerking in alle stilte en de eendendrij acht? Over de ontwikkeling van de vangtechniek bij de vangpijpen brengen ze geen duidelijk inzicht, maar ze geven wel aanleiding tot veel open vragen en mogelijke veronderstellingen.


Eendenkooien ontstaan in Vlaanderen? Ondanks de massale aanwezigheid van eendenkooien in Nederland zijn er een aantal aanduidingen die suggereren dat de oudste eendenkooi wel eens uit Vlaanderen afkomstig zou kunnen zijn. De oudste vermelding van een aanzienlijke eendenvangplaats die jaarlijks vast rendeerde, is tot hiertoe in Vlaanderen aangetroffen. Het betreft de reeds vernoemde vangst van 100 riviervogels per jaar beschreven in Bornem in 1318. Het blijft een open vraag welke vangtechniek toen gebruikt werd, maar een primitieve voorloper van de eendenkooi, zoiets als een vangpijp, is best mogelijk. Dit vermoeden wordt tevens sterker door twee andere 14de-eeuwse vermeldingen. In de domeinrekeningen van 1324-1325 van het kasteel van Bornem staan ontvangsten in Bornem en Hingene genoteerd, onder meer van (= plaats)

(= dijk) (= plaats bij het zuiden van de Oude Schelde) .72 In de plaatsnamen staat de toenmalige schrijfwijze van de woorden en . De vangplaatsen lagen dus in een waterrijke omgeving, die zeker geschikt was voor de vangst van riviervogels of eenden. In 1355 wordt

(= sluissloot) een

perceel van 2 gemeten en 40 roeden verpacht (= de vogelvanger) tegen 36 schellingen. De combinatie van de benaming van de pachter en die van de plaats die hij pacht, kunnen hier mogelijk wijzen op een vangpijp of een voorloper van een eendenkooi.73 Opvallend is ook dat die huurprijs van 36 schellingen ongeveer overeenkomt met de 37 jaar eerder gemaakte schatting van de jaarlijkse opbrengst van de vangst van riviervogels: 33 souls (= schelling) vier deniers. Overigens is een sloot in verbinding met een sluis, die we uit de benaming kunnen afleiden, gunstig voor de aanleg van een vangpijp. Met instromend water vanaf de nabije getijdenrivier kon bij vriesweer nog zorgen voor open water in de sloot. Dit kon dan zeker de vangst van eenden daar extra stimuleren. Dat die eendenvangstplaats in Bornem rust en stilte nodig had, één van de basisbehoeften van een echte eendenkooi, blijkt uit een rekening van het Land van Bornem van oktober 1489 tot september 1490. Hierin staat dat in deze periode twee soldaten op het kasteel verbleven en dat er dagelijks geweervuur (er woedde een burgeroorlog) was te horen, waardoor het waterwild uit de streek wegbleef. Dit betekende een ramp voor de jachtinkomsten van het domein van Bornem, want de pachter van de vogelrij zegde zijn pacht voor dat jaar op.74 Alle later getekende plannen of gravures tonen vanaf 1644 vier tot acht

Rijksarchief Gent, Archief van Sint-Baafs en het bisdom Gent tot eind 1801, nr. 29659/K6222, fol. 7 r°. Met dank aan Filip Hooghe en Luc Van Durme

Uit een verpachting in 1355 te Bornem: Jtem idem biden vogheleere ii m xl r (2 ghemete 40 roeden) up den sluussloet te x x x v i s (36 schellingen).

72

Algemeen Rijksarchief Brussel, Archief van de Rekenkamer van Vlaanderen en Brabant. Rolrekeningen, nr. 2948. Met dank aan Filip Hooghe. HOOGHE F., VERSTRAETEN W. en ROCHTUS L. 2007: , Jaarboek van de vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, XLII, Bornem-Puurs, p. 244; Rijksarchief Gent, Archief van Sint-Baafs en het bisdom Gent tot eind 1801, nr. 29659/K6222, fol. 7 r°. Met dank aan Filip Hooghe en Luc Van Durme. 74 HOOGHE F., VERSTRAETEN W. en ROCHTUS L., op.cit., p. 299. 73

33


SANDERUS A. 1644,

, tomus secundus

34

Het kasteel aan de Oude Schelde te Bornem in 1644, met in de achtergrond vier vangpijpen, twee aan elke oever. vangpijpen langs de Oude Schelde in Bornem, op ongeveer 500 m van het kasteel. De geweerschoten die fataal waren voor de vangst, kunnen er alleen maar op wijzen dat daardoor de in- en uitvliegende staleenden herhaaldelijk verjaagd werden, en zonder de lokeenden was er niet te vangen. Alle andere jachtwijzen van eenden of andere vogels, zoals vangst met strikken, vallen of treknetten, verlopen altijd met sterke verstoring van de vangplek. Een andere verstoring, zoals door geweerschoten, vormt geen beletsel om die vangtechnieken nadien uit te voeren. Een eendendrijfjacht op vogels die niet kunnen vliegen, kan ook niet echt onmogelijk gemaakt worden door geweerschoten. De vogels zouden in dat geval weggezwommen zijn in de oeverbegroeiing of naar een verder gelegen rustige strook van die 6 km lange Oude Schelde. Opvallend is wel dat in Bornem en het nabije Hingene oorspronkelijk niet over of iets dergelijks wordt geschreven. Zo lezen we in 1318: (= vogelrij van riviervogels). In Hingene staat er in een originele rekening uit 1535 (= vangst van 75

HOOGHE F., VERSTRAETEN W. en ROCHTUS L., op.cit., p. 412-414.

is vertaald. riviervogels), wat toen als Hoewel het woord al in 1546 in het nabije Moerbeke is gebruikt, duikt de benaming te Bornem voor het eerst op in 1587. Toen stond in een beschrijving van de baronie van Bornem dat de vangst van watervogels op de stroom van de Oude Schelde destijds vijfenveertig guldens per jaar waard was en dat die nu verhoogd is naar negenennegentig. En in diezelfde tekst staat verder dat er in verschillende vijvers van het Aubruch onder Hingene lagen, die echter verlaten waren omwille van een proces.75 Het is duidelijk dat toen een onderscheid in benaming werd gemaakt: aan de uitgestrekte Oude Schelde schreef men over en bij vijvers sprak men van . De benaming voor de vangst aan de Oude Schelde zal pas veel later worden gebruikt, hoewel de beschrijvingen, die uit 1318, 1324-1325 en 1355 vaag en die uit 1489-1490 al wat duidelijker, toch wijzen in de richting van het gebruik van een eendenkooi. De benaming en dergelijke werd dus oorspronkelijk alleen gebruikt bij relatief kleine afgesloten vijvers of plassen. Dit sluit dan aan bij de andere en oudere betekenissen van het woord .


35

Louwijs Aernouts Elsevier, Rivieroever met twee eendenkooien en tal van watervogels. tussen 1632 en 1675; 57 x 82 cm. Hier zien we drie vangpijpen, waarvan de derde vaag aan de linkerzijde staat weergegeven. Dit is een plaatje dat zou passen bij de in de Biesbosch op kaarten aangetroffen reeksen buitenpijpen en dat eveneens in Bornem zou kunnen geschilderd zijn. De hele (!) lengte van de oever is met rieten schermen afgezet, met bij de vangpijpen ook korte schermen aan één zijde. De kooiker staat achter een laag kniescherm (!), met twee verschillend gekleurde kooikerhondjes. Het lijkt erop dat er sprake is van een hondengat en dat de hondjes tussen de halfronde beugels en de schermen in kunnen lopen. Daarbij is een opvallend rijke schakering aan watervogels afgebeeld. Tevens is er een laag kooibos, op enkele hoge bomen aan de oever na. Bovendien valt op dat er gevangen wordt en dat er broedkorven zijn uitgelegd. Dat zal aan de romantische inslag en vrijheid van de kunstenaar gelegen hebben. Tussen de twee vangpijpen staan trapsgewijs geplaatste broedkorven. Verder is opvallend dat bij de rechter vangpijp de beugels kort op elkaar staan en erg snel lager aflopen.

Deze verschillende 14de- en 15de-eeuwse vermeldingen van aanzienlijke eendenvangst, met aanwijzingen over het gebruik van een eendenkooi in Bornem, zijn ouder dan alle andere in Europa, terwijl in Nederland, Groot-Brittannië en Duitsland toch al veel meer en grondiger archiefonderzoek over eendenkooien is uitgevoerd. Dit ondersteunt het vermoeden dat de eendenkooi wellicht in Bornem, dus in Vlaanderen, haar oorsprong had. De schaarste aan geschreven bronnen zal een echt bewijs over de plaats waar eendenkooien zijn ontstaan, echter altijd bemoeilijken. Merkwaardig is dat precies in Bornem tot vandaag een vanginstallatie voor eenden bleef bestaan, zij het dat die door de eeuwen heen verschillende

benamingen kreeg: , , , en . Er is trouwens geen enkele reden waarom in de loop der eeuwen daar het toen winstgevende vangen van eenden zou zijn weggevallen, want tot vandaag bleven de Oude Schelde en de omgevende gronden steeds deel uitmaken van hetzelfde uitgestrekte kasteeldomein. Ongetwijfeld zijn er naar aanleiding van grote overstromingen of verstoring tijdens belegeringen van het kasteel en oorlogsperikelen verschillende onderbrekingen van de vangst geweest. Maar de Oude Schelde in Bornem is in ieder geval de enige plek in Europa waar al bijna 700 jaar op grote schaal eenden werden gevangen.


De ontwikkeling van de vorm van de vangpijpen

36

De manier waarop een vangpijp werd opgebouwd, vertoont een duidelijke evolutie. De hiervóór beschreven oudste a eeldingen van eendenkooien tonen, verspreid over meer dan 100 jaar, allemaal he elfde type overspanning van de vangpijp. We noemen dit verder het originele vangpijptype. Nadien werden in Nederland tal van andere types aangelegd, met duidelijke regionale verschillen. Vooral het originele type, maar ook de andere kwamen daarna ook in de omringende landen in gebruik en daarbij speelden de Nederlandse kooimannen een hoofdrol.

Het originele vangpijptype De oudste informatie over de vangpijpen kennen we uit de eerder besproken gravures en a eeldingen uit de 16de en de 17de eeuw. In het originele vangpijptype zijn de fuiken over de vangpijpen opgebouwd met half cirkelvormige beugels die niet steunen op de schermen, maar ertussen staan. Op basis van de praktische noodzaak bij het vangen en de nog bestaande eendenkooien weten we dat de vangpijpen zelf gebogen waren uitgegraven. Vaak zijn die vangpijpen op kaarten recht of anders ingetekend, in tegenstelling tot de gebogen vorm die op het terrein zelf terug te vinden is. Sommige plannen en de terreinsituatie in Bornem en Sinaai zijn hiervan duidelijke voorbeelden. Bij het originele vangpijptype staan naast elke vangpijp, in een hoek van 30° aan de bolle kant en met een tussenruimte van ongeveer 70 cm, een reeks rietschermen die elk slechts enkele meters lang zijn. Die korte schermen moeten normaal hoog genoeg zijn om een mens te verbergen; de ruimte ertussen is soms gevuld met een veel lager scherm, van 50 tot 125 cm hoog. Daar kan wel een hond over springen of er is een hondengat in gemaakt. In Nederland noemt men die lage tussenschermen ook wel knieschermen. Aan de holle zijde van de gebogen vangpijp staat meestal een rietscherm, zodat de vangpijp ‘blind’ wordt. Zo is de kooiman, die op het einde van de vangpijp de vogels uit het vangfuiknet haalt, niet zichtbaar vanaf de kooiput. De enige Vlaamse vermelding van een dergelijk scherm komt uit Eksaarde, waar in 1818 twee blinde schutsels werden opgericht; in de Nederlandse 76 77

AITINGER J.C. 1653: Uit het gesprek met Philemon Raes, dd.14.7.1989.

Een vangpijp gezien van tussen de korte schermen, die door middel van lage knieschermen met elkaar verbonden zijn. kooien wordt nu nog de uitdrukking blindscherm gebruikt. Om de kooiman toe te laten om de kooiplas heen te kunnen gaan, zonder de eenden te verstoren, is die rondom afgezet met doorlopende schermen. Op een Duitse tekening (Aitinger, 1653) staan die korte schermen met tussenruimte aan beide zijden van de vangpijp. Op die tekening staan nog twee andere niet-realistische details: de opening tussen de korte schermen is zo gericht dat de kooiman de vogels uit de pijp zou jagen, en de pijp is recht getekend, zodat de vogels op de kooiplas het verstorende vangen van soortgenoten kunnen zien. Verder zien we hier ook een vierkante kooivijver met vier gebogen (!) vangpijpen die niet naar elkaar toe zijn gegraven, zoals bij het rogge-ei-type, maar naar buiten toe gekromd zijn.76 Een dergelijke opstelling met korte schermen aan beide zijden van lange rechte vangpijpen wordt in Vlaanderen eenmaal vermeld, en wel bij de kooi van Moerbeke-Terwest.77 Of dit wel echt zo was, wordt door geen enkele andere bron bevestigd. De vangpijp zelf, overspannen met beugels en ne en, is vooraan ongeveer 5 m breed. De eerste beugel is ongeveer 4 m hoog en de andere worden langzaamaan kleiner, zodat zich een fuik vormt die eindigt over het land op een hoogte van ongeveer 60 cm. Daarachter wordt dan een rond afneembaar vangfuiknet van ongeveer 4 m lengte vastgemaakt. Als er niet gevangen , Kassel.


uit AITINGER J.C. 1653:

dicht op elkaar gedrukt eindigen. Dankzij die gebogen vorm van de vangpijp, in combinatie met vernuftig opgestelde schermen, kan de kooiman eenden opjagen zonder dat hij de vogels op de kooiplas verstoort. Het verloop van het vangen wordt verder afzonderlijk besproken.

Tekening uit 1653 met niet-realistische details: korte schermen aan beide zijden van de rechte (niet gebogen) vangpijp, met openingen tussen de korte schermen die zo gericht zijn dat de kooiman de eenden uit de pijp zou jagen. Ernaast op de tekening staan de vangpijpen wel licht gebogen. wordt, neemt de kooiman dit losse fuiknet altijd mee om vernieling of diefstal en het vangen door andere personen te voorkomen. Meestal bewaarde hij het net thuis of in het kooihuisje. In Merkem bleef het net meestal hangen aan de haken van het kooihuisje. Terwijl de vangpijp in het begin vrij donker onder bomen en struiken is aangelegd, eindigt ze op een open plek in het kooibos, zodat opvliegende eenden in die vrijere ruimte hun vluchtweg gaan zoeken. Daar wacht echter het vangfuiknet, waarin de gevangen eenden

Rijckelsma heeft het in 1621 in zijn rijmende beschrijving over het vangfuiknet waarin de gevangen eenden terecht komen: “En wert dan in een sack haer dolle vlucht gestut”. In 1654 wordt in Nederland het vangfuiknet nogmaals beschreven: “… ende jaeghtse in het Net, op het eynde van de Pijp, op ’t Landt gespannen, die dan het Net oprukt ende toetrekt, ende dese gevangen Vogelen doot”.78 Dit is een typisch detail van het originele vangpijptype dat in Vlaanderen overal behouden bleef. Later is in Nederland, op één ui ondering na, het vangfuiknet overal vervangen door getimmerde vanghokjes of vangkorven. Het woord zak werd in het Oost-Vlaamse dialect in de 20ste eeuw nog altijd gebruikt om dat vangfuiknet aan te duiden. Ook in Merkem sprak men tot het einde van de eendenkooivangst nog van de kooizak. Vangfuikne en zien we vandaag nog bij de heringerichte kooi van het Donkmeer te Berlare, op enkele plaatsen in Duitsland en Denemarken, bij kooien in Groot-Bri annië en in één Nederlandse kooi. De half cirkelvormige beugels waren oorspronkelijk gemaakt uit buigzame, rechte, polsdikke takken. In Eksaarde waren dat in 1822 esschen beugels. Uit oude gravures en a eeldingen blijkt dat die beugels uit

Studiebureau Arcadis VDS BVBA

Plan voor de reconstructie van een vangpijp van het originele type in de eendenkooi van het Donkmeer te Berlare.

78

VAN OUDENHOVEN J. 1654:

37


LUIKEN J. 1711:

vangstperiode nam men de ne en weer van de beugels om ze droog te bewaren in een stal.80 In Friesland waren er zelfs kooien waar de ne en uit gevlochten stro waren gemaakt. Er zijn ook gevallen bekend waar de ne en vervangen werden door een overspanning van de beugels met wijmen of wissen. Op de voornoemde gravure van Jan Luiken is duidelijk te zien dat de fuik over de vangpijp is gemaakt met kleine twijgen die zijn vastgemaakt aan de zwaardere beugels. Dit was een traditie in Bornem. Ook op de voornoemde kaart Sluijter ca. 1541/1545 is de kleine fuik eveneens met een soort vlechtwerk gevormd. Rijckelsma schrijft in 1621 over het opjagen van de eenden naar het einde van de vangpijp: “Dan vliegen sy gans blint: somstijds in ’t net verhangen, somtijds aen tacken vast...”

38

Hieruit zou kunnen blijken dat de vangpijpen deels met ne en met vrij grote mazen, waarin eenden zich konden vastvliegen, en deels met takken waren bedekt, een bouwwijze die nu soms nog in Nederland toegepast wordt. Door op de ne en of het gaas takken neer te leggen maakt men het begin van de vangpijp donkerder en lijkt het einde dus lichter. Dat geeft de eenden het gevoel daar te kunnen ontsnappen. Voor de takken werden vaak vliertakken gebruikt, omdat die licht zijn.

Tekening uit 1711 van een vangpijp met halfronde beugels uit groeiend levend hout. Een gelijkaardige situatie kende men soms nog in Bornem tot omstreeks 1936. De moraliserende commentaar van de 18de-eeuwse auteur is eigen aan die tijd. dood hout bestonden. Eén van de ui onderingen is te zien op een gravure van Jan Luiken uit 1711, waar die beugels duidelijk gevormd zijn uit levend hout met omhooggroeiende takjes.79 Het is evenwel onduidelijk of de beugels gekapte wilgentakken zijn waarop twijgen uitgelopen zijn, of levende, omgebogen, bomen. In ieder geval werd hiermee het effect bereikt dat het begin van de vangpijp donkerder en geslotener was dan het lichte uiteinde. Over de beugels spande men met de hand gebreide ne en, die met waterafstotende terre (= teer) werden behandeld, om ze langer goed te houden. Buiten de 79

Vermoedelijk vanaf de 19de of in de loop van de 20ste eeuw (in Merkem was dat pas in 1959 het geval) werden de houten beugels vervangen door duurzame metalen staven of buizen en kwam ijzergaasdraad in de plaats van de met de hand gebreide ne en. Het originele vangpijptype bleef behouden in de meeste, ondertussen vervallen, Vlaamse kooien en bleef tot vandaag volledig bewaard in Bornem. Het is ook volledig toegepast bij de herinrichting van de kooi van het Donkmeer in Berlare. De kooi in Meetkerke is, voor zover tot nu bekend, de enige ui ondering in Vlaanderen, want daar waren de vangpijpen grotendeels geconstrueerd volgens het later in het Nederlandse rivierengebied ontwikkelde Gelderse of Brabantse type, met kwart cirkelvormige beugels over de vangpijpen, die aan één zijde vastgemaakt zijn aan de schermen. Waarschijnlijk is deze kooi ooit heringericht met dit jongere vangpijptype

, Amsterdam; uit het gesprek met Paul Van Roie, dd. 14.4.2011. LUIKEN J. 1711: CAFMEYER M. 1953: Rondom de Eendenkooi van Meetkerke. Demen oom, Zie de volledige tekst bij het hoofdstuk “Eendenkooien en vangpijpen in de oude kunst”.

80


De opbouw van een houten vangpijp De aanleg van een vangpijp met takken en twijgen was een traditie in Bornem. Uit de gravure van 1644 in zou men kunnen afleiden dat de vangpijpen toen niet met netten, maar met takken of wissen waren overdekt. Op een foto uit 1898, gemaakt in Bornem, zien we ook een dergelijke vangpijp. Omstreeks 1936-1937 werden alle pijpen daar vernieuwd met ijzeren beugels en ijzergaasdraad. 81 Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd, bij gebrek aan andere materialen, nog een laatste maal een vangpijp volledig gebouwd met jonge wilgen, latten en wissen. Kooiman Karel Walschap noemde dit een . Die opbouw was erg arbeidsintensief: met 10 man werkte men 10 dagen aan een dergelijke vangpijp. In 1995 wist Walschap te vertellen hoe die opbouw verliep:

1. Eén jaar op voorhand werden aan beide zijden van de vangpijp om de halve meter (= polsdikke wilgenbomen) geplant.

39

2. Die groeiden verder uit en wortelden stevig in de grond. De opbouw van de vangpijp begon het volgende jaar met het verwijderen van de oude beugels en de oude overspanning. Dan werden horizontaal op de gegroeide wilgen bevestigd met een tussenruimte van ongeveer 75 cm. In het begin van de vangpijp werden vijf latten boven elkaar aangebracht en verder nog vier. Zo vormde zich een soort grove ladder. 3. Met vingerdikke kabels en via een zigzagsysteem werden de wilgen naar elkaar toe getrokken, tot de boog gemaakt was. Dan kon iemand op de latten stappen en de wilgen bovenaan die half cirkelvormige boog aan elkaar vastmaken. Aan die kabels trekken gebeurde door vier personen aan elke kant van de vangpijp! 4. Via die latten kon men nu van de buitenkant af op de overspanning stappen en de (= de rechthoekige ruimten van ongeveer 50 cm bij 75 cm tussen de wilgen en de latten) werden vervolgens opgevuld met wijmen of wissen, die werden vastgemaakt op een afstand van ongeveer twee tot drie cm van elkaar. In het begin van de vangpijp was de onderlinge afstand wat groter. De eerste 20 m, gezien vanaf de Oude Schelde, begon men pas op een hoogte van ongeveer 60 cm dit netwerk van wijmen te maken. Zo bleef de hond goed zichtbaar voor de eenden in de vangpijp. 5. De afgewerkte vangpijp.

Désiré Karelse 81

Uit het gesprek met oud-rentmeester Paul Van Roie, dd. 12.4.2011.


eerste helft 1

2

3

kwart cirkelvormig

half cirkelvormig

tweede helft

plat afgedekt

einde

4

5

6

7

8

half cirkelvormig

plat afgedekt met spiegel op het einde

plat laag afgedekt

afneembaar vangfuiknet

vast vanghokje

de meest voorkomende combinaties

40

1

+

4

+

7

originele vangpijptype

2

+

4

+

8

Brabants of Gelders vangpijptype

3

+

5

+

8

vangpijptype: Overijssel - Noord-Holland - Friesland

3

+

4

+

8

Hollands vangpijptype

3

+

6

+

8

Terschellinger vangpijptype

De verschillende vormen van de fuiken over de vangpijpen. of is er zelfs een Nederlandse kooiman, zoals in veel andere landen, bij die herinrichting betrokken geweest. Hiervoor zijn er echter geen directe aanwijzingen. In elk geval is bekend dat de eigenaars van deze kooi bij de jongste herinrichting (samen met de eigenaars van de kooi van Merkem) inspiratie gingen opdoen in Bornem en in twee Nederlandse kooien.82 Uit alle tekeningen en foto’s blijkt dat vangpijpen van het originele type ook overal in Groot-Bri annië83 en in de vallei van de Rijn tussen Karlsruhe en Colmar voorkwamen.84 Dat was in de 18de eeuw ook het geval in het Franse Picardië.85 Op het Duitse Waddeneiland Sylt bestond er in 1842 een kooi met vangpijpen die nog grotendeels van het originele type waren. In Groot-Bri annië zijn er momenteel nog zes ingerichte kooien, alle met vangpijpen van dit originele type; die worden als bezoekers- en/of ringerskooi gebruikt.86 Karelse noemde dit originele vangpijptype in 1990 de oud-Hollandse vangpijp87, in de veronderstelling dat we hier te maken hebben met een oorspronkelijke voorloper van de zich daarvan onderscheidende, huidige in Nederland aanwezige vangpijpen. Maar met

de kennis van nu en omdat de eendenkooi wellicht in Vlaanderen (Bornem?) is ontstaan, zou een benaming zoals Vlaams of Zuid-Nederlands vangpijptype beter aansluiten bij de beschrijving van de historie van de eendenkooi.

Verschillende later ontwikkelde vangpijptypes in Nederland In Nederland is de opbouw van de vangpijpen na de 17de eeuw eenvoudiger en goedkoper gemaakt. Tegelijkertijd ontwikkelden er zich tal van regionale verschillen in lengte en kromming van de vangpijp; die worden verder besproken. Bij de nog 108 geregistreerde eendenkooien is er in Nederland geen enkele volledige vangpijp van het originele type meer overgebleven. Fragmenten treft men nog wel aan in het Zuiderpark in Den Haag, met half cirkelvormige beugels over de vangpijpen, maar met een vanghokje. In Vij uizen bij Haarlem is er nog een Hollandse kooi, maar met een vangfuiknet. Zeker tot 1938 waren in de inmiddels verdwenen eendenkooi Rozenburg, gelegen in een toenmalig natuurgebied De Beer aan de Maas bij Ro erdam, nog delen van vangpijpen van

Mondelinge mededeling Monique de Coninck de Merckem, 2007. PAYNE-GALLWEY R., op.cit. 84 GRAD C. 1889: p.670 ; GROSSHOLZ H. 1980: Der ehemalige Entenfang zu Memprechtshofen 85 LECLERC, COMTE DE BUFFON, op.cit., p. 128-130. 86 HEATON A.,op.cit., p. 33. 87 KARELSE J.J.H.G.D., 1990: Eendenkooi en kooibedrijf, Themanummer eendenkooien in Noord- en Zuid Holland, 1990, 1, p. 7. 82 83


het originele type te vinden, maar met een vanghokje en zonder vangfuiknet. Omstreeks 1950 was een vangpijp van de kooi ‘t poldertje op Oostvoorne nog met takken en twijgen opgebouwd volgens het originele vangpijptype. Het is echter niet bekend of de fuik met een vangfuiknet of met een vanghokje eindigde. Uit dit alles blijkt wel dat, ondanks de Nederlandse veranderingen in vangpijptypen, het originele vangpijptye in Nederland in enkele kooien in het westen van het land nog tot in de 20ste eeuw voorkwam. Vermoedelijk is er een geleidelijke omvorming geweest naar kwart cirkelvormige en naar horizontaal afgedekte vangpijpen. Het is niet bekend of het ene uit het andere is gevolgd, maar dat lijkt mogelijk. In ieder geval komen de beide vormen naast elkaar voor. In veel gevallen is in het noorden van Nederland het einde van de vangpijptrechter ingekort en vervangen door een spiegel met een aansluitend vanghokje. Een spiegel is een schuin gespannen net op het einde van de vangpijp. De eenden die daartegen vliegen, vallen op de grond en vluchten in de vangkorf. In veel gevallen is in Nederland, evenwijdig langs de vangpijp naast de korte schermen ook een loopscherm geplaatst. Hierdoor kan de kooiman vlugger en ongezien door de vogels vanaf het einde naar het begin van de vangpijp lopen. Er zijn geen twee kooien gelijk. We kunnen stellen dat elk landschap, elke streek en elke kooiker, zoals de kooiman nu in Nederland genoemd wordt, zijn eigen kooi kent. Het vangen blijft gebaseerd op dezelfde principes. De variatie in kooitypes is vermoedelijk te herleiden tot omgevingsfactoren, veranderende situaties, de beschikbaarheid van materialen, lokale Désiré Karelse

Plattegrond van een Friese vangpijp

Een vangpijp van de kooi in Oostvoorne, gefotografeerd omstreeks 1950, was nog volledig met groeiende (!) wilgen opgebouwd. We hebben hier te maken met één van de laatste voorbeelden van het originele vangpijptype in Nederland, maar het is niet bekend of dit volledig was, met een vangfuiknet op het einde. Ook de oeverbeschoeiing bestond uit vlechtwerk met wilgentakken. Kort na 1950 verviel deze kooi en werd er een villawijk omheen gebouwd. kooikersfamilie Van den Blink-Hoogvliet Met dank aan het Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg

gebruiken, de meest gevangen eendensoort, ervaring en bepaalde vaardigheden. In ieder geval is er een grote diversiteit in voorkomen en streekeigen karakteristieken. Overigens is de grens tussen de types onderling niet altijd even scherp, maar er zijn per regio wel duidelijke overeenkomsten. Dit komt in het bijzonder tot uiting in de verschillen in lengte, ligging en kromming van de vangpijp, de wijze van afdekken en de stand van de rieten schermen, die hierna voor de verschillende types wordt besproken.

Het Fries en Terschellinger vangpijptype Een vangpijp is hier relatief kort, namelijk 25 tot 30 m. De breedte is ongeveer 5 m, met een smalle waterbreedte van 1,5 m. De spiegelpijp, hier ook wel hurde genoemd, ligt schuin, soms in het begin geknikt, maar verloopt daarna recht en is plat afgedekt met rechte liggers. Aan beide zijden van de vangpijp staan lange aaneengesloten schermen, zodat men ze ook wel langemat(vang)pijpen noemt. Aan het begin staan soms enkele korte verspringende schermen, daarna loopt het scherm aaneengesloten door. Door de knik en de verspringende schermen is de kooiker ‘blind’ voor de eenden op de plas. Alleen onder een bepaalde hoek kan men vanaf de plas in de vangpijp kijken. De kooiker loopt vanaf het laatste korte scherm aan de binnenkant van de pijp naar de spiegel, zodat de eenden in de pijp naar het einde gejaagd worden.

41


42 Een gerestaureerde eendenkooi op Schiermonnikoog. Ing. G. Mast zorgde voor het bestek en de reconstructie van de maatvoering. De geschiedenis van deze kooi en ook de verantwoording over de restauratie zijn gepubliceerd door Ing. G. Mast in het boek , dat in 1991 werd uitgegeven door het Consulentschap Natuur-, Milieu- en Faunabeheer in Friesland. Het kooihuisje is enige jaren later in de kooi geplaatst door Natuurmonumenten. Het is voor de kooiker wel een handig huisje, maar de grootte en hoogte kloppen niet echt bij deze verder verantwoorde restauratie. De kooi vangt er niet minder om. Daar kan de kooiker door een deurtje of opening in het scherm naar buiten.88 De gevangen eenden komen in een getimmerd vanghokje terecht. In een inventaris van een kooi op Terschelling uit 1737 wordt nog verwezen naar vangfuikne en: “4 nieuwe en 4 half sleeten vuyken”.89 De plas of dobbe is meestal door een aarden wal omgeven. Dit type kooien treffen we aan in

Een Friese vangpijp in een Groninger kooi.

Noord-Nederland, vooral in Friesland, Groningen en op de Waddeneilanden.90 Anders is de oudere Friese tur ooi. Daarvan zijn er nog twee: de buitenrand rondom de hele kooiplas, ook aan de buitenbocht van de vangpijpen, is opgebouwd uit een aarden wal die aan de binnenzijde een steile wand van gestapelde tur es heeft.

Oudfriese turfpijp juist voor de spiegel.

FOKKEMA J., J. WILTENBURG J., 1982: Diverse artikelen in het Themanummer eendenkooien in Friesland, , 5, p. 150-157. 2004: Koai en syn famylje, 89 MAST G., persoonlijke mededeling, dd.18.2.2011. 90 VAN KLINKEN J.1983: Eendenkooien. In: BOEKEMA E.J., GLAS P. & HULSCHER J.B. (red.), J.J.H.G.D., KOOPMANS R. & STEPHANUS F., 1994: Eendenkooien in het landschap: oases van rust. In:

88

35.5; BREUKER P.,

, Groningen, p. 53-61; KARELSE , p. 4-9.


De pijp van een Terschellingerkooi eindigt op een rechthoekige, laag getimmerde fuik én een vast vanghokje.

Einde van de vangpijp in de Kloosterkooi in Overijssel.

Het meest opvallende van het Terschellinger kooitype is dat de korte schermen hier in de binnenbocht van de schermpijp zijn geplaatst. Hier wordt ook zonder hond gevangen. De buitenbocht bestaat uit gestapelde graszoden of plaggen die tegen de grondwal zijn gestapeld. De pijp eindigt op een rechthoekige, laag getimmerde fuik.

hu e is 25-50 m lang en 4-6 m breed en eindigt in een spiegel van 6-8 m², met daaraan een vanghokje. De pijp is recht afgedekt met liggers, met een net of gaas erop. Hierop legt men takken en wat blad, waardoor de pijp van boven donker oogt en de spiegel aan het eind als een opening lokt. De spiegel is voorzien van gaas. Als de eenden daartegen aanvliegen, vallen ze op de grond. Onder de spiegel staat de zogenaamde overval, een schermpje van een halve meter hoogte, waardoor de eenden niet meer in de vangpijp kunnen terugkijken. Meestal zijn hier ook enkele takken in de grond gestoken. Als de eenden eenmaal daartussen beland zijn, kunnen ze nog moeilijk of niet meer opvliegen. Zo worden ze gedwongen het vanghokje in te lopen.

Désiré Karelse

Er is een grote onderlinge variatie: de vier tot tien korte schermen kunnen zowel in de binnenals in de buitenbocht geplaatst zijn. Het gaat hier om een tussenvormtype met een Hollands begin en een Fries uiteinde. In veel gevallen zijn er meerdere kooiplassen, de kooibossen kunnen daardoor vele tientallen hectare omva en. Désiré Karelse

Plattegrond van een Terschellingerkooi.

Het Overijssels vangpijptype In een Overijsselse kooi worden de vangpijpen hurden of hu en genoemd.91 Het is een spiegelvangpijp met korte schermen. Aan weerszijden van de vangpijp staan schermen en deze lopen tot het einde door. De KARELSE J.J.H.G.D. 1987: Overijssel het land van de eendenkooien, 2.4, p. 1-20. eendenkooien, 91

Plattegrond van een vangpijp van het Overijsselse type. 1.2, p.13-20.; DIVERSE AUTEURS 2006: Thema nummer

43


Het einde van een Hollandse vangpijp. wilgen tot ca. een halve meter boven het maaiveld. Het gaat hier vooral om polderkooien in Zuid-Holland, Utrecht en Zeeland.92

De , een laag, hellend geplaatst scherm vóór de spiegel. Deze belet de eenden, die tegen de spiegel vlogen en op de grond vielen, weer uit de pijp te vliegen.

44

Het Hollands, Noord-Hollands en Texels vangpijptype

In Noord-Holland is er een spiegel op het einde van de vangpijp en zit het vanghokje meestal geknikt schuin aan het einde van de trechtervormige vangpijp vastgemaakt. Tevens is in het begin van de vangpijp bij de kooiplas nog een knik in de vangpijp gemaakt. Op Texel is de vangpijp tamelijk smal en besloten en relatief laag. Bij het fuikuiteinde zijn kniehoge rietschermen geplaatst die eindigen in het vanghokje.

Hier is er een gebogen schermpijp van 35-45 m lang en 3-5 m breed. Het Hollands type heeft korte schermen in de buitenbocht met meestal, vaak tot de halve lengte van de vangpijp, een aaneengesloten scherm in de binnenbocht. Dit wordt ook wel blindscherm genoemd. De vangpijp is vlak met liggers afgedekt en heeft een fuikvormig uiteinde (geen spiegel!), het scherpe end, eindigend in een vanghokje. In originele staat heeft het scherpe end een oeverbeschoeiing van gevlochten

Een typisch Hollandse vangpijp: vooraan rust het net op horizontale liggers die steunen op de schermen. Een fuik, opgebouwd over half cirkelvormige beugels, leidt de eenden naar het vanghokje.

92

Désiré Karelse

Plattegrond van een Noord-Hollandse vangpijp;

ANONYMUS 1990: Themanummer Eendenkooien in Noord-Holland en Zuid-Holland, , 1; ROSMOLEN T.W. 1984: Eendenkooien en hun kooikers op Schouwen-Duiveland, 9, p. 85-104.


Het einde van een Noord-Hollandse vangpijp, met spiegel en vanghokje. De monding van de vangpijp is bijzonder breed en van ruime oevers voorzien, zodat de eenden direct vóór de vangpijp kunnen rusten.

Het Gelders of Brabants vangpijptype Het Gelderse kooitype heeft lange gebogen vangpijpen van 60 tot 100 m.93 De vangpijp noemt men hier ook wel keel, een benaming die soms ook in Eksaarde werd gebruikt. Ze is bij het begin 5 tot 9 m breed en ze eindigt via het fuikvormige scherpe eind in het vanghokje, de korf. De kooiplas is ongeveer 0,75 ha. In de binnenbocht van elke vangpijp staat een blindscherm,

Plattegrond van een Gelderse of Brabantse vangpijp. Hier met drie loopschermen naast de korte schermen en het blindscherm in de binnenbocht. enkele meter tot ca. 10 m lang. Hierdoor zijn in het laatste deel geen schermen nodig en is de kooiker hier toch ‘blind’. De korte schermen aan de buitenzijde staan schuin coulissegewijs aan de vangpijpsloot. Als er geen jaagscherm of loopscherm is, zijn tussen de korte schermen lage knieschermen aanwezig.

De beugels van de vangpijp steunen aan één zijde op de schermen en aan de andere zijde in de grond: een typisch Gelderse of Brabantse vangpijp uit het rivierengebied. De oeverbeschoeiing bestaat uit gevlochten wilgentakken. Hier gaat het om de kooi van Natuurmonumenten in Macharen. 93

SMIT J.J. 1979: Vogelvangst in de hooilanden, pp. 44-48. In: VAN DEN BERGH L.M.J. et al. (red.), ,Utrecht; VAN DELDEN H.J. & KARELSE J.J.H.G.D. 1981: De eendenkooien in het algemeen en die in het rivierengebied in het bijzonder, Groeneveldnummer, 7/8, p. 24-233; VAN DORT B.F.P. 1993: , Wageningen.

45


46 Een Gelderse of Brabantse vangpijp met een loopscherm naast de korte schermen. Zo kan de kooiman vlugger en zonder dat de eenden hem zien, van achteraan in de vangpijp naar voren lopen. Het opjagen van de eenden kan op die manier sneller gebeuren, want een lange omweg door het kooibos is niet nodig. Kenmerkend voor dit rivierstreek-type is dat voor de bouw van de vangpijp kwart cirkelvormige beugels worden gebruikt. Dit zijn lange gebogen stokken of la en die in de grond zijn verankerd en naar de schermzijde gebogen zijn. Op de beugels ligt een net, zodat het geheel van boven is afgesloten. Beugels zijn traditioneel van gemakkelijk te buigen

wilgenhout, dat meestal uit het kooibos wordt gekapt. Omdat wilgenbeugels vrij snel net boven de grond ro en, wordt tegenwoordig vaak lariks of ander naaldhout gebruikt, al dan niet verduurzaamd. Soms worden betonijzers of plastic buizen gebruikt, maar cultuurhistorisch is dat geen passende keuze.

Het trechtervormige einde van een Gelderse of Brabantse vangpijp met een vanghokje.


Indeling van de Nederlandse eendenkooien In Nederland, hét land van de eendenkooien, worden deze verfijnd getypeerd naar ontstaanswijze, aanleg, gebruik, ligging, vangstgebied, vangperiode en kooiopbouw.94 Dergelijke indelingen zijn in geen enkel ander land beschreven.

Volgens de ontstaanswijze Kooien zijn vaak aangelegd in terreinen die minder of niet geschikt waren voor landbouw. Bij de aanleg is dan ook geregeld de natuurlijke omgeving benut en dat is de reden waarom de vorm van de kooiplas of het aantal kooiplassen en het aantal vangpijpen verschillen. Er zijn bijvoorbeeld wielkooien, kreekkooien, duinkooien en veenkooien. In Overijssel en Utrecht werden kooien gemaakt bij de door veenafgravingen ontstane plassen. Deze hebben meerdere kooiplassen en grote kooibossen van wel 10 tot 35 ha. In het rivierengebied of aan de kust damde de kooiker een kreek af om zo een (aparte) plas te maken die men dan inrichtte als kooi.

47

Volgens het aantal vangpijpen Hoe meer vangpijpen of plassen, des te meer kans op succes; de kooiker kon immers vaker vangen en meer pijpen tegelijkertijd gebruiken. Maar dit betekende ook meer werk en hogere onderhoudskosten. Tegenwoordig is, om de kosten te reduceren, zowel de lengte als het aantal vangpijpen sterk verminderd. Hoewel 90 procent van de huidige eendenkooien van het karakteristieke rogge-ei-type is, is daarnaast een grote variatie aanwezig, zoals zeshoekige kooiplassen, achtpijpskooien, kleine driehoekige driepijpskooien en halfkooien met twee vangpijpen.

Volgens de geografische ligging en het herkomstgebied van de vangst Naast de verschillende regionale types zijn kooien ook naar ligging en vangstherkomst te onderscheiden, namelijk in land-, rivier- en zeekooien. Landkooien liggen in het binnenland, meestal in de open natte polders. De rivierkooien liggen in het rivierengebied. Zeekooien liggen dicht bij de kust. Deze laatste kennen een lang vangseizoen en vangen vooral trekeenden, bijvoorbeeld wintertalingen. Dit geldt ook voor de Waddenkooien die op de Waddeneilanden liggen.

Naar het vangseizoen en de vangst Als meer dan de helft van het aantal eenden vóór 1 november gevangen wordt, spreken we van een zomerkooi. Winterkooien vangen vooral in de wintermaanden. Ook zijn er zogenaamde blauwgoedkooien. Blauwgoed is bij Nederlandse kooimannen de verzamelnaam voor alle soorten eenden, behalve de wilde eend. Het gaat hier vooral om smient, wintertaling, slobeend, krakeend en pijlstaart. Deze kooien zijn nu vooral van betekenis voor onderzoeksdoeleinden.

Naar functie, gebruik en eigendom Afhankelijk van het gebruik van de eendenkooi wordt gesproken over vangkooi (vangst benut voor consumptie) ringkooi of onderzoekskooi (vangst benut voor wetenschappelijk onderzoek). Ook bezoekerskooi is een term die veel gebruikt wordt voor eendenkooien die publiek toegankelijk zijn. Tot slot worden op basis van eigendom particuliere kooien en natuurbeschermingskooien onderscheiden. Dit begrip was oorspronkelijk nog wel van betekenis maar is inmiddels vervaagd, omdat ook het beheer van eendenkooien in eigendom bij natuurorganisaties veelal toch (weer) door vrijwillige particuliere kooikers plaatsvindt.

VAN DER HEIDE & G.D. & LEBRET, T., op.cit; EYGENRAAM J.A. 1977: De eendenkooien op de Waddeneilanden, 344-348; KARELSE J.J.H.G.D., 1983: , Nieuwegein. 94

, 12,3, p.


Eendenkooien in Europa en wereldwijd Wat de ontwikkeling van de aantallen en het gebruik in de tijd betreft, zijn de Vlaamse eendenkooien en die in andere West-Europese landen met elkaar vergelijkbaar: het grootste aantal lag er in de 17de en 18de eeuw en nadien verdwenen de meeste kooien. Er zijn in negen Europese landen ooit ruim 1.300 eendenkooien geweest, waarvan ongeveer 1.000 in Nederland.

48

Hierna volgt een beknopt overzicht van de eendenkooien buiten België. De publicatie die vermeldt dat Nederlandse kooimannen in Albanië kooien hebben gebouwd95, laten we hier buiten beschouwing. Dit gegeven wordt immers door geen enkele andere bron bevestigd. Mogelijk heeft de auteur Moravië verward met Albanië.

Nederland De eerste kooien zijn hier waarschijnlijk in de vochtige delta van het rivierengebied en de veenmoerassen aangelegd, vermoedelijk tijdens de ontginning van de veengebieden en de komgronden vanaf de late Middeleeuwen. Vooral de uiteinden van de kavels in het midden van de kommen en de veenontginningen bleken moeilijk te ontwateren, onrendabele gronden. Ze kenden bijzondere rust vanwege de grote afstand tot de boerderijen en de bewoningslinten. Daar zijn na verloop van tijd kooien aangelegd en zo ontstonden op het einde van de kavels rijen van kooien in het midden van sommige kommen en waarden.96 In Nederland zijn veel kooien aangelegd van de 16de tot de 18de eeuw. De sterkste concentratie was er in Friesland. Daar alleen al gaat het om meer dan 230 kooien.97 Verder zijn gegevens bekend over 55 kooien in Groningen98, 160 in Drente (waar de laatste verdween in 1828)99, meer dan 100 in Noord-Holland100, minimaal 82 in Zuid-Holland101, 58 in Overijssel102, 2 in Limburg en 6 in Zeeland. Het aantal in de provincie Utrecht wordt geraamd op 80, in de provincie Noord-Brabant op 75 en in de provincie Gelderland op 150. Alles samen waren er op basis van ramingen ruim 1.000 kooien ooit in bedrijf. 95

Verspreiding van de vroegere en hedendaagse Nederlandse eendenkooien. De getallen zijn soms afgerond op basis van schattingen.

Momenteel zijn er nog 108 geregistreerde kooien in Nederland. De meeste komen nog voor in gebieden waar de milieuomstandigheden voor watervogels (zoals rust, water en voedsel) nog altijd goed zijn. Dit is het geval aan de kust in Friesland en op de Waddeneilanden, in de moerasgebieden van Noordwest-Overijssel, in het Gelderse en Brabantse rivierengebied en in de veenweidegebieden van de Utrechtse en Zuid-Hollandse polders. Vanwege hun natuurwetenschappelijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarde is nu al 65% van de nog bestaande eendenkooien aangekocht door natuurbeheerorganisaties. In de Nederlandse toponymie en

STRIJBOS J.P. 1948: , Amsterdam, p. 174. KARELSE J.J.H.G.D., 1979: Eendenkooien in de Lopikerwaard, 12, p. 2-24; POLDERVAART M. 1999: Eendenkooien, een typisch Nederlandse creatie, 17, p. 49-53. 97 MAST G., persoonlijke mededeling, dd.15.2.2011. 98 KARELSE J.J.H.G.D., KOOPMANS R. & STEPHANUS F.1994: Eendenkooien in het landschap: oases van rust, . , p. 4-9; VAN KLINKEN J. 1983: Eendenkooien, pp. 53-61. In: BOEKEMA E.J., GLAS P. & HULSCHER J.B. (red.), , Groningen; MAST G., persoonlijke mededeling, dd. 21.6.2011. 99 LUNING H.M. 2003: Drentse eendenkooien, hutten hussen en glupen, , 120, p. 1-31. 100 JANSSEN M. 1990: Eendenkooien in Noord-Holland, een historisch overzicht. In: , p. 16-19. 101 ZIJLMANS J. 1990: Historisch overzicht van eendenkooien in Zuid-Holland. In: , p. 20-22 102 MOOIWEER J. 2006: De registratie van eendenkooien 1807- circa 1960, , 2,4, p. 9–15. 96


49

Ligging van Nederlandse eendenkooien met daarin de voor publiek toegankelijke eendenkooien onderscheiden (2008). genealogie speelt de eendenkooi een belangrijke rol. De eendenkooi is in Nederland vandaag nog steeds een in de Flora- en faunawet erkend jachtmiddel. De kooi en de kooiker, zoals de kooiman algemeen in Nederland wordt genoemd, dienen er aan bepaalde we elijke voorwaarden te voldoen. Om het kooibedrijf uit te oefenen dient het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie toestemming te verlenen. Dan mag de kooiker op die plek eenden vangen, op voorwaarde dat hij de kooiplas, de vangpijpen en het bos eromheen goed onderhoudt. Om als kooiker te kunnen fungeren is ook een vergunning nodig, de kooikersakte. Hiervoor is een opleiding verplicht. Kennis en bekwaamheden moeten aantoonbaar aanwezig zijn. Voor het vangen voor wetenschappelijk onderzoek zijn andere

103

vergunningen nodig. Alleen de wilde eend mag we elijk voor consumptie gevangen worden en het vangseizoen is geopend van 15 augustus tot 31 januari. Er zijn 25 locaties waar bezoek door het publiek soms mogelijk is.103 Het kooibedrijf wordt ondersteund door een sedert 1807 we elijk bepaald afpalingsrecht, waardoor cirkelvormige rus ones van 7 tot 716 ha (gemiddeld 293 ha per kooi) om elke kooi heen zijn ingesteld. Dit recht kent regionaal verschillende afstanden. De wet geeft hiervoor ook een schadevergoedingsregeling aan. Deze rus ones zijn in het veld aangegeven met afpalingsborden. Het opschrift op de kooipalen is bij wet bepaald. Binnen dit afgebakende gebied mag niets gebeuren wat de rust van de eenden zou

VAN DE GRAAF A. 2008: Op bezoek bij de kooiker! Overzicht van voor publiek toegankelijke eendenkooien, , nr. 10. Ook www.eendenkooi.net.


Borden op de grens van de wettelijke rustzone omheen Nederlandse eendenkooien, hier bij de eigendom van natuurbeherende verenigingen. Deze rustzones zijn cirkelvormig, zoals aangeduid op de kaart van Dalfsen, met de kooi Dalfsen in het centrum van de cirkel. Hier is de straal van de rustzone 1130 meter, in Friesland is die 1200 meter en in het rivierengebied 753 meter. Die afstanden zijn omrekeningen van de lengte van een roede, een vroegere landmaat.

50

kunnen verstoren. Voor heel Nederland betekent dit een totaal rustgebied van ongeveer 30.000 ha. Dit heeft een bekend gunstig gevolg, ook voor andere rustbehoevende dieren. Dergelijke rus ones waren op sommige plaatsen al vanaf de 16de eeuw ingesteld.104 Het Erasmus Medisch Centrum Ro erdam benut sinds 1998 de eendenkooien voor het onderzoek van influenza A-virussen (vogelgriepvirus) in de keelen mestmonstertjes die de kooimannen bij de wilde vogels hebben genomen. Ook is er al radioactiviteits-, loodvergiftigings- en verspreidingsonderzoek naar watervlooien uitgevoerd. Verder zijn ook kleine zoetwaterslakjes met pla e huisjes, die aan het lichaam van de eenden kunnen hechten, bij gevangen vogels gecontroleerd. De kooien worden al sinds 1911 benut voor het ringen van watervogels. In 2006 waren nog tien Nederlandse kooien bij het ringwerk betrokken. Recent is een uitgebreid ring- en onderzoeksproject opgestart en daarvoor wil men 15 jaar lang jaarlijks 1000 eenden in 23 eendenkooien gebruiken. Hierbij zijn voorafgaande studiedagen, rapportering enz. gepland. De organisatie gebeurt door de WREN,

104

KETELAAR, F.C.J. 1978:

Werkgroep Ringwerk Eendenkooien Nederland, een samenwerkingsverband tussen de Kooikersvereniging, Eendenkooi Stichting, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Zuid-Hollands Landschap, Landschap Noord-Holland, Gronings Landschap. Zeeuws Landschap, Gelders Landschap, Brabants Landschap, It Fryske Gea, Erasmus Medisch Centrum Ro erdam en NIOO-KNAW (Vogeltrekstation). Dat in Nederland de eendenkooien een ruime naam en faam hebben, wordt extra benadrukt door het terugfokken van het Nederlandse kooikerhondje en het oprichten van twee organisaties met als doel de eendenkooien in stand te houden. De Kooikersvereniging is opgericht in 1929 en de Eendenkooi Stichting in 1998. In het Handboek Cultuurhistorisch beheer, uitgegeven door Landschapsbeheer Nederland, is de eendenkooi één van de 25 besproken cultuurhistorische beheersmodellen. In het kader van de subsidieregeling Natuur en landschap is de geregistreerde eendenkooi ook als beheerspakket opgenomen; in dit kader kan de eigenaar een vergoeding voor beheer en onderhoud

, Zwolle.


ontvangen. In 2011 bedraagt deze subsidie 1.736,50 € per ha en ze kan voor maximum 4 ha worden gegeven. Dat eendenkooien eeuwenlang sterk in de Nederlandse samenleving waren verweven, kan ook afgeleid worden uit het voorkomen van tal van

familienamen die verbonden zijn met de eendenkooi, zoals Kooistra, Kooyker, Kooiker, Kooiman, Kooijmans en Van der Kooij. Uit die families waren er zelfs nog leden uit recente generaties actief in een eendenkooi. Er bestaat zelfs een familiestichting Van der Kooij, die een eigen blad De Eendenkooi uitgeeft.105

Het Nederlandse kooikerhondje In de nog bestaande Nederlandse kooien wordt vaak gebruikt gemaakt van een erkend rashondje: het kooikerhondje. Het is een hondje met een schofthoogte van ongeveer 40 cm, met halflange rood-witte vacht, zwarte haarpunten aan de oren en een witte pluimstaart. Het was in de 17de eeuw blijkbaar ook een geliefd gezelschapshondje, wat blijkt uit schilderijen van o.a. Jan Steen, Van Dyck en Vermeer. De Nederlandse geschiedschrijver P.J. Hooft schreef dat een kooikerhondje het leven van Willem van Oranje zou gered hebben, doordat het hem met gekrabbel aan zijn legertent wakker maakte, zodat een moordaanslag door de Spanjaarden werd voorkomen. Omstreeks 1940 was dit hondenras bijna uitgestorven. Dan is met zorgvuldig uitgeselecteerde hondjes vanuit verschillende hoeken van Nederland het ras weer gefokt. Het was barones Van Hardenbroek van Ammerstol die enkele overblijvende exemplaren had laten opsporen en met stammoeder Tommie de basis legde voor de huidige kooikerhondjes. In 1966 volgde de voorlopige en in 1971 de definitieve erkenning van het kooikerhondje als officieel ras door de Raad van Beheer op Kynologisch gebied in Nederland. De vereniging “Het Nederlandse Kooikerhondje” is opgericht in 1967106 en in 2004 volgde de Belgische club voor kooikerhondjes.107 Hierbij past de nuancering dat in Nederland ook andere rassen als kooihond werden afgericht. Er zijn buiten Nederland geen gevallen bekend waar een Nederlands kooikerhondje is ingeschakeld. In veel gevallen gebruikte men verschillende soorten hondjes. Het haar en het vachttype kunnen daarbij verschillen en dat geldt ook voor de kleur, die van bont tot donker kan gaan en bruin of rossig kan zijn. Er waren wel kooikers die meerdere hondjes hadden en afhankelijk van het weer en de vangsten dan een andere hond gebruikten.

Désiré Karelse

Een Nederlands kooikershondje in een vangpijp.

105 106

GRAVELAND R. 2008: Kooikers en Kooimannen, RODRIGUES DE MIRANDA-LEMS H.G. & SPIELBICHLER J.A.J. s.d.:

, 14,2, p. 58-60; www.vanderkooij.org ; SANDERS H. 2001: , Zaltbommel.

107

www.kooikerhondje.be

51


Groot-Bri annië Omstreeks 1620 is waarschijnlijk de eerste Britse eendenkooi aangelegd in Waxham in Norfolk.108 Meer gegevens zijn bekend over de kooi die koning Charles II in 1665 door een Nederlander liet aanleggen in het Londense St. Jamespark. De Britse auteur John Evelyn vernoemde deze kooi in zijn memoires. Daarna volgde de aanleg van talrijke kooien in allerlei vormen en met een wisselend aantal vangpijpen, vooral in het oostelijke deel van Engeland.

52

In Groot-Bri annië is veel over eendenkooien gepubliceerd. In 1678 verscheen reeds een tekening en een beschrijving van de werking van een kooi in The Ornithology of Francis Willughby of Middleton in the County of Warwick door John Ray. Deze had samen met zijn vriend Willughby uitgebreid natuuronderzoek uitgevoerd in Engeland en Europa. Na het vroegtijdig overlijden van Willughby heeft Ray het werk van zijn vriend in drie boeken gepubliceerd. In de literatuur wordt dit werk ook vaak als het werk van Willughby geciteerd. Nadien verschenen nog 16 andere beschrijvingen van Britse eendenkooien in verzamelwerken en encyclopedieën, tot in 1886 Sir Ralph Payne-Gallwey zijn onovertroffen werk The Book of Duck Decoys, Their Construction, Management and History publiceerde. Dit is ongetwijfeld het meest volledige boek over eendenkooien in één land. Het is gratis online te lezen op www.decoymans.co.uk. We geven een korte bespreking. De auteur besefte dat de eendenkooien gingen verdwijnen en dat veel dan uit WILLUGHBY F. 1678:

book III

Tekening uit 1678 van een Britse eendenkooi. In de begeleidende tekst staat dat er volgens noodzaak meerdere vangpijpen kunnen worden aangelegd. Voor het overige wordt het originele vangpijptype beschreven. Over een gebogen vangpijp wordt echter niets vermeld, wel dat de kooiman de eenden in de fuik drijft en daarbij onzichtbaar is voor de eenden op de plas. De eenden uit het vangfuiknet halen als er een rechte vangpijp is, wordt echter wel zichtbaar van op de plas. Hebben we hier te maken met een vereenvoudigde tekening?

108

HEATON A., op.cit., p. 5.

naar gegevens uit PAYNE-GALLWEY R. 1886:

Verspreiding van de eendenkooien in Groot-Brittannië. beschikbare informatie zou verloren gaan. Volgens zijn opzoekingen zijn er ooit 188 kooien geweest in Engeland en 5 in Wales. Omstreeks 1800 waren jaarlijkse vangsten van 5.000 tot 10.000 vogels per kooi nog normaal en dat zorgde voor een erg winstgevende bedrijvigheid. Opvallend was de hoge waardering van de auteur voor een goede kooiman. In zijn boek besteedt hij bijna vier bladzijden aan opeenvolgende generaties van de familie Skelton. Deze kooimannen hadden van in het begin van de 19de eeuw de beste kooien in Groot-Bri annië ingericht of heraangelegd. Verder komt de toenmalige wetgeving en de typische woordenschat in de kooien aan bod en geeft Payne-Gallwey een gedetailleerde beschrijving van een eendenkooi, de manier van vangen, het gebruik van de hond en wordt een nauwkeurige beschrijving gegeven hoe een kooi dient te worden aangelegd, met plannen waarop zelfs alle afmetingen zijn aangegeven! In 1885, een jaar vóór de publicatie van zijn boek, had hij zelf een kooi met drie vangpijpen aangelegd in zijn Thirkleby Park. Hij bespreekt de Britse en Ierse kooien één voor één en hoewel toen al veel kooien niet meer in bedrijf waren, worden tal van bijzonderheden over oprichting, geschiedenis, vangsten en kooimannen van de meeste kooien vermeld. Van sommige wordt zelfs een overzicht gegeven van de bij de aanleg en herinrichting van een vangpijp of kooi gemaakte onkosten. De dagelijkse inkomsten en uitgaven, met vermelding van de arbeiders, de gepresteerde dagen, hun dagloon, de prijs van de kleinste materialen enz., zoals wel teruggevonden in het archief van de


eendenkooi van Eksaarde, zijn hier niet aan te treffen. Van twaalf Britse kooien zijn nauwkeurige tekeningen van de kooiplassen en vangpijpen opgenomen. Opvallend is dat de vangpijpen overal tot het originele type behoorden. Ook de Nederlandse kooien komen aan bod. Er wordt vooral verwezen naar de verschillen met de Britse kooien: op het einde van de vangpijp is er een vanghokje en geen vangfuiknet, de pijpen zijn niet afgedekt met halfronde beugels, maar met horizontale liggers, zodat een soort ‘dak’ ontstaat en er zijn broedkorven. Daarbij had Payne-Gallwey ook aandacht voor de handel. Hij heeft het over Mr. Van Heckn (sic), één der belangrijkste uitvoerders van eenden uit Nederland, die Harlingen en Dordrecht als inzamelpunt had. Van daaruit exporteerde hij vooral naar Londen en Parijs, ongeveer 150.000 eenden in één vangseizoen, naast soms in één week 800 met ne en gevangen houtsnippen en 26.000 goudplevieren. Ten slo e vermeldt hij kort kooien op de

53

Een foto uit het einde van de 19de eeuw: een Britse kooiman (met bolhoed !) loert door een kort scherm.

Waddeneilanden in Denemarken en Duitsland, evenals in het Franse Picardië. De Vlaamse kooien kende hij blijkbaar niet.

De Didlington Decoy is in 1865 aangelegd volgens dit plan. Het betreft een kooi met vier vangpijpen, maar afwijkend van het klassieke rogge-ei-type. Deze kooi werd niet gebruikt voor de opbrengst, maar voor het plezier en de sport. Bij de ‘inhuldiging’, in aanwezigheid van de hertog van Leeds, beging Mr. Fontaine, die deze kooi had geconstrueerd, een opvallende stommiteit. Hij lokte 80 eenden in een vangpijp en kon ze met succes opjagen. Maar hij was vergeten het vangfuiknet te plaatsen, zodat alle vogels op het einde van de vangpijp weer naar de vrijheid vlogen.

KEARTON R. 1898: Londen, Paris, New York & Melbourne. 109

Richard Kearton beschreef in 1897 de kunst van het kooien in zijn boek With nature and a camera. Zijn tijdgenoten Payne-Gallwey en Whitaker, die over Britse eendenkooien publiceerden, waren zelf eigenaar van een kooi. Kearton was op de eerste plaats een natuurfotograaf die zijn bezoek aan enkele kooien gedetailleerd beschreef en er foto’s over publiceerde. Hij heeft dan ook een andere benadering. Volgens hem is van alle uitvindingen van het menselijk vernuft voor de vangst van wild de eendenkooi de interessantste en de meest dodelijke. Hij noemt ze verder ook omwille van massale vangsten van watervogels een engine of destruction (= vernietingsmachine).109 Zoals in de andere landen kwamen de meeste kooien tot verval omdat ze onrendabel werden. De oorzaak ervan lag vooral bij het droogleggen van de omgevende waterrijke gebieden, zodat er veel minder eenden kwamen. Ook verstoringen veroorzaakt door de opkomst van efficiënte jachtgeweren en door de aanleg van spoorwegen, speelden een grote rol. ,


Bourough Fen Decoy .

54

Désiré Karelse

In Groot-Bri annië waren er in 1886 nog 44 kooien in gebruik. In 1918 was dit aantal gedaald tot 28110 en in 1936 tot 11111. De laatste commercieel werkende eendenkooi, de Orwell Park Decoy in Suffolk, was actief tot in 1968. Daarna is ze nog gebruikt voor ringwerk. Momenteel zijn er nog zes ingerichte kooien in Groot-Bri annië. Als ze nog gebruikt worden, dan is dit uitsluitend voor het ringwerk. De best bewaarde is de kooi met 8 ingerichte vangpijpen in Borough Fen, ten noorden van Peterborough. De andere duck decoys kunnen ook bezocht worden, soms alleen door groepen gedurende een beperkte periode: in Slimbrigde bij het huidige watervogelcentrum, de Boarstall Decoy in Buckinghamshire, de Swannery in Abbotsbury, de Hale Duck Decoy nabij het vliegveld van Liverpool en de Nacton Decoy ten zuiden van Ipswich. Daarnaast staan 30 kooisites op de lijst van de Ancient Monuments van de English Heritage.112

is het bijna normaal te noemen dat adellijke families befaamde Nederlandse kooimannen om hun expertise aantrokken om op hun landgoed een eendenkooi in te richten op de meest geschikte plaats. De bekendste was die van Martin Janssens van Heyninge in 1665 voor het Portmore Estate, Co. Antrim in Noord-Ierland. Opvallend is dat ook blijkt dat telkens het originele vangpijptype, met ne en over halfronde beugels, los van de schermen, is uitgevoerd. De gedode eenden waren toen een dure lekkernij en soms vervangvoedsel voor vlees. De toenmalige religieuze voorschriften verboden daar namelijk het eten van vlees tijdens de vastenperiode (de 40 dagen voor Pasen). De kerkelijke voorschriften beschouwden de winter- en zomertaling en de pijlstaart evenwel niet als vlees, omdat ze uit het water a omstig waren. De welgestelde burgers konden in die periode zo toch lekker tafelen met de vangst uit de eendenkooien.114 Van 1660 tot 1780 kwamen eendenkooien algemeen voor en het was zelfs modieus om er één in bezit te hebben. Slechts enkele waren succesvol. Na 1850 naar T. REEVES-SMYTH 1997, in

Ierland Nadat eendenkooien bekend werden in Engeland, volgde ook Ierland. Sir William Brereton, een generaal bij Oliver Cromwell, heeft een eendenkooi gehad in 1630 in Cheshire (Groot-Bri annië). Nadat hij in 1634 veel Nederlandse eendenkooien had bezocht, heeft hij in 1635 in Ierland een poging gedaan om een geschikte plek voor een eendenkooi te vinden, maar dat is niet gelukt.113 In 1635 is ook al een coy beschreven in het graafschap Wexford. Omwille van politieke en godsdienstige motieven waren er in de tweede helft van de 17de eeuw twee immigratiegolven van protestantse Nederlanders naar Ierland. Door zijn huwelijk met Mary Stewart kwam Willem van Oranje op de Britse troon in 1688. Nederlanders hadden toen grote invloed op de Ierse landschapsontwikkeling, beplantingen, bouwwerken enz. In die tijd

Ligging van de eendenkooien in Ierland.

WHITAKER J., op.cit., voorwoord HEATON A.,op.cit., p.32. 112 HEATON A.,op.cit., p.35. 113 FOX J., persoonlijke mededeling, dd. 31.1.1999. 114 COSTELLO V. 2002: Dutch influences in seventeenth-century Ireland: the duck decoy, 110 111

, 30,2, p. 177-190.


55 uit PAYNE-GALLWEY R. 1882:

De ingang van een vangpijp in Ierland. nam het aantal snel af.115 Op de Ierse landgoederen verdwenen sommige kooien, omdat er in de 18de eeuw landschapsparken werden aangelegd.116 Volgens Reeves-Smyth zijn er in Ierland 71 kooien actief geweest. Payne-Gallwey beschreef in 1886 in The Book of Duck Decoys 22 Ierse kooien, waarvan er toen nog 3 in gebruik waren: Longueville nabij Mallow, Desart House nabij Kilkenny en Kellyville nabij Athy. De laatst geconstrueerde kooi, bij Caledon House in Tyrone, was met 8 vangpijpen ook de grootste en is nog herkenbaar aanwezig op de grens van Armagh. Ze werd aangelegd in 1846 door William Skelton, uit het befaamde Britse kooimannengeslacht. Maar 36 jaar later was ze niet meer in gebruik. De vangsten die Payne-Gallwey sporadisch voor Ierland vermeldde, liggen aan de lage kant in vergelijking met de getallen die hij publiceerde over de Britse kooien. Waren er in Ierland minder doortrekkende eenden? Bij Longueville ving men per seizoen 250 tot 300 eenden, met als grootste vangst 730 eenden in het seizoen 1845-1846; bij Desart House ving men verschillende jaren 1.500 tot 2.000 stuks. De meest rendabele was de eerder vermelde kooi van Caledon House nabij Monaghan met 2.000 tot 3.000 eenden per seizoen. De kooi van Kellyville had oorspronkelijk zes vangpijpen. De vangst bedroeg tussen 1873 en 1880 gemiddeld 1.500 eenden. In 1880 werden nog twee extra vangpijpen aangelegd en liep de vangst op tot ten

hoogste 2.500 eenden. In de winter 1883-1884 ving men nog 1.700 eenden. Daarna verminderden de vangsten aanzienlijk en in het begin van de 20ste eeuw geraakten de laatste Ierse kooien in verval. Overigens zijn er nog ruim 200 veldnamen bekend zoals Decoy Wood, Decoy Field, Decoy Pond en Decoy Meadows. Maar hiervan is niet zeker dat het ook echt allemaal eendenkooien geweest zijn.117 met dank aan Terence Reeves-Smyth

De kooi op het Caledon Estate in Noord-Ierland was de grootste eendenkooi in Ierland en is aangelegd in 1846 door William Skelton.

T. REEVES-SMYTH 1997: Demesnes. In: AALEN F., WHEALAN K. & STOUT M., COSTELLO V., op.cit. p. 187. 117 FOX J., persoonlijke mededeling, dd. 13.2.2010. 115 116

, Cork, p. 199.


Duitsland

56

In dit land zijn gegevens bekend over 41 kooien, verspreid over zes regio’s. De reeds vermelde tekening uit 1530-1540 uit de school van Virgil Solis uit Nürnberg (zie pagina 29) toont al een vangpijp, maar uit die periode is nog geen enkele Duitse beschrijving van een eendenkooi bekend. De eerste vermelding komt uit Hessen in centraal Duitsland, waar nadien nog verschillende kooien zijn aangelegd. Landgraaf Georg I kocht in 1574 veertien lokeenden in Friesland, waarmee hij he elfde jaar nog 102 wilde eenden kon vangen. Het is niet duidelijk of die aankoop gebeurde in het huidige Friesland in Nederland of in het Duitse deel van Friesland (nu Oost-Friesland). In 1575 nam de landgraaf een zekere Hildebrand van Lich in dienst om een eendenkooi aan te leggen in Biebesheim, tussen de Rijn en de Modau. Een andere kooi werd toen in Kranichstein aangelegd. De kooiman kwam uit Lich, een dorp in Hessen, wat erop wijst dat men daar toen al ervaring met een eendenkooi had opgedaan. Die Hildebrand kende blijkbaar het vak, want tussen 6 juli uit KOLLBAUM-WEBER J. 2007:

Verspreiding van de eendenkooien in Duitsland.

Aankondiging uit 1873 van een verbod om tussen 1 juli en eind december van elk jaar op minder dan een halve mijl rondom de van de eilanden Föhr en Amrum, te schieten, lawaai te maken of als onbevoegde de kooien te betreden. 118

LANDAU G., op.cit, p. 300-302.

1576 en januari 1577 werden in Biebesheim al 2.750 eenden gevangen en de eerste 10 jaar van de exploitatie werden dat er samen 29.665. Dit succesrijke voorbeeld bracht Ludwig IV, broer van Georg, ertoe om ook een kooi in te richten in Bingenheim. Die had echter weinig succes: zo werden er in 1604 maar 86 eenden buitgemaakt. Daarna volgde de aanleg van kooien in 1595 in Ziegenhain en in 1596 in Kassel. Opvallend is wel dat daar bij het opstarten 10 lokeenden uit Bingenheim werden gehaald. Dat veel goede lokeenden belangrijk waren, blijkt uit een toenmalig bericht van de kooiman in Bingenheim, die verklaarde dat hij 120 lokeenden had, maar er ten hoogste 10 kon missen. In 1595 moest de kooiman van Georg I het vak gaan aanleren in Ziegenhain. De kooien kwamen echter tot verval. Zo werden er in Kassel in 1794 nog slechts 189 eenden gevangen.118 Een tweede reeks eendenkooien treffen we aan in de vallei van de Rijn. In de deelstaat Nordrhein-Westfalen was een Entenkoje bekend op het Landgoed van het


Kasteel Anholt in Isselburg nabij de Nederlandse grens. Er is een kaartvermelding uit 1651 en er was sprake van een vierkante kooiplas met vier vangpijpen. Die kooi lag aan de oever van de rivier de IJssel op een eilandje in de bocht van de rivier.119 In 1679 werd een kooi aangelegd te Wesseling, ten zuiden van Keulen. Deze kooi is al lang verdwenen, maar vandaag heeft daar nog een natuurgebied de naam Entenfang. Zeker drie, maar mogelijk vier of vijf kooien lagen in de omgeving van Karlsruhe.120 Drie bevonden er zich in de huidige stadsdelen Rüppurr, Knielingen en Durlach. De vierde was de kooi van Rintheim, die in 1577 werd ingericht, daarna tot verval kwam, weer aangelegd werd in 1665, dan opnieuw te lijden had van oorlogsomstandigheden en weer in werking kwam tot 1867. Er was in de eerste helft van de 17de eeuw een kooiman Gerhardt uit Nederland aangetrokken en zijn afstammelingen zouden daar tot 1831 eenden vangen. Op een kaart van 1823 staat deze eendenkooi getekend met drie vangpijpen. Na het einde van de kooi is de plek samen met omgevende gronden aangekocht door de stad Durlach. Het is mogelijk dat de verwijzingen naar een kooi te Durlach gaan over de kooi die meestal die van Rintheim wordt genoemd.121 Er lag ook een kooi in de gemeente Wörth, maar het is mogelijk dat dit dezelfde kooi is als die in het nabije Knielingen. Meer zuidelijk lag er een kooi in Rasta en één in Memprechtshofen. Deze laatste, 20 km ten noordoosten van Straatsburg, werd in 1721 aangelegd met vangpijpen van het originele type en bleef tot 1932 in bedrijf. In dat jaar stopte men alle bedrijvigheid als gevolg van een we elijk verbod, na proteststemmen tegen het vangen en doden van eenden op deze wijze. Ook hier waren Nederlandse invloeden doorgedrongen, want in de archieven staan de benamingen Coymann en Coyhund.122 In 1832 wordt de exploitatie van eendenkooien vermeld in een gebied waar toen veel eenden voorkwamen, nl. Baden-Wür emberg.123 Vermoedelijk gaat het hier om de hiervoor genoemde kooien, maar deze vage vermelding zou ook andere kooien kunnen bedoelen. Een derde regio met eendenkooien lag in het oostelijk deel van Duitsland. Kort vóór 1639 schilderde Wolfgang Birkner in het jachtboek van de hertog van Saxen-Coburg een eendenkooi van het rogge-ei-type (zie pagina 30),waarbij wel vier vangpijpen zijn uitgegraven, maar met slechts twee volledig afgewerkte vangpijpen met korte schermen en halfronde beugels overspannen met ne en.124 De juiste plaats van deze 119

57

Een deel van een menukaart van een restaurant nabij de vroegere kooi van Celle verwijst naar de hertog die destijds eendengebraad uit zijn eigen kooi aan zijn tafelgenoten aanbood. hertogelijke kooi is niet bekend. Ook was er een kooi in Weissensee bij de Obersee in Thüringen. Toen deze laatste kooi niet meer rendeerde, werd in 1709 de Obersee drooggelegd. Een vierde reeks kooien lag in de huidige deelstaat Niedersachsen. In Boye bij Celle, ongeveer 40 km ten noordoosten van Hannover, werd in 1690 een Entenkoje naar Nederlands model opgericht. Daar

De huispijp in de Neue Oevenumer Koje op het eiland Föhr.

KARELSE J.J.H.G.D. 1993: . NAUMANN C., op.cit.; brief van het archief van de stad Karlsruhe aan A. Dierick, dd. 3.1.1990. 121 MEINZER H. 1972, Der Entenfang (Entenkoy) bei Rintheim, , 3.2; ROMMEL G. 1955: Aus der Geschichte des ehmaligen Entenfangs bei Rintheim, , 7.1-3. 122 GROSSHOLZ H., op.cit., p. 326. 123 HARTIG G.L. 1832: , Stuttgart und Tabingen. 124 BIRKNER W., op.cit. 120


werden eenden gevangen voor de consumptie tot 1934; vanaf 1936 werden de vogels er geringd.125 Bij het 10 km verder gelegen dorp Winsen werd ook een kooi vermeld in 1813, maar het is niet duidelijk of dit over een andere gaat. Verder lag er een eendenkooi in Meyenburg, ongeveer 30 km ten noorden van Bremen in de vallei van de Weser. Ongeveer 80 km ten zuiden van Bremen lagen ooit kooien bij de Dümmersee.126 Twee kooien lagen er aan de Hannoverse kant van dit meer bij de dorpen Burlage en Lembruch. Aan de Oldenburgse kant lagen er ten minste vijf kooien.127 Ook in Lahre bei Haselünne en Bramhar (Geeste) in het huidige Nedersaksen lagen ondertussen verdwenen kooien. Een laatste reeks kooien lag in Nordfriesland op de Waddeneilanden in Schleswig-Holstein. Bij invallende vorst eindigde daar het vangstseizoen. De kooiplassen met zoet water waren ook als drinkplaats aantrekkelijk voor de talrijke doortrekkende eenden, die op het slik van de Waddenzee hun voedsel zochten. Hier waren er ooit zestien eendenkooien, die aangelegd werden tussen 1730 en 1909. Het zijn dus relatief jonge kooien en over de aanleg en de vangsten zijn veel gegevens bekend. Ze worden dan ook wat uitvoeriger besproken.

58

Gedenksteen bij de Oldsummer Koje op Föhr met de namen van de acht aanvankelijke aandeelhouders in deze kooi.

Reeds in 1638 maakte een Nederlandse grootgrondbezi er, Francois von Schragen, plannen om bij de kust van Schleswig-Holstein, in de Sorger Koog bij Stapelholm, een eendenkooi aan te leggen, maar het bleef bij plannen. De Alte Oevenummer Vogelkoje op het eiland Föhr is de oudste en heeft volgens het model dat we eerder aantroffen op het Nederlandse eiland Terschelling, aarden wallen rondom de plas en aan de vangpijpen. De korte schermen staan er soms aan de buitenzijde, maar ook soms aan de binnenzijde van de bocht in de vangpijp. Toen bleek dat deze kooi succes opleverde, werden er op de eilanden nog meer Vogelkojen aangelegd. Het fuikvormige vangpijpuiteinde was, en is soms nog, voorzien van een vangfuiknet. Later kwam er meestal een houten vanghokje. Naast dit Föhrer Kojentype was er in een drietal kooien ook sprake van echte Friese vangpijpen (Spiegelpfeifen genoemd). Dat is het type met de kortere rechte vangpijpen, met het langematscherm en het zogenaamde spiegeluiteinde. Deze ontwikkeling kwam er door de introductie van Friese kooimannen uit Nederland.128

125

www.entenfang.de/index1058366045.html VON ISENBURG A. 1930: Entenfang am Dümmersee, 127 MAST G., persoonlijke mededeling, dd. 26.7.2010. 128 KARELSE J.J.H.G.D. & SÖNKSEN-MARTENS H.,

126

, 11,11, p. 315. , in voorbereiding.


Overzicht van de Noord-Duitse waddenkooien Naam eendenkooi

Ligging (Eiland)

Jaar van oprichting

Oppervlakte in ha Totaal / plas

Huidig aantal vangpijpen (voorheen)

Kooitype

Vangjaren

Alten Oevenumer Koje

Föhr

1730

2.5 / 0,4

5

Föhrer kooitype

1730-heden

Borgsumer Koje

Föhr

1745

3.5 / 0,5

6

Modernes Föhrer kooitype

1746-heden

Ackerumer Koje

Föhr

1767 1766?

2.5 / 0,4

0(4)

Fries en Föhrer kooitype

1767-1772 1865-1967

Neuen Oevenumer Koje

Föhr

1789

2.0 / 0,4

4(5)

Föhrer kooitype

1789-heden

Oldsumer Koje

Föhr

1862

3.6 / 0,5

5

Föhrer kooitype

1862-heden

Boldixumer Koje

Föhr

1876

1.6 / 0,4

2(5)

Föhrer kooitype

1887-1968

Merumer Vogelkoje (Norddorfer Vogelkoje)

Amrum

1866

4,21 / 0,5

2(5)

Föhrer kooitype

1867-1936 1939-1942

Klintumer Vogelkoje (Süddorfer Vogelkoje)

Amrum

1883

3,5 / 0,6

(6)

Föhrer kooitype (?)

1884-1900

Alter Koog Koje

Nordstrand

1905

2,1 (was3,4) / 0,75

0(5)

Fries kooitype (Overijssels type)

1907-1945

Trendermarsch Koje

Nordstrand

1908

2.1 / 0,5

0(5)

Föhrer kooitype

1909-1960

Vogelkoje Kampen Norderkoje

Sylt

1767

!

2(4)

Föhrer kooitype

1769-1921

Eidumer Koje

Sylt

1874

2,5(7,38) / 0.30

1(5)

Föhrer kooitype

1875-1935

Rantumer Koje

Sylt

1880

?

5?

Föhrer kooitype (?)

1881–1927

Archsumer “Vogelkoje”

Sylt

1889

?

?

?

niet gevangen

Kraienhörn

Pellworm

1904

2,0 / 0,75

1(6)

Fries kooitype (Overijssels type)

1905 –1940

Störtewerker-Koog Koje

Trollebüll

1749

?

(6)

?

1749-1756

Op het eiland Föhr lagen zes kooien. Vijf ervan waren gemeenschappelijk eigendom via een Interessentengemeinschaft met acht lokale hoofd-aandeelhouders, die ook zorgden voor het onderhoud van de kooi, wat ook op Amrum en op Sylt voorkwam. In het dorp Wyk op het eiland Föhr was er zelfs van 1885 tot 1944 een conservenfabriek, waar jaarlijks 40.000 eenden werden verwerkt; de blikken werden tot in Amerika verkocht. Er werd ook Entenklein verkocht in pakke en: 12 koppen, 12 halzen, 12 magen en 12 levers van wintertalingen of 9 delen van wilde eend, pijlstaart of smient. De Nederlander S.E. Woldringh participeerde met de Duitse eigenaar

Een reclamekaart van Liebig gebruikte een kooi op het eiland Sylt als blikvanger.

59


Wikkel zoals die gebruikt werd op de blikken van de conservenfabriek in Wyk op het eiland Föhr. verzameling Désiré Karelse

60

van dit bedrijf in de aanleg en de exploitatie van Vogelkooyen op nabije Waddeneilanden. Hiervoor werden Nederlandse kooimannen aangeworven uit de familie Kooistra en Van Gunst uit Fryslân, zoals de bewoners hun Friesland nog liefst noemen. Op het eiland Sylt waren ooit drie kooien in bedrijf en een vierde werd aangelegd, maar nooit gebruikt. Naumann beschreef in 1842 gedetailleerd een kooi. Deze was toen nog gedeeltelijk opgebouwd volgens het originele vangpijptype met half cirkelvormige beugels over de vangpijpen, maar met korte schermen aan beide zijde van de vangpijp en een aarden wal om de kooiplas heen.129 Die half cirkelvormige beugels zijn er nadien niet meer aangetroffen. Op prentkaarten van de Kampener Vogelkoje op Sylt uit 1865 en 1877 blijken de vangpijpen opgebouwd met ne en op horizontale la en die rusten op de schermpalen. In een beschrijving van de kooien op deze Waddeneilanden uit 1899 wordt dit bevestigd. In deze laatste beschrijving is wel nog sprake van een vangfuiknet op het einde van de fuik; verder zijn er geen korte schermen, maar wel een doorlopende plankenwand naast de schermen. De Friese kooimannen hadden hier toen al hun vertrouwde vangpijpen ingericht.130 Op Sylt zijn twee kooien tijdens de zomermaanden toegankelijk als bezoekerskooi. Op het toenmalige eiland Nordstrand waren ooit twee kooien ingericht, waarvan één tijdens de zomer nog kan bezocht worden.131 Op het eiland Amrum lagen ooit twee kooien. Eén is geëxploiteerd van 1866 tot 1936. Tijdens die periode werden daar 500.000 eenden gedood. Nu is het een reservaat dat kan bezocht worden.132 Op het eiland Pellworm lag ooit één kooi, die nu als toeristische trekpleister dient.

Bestelkaart die destijds gebruikt werd door de conservenfabriek in Wyk. 129

NAUMANN J.A., op.cit., p. 631-635. NAUMANN J.A. & HENNICKE C., op.cit., p 48. 131 www.boelling.de/nordstrand/infos/info07.htm 132 www.ferien-inseln-amrum.de/vogel.htm 130


De Nederlander Woldringh was aandeelhouder in de kooi op Pellworm. Op het vasteland in de kuststreek van Schleswig-Holstein is het slechts éénmaal gelukt een eendenkooi aan te leggen. Er zijn elders in deze regio nog wel pogingen ondernomen, maar die hebben nooit tot de daadwerkelijke aanleg geleid. In de Störtewerker-Koog vlakbij Trollebüll heeft een zeshoekige eendenkooi gelegen die slechts van 1749 tot 1756 in bedrijf was. In 1932 waren er in Duitsland nog 11 kooien in gebruik; hier werden alles samen jaarlijks 40.000 eenden gevangen.133 Nu blijven er op Föhr nog vier kooien over die jaarlijks samen 600 eenden mogen vangen.134 De Boldixumer Koje is er soms toegankelijk voor bezoekers. In Duitsland zijn er zeker nog andere kooien geweest. In 1899 vermeldt Jensen er in Ostfriesland en Oldenburg, zonder verdere details. Verschillende plaatsen kregen in Duitsland de benaming Entenfang: een station bij Duisburg tegenover een grote vijver

in Mülheim an der Ruhr, enkele landelijke straten in Torgau ten noordoosten van Leipzig, in Birstein in Hessen en in Sarstedt ten zuiden van Hannover. In 1813 was Entenfang ook de naam voor een plaats in de huidige steden Hannover en Hildesheim (Mori berg) en in Rietberg bij Paderborn. Die naam treffen we ook soms aan voor een straat of een plein in dorpsof stadskernen, zoals in Neustadt am Rübenberge, in Karlsruhe en in Florstad (Staden). Het gaat hier telkens om aanwijzingen; bewijzen dat daar ooit een eendenkooi is geweest, zijn er niet. Nog een bijzonderheid, die alleen uit Duitse kooien bekend is: als men ze niet onmiddellijk doodde, werden de gevangen eenden soms tijdelijk levend ondergebracht in een met ne en overspannen bewaarhok. Dit gebeurde wellicht om ze later als vers vlees te kunnen verkopen.135 In alle andere bekende gevallen bewaarde men slechts levende eenden om ze nadien als siervogel aan lie ebbers te verkopen en niet om ze nadien toch te doden.

Armenzorg en liefdadigheid door de eendenkooi De zwakken uit de samenleving konden in de vorige eeuwen niet rekenen op georganiseerde hulp en steun vanuit de gemeenschap. Hiervoor bestonden tal van liefdadige organisaties die vanuit een paternalistisch denken en een christelijke liefdadigheid vooral voedsel bedeelden aan de behoeftigen van hun tijd. Er zijn twee gevallen bekend waarin de eendenkooi hierbij een belangrijke rol speelde. Een eerste geval komt uit Groot-Brittannië, waar in Yorkshire de Doncaster Decoy in Potteric Carr door een liefdadige instelling werd aangelegd in 1657. Deze kooi had een cirkelvormige kooiplas van bijna 3 ha en er waren 6 vangpijpen. Ze werd verhuurd vanaf 1662 tot zeker nog in 1778. De inkomsten ervan werden besteed aan de armenzorg in de stad Doncaster. 136 Een tweede geval is bekend van de Duitse Waddeneilanden Föhr, Sylt en Amrum. Daar werd op , de avond vóór het feest van de Heilige Michaël op 28 september, de vangst volgens een oud gebruik aan de armen geschonken. Voor één keer kregen de hulpbehoevenden eens een gerecht aangeboden dat toen normaal enkel bij welgestelde burgers op tafel kwam. In 1880 verdeelde men 535 eenden. Op het eiland Föhr ging het hierbij om de eerste eenden van het vangseizoen.137 ANONYMUS 1932: Nature, KOLLBAUM-WEBER J., op.cit., p. 14-20. 135 AUS DEM WINCKELL G.F.D. 1821, op.cit., p. 775-799. 136 www.potteric-carr.co.uk/decoy.htm 137 NAUMANN J.A. & HENNICKE C., op.cit., p. 48-49.

133

134

, London, 24 september 1932.

61


Denemarken Op het Waddeneiland Fanø zijn drie kooien bekend met elk zes vangpijpen rondom de zeshoekige kooiplas. De kenmerkende opbouw van de kooien op Fanø is dat ze omgeven zijn door een grondwal. Opvallend zijn de vrij korte vangpijpen met slechts enkele korte schermen. Sommige pijpen eindigen op een vangfuiknet en andere op een vast vanghok.

62

De oudste kooi op Fanø is aangelegd in 1866; het vangen werd er we elijk verboden in 1931. De Deense eendenkooien zijn dus allemaal relatief jonge kooien die niet zo lang in gebruik waren. De in het wild levende eenden kwamen van het wad. Wanneer dit bij eb droogviel, trokken de eenden naar de zoetwaterkooiplassen, die aangelegd waren in de duinen. Het waren dus echte getijdenkooien. Er werd overigens zonder kooihond gevangen. In 2006 is na drie jaar vrijwilligerswerk op Fanø de Sønderho Gamle Fuglekøje opnieuw ingericht als steeds vrij toegankelijke kooi. Een kilometerlang wandelpad door de duinen leidt naar het toegangshek. De bezoeker kan dit zelf openen en er vrij rondwandelen. Ook kan hij de deuren openen van een onbemand gebouw met informatiepanelen, dat daar in 2009 is opgericht. In deze kooi staat ook een nieuwe uitkijktoren, zodat iedereen een mooi ui icht op de kooiplas en de aanpalende Waddenzee heeft. De Sønderho Fuglekøje, ingericht in 1888, is nu gedeeltelijk gerestaureerd en ook steeds vrij toegankelijk. De derde zespijpskooi was de Albue Fuglekøje, die vroeger de benaming Nordby Fuglekøje

Ligging van de Deense eendenkooien. had; ze werd opgericht in 1880. Ze is vervallen, maar kan tegen betaling toch twee dagen per week in de zomer en tijdens de verlofdagen worden bezocht. Elders in Denemarken is er tussen 1682 en 1690 een kleine kooi aangelegd bij het Gavnø Kasteel in de Karrebaek Fjord, ongeveer 70 km ten zuidwesten van Kopenhagen. Waarschijnlijk werd ze nooit gebruikt. De kooi werd verlaten in 1702.138

Deze foto’s tonen duidelijk hoe arbeidsintensief het onderhoud van een eendenkooi is. De foto links is genomen drie jaar nadat op het Deense eiland Fanø de in 2006 weer was ingericht. Opslag van jonge elzen stond in de vangpijpen en tussen de korte schermen. De foto rechts is genomen in 2011: de elzenopslag is verwijderd. 138

HOFMAN HANSEN P., persoonlijke mededeling, februari 2010 en juli 2011.


Bij de op het Deense eiland Fanø is een steeds vrij toegankelijke tentoonstelling ingericht. Er zijn op Fanø ook patent-kojen ingericht. Die benaming zorgde voor misverstanden, omdat die kooien eerder gewoon als eendenkooi werden aangezien.139 Het waren evenwel installaties om met slagne en over een kleine waterplas de eenden te vangen. Maar ze kregen, evenals de echte eendenkooien, ook de naam Fuglekøje. De Ternedal Patent-Fuglekøje is op Fanø ingericht in 1899. Er was ook een vijver met één vangpijp, die op een kaart uit 1900 als Fuglekøje vermeld staat. Of ze ooit in gebruik was als eenpijpseendenkooi of een patent-koje met trekne en was, is onduidelijk.

Frankrijk Alle Franse kooien zijn allang buiten werking gesteld. In 1683 schreef De Selincourt dat men om eendenkooien aan te leggen Nederlandse kooimannen, die afgerichte lokeenden meebrachten, moest laten overkomen.140 Volgens Buffon in 1783 was in de regio Picardië, waarin de departementen Somme, Oise en Aisne zijn gelegen, de eendenjacht in de 18de eeuw bijzonder belangrijk. Ze gebeurde daar in het groot aan natuurlijke of aangelegde inhammen, aan de oevers van waterpartijen en in dichte rietkragen. Zo zou er alleen met de vangst van de vijver van Saint-Lambert nabij Frère 30.000 pond verdiend zijn. Deze lokatie is nu niet meer te vinden. Ook het gebruik van een afgerichte rosse hond, die de eenden in de ne en moest helpen lokken, werd daarbij beschreven. Overigens gebeurde deze jacht nergens met een betere uitrusting en een hoger vermaak dan bij de mooie vijver van Arminvillers en Brie. Vanuit kleine baaien begonnen de gebogen vangpijpen, die er cornes werden genoemd. Ze waren gedeeltelijk overdekt met beugels en ne en, hadden korte schermen en er waren meer dan 100 halftamme lokeenden, die driemaal per dag werden

Kaart van een deel van het Deense eiland Fanø, met bovenaan de en onderaan de . Het waren duidelijk kooien met zes vangpijpen. De kooi is het midden heeft maar één vangpijp. Het is onduidelijk of ze ooit werd gebruikt of een met treknetten was. gevoederd. Het waren vangpijpen van het originele type, maar er is geen sprake van het gebruik van een hond.141 Deze vijver ligt nu in het dorp Gre -Armainvilliers, ongeveer 20 km ten oosten van Parijs. Op een kaart uit 1788 staan twee buitenpijpen, die vertrekken vanaf de grote vijver en met hun fuikeinde naar elkaar toe zijn gericht. Daarbij lag ook het kooihuisje en een ander gebouw, waarin de canardier (= kooiman) verbleef. De kooi kon bereikt worden via de Chemin de la Canardière.142 Ze is in de daarop volgende eeuw buiten gebruik gesteld, want op een kaart van 1889 zijn de vangpijpen vergraven tot sloten die met elkaar in verbinding staan, en ligt er een vijver op de plek waar ooit het kooihuisje stond. In 2010 wist men in het lokale

Ligging van de Franse eendenkooien.

KARELSE J.J.H.G.D. 2006: Over fuglekøjer of andekøjer: Deense eendenkooien op Fanø, SELINCOURT DE SACQUESPEE J., op.cit. 141 LECLERQ, COMTE DE BUFFON, op. cit., p.128-130. 142 Archives Seine et Marne, Plans d’intendance: le fonds numérisé, 1C53/6 139 140

, 54.2, p. 57.

63


64

uit ENGELHARD M. 1868: Les Canardières,

Franse vangpijp. infokantoor van de gemeente niets meer over deze kooi. In 1665 werd een canardière aangelegd bij het kasteel van Chantilly, ten noorden van Parijs. Maar bij nazicht van de plannen is gebleken dat het hier om een netwerk van sloten ging en zeker niet om een echte eendenkooi. Of was het ook een vogheldrift, zoals destijds in Alphen aan den Rijn en Ekeren?

originele type. In 1770-1771 werden er bijna 7.000 eenden gevangen en de kooi was zeker nog in bedrijf in 1879.143 Momenteel is het een visvijver. Ook was er een kooi in de 18de eeuw in het huidige zuidelijk deel van Straatsburg; daaraan wordt nog herinnerd door een Rue de la Canardière.144 Deze kooien sluiten aan bij de Duitse kooien in de vallei van de Rijn.

Te Guémar, 15 km ten noorden van Colmar, is in het begin van de 18de eeuw een eendenkooi aangelegd volgens het rogge-ei-type en met vangpijpen van het

Er zijn ook verwijzingen naar eendenkooien in Bretagne.145 Het bestaan van een eendenkooi daar wordt echter door geen enkele andere bron bevestigd.

uit ARCHIVES SEINE ET MARNE, Plans d’ intendance: le fonds numérisé, 1C53/6. Met dank aan Johan Verstraeten

verzameling Herman Arentsen

Plan uit 1788 van de met twee buitenpijpen aan een uitgestrekte vijver in een groot kasteeldomein 20 km ten oosten van Parijs, in het toenmalige Arminvillers en Brie, nu het dorp Gretz-Armainvilliers. 143

GRAD C., op.cit., p. 672. REUSS. R. 1884: 145 STRIJBOS J.P. 1948: op.cit., p. 174.

144

, p. 80.

Op een oude prentkaart met de bezienswaardigheden van het dorp Guémar stond onderaan rechts een foto van de met vangpijpen van het originele type .


Tsjechië Hier zijn vijf eendenkooien bekend. Ten noordwesten van het huidige drielandenpunt OostenrijkTsjechië-Slowakije lagen er ooit drie. Dit gebied behoorde eeuwenlang tot Neder-Oostenrijk, maar bij de herziening van de staatsgrenzen na de oorlog 1914-1918 werd dit Tsjecho-Slowakije. De huidige grens tussen Tsjechië en Slowakije wordt gevormd door de Morava, een bijrivier van de Donau. De streek draagt nu de naam Zuid-Moravië en droeg vroeger de Duitse benaming Mähren. Nabij het dorp Rampersdorf, dat ook Lanstorf werd genoemd, maar dat nu de Tsjechische naam Ladná draagt, werd in 1637 een eendenkooi aangelegd door de prins van Liechtenstein, die destijds in die regio kastelen en grote domeinen had. Deze kooi was van het rogge-ei-type en er waren vangpijpen met kwart cirkelvormige beugels overspannen, zoals in het Nederlandse Gelderland en Brabant. De beugels waren echter niet bovenaan vastgemaakt, maar op ongeveer driekwart hoogte van de schermen. Dit is een duidelijke aanwijzing dat bij de aanleg (of latere herinrichting?) een Nederlands voorbeeld is gebruikt of dat er een Nederlandse kooiman bij was betrokken. Vóór 1837 was er een jaarlijkse vangst van 5.000 tot 8.000 wilde eenden.146 Tussen 1904 en 1923 werden uit www.geocaching.com/seek/cache_details.aspx?guid=6f9704e9-2b09-45e0-af19e636b67d7401. Met dank aan Johan Verstraeten

Ligging van de eendenkooien in Tsjechië. er 101.091 eenden gevangen. In 1931 zijn daar nog eenden geringd. De kooiman woonde er dichtbij in een, ondertussen verdwenen, groot houten huis met twee verdiepingen. De kooiplas is nu sterk verbost en de gebogen vangpijpen zijn nog duidelijk zichtbaar. Deze kooi zou de inspiratiebron geweest zijn voor de andere kooien in die regio. Een tweede kooi lag ongeveer 20 km noordelijker, nabij het dorp Bzenec in Tsjechië, dat vroeger bekend was onder zijn Duitse naam Bisenz.147 De kooi ligt op het grondgebied van de gemeente Moravský Písek, maar wordt soms genoemd naar het nabije dorp Veseli nad Morave. Het was een kooi van het rogge-ei-type, zoals nog te zien is in de huidige kadasterplannen. De kooiplas is nu verland en begroeid met een moerasvegetatie; de vangpijpen tekenen zich nog duidelijk af in het landschap. Van deze kooi staat een maque e in het Museum voor Bosbouw, Jacht en uit www.geocaching.com/seek/cache_details.aspx?guid=6f9704e9-2b09-45e0-af19e636b67d7401. Met dank aan Johan Verstraeten

Situering van de of eendenkooi nabij het Tsjechische dorp Ladná.

146 147

BOLNN G. 1837: AUS DEM WINKCKELL G.F.D. 1865,

Een toenmalige vangpijp in de eendenkooi van Ladná, met beugels die aan één zijde steunen op de schermen. Samen met de kooi van Meetkerke is dit de enige kooi buiten Nederland, waar dit Gelders of Brabants vangpijptype werd aangetroffen.

band II, Brünner Kreis, Brünn. volume 2, Leipzig, p. 236-237

65


66 Detail van de maquette van de Tsjechische kooi in Moravský Písek in het Museum voor Bosbouw, Jacht en Visserij in het kasteel Ohrada bij Hluboka nad Vltavou. Let op een kleine sloot of ijsgracht naar de vangpijp en op een scherm achter de vangpijp. Een dergelijke afscherming werd in Vlaanderen alleen in Bornem aangetroffen. Visserij in het kasteel Ohrada bij Hluboka nad Vltavou. Lokale instanties in Bzenec en Ladná betreuren dat deze “jachtinstallaties, ooit de grootste door mensenhanden ontworpen, compleet verloederen en verloren gaan”. Ongeveer 25 km ten noorden van Ladná lag ooit een kooi in Zidlochovice. Ruim 200 km meer naar het westen, ten noorden van de stad Trebon, liggen een aantal meren die nu een 700 ha groot rustgebied voor watervogels vormen. Hier lag vroeger het Schwarzen-

berg-landgoed en daar was een kooi ingericht bij het meer Velký Tisý.148 Een andere kooi lag, volgens een Tsjechische publicatie, ten noordoosten van Praag in Sibicky, nabij de huidige stad Lysá nad Labem. Dit dorp hebben we niet teruggevonden op verschillende oude kaarten. Wellicht zijn hier le ers in de naam van plaats verwisseld, want nabij Lysá nad Labem ligt in die vallei van de Elbe het dorp Bysicky, in een waterrijke omgeving die zeker geschikt was voor een eendenkooi. Van deze laatste drie kooien werd de juiste ligging niet gevonden.

De kooiplas van de kooi in Moravský Písek is volledig verland, maar nog niet verbost, zoals dat in de nabije vroegere kooien in Ladná en Holí č wel het geval is. 148

http://www.geocaching.com/seek/cache_details.aspx?guid=6f9704e9-2b09-45e0-af19-e636b67d7401


Slowakije In 1753 liet keizer Frans I van Oostenrijk een eendenkooi aanleggen in de vallei van de rivier de Morava, nabij het dorp Kopcany, dat nu in Slowakije ligt. Dit dorp ligt ongeveer 20 km ten oosten van Ladná. Deze keizerlijke kooi was gelegen nabij het bekendere dorp Holíč of Holitsch, waar de keizer in een uitgestrekt domein een kasteel liet bouwen. Ze wordt in de literatuur zowel de kooi van Holíč als de kooi van Kopcany genoemd. Dit keizerlijke domein wordt in 1809 vermeld in een boek over het Oostenrijkse keizerrijk, maar wordt beschreven als gelegen in Neder-Hongarije.149 Voor de aanleg van deze kooi werd een Friese kooiman aangetrokken. Op vraag van prins Karel van Lotharingen, landvoogd over de Oostenrijkse Nederlanden en broer van de keizer van Oostenrijk, heeft de toenmalige Nederlandse ambassadeur in Brussel, Willem van Haren, daarbij bemiddeld. Die kooiman was Jacob Bodes (ca.1689ca.1755), die toen al een bewogen leven had geleid als succesvolle kooiman-boer die al te zware leningen aanging, uiteindelijk na zware financiële problemen in armoede leefde en werkte als arbeider of schipper. Hij tekende voor de keizer eerst een plan voor een kooi met zes Friese vangpijpen, zoals de kooi die hij in 1725 te Engwierum voor zichzelf had aangelegd. Maar dat plan is nadien vervangen door een van het rogge-ei-type, met Friese langematschermen (en geen korte schermen) langsheen de vangpijpen. Bodes vertrok naar de keizer in Wenen eind

Ligging van de eendenkooien in Slowakije. augustus 1753.150 In een Slowaakse publicatie151 is zijn naam ‘verslowaakst’ tot Jacoba Bodena. Volgens een andere bron zou de Duitse kooi van Rasta als voorbeeld voor de inrichting van de kooi in Holitsch gediend hebben.152 Op een 19de-eeuwse tekening, die opgenomen is in een Slowaaks jachtboek153, staat die kooi, gezien in vogelvlucht. De vangpijpen zijn van het originele type met korte schermen en het huis van de kooiman ligt naast het kooibos. In deze kooi werd gevangen tijdens de najaarstrek van half augustus tot ijs het wateroppervlak bedekte in november, en daarna in het voorjaar gedurende de laatste helft van maart en enkele dagen in april. In het jaar 1854 bedroeg de vangst 12.036 stuks en de maximale vangst noteerde men in die keizerlijke kooi in 1814 met 17.018 stuks.154 Tussen 1800 en 1854 werden er meer dan 400.000 eenden gevangen. Een droge herfst bracht weinig uit MOLNAR L. & TEREN S. 1984: Met dank aan infokantoor gemeente Holí č

.

19de-eeuwse tekening van de keizerlijke eendenkooi in Holitsch of Holíč in het huidige Slowakije. Let in de achtergrond op het huis van de kooiman, naast het kooibos. Op de voorgrond is een sluizensysteem te zien dat het water van een achterliggende beek kan opstuwen. Wellicht is de aansluitende sloot tot in de dichtstbijzijnde vangpijp als ijsgracht gebruikt, om met doorstromend water die vangpijp bij invallende vorst toch ijsvrij te houden.

RUMI K.G. 1809: MAST G. 2011, 151 RAGAC R. 2010: 152 FINGER J. 1859: Der Entenfang bei Holitsch, 153 MOLNAR L. & TEREN S. 1984: , Bratislava. 154 AUS DEM WINKCKELL G.F.D. 1865, op.cit., p. 236-237.

, Wien.

149 150

, Stiens. , s.l. , 6, p .262-267.

67


uit RAGAC R. 2010: Met dank aan infokantoor gemeente Holíč

Plan van het ruime huis dat de keizer van Oostenrijk naast de kooi van Holíč voor zijn kooiman liet bouwen. Op het plan staat de naam van het nabije dorp Kopcany geschreven

68

eenden, zoals in 1822 met slechts 874 gevangen vogels. De vangsten werden ingedeeld in grote (wilde eenden), middelste (slobeenden, smienten, pijlstaarten) en kleine eenden (talingen). De wilde eenden werden er het meest gevangen, hoewel het aantal talingen soms ook hoog lag.155 Deze kooi kwam tot verval in de eerste helft van de 20ste eeuw. Nu rest er nog een bos waarin de sterk verlande en verboste kooiplas en vangpijpen nog duidelijk te zien zijn. Het huis van de kooiman is gesloopt.

trechtervormige inhammen rondom een groot rond rijstveld dat omgeven is door struiken en bomen. Daarin werden in de regio Hindu Kush ganzen en eenden gevangen. Die inhammen waren overspannen met een vlechtwerk van wilgen en als eenden daaronder zwommen kon de eendenvanger, verscholen achter dijkjes, hen benaderen en doen opschrikken. De eenden kwamen in een vanghokje terecht en tijdens de goede momenten van het jaar ving men zo honderden vogels. uit HOCHBAUM H.A., 1969:

Een tweede kooi lag, volgens het voornoemde Slowaakse jachtboek, in het oosten van Slowakije in het dorp Zalobín a Tovarne. Over deze kooi zijn geen verdere gegevens bekend.

Eendenkooien en vergelijkbare vangmethodes wereldwijd Canada Hier werd in het kader van het ringwerk in 1948 één grote vangpijp ingericht aan de Cadham Bay nabij het Lake Manitoba, naar een idee van de Engelsman Peter Sco . Van 1951 tot 1965 was er een Nederlandse emigrant aangesteld als kooiman.156 In de stad Québec lag in 1690 een wijk canardière, maar ook hier is geen enkele verwijzing naar een echte eendenkooi bekend.157

Iran en Afghanistan Uit deze landen zijn vangtechnieken bekend die verwantschap vertonen met die van de eendenkooi. Een eerste werd gevormd door een reeks kleine NAUMANN J.A. & HENNICKE C., op.cit., p. 50. KARELSE J.J.H.G.D. 1990: Een Wieringer Kooiker in Canada, 157 www.ville.quebec.qc.ca/toponomie

Aquarel van de vangpijp die in 1948 op Lake Manitoba in Canada werd aangelegd. Het is nog een vangpijp van het originele type met halfronde beugels over de vangpijpen. Bij de aanleg was de Brit Sir Peter Scott betrokken. Wellicht dienden de gelijkaardige vangpijpen, in zijn eigen kooi in Slimbridge als inspiratiebron. Voor de Nederlandse kooiman Nan Mulder, afkomstig uit Wieringen in Noord-Holland, zal dit zeker een nieuw soort vangpijp geweest zijn.

155 156

,1990,1, p. 33.


tekening: Steven Clays naar Savage C. 1960-1961: Wildfowling in northern Iran,

, 14

Plan van een eendenvangplaats in Iran. Een andere vangtechniek werd toegepast in de valleien van Kohdaman en Kohistan. Smalle zijsloten van meren of rivieren werden overbouwd met een hut. Achter de hut stuwde een sluisje het water op. De eendenvanger opende ’s nachts het sluisje en de eenden zwommen vol vertrouwen in de sloot, tegen de stroming in, door een smalle opening in de hut. De eendenvanger kon zo de ene eend na de andere grijpen. Twee mannen vingen zo op één nacht 150 tot 200 eenden.158

Japan De werking van de Japanse eendenkooi wordt duidelijk gemaakt op basis van de tekening bij een 19de-eeuws verslag van professor Ijima aan de Brit Macpherson, die dit heeft gepubliceerd in 1897.159 Ook Van der Heide en Lebret beschreven hierover aanvullende details. Omstreeks de Tweede Wereldoorlog waren er nog zeven dergelijke Japanse vangplekken.160 Bij een speciaal ingerichte vijver werden een reeks gebogen sloten gegraven die door 60 cm hoge dijken werden omgeven. Bij een grote vijver waren er meer dan 20 vangpijpen. Door de buiging van de pijpen konden de eenden op de vijver niet zien wat er in de vangpijpen gebeurde. De vangpijpen waren volledig open, zodat de eenden er vrij konden uit vliegen. Elke sloot eindigde op een scherm waardoor een schuin aflopende buis stak om voedsel op het water te laten lopen. Bij het begin van een vangbeurt gingen de eendenvangers zich verschuilen naast de dijkjes langsheen de vangpijp. Ze beschikten over een Sakadori-ami, een groot driehoekig schepnet dat samenschoof als er een eend in vloog. Op de vijver verbleven ongeveer tweehonderd tamme lokeenden. Een voederbeurt werd telkens aangekondigd door een zacht kloppen met een houten hamer of stok op een plank of voerkist. Als er niet gevangen werd, gebeurde dit kloppen vanaf een scherm of bergplaats naast de vijver zelf, maar BUB H., op.cit., p. 98. MACPHERSON H.A., op. cit., 261-263. 160 VAN DER HEIDE G.D. & LEBRET T., op. cit. p.120. 161 STRIJBOS J.P., op. cit. p. 174. 158 159

tijdens vangdagen deed men dit alleen op het einde van de vangpijp waarin men wilde vangen. De tamme eenden zwommen in de pijp en een aantal wilde soortgenoten volgde. Via een koord kon een klep uit ijzerdraad worden opgetild uit de vangpijp, waardoor de wilde vogels werden opgeschrikt en wegvlogen. Op dat moment sprongen de eendenvangers recht en schepten opvliegende eenden uit de lucht. Het vangen duurde hooguit drie seconden. Als er nog een eend ontsnapte, wach e een laatste man met een afgerichte havik. Die moest de vogel dan bij de jagers brengen. De keuze van de vangpijpen hing af van de windrichting en de eendenvangers gaven elkaar opmerkingen of waarschuwingen met een gebarentaal. Volgens Strijbos zouden Nederlandse kooimannen in Japan eendenkooien hebben aangelegd.161 Dit lijkt weinig waarschijnlijk, want dit wordt, zoals andere beweringen van deze auteur, door geen enkele andere bron bevestigd. De Japanse eendenkooi, zonder overspanning van de vangpijpen, met het scheppen van opvliegende vogels en het inschakelen van een havik, verschilt duidelijk van de Europese. Er zijn wel enkele gelijkaardige punten: de gebogen vangpijpen, de keuze van de vangpijpen op basis van de windrichting, het gebruik van tamme lokvogels en een geluidssignaal om een voederbeurt aan te kondigen.

Plan van een Japanse eendenkooi.

69


In en om de kooi

70

Om een goed functionerende eendenkooi te hebben waren er heel wat belangrijke voorwaarden, hulpmiddelen en uitrusting, zorg en toezicht noodzakelijk. Die worden hierna in het algemeen besproken. Het vangklaar houden van een eendenkooi vroeg bijzonder veel onderhouds- of herstelwerk: aanvullen of vervangen van door storm of verval beschadigde schermen, herstellen of vervangen van de ne en over de beugels, vernieuwen van de afgetakelde beugels, ontmodderen van de kooiplas, de vangpijpen en de omgevende sloten enz. Over de Vlaamse kooien worden hier al enkele opvallende details vermeld, maar verder volgt nog een ruimere bespreking per kooi.

karakter en gemakkelijk handtam te maken.163 Ze waren uitstekend geschikt als lokeend in een kooi, ook omdat ze door hun aanhoudend roepen de wilde eenden sterk aanlokten. In Nederland werden ook wel kwakertjes gebruikt. Dit zijn kleinere eendjes die er als wilde eenden ui ien, maar vaak wit van kleur zijn. Ze hebben meer dan gewone eenden de neiging te kwaken. Het idee is dat dit meer eenden aantrekt, maar daar zijn niet alle kooimannen het mee eens.

Er viel niet te vangen zonder lokvogels of staleenden. Deze groep eenden werd in Nederlandse publicaties zelfs “bedrijfskapitaal van de kooi” genoemd.162 In Merkem kregen die lokvogels de benaming roepers.

Om gewone wilde eenden als lokeend in te schakelen werden in het voorjaar soms enkele vleugelpennen van gevangen vogels geknipt, zodat die dan voor de komende ruiperiode niet meer konden vliegen. Zulke eenden broedden ook in de kooi en samen met hun jongen werden ze vertrouwd met de kooiman, die ze dagelijks, meestal in een vangpijp, voederde. Hun aantal varieerde van enkele tientallen tot honderden vogels. Uit een pachtcontract van 1740 blijkt dat er toen 280 tamme eenden bij de eendenkooi van Eksaarde waren.164

De stal bestaat uit twee categorieën van eenden. Op de eerste plaats gaat het om de tamme eenden die voortdurend op de kooivijver blijven. Het zijn dikwijls bastaardeenden met kleurafwijkingen ten opzichte van de wilde eend. Zo werden in 1575 in Hessen (Duitsland) langsnavelige eenden als lokeenden aangekocht. Wellicht was het een uit het Verre Oosten geïmporteerde soort die nu de benaming krombekeend draagt. Deze soort is uitermate aanhankelijk van

Zowel in Hingene als in Duitsland en Frankrijk werd bij het opstarten van een kooi een kooiman samen met zijn afgerichte lokeenden ingehuurd. In Bornem werden eieren van eenden uit broedkorven geraapt, door kippen uitgebroed en dan verder opgekweekt in houten bakken van 70 tot 100 cm, aan één zijde voorzien van houten tralies. Daarvóór was een uitloopruimte van ongeveer 1,5 m, afgeboord met planken en overspannen met draad. Zo waren er

Een groep staleenden in een vangpijp van een Nederlandse eendenkooi.

De Nederlandse kooiman Hans Zantinge voedert zijn staleenden, die het kooihondje als vertrouwd gezelschap ervaren.

De lok- of staleenden

EIJGENRAAM J.A. s.d. 1963: De eendenkooien als broed-, rust-, vangst- en ringcentra voor eenden, MAST G., persoonlijke mededeling, dd. 21.7.2010; www.levendehave.nl 164 Stadsarchief Gent, inventaris 78/1, bundel 558. 162

163

, p. 150-154.


71 De kabinetskaart van Ferraris (1771-1778) toont duidelijk de waterrijke omgeving van de kooien te Berlare. bij het kasteel van Bornem 15 tot 20 bakken. Als de jonge eenden eenmaal groot genoeg waren, bracht men ze over naar de Oude Schelde. Ze waren dan al gewoon te worden gevoederd en vertrouwd met de kooiman. Per vangpijp waren er in Bornem 25 tot 100 lokeenden. Hun aantal nam af met de jaren.165 Bij een aantal kooien in Nederland is ook een makhok of wenhok ingericht: een afgesloten hok met vijvertje waarin meestal jonge eenden dienden te wennen aan de kooiman om zo tam te worden. Soms is dit hok aansluitend naast een vangpijp aangelegd, waardoor de tamme eenden ook in en aan de vangpijp kunnen wennen. Op de Noord-Duitse Waddeneilanden stond het hok zelfs weleens in verbinding met het kooihuisje, zodat er ook nog een aparte binnenruimte ontstond. Dit gebruik in Duitsland om de lokeenden soms in een stal of schuilplaats onder te brengen, is al beschreven in 1821.166 Naast de tamme staleenden is er de vliegstal, die kan bestaan uit enkele honderden tot meer dan duizend eenden. Ze verblijven meestal vanaf juli tot het einde van de winter in de kooi. Het zijn vaak vogels die zich eens bijna lieten vangen, maar konden ontsnappen door uit de vangpijp terug te vliegen naar de kooiplas. Die vogels komen meestal niet meer in de vangpijpen, maar gebruiken de kooiplas tijdens de dag als veilig rustgebied. In Merkem noemde men deze eenden verbrand; in Nederland spreekt men van afgekooide of verkooide vogels. ’s Avonds vliegen ze uit naar de voedselgebieden. Ze keren ’s ochtends terug naar de kooi in het gezelschap van wilde eenden. 165 166

Uit het gesprek met Tony Walschap, dd. 13.12.2010. AUS DEM WINCKELL G.F.D. 1821, op.cit., p. 775-799.

Hun belangrijkste taak is dus wilde soortgenoten meelokken naar de kooivijver, want dat zijn de eenden die gevangen worden. Hoe groter de stal en hoe aantrekkelijker het omgevende voedselgebied, des te meer wilde vogels kunnen worden meegelokt.

Waterrijke voedselgebieden in de omgeving Het was absoluut noodzakelijk dat er in de omgeving van een eendenkooi aantrekkelijke voedselgebieden zoals slikken of ondergestroomde graslanden aanwezig waren. Uit die pleisterplaatsen voor doortrekkende eenden kon de kooi dan haar ‘oogst’ halen. Vaak echter kwamen in het verleden eendenkooien tot verval, doordat de rust en milieuomstandigheden, met name water en voedselsituatie, door het intensievere (agrarische) grondgebruik verslechterden, zodat de staleenden niet langer een behoorlijk aantal wilde soortgenoten konden meelokken naar de kooi. Enkele opvallende verstoringen waren de aanleg van nieuwe wegen die veel luidruchtig verkeer aantrokken, geweerschoten in de omgeving, luidruchtiger landbouwmachines, toegenomen recreatie en andere menselijke activiteiten. Om er maar één te noemen: een overvliegende warme luchtballon doet een kooiplas leegvliegen en die negatieve invloed is dagenlang te merken.


Het kooibos te Merkem tekent zich duidelijk af in de vlakte van de IJzerbroeken.

72

Een aangepast kooibos en volmaakte rust rond de kooi Op de eerste plaats zoeken grote groepen eenden buiten het broedseizoen tijdens de dag rustige waterplassen als pleisterplaats; ’s avonds vliegen ze dan naar een voedselgebied in de omgeving. ’s Morgens keren de meeste eenden terug naar hun dagrustplaats. Om de vogels massaal op de kooiplas te houden moest er de nodige rust en dekking zijn. In de kooi van Woumen harkte en veegde men de paadjes rondom de rietschermen, zodat er geen takje onder de voeten kon kraken. Ook André Rodts, die 9 jaar ringde in de kooi van Meetkerke, benadrukte dat de kleinste bijzonderheid soms van het grootste belang kon zijn om de vangst te laten slagen: geen stokje mag kraken onder de voet of geen geurtje mag de eenden bereiken en daarom waren gereinigde paden en geschikte omwegen in de buurt van de kooi noodzakelijk. Hij had nooit veel succes wanneer er bezoekers meekwamen of wanneer hij iets anders wilde doen dan vangen of ringen. Zo had hij een heilige angst voor fotografen.167 Vanaf de kooivijver mocht niet de minste beweging van een mens worden gezien of een verstorend geluid worden gehoord. In veel gevallen mochten zelfs de gezinsleden van de kooiman nooit meekomen tijdens het vangstseizoen. Het is dus helemaal niet te verwonderen dat oude foto’s of tekeningen van de meeste kooisites niet bestaan of echt zeldzaam zijn. Om de rust te verzekeren was de kooivijver omgeven met rietschermen, met daaromheen nog een dicht (hakhout)bos, omgeven door hoge bomen. Dicht bij

167 168

RODTS A. 1984: Achter de schermen van de eendenkooi, Stadsarchief Gent, inventaris 78/1, bundel 552.

André Verstraeten

de plas werd het hakhout laag gehouden, om het invliegen van de eenden niet te bemoeilijken. Normaal werd in een dergelijk kooibos het gerie out voor herstel van schermen of beugels gekapt in de lente en de vroege zomer, buiten de vangperiode dus. Maar ook brandhout werd er geoogst. In een pachtcontract van de eendenkooi van Eksaarde is in 1740 opgenomen dat er altijd hout moet blijven staan ter waarde van 3.600 pinsen (= bussels met takken van ongeveer 1 m lang in een bundel met een diameter van ongeveer 25 cm), om een voldoende scherm te blijven vormen.168 De buitenrand van het kooibos bestaat meestal uit hoge bomen en soms staan er één of twee opvallend hoge bomen die dienen als herkenningspunt voor de aanvliegende eenden. Men spreekt ook wel eens van een bakenboom. Bij de kooiplas van het Donkmeer in Berlare staat er nog een reusachtige, maar recentelijk zwaar aftakelende, bakenboom: het gaat om een populier met een hoogte van bijna 40 m. Ook storende invloeden van buiten het kooibos moesten belet worden en daarvoor was de ligging in grootgrondbezit bijna een noodzaak. De eigenaar kon dan zijn pachters en andere gebruikers dwingen de rust om de kooi heen te respecteren. Vandaar dat in Vlaanderen de eendenkooien meestal gelegen waren binnen uitgestrekte bezi ingen van adellijke families of abdijen. Deze eigenaars of pachters van de kooien reageerden vaak kordaat tegen de illegale jacht of de vangst van eenden op hun gronden in de omgeving van hun eendenkooien. In Moerbeke en Wachtebeke

, 50.


De kooiplas van de vroegere eendenkooi van de Blankaart in Woumen is nog steeds omgeven door een relict van het kooibos. waren er in de 18de eeuw zelfs processen voor de Raad van Vlaanderen wegens illegaal jagen in de omgeving van de eendenkooien.169 Op 31 maart 1754 verbood de baljuw van Berlare ten strengste in de nabijheid van de kooi te schieten, de vogels af te schrikken en eenden te vangen. De overtreders konden een boete van 3 pond krijgen. Het verbod moest herhaaldelijk vernieuwd worden, onder andere in 1761.170 In Woumen werd de kooi niet meer gebruikt na verstoring met een carbidkanon door een jaloerse buurman in 1958-1959. In het buitenland zijn er gevallen bekend van rivaliserende kooimannen die op heimelijke wijze de kooi van hun buurman trach en te verstoren. In 1831 werden in Groot-Bri annië enkele verstoringstechnieken beschreven: het loslaten in de andere kooi van eenden die gekwetst zijn of waarvan een pluim door

de neusgaten is gestoken en het lozen van petroleum in een beek die naar de kooi vloeit.171 In Nederland zou een kooiman die zijn collega en buur de vangst niet gunde, diens kooi hebben doen leegvliegen door het verbranden van een bosje haar, zodat de wind de rook naar die kooi dreef.172 Zoals we reeds vermeldden, wordt in Nederland de noodzakelijke rust om de meeste kooien heen we elijk ondersteund door het afpalingsrecht. In Bornem werd op het einde van het vangseizoen een grote jachtpartij op de eenden gehouden en werd de kooi volledig verstoord. Jules Van Riet noemde dit “de kooi kapot schieten”. Dit had blijkbaar geen invloed op het volgende vangseizoen.

Schermen: van stro, riet, planken, eterniet en klimop We weten dat de schermen meestal uit riet waren gemaakt, maar men gebruikte hiervoor ook wel eens stro of planken. Na 1945 werden in Bornem de meeste rieten schermen vervangen door eternietplaten. De korte schermen zijn nu met riet hersteld en de schermen aan het water bestaan vandaag uit gaasdraad die begroeid is met klimop.

De schermen in de kooi van Bornem waren de laatste helft van de 20ste eeuw gemaakt met eternietplaten.

Bij de Vlaamse kooien waren de rietschermen tot 25 cm dik, een opvallend verschil met de Nederlandse, Deense of Duitse kooien, waar die rietschermen maar 5 tot 10 cm dik zijn. Die dikke Vlaamse schermen bleven wel 20 jaar goed bewaard en vroegen weinig

Rijksarchief Gent, Archief van Sint-Baafs en bisdom Gent tot eind 1801, deel V, nr b4774 en 1986/5. VAN DEN BREEN E. 1986: , Ronse, p.201-202. 171 JOHNSON T.B. 1831: , London, p. 201-202. 172 VAN DER HEIDE, G.D. & LEBRET, T., op.cit., p. 29. 169 170

73


uit GROSSHOLZ H. 1980 : Der ehemalige Entenfang zu Memprechtshofen,

74

René Janssen

De Duitse kooi te Memprechtshofen was omgeven door schermen die met planken waren getimmerd.

De gereconstrueerde kooi van het Donkmeer in Berlare is omgeven door dikke, typisch Vlaamse rietschermen.

onderhoud. In Bornem waren ze geklemd tussen 7-8 m lange la en uit dennenhout, die vastgemaakt waren aan olmen palen, maar ook aan gekno e olmen, wilgen en essen.

schoven, zowel voor stro als voor riet. Dit is evenveel als 11,5 daglonen van een toenmalig arbeider.

In de Moervaartdepressie noemde men die schermen schutsels en in West-Vlaanderen (riet)vlaken. De korte schermen noemde men in 1740 in Eksaarde corte schutsels en in 1787 waren de schermen er nog gedeeltelijk gemaakt van geleyt stroot. Dit was het langste roggestro, dat normaal diende om daken te dekken. Ook in Merkem zou per ui ondering wel eens stro gebruikt zijn.173 Tempesta tekende in 1602 al schermen bestaande uit planken (zie pagina 196). In het noorden van Nederland, in Duitsland aan de Rijn (in Memprechtshofen) en ook in Groot-Bri annië174 werden er ook schermen met houten planken gemaakt. De wanden langs sommige vangpijpen van het Friese type en het Noord-Hollands type zijn nog steeds zo opgebouwd. In Vlaanderen zijn er geen kooien met plankenschermen bekend. In het algemeen vroegen de aanleg en het onderhoud van de schermen veel tijd en geld. Over de eendenkooi van Eksaarde zijn hierover heel wat gegevens uit de periode 1772-1829 bewaard gebleven. Uit de rekeningen blijkt dat daar het onderhoud van de schutsels een jaarlijks terugkerende uitgave was. Men had elk jaar ongeveer 200 schoven of bundels geleyt stroot nodig, maar vanaf 1787 werd steeds riet gebruikt. De vracht werd zowel in Eksaarde als in het nabije Moerbeke gekocht, soms rechtstreeks of soms op een openbare verkoping. Dit kos e 1 pond 3 schellingen per honderd

173

Om de schutsels te maken had men houten staken of palen, banderoeden of la en en wissen nodig. Die werden niet gekocht, maar gekapt in het kooibos, een zelfvoorziening waaraan elk jaar een aantal arbeidsdagen werden besteed. Een enkele keer, in 1809, werden 45 eiken staken verkocht aan de eigenaar van de kooi. Bij de rekening staat de motivering: “terwijlent dat er op de koye geene genoegsame staecken en waren”. De verkoper was de kooiman zelf, die dus ook elders gronden in eigendom of huur had. Hij liet de prijs vaststellen door twee inwoners van Eksaarde: 9 deniers per staak of in het totaal 1 gulden 13 stuivers 9 deniers, een relatief dure prijs,want het dagloon van een toenmalige arbeider, 12 stuivers of 144 deniers, was de prijs voor 16 staken. Ook de loonkost voor die herstellingen woog zwaar door. Een kost van meer dan 60 daglonen per jaar kwam geregeld voor.

De ne en over de vangpijpen Uit de rekeningen van de kooi van Eksaarde weten we ook meer over de ne en die over de beugels waren gespannen. Om de 2 à 3 jaar kocht men enkele ponden of guldens koeygaeren of breygaeren tot reparatie van de gaerens of tot reparatie aen de koyegaerens of voor het maecken van eene nieuwe koyfuycke. Het woord ne en werd niet gebruikt; in de rekeningen is verder niets te vinden over een uitgave voor de persoon die de ne en heeft gebreid. Misschien gebeurde dit door de kooiman zelf. De ne en of koyegaerens werden steeds met terre (= teer) behandeld. Zo slorpte de draad zelf minder vocht op en ging het net langer mee.

Stadsarchief Gent, inventaris 78/1, bundel 552 en Rijksarchief Gent, Eksaarde, nr. 10 , Rekeningen over de eendenkooi vanaf 1772 tot 1819; uit de gesprekken met de kooimannen André Decap d.d. 13.7.1989 en Karel Walschap d.d. 19.2.199, evenals met de kooieigenaar Monique de Coninck de Merckem d.d. 14.7.2008. 174 WILLUGHBY F., op.cit., p. 373.


Wellicht wilde men zo ook het net minder zichtbaar maken voor de eenden. Er is in de rekeningen van de kooi van Eksaarde maar één vermelding van wissen die dienden om de vangpijp in te richten. In 1817 is betaald aan Jacobus Broeckaert mandenmaecker over coop van 1000 wissen tot gebruyck aan de pijpen van de koye. Vanaf de 19de eeuw zijn die handgebreide ne en vaak vervangen door ijzergaasdraad en later door ne en uit nylon. Zoals reeds werd vermeld, waren in Bornem tot omstreeks 1936-1937 alle vangpijpen opgebouwd met uitsluitend wijmen of wissen tussen de houten beugels en gebruikte men, op één ui ondering na, nadien ijzergaasdraad en later nylonne en. Rijksarchief Gent, familiefonds nr. 2577

75

Aankoop voor de eendenkooi van Eksaarde op 18 oktober 1818, zoals genoteerd door Pieter Talboom:

Een vangpijp te Merkem vermoedelijk gefotografeerd tussen 1890 en 1907, met bastaardeenden als staleenden en met houten beugels die overspannen zijn met netten.

Voedsel voor de eenden De tamme eenden op de kooivijver en de in de vangpijpen gelokte wilde eenden moesten voedsel krijgen. Soms, onder meer in Merkem en in de 19de eeuw in Bornem, blies de kooiman bij het begin van een voederbeurt op een fluitje. De tamme lokeenden kenden dit signaal, kwamen zo beter naar het voedsel en dat stimuleerde de wilde vogels om te volgen. Het was een gewoon fluitsignaal. Het fluitje dat te Merkem werd gebruikt, is er nog steeds in het bezit van de laatste hulp-kooiman Ivan Desot. Rijckelsma vermeldt in 1621 het nabootsen van het gekwaak van eenden met een lokfluit: “De Iager achter ’t riet op ’t fluytjen sachtjes speelt, En quect me’ als een eent, en loct, en noot, en queelt” Dit nabootsen van eendengekwaak is in Vlaanderen niet bekend uit de eendenkooien, hoewel er tot voor

175

MAST G., persoonlijke mededeling dd. 17.4.2009.

kort wél nog lokfluiten voor wilde eenden in de jachtwinkels te koop werden aangeboden. In Friesland was er bij één kooi een lokfluit in gebruik waarmee het min of meer kwakend geluid, bepaald niet zachtjes, van eenden kon worden nagebootst.175 Vorige eeuw gebruikte men als voedsel granen als gerst, haver, tarwe of maïs, maar ook wel eendenkroos of graszaad. Eerder was dit altijd hennepzaad, dat in Vlaanderen algemener bekend was onder de benaming kempzaad. Dit is in de loop van vorige eeuw zeldzamer en dus veel duurder geworden. Het is dan ook begrijpelijk dat intussen op goedkopere granen werd overgeschakeld. Hennep werd tot in de vorige eeuw in Vlaanderen vrij veel verbouwd. Het ging om een variëteit die niet geschikt was voor de productie van drugs. De vezels van de bast waren een uitstekende grondstof


vermengd.180 Ook in de Ierse kooien was hennepzaad een gewoon, maar duur, voedsel voor de staleenden.181 Arnout Zwaenepoel

De lokfluit die gebruikt werd te Merkem om een voederbeurt aan te kondigen.

76

voor de touwslagerijen en het hennepzaad was hoog gewaardeerd voedsel voor duiven en eenden. De historische vermeldingen wijzen erop dat oorspronkelijk in een eendenkooi uitsluitend met hennepzaad werd gevoederd. Voor de eendenkooi van Eksaarde kocht men op het einde van de 18de eeuw, meestal in september, elk jaar 8 zakken hennepzaad, dat steeds met de dialectnaam kempzaad werd omschreven. Dit kempzaad werd meestal op de markt in Lokeren gekocht. De kosten voor het transport naar de kooi zijn telkens nauwkeurig verrekend: er werd betaald aan de dragers die de zakken van de markt naar het marktschip op de Durme droegen en ook de schipper ontving zijn loon. Dit kempzaad was niet goedkoop: na 1800 schommelde de prijs voor één zak kempzaad omtrent de 8 gulden of bijna 14 daglonen van een arbeider. Tijdens de harde winterdagen kocht men ook 2 à 4 zakken boecquyt of boekwei aad “om te mingelen onder het kempsaet tot het openhouden van het water mits den sterken vorst”.176 Dit boekwei aad was aanmerkelijk goedkoper; het kos e door de jaren heen maar 50 tot 80% van de prijs van het kempzaad. Het is niet duidelijk om welke reden alleen tijdens harde winterdagen boekwei aad werd gevoederd. Moesten de vogels veel meer tijd besteden om dat kleine zaad te eten en dus langer rondscharrelen, zodat er geen ijs gevormd werd? Graan op dun ijs strooien werd met dat doel ook in Groot-Bri annië toegepast.177 Een beschrijving van de Meetkerkse eendenkooi uit 1861 vermeldt: “De kooier werpt in de grachten kempzaad, hetwelk de eenden geern eten”.178 Ook in oudere Nederlandse teksten wordt het gebruik van hennepzaad vermeld, o.a. in 1635: “…en de tamme eenden om dat de koijman haer dan wat hennipsaet voorwerpt, daer deze op gewent zijn en d’andere derwaerts doen volgen en tot voorde pijpen mede locken”.179 In Nederland is bekend dat sommige kooimannen dat eendenvoer in honing drenkten, om het voor de vogels nog aantrekkelijker te maken. Zo werd tot omstreeks 1900 in de kop van Overijssel boekweit in stroop gekookt of met honing

176

In Merkem werden de staleenden meestal gevoederd met geple e haver. Die had in vergelijking met andere granen het voordeel dat ze bleef drijven op het water. Het uitstrooien van de haver gebeurde net vóór het kooien, zodat daarbij geen extra voedsel nodig was. Er werd ook wel bijgevoerd met gerst, gras, eendenkroos of hennepzaad. In Woumen werd gevoederd met haver, maar ook met gerst, eendenkroos of oud brood, soms tot 1.600 kg per jaar. In Bornem voederde kooiman Karel Walschap tweemaal per dag op vaste tijden gerst aan zijn staleenden. Volgens hem viel dat zacht in het water. Jaarlijks ging het om ongeveer 3.000 kg voedsel. ’s Zomers werd er niet gevoederd.

Rijksarchief Gent, familiefonds nr. 2577

Uitgaven voor de aankoop van voedsel voor de eenden in de kooi van Eksaarde, zoals genoteerd door Pieter Talboom op 28 september 1826. De of veldwachter had blijkbaar eerst het geld voorgeschoten.

DIERICK A. 1989: De eendenkooi te Eksaarde, , 20,1, p. 13-33. PAYNE- GALLWEY R., op.cit., p. 88. 178 TANGHE 1861: . 179 Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, , handschrift uit 1635. 180 MAST G., persoonlijke mededeling, dd. 19.7.2010. 181 COSTELLO V., op.cit., p. 187. 177


In het seizoen 1778-1779 werden er in Eksaarde 3 zakken en 12 maten eikels gekocht. In de andere rekeningen komt dit niet voor. Wellicht was dit een noodoplossing of minderwaardig voedsel, want eikels worden in het uitgebreide archief slechts éénmaal vermeld. In de periode omstreeks de Tweede Wereldoorlog konden in Bornem de kinderen van het dorp eikels rapen in de dreven en daarvoor kregen ze 1 frank per kilogram. Die eikels werden gemalen tot voeder voor de eenden.182

De bekende kooihond of zijn onbekende vervanger: een opgeze e uil Wie al iets over een eendenkooi heeft gehoord, weet dat er meestal een goed afgerichte hond gebruikt wordt om de eenden in de vangpijpen te lokken. Dat dier moet dan wel aan heel wat vereisten voldoen: uit PAYNE-GALLWEY R. 1886:

Britse kooi met lage knieschermen waar de kooihond gemakkelijk overheen kon springen. het mag niet blaffen tijdens het vangen, moet rustig lopen, mag niet op de eenden afgaan en moet op een handgebaar van de kooiman de opdrachten uitvoeren. De kooiman mag zeker niet spreken om de hond te bevelen, want dat zou de eenden aan de andere kant van de rietschermen opschrikken. De taak van de hond bij het verloop van de vangst wordt verder beschreven. Verschillende rassen van honden werden als kooihond gebruikt. Algemeen wordt aanvaard dat eenden de hond als een vos beschouwen. In de 17de of 18de eeuw werd soms zelfs een vossenhuid om een hond heen gebonden; daarbij was het geen probleem dat

Uit het gesprek met Alfons Walschap, dd. 13.12.2010. KEARTON R., op.cit., p. 296. 184 Uit het gesprek met Tony Walschap, dd. 14.4.2011. 185 RODTS A., op.cit., p. 431. 182 183

In Meetkerke werd zelfs een Duitse scheper als kooihond gebruikt. de staart over de grond sleepte.183 Uit experimenten met een hond die verschillende soorten gekleurde kleedjes kreeg aangemeten, is gebleken dat eenden niet of weinig reageren op donkere kleuren en veel meer op lichtere kleuren (oranje, beige, geel tot wit). In Meetkerke is bij het vangen in de eendenkooi zelfs een Duitse herder gebruikt. Bij het Donkmeer in Berlare, in Woumen en Merkem was het een rossige hond. Het africhten van een kooihond was niet eenvoudig. Er is naar Bornem ooit een kooihond uit Meetkerke meegebracht. In Bornem werd de kooihond ’s nachts ondergebracht in de stallen bij het kasteel. Alleen de kooiman had contact met die hond en de kinderen van de tuinman kregen uitdrukkelijk verbod bij de kooihond te gaan of hem te voederen.184 Op de oudste tekeningen van een vangpijp, gemaakt ca. 1530-1540 in de stijl van Virgil Solis en ongeveer 40 jaar later door Hans Bol, zien we de hond via een trapje door de schermen springen. Zo kreeg die zeker nog extra aandacht van de eenden. Op basis van zijn ervaringen in de kooi te Meetkerke beschreef André Rodts in 1984 volgend ‘trucje’: “De kooiman had ook al ervaren dat de hond best in het zicht van de eenden “springt”, en niet loopt. Daarom is er een plank of kort rietscherm voor en na de loopbrug”.185 Het in de vangpijp aanlokken van eenden kon ook gebeuren met een opgeze e kerkuil. Jules Van Riet (1932-1998), de (voorlopig) laatste ringer in de eendenkooi in Bornem, had toevallig gezien dat een ransuil die over een vangpijp vloog, gevolgd werd door de eenden die erbij pleisterden. Hierna star e hij een

77


78

Ringer Jules Van Riet toont de opgezette kerkuil boven de schermen in Bornem op 28 december 1989. Zo lokte hij de eenden naar het einde van de vangpijp. geslaagd experiment met een oude (geregistreerde), met open vleugels opgeze e, kerkuil. Die uil werd snel boven de korte schermen in de richting van het einde van de vangpijp gedragen en leek zo op een vliegende uil. Als de eenden niet volgden, hield de ringer de uil even achter de schermen. Daarna toonde hij hem opnieuw en deed alsof de uil naar het einde van de vangpijp vloog. Zo lieten zich van eind juli tot half november vooral wilde eenden en wintertalingen verschalken. Daarna reageerden de eenden niet meer. De Brit Payne-Gallwey schreef over succesvol gebruik van een opgeze e vos en fret om de eenden te lokken. Hij poogde dit ook te doen met een kat, een fret, een konijn en zelfs met een aap, maar uiteindelijk bleek een hond het meest geschikt omdat die best kon afgericht worden.186

van een hond of voedsel voor een hond. We kunnen dus aannemen dat ook daar geen hond werd gebruikt. Het ringen van eenden in de kooi van Merkem gebeurde eveneens zonder hond. Het vangen van de eenden voor consumptie gebeurde er wel met een hond.

In Nederland zijn er ook een klein aantal kooien waar men ving zonder hond. Op het eiland Terschelling gebeurde dit zo al honderden jaren. Daar werden veel smienten gevangen en die reageerden beter op voedsel, zeker als ze door verstoring of hoog water op de Waddenzee niet konden eten. De honger stimuleert dan veel meer dan het lokken door een hond.187 In het uitgebreide archief over de kooi in Eksaarde zijn alle mogelijke onkosten vermeld, maar nergens is er sprake

Het gebruik om met een hond eenden aan te lokken werd ook toegepast door Amerikaanse jagers. Aan rivieren of waterplassen waarop eenden zaten, lieten ze een hond over en weer lopen langs de oever. De eenden werden zo aangelokt tot in het bereik van de dodelijke hagel van de geweren van de jagers die daar in een hinderlaag lagen.188

PAYNE-GALLWEY, op.cit., p. 49 PAYNE-GALLWEY, op.cit., p. 28-29 188 WILSON A. 1808: 186 187

, Vol. III, p. 129

Te Bornem gebruikte men ooit twee honden. Op een foto van een vangpijp, uit 1898, zien we ze beide. Ook Rijckelsma schreef hierover al in 1621: “Hierom heeft Iupiter twee hondekens gaen leeren, Die hij vooraen de sloot doet wenden ende keren, En van het eene gat nae’tander hy afduwt, En met een beetgen broots tot lopen altijd stuwt. Dees beestgens sijn dan best, als sy van stal eenparich, Van grootheyt middelbaer, blont van coleur, en hayrich.”


Opdrijven en lokken van eenden met een zwemmende hond Op deze gravure uit 1582 naar Hans Bol zien we twee honden zwemmen en een derde hond springt via een trapje door het scherm. Het onderschrift bij deze gravure is echter bijzonder interessant: “ ”. In het Nederlands vertaald luidt dit: “Zo wordt ook met listen de malse eend in de gebogen netten gelokt, terwijl een hond door het struikgewas zwemt”. Wellicht is het gebruik van zwemmende honden om eenden in de fuik te lokken of te drijven, een voorloper van het laten rondlopen van honden rond de korte schermen, zoals nadien gebruikelijk is geworden. Evolueerde het inzetten van een kooihond zo van opjager tot echte lokker? Van een dergelijke evolutie werd echter geen enkele historische beschrijving aangetroffen. Wel staan op de tot hiertoe bekende gravures of schilderijen van vóór 1800 die één of meer vangpijpen afbeelden, vaak ook honden. Verspreid over bijna drie eeuwen gaat het om dertien afbeeldingen, waarvan zeven met zwemmende honden. Het gebruik van opdrijvende of zwemmende honden om eenden in de vangpijpen te krijgen, is ook in de literatuur terug te vinden. Willughby schreef in 1678 dat de hond de vogels doet schrikken en voorwaarts drijft en dat de eenden achter de hond aangelokt werden om hem te volgen en naar hem staarden als een nieuw vreemd voorwerp. Ook in verschillende Britse 19 de-eeuwse publicaties is dit beschreven. Folkard citeert deze vermeldingen in 1864. Het duidelijkste citaat komt uit , waarin Wells in 1830 schreef: “… de kooiman gebruikt een kleine hond die zwemmend tussen de biezen en het riet de watervogels doet schrikken en ze opdrijft naar de opening van het net”. Folkard heeft dit wel als verkeerde informatie bekritiseerd, maar heeft zelf geen enkele proef gedaan met die zwemmende honden in een kooi.189 Dit gebeurde recent wel met een hond die men dagelijks liet zwemmen in een zandwinningsplas in Waasmunster. De eigenaar zag geregeld dat zijn hond achter een groepje wilde eenden zwom, die dan slechts enkele meter verder wegfladderden en weer op het water gingen zitten. Andere wilde eenden uit de omgeving kwamen dan nieuwsgierig daarheen zwemmen. Dit gebeurde niet met kuifeenden of andere wilde soorten, want die vlogen weg als de hond naar hen toe zwom.190

189 190

FOLKARD H.C., op.cit., p. 33-35 CLAYS N., persoonlijke mededeling

79


Smeulende rokende turf

80

Om eenden te kunnen vangen moet de kooiman altijd dicht bij de rietschermen komen op een moment dat achter die schermen honderden of duizenden eenden op het water of op de oevers van de rust genieten. Sommige kooimannen waren ervan overtuigd dat eenden de geur van de kledij of van de kooiman zelf kunnen ruiken en daardoor onrustig kunnen worden of wegvliegen. In Nederland wordt nog regelmatig bij het werk in de eendenkooi smeulende turf gebruikt. De rooklucht moet de mensengeur verdrijven. In Vlaanderen was het gebruik van smeulende turf alleen met zekerheid bekend in Bornem in 1877, maar later (van omstreeks 1935 tot 1972) was er van dit gebruik geen sprake meer. Nadien begon ringer Jules Van Riet daarmee opnieuw, wellicht onder invloed van Nederlandse beschrijvingen. Mogelijk werd ook in Eksaarde brandende turf gebruikt, want op 11 november 1772 is er betaald voor de levering van eene nieuwe vierketel (= vuurketel) om te gebruycken op de kooi. Dat eenden goed kunnen ruiken, verbaast veel ornithologen en wordt wel eens betwijfeld.191

Broedkorven Om de eenden veelvuldig broedgelegenheid te geven in en om de eendenkooi, werden er vaak broedkorven geplaatst op steunpalen in of nabij de kooiplas, op knotbomen en zelfs op de rietschermen. In die broedkorven konden de eenden relatief goed beveiligd broeden en zo kwamen veel jonge eenden op de kooivijver. Die waren dan ideaal voor het opbouwen van een vliegstal of voor de vangst in de zomer. Allerlei vergelijkbare broedgelegenheden, zoals

Kooiman Leen van den Ham bij het begin van een vangbeurt in de eendenkooi van Waardenburg. De pot met smeulende turf staat nog op de grond. broedkasten met een trapje, een oude melkbus of een jerrycan, een uitgeholde boomstam, zijn recent gebruikt in Nederland.192 Voor de eendenkooi van Eksaarde werden van 1772 tot 1819 elk jaar uit stro of wissen gevlochten mandekens voor de intvogelnesten gekocht en zelfs versleten bijenkorven Arie van der Graaf

Bert Pellegrom

Broedkorven in de kooi van Berkenwoude in Zuid-Holland. 191 192

Wilde eend in een broedkorf.

VAN DER HEIDE G.D. & LEBRET T., op.cit., p.30 DUTEWEERD W., HANSEN C., HOFMAN E., KARELSE D., ZANTINGE H. 2007:

, s.l.


81

. In de trant van Pieter Bout en Hendrick de Meijer; tweede helft van de 17de eeuw. We zien hoe vanaf een bootje uit de boven het water opgestelde broedkorven eieren worden geraapt. Rechts staat een boerderij aan de oever van een rivier. Verschillende bezigheden rondom de boerderij worden getoond: de was doen en huisraad poetsen. In het midden zien we eieren halen uit een kunstnest of duiventil (?). dienden daar als nestgelegenheid voor de eenden.193 Die broedkorven werden meestal uitgezet op het einde van de winter en na het broedseizoen weggenomen, gereinigd en droog bewaard. Tony Walschap

In Bornem ze e men in de Oude Schelde zelf, op enkele plaatsen, vier palen van ongeveer 8 cm diameter, zodat die tweemaal een driehoek vormden boven het water. Die driehoeken waren, ongeveer 1 m boven het water, verbonden met horizontale stokken. Daarop plaatste men vier of vijf, uit ongepelde wissen gevlochten broedkorven. In die broedkorven werd wat hooi gelegd. Het ui e en van broedkorven gebeurde ook in de kooi van het Donkmeer in Berlare, maar niet in West-Vlaanderen.

Eieren rapen, een betwiste bijverdienste en soms het begin van de kweek van lokeenden

Maquette van een opstelling zoals men die gebruikte op de Oude Schelde in Bornem. Op de horizontale takken bond men de broedkorven. 193 194

Stadsarchief Gent, inventaris 78/1, bundel 558 VAN BAVEL B. 1993:

Het rapen van eieren uit de nesten van de eenden was soms een extra taak en bijverdienste voor de kooiman. In 1562 bestond een deel van de pacht van de driftenaar of kooiman Ariaan Antoniszoen aan de Abdij van Mariënweerd in Gelderland onder meer uit de jaarlijkse levering van 3.000 eieren.194 In het Reglement voor het houden van de eendenkooi te Macharen (Noord-Brabant) uit 1670 is zelfs een verdeling van die opbrengst bepaald: “Die Enden Eijeren worden vergadert by den koijman, daer van treckt Sijn Exellentie het

(1129-1592), Hilversum.


Het kooihuisje van het Donkmeer te Berlare. Op de voorgrond zien we de dikke stam van de bakenboom, de hoogste boom in de directe omgeving.

De slaapalkoof in het kooihuisje van het Donkmeer in Berlare.

derden deel.”195 Tegen dit inzamelen van eieren kwam felle kritiek vanuit jagerskringen. In 1856 lezen we in het Nederlandsch tijdschrift voor Jagt en Visscherij: ”Verblind door de geringe winst, maar die voor de hand ligt, rapen sommige kooilieden eene tallooze menigte eijeren. Men schijnt niet te willen inzien, dat de eijerleggende vogel eenmaal uitgeput is. Wat is hiervan het noodzakelijke gevolg? Dat deze vruchtbare vogel, in de natuurlijke aandrift tot voorplanting des geslachts gefnuikt, slechts een beperkt getal,of in het geheel geene jongen voortbrengt. En wanneer het tijdstip daar is, waarop de kooiman zijne ne en vruchteloos spant, dan, ja dan nog durft hij klagen, zonder te beseffen, blind als de mensch is voor zijne eigene daden, dat hij de eerste en voornaamste oorzaak van dien toestand was. Het geldt hier niet het belang van de jagt alleen; de geheele natuur, onze schoone landdouw, de velden, de bosschen, de lusthoven eischen van hem de bescherming tegen dit vernielingswerk, die hen bemint en bewondert.”196 In Bornem raapte men vanuit een bootje jaarlijks 150 tot 200 eieren.197 Een dergelijk tafereel staat ook afgebeeld op een Nederlands schilderij in de trant van Pieter Bout en Hendrick de Meyer uit de tweede helft van de 17de eeuw. Over het rapen van eieren zijn verder geen gegevens uit de Vlaamse kooien bekend. Of was het een zaakje dat de kooiman liefst in alle stilte a andelde? Zoals te Woumen al eens gebeurde met het verkopen van eenden zonder dat de eigenaar dit wist.

kon dienen als schuilhuisje en als bergplaats voor het nodige materiaal. Alleen als de eendenkooi dicht bij een boerderij of kasteel lag, was dit niet nodig, want dan kon een stal of bijgebouw daarvoor worden gebruikt.

82

Kooihuisje De kooiman die dagelijks aan het werk was in de eendenkooi, had daarbij een kooihuisje nodig dat

Er is in Vlaanderen geen enkel origineel historisch kooihuisje bewaard gebleven. De laatste twee zijn recent verloren gegaan. Beide huisjes waren opgebouwd uit baksteen en gedekt met pannen. Het kooihuisje bij de kooi van Moerbeke-Terwest was gelegen op een ophoging of kleine terp midden in de meersen, die vroeger elke winter overstroomden. Dit huisje bleef gaaf bewaard tot 1996, maar werd toen onherkenbaar verbouwd tot een jachthuis. Het andere kooihuisje stond bij de kooi van het Donkmeer in Berlare. Het brandde in 1994 af door een schoorsteenbrand en werd in 1997 door het gemeentebestuur gereconstrueerd. Beide kooihuisjes konden verwarmd worden met een open haard. In Overmere was het huisje ongeveer 6 bij 3 m groot en bezat het een met houten deuren afsluitbare slaapalkoof. Daaronder was een afzonderlijk toegankelijke koele berging voorzien. Op het zoldertje kon het nodige materiaal droog worden opgeborgen. In Woumen en Merkem waren er oorspronkelijk schuilhuisjes uit riet. Pas in 1959 werd in Merkem het rieten kooihuisje vervangen door een bakstenen schuilhok van ongeveer 2,5 bij 2,5 m. Daarin was wel een kleine zitbank, maar geen open haard aanwezig. In Bornem stond ooit nabij de kooi een kooihuisje van ongeveer 5 bij 3 m met een zadeldak. Maar dat was in

Brabants Historisch Informatie Centrum, BHIC, Inventarisreeks nr. 47, Land van Ravestein en Graafschap Megen (1331-1815). Graaf van Megen in de periode 1666-1675: Alexander van Vehlen. Inv.nr. 44 Reglement voor het houden van de eendenkooi te Macharen,1670. Met dank aan Gerard Mast. 196 H.S. 1856: Eene bijdrage tot de studie van het jagtveld, , 4, p. 241. 197 Uit het gesprek met Alfons Walschap, dd. 13.12.2010. 195


De oeverbescherming in de gereconstrueerde kooi van het Donkmeer in Berlare. 1962 al lang gesloopt. In dat gebouwtje bewaarde men het materiaal dat nodig was in de kooi. Op een tiental meter van iedere vangpijp was er een kotke. Dit was een kleine bergplaats, gemaakt uit hout en riet. Ze diende voor voederopslag en als schuilgelegenheid voor de kooiman. Bij die meest westelijke vangpijp lagen in 1989 nog de resten van een vervallen kotke. Kooihuisjes waren geen bewoonde gebouwtjes. Mogelijk was er daarop een ui ondering bij de eendenkooi in Sinaai. In 2003 werd bij de plaats waar het kooihuisje vroeger stond, een ronde, met baksteen gemetselde waterput aangetroffen. Dit wijst op (tijdelijke?) bewoning.

André Verstraeten

planken. In Merkem en Woumen gebruikte men veel rode wiedauw (Canadese kornoelje, Cornus sericea). Ook gewone wiedauw (Salix x rubens basfordiana) werd voor dit doel gebruikt, naast allerlei takken die men uit het kooibos zelf oogs e. De rode wiedauw werd daartoe massaal in beide kasteelparken aangeplant en staat er nog altijd. In 1959 werd het vlechtwerk in de kooi van Merkem vervangen door betonplaten, zoals ook al in 1957 in Meetkerke gebeurde.

Oeverbescherming Om te bele en dat de oevers zwaar zouden a alven door de vele vogels die in en uit het water gingen, was het nodig om een oeverbescherming rondom de kooivijver en langsheen de vangpijpsloten aan te leggen. Het water in de eendenkooi van Bornem is afgeboord met grote brokken natuursteen. Of deze daar al dan niet na 1945 zijn aangebracht, is niet bekend. Het blijft een open vraag: was volledige of gedeeltelijke oeverversteving met stenen hier al een traditie? Reeds in 1621 schreef Rijckelsma over de vangpijpen: “Want dese greppen krom, dees uytgegraven paden Sijn rontom met veel hout, en steenen stijff beladen”198 Die bescherming gebeurde bijna overal met wilgenvlechtwerk of lange takken en later ook met

198

RIJCKELSMA V., op.cit., p.8

De oeverbescherming in de kooi van Bornem bestaat uit zware brokken natuursteen.

83


84 De die gediend hebben om de eendenkooi van de Blankaart te Woumen te bereiken bij hoge waterstand, zoals ze in 1989 bij de boerderij van André Decap lagen gestapeld.

Timmerwerk aan boot en rabot (bij de ijsgrachten?) Er was een boot nodig voor het uitvoeren van het onderhoudswerk vanaf het water en om bij overstroming van de omgeving naar de kooi te kunnen varen. De rekeningen van de kooi van Eksaarde uit de periode 1772-1829 bieden veel details. Zelfvoorziening was ook hier een basis. Want in 1774 werden 3,5 dagen arbeid betaald aan een vader en zijn zoon “... int verhauwen ende saeghen van eenen eeckenboom tot het maecken van eenen nieuwen boot tot het gebruyck der koeye”. En nadat die planken gedroogd waren, timmerden dezelfde personen het jaar nadien een nieuwe boot voor 2 pond 5sc. of ongeveer 22 daglonen van een arbeider. Het bootje was jaarlijks aan onderhoud en soms aan herstelling toe. Jaarlijks waren er uitgaven voor peck, terre, scheepswerck, naegelen, waardoor gemiddeld 1/10 van de kostprijs van de kooiboot aan herstelwerken werd besteed. Als er meer werk was aan de boot, deed men een beroep op een vakman. Zo werd in 1808 en 1809 aan een schipmaecker tot Eksaarde 1 gulden per dag betaald voor het repareren en calfateren van den koyboot. Dit was een hoog loon, ongeveer 1,6x het loon van een gewoon arbeider. Dezelfde persoon verrich e ook ander timmerwerk, zoals in 1810, toen een nieuw hek aan de kooi werd gemaakt. De kooiboot werd ook al eens buiten de eendenkooi gebruikt, zelfs voor stroperij. In 1784 werd Ignatius de Brauwer met een voghelboodt in de Eksaardevaart op sluikvisserij betrapt!

De ontvangerij van Wulfsdonk, waarin toen de Haude Coye en de groote koye of nieuwe coye te Moerbeke waren gelegen, registreerde in 1770 de bestelling van een nieuwe kooiboot ter vervanging van de boot die 11 jaar in gebruik was geweest. De oude boot werd verkocht tegen ongeveer 1/8 van de oorspronkelijke prijs. In 1777 werden er twee nieuwe schuiten ingehaald.199 Te Woumen werd de kooiboot sjchute of schute genoemd. Er waren eigenlijk zelfs enkele types: de punter en het hengstje, maar de benamingen werden niet altijd even consequent voor he elfde type gebruikt. Kooiman André Decap bouwde zijn schute zelf, evenals voorheen zijn vader en zijn grootvader dat hadden gedaan. Ca. 1985 bouwde André zijn laatste schute. Het hele proces werd gefotografeerd en beschreven, wat een schat aan informatie opleverde. Voor de verschillende onderdelen werden vier houtsoorten gebruikt: olm voor de bodem, eik voor de planken opzij, wilg voor het hoosschopje, lork voor de boomstok. Een dergelijke boot ging 30 tot 50 jaar mee, maar werd elk jaar opnieuw geteerd, zowel van binnen als van buiten. De voegen werden ook elk jaar opnieuw gestopt met kroten, stoppe of schuitewerk (= proppen van hennep, vlaslinnen of katoen), die André van de haven van Nieuwpoort meebracht. Als de schute geteerd was en weer te water werd gelaten, dreef er een blauwe laag op het water en kwam de paling dood bovendrijven. Om dat een beetje te vermijden, goot men eerst een paar keer water in de schute en schepte men die vervolgens leeg.200

MATERNE J. 1988: Exploitatiemetoden, uitrusting en reglementering in de Vlaamse binnenvisserij, 91, p.225-226. 200 Uit het gesprek met jager Gilbert Vanassche, dd. 4.12.2009; diverse eerdere interviews met André Decap zelf, met zijn dochter Annie Decap en schoonzoon Willy Vanassche, met Cien De Roo en Paul Houwen, die de fotoreportage maakten; Stubbe L. 1986: Een schuite voor de Blankaart, 8.6, p.207-208.

199


zorgde. Daar lag het laagste punt bij de kooi, zodat via een ijsgracht en een goed ingesteld rabot het ingelaten water uit de zuidelijke pijp kon doorstromen over de plas en afvloeien in de Oude Lede. Daardoor kon bij vriesweer met doorstromend water in twee pijpen een open wak bekomen worden en daar was voederen dan zeker renderend voor de vangst. Op de maque e van de Tsjechische kooi bij Veseli nad Moravou, in het Museum voor Bosbouw, Jacht en Visserij in het kasteel Ohrada bij Hluboka nad Vltavou (zie fragment pagina 66), zien we twee ondiepe sloten tussen de omgevende watergang en diagonaal tegenover elkaar gelegen vangpijpen. Wellicht dienden die ook als ijsgrachten.

Op dit plan van Payne-Gallwey staat een zijgracht (P) die bij vriesweer stroming in de vangpijp moet brengen, zodat deze ijsvrij blijft. Dergelijke ijsgrachten zijn in Vlaanderen alleen bekend uit de kooi van Eksaarde. In Eksaarde had men geregeld uitgaven, onder meer in 1807 voor een nieuw rabbot voor het water in de koywal en in 1817 int maecken van twee nieuwe rabo en op koy. Die rabo en of sluisjes, die de wateraanvoer vanuit de omgeving konden regelen, waren natuurlijk van groot belang om een passend waterpeil op de kooi te kunnen instellen en om doorstroming van water door de vangpijpen mogelijk te maken via ijsgrachten. Bij de aanleg van een nieuwe vangpijp ten zuiden van de kooiput in 1818 werden daarbij ijsgrachten gegraven. In 1819 werd er één dag gedolven aan de ijsgracht iegens de pijpe aan het noordoost. We vermoeden dat een ijsgracht een smalle aan- of afvoersloot was tussen een vangpijp en de waterpartijen buiten de kooi. De enige tekening hiervan komt uit Groot-Bri annië. Hierop staat een vangpijp met juist in de bocht een kleine zijgracht. Die is beschreven als: “smalle bedekte sloot om de kooiplas open te houden tijdens de vorst, met een valdeur waardoor men voedsel kan gooien”.201 In Eksaarde kan dit perfect gewerkt hebben, want de zuidelijke vangpijp sloot aan op de hoger gelegen gronden en via een rabot kon men dus water opstuwen en laten vloeien bij vriesweer. De noordoostelijke vangpijp lag dicht bij de Oude Lede, die voor de afwatering van de ganse omgeving

201

PAYNE-GALLWEY R., op.cit., plan 1, p.36.

Over het gebruik van ijsgrachten zijn geen gegevens uit andere Vlaamse kooien bekend. Opvallend is wel dat de Britse kooien steunen op het Nederlandse model uit de 17de eeuw en dat in Nederland nooit iets geschreven is over ijsgrachten, maar dat deze wel nog in Eksaarde werden aangelegd bij de inrichting van een nieuwe vangpijp in 1818. In de kooien in Meetkerke, Sinaai en Overmere-Donk was er geen houten rabot, maar een gemetseld sluisje. In Nederland is het gebruikelijk om met behulp van doorstroming de waterverversing van de kooiplas op vergelijkbare wijze te reguleren via sloten die op de vangpijpen uitkomen.

Rijksarchief Gent, familiefonds nr. 2577

Vermelding van ijsgrachten in de rekeningen van 1818 van de kooi van Eksaarde.

85


Nachtelijk werk Sneeuw kon de ne en over de vangpijpen zwaar beladen en daarom was het dan nodig dat de kooiman de sneeuw eraf ging schudden. In Bornem, waar bij het begin van de vangpijp de overspanning soms licht doorzakte van de sneeuw, voer men met een bootje in het begin van de vangpijpen en schudde men met een lange stok de sneeuw van de vangfuik.202

86

Een ander zwaar werk was tijdens vriesweer ervoor te zorgen dat er open water bleef in en vóór de vangpijp, waar de beste vangst te verwachten was. De kooiman kapte met een bijl stukken van ruim één meter lang en breed uit het ijs. Met een lange stok duwde hij daarna die ijsschotsen onder het ijs buiten de vangpijp. In Merkem gebeurde dit werk met behulp van een klein bootje van nauwelijks 2 m lang en met twee scherpe toppen. De kooiman noemde dit het hengstje en hij kon hiermee gemakkelijk, door beurtelings naar voren of naar achteren te stappen, het bootje op en neer bewegen en zo het ijs breken.203 Al deze werken moesten ’s nachts gebeuren, want dan lag de eendenkooi leeg en waren de eenden op voedseltocht in de omgeving. De vogels die ’s ochtends naar de kooi terugkeerden, kwamen natuurlijk bij voorkeur naar het open wak Rijksarchief Gent, familiefonds nr. 2577

Nat en wellicht ijskoud nachtelijk werk was het vangen à (= zoals gewoonlijk) van (= mannelijke wilde eenden) in volle winter. Nadien konden de vangers zich opwarmen met een pint jenever. Pieter Talboom noteerde hiervoor op 18 januari 1811:

202

in en vóór de vangpijp. Zo kon de kooiman grotere vangsten boeken. Ook op het einde van de zomer was er nachtwerk. Het maaien van de wegeltjes door het kooibos moest gebeuren op een moment dat er geen eenden op de kooivijver waren. In de rekeningen van de kooi van Eksaarde van 1772 tot 1829 staat verschillende keren een uitbetaling van loon voor werk dat alleen ’s nachts kon worden uitgevoerd, omdat dan alleen nog de tamme eenden op de kooiput verbleven. Dit gebeurde soms voor het vangen van de tamme herpels (= mannelijke wilde eenden) eind december-begin januari. Wellicht moesten de arbeiders daarvoor in het koude water, want telkens ontvingen ze bij hun loon een pinte genever. Ook het plaatsen van broedkorven was een nachtelijk werk. In 1815 werd betaald aan twee personen elck ¼ deel van een nacht inthelpen hangen van de mandekens voor nesten. En op 7 maart 1814 is betaald voor het helpen kappen van ijs op den koyput.

’t Ongedierte omtrent hare Koyen te vangen Dit citaat komt uit een ordonnantie op de jacht van 1653, waarin alleen kooimannen de toelating kregen om met vallen te werken voor de vangst van ‘ongedierte’. Dit verwijst naar de bestrijding van dieren die de rust in de kooi konden verstoren. Het was een dagelijkse zorg voor de kooiman. Met de algemeen gangbare mentaliteit van de buitenmensen tot zowat 50 jaar geleden werden het ‘ongedierte’ of verstorende dieren onverbiddelijk gevangen en gedood. Overigens was dat toen vaak ook nog we elijk toegestaan. In de wijziging van de jachtwet van 10 juli 1972 werden zelfs nog dassen, o ers, wilde ka en en zeehonden als mogelijk bejaagbaar wild opgenomen! Momenteel worden vaak dure projecten ontwikkeld om precies die soorten opnieuw levenskansen te bieden. Broedende aalscholvers en blauwe reigers werden door sommige kooimannen als ‘verstorend’ in de kooi ervaren en gevangen of ’s nachts geschoten. In Meetkerke kapte de kooiman in de eerste helft van vorige eeuw nog de takken waarop reigersnesten zaten, uit de bomen. Zo kon zijn gezin de jonge vogels opeten.204 In 1964 echter werden de broedende aalscholvers en blauwe reigers daar al beschermd.205

Uit het gesprek met Paul Van Roie, dd. 12.4.2011. Uit de gesprekken met Basiel De Geest, d.d. 15.6.1989, de kooimannen André Decap, d.d. 13.7.1989 en Karel Walschap, d.d. 19.2.1995, de ringer Paul Houwen, d.d. 13.7.1989 en de jager Gilbert Vanassche, dd. 4.12.2009. 204 CAFMEYER M., op.cit., p. 212. 205 LIPPENS L. 1964: Note préliminaire concernant l’étude des résultats du baguage des canard colverts à Meetkerke, , 54.3, p. 315. 203


87 Jan Pauwels, die ook als kooiman te Bornem bekend was, schoot op 30 januari 1922 een zeearend bij de eendenkooi. Dit was toen goed voor een speciale foto en een vermelding in het lokale weekblad op 5 februari 1922. Dit illustreert duidelijk de toen beginnende evolutie in het denken over vogel- en natuurbescherming in België. Een overvliegende roofvogel kon onrust op de kooi brengen of zelfs de eenden wegjagen. Met klemmen en afschot op de slaapplaats werden die roofvogels ‘kort gehouden’. Een geschoten buizerd of havik werd destijds niet eens vermeld. Afschot van een opvallend grote roofvogel zoals de zeearend was soms een foto of een notering waard. Zo is vóór 1912 het doden van telkens één zeearend bekend uit de eendenkooien van Lahre bei Haselüne en Bramhar206 in Duitsland en in 1922 bij de kooi in Bornem. Ook zijn er vóór 1945 twee zeearenden neergeschoten in de Biesbosch in Nederland.207 Kraaien konden de eieren van de eenden roven. De reactie was afschot in de zomer of het uitleggen van gifeiren. Bunzingen, wezels of hermelijnen lus en ook wel een ei of een jonge eend. Dit was genoeg om ze fanatiek met vallen te vangen. O ers waren bijzondere vijanden in de eendenkooi: ze pakten de jonge eendjes en tijdens de vorst liepen ze over het 206

ijs en verstoorden de eenden.208 Ze werden zoveel mogelijk verdelgd. In de eendenkooi in Bornem werden de o ers gevangen “met speciale vangijzers met scherpe punten, want anders konden ze daar nog uitkomen”.209 En in de eerste helft van vorige eeuw schoot de kooiman in Meetkerke geweldig veel o ers: ’s winters droeg hij een o ervellen muts tot in de nekke en twee bollen op het voorhoofd. Heel zijn familie in de Moere geriefde hij van zo’n o ermuts.210 Philemon Raes vertelde dat er ooit nabij de kooi van Moerbeke-Terwest een nest o ers was met 5 of 6 jongen. Een geschoten o er kon nog wegvluchten, maar werd later ro end teruggevonden.211 In 1651 vinden we de aankoop van een wolfijzer (= grote klem) om het te gebruiken aan de eendenkooi te Hingene.212 Volgens de rekeningen van de kooi van Eksaarde werd op 5 januari 1818 aan een timmerman 1 gulden 4 stuivers (= 2 daglonen van een arbeider) betaald voor ... een nieuwe ra evalle gebruyckt voor op de koye en in 1803 wordt ook een wolfijzer in de kooi geschat op een waarde van 1 pond.213

DETMERS E. 1912: Studien zur Avifauna der Emslande, , 60. VAN DER ESCH J. & VERHAGEN P., op.cit., p. 35. 208 Uit het gesprek met kooiman André De Cap, dd. 13.7.1989. 209 Uit het gesprek met kooiman Karel Walschap, dd. 19.2.1995. 210 CAFMEYER M., op.cit., p. 211. 211 Uit het gesprek met Philemon Raes d.d. 14.7.1989. 212 Algemeen Rijksarchief Brussel, fonds d’Ursel, L1032. 213 Stadsarchief Gent, Fonds Lanchals Ladeuze, Prijzie van 22 juli 1803 van de bezittingen van de overleden baron van Eksaarde, bundel 1149. 207


88

Kooiman René Decap met echtgenote en kooihond, vermoedelijk gefotografeerd vóór de vlaken (= schermen) van de kooi in Merkem tussen 1890 en 1907. De schermen zijn duidelijk met riet gemaakt.

De eenzame geheimzinnige kooiman De kooiman die het ganse jaar door diende te zorgen voor het onderhoud van de kooi en het vangen, had een vrij eenzame arbeid. Hij leefde het grootste deel van de dag alleen in zijn kooi en deed daar heel wat ervaring op met de eenden en de omgevende natuur. Het is dan ook niet te verwonderen dat deze mensen dikwijls hun eigen ‘beroepsgeheimen’ hadden, bijvoorbeeld over de ideale uren om te vangen, het meest aantrekkelijke voedsel voor de eenden, de beste weersomstandigheden om te vangen enz. En vanzelfsprekend mochten buitenstaanders dat niet te weten komen, want het zou weleens kunnen dat daardoor de buit moest gedeeld worden. In Nederland zegde men weleens: “Kooimannen liegen altijd”. De 214

RODTS A., op.cit., p.420.

met veel tijd en moeite opgedane ervaring hielden ze voor zichzelf, de geheimen werden niet verklapt! De kooien waren daarenboven ook goed afgesloten door diepe grachten en vaak door een hoge omheining. Ze waren altijd door bebossing volledig aan het zicht van buitenstaanders on rokken. Geheimzinniger plekken lagen er niet in onze open ruimte. André Rodts beschreef in 1984 het typisch profiel van de kooiman:214 “Bovendien werden met he elfde doel (wat in de kooi gebeurde zorgvuldig geheim houden) vele valse gegevens over bouw en werking van de kooien verspreid. … Er is wellicht geen ander jachtbedrijf, waarin zoveel toewijding en kennis gevergd wordt als van een kooiker. Het zijn eenzame, kalme mensen, die nooit uitgaan, die tengevolge van hun


werk stil spreken en zeer gereserveerd, die in een grote afzondering leven in een moerasland, die wat vee houden om steeds bij de hand te hebben en de omgeving rustig te kunnen houden, die in de zomer de kooi onderhouden want er is altijd veel herstellingswerk. Het resultaat van de vangst is dan ook van dit alles sterk a ankelijk.” Soms waren er ui onderingen op dit eenzaam werk en was er samenwerking met anderen. De kooi in Sinaai was in 1764 verpacht aan twee personen. Dat was ook het geval in de nabije kooi van Eksaarde van 1723 tot 1728 en van 1730 tot 1734215, een toestand die doet denken aan de kooi in het Muisbroek of Meusbroeck in Ekeren, die op een bepaald moment zelfs eigendom was van twee verschillende personen. Soms was er een helper of kooiknecht in dienst, zoals te Wachtebeke in 1756. Tussen 1773 en 1778 ontving baljuw Pieter Talboom in Eksaarde 1/3 van de opbrengst voor het beheer van de kooi. Hij zorgde voor de directie van de intvoghelkoye, zoals hij zelf schreef in 1776, en voor het bijhouden van de boekhouding. Maar hij stond de helft van zijn deel af aan een medewerker. Vermoedelijk waren ze toen beiden kooiman. Nadien hield Pieter Talboom zijn deel volledig voor zichzelf, wat er wel op wijst dat hij zelf de eenden ving, want er is vanaf 1779 nooit meer een uitgave genoteerd voor een eendenvanger, kooiman of kooiknecht.

uit W. VAN WAELVELDE 1995: Donkmeer in prentkaarten 1900-1940,

Kooiman Sander Goossens bij het kooihuisje van het Donkmeer in Berlare omstreeks 1913. Woumen lagen. Rozalie Dekeyrel (geboren omstreeks 1786) was de link tussen de twee kooiersfamilies van Merkem en Woumen. Rozalie was getrouwd met Amandus (Manten) Decap en zowel René Decap (kooier in Merkem) als Valentijn Decap (eerste kooier in Woumen) waren hun zonen. Rozalie zelf kooide op de

In Woumen werd André Decap bij het vangen geruime tijd bijgestaan door één van zijn dochters. Er was een duidelijke werkverdeling. André ging mee met de kooihond richting uiteinde vangpijp en kooizak. Cecile, Andrés dochter, va e post bij de kromming van de vangpijp, waar ze tevoorschijn kwam als de eenden voldoende ver in de vangpijp gezwommen waren, om al zwaaiend met een wit laken of een vest de eenden op te jagen. De sterk besloten levenswijze van de kooiman bracht met zich dat het beroep niet vlot overging in vreemde handen. De traditie werd meestal voortgezet binnen de familie. In Nederland zijn er zo talrijke gevallen. Van de Friese familie Kooistra zijn zelfs zes generaties bekend.216 Ook in Vlaanderen werd het beroep van kooiman (of een zeldzame keer, zoals in Merkem, ook kooivrouw!) door opeenvolgende generaties uitgevoerd. In Eksaarde was baljuw Pieter Talboom (1739-1834) 57 jaar kooiman. Zijn vader (†1740) had de kooi al gepacht van 1730 tot 1740 en van 1723 tot 1730 waren de broers van zijn moeder ook al pachter geweest. Een nog sterkere familiale traditie was er in de IJzerbroeken, waarin de kooien van Merkem en 215 216

Rozalie Dekeyrel, gefotografeerd omstreeks 1880, op 94-jarige leeftijd. Deze kooivrouw had twee zonen, een kleinzoon en een achterkleinzoon die kooier waren in de IJzerbroeken in Merkem en in Woumen.

Rijksarchief Gent, Eksaarde nr. 79, boek van de 1° wijk, opgemaakt vanaf 1703, f° 156. MAST G., persoonlijke mededeling, dd. 24.6.2011

89


90

eendenkooi van Merkem. Ze kooide daar alleen, want Amandus was ziekelijk. In Merkem werd ze opgevolgd door haar zoon René. In Woumen werd Valentijn de allereerste kooiman in de daar nieuw opgerichte kooi. Hij werd er opgevolgd door zijn zoon Désiré en die werd op zijn beurt opgevolgd door zijn zoon André. Verschillende van Andrés dochters hielpen hem later nog bij het kooien, maar geen van hen werd zelfstandig opvolger. In Merkem werd de familietraditie van de Decaps na de Eerste Wereldoorlog onderbroken en deden twee generaties Van Peperstraete (geen familie van Decap) hun intrede. Arsène Van Peperstraete was de meest bezielde en zijn zoon Gerard nam later het roer van hem over. Diens dochter Gerarda Van Peperstraete trouwde met Ivan Desot, die, nog net vóór het verbod eendenkooien te gebruiken (1972), Gerard Van Peperstraete assisteerde. Het kooien was een nevenjob. Arsène en Gerard boerden als hoofdjob. Ivan Desot, de laatste nog levende hulp-kooiman in Vlaanderen, was kraanman en in bijberoep jachtwachter voor alle eigendommen van de familie de Coninck de Merckem in Merkem. In Meetkerke stamde de laatste kooiman, Medard d’Haene, uit een geslacht van drie opeenvolgende generaties kooiers. In Bornem was de kooiman vast in dienst van de graaf. Charles Walschap, de laatste kooiman, begon als jachtwachter. In de loop van de vorige eeuw waren Jan Pauwels, Mon Van de Vijver, de zoon van Jan Pauwels (een korte periode), een zekere Jacques en uiteindelijk Charles Walschap kooiman in Bornem. Lokaal had vooral Jan Pauwels de reputatie de echte specialist te zijn. Charles Walschap werd op een bepaald moment door de graaf meegenomen voor een verkennend bezoek aan de kooi van Wichelen (maar vermoedelijk bedoelde hij de kooi van het Donkmeer te Berlare) en Merkem. Het was de bedoeling de vangpijpen te verbeteren. Er waren blijkbaar goede contacten tussen de adellijke huurders of eigenaars van de laatste Vlaamse eendenkooien. Graaf Lippens, de baronnen de Coninck de Merckem en de baronnen Van Caloen gingen ooit samen kooien bezoeken. De kooimannen waren niet altijd arme, geheimzinnige eenzaten. Soms genoten ze zelfs een bijzondere waardering of hadden ze een vrij hoge status. Payne-Gallwey schreef met veel bewondering over het vakmanschap van verschillende generaties in de familie Skelton. Kooimannen in dienst van keizerlijke of adellijke families werden door die families vaak extra verwend. Nabij de kooi van Holitsch, in het huidige Slowakije, bouwde de Oostenrijkse keizer bij de kooi 217

GROSSHOLZ H., op.cit.

Charles Walschap, de laatste kooiman van Bornem, tijdens het gesprek van 19 februari 1995. destijds een groot stenen huis voor zijn Entenfänger. In Memprechtshofen, in Duitsland, ontving de kooiman in 1721 alle twee jaar een nieuwe uitrusting, 120 gulden, 7 Malter (= 150 liter) tarwe, 7 Malter koren, 8 Ohm (= 2 emmers) wijn, 20 Klafter (= 3,33 m³) brandhout, vrije woning en 3 Malter koren voor de Coyhund.217 Andrew Williams, die 60 jaar als kooiman in dienst was bij de Lloyds of Aston in Groot-Bri annië, stierf in 1776, 84 jaar oud. Hij kreeg volgend leuk en merkwaardig grafschrift (vrij vertaald door A. Rodts): Hier ligt de kooiman die leefde als een o er, hij deelde zijn tijd tussen land en water. Zijn huid dompelde hij dikwijls in de Perryrivier, wijl hij zijn geest levendig hield met Aston’s bier. De dood had er moeite mee, gezien zijn amfibisch leven, zulke goed bevochtigde klei tot stof te verweven. Zo ving de dood haar kooiman op het land, waar hij zijn verblijfplaats kreeg tot hij droog was aan elke kant. Wanneer hij klaar voor stof en as zal zijn, zal hij hier de tijd afwachten waartoe wij allen gehouden zijn. Désiré Karelse

Leen Verkaik, boer en kooiker te Blokland (Lopikerwaard) met kooihond, voerzak en turfpot. Op zijn agrarisch bedrijf “Het Beloken land” speelt natuurbeheer een grote rol: weidevogelbescherming, slootkantenbeheer, nestkasten en hoogstamfruitbomen én de eendenkooi. Ook heeft hij een boerderijmuseum waar naast boerengereedschappen, machines en rijtuigen ook de eendenkooi tentoonstelling van de Eendenkooi Stichting te zien is. De eendenkooi wordt ook gebruikt voor natuureducatie met lespakketten. Hij ontvangt jaarlijks veel schoolklassen uit de omgeving. Hij heeft hiervoor in 2002 de “Groenprijs” voor agrarisch natuurbeheer in Nederland ontvangen.



Het gebruikelijke verloop van het vangen Het verloop van de vangst, zoals hierna beschreven, is een algemeen gebruikte methode. Het gaat hier om ambachtelijk vakmanschap, zodat tal van detailafwijkingen in de verschillende kooien voorkwamen. Voor de kooien van Merkem, Woumen, Bornem en Meetkerke zijn over het verloop van het vangen meer gegevens bekend. Ze worden vermeld bij de individuele bespreking van die kooien.

1 Enkele honderden tot duizenden eenden liggen rustig op of rond de kooiplas. De kooiman controleert de windrichting. Hij gaat met zijn hondje naar een vangpijp waar de wind uit blaast en kijkt door een klein gaatje in de rietschermen op de plas. Als alles rustig is, kan het vangen beginnen.

92

2 De kooiman werpt graan over de rietschermen in het water bij het begin van de vangpijp. De tamme eenden komen daar onmiddellijk op af en lokken wilde soortgenoten mee. Sommige kooimannen fluiten even voor die voederbeurt. De tamme eenden weten wat volgt en komen dan sneller naar het voedsel.

3 Op een wenk van zijn baasje loopt de hond door het hondengat, een kleine opening in de rietschermen bij het begin van de vangpijp, en loopt in de pijp. Achter het eerste of tweede korte scherm komt de hond opnieuw aan de zijde van de kooiman. Daar wacht hem immers een stukje brood of een andere beloning. Dat rondjes-lopen herhaalt zich enkele keren.

4 Vervolgens loopt de kooiman verder langs de vangpijp en hij werpt voedsel over de korte schermen in het water. De tamme eenden volgen en zowat halfweg de vangpijp loopt de hond opnieuw enkele rondjes rond een kort scherm. Voor de nieuwsgierig geworden wilde eenden is het alsof er verschillende honden achter elkaar naar het einde van de vangpijp lopen. De hond jaagt de eenden dus niet in de pijp, maar de eenden volgen nieuwsgierig de hond.

5 Als de wilde vogels eenmaal voorbij de bocht van de vangpijp gelokt zijn, zi en ze buiten het zicht van de honderden of duizenden eenden op de kooiplas. De kooiman loert door een klein gaatje in een kort scherm en schat in hoeveel wilde vogels al vangbaar zijn. Hij kan ze onderscheiden van zijn rustig etende tamme eenden, want de wilde kijken wantrouwiger rond en reikhalzen meer.


6 De kooiman loopt stil in een wijde boog weer naar het begin van de vangpijp bij het eerste of tweede kort scherm. Dit teruglopen naar het begin van de vangpijp, onzichtbaar voor de eenden in de vangpijp, kan ook ingekort worden als de korte schermen verbonden zijn door lagere knieschermen. Die waren in Vlaanderen alleen in Bornem bekend en waren daar ongeveer 1,25 m hoog. De kooiman liep dan gebukt of op handen en voeten naar het begin van de vangpijp.

93

7

Ongeveer halverwege de vangpijp laat de kooiman zich, tussen de korte schermen door, zien aan de eenden. In Meetkerke noemde André Rodts die plek de hoofdschuwplaats. Vanaf de kooiplas is hij onzichtbaar, maar de eenden die de bocht voorbij zijn en zich op het einde van de pijp bevinden schrikken op bij het zien van een mens die breed met de armen zwaait en in hun richting komt. Door de opeenvolgende openingen tussen de korte schermen zien de wilde eenden de kooiman dichter en dichter naderen. De tamme eenden schrikken niet en blijven rustig eten. De wilde vogels vliegen verder naar het einde van de pijp, ook omdat daar een open plek in het bos hun vluchtrichting schijnbaar extra aantrekkelijk maakt, omdat hier wind uit waait en het lichter is dan in het begin van de vangpijp.

8 De eenden botsen echter tegen de ne en, vallen neer en vluchten verder tot in het vangfuiknet. De kooiman maakt dit net los, zodat hij de eenden één voor één levend en onbeschadigd eruit kan halen. De tamme eenden zwemmen terug naar de kooiplas.

9 Bij het vangen voor consumptie worden de eenden le erlijk de nek omgedraaid. Het breken van enkele halswervels, zodat de hersenen van het ruggemerg gescheiden worden, veroorzaakt een plotse dood. De eenden kunnen nog wel eens wegspartelen door hun laatste stuiptrekkingen. Daarom werpt de kooiman ze in het spartelhok, dat opgesteld staat op het einde van elke vangpijp. De eenden komen tenslo e bij de poelier en in de keuken terecht. Als er gevangen wordt in verband met ringwerk, krijgen de vogels een ring om de poot en worden ze weer vrijgelaten.


De meest gevangen soorten eenden en hun benaming in de eendenkooi

94

De wilde eend werd het meest gevangen in de eendenkooien. Uit alle archiefstukken en gesprekken met de kooimannen of hun helpers blijkt dat de gewone wilde eend het meest werd gevangen. Dan volgden, in dalende volgorde, wintertaling en zomertaling. De uitzondering was wellicht de kooi van het Donkmeer in Berlare. Op het enige bewaarde jaarbilan, dat van het seizoen 1922-1923, staan veruit het meest wintertalingen.

Joris Everaert

Streekbenamingen van de eenden in de eendenkooi De wilde eenden noemde men in Moerbeke en Eksaarde intvogels of entvogels en in Merkem en Woumen grote aonden, blokeenden of ook wel colverts. Franse benamingen waren in de streek algemeen in gebruik, omdat er zeer veel Franse jagers kwamen jagen op aanzitpu en in de IJzerbroeken. De meeste kooimannen deelden de eenden in naar hun gewichtscategorie. Kleinere eenden zoals smient, slobeend, pijlstaart en

Tijdens het seizoen 1922-1923 werden er in Berlare meer wintertalingen dan wilde eenden gevangen: de enige bekende uitzondering in Vlaanderen.


95

Een koppeltje zomertalingen. Ze werden samen met wintertalingen had voor het equivalent van het gewicht van twee wilde eenden. krakeend, waarvan men er drie nodig had om het gewicht van twee wilde eenden te evenaren, noemde men derdelingen in Eksaarde en Bornem en drielingen in Merkem en Woumen. Ui onderlijk werd in Eksaarde een derdeling ook smallen genoemd. De jagers in de buurt van Merkem en Woumen onderscheidden ook nog een reeks harde drielingen. Dat waren duikeenden met een ‘hard’ verenkleed, waardoor je ze alleen kon schieten ‘in hun gat’. Brilduiker, tafeleend en kuifeend golden als harde

Er waren ook eenden.

of

genoemd, omdat je er vier nodig

drielingen, maar in de eendenkooien werden ze nauwelijks of niet gevangen. De allerkleinste eenden, de winter- en de zomertaling, werden op analoge wijze in Merkem en Woumen vierlingen genoemd, omdat je er vier van nodig had voor het equivalent van het gewicht van twee wilde eenden. Meestal werden ze niet op soort onderscheiden, hoewel men natuurlijk wel wist dat er zomervierlingen en wintervierlingen waren. Ook voor deze soorten werden vaak half Franse benamingen

zoals deze pijlstaart. Drie vogels voor het gewicht van twee wilde


96

Nog een genoemd.

: de smient, die in West-Vlaanderen ook wel s

gebruikt: zomersarcellen en wintersarcellen. In Eksaarde en Moerbeke noemde men de talingen sweem en ook wintersweem.218 Daarnaast gebruikten de kooimannen ook de algemeen gebruikte dialectwoorden voor al die eenden. In Merkem en Woumen werd een smient smie, rostekop, fluitaende of siffleur genoemd. Een slobeend was een bekkaerd, lepelbek of souchet. Een krakeend werd rietveugel genoemd. Een pijlstaart werd ook als

Ook de Slobeend is een 218

JOOS A. 1900,

werd

dusdanig benoemd. Kapaard was de benaming voor een kuifeend. In Oost-Vlaanderen en Antwerpen zijn er geen andere benamingen uit de kooien bekend. Wél noemden jagers de wilde eenden wolde ienzen, de talingen hal es of sarcellekes en de slobeenden lepelbekken.

, in Woumen en Merkem noemde men hem , Sint-Niklaas/Gent, p. 842.

of

,

of


De inkomsten en uitgaven van een eendenkooi Van bij het ontstaan van de eendenkooien was het financieel rendement de hoofdzaak. Door de eeuwen heen zijn de meeste kooien verdwenen, doordat ze financieel niet meer rendabel waren. Een goed rendement betekende een zo groot mogelijke commerciële vangst van in het wild levende vogels, die dan bij welgestelde burgers, bij de poelier of op de wildveilingen terecht kwamen. Er waren natuurlijk ook de jaarlijks terugkerende aanzienlijke uitgaven. Over het financieel rendement van de Vlaamse eendenkooien zijn weinig gegevens bekend, zodat we dit overzicht dienen te beperken tot enkele bekende fragmenten.

De inkomsten

97

Er zijn hierover van drie kooien gegevens bekend. Die bieden ons enig inzicht in de opbrengst van de verkoop van de gevangen vogels, maar er is niets bekend over de toenmalige kosten voor het onderhoud en de exploitatie van die kooien.

Kooiman jaagt de eenden in de vangpijp. Let op de lage knieschermen, waar een hond kan over springen. Bornem was de enige Vlaamse kooi met knieschermen, maar die waren met een hoogte van ongeveer 1,25 m opvallend hoger dan die op deze afbeelding. In een hoek was een kleine opening voorzien waar de hond kon door lopen.

In een scha ingsverslag van de eigendommen en bijbehorende inkomsten voor het land van Bornem die toebehoren aan het graafschap Vlaanderen, wordt de vogelrij van riviervogels in 1318 jaarlijks geschat op 100 vogels, tegen 4 deniers paris per vogel. Deze eendenvangst is afzonderlijk vernoemd en was al bijzonder winstgevend. De prijs voor twee eenden

was toen dezelfde als voor een kapoen (= vetgemeste gecastreerde haan).219 De Voortbrengst der Eendenkooi van ’t jaar 1922-1923 is ordelijk uitgeschreven door Camiel Kets, de toenmalige kooiman van het Donkmeer in Berlare, in een grote tweetalige tabel. Daarin zijn de benamingen van de watervogels in het Frans genoteerd. Hierna volgt de totale vangst

Fragment uit de tweetalige tabel van kooiman Camiel Kets over het vangseizoen 1922-1923. Hierop staan per dag de gevangen soort, het aantal en de verkoopprijs genoteerd. 219

HOOGHE F., VERSTRAETEN W. en ROCHTUS L., op.cit., p. 162.


per soort met daarbij tussen haakjes de Nederlandse benaming en de gemiddelde verkoopprijs per stuk: 108 canards (wilde eenden - 11,33 frank), 749 sarcelles (talingen - 3,68 frank), 86 pillets (pijlstaarten - 5,03 frank), 28 souchets (slobeenden - 3,6 frank), 21 fleches (? 3,42 frank), 4 poules d’ eau (waterhoentjes - 0,77 frank).220 In het totaal werd dat jaar 5.231,55 frank ontvangen. Het commissieloon, de kosten van de wildveiling en het vervoer van de eenden bedroeg 354,55 frank. Zo bleef er een ne o winst van 4.877 frank over. Ook toen was het vlees van een eend nog altijd een luxeproduct; een helper-bouwvakker in Brussel verdiende in 1922 1,9 frank per uur en een wilde eend kos e 11,33 frank. Dus: ongeveer zes uur werk voor een loon gelijk aan de gemiddelde prijs van een wilde eend.221

98

Te Merkem verkocht men in 1963 twee wilde eenden tegen 80 frank, drie drielingen tegen 75-90 frank en vier vierlingen tegen 60-80 frank. Een arbeider verdiende toen 35-40 frank per uur; met het loon na één uur werk kon die dus toen al het vlees van een wilde eend betalen. Ook in het buitenland werden de eenden niet altijd per stuk verkocht. In Nederland gebruikte men vaak andere omrekeningsaantallen voor de kleinere eenden. Kort na 1880 betaalde een Nederlandse groothandelaar, die toen meer dan 150.000 eenden naar Parijs en Londen verzond, aan de kooimannen he elfde vast bedrag voor één wilde eend als voor 2 smienten of voor 2 slobeenden of voor 3 wintertalingen of voor één pijlstaart en één wintertaling samen.222 Een dergelijke hoeveelheid kreeg in Friesland de naam war of gewar.223 Ook is bekend dat de kooieenden uit een Groningse eendenkooi vlak bij het Lauwersmeer in de periode omstreeks 1900 hun afzet hadden o.a. naar Luik, Gent (Halles Centrales et marchés de Gand), Brussel, Parijs en Londen.224 In de Alten Oevenumer Koje op het Duitse Waddeneiland Föhr rekende men in kleinen, de eenheidsprijs die op de wintertaling, de kleinste eend, was gebaseerd. Een wilde eend was drie, een pijlstaart 2,5 en een smient twee kleinen waard. In de 19de en 20ste eeuw werden de vangsten van de Vlaamse kooien ook voor een groot deel naar wildhallen of wildveilingen in de steden verzonden. De aanleg van spoorwegen en de opkomst van gemotoriseerd verkeer zullen daarvoor zeker een belangrijke stimulans geweest zijn. In Bornem werden 220

de eenden vaak in een treinwagon overgeladen. In de kleinere eendenkooien met geringere vangsten, zoals in Woumen en Merkem, ging men te voet met de kruiwagen vol eenden naar Diksmuide of Ieper. Ook Roeselare was een belangrijke afnamemarkt.

De inkomsten en uitgaven in Bornem tussen 1765 en 1780 In de onderstaande tabel zien we de enige gegevens over winst of verlies per jaar, die in deze eendenkooi bekend zijn. Over de uitgaven is er in deze periode slechts één document bekend. Het dateert van ca. 1780. Het gaat om 200 fl. (= florijnen of gulden) voor de reparaties aan de kooi en 200 fl. voor de kooiman, die de eenden moest vangen én verkopen. Dus samen waren er dat jaar 400 fl. kosten. De opbrengstcijfers waren de volgende:225 Jaar 1765 1766

Aantal koppels wilde eenden 1.006 1.380,5

1767

908,5

861 fl. 17 s.

1768 1769 1770 1771 1772

716,5 181,5 502,5 659,5 827

510 fl. 10 s. 151 fl. 2 s. 374 fl. 17 s. 6 d. 424 fl. 12 s. 557 fl. 6 s.

1773

1158

745 fl. 1 s.

1774 1775 1776 1777 1778 1779 1780

763 1.095,5 640 597 985,5 508,5 444

484 fl. 9 d. 716 fl. 1 s. 6 d. 464 fl. 15 s. 3 d. 380 fl. 5 s. 631 fl. 18 s. 6 d. 362 fl. 318 fl. 17 s. 9 d.

Qua opbrengst was de eendenkooi van Bornem toen dus winstgevend, al waren er ook enkele jaren met verlies, zo bijvoorbeeld 1780. Opvallend is dat de prijs van de eenden in die periode sterk schommelde. Zo is de hoogste totale ontvangst geboekt in 1767, hoewel er tijdens vier andere jaren veel meer eenden werden verkocht.

Verzameling Luc Claeys, Berlare. SCHOLLIERS P., op.cit. 222 PAYNE-GALLWEY R., op.cit., p. 202-203. 223 MAST G. 2007: , p.127. 224 MAST G., persoonlijke mededeling, dd. 30.3.2009. 225 Bornem. Kasteelarchief, Série 2, Carton 1, Liasse 4, 1792. Met dank aan Filip Hooghe. 221

Opbrengst (in florijnen, schellingen, deniers) 647 fl. 732 fl.


De inkomsten en uitgaven in Eksaarde tussen 1772 en 1829

Rijksarchief Gent, familiefonds nr. 2577

Vanaf 1772 verpach e de heer van Eksaarde de kooi niet meer, maar nam ze in eigen beheer. Vermits de heer in Gent woonde, sloot hij een overeenkomst met Pieter Talboom, de lokale baljuw, om de kooi te exploiteren. De baljuw was in het ancien régime een ambtenaar met gerechtelijke, financiële en politionele bevoegdheid.

Een nauwkeurige boekhouding De baljuw/kooiman maakte van elk vangseizoen nauwkeurige jaarverslagen. Voor de periode 1772-1829 bleven er 46 jaarverslagen bewaard op een periode van 57 jaar. In die jaarverslagen heeft Pieter Talboom bijzonder degelijk en gedetailleerd de gegevens (vangst, handelaars, prijs van de eenden, werk in de eendenkooi door het jaar heen en aanleg van een nieuwe kooipijp) bijgehouden. Voor zes jaren ontbreken de uitgaven, zodat we uiteindelijk de winst of het verlies van 40 jaar kunnen terugvinden. Het is de enige Vlaamse eendenkooi waarover dergelijke gegevens beschikbaar zijn.226

Uittreksel uit één van de 46 gedetailleerde jaarverslagen over de inkomsten in de kooi van Eksaarde tussen 1772 tot 1829. Op 23 en 26 oktober 1817 noteerde Pieter Talboom:

Binnen deze 40 jaar zijn er duidelijk twee perioden te onderscheiden. Tijdens de eerste periode, tussen 1772 en 1819, was er altijd een behoorlijke jaarlijkse winst van gemiddeld 277 gulden. Tot 1805 zijn die bedragen uitgedrukt in ponden, schellingen en groten. Toen was 1 pond = 20 schellingen = 240 groten en dus 1 schelling = 12 groten. Vanaf eind 1805 zijn de inkomsten en uitgaven uitgedrukt in gulden. Nu kreeg 1 pond de waarde van 6 gulden en 1 gulden van 20 stuivers. Een schelling, 1/20 van een pond, had de waarde van 6 stuivers.

door de aanleg van een vierde vangpijp en de bouw van een nieuw koijhuys tijdens de zomer van 1818 de kooiput minder aantrekkelijk geworden voor de wilde eenden? Of waren er storende invloeden in de omgeving ontstaan? Of waren er veel minder eenden in het omgevende gebied? Of was de kooiman gezien zijn hoge leeftijd (in 1829 was hij immers 90 jaar geworden!) veel minder actief bij het vangen en verkopen van de eenden, het opbouwen van de stal tamme eenden, het nachtelijke ijskappen, het organiseren van het onderhoudswerk?

De winst werd verdeeld tussen de heer van Eksaarde, de eigenaar van de kooi en Pieter Talboom. Die ontving, onder wisselende formules, de derde vogel of één derde van de opbrengst. Tijdens de tweede periode, van 1819 tot 1829, is de kooi al duidelijk minder rendabel: de winst is gemiddeld 18 gulden per jaar en er waren zelfs al vijf jaren dat de uitgaven groter waren dan de inkomsten! Het laatste jaar was er zelfs 47 gulden verlies.

Om de winst in haar tijdskader te plaatsen, kan ze best vergeleken worden met het dagloon dat een arbeider toen ontving om in de kooi schutsels te herstellen, sloten te ontmodderen, hout te kappen enz. Dat loon was tussen 1772 en 1829 niet gewijzigd: 2 schellingen of 12 stuivers per dag. De gemiddelde winst van die eerste 30 jaren was dus 277 gulden of omgerekend: 462 daglonen van een arbeider.

De reden voor dit afnemend rendement is niet bekend. Hier volgen enkele mogelijke veronderstellingen. Was

De wilde eenden werden toen in Eksaarde verkocht per koppel. Voor dezelfde prijs had men drie derdelingen

226

Rijksarchief Gent, familiefonds nr. 2577.

99


Rijksarchief Gent, familiefonds nr. 2577

16 november 1829: de slotformule van het laatste teruggevonden jaarverslag van de eendenkooi te Eksaarde, ondertekend door de 90-jarige kooiman Pieter Talboom en de eigenaar, graaf de Nieulant:

100

of vier sweemen. De prijs hiervoor varieerde tot 1794 van 1 schelling 8 groten tot 5 schellingen 4 groten en vanaf 1805 van 18 stuivers tot 1 gulden 13 stuivers. Gedurende dezelfde periode bedroeg in de meeste gevallen de gemiddelde opbrengst van een koppel eenden meer dan het dagloon dat men betaalde aan een arbeider; soms waren zelfs bijna 3 daglonen nodig voor een koppel eenden! Het vlees van de eenden was een luxeproduct en kwam enkel bij welgestelde burgers op tafel. In Eksaarde kocht de pastoor één keer per winter een koppel eenden, de griffier soms één eend of kleinere eendensoort (derdeling of sweem). Andere kopers waren een notaris en een meester-chirurgijn. De meeste eenden die in Eksaarde gevangen werden, kwamen bij wildhandelaars terecht. Eénmaal ging Pieter Talboom, na een bijzonder hoge vangst, de eenden zelf verkopen ter merckt van gendt. Op 9 februari 1787 verkocht hij er 67 koppels en een week later nog eens 46 koppels. De gevangen eenden werden in Eksaarde vervoerd in zakken. Men kocht daarvoor in 1773 vijf ellen grauw lijnwaad om twee zakken te maken. Ook in 1774 en nadien pas in 1795 wordt een dergelijke speciale uitgave opnieuw genoteerd. Dalend rendement: het begin van het einde van de kooi Uit de financiële verslagen van de laatste 10 jaar van de kooi van Eksaarde blijkt duidelijk dat die verlieslatende exploitatie niet kon blijven duren. De verslagen geven gedetailleerd weer hoe de toestand evolueerde. Pieter Talboom was, hoewel toen reeds meer dan 80 jaar oud, nog steeds een nauwkeurige secretaris en boekhouder van het kooigebeuren. Van 1819 tot 1829 zijn elk jaar de kosten in zijn jaarverslagen opgesplitst in een IIde en IIIde cappi el. Alle kosten uit dit tweede cappi el vielen ten laste van de toenmalige eigenaar, graaf de Nieulant. Sporadisch zijn daarbij ook uitgaven

opgenomen die niets met de kooi te maken hebben. De kosten opgenomen in het derde cappi el waren voor 1/3 ten laste van de rendant of penningmeester (Pieter Talboom zelf) en voor 2/3 ten laste van de eigenaar. Het Iste cappi el bevat de inkomsten van de verkochte eenden. Vermits de eenden werden gevangen van oktober tot in mei, werden in de jaarverslagen zowel de inkomsten als de uitgaven bijgehouden gespreid over twee kalenderjaren of gericht op één vangstseizoen. Een jaarverslag begon telkens ongeveer vanaf juli en ging tot juni van het daaropvolgende jaar. Daarin werden nauwkeurig de inkomsten en de uitgaven van deze drie cappi els verrekend. Deze zijn in nevenstaande tabel opgenomen. Bij de eindafrekening werden soms nog kleine uitgaven, voorscho en of inkomsten (bv. van de verkoop van hout of zaken buiten de kooi) in rekening gebracht. Deze zijn in de tabel buiten beschouwing gelaten. Ten slo e is elk jaarverslag door Pieter Talboom en graaf de Nieulant gedateerd ondertekend, na een afsluitende ‘voor akkoord’formule: Aldus gerekent garresteert ende gesloten, onder alle gewoonlijcke protestatien ende onverletheden als naer stiele van rekeninge. Deze eindafrekening gebeurde elk jaar tussen eind juni en begin oktober, maar de eindafrekeningen van de laatste vier vangstseizoenen zijn allemaal gebeurd op éénzelfde dag: 16 november 1829. In de eerste twee van die eindafrekeningen is de datum zelfs ingevuld in een andere inktsoort dan deze waarmee het hele verslag werd geschreven. Dit zou kunnen wijzen op enig dispuut tussen de rendant en de eigenaar of op het afnemend belang dat men hech e aan de eendenkooi.


Vangsten, winst en verlies van 1819 tot 1829 De prijs van de eenden is uitgedrukt in stuivers (st). De totale ontvangsten, uitgaven en winst of verlies zijn afgerond tot op de gulden (= 20 stuivers), dit om de leesbaarheid te verbeteren.

Jaartallen

1819 1820

1820 1821

1821 1822

1822 1823

1823 1824

1824 1825

1825 1826

1826 1827

1827 1828

1828 1829

Aantal koppel eenden

138

185,5

73,5

230,5

98

80,5

215,5

182,5

76,5

58,5

7

16

1

3

1

Aantal derdelingen Aantal sweemen

2

49

4

5

3

41

1

8

10

Seizoenbegin

21 st

20 st

18 st

16 st

16 st

16 st

16 st

16 st

16 st

16 st

Hoogste prijs

28 st

25 st

22 st

20 st

21 st

22 st

23 st

19 st

20 st

19 st

25/12 en 5/1

3/1 10/1

1114/12 en 3/1 7/2

12 15/12

13/1 6/2

12/1 3/2

1/1

1 20/1

8 12/1

8/1

Totale ontvangst

161

212

79

198

101

84

175

155

67

52

Totale kosten

108

129

102

111

113

112

95

134

99

99

Totale winst of Verlies

+53

+83

-23

+87

-12

-28

+80

+21

-32

-47

Totale ontvangst van de eigenaar

107

141

53

132

67

56

117

103

45

35

Onkosten van de eigenaar

99

121

90

100

97

95

81

118

83

87

Winst of verlies van de eigenaar

Winst 8

Winst 20

Verlies 37

Winst 32

Verlies 30

Verlies 39

Winst 36

Verlies 15

Verlies 38

Verlies 52

Totale ontvangst van de rendant

53

71

26

66

34

28

58

52

22

17

Onkosten van de rendant

9

8

12

11

16

17

14

16

16

12

Winst van de rendant

44

63

14

55

18

11

44

36

6

5

Kostprijs per koppel eenden

Datum van de hoogste prijs

101


Ontvangsten en kosten, winst of verlies in de eendenkooi van Eksaarde (1819-1829).

102 Gedurende de periode 1819-1829 kende de eigenaar, graaf de Nieulant, zes jaren met verlies! Als we alle winst en verlies over die tienjarige periode samennemen, dan had de eigenaar een totaal verlies van 107 gulden geleden. Ook kooiman Pieter Talboom had die 10 jaar een geringe opbrengst voor zijn gevarieerd werk. De dalende winstcijfers uit bovenstaande tabel spreken voor zich. Ook de prijs van een koppel eenden was de laatste jaren aan de lage kant. Een dergelijke situatie werd onvermijdelijk het begin van einde van het kooibedrijf in Eksaarde. De zware achteruitgang van de vangsten tijdens deze periode moet zich ook hebben voorgedaan in de eendenkooi van Sinaai, enkele kilometer meer oostelijk gelegen in de Moervaartdepressie. In 1825 schreef arrondissementscommissaris Van den Bogaerde over de vangsten in de eendenkooi in Sinaai evenals in Eksaarde: sinds e elijke jaren veel verminderd en bijna tot niets vervallen.

Een overzicht van de onderhoudswerken en kosten Hierna volgt een overzicht van wat gedurende de laatste drie jaar van de exploitatie van de kooi Pieter Talboom jaarlijks allemaal aan kosten heeft opgesomd. Dit geeft er een idee van hoe arbeidsintensief het was om een kooi vangklaar te houden en waarvoor al die uitgaven dienden. Om de leesbaarheid te bewaren zijn hierbij details weggelaten die Talboom eveneens noteerde (bij elk punt: de nauwkeurige datum, de kostprijs en de naam van de arbeider of de vakman die zorgde voor de uitvoering). 1826-1827: coop van 4,5 sacken kempsaet op de merckt te Lokeren, schipvracht, calfateren van den koijbood, leveringe van een stickxken eeckenhaut, 3 ponden scheepswerck, 2

ponden peck, 1 stoop terre, naegelen aen den bood, 1 pond breygaeren tot het maecken van een nieuwe koyfuycke, vellen binden uytdraegen mijten van haut op de koije, delven en verdiepen der koijpijpen, sneijden van riet, vernieuwen der bracke aen het koijhuys, 72 schooven winterriet, 200 schooven zomerriet, 3 sacken kempsaet en 5 meutjens, over het draegen naer het schip en over de vracht, arbeyd aen de koijpijpen, scherpen van staecken banderoeden, stellen van schutsels, hacken van wissen, scherpen van staecken banderoeden nieuwe schutsels en repareren, verwissen der schutsels. 1827-1828: kempsaet aangekocht, binden van haut uytdraegen en mijten op de koije, 2 ponden breijgaeren tot het maecken van eene koyfuijcke, repareren calfaten van den koijbood, stucksken eecken haut, 4 ponden peck, 4 ponden schipwerck, naegelen aen den bood, leveringhe van 3 po en terre, het riet aen de schutsels is geleverd door de heere graeve zelf, coop van 4 sacken 3 meutjens kempsaet op de merckt te Lokeren, het draeggelt en schipvaert naer Exaerde, werk aen de koijpijpen, aen de schutsels, hacken van wissen, scherpen van staecken banderoeden, stellen van schutsels, reparatie 1828-1829: aenkoop kempsaet, herstelling van de koijbood, koijfuijcken, vellen binden uytdraegen mijten van haut op de koije, calafaten van de koijbood, leveringe van 3 ponden schipswerck, 4 ponden peck, 100 schooven riet voor de schutsels, 5 sacken kempsaet, arbeyd aen de koijpijpen, sneijden van wissen, scherpen van staecken, stellen van schutsels, reparaties, het maecken der corte steppen tusschen de schutsels. Het besluit: een goed werkende eendenkooi was winstgevend, maar toch verdwenen de meeste Vlaamse kooien vermoedelijk door te hoge onderhoudsen werkingskosten, de dalende prijs voor het eendenvlees, toenemende verdroging en verstoring in de omgeving en de daardoor afnemende vangsten.


De vangsten Het bepalen van de vangsten in de Vlaamse kooien is niet eenvoudig. Er werd altijd bijzonder geheimzinnig gedaan over de aantallen gevangen eenden. De bekende gegevens zijn zeldzaam. De getallen zijn niet altijd betrouwbaar, want kooimannen of eigenaars van eendenkooien hielden hun vangsten en inkomen liever geheim of minimaliseerden ze. We nemen aan dat vooral de getallen uit archiefdocumenten die destijds binnenkamers bleven, echt betrouwbaar zijn. Het vergelijken van vangstcijfers moet sterk gerelativeerd worden. De ligging van een eendenkooi is bijzonder sterk bepalend voor de vangstmogelijkheden en de opbrengst. De meest relevante cijfers halen we misschien wel uit Nederland, omdat daar de vangsten over een groot aantal seizoenen en een groot aantal eendenkooien bekend zijn, wat het mogelijk maakt een soort statistisch gemiddelde te berekenen. In Vlaanderen zijn niet alleen de kooien onderling zeer verschillend, maar ook de gegevens erg schaars, zodat er nauwelijks veralgemeenbare uitspraken kunnen gedaan worden.

enige nauwkeurige document over de vangsten bij het Donkmeer komt uit het verslag van kooiman Camiel Kets over het vangseizoen 1922-1923. Uit de vangstcijfers blijkt dat dit de enige kooi in Vlaanderen was waar het aantal gevangen wintertalingen, pijlstaarten en slobeenden veel hoger lag dan het aantal wilde eenden. In Nederland noemt men een kooi met dergelijke vangsten een blauwgoedkooi. De grootste vangst op één dag was 70 vogels op 25 februari 1923: 18 wilde eenden, 44 talingen, 6 pijlstaarten en 2 fleches. Die laatste benaming is duidelijk van het Frans afgeleid, maar het kon niet achterhaald worden welke soort bedoeld is. Alles samen bedroeg de vangst in dat seizoen 996 vogels, dus al heel wat minder dan de duizenden waarvan sprake in 1904. Ook de grootste vangst per dag was al aanzienlijk gedaald. Het afnemend rendement van de kooi was dus al begonnen. Een tiental jaar later zou de exploitatie van de kooi worden gestopt.

uit PAYNE-GALLWEY R. 1886:

Vangsten in de Vlaamse kooien Over de kooi van het Donkmeer in Berlare komt een eerste vermelding uit een emotioneel verslag van een excursie naar het Donkmeer in 1904: “Kooiman Sander Goossens had zwijgzame momenten. Misschien voelt hij op zijn geweten het gewicht van de ontelbare misdaden op het ras van de eenden. Hij die alle jaren duizenden onschadelijke wezens de nek omdraait. Hoe ongevoelig men ook is, bij de misdadiger komen er zwarte overwegingen van spijt.”227 Het ging toen nog over vangsten van duizenden vogels per jaar. Of zijn die ‘duizenden’ toen met overdrijving neergepend? Petrus De Meyer (1899-1986), die heel zijn leven bij het Donkmeer doorbracht, sprak van vangsten tot 400 eenden per dag. Verder wees hij erop dat er langzaamaan minder eenden kwamen door de toenemende bewegingen op het meer.228 Basiel De Geest (°1904) vertelde dat zijn peter, die kooiman was, tot 200 vogels per dag kon vangen.229 De laatste kooiman van het Donkmeer, Camiel Kets, zou tijdens het hoogseizoen tot 600 eenden per week hebben gevangen.230 Deze drie mondelinge getuigenissen wijzen in ieder geval voor die tijd op vangsten van honderden vogels op een goede vangstdag. Het

Britse kooiman haalt de gevangen eenden uit het vangfuiknet.

BOTERDAELE A. 1904: Excursion au lac d’ Overmeire et au château de Laerne, Uit het gesprek met Petrus De Meyer, dd. 15 februari 1984. 229 Uit het gesprek met Basiel De Geest, dd. 15 juni 1889. 230 STEVENS R. 2009: De eendenkooi van het Donkmeer,

, mars 1904.

227 228

, 1, p.10.

103


104

Het huidige kasteel van Bornem, gezien vanaf de meest oostelijke vangpijp bij de Oude Schelde. Gespreid over bijna 700 jaar zijn vrij onregelmatig genoteerde vangstcijfers van deze eendenvangplaats of eendenkooi in het uitgestrekte kasteeldomein bekend. De bewering van André Decap, de laatste kooiman in de eendenkooi in Woumen, dat de jaarlijkse vangst 100 tot 200 vogels betrof, heeft wellicht te maken met het feit dat hij niet graag de juiste aantallen meedeelde. Zelfs zijn eigen kinderen mochten de vangst maar zelden zien en volgens een vriend des huizes werden er ook wel eens in Brugge heimelijk eenden verkocht, omdat die daar meer opbrachten. Men sprak wel eens van zwarte eenden. Uiteraard mocht dat niet aan de oren van de eigenares komen. Hoe die eenden uit de kooi kwamen, werd bij de meeste geïnterviewden op enigszins geheimzinnig gelach onthaald. Verhalen over zware zakken vol hout en dergelijke lieten veel vermoeden, maar gaven geen details over aantallen. Andrés dochter, Cécile Decap, die tien jaar lang haar vader hielp kooien, sprak later over cijfers die wezen op een gemiddelde dagelijkse vangst van 5 eenden, zodat we kunnen aannemen dat er jaarlijks ongeveer 750 vogels via deze kooi in de keuken terechtkwamen. In de kooi in Bornem zijn gespreid over bijna 700 jaar vermeldingen van de jaarlijkse vangsten bekend. In 1318 waren dat 100 riviervogels, gedurende de winter 1622-1623 bedroeg de vangst 2900 eenden, in 1650-1651 waren er dat 500 en tussen 1765 en 1780 bedroeg de hoogste vangst per jaar 2761 en de laagste 363 eenden.231 Tussen 1830 en 1870 was het vangseizoen 1852-1853 het succesrijkste, met 3571 wilde eenden, 20 derdelingen en 127 talingen.

231 232

VERSTRAETEN W. 2003: De eendenkooi van het Domein van Bornem, BEST E. 1877:

Gemiddelde van 10 jaar

Wilde eenden

1830 - 1840

1545

56

363

1840 - 1850

1420

42

202

1850 - 1860

1972

43

87

1860 - 1870

2077

83

84

Talingen

Vangsten in Bornem. De gemiddelde jaarlijkse vangst over die 40 jaar was: 1753 wilde eenden, 56 derdelingen en 184 talingen. De vermindering van het aantal talingen werd toegeschreven aan het droogleggen van een nabij gelegen 50 ha groot moeras, het Breevenne, in 1840.232 Er was geen kooiboek, maar de brie es met de vermelding van de vangsten werden aan de graaf bezorgd. Via een vertrouwensman van de laatste kooiman van Bornem kon vernomen worden dat daar in 1945 of 1946 ongeveer 60.000 (ongelooflijk veel!) en daarna jaarlijks 20.000 tot 29.000 eenden werden gevangen. Die aantallen werden “misschien wel tienmaal overdreven” genoemd door Paul Van Roie, rentmeester van het kasteeldomein van 1950 tot 1962. Hij heeft toen wel die inkomsten genoteerd, maar nooit het totaal aantal eenden per vangseizoen opgeteld. Volgens hem moet men ook rekening houden met de mogelijkheid dat de kooieigenaars steeds de vangsten , p. 86. , Saint-Nicolas.


Grafiek van het totaal aantal gevangen eenden en het overzicht van de vangsten per soort van 46 vangseizoenen tussen 1772 en 1829 in de eendenkooi van Eksaarde.

105

vangstjaar

wilde eend

1772 - 1773

2500

4

7

vangstjaar

wilde eend

1806 - 1807

650

7

70

1773 - 1774

776

2

5

1807 - 1808

850

2

41

1774 - 1775

1670

1

0

1808 - 1809

514

2

11

1775 - 1776

992

5

2

1809 - 1810

576

1

14

1776 - 1777

840

0

12

1810 - 1811

608

0

11

1777 - 1778

636

2

2

1811 - 1812

422

1

7

1778 - 1779

544

2

7

1812 - 1813

570

3

11

1779 - 1780

646

2

4

1813 - 1814

914

6

17

1780 - 1781

950

4

7

1814 - 1815

744

0

5

1781 - 1782

1068

2

9

1815 - 1816

592

4

28

1782 - 1783

1180

3

23

1816 - 1817

910

0

36

1783 - 1784

738

6

9

1817 - 1818

1552

4

26

1784 - 1785

788

0

1

1818 - 1819

476

2

1

1785 - 1786

3094

45

27

1819 - 1820

276

0

2

1786 - 1787

910

16

66

1820 - 1821

371

0

49

1787 - 1788

948

23

40

1821 - 1822

147

0

4

1788 - 1789

516

4

5

1822 - 1823

461

7

5

1789 - 1790

338

4

3

1823 - 1824

196

3

16

1790 - 1791

474

0

21

1824 - 1825

161

0

41

1791 - 1792

798

8

5

1825 - 1826

431

1

1

1793 - 1794

808

0

2

1826 - 1827

365

3

0

1804 - 1805

265

0

14

1827 - 1828

153

1

8

1805 - 1806

774

16

30

1828 - 1829

117

0

10


vangstcijfers van kooien opgenomen. Hierna volgen aanvullende gegevens over de buitenlandse kooien. Bij het lezen van deze cijfers moet rekening gehouden worden met de vaak betere ligging van een aantal buitenlandse kooien, omdat ze gelegen waren in veel grotere waterrijke gebieden dan om het even waar in Vlaanderen. Denken we maar aan de Waddenzee of de uitgestrekte veen- en plassengebieden van Nederland. Dat in Vlaanderen minder eenden pleisterden en dat er daardoor in de meeste gevallen minder werden gevangen, is dan ook een logisch gevolg.

Nederland De nog steeds bestaande eendenkooi in het Zuiderpark in Den Haag werd in 1927 door de gemeente overgenomen. De laatste eigenaar was de familie Hegge. Op de foto staan Joop en Dorus Hegge met hun vangst bij een vangfuiknet. Dit is een bijzonder zeldzaam beeld van een Nederlandse kooi, want toen waren er daar bijna overal vaste vanghokjes op het einde van de vangpijpen.

106

trach en te minimaliseren, zowel om fiscale redenen als om de bezwaren van jagers te voorkomen. De eenden werden in Bornem verpakt in grote rechthoekige wijmen manden van ongeveer 50-60 cm breed, 100 cm lang en 70 cm hoog. De eenden werden erin opgestapeld met de nek en de snavel op de rug, in twee rijen aangevuld door een rij middenin. De manden werden afgesloten met een deksel van gevlochten wissen. Voor de verzending werden de manden gelood en met paard en kar naar het station gebracht, vanwaar ze per trein naar de crié of wildveiling in Brussel gingen. Soms was de vangst zo groot dat er een vrachtwagen kwam om de eenden op te laden. Er waren dagvangsten van 500-600 eenden, maar op mindere dagen ging het maar over enkele tientallen.233 Er deden toen wel eens geruchten de ronde dat treinwagons vol eenden naar Brussel werden gezonden. Maar dit lijkt sterk overdreven. Na 1960 zouden de vangsten teruggelopen zijn tot 2000-3000 eenden per jaar.

Buitenlandse vangstcijfers Bij de bespreking van de kooien in Duitsland, Frankrijk, Ierland, Tsjechië en Slowakije zijn reeds 233

De Nederlandse getallen zijn door het hoge aantal kooien met goed bijgehouden cijfers gedurende ruim 150 jaar best veralgemeenbaar. Er zijn vangstcijfers bekend van 38 Nederlandse eendenkooien en van 970 vangstseizoenen tussen 1853 en 1970. In totaal gaat het om 3.157.494 eenden of gemiddeld 3255 per seizoen en per kooi.234 In een andere, beperktere studie uit 1931 werd de gemiddelde jaarlijkse vangst per kooi op 2000 stuks gesteld, wat toen goed was voor ruim 300.000 eenden per jaar.235 In 1948 werden door 100 eendenkooien ongeveer 200.000 eenden gevangen, waarvan 70 procent wilde eenden.236 In 1952 was het totaal 300.000 stuks en het aandeel wilde eenden 75 procent.237 In 1963 werd

De Nederlandse kooiman Dirk van der Eng in de eendenkooi van Uitgeest in Noord-Holland bij het begin van een vangbeurt: met voederzak, turfpotje en kooihondjes.

Uit de gesprekken met Tony Walschap, dd. 1.4.2010 en 14.4.2011. VAUGHAN R., M. & N. 1999: , Wageningen. 235 HAVERSCHMIDT F. 1931: Vangstcijfers van eenige Nederlandse eendenkooien, , 20.3, p. 52 – 169. 236 BROUWER G.A.,1974: De eendenkooien mogen niet verdwijnen, 22.2, p.721-731; LEBRET T.1951: Vangstcijfers van 39, p.233-235. Nederlandse eendenkooien, 237 LEBRET T.1952: , Leiden; EYGENRAAM J.A. 1955: The Origin of the ‘Lead’ in , p. 435-436. Dutch Duck Decoys,

234


107

In 1885 stichtte Heinrich Boysen in Wyk op het Duitse Waddeneiland Föhr een conservenfabriek. Hier verwerkten tot 40 personeelsleden (allemaal vrouwen) jaarlijks tot 40.000 eenden. In 1944 sloot de onrendabel geworden fabriek. uitgegaan van 100 vangende eendenkooien, die in totaal 248.900 eenden vingen. Dit kwam neer op percentages van 84,5 wilde eenden, 11 wintertalingen, 2,2 smienten, 1,2 pijlstaarten, 0,6 slobeenden en 0,4 zomertalingen.238 Vanaf vangstseizoen 1988-1989 administreert de Kooikersvereniging de vangstcijfers. Over de jaren 1988-1994 bleek hieruit dat 44 procent van de 118 kooien in totaal 47.000 vogels per jaar vingen, met gemiddeld 900 wilde eenden per jaar. Dit was een vangstaandeel van 85 procent. Daarnaast ving men 8% smienten, 6,5 % wintertalingen en 0,19 % pijlstaarten.239 Voor het seizoen 1991-1992 bedroeg de vangst van wilde eenden in eendenkooien 5 procent van het afschotgetal van de gewone jacht. In de periode 1991-2001 werden gemiddeld 23.773 eenden per jaar gevangen met de eendenkooi.240 De gemiddelde vangst in de periode 2001-2007 bedroeg in alle Nederlandse kooien samen 15.000 eenden per jaar. Dat is minder dan 1 procent van de najaarspopulatie.241 De al vele jaren geleden ingeze e trend is helder: er wordt steeds minder gevangen. In ongeveer de helft van de Hollandse kooien wordt op dit moment niet meer gevangen. Overigens dient vermeld dat momenteel in Nederland in de geregistreerde eendenkooien alleen 238

nog de wilde eend we elijk mag gevangen worden. De eventuele schade aan de eendenpopulatie is er nu geen punt van discussie meer.

Groot-Bri annië Hier werden er ooit reusachtige jaarlijkse vangsten geboekt, zoals bijvoorbeeld 18.000 stuks in het seizoen 1765-1766 in Dowsby Decoy. In de Marsh House Decoy ving men omstreeks 1822 op één jaar 10.000 eenden. Kort vóór 1886 was dit aantal gedaald tot ongeveer 2000 per jaar, wat toen ongeveer genoeg opbracht om de kosten te kunnen betalen. Op het einde van de 18de eeuw werden in tien kooien in Lincolnshire in één seizoen 31.000 eenden gevangen. En in de daar gelegen Ashby Decoy ving men van 1834 tot 1868 in 34 vangseizoenen 100.000 vogels of gemiddeld 2941 per jaar. In een andere kooi in Fri on was de gemiddelde vangst tussen 1862 en 1877 ongeveer 1000 vogels per jaar.242 In 1927 bedroeg de gemiddelde vangst per kooi nog 600 stuks. De toen overblijvende kooien lagen meestal in grote landgoederen en daar werd overwegend gevangen voor eigen gebruik of voor de sport en niet zozeer als bedrijf.243 De Britse vangstcijfers

EYGENRAAM J.A. & DOUDE VAN TROOSTWIJK W.J. 1964: Analysis of the catches of Dutch Duck decoys, , St. Andrews, Scotland, 1963, p. 77-86. 239 KARELSE J.J.H.G.D. 1994: Het kooibedrijf: cijfers en feiten, een tussenstand, 9, p.10-35. 240 KARELSE J.J.H.G.D & WERTENBROEK F.Th.L.M. 1992: Beleid achter de schermen. Naar een nieuw eendenkooibeleid. Inzicht in natuur, , 4.3, p. 2-6. 241 KOOIKERSVERENIGING 2007: . 242 PAYNE-GALLWEY R., op.cit. 243 HAVERSCHMIDT, op.cit., p. 154.


illustreren een overal terugkerend fenomeen: de sterke daling van de vangsten in de loop van de tijd.

Duitse Waddeneilanden

108

Hiervoor zijn gegevens bekend van vrijwel alle kooien. Het hoeft niet te verbazen dat op deze ui onderlijk gelegen plaats, in de Waddenzee, waar grote aantallen eenden pleisteren op hun trek naar het zuiden, destijds ui onderlijke vangsten werden geboekt. Op Föhr waren er zes kooien met een normale vangst van 15.000 eenden per jaar en topjaren van 60.000 per kooi. Zo werden in 1841 in de Alte Oevenummer Koje 52.337 eenden gevangen: 51.900 wintertalingen, 399 smienten, 32 pijlstaarten en 6 wilde eenden. In 1927 waren in Duitsland nog 11 kooien in bedrijf, die toen jaarlijks nog 30.000 tot 40.000 stuks vingen.244 Nu blijven er op Föhr nog 4 kooien over, die jaarlijks samen 600 wilde

eenden mogen vangen. De laatste jaren zijn er echter nog maar 300 tot 380 wilde eenden gevangen en die vangst daalt van jaar tot jaar.245

Denemarken De vangsten bestonden vooral uit wilde eend, pijlstaart, smient en wintertaling. Van de Sønderho Gamle Fuglekøje, ook wel Soenderho Old Duck Decoy genoemd, bleven de vangboekjes van 52 vangjaren tussen 1867 en 1930 bewaard. De gemiddelde vangst per jaar bedroeg 2.419 stuks. De zwakste vangsten waren er in 1917 met 257 eenden en in 1870 met 277 stuks. De hoogste aantallen werden bereikt in 1887 met 8.733 en in 1886 met 8.354 eenden.246

Per Hofman Hansen, januari 2010

Overzicht per soort van de vangsten volgens de vangboekjes van de Sønderho Gamle Fuglekøje (Soenderho Old Duck Decoy) 1867-1930.

244

HAVERSCHMIDT, op cit., p. 154. www.manfredgiebing.de/koje.htm 246 HOFMAN HANSEN P. 2010: 245

.


Evolutie van de wetgeving In de ordonnancien, edicten en placaeten van de Lande van Vlaendren, waarin van de 16de tot de 18de eeuw de we elijke verplichtingen werden bepaald, staan verschillende uitgebreide reglementeringen vander jaght ende voghelrye. Maar nergens is er sprake van eendenkooien. Wel staat er in het Edict ende Ordonnantie van 31 augustus 1613:

“81. Ist by aldien hem yemandt vervoordert in schieten, oft vanghen Entvoghels oft andere Rivier-voghels, met Bussche, Pistole, Boghe oft ander instrument, die sal verbeuren zesse ceur-realen, ende oock de Busse, hont oft andere instrumenten, die hy daertoe zoude moghen ghebruyckt hebben. 82. Maer en verstaen onder t’voors. verbodt niet in begrijpen, onse ghepreviligeerde Vassallen ende ondersaeten, de welcke zullen moghen vanghe de voors. wilde Swaenen ende andere voors. Voghelen, ghelickme van oudts ghewoon is te doen.” Vermits de eendenkooien toen al op verschillende plaatsen in Vlaanderen in bedrijf waren, vielen ze ook onder moghen vanghe … ghelickme van oudts ghewoon is te doen. Maar elk detail ontbreekt. Wel is duidelijk dat door dergelijke reglementering de aanleg van eendenkooien enkel kon gebeuren door de ghepreviligeerde Vassallen ende ondersaeten. Lag hier de reden waarom er relatief weinig kooien in de toen talrijke Vlaamse waterrijke gebieden zijn aangelegd?

tijdschrift Journal des Chasseurs waren er 204 personen die het afschaffen van de eendenkooien wilden, tegenover 64 die het behoud vroegen. In 1921 en 1922 kwam het gebruik van eendenkooien herhaaldelijk ter sprake in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. In een verslag over een ontwerp van wet, ingediend in 1921, werd de afschaffing van de eendenkooien voorgesteld. De Hoogere Jachtraad verze e zich hiertegen en zag deze als “een verworven recht en als ’t ware de waarde hebben van een onroerend goed”. Deze deba en lagen aan de basis van de wet van 30 juli 1922, waarbij: “… eene jaarlijksche taxe [wordt] ingevoerd van 1.000 frank op de inrichtingen van eendenkooien met ne en voorzien bij artikel 9 der wet van 28 februari 1882”. Dit was een relatief zware belasting. Er is maar één referentiepunt bekend waar deze taks kan vergeleken worden met de inkomsten van een kooi, namelijk het Donkmeer in Berlare. Daar was er na het vangseizoen 1922-1923 een winst van 4.877 frank. Die nieuwe jaarlijkse taks bedroeg dus ruim 20%. Dezelfde wet bepaalde ook dat het verboden was zonder machtiging van de minister van Landbouw en Openbare Werken nieuwe eendenkooien met ne en in te richten, alsook de op dat moment bestaande te verplaatsen. Er zijn na 1922 in België geen eendenkooien meer aangelegd.

De Nederlandse wetgeving, met registratie- en belastingplicht voor eendenkooien, was ook in Vlaanderen van kracht van 1815 tot 1830. Hiervan is echter tot hiertoe niets in de archieven teruggevonden. In de Belgische wetgeving wordt door de jachtwet van 28 februari 1882 het gebruik van eendenkooien beperkt tot de periode waarin de gewone jacht is toegelaten. Vanuit jagerskringen groeide in de eerste decennia van de 20ste eeuw kritiek op de eendenkooien. Op het Congrès International de la chasse d’Anvers in 1907 werden eendenkooien omschreven als une vulgaire exploitation, une destruction purement mercantile d’un magnifique gibier qui pourrait faire la joie d’un chasseur au fusil (= een vulgaire exploitatie, een zuiver op winst gerichte vernietiging van een schi erend wild dat de vreugde kan vormen van een jager met het geweer). In een referendum in 1907 onder de abonnees van het

In de praktijk was de openingsperiode voor het gebruik van eendenkooien vaak heel wat korter dan die van de jacht met het geweer. Enkele voorbeelden: in 1924 werd de jacht op waterwild met het geweer

109


verwijten dat eendenkooien schadelijk zouden zijn voor de watervogelstand. Deze Conventie van Parijs werd in Nederland van kracht op 17 januari 1963. In oktober 1963 tijdens de eerste European Meeting on Wildfowl Conservation te St. Andrews (Schotland) werd Nederlands wetenschappelijk onderzoek over eendenkooien voorgesteld. Op die basis kwam er een eindbesluit dat mede dankzij het toezicht op de eendenkooien deze niet langer beschouwd kunnen worden als een negatieve factor in de bescherming van waterwild in Europa.250 Op basis van de toen ter beschikking staande gegevens is daar officieel erkend dat eendenkooien een bijdrage leveren aan het instandhouden van de watervogelstand, specifiek die van de wilde eenden.

110

geopend op 15 juli en die met de eendenkooien op 15 oktober. De eigenaars van eendenkooien dienden kort daarna nog een aanvraag in om al te mogen vangen vóór 1 oktober en ook na 15 maart, maar dat werd door de Hoge Jachtraad afgewezen.247 In 1934 waren er nog vier Vlaamse kooien en die mochten eenden vangen van 1 oktober tot 31 januari. In 1971 was de opening van de jacht op eenden met het geweer op 21 juli en die met de eendenkooi op 1 oktober. In 1934 had de Hoge Jachtraad reeds gevraagd het gebruik van eendenkooien te verbieden gedurende de tijd dat het omliggende stilstaande water met ijs bedekt is, omdat men dan in gemaakte open wakken bij de vangpijpen alle eenden kon vangen die in de streek verbleven.248 Nadien is een dergelijk verbod in sommige jachtopeningsbesluiten opgenomen. Internationaal gezien is het gebruik van eendenkooien gestopt op basis van het terugvallend rendement of na we elijk verbod. Hierin heeft de Internationale Conferentie ter Bescherming van het Waterwild, gehouden in oktober 1927 in Londen, zeker een rol gespeeld. In 1931 kwam er een vangverbod in Denemarken en in 1932 volgde ook aan de Rijn in Duitsland een verbod, na protesten tegen het vangen en doden van eenden op deze wijze. Hier kwam de tegenkanting van twee kanten: enerzijds ter bescherming van de inheemse fauna en anderzijds omdat men eendenkooien niet verenigbaar vond met de weidelijke principes van de jacht.249 Door het Internationaal Verdag tot Bescherming van Vogels, door vertegenwoordigers van elf Europese landen ondertekend op 18 oktober 1950, werden eendenkooien opgenomen in een uitgebreide reeks jachtmiddelen die deze landen in hun wetgeving dienden te verbieden of beperken. Dit gebeurde naar aanleiding van

Op 4 juli 1972 stond in het Belgische jachtopeningsbesluit voor het seizoen 1972-1973: “Het gebruik van eendenkooien is niet toegestaan”. Zoals in het buitenland waren in 1972 de meeste Vlaamse eendenkooien al lang verdwenen, omdat ze financieel niet meer rendabel waren. In 1972 is tegelijk met het verbod eendenkooien te gebruiken ook de vogelvangst met ne en verboden. Op dat moment waren er nog drie eendenkooien in gebruik: Merkem, Meetkerke en Bornem. De eerste twee werden nadien gebruikt als jach errein en de kooi in Bornem werd vanaf 1972 gehuurd door de Belgische Staat en ter beschikking gesteld van het ringwerk. Van 1973 tot 1990 verscheen jaarlijks in het jachtopeningsbesluit: “Het gebruik van eendenkooien is niet toegestaan, behalve de in de provincie Antwerpen gelegen eendekooi, die alleen voor wetenschappelijke doeleinden wordt gebruikt”. Het Vlaamse jachtdecreet van 21 juli 1991 bracht een juridisch veel sterkere verankering door zijn artikel 19: “Het is ten allen tijde verboden gebruik te maken van ne en, strikken, stroppen, lokaas, giftige stoffen en van enig ander tuig geschikt om jaagbaar wild te vangen, te doden of om het vangen of doden van dat wild te vergemakkelijken. Het vervoer en het bij zich houden van de voormelde tuigen is ook verboden”. Het artikel 20 van dit decreet voorziet echter dat deze voorgaande bepaling “niet toepasselijk is op de met wetenschappelijke doeleinden gebruikte vangtuigen binnen de perken en onder de voorwaarden die door de Vlaamse regering worden vastgesteld”. In de praktijk betekent dit dat een eendenkooi in Vlaanderen alleen nog mag gebruikt worden door de medewerkers van het Belgisch Ringwerk die houder zijn van een wetenschappelijke vangvergunning.

Conseil Supérieur de la Chasse – Déliberations de 1925-1928, p. 177. Met dank aan F. Verhaeghe. LESCHEVIN M. (1935): . Rapport du Vice-Président du Conseil supérieur de la Chasse en Belgique. 249 GROSSHOLZ H., op.cit., p. 340. 250 EYGENRAAM J.A. & DOUDE VAN TROOSTWIJK W.J. 1964: op.cit.

247

248


Volledig verdwenen Vlaamse eendenkooien In de voorgaande hoofstukken zijn al tal van bijzonderheden in verband met de Vlaamse eendenkooien opgenomen. De meeste worden bij de volgende bespreking van elke kooi afzonderlijk niet meer herhaald, tenzij het aangewezen is bij een bepaald onderdeel of tenzij een ruimere toelichting passend is.

Endvogelslag en vogelpeype Naast de groots uitgebouwde eendenkooien waren er ook beperkte vanginstallaties voor eenden in gebruik. We beschouwen dergelijke installaties hier echter niet als volwaardige eendenkooien. Het is immers niet altijd duidelijk of het hier ging over vijvers met 1 vangpijp, een kleine vangfuik of de vangst met ne en. In ieder geval waren die vangsten zeer beperkt, want de pachtprijzen hiervoor waren bijzonder laag in vergelijking met die van een volwaardige eendenkooi. Over een endvogelslag zijn er alleen gegevens bekend uit Moerbeke. In 1736 verpach e het bisdom Gent er het regt van het endvogelslag in de Groete Cheynen (1 pond 3 sch.), in de Cleyne cheynen (1 p. 5 schell.), in de Hooge Maeten (6 schell. 8 gr.) en in den Exaerdschen

ende Moerbeekschen Etbos (13 sch. 4 gr.). Het gaat hier om de bedragen van de toenmalige waarde van respectievelijk ongeveer 12, 13, 4 en 7 eenden.251 Op een kaart uit 1576 en later op een niet gedateerde kaart uit de 18de eeuw zien we binnen de bezi ingen van het bisdom Gent ook een waterplas, Minnebo putken, met 3 zijgrachten in de vorm van een vangpijp ingetekend.252 Was dit zo’n beperkte vangplaats? Hierover zijn geen verdere gegevens bekend. De naam Minnebo is een familienaam die nu nog in de streek voorkomt. In Hamme is bij de samenvloeiing van Durme en Schelde op een tiendenkaart van de Abdij van Zwijveke van Dendermonde de benaming vogelpeype te lezen naast een guyle. Het is wellicht een vangpijp geweest die aansloot op een kleine zijgeul van de rivieren. Deze kaart is getekend in 1739 naar een oudere kaart van 1685. Daarop zijn twee op elkaar aansluitende kromme sloten te zien, als zijgrachten van de guyle. Het is waarschijnlijk een buitenpijp geweest op de Schelde of na aanleg van de dijken een kleine kooi met één vangpijp. Dat zou dan de enige plek met één vangpijp in Vlaanderen geweest zijn. Momenteel is deze geul Rijksarchief Gent, kaart 458 en 459

in de depressie tussen Moervaart en Zuidlede in Moerbeke, zoals het ingetekend staat op de kaart Horenbault uit 1576 (links) en op een 18de eeuwse kaart (rechts). Op het eerste gezicht zouden de drie zijgrachten wel vangpijpen kunnen zijn, maar er is geen enkele andere bron die dit bevestigt. Op minder dan 3 km afstand lagen wel drie eendenkooien. 251 252

DE POTTER F. & BROECKAERT J., op.cit.; Rijksarchief Gent, Archief van Sint-Baafs en Bisdom Gent tot eind 1801, 29333, B2506. Rijksarchief Gent, kaart 458 en 459.

111


Groot Moerhof lagen zowel in de kasselrij Veurne als in Winoksbergen. Bij de grensbepaling tussen België en Frankrijk werd de grens dwars door deze eigendom getrokken. Die grens bestond daar al in de 18de eeuw, toen tussen de Oostenrijkse Nederlanden en Frankrijk. De eigendom van de Abdij van ter Duinen lag dus voor een deel in de Belgische provincie West-Vlaanderen, in de huidige gemeente De Panne (deelgemeente Adinkerke), en het andere deel lag in het Franse Département du Nord, gemeente Ghyvelde. De ligging van die eendenkooi is niet nauwkeurig te bepalen. Misschien loopt de huidige Belgisch-Franse grens wel dwars door de vroegere kooi?

Fragment uit de tiendenkaart van de Abdij van Zwijveke in Dendermonde met de situatie uit 1685 op het grondgebied van Hamme, bij de monding van de Durme in de Schelde. Het is de enige Vlaamse kaart waarop het toponiem voorkomt.

112

Deze eendenkooi heeft waarschijnlijk niet lang bestaan, want op de kaart bij de Terrier de Bersaques uit 1645254 en in het grondboek zelf is ze (nog) niet vermeld. Op de Carte du Comté de Flandre, in 1704 getekend door Guillaume de l’Isle, staat een canardière aangeduid op een schiereiland in de Grande Moere.255 Ze staat ook op de kaart bij de Terrier Spilliaert uit 1709-1710.256 In het bijhorende grondboek is de canadière echter niet vermeld. Dit is ook het geval in de Terrier van alle hofsteden in Adinkerke van 1776.

een sloot ten noorden van het domeinbos nabij de Schelde en die is nog altijd, zoals in 1739, via een sluis verbonden met de Durme.

Eendenkooien die niet meer herkenbaar zijn in het Vlaamse landschap

In 1759 tekende Blamont een kaart bij het opmaken van het zoveelste droogleggings- en verkavelingsplan van De Moeren.257 De eendenkooi staat aangeduid als Canardière du roy. Voor deze benaming is geen verklaring gevonden. Het terrein met de eendenkooi lag hoger dan het toenmalige meer van De Moeren en droeg lang het toponiem Veurnseiland. Aan het Moerhof zelf zien we op die kaart ook een gracht met benaming fosse des canardes. Boven deze gracht is er

Adinkerke: een grensgeval, de Canardière du roi 253

Van de canardière in Adinkerke is in het veld niets meer waarneembaar. Deze kooi lag op gronden die eigendom waren van de Abdij ter Duinen in Koksijde en hoorde bij het Groot Moerhof. De gronden van het

De eendenkooi van Adinkerke staat links als Guillaume de l’Isle in 1704, en rechts als

op de Carte du Comté de Flandre, getekend door op de kaart Blamont uit 1759.

253

Met dank aan Guido Mahieu, die de informatie over deze kooi bezorgde en aan Johan Verstraeten, voor het opzoeken van de kaart uit 1704. Archief Seminarie Brugge, nr.702, . 255 DE L’ ISLE G. 1742: , Parijs 1704 en heruitgegeven door Covens en Mortier, Amsterdam , 1742. 256 Archief Seminarie Brugge, nr.174,

254

257

BLAMONT 1759,

.


stereo-beeld) maken. Er zijn geen vangpijpen zichtbaar, maar wél sporen van turfwinning. Door het herhaaldelijk onder water ze en van het gebied, zelfs nog tijdens de oorlog 1940-1945, zijn de perceelsgrenzen veranderd. Luchtfoto’s gemaakt op het einde van deze oorlog bieden geen informatie, het gedeelte Frans grondgebied is wazig gemaakt. De percelen en grachten werden na de Tweede Wereldoorlog heraangelegd en zijn anders dan bij vorige droogleggingen. De vroegere fosse des canardes ligt nu onder een autosnelweg en een nieuwe toegangsweg.

Loppem: de coyevijver en de hoeve Aendekooi

De van Adinkerke op de kaart Spilliaert uit 1709-1710. Op deze gedetailleerde kaart zijn geen vangpijpen ingetekend. Of werd hier toch een vangtechniek toegepast zoals verder vermeld bij de kooien te Ekeren? een rechthoekig water getekend. Misschien was dit een tweede eendenkooi? Op deze kaart staat wel Peninsulle de Groot Moere hof (= schiereiland van het Groot Moere hof) gedrukt, maar de vorm van het schiereiland is er, zoals op de kaart uit 1704, niet op ingetekend. Op geen enkele kaart staat het rogge-ei-type of zijn er vangpijpen ingetekend. Op de latere verkavelingskaart, met de Blamontkaart als basis, werden enkel de kavels ingekleurd en staat de gracht ten oosten van het Groot Moerhof er nog op, maar de benaming fosse des canardes is verdwenen. Uit een luchtfoto van april 1917 kon Guido Mahieu voor de zone waar zich vermoedelijk de canardière bevond, een anaglyphtfoto (= foto met

258 259

D’ HOOP F.-H. 1873: Le Village de Lophem, VERVENNE A. 1976:

De hoeve Aendekooi, de nabije Kooidreef en Kooidam te Loppem (Zedelgem) nabij Brugge, in het zuidelijk deel van het domein Tillegem, zijn benamingen die herinneren aan een verdwenen eendenkooi. Ten zuiden van Brugge lagen tot in het begin van de 18de eeuw heidevelden met talrijke moerassige vennen of vijvers. In het register der kerkrenten van Loppem uit 1460 staan drie verwijzingen naar een aendenpoel (= eendenpoel): “... een gemet lants in den aendepoel ...”, “... een halve line lants ligghende west van den voorsen lande in den oost aen de poel...” en “... een half gemet in den aendepoel ...”.258 Deze benaming bevat op zichzelf geen ontegensprekelijke rechtstreekse verwijzing naar een vangplaats van eenden. Er lagen trouwens een hele reeks poelen in die buurt. De allereerste vermelding van een coyevyver duikt pas op in de ommeloper (= boek waarin landerijen en hun eigenaars werden ingeschreven) van Tillegem uit 1673. Die coyevyver was 31 gemeten 231 roeden groot en behoorde toe aan Jacques Trappequiers. Bijna honderd jaar later, in 1767, is de “grooten vyver genaemt den coyvyvere” eigendom van Philip le Bailly, heer van Tillegem, “synde desen vyver als nu uytgedyckt ende beplant met jong bosch, alwaer light int midden een mote, vande welcke als van een middelpunt zyn gemaeckt diversche dreven”.259 Deze beschrijving komt niet overeen met de actuele situatie op het terrein. Er ligt nog altijd een mote in een depressie en er staat een zeer dikke eik van meer dan 4 m omtrek op. Dit kan best een 18de-eeuwse boom zijn. De dreven in stervorm vertrekken echter niet van die mote, maar van een iets verder afgelegen punt. De

, 1 873. Met dank aan Alban Vervenne en Johan Braet. , p. 81.

113


Enkele huidige straatnamen herinneren in Loppem nog aan de eendenkooi.

114

boerderij Aendenkooi dateert blijkbaar ook uit die tijd. Op een laat-18de-eeuwse Caerte figurative van diversche hofsteden, bosschen, vijvers ende velden compterende Joncker Thomas de Schietere heere van Lophem is de vijver van de eendenkooi niet te zien, want die lag wellicht net iets te zuidelijk, maar er is wel een tekstuele aanduiding: “nieuwe gecultiveerde vijvers ende velt genaemt de coeije”.260 Op een niet gedateerde 18de-eeuwse kaart van D’Hauw261 is geen eendenkooi meer te bespeuren en staan de nummers die in het primitief kadaster van 1834 gebruikt werden. In dit primitief kadaster is het toponiem Haendekoye aanwezig en dit besloeg talrijke kadastrale percelen. In de 18de eeuw hebben de Oostenrijkers de weg van Torhout naar Brugge aangelegd. Deze volgt een rechte lijn met ui ondering van een grote bocht om de plaats

André Verstraeten

van die eendenkooi heen. Mogelijk diende men de eendenkooi ofwel de heerlijke rechten van Tillegem te on ien.262 Er is ook nog een vermelding dat de Coyvijver, de Aendekooi of de Aendepoel reeds bekend zou staan in de oorkonden van de Magdalena-leprozerij uit de 13de eeuw.263 Dit zou dan de oudste vermelding in Europa geweest zijn. Maar deze bewering kon na recent archiefonderzoek in het OCMW-archief van Brugge niet bevestigd worden (met dank aan Hilde De Bruyne voor het opzoeken van de mogelijk relevante bronnen). Het lijkt er sterk op dat Vervenne de term aendenpoel reeds als eendenkooi geïnterpreteerd heeft, een conclusie die niet zonder meer gerechtvaardigd is.

Koninklijke Bibliotheek van België

André Verstraeten

Op de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778) (links) staat de eendenkooi van Doornzele (Evergem), die toen gelegen was naast het Canal du Sas de Gand, en rechts zien we het huidige straatnaambord, de enige plaatselijke herinnering aan deze verdwenen kooi. Gemeentearchief Zedelgem, met dank aan Johan Braet. OCMW-archief, Brugge, met dank aan Hilde De Bruyne. 262 MAHIEU J., persoonlijke mededeling, 21.11.2008. 263 VERVENNE A., op.cit., p. 81. 260 261


115

De eendenkooi te zuiden van wijk Kalve in Wachtebeke staat nog op de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778), hoewel ze in 1772 gesloopt werd.

Evergem: kanaal en spoorlijn door de canardière

Wachtebeke: één van de kooien in de Moervaartdepressie

Ten zuiden van Doornzele (Evergem) en ten noorden van Desteldonk toont de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778), kaartblad 46-1, een canardière. Deze is duidelijk van het rogge-ei-type. De kooiplas, omgeven door een vrij groot kooibos, is daarop te zien, evenals enkele gebouwen ten noordoosten van de kooi. Dit kooibos paalde ten zuiden aan het Canal du Sas de Gand. Daar is in 1823-1827 het veel bredere kanaal Gent-Terneuzen gegraven en in de 19de eeuw is ook een spoorlijn aangelegd door deze eendenkooi.

Deze kooi lag ten zuiden van de wijk Kalve. Ze staat vermeld op de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778), kaartblad 45-4. Daarbij zijn twee gebouwtjes ingetekend. Op basis van deze kaart blijkt dat deze kooi de grootste kooiplas had van alle klassieke rogge-ei-types in Vlaanderen: ongeveer 100 m breed, 140 m lang en dus goed voor 1,4 ha! Dat is meer dan het dubbele van de oppervlakte van de andere kooiplassen in Vlaanderen. In het Rijksarchief Gent, archief van Sint-Baafs en het Bisdom Gent tot einde 1801, staat deze kooi verschillende keren vermeld:264

Later kwam er een uitgestrekt industriepark. In een koninklijk besluit van 28 oktober 1905 over de tarieven van de overzetveren staat bij de Vaart van Gent naar Terneuzen een overzetveer met de naam Evergem (Endekooi), verbindende Evergem met Desteldonk. Op de topografische kaart uitgegeven in 1910, op basis van de terreinopnamen van 1893, staat de naam Kooibrug bij een zijbeek van het kanaal Gent-Terneuzen. Vandaag herinnert enkel nog de straatnaam Kooistraat in Doornzele aan wat er ooit was.

264

1734/1735: “… int leggen ende repareren de brugghe liggende aende coye van wachtebeke inde voornoemde meirsschen …” 1758/1759: “… over het maecken ende leveren eenen nieuwen boodt gebruyckt wordende op de coeye tot wachtebeke.” 1759/1760: “… planten van boomen ende andersints gedaen op de koye van wachtebeke.”

Met dank aan Nele Vanmaele en Reginald De Meirsman, voor deze uittreksels.


Problemen bij de kooi Twee uittreksels uit de brief van L. Van den Berghe van 20 juni 1756 over de problemen bij de eendenkooi nabij de Kalve te Wachtebeke.

(= talingen)

116

(= Van Outrijve)

Rijksarchief Gent, archief van Sint-Baafs en het Bisdom Gent tot einde 1801, nr.1986/5

1767/1768: “… over leveringe van koygaeren gedaen op de koyen.” “… in het uytdoen van boomen ende cappen van haut op de koye van wachtebeke.” “… over coop van kempsaet gemployeert op de vogelcoyen.”

Deze kooi werd van 1753 tot 1772 verpacht door het bisdom Gent aan Louis Van den Berghe. De volgende brief met verzoekschrift van de pachter aan de bisschop geeft een goed beeld van de toenmalige problemen die een kooiman ondervond:265

1768/1769: “ … in het planten van elsen planten esschen boomen op de wabeke koye.” (Wabeke is de dialectnaam van Wachtebeke)

“de daghelijksche ondervindinghe leert ons dat alle somers namentlijck van het saisoen 1756, de marodeurs (= dieven, stropers) so visschers als jagers ende honden groote schade veroorsaeken niet alleen aen de visscherij ende koyen competerende aen sijn hoochweerdighijt maar oock door het menigvuldich loopen en drevelen groote schade doen aen het maeygras men is seker dat doffesieren van sijn hoochweerdighij(t) woonende aen Steenen brugge puyenbrugge mendonck en Wachtebeke ghenoegsaem hooren en sien da er alle sondaghen en heyligdaghen word gheschoten in de merschen op hentvogels oock da er over de voors(eide) brugghe passeren visschers met ne en om in de merschen te visschen ende met die occasie oock te loopen op de hentvoghels. mijnen sonne heeft hedent 20 juny ghepatrouilleert en

1771/1772: “… de vercoopinge van de oude schutsels, ne en, gaerens, pijpen, koyhuys ende anderssints op de gedemouillerde wabeke koye.” (Dit is duidelijk het einde van deze kooi). 1777/1778: “… vercoopinge van eene groote partije esschen wilgen en popeliere zoo opgaende als tronckboomen liggende geveld op de oude koye van wachtebeke.” (Het kooibos is dan al gekapt).

265

Rijksarchief Gent, Archief van Sint-Baafs en het Bisdom Gent tot einde 1801, nr.1986/5.


differente persoonen hooren schieten ende sien gaen sonder die te connen kennen, alle welcke excessen dreygen de totale ruïne van de koyen en de daer van sijn doffesieren ghenoegsaem de schult voor soo vele men niet en hoort dat sij eenighe calangie (= geven van een bekeuring) doen waar door de marodeurs tot vreese sauden comen. Bij dien is het ootmoedig versoeck van den ondersch(reven) aen sijn hoochweirdighyt van te willen sorghen da er publicaties en de afictien worden ghedaen op de voors(eide) plaetsen interdiferende da er niemand in de merschen come met ne en fusicke (= geweren) ende honden en dat de voors(eide) offisieren stiptelyck ghelast worden van te doen het devoir van hemliden offisie Item bidde van voor het toecomende , te willen prevenieren de stautmoedighijt van den jager van sijn hoochweirdighijt, die hem fanteert (=verbiedt) van te sullen schieten alwaert op den coeyput, dat sijn meester in staete is om de schade te betalen ghelyck het ghebeurt is dat hij heeft ghejaegt met noch twee jagers in het voorgaande wintersaisoene soo dicht aen de koeye dat mijnen coeycnecht heeft ghedeclareert da er door dat schieten omtrent vierduysent sweemen (= talingen) van de koeye vloghen die niet meer weder en sijn ghekeert, het wilt mocht hem soo noodsakelijck sijn als het cost, inderdaet 2 a 3 copelen watersnippen die hij daer door bequam en can niet equivalleren aen soo groote schade die men aen de koeye door het schieten is doende, ick hade liever in sulken ghevallen Watersnippen tmijnen groot(en) coste te besorghen als dierghelijcke schade en sagrijn van den jager te moeten afwachten en de bij soo verre in de voor(seide) excessen niet voorsien en word de coeyen renderen nu weynich maer sullen op niet comen. ick voor mij wenste vandit mijn laaste jaer pacht Waere Dese M(emorie) te behandighen aen den Eerw heer secretaris hoetrive (= Van Outrijve) met versoeck van daer op sijn consideraten te laten gaen Welcker seer vrindelijck versoecht sijnen ootm(oedigen) dinaer

een kooiput van ongeveer 1,4 ha]. • door al die verstoringen wenste de pachter al dat 1756 het laatste jaar van de pacht zou zijn. Het ging dus niet goed met de kooi. Van den Berghe pach e de kooi tot 1772 en dat jaar zou de kooi gesloopt worden. • de pachter was zeker niet ongele erd. Hij schreef zelfs in zwierig handschrift zijn brief op de dag dat zijn zoon het schieten in de omgeving van de kooi had vastgesteld. Hij ondertekende met een sierlijke handtekening. Momenteel is die plek landbouwgrond en er is geen enkel relict van die kooi overgebleven.

Moerbeke-Waas: twee kooien van het bisdom Gent en één van de Abdij van Boudelo Te Moerbeke lagen drie kooien in de Moervaartdepressie. Ze kwamen tot verval door de intensievere landbouw en het droogleggen van de omgeving. Ook de aanleg van een spoorlijn dwars door dat vochtig gebied in 1867 zal zeker een storende invloed gehad hebben op de doortrekkende eenden. De meest oostelijke kooi was eigendom van de Abdij van Boudelo en lag ten zuiden van de wijk Caudenborn. De Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778), kaartblad 56-3, vermeldt een canardière met bijbehorend kooihuisje. In 1800 was er van het huisje geen melding meer en werd de plas omschreven als moeras. In 1835 is dit perceel in het kadaster ook als moeras omschreven en in 1878 is het hooiland. Momenteel is het akkerland en zijn er na het ploegen nog resten te zien van stukken baksteen van het kooihuisje.266 Op de huidige kadasterplannen staat de vroegere kooiput nog altijd als een rechthoek ingetekend, midden op een groter perceel.

Wachtebeke 20 juny 1756 L. Van den Berghe.” Uit dit verzoekschrift van pachter Van den Berghe aan de bisschop van Gent blijken tal van typerende feiten: • last van stropers die de eenden verjagen en schieten zodat de kooi verstoord wordt; • de politie grijpt niet in; • de pachter heeft een kooiknecht in dienst; • conflict met de jager van de bisschop, die de kooi verstoorde; op de kooi verbleven 4.000 swemen (= wintertalingen) [toch wel een zeer groot aantal voor

Uit de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778): de kooi ten zuiden van de wijk Caudenborn in Moerbeke. We zien hierop slechts drie vangpijpen.

266

DE SCHEPPER G. 2002: Eendenkooien te Moerbeke, benamingen van de kooien van het bisdom Gent omgewisseld:

moet

, 10.3, p 19-24. Opmerking: in dit artikel zijn de zijn en omgekeerd.

117


winstgevend) zijn. Hiervoor zou hij zes jaar verlenging van pacht krijgen, bovenop de drie jaar die hij nog had. In 1612 waren er schadelijke overstromingen en was er verval van twee van de vier vangpijpen. Een andere interpretatie bij dit ontwerp van contract is dat het hier ging om een nieuwe kooi in Moerbeke die toen al gedeeltelijk aangelegd was en waarin die kooiman al aan het werk was. Vanaf 1697 wordt deze kooi de oude coye, Haude Coye of kleyne koye genoemd, omdat er toen al zeker twee kilometer verder een nieuwe kooi met een grotere kooiput was aangelegd. Bij die Haude Coye lag ook een coyackerken, zoals te zien is op een kaart van Philippus Jacobus Benthuys uit 1725, naar een origineel van C. Lippens uit 1679.268

118 Detail uit de kaart Benthuys uit 1725, naar een origineel uit 1679. Let op de benaming coijacker. De kooi zelf is hier voorgesteld als een cirkelvormige sloot, in tegenstelling tot het rogge-ei-type op precies dezelfde plaats, zoals dat te zien is op de kaart Horenbault uit 1576. Een tweede kooi in Moerbeke, in de toenmalige heerlijkheid van Wulfsdonk, lag in het uitgestrekte bezit van de Gentse Sint-Baafsabdij, dat in 1561 overgedragen werd aan het bisdom Gent. Op 15 januari 1546 sloot proost Lucas Munich een contract met Henric Joossen waaruit blijkt dat men toen al begonnen was met de aanleg van een eendenkooi in Wulfsdonk. Het is vermoedelijk deze kooi die vermeld staat op de Caerte figurative van de gronden van het bisdom van Gent te Wulfsdonk binnen de parochie van Moerbeke in den lande van Waes, getekend door F. Horenbault in 1576.267 Uit latere kadastergegevens weten we dat de kooiplas een oppervlakte had van 57 a 20 ca. In elke hoek van de rechthoekige vijver vertrok een recht getekende vangpijp. Deze kooi lag er in de Zeventienbunders en was door een Kooydreef verbonden met de Etbosbrug en ook met het kasteel van Wulfsdonk. De benaming Kooidreef staat nog altijd op de huidige kadasterplannen. In 1612 is er een ontwerp van contract van de bisschop van Gent met coyman Ghijsbrecht gheerarts om twee kelen (= vangpijpen) te maken en te repareren (= herstellen) en om daarbij een dijk rondom de kooi aan te leggen, omdat ze anders niet kan proffitich (=

267 268

Rijksarchief Gent, kaart 458. Rijksarchief Gent, kaart 456.

Het met ringgrachten omgeven kasteel van Wulfsdonk met een verbindingsweg naar de Haude Coye op de kaart die Philip-Frans Lippens op 9 juni 1774 tekende.


119

Uittreksel uit het ontwerpcontract van 1612 om te Moerbeke een kooi te maken en te herstellen.

In het Rijksarchief Gent, archief van Sint-Baafs en het Bisdom Gent tot einde 1801, staat deze kooi verschillende keren vermeld:269

1697/1698: “Item ontfanghen van livien van bruyssel ende joos augustyn de somme van 21 ponden over een jaer pacht van de entvogelcoye ghenaemt de oude coye…”

In 1660/1661: f° 137 v. “... over leveringhe van 35 eecken plantsoen de welcke syn gheplant op de beplante hoochde ghenaempt het coyeackerke inde plaetse daer eenighen verdrooght waeren soo oock inde eecken dreve als inde dreve van casteel van wulfdonck.”

1699/1700: f° 113 “item het voghelslagh int zuytrot is begrepen inden pacht vande entvoghelcoye…”

In 1662/1663: f° 119 “... over delfven van eenen gracht ronthomme het coyackerken dat beplant staet met eecken plantsoen.” 1681/1682: f° 131 v. “... over den quytschelt van hunnen coypacht.”

269 270

1733: de kooi wordt verpacht voor 26 pond en er zijn bovendien alle jaren 20 coppelen te leveren voor de keuken van zijne Hoogheyd.270 De pachtprijs was ongeveer het jaarloon van een toenmalig arbeider-dagloner. 1758/1759: “ … van planten op de kleyne koye.” 1762/1763: “… in het mynen van koyackercken tot het leggen turf.”

Met dank aan Nele Vanmaele en Reginald De Meirsman, voor deze uittreksels. DE POTTER F. & BROECKAERT J., op.cit.


“… over het uytroeden de struycken en breken het selve koyackerken.” 1763/1764: “… over leveringe van 2000 bercken planten ende 121 gelydt stroodt gebruyckt tot het repareren de kleyne koye.” 1767/1768: “… over leveringe van koygaeren gedaen op de koyen.” “… over coop van kempsaet gemployeert op de vogelcoyen.” 1768/1769: “... over coop ende leveringe van elsplanten verplant op den peirdemeirsch kleyne koye haeseldonck heuvel.” 1771/1772: “… kempsaet voor de oude ofte kleyne koye.”

120

1775/1776: “... In het repareren de dammen, mennen ende leveren van steengruys, ruymen de waetergangen ende het gone dependerende aen de entvogelkoye als volght …” “Twelf sacken kempsaet dienende tot het voeyer der entvogels van de oude ofte cleyne koye.” Op de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778), kaartblad 45-4, is er een veel grotere, grillig gevormde vijver te zien, maar deze staat niet aangeduid als canardière. Op de kaart van P. Gerard uit 1800 zien we daar een kooihuisje en een kooiplas zonder vangpijpen. In de Tabel van klassificatie der grond-eigendommen, opgesteld omstreeks 1835, lezen we: “De Endvogelkooijën zijn eene goede inrigting. Men heeft dezelfve alleenlijk begroot voor de vogelvangst op 20 gulden”. De kooi is dan eigendom van Van der Straeten-De Smet, koopman in Gent, die ook

het vroegere bisschoppelijke kasteel van Wulfsdonk in zijn bezit had. Ze was toen verpacht aan Heirman Pieter in Eksaarde.271 In 1850 staat de plaats omschreven als kapbos en in 1880 vinden we opnieuw de vermelding eendenkooi.272 Op de topografische kaart uit 1910, op basis van veldopnamen van 1893, staat de plek als canardière aangeduid. Volgens de herziene planimetrie uit 1938 zien we nog de kooiput midden in een bos. Momenteel is van het huisje niets meer terug te vinden en is op deze site een verwilderd moerassig bos te zien. De derde kooi in Moerbeke lag ook in de heerlijkheid van Wulfsdonk nabij de wijk Terwest, ongeveer 2 km ten noordwesten van de Haude Coye. Uit latere kadastrale gegevens blijkt dat de kooiplas hier 78 a 30 ca bedroeg en dus ruim één derde groter was dan de kooiplas van de nabije Haude Coye. Begrijpelijk dat deze kooi later groote koye wordt genoemd. Mogelijk slaat het ontwerp van contract uit 1612 dat bij de vorige kooi is besproken, op de aanleg van deze kooi, maar dit kon evengoed gaan over grondige herstellingswerken aan de Haude Coye. Volgens een andere bron273 zou de aanleg van de nieuwe kooi in 1653 in opdracht van de befaamde bisschop Antoon Triest uitgevoerd zijn, maar daarover is geen archiefstuk teruggevonden. In het pachtcontract van 1733 wordt ze de nieuwe coye genoemd. De pachtprijs bedroeg toen 20 pond en 20 coppelen goede wilde entvogels. Zes jaar later was de prijs al verhoogd tot 26 pond en nog eens zes jaar later tot 30 pond.274 Op de Kabinetskaart van Ferraris, kaartblad 45-4, is de kooiplas ingetekend

Koninklijke Bibliotheek van België

Links de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778): de of ten zuidenwesten van de wijk Terwest en het kasteel van Wulfsdonk in Moerbeke. Rechts de kaart Vandermaelen, die ruim 70 jaar later werd getekend. De toestand is nauwelijks gewijzigd. Het kooihuisje stond al ingetekend op de plek waar het nu nog steeds, maar dan als een sterk verbouwd jachthuis, staat. Rijksarchief Beveren, F 329, Archief van het Kadaster van Oost-Vlaanderen, nr. 624 Moerbeke. DE SCHEPPER G., op. cit. 273 DE POTTER F. & BROECKAERT J., op.cit., p.31. 274 Rijksarchief Gent, Archief van Sint-Baafs en Bisdom Gent tot eind 1801, 29333, B2506.

271

272


Eenden voor het bisdom Gent Inleiding en uittreksel uit het pachtcontract uit 1733 van de nieuwe Coije te Moerbeke. Met dit contract verhuurt Jan Philippe Lippens, de ontvanger van het bisdom Gent, de kooi aan zichzelf. Hij moet, behalve de pachtsom betalen, ook eenden leveren aan het bisdom.

121

omgeven door een kooibos, en ten noorden van de kooi is vaag een kooihuisje aangeduid. In de Tabel van klassificatie der grond-eigendommen, opgesteld omstreeks 1835, lezen we ook voor deze kooi: “De Endvogelkooijën zijn eene goede inrigting. Men heeft dezelfve alleenlijk begroot voor de vogelvangst op 20 gulden”. De kooi was toen eigendom van Eugenius De Keyzer en verhuurd aan Philippe Jan Lippens te Gent, die ook een huis had in Moerbeke.275 Op de kaart Vandermaelen, blad 2-16, waarop de situatie uit de eerste helft van de 19de eeuw is getekend, staat een canardière met ovale kooiplas in een kooibos en het kooihuisje op zijn huidige plaats. He elfde is weergegeven op de topografische kaart van 1910, op basis van de veldopnamen van 1893. De laatste kooiman Emiel Van Coppenolle was in Moerbeke algemeen bekend als Miel de kooman. In de winter voer hij met zijn bootje over de overstroomde meersen naar de eendenkooi. Philemon Raes (°1913), die hier van jongs af aan woonde en zijn vader hier als jachtwachter opvolgde, had in zijn jeugdjaren nog 275 276

meegeholpen bij het vangen in de kooi en vertelde 60 jaar na het sluiten ervan nog belangrijke details:276 er was een ronde kooiplas met een diameter van 40 tot 60 m en met twee vangpijpen, één naar het noorden en één naar het zuiden. De vangpijpen waren overspannen met ne en op halfronde bogen, verlagend naar een fuik die met hoepels open gehouden werd. Die fuik kon men gemakkelijk losmaken van de pijp. Het betrof hier dus het zuivere originele vangpijptype. Er waren dikke rietschermen, door hem schutsels genoemd, van meer dan een vuist dik. Die vangpijpen waren 60-70 m lang. Er stonden veel oude tronken (knotwilgen) waarop de eenden broedden. Op de kooivijver verbleven ongeveer 100 tamme eenden. Het vangen gebeurde in de voormiddag. Bij de vangst gebruikte men een rosse hond. In de winter stond de omgeving zeer lang onder water en kwamen er duizenden eenden. Door het droogtrekken na de oorlog 1914-1918 werden die vochtige meersen omgevormd tot drogere weiden en akkerland, zodat

Rijksarchief Beveren, F 329, Archief van het Kadaster van Oost-Vlaanderen, nr. 624 Moerbeke. Uit het gesprek met Philemon Raes d.d. 14.7.1989.


Op de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778), kaartblad 58-1, zijn de kooiput en het kooihuisje te zien. Bijzonder opvallend: er waren maar twee vangpijpen. Deze kooi had een oppervlakte van 8 va aad of zowat 1,33 ha. Er zouden destijds ook reigers en aalscholvers in die kooi hebben gebroed. De kooi paalde ten zuiden aan een grote beek, de Kleine Meire, en ten westen aan het pachtgoed, de gronden van het voornoemde pachthof. De toelating tot uitbating werd door een octrooi van de koning toegestaan. In de verpanding van de heerlijkheid is te zien dat vroeger de koning van Spanje als graaf van Vlaanderen in die voghelcoye zekere rechten (onder vorm van renten) bezat.

122

Philemon Raes in 1989 bij het toenmalige kooihuisje van de gewezen nabij Terwest in Moerbeke-Waas. Hij hielp er vangen tot omstreeks 1930. er minder eenden kwamen. De werking van de kooi is stopgezet omstreeks 1930. Deze zegsman vertelde wellicht ook enkele vervormde gegevens: over rechte vangpijpen (dit zou de eenden op de plas de vangst laten zien en dus zeker doen wegvliegen) en over korte schermen aan beide zijden van de pijp. Dit laatste is dan aan één zijde eigenlijk overbodig. Er zijn alleen enkele zeldzame gevallen bekend met korte schermen aan beide zijden van de vangpijp, onder meer op de Duitse gravure van Aitinger uit 1653. Mocht dit hier echt zo geweest zijn, dan was dit het enige bekende geval in Vlaanderen. Zoals reeds hierboven werd vermeld, werd het kooihuisje hier in 1996 verbouwd tot een jachthuis. De kooiplas is verdwenen en er is een wilgenhakhoutbos op de ganse kooisite aangelegd.

Tot 1628 behoorde de kooi aan Christoffel Van der Laenen; tijdens dat jaar werd ze eigendom van Jan Boon uit Aalst. In de parochierekeningen van 1636 staat dat de erfgenamen van Jan Boine (Boon), eigenaars, de belastingen sedert Sint-Jansmisse (= Sint-Jansfeest, 24 juni) 1633 niet meer betaald hadden. De verschuldigde belastingen bedroegen 2 pond 4 schellingen 3 groten 4 deniers. De erfgenamen werden aangemaand hun achterstand te vereffenen. In 1752 is een zekere mijnheer Boon de eigenaar en op 20 mei wordt de kooi dan door bemiddeling van J. Charles Nesza, vertegenwoordiger van kanunnik Tack, verhuurd aan Jacobus De Rijcke uit Overmere. Zijn vader Livinus stelde zich borg voor zijn zoon. Die verhuring was voor 6 achtereenvolgende jaren. De jaarlijkse huurprijs voor de eerste drie jaar was 7 pond en voor de volgende drie jaar 8 pond. De Rijcke moest betalen in vrij en zuiver geld en daarnaast ook de belastingen, de schoorgelden (= bijdrage in de ontwateringskosten?) of andere onkosten dragen. In geval van niet-betaling van de huurprijs mocht de eigenaar zonder vooropzeg herverhuren. In 1752 dagvaardde een deurwaarder Jacobus De Rijcke om de belastingen van de voghelkooi van de jaren 1748 en 1749 te betalen. Hij was blijkbaar toen ook al pachter.

Berlare: een voghelcoye in privébezit Nabij het Berlare-Broek lag ook een eendenkooi. Het is de enige kooi in Vlaanderen waarvan met zekerheid geweten is dat ze geen eigendom was van een bisdom, abdij of adellijke familie. Ze was wel een zekere tijd in het bezit van de niet adellijke heer van Bareldonk. Van deze heerlijkheid rest nu nog een mooie omwalde boerderij, die als woonhuis wordt gebruikt. Ze is algemeen bekend als het pachthof. Op dezelfde zandige hoogte of donk staat nu ook nog de fraaie barokkapel die in 1639 is ingewijd door de befaamde bisschop monseigneur Triest.

De Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778) toont mooi de of in privébezit, nabij het broek te Berlare, met twee vangpijpen en een kooihuisje.


De kooi had wellicht een beperkt rendement, want zeven jaar eerder werd 15 km noordelijker de nieuwe Coye in Moerbeke verpacht voor 30 pond. De heer van Berlare had recht op een cijns over de kooi. Bij de kooi stond een gemetseld huisje, waarvan het dak door de huurder moest onderhouden worden. Een schuit (= bootje) lag ter beschikking van de huurder, maar de eigenaar zou deze na buitengebruikstelling niet meer moeten vervangen. Kooiman Jacobus De Rijcke was weleens verplicht zich tot de wethouders van Berlare te wenden met het verzoek een kerkgebod te willen a ondigen om de nodige rust rond de kooi te bewaren. Op 31 maart 1754 vaardigde de baljuw van Berlare een streng verbod uit in de nabijheid van de kooi te schieten, de vogels af te schrikken en eenden te vangen. De overtreders konden een boete van 3 pond krijgen. Het verbod moest herhaaldelijk vernieuwd worden, onder andere in 1761.277 Over het verval van deze kooi zijn geen gegevens bekend. Het perceel was lokaal tot omstreeks

1950 bekend als d’oude koo. Het is momenteel een weiland.

Puurs: ooit een kooiplas met een eilandje? Ook in het moer bij ’t Hof van Coolhem, toenmalige eigendom van de Abdij van Hemiksem, lag een eendenkooi. Het landboek van Judocus Bal uit 1669 bevat een kaart waarop die kooi nog goed te zien is: een vierkant met 4 armen en in het midden een cirkelvormig bosje, omringd door een houtkant. Wellicht is die beboste cirkel ooit een eilandje in de kooiput geweest, zoals ook het geval is in de kooi van het Donkmeer in Berlare. In dit landboek staat ook een duidelijke vermelding van het einde van de kooi: “ …staat een vogelkooi, die nu vergaet mits het klein profijt”. Nadien is de plek volledig verbost, maar op de topografische kaarten uit de 19de en 20ste eeuw staat de plaats nog altijd als de Kooi aangegeven. Dit gebied vormt nu het bosreservaat Coolhembos.278

De toenmalige kooi in het moer bij ’t Hof van Coolhem te Puurs staat centraal op het plan. Onderaan een uittreksel uit het landboek van 1669 met vermelding van het einde van de kooi.

277 278

VAN DEN BREEN E., op.cit., p.201-202. SMETS K. 2006: Eendenkooi in bosreservaat Coolhembos niet rendabel genoeg,

, 6.

123


124 Het huidige kasteel van Hingene (Bornem), waarvan de bezitters in de 16 de en 17de eeuw ook de eendenkooien te Hingene hebben verpacht of lieten aanleggen.

Hingene: twee 16 -eeuwse eyntvoghelrien en twee nieuwe kooien in de 17de eeuw de

of 20 vroegere schellingen. De parochies Hingene en Haasdonk (nu de wijk Na enhaasdonk) lagen aan de Schelde en grenzen aan elkaar.

Voor Hingene, nu een deelgemeente van Bornem, werd de vermelding van eyntvoghelrien in een rekening van 1535 reeds vernoemd in een vorig hoofdstuk. In de rekening beginnend in 1540 is het Peeter Wouters die de entvogelrie voor 2 jaar in pacht neemt voor 37 schellingen artois. In de kopie van de rekening, beginnend in 1553, lezen we dat Hendrick de Bode de entvoghelije van hinghene voor 3 jaar in pacht nam. En nadien: “van den pacht van de entvogelrije van hingene de welcke hendrick de bode gehadt heeft in pachte ende ter kerckgeboden sijnde om te verpachten en is ten daege dienende nyemandt die de zelve entvogelrije wilde verpachten soe dat den rentmeester dit tegenwoordich jaer nyet en heeft ontfaen”.

In een kopie van de rekening over 1570 van het Land van Bornem280 vinden we “le droit de tenderie aux oiseaux de riviere en Hingherbrouck”, of het recht op de vangst van riviervogels in het Hingenebroek in Hingene. Uit een rekening over 1576-1577281 blijkt dat dit een zeer moeilijke periode was door plunderingen vanwege soldaten, wat de rentmeester vermeldt in de aanvang van de rekening. Men ontvangt enkel voor 1577 “een pacht van de vogelrije en visscherije mijnen voornoemde heere (Gaspar Sche heer van Grobbendonk) competerende”. De vangst van riviervogels is hier niet vermeld. In de beschrijving van de baronie van Bornem in 1587, staat dat er vogelkooien waren in verschillende vijvers van het Aubruch (= Oubroek) onder Hingene, maar dat zij verlaten zijn omdat geen pachter kon gevonden worden omwille van een proces.282

Interessant in dezelfde rekening is de vermelding van volgende ontvangst: “van Thibault Barradot in tijden rentmeester van Rumpst voer zijn deel van der entvogelrie van haesdonck ende hinghene hem in erfpachte van mijn heer ghegundt altijt tot wederroepen (alst blijckt bij appostille op de requeste van de voorzijde barradots wegen ghepresenteert) midts sjaers betaelende twee carolus gulden tot twintig stuvers tstuck”.279 Twee muntstelsels werden toen nog door elkaar gebruikt, maar officieel werd 1 pond artois in 1539 1 carolus gulden = 20 stuivers

In de 16de eeuw is dus sprake van vangst van riviervogels, eyntvoghelrien en de entvogelrie van haesdonck ende hinghene en van vogelkooien. Hieruit kan worden afgeleid dat het toen te Hingene al hoogstwaarschijnlijk ging om ten minste twee eendenkooien of gelijkaardige vanginstallaties. Ook de nabije eendenkooi van Bornem kreeg tot het einde van de 16de eeuw benamingen als Lojsellerie des ojseaux de riviere (= vogelrij van riviervogels), tenderies aux oyseaulx de riviere (= vangst van riviervogels) en pipes aux canards (= vogelpijpen).

279

Algemeen Rijksarchief Brussel, fonds d’Ursel, L1022, rekening over Hingene 1536-1558. Met dank aan Benny Crocket. Algemeen Rijksarchief Brussel, fonds d’Ursel, L1099. Met dank aan Benny Crocket. 281 Algemeen Rijksarchief Brussel, fonds d’Ursel, L1023. Met dank aan Benny Crocket. 282 HOOGHE F., VERSTRAETEN W. en ROCHTUS L. 2007, op.cit., p. 414. 280


125 Het kasteel van Wissekerke te Bazel (Kruibeke). In de 17de eeuw lag in het kasteeldomein ook een eendenkooi. In de 17de eeuw kwamen er in Hingene twee nieuwe vangplaatsen bij en hiervoor gebruikte men wel de naam vogelcoye. In 1630 zijn er uitgaven geweest voor het graven van vogelpijpen en het maken van een vogelcoye in Hingenebroeck of Heedongerbroeck in Hingene. Alleen al voor het graven van de vogelkooi betaalde de rentmeester van Coenraet d’Ursel 180 gulden. Later betaalde hij nog eens meer dan 20 gulden voor het graven van de vogelpijpen. Diverse arbeiders worden vergoed voor hun werk aan de vogelkooi. In Mechelen en Antwerpen kocht men de wijmen, roode teenen, ten behoeve van de vogelkooi. Ook kocht men ongeveer 180 la ebomen en riet en andere grondstoffen. Een zekere Hans Symons en zijn maat Joos krijgen meer dan 13 gulden om gedurende 5 dagen de schermen aan de kooi te maken.283 Het vangklaar maken van deze eendenkooi gaat ook het volgend jaar verder. Uit de rekening van 1632 over 1631 blijkt dat toen een persoon is ontboden uit het kwartier van den bossche (?), die 33 dagen blijft en die 43 tamme eenden bij zich heeft. Die kosten 8 stuivers per eend. Men koopt nog eens 22 eenden tegen 7 stuivers per stuk.284 Een tweede eendenkooi werd in 1651 in het Moer aangelegd tegen een prijs van 1279 gulden. De prijzen zijn dus op 20 jaar sterk gestegen. In 1658 heeft men die eendenkooi in het Moer teniet laten gaan en er een elsbos van gemaakt.285 Ze was dus ten hoogste 7 jaar in gebruik! Van deze kooien in Hingene is geen enkel relict bekend.

Kruibeke: de coeye van de heren van Wissekerke Te Bazel (Kruibeke) hadden de heren van Wissekerke een eendenkooi in bezit die vermeld is als de coeye in 1637 en een oppervlakte had van 2 gemeten 295 roeden of ongeveer 1 ha 32 a. In 1640 schreef men de Koeye en in 1676 de Koye. Toen deze eendenkooi niet meer werd gebruikt, bleef de grond zelf nog die naam dragen en nadien ging de naam over op de omgeving van het perceel.286 Het kasteel van Wissekerke bestaat nog altijd en is sinds de aankoop door de gemeente ook toegankelijk voor het publiek. De kooi lag in de vochtige gronden aan de Schelde, waar nu een groot gecontroleerd overstromingsgebied met veel aandacht voor de natuur wordt aangelegd. Een gedeelte zal dagelijks invloed van de getijden krijgen en een ander deel zal bij springtij water uit de Schelde opvangen.

Ekeren: drie 17de-eeuwse kooien Door allerlei oorlogsomstandigheden werden de dijken ten noorden van Antwerpen doorgestoken. Dit zorgde voor een overstroming vanaf Stabroek tot Ekeren van 1583 tot 1656. Een dergelijk biotoop was natuurlijk bijzonder aantrekkelijk voor doortrekkende eenden. Dit gaf aanleiding tot het aanleggen van eendenkooien, die ook nadien nog in gebruik waren. Ze moeten toen zeer belangrijk geweest zijn, want

283

Algemeen Rijksarchief Brussel, fonds d’Ursel, L1028. Met dank aan Benny Crocket. Algemeen Rijksarchief Brussel, fonds d’Ursel, L1032. Met dank aan Benny Crocket. 285 Algemeen Rijksarchief Brussel, fonds d’Ursel, L1033. Met dank aan Benny Crocket. 286 MARIS A. 1983: De kooi in Bazelpolder, 284

, 8.1.


126

De vangmethode die hier voor de kooien te Ekeren wordt beschreven, wijkt sterk af van de algemeen bekende. Of was het een gefantaseerd verhaal?


één van de kooien werd verpacht tegen 1600 gulden per jaar. Er bestonden in het begin van de 17de eeuw drie eendenkooien in Ekeren.287 Een eerste lag in de Leerwijkpolder, een tweede is die in de Lange Bunders in de polder van E enhoven en de derde lag ten zuiden van de Rosdijk in de Hoijsegge, niet ver van de Lange Bunders, in de polder van Muisbroek of het Meusbroecklant.288 Vanaf 1659 komen in de gemeentelijke archieven plaatsnamen voor zoals de Koey, het Coeyweggesken, de Koeienweg, de endtvogelcoye, de Endencooy, de Oude Entvogelcoye, de Groote Vogelkoeye en de Cleyne Vogelkooye. Deze perceelsnamen komen voor op een kaart uit 1662. De totale oppervlakte van die percelen was 6.395 roeden (poldermaat) of 3,66 ha. In 1700 lezen we er: “land en pu en met huis “de Vogelkoeye” en met weiden, palende ten noorden aan de Koeye”.289 Dat een eendenkooi soms eigendom was van twee verschillende personen en dat bij een verkoop van een eendenkooi ook de tamme eenden belangrijk waren, blijkt uit onderstaande ui reksels over de kooi in het Muisbroek of Meusbroeck. Ook het graven van een gracht (storend voor de kooi?) was blijkbaar soms een knelpunt: “Anneken Hosemans, wed. van Jan Huijbrechts wagemaeker verkoopt aan haar broer Cornelis Hosemans voor de ene helft en stadhouder Adriaen Fijens voor de andere helft, 2 ¼ gemeten weiland gelegen in een eendenkooi in de polder van Meusbroeck, w Jan Scheipers, n den Rosdijckwech, o de kopers, z erfg. Lambrecht Greijns. (geerfd van haar ouders Jacob Janssen Hosemans d’oude en Willemijne Busschaerts)”290 “Catelijne Laureijssen, weduwe van Cornelis Hosemans, en Jacob Hosemans als voogd over haar kinderen Jan, Jacob, Tanneken, Cornelia en Magdalena, uit haar huwelijk met vermelde Cornelis Hosemans, verkopen, om de schulden van het ster uis te kunnen betalen, aan Adriaen Fijens, stadhouder, de helft (de andere helft hoort de koper al toe) in een eendenkooi, met alle eenden, plantagien, landen, gronden en toebehoorten, met 2 ¼ gemeten land gelegen aan de oos ijde van de eendenkooi, samen 7 gemeten, gelegen in de polder van Meusbroecklant in de Hoijsegge, o de H. Geest van Ekeren, z Pauwels Maes en erfg. Lambrecht Greijns, w Jan Scheipers, n den Rosdijckwech. De kooi is belast met een chijns van negen

Carolusguldens per jaar aan de graaf van Hoogstraten” [toen ook heer van Ekeren]291 “Anthoni Francken, Michiel Blockx, Dierick Stevens en Cornelis Stevens, protesteren van schaden en intresten, doordat heer Janssens, drossaard van Merksem, rechterlijk verbod heeft gedaan tot het graven van een gracht in het hooiland in de Muisbroekpolder aan de Rosdijckwech, genaamd de Vogelkoeye, toebehorend aan vermelde heer Janssens. De gracht werd gegraven op order van jonker van der Neesen”292 Uit een andere reeks verklaringen uit 1656 blijkt ook dat er soms slordige en nalatige kooimannen waren, met alle gevolgen vandien: “27/1/1656 Verklaring door Jan van den Broeck, Jan Geerts, Peeter de Lauw en Peeter de Munt, allen te Ekeren, op verzoek van sieur Cornelis d’Eijaerts, dat Lenaert Lenaertssen, kooiman van de eendvogelkooi van de requirant, zowel voorig jaar als de voorgaande jaren heel dikwijls is afwezig geweest tijdens het eendenvangenseizoen, de bewaking van de kooi overlatend aan een jongen of een knecht, dat er heel wat meer eenden gevangen hadden kunnen worden als Lenaert de kooi had gadegeslagen, dat door Lenaerts afwezigheid heel wat mensen van Ekeren aan de kooi eieren, eenden en vis zijn komen halen. De verklaarders hebben een sloot gegraven nabij de kooi. Getuigen: Anthonij van Uffel, stadhouder van de drossaard, en Joannes van Hove. 27/1/1/656 Verklaring door Jan Geerts en Jan van den Broeck, op verzoekvandezelfdealshiervoor,datLenaert Lenaertssencoijman hen op 26/7/1654 toelating heeft gegeven om watersneppen te schieten bij en rondom de eendvogelkooi van de requirant. 27/1/1656 Verklaring door Jan van Asch en Magdalena Vrancx op verzoek van dezelfde, dat Lenaert Lenaertssen de voorbije drie jaar tijdens het seizoen maar weinig op de eendenkooi van de requirant is geweest, alhoewel er heel veel vogels hadden gevangen kunnen worden, omdat de hele put voor de kooi soms vol eenden zat, dat er soms een jongen van 13-14 jaar op de kooi aanwezig was. De verklaarders wonen nabij de kooi. 27/1/1656 Verklaring door stadhouder Anthonij van Uffel en Jacques Coijmans, beiden te Ekeren, dat zij verschillende malen van Lenaert Lenaertssen coijman en soms van diens knecht vis en eenden heeft gekocht. Getuigen: Joannes van Hove en Jan van den Broeck.”293

BRESSELEERS F. & KANORA H. 1956: . Met dank aan Wim D’Hooge, Documentatiecentrum Antwerpse Noorderpolders, Ekeren, die alle hierbij gepubliceerde uittreksels uit de archieven bezorgde. 289 WAUTERS V.E. 1989: Jacht en stroperij te Ekeren in de 17de en 18de eeuw, , 7, p. 122-124. 290 Documentatiecentrum Antwerpse Noorderpolders, DAN, kopie van een Ekerse schepenregister in privébezit, DAN A 1085, akte dd. 12/3/1630, fo 10v° - 11v°. 291 Documentatiecentrum Antwerpse Noorderpolders, DAN, kopie van een Ekerse schepenregister in privébezit, DAN A 1085, akte dd. 30/4/1632, fo 130v° - 131v°. 292 Rijksarchief Antwerpen, Oud Gemeentearchief Ekeren, 520/2, los stuk dd. 21/6/1670, schepenen Ekeren. 293 Stadsarchief Antwerpen, aktes van notaris Willem Embrechts uit Ekeren, nr 1413. 287

288

127


De kooi in de Lange Bunders onder E enhoven is nauwkeurig omschreven in volgende verklaringen uit 1664:

128

“16/8/1664 Verklaring door Jan van den Broeck, 45 jaar, wonend onder Ekeren in het Witven, op verzoek van sieur Franciscus van Hagenbergh, drossaard van de heerlijkheid Ekeren, Kapellen en E enhoven, dat Peeter Geerts Coppens in de Lange Bunders onder E enhoven een stuk weiland heeft gehad, een half bunder, o de schout Briers met twee stukjes naast elkaar, z de Bunderdijk, w de kerk van Kapellen ook met twee stukjes naast elkaar, en n de vogelkooi. De verklaarder heeft daar van jongs af aan verkeerd, en is voor het doorsteken van de Kauwensteinse dijk, op dat stuk land en op de vogelkooi, die ook aan Coppens toebehoorde, geweest met de kinderen van Coppens en met werklieden. Over het stuk land liep een voetweg naar de vogelkooi.” “16/8/1664 Verklaring door Peeter Adriaenssen, 87 jaar, wonend onder Kapellen (?)[dit woord is grotendeels weggevallen], op verzoek van sieur Franciscus van Hagenbergh, drossaard van de heerlijkheid Ekeren, Kapellen en E enhoven, dat Peeter Geerts Coppens in de Lange Bunders onder E enhoven een stuk weiland heeft gehad, een half bunder, o de schout Briers met twee stukjes naast elkaar, z de Bunderdijk, w de kerk van Kapellen ook met twee stukjes naast elkaar, en n de vogelkooi. De verklaarder heeft voor het doorsteken van de Kauwensteinse dijk de twee stukjes van de kerk van Kapellen zeven of acht jaar gehuurd, en is daar dus dikwijls geweest. Hij heeft ook gezien dat de schout Briers over het stuk van Coppens ging om de vogelkooi te gebruiken, die hem gedeeltelijk ook toebehoorde”294 Een ui onderlijk verhaal over de aanleg en werking van een eendenkooi zonder kooiplas in Ekeren is al vermeld in het hoofdstuk over het ontstaan van de eendenkooi. In die beschrijving (zonder verdere bronvermelding) uit 1934, naar een voordracht uit 1922, komen tal van details voor die door geen enkele bron bevestigd zijn of die niet vergelijkbaar zijn met andere publicaties. We betwijfelen sterk of deze details juist zijn, hoewel de betreffende voordracht gehouden werd door een toen befaamd heemkundige. Dit ui onderlijke artikel is als illustratie opgenomen.295 Deze kooisites in Ekeren zijn nu niet meer te zien in dit verstedelijkte gebied.

Stadsarchief Antwerpen, N 2892 - notaris Rutten te Ekeren. H. (Kanora H.) 1934: Eendvogels in Ekeren, 296 GEERTS G. 1985: Een eendenkooi te Zandvliet, , 20.3.

De ondertussen verdwenen eendenkooi in Zandvliet op de 18de-eeuwse kaart van kaartdrukker Jan De Lat uit Deventer.

Zandvliet: een kooi nabij de Nederlandse grens In een pachtboek uit 1729 van de Sint-Michielsabdij in Antwerpen staat er geacteerd, dat Cornelis Van Wellen onder meer huurt in Zandvliet eene slechte weide in de drijvende Polder van Ossendrecht bij de Zandbergen eertijds geweest hebbende eene eende kooi. Die kooi staat vermeld op een 18de-eeuwse kaart van kaartdrukker Jan De Lat uit Deventer. Op een andere kaart uit 1748 van landmeter Steynen staat ook de Vogel Koy, liggende aan de Koele Weg in het overstroomde gebied dat door de Sint-Michielsabdij werd ingedijkt in 1768 en Kabeljauwpolder werd genoemd.296 De kooi lag niet ver van de grens met Nederland. Er blijft van deze kooi niets meer over.

Een Waalse kooi: de canardière d’Hautrage De enige bekende eendenkooi in Wallonië is de canardière d’Hautrage in Saint-Ghislain, in de vallei van de Hene, een bijrivier van de Schelde. Ze staat als rogge-ei-type, met een vijfde rechte zijbeek vanaf de kooiplas tot tegen het kooihuisje, ingetekend op de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778), kaartblad 42-4. Het kooibos is omringd door sloten die een onregelmatige zevenhoek vormen. De volgende eeuwen is de streek sterk verstoord en onherkenbaar gewijzigd door de exploitatie van steenkoolmijnen en de aanleg van nieuwe wegen. Die kooi zal dus na 1778 niet lang meer in bedrijf geweest zijn.

294

295

, 4 februari 1934.


leverde geen sporen meer op. In de Assebroekse meersen komt wél nog een Koeiedreef voor, maar die benaming bleek vrij recent (begin 20ste eeuw) en geen vervorming van een kooidreef. Ze werd zo genoemd, omdat er geregeld verkochte koeien via die dreef naar de lokale tram gebracht werden om ze te vervoeren.298

De enige bekende eendenkooi in Wallonië, de in Saint-Ghislain in de vallei van de Hene, zoals ze getekend is op de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778).

Andere eendenkooien? Ongetwijfeld zijn er meer kooien geweest die eeuwen geleden zijn aangelegd en in alle stilte zijn verdwenen of waarvan hooguit nog een (vervormd) toponiem overblijft. Dit kan het geval zijn voor een kooi in Assebroek (Brugge), waar in 1828 een meersch genaamt d’Haande Kooije lag.297 Onderzoek van oude kaarten, luchtfoto’s en toponiemen in de Assebroekse meersen

Nabij de huidige Eendenkooistraat in Aalter lagen er in de 18de eeuw nog grote en kleine veldvijvers die ook al voorkwamen op de kaart Loys de Bersaques uit 1627. In het nabije Ruiselede staat er nog een verbouwde 18de-eeuwse hoeve De eendenkooi. Deze is opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Daarin wordt verwezen naar een mogelijke nabije eendenkwekerij of naar de literatuur waarin sprake is van eendenjacht op de nabije Berlootvijver. Navraag en verder onderzoek maakte evenwel duidelijk dat er daar in de archieven geen enkele geschreven bron bestaat over een echte eendenkooi en dat de vermeldingen steunen op plaatselijke overlevering die op het einde van de 20 ste eeuw is genoteerd.299 De plaatsnaam eendenkooi komt er onder verschillende schrijfwijzen voor op kaarten en plannen vanaf 1844. Toen stond de benaming hendekooie op een kaart van C. Carton.300

Fragment uit de VDM Wachtebeke-Moerbeke met toelating A2638 van het Nationaal Geografisch Instituut – www.ngi.be

Uittreksel uit de kaart Vandermaelen, met de situatie in de eerste helft van de 19de eeuw. De die links op de kaart te zien is, kon door geen enkele andere bron worden bevestigd. Er zijn ook geen vangpijpen te zien op nabije waterplassen. Op basis van gelijkaardige situaties kan niet met zekerheid worden besloten dat hier echt een eendenkooi lag. De die rechts op de kaart staat, ten zuiden van de wijk Kalve, was al in 1772 gesloopt. 297

DE FLOU K. 1914: eerste deel, Gent, p. 91.

DUFOORT R., persoonlijke mededeling, 2009. 299 DEGUFFROY G., persoonlijke mededeling, dd. 3.4.2011. 300 CARTON C. 1844: Bataille d’Axpoele, 298

, p. 264-280.

129


130

Er zijn nog vier andere gelijkaardige eenmalige vermeldingen van eendenkooi en dergelijke, zonder dat er echter enig ondersteunend document of een kaart met duidelijke vangpijpen voorhanden is. Evenals de hiervoor besproken gevallen te Assebroek en Aalter-Ruiselede kunnen ze niet met zekerheid als eendenkooi worden aangezien. Zo staat er op de kaart Vandermaelen, blad 2-16, waarop de situatie uit de eerste helft van de 19de eeuw is getekend, een canardière vermeld ten zuiden van het dorp Wachtebeke, ten noorden van de weg naar Mendonk. In Retie staat op de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778), kaartblad 127-4, in een heideven binnen het huidige Prinsenhof, de naam Eynde Koy. Te Brecht zijn er twee gevallen die in een vorige publicatie als eendenkooien werden aangezien.301 Het betreft een vermelding op de Tremelheide en de Putcuijpskooije op de groote heijde bij het Hooge Schouwmeer, thans Marmerven genaamd.302 Koninklijke Bibliotheek van België

Fragment uit de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778) in Retie. Deze kon door geen enkele andere bron worden bevestigd en er zijn ook geen vangpijpen te zien bij de waterplas Op basis van gelijkaardige situaties kan niet met zekerheid worden besloten dat hier een echte eendenkooi was ingericht.

bij de Kooijstraat in ’s-Gravenwezel. Het is echter niet uitgesloten dat sommige straatnamen afgeleid zijn van een vroegere schuilplaats voor vee. Quinet schrijft in 1900 in het boek Les Canardières over een eendenkooi te Wichelen, een eigendom van graaf Visart de Bocarmé.304 Uit grondig onderzoek blijkt echter dat er te Wichelen nooit een eendenkooi is geweest.305 Graaf Visart de Bocarmé was wel eigenaar van de eendenkooi van het Donkmeer te Berlare en zijn kasteel stond op honderd meter van het grondgebied van Wichelen. Wellicht is die vergissing zo ontstaan. In de broeken aan de IJzer te Reninge (Lo-Reninge) komt een perceel voor met het toponiem Vangnisse. Volgens een oude, lokale jager was het een eendenkooi en is dat ook de betekenis van die naam. In het perceel zelf is een duidelijke, centrale langwerpige depressie waarneembaar, die met oeverzegge begroeid is en die te nat is om gemaaid te worden. Dit is mogelijk een kooiplas geweest. Anderzijds is het ook mogelijk dat het veen in het midden van het perceel ingeklonken is in droge zomers, terwijl dat aan de randen niet het geval is, omdat de sloten daar bevloeid worden en het veen nat houden. In het toponymisch woordenboek van De Flou wordt het toponiem Vangnis voor wel een tiental plaatsen in West-Vlaanderen vermeld. Nergens is er echter een verwijzing naar een eendenkooi. Het gaat bijna altijd om akkers of weiden. In een zeldzaam geval wordt zelfs effectief verwezen naar een gevangenis die op die plaats stond. Of Reninge al dan niet een eendenkooi rijk was, blijft dus nog nader te onderzoeken.

Het toponiem aendenpoel is in West-Vlaanderen genoteerd in Brugge, Sint-Jacobsparochie (1642), Eeghem (1842), Sint-Andries (Brugge) (1555-1556), Snelleghem (1532), Moerkerke (1602), Erkeghem onder Oostcamp (1661), Oostkamp (1811), Zonnebeke (1272), Staden (1382), Langemark (herhaalde vermeldingen van een leengoed van de 15de tot de 18de eeuw) en Loppem (1460 en 1670). Waren het vijvers waar geregeld eenden kwamen? Of waren er soms toch vangplaatsen of kooien? Hierover is niets bekend. He elfde geldt voor het toponiem aandekot in Roesbrugge-Haringe in de 19de eeuw, in Lampernisse (1842) en in Alveringem (1842).303 Er zijn nog andere plaatsnamen die kunnen wijzen op een eendenkooi: bv. nabij de Koebosstraat en ook de Koeybosschen in de meersen aan de Schelde in Dendermonde (Appels), nabij de Koeystraat in Minderhout, in de vallei van het riviertje De Mark en 301

VERSTRAETEN A., KARELSE D., ZWAENEPOEL A., op.cit., p. 46. Vlaamse Stam, tijdschrift voor familiegeschiedenis, juli-augustus 1984, p. 309-310. 303 DE FLOU K., op.cit., p. 92-96. 304 QUINET A., op.cit., p. 134. 305 RUYS R., persoonlijke mededeling. 302


uit W. VAN WAELVELDE 1995:

, Heemkundige Kring Overmere

Twee oude prentkaarten met de ophaalbrug die toegang gaf tot het pad naar de eendenkooi van het Donkmeer in Berlare. De kaart bovenaan uit ca. 1901 is ooit verzonden met een menu als tekst.


Vlaamse eendenkooien met nog zichtbare relicten in het landschap De eendenkooi in Sinaai (Sint-Niklaas): nu natuurreservaat

132

Te Sinaai, nabij het kanaal van Stekene, lag een eendenkooi van de Abdij van Boudelo. Ze staat vermeld op de Kabinetskaart van Ferraris, kaartblad 56-3. In 1764 is er voor de schepenbank van Sinaai en Belsele een proces gevoerd tussen de prelaat van Boudelo als eiser en Frans Cole van Sinaai als verweerder. Deze pachter van de helft van de Voghelkoije had immers 2 jaar zijn pacht niet betaald. Die bedroeg jaarlijks 8 pond 6 schellingen 8 groten en 10 coppelen entvoghels. Ook de pachter van de wederhelft Jan Coone is in dit proces

vermeld. Er waren dus twee pachters van dezelfde kooi. Die moeten dus zeker hebben samengewerkt.306 Zoals reeds werd vermeld, was in 1825 de vangst in deze kooi al fel verminderd. In het voorbereidend werk tot kadastrale scha ing staat: “Ende Kooy…ingevolgd aanschrijving van 12 july 1826 nr 32 voor den Eventueele opbrengst van den vogelvangst aan 20 f (gulden)”. In de Tabel van klassificatie der grond-eigendommen, opgesteld omstreeks 1835, lezen we: ”Ende Kooij is samengesteld uit Vier Pijpen staande bij een Bosch der 2de klas, zij is verhuurt, maar den huurprijs noch opbrengst der vogelvangst is onbekend, diens volgens heeft men de zelve geschat, 1° voor den opbrenst van het water 2° voor den Eventueelen opbrengst van de Vogelvangst”.307 De kooi was toen

De gedeeltelijk heraangelegde kooiput van de vroegere eendenkooi te Sinaai is door vzw Durme uitgevoerd volgens het beheerplan van het erkende reservaat .

306 307

Rijksarchief Gent, Het archief van de Abdij van Boudelo te Sinaai-Waas en te Gent, nr 1621. Rijksarchief Beveren, F 329, Archief van het Kadaster van Oost-Vlaanderen, nr. 745, Sinaai.


In de , opgesteld omstreeks 1835, lezen we over de in Sinaai:

eigendom van Van Waesberghe uit Hulst (Nederland) en de pachter was Pieter Coene. We treffen in deze familienaam een kleine vervorming aan van de naam Coone, de pachter van de helft van de kooi in 1764. Was het beroep van kooiman hier ook een familiezaak?

Volgens later vastgelegde kadastrale gegevens was de oppervlakte van de kooiplas 53 a en die van het omgevende kooibos 2 ha 10 a 20 ca. Er werd een kooihuisje gebouwd in 1884, ongeveer op de plek waar op de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778) al een gebouw staat. In 1884 is hiervoor een afzonderlijk kadastraal perceel van 1 a 40 ca opgenomen. In 1902 was het huisje volledig afgebroken en werd het perceeltje weer bij het kapbos gevoegd.308 Vermoedelijk is toen de eendenkooi zelf in verval geraakt. Opvallend is wel dat vanaf 1840 tot op heden op de kadastrale plannen vervormde vangpijpen staan, die niet op de juiste plaats zijn getekend. Op het terrein zelf zijn de gebogen vangpijpen duidelijk te zien in de vier hoeken van de verlande kooivijver. De verbindingssloot tussen de eendenkooi en de omgevende beken staat op het kadastrale plan in het zuidoosten, terwijl die op het terrein zelf te vinden is in het noordwesten. Daarin zit nog steeds het puin van een met baksteen gemetseld sluisje. De brug over het kanaal van Stekene, die de vroegere abdij en de eendenkooi verbond, werd op de militaire uit P. GERARD:

Koninklijke Bibliotheek van België

Met dank aan Alfred Van der Gucht, K.O.K.W.

Links de eendenkooi van Sinaai op de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778) en rechts de kooi op het oudste kadastraal plan, getekend omstreeks 1840 door P. Gerard. Dit laatste komt overeen met het huidige kadastraal plan. De vorm van de kooiplas en de vangpijpen wijkt sterk af van de toestand op het terrein, waar een perfect rogge-ei-type te zien is. De vangpijpen zijn nu sterk verland, maar nog duidelijk aanwezig.

308

DIERICK A., HEBBELINCK M. en VERSTRAETEN A., 1989:

, Lokeren, p. 66.

133


Rijksarchief Gent, Het archief van de Abdij van Boudelo te Sinaai-Waas en te Gent, nr 1621

Een vrij uitzonderlijk pachtcontract voor de helft van de eendenkooi van Sinaai in 1764. In de marge staat genoteerd dat de andere pachter, Frans Colle, een kopie ontving op 21 juli 1764.

134 (pond) kaart van de Dépot de la Guerre van 1870 nog Koey Brug genoemd, maar later is de naam Koebrug algemeen gangbaar geworden. Ook het dree e naar het kooibos staat bij de lokale bevolking bekend als het Koedree e en de eendenkooi zelf kreeg al generaties ter plaatse de benaming de Koebos. In 2000 was er niemand ter plaatse die nog enig vermoeden had dat die benamingen in verband stonden met een eendenkooi. In 2000 is de Koebos aangekocht door de regionale natuurvereniging vzw Durme, als uitbreiding van het erkende natuurreservaat De Fondatie van

Boudelo, met medewerking van de jachtgroep “De Hondsnest-Boudelo”. Op dat moment waren daar overal, ook in de vroegere kooiplas, populieren geplant. In uitvoering van het beheersplan van dit reservaat is eind 2003 het herstelbeheer uitgevoerd. Daarbij is een ronde gemetselde drinkwaterput bij het kooihuisje teruggevonden en bewaard. Een weekendhuis en een caravan zijn afgevoerd. De populieren, met ui ondering van de oude populieren op de randen, zijn verwijderd. Zo blijft het visueel landschappelijke van het oude kooibos bewaard en ontstond rondom

Ecologische waarde van de Koebos te Sinaai De hoge populieren die nog steeds de kooisite afboorden, zijn van de zeldzaam geworden cultuurvariëteit Deze variëteit is uitsluitend mannelijk en heeft donkergroene bladeren met rode bladsteel; de bladeren vormen zich zeer laat in de lente, ongeveer in de tweede week van mei. Bij de ontwikkeling van deze kruising van een inheemse en een Amerikaanse populier, ongeveer twee eeuwen geleden, was de laatste baron van Eksaarde nauw betrokken. Vandaar dat deze boom de benaming of kreeg. Verder staan in het kooibos ruwe berk, es, witte abeel en zomereik. In de struiklaag groeien in afnemende mate van dominantie: gewone braam, dauwbraam, schietwilg, hazelaar en eenstijlige meidoorn. Er groeien ook enkele struiken aalbes en zwarte bes en een concentratie hondsroos op twee plaatsen. Er staat ook een struik kardinaalsmuts. In hoeverre het hier gaat om wilde inheemse struiken dan wel door de kooimannen aangeplante struiken, kon niet worden uitgemaakt. Enkele opvallende planten zijn geel nagelkruid, bosandoorn, drienerfmuur, koninginnekruid, speenkruid, brede stekelvaren, hennegras, moerasspirea, kantig hertshooi en penningkruid. Ook drie zeldzamere soorten groeien in dit kooibos: gevleugeld helmkruid, vogelmelk en boskortsteel. Merkwaardig is dat in de 380 ha reservaat die vzw Durme in deze regio beheert, boskortsteel enkel nog is aangetroffen bij de eendenkooi van het Donkmeer te Berlare! Riet is dominant in het verlande deel van de kooiplas, waar ook gele lis, oeverzegge en liesgras voorkomen. Ook voor broedvogels is dit een aantrekkelijke plek. Er zijn al broedgevallen genoteerd van de buizerd, de nachtegaal, de grote lijster, de boomkruiper en ook, na de gedeeltelijke herstelling van de kooiplas, de dodaars.


de vroegere kooiplas een ruime open plek. Eén vierde van de kooiplas en de aansluitende vangpijp zijn weer uitgegraven tot de oorspronkelijke vorm en diepte. Momenteel is de plaats een gevarieerd, ecologisch waardevol gebied met een rietveld en open water in de vroegere kooiplas en blijven de grote lijnen van het cultuurhistorische verleden bewaard.309

De eendenkooi van Eksaarde (Lokeren): met een enorm archief Dit is de Vlaamse kooi waarover momenteel veruit het grootste aantal historische gegevens beschikbaar zijn. Ze kan dan ook iets uitvoeriger worden behandeld op basis van de publicaties van Alex Dierick (1941-2010) en van recent aanvullend archiefonderzoek.310

Van 1480 (?) tot heden In een proces dat door een groot aantal inwoners van Eksaarde in 1480 werd gevoerd in de camere vande rade … in Vlaenderen tegen hun heer Jan van Vaernewijck, betwisten zij onder meer dat hun heer vrije voghelrie

zou hebben in Eksaarde. Zij beklagen er zich over dat de heer enkele inwoners had doen gevangen ze en, omdat zij wilde eenden hadden gevangen. In de tekst is er een rechtstreeks verband tussen voghelrie en wilde eenden, maar over het bestaan van een echte eendenkooi is er geen zekerheid. De camere komt evenwel tot het besluit dat de heer op zijn heerlijkheid wel degelijk vrije voghelrie had en daarvan gebruik kon maken zoals de andere leenmannen en heren in het Land van Waas. De vangst van eenden moet wel heel belangrijk geweest zijn, want voor een kleinigheid laat men toch geen mensen gevangen ze en. De aentvoghelrije in 1517 werd reeds kort besproken. In het pachtboekje van Charles de Gruutere, heer van Eksaarde, staat op 1 september 1552 op blad 2: “de vueghelrie es weerdt tsjaers ontrent 10 sh”. In de teksten van de belastingkohiers of quoteboeken worden in Eksaarde de woorden voghelrije en coye of coeye door elkaar gebruikt voor he elfde goed. De eenden worden steeds entvoghels of intvoghels genoemd. Ook in de penningkohiers van 1568 tot 1577 treffen we het woord voghelrije aan. De juiste ligging van de kooi en de nauwkeurige aanduiding van de pachters zijn vanaf 1650 bekend. In het quoteboek van de 1ste wijk Eksaarde (het dorp en het oostelijk deel) staat op f° 2 bij het gebruik van Maximiliaen Lanchals, baron van Eksaarde: “de voghelcoye, noort de seyntgracht, zuyt de h. cruysen van Exaerde en michiel de rechtere, groot 1175 R”. R staat hier voor roede, een lokale landmaat. Het stuk werd slechts belast voor 450 R en dus niet als zaailand of meers. De ligging van de kooi komt overeen met de plaats waar in het eerste kadasterboek van 1834 de eendenkooi is terug te vinden (sectie B nr. 1047) en waar vandaag nog een relict van de kooiplas te zien is.

In het midden op de foto: Alex Dierick (1941-2010) tijdens het eendenkooionderzoek in 1989. Hij was een bijzonder degelijk heemkundige en ‘ontdekte’ het uitgebreide archief van de eendenkooi van Eksaarde.

Vanaf 1651 was Jacques Baudewijns de pachter. In een ui reksel uit de staat van goed van de overleden heer van Eksaarde en opgesteld op 11 december 1653 lezen we: “Item den grondt van de voghelkoye tsamen groot ses ghemeten, soo daerontrent, sorterende onder heerelichede van wulfsdonk, in pachte haudende Jacques Baudewijns voor 20 ponden grooten tsjaers ende thien coppelen intvoghelen”. Deze oppervlakte van 1800 roede of 6 gemet is groter dan de 1175 roede die in oudere bronnen is aangetroffen. De tien koppels eenden zullen voor de tafel van de heer geweest zijn. Een dergelijke formule, waarbij een deel van de pacht in natura werd geleverd, werd nog op veel andere plaatsen toegepast. Er staat

VERBELEN D., VAN ROMPU W., VERCAUTEREN P. & VERSTRAETEN A. 2001: De koebos of Cooybos te Sinaai, ,1. VERSTRAETEN A. 2004: De eendenkooi van Sinaai is gedeeltelijk hersteld, 310 DIERICK A. 1988 en 1989: Historisch overzicht van de eendenkooi te Eksaarde, 19.4, p.112-120 en 20.1 p. 13-33.

309

, 4; ,

135


136

Eén van de borden van het

staat bij het wandelpad naast het vroegere kooibos te Eksaarde.

wel een vergissing in de tekst: de kooi lag steeds in de heerlijkheid van Eksaarde en niet in de aanpalende heerlijkheid van Wulfsdonk in Moerbeke. Op 24 september 1690 betaalde de pachter voor 15 maanden coypacht 20 pond. In he elfde jaar wordt ook voor het eerst de verkoopprijs van de eenden vernoemd: pachter Baudewijns ontving van de heer van Eksaarde 1 pond 2 schellingen en 10 groten voor levering van 8 koppels en 1 entvogel, of zowat 2 sc 8 gr per koppel. Dit bedrag komt ongeveer overeen met de latere bekende verkoopprijzen. De betaalde pacht had een waarde van 150 koppels eenden. Baudewijns woonde niet in Eksaarde, maar in de aanpalende gemeente Moerbeke en gebruikte verder geen gronden in Eksaarde. Dat blijft zo tot zijn overlijden en begrafenis in Moerbeke op 27 maart 1700. Zijn weduwe Catharina Say hertrouwde reeds op 3 juli 1700 met Jan Spi(e)ssens in Moerbeke. Die ze e de pacht van de eendenkooi verder tot 1723. Vanaf 1723 werd de kooi dan enkele jaren gepacht en uitgebaat door de gebroeders Guille en Philips de Brauwere. De vrouw van Guille overleed op 17 mei 1725 en er werd een staat van goed opgesteld ter bescherming van hun vier jonge kinderen. Bij de meubilaire (of onroerende) baten staat er een alinea over het hout op de kooi. Daarin wordt erop gewezen dat er tijdens de pachtperiode in het omgevende kooibos voldoende hout moet staan, wel 4700 pinsen. Men schat dat er op dat ogenblik niet te veel staat, dus was er geen meerwaarde te noteren. Wel worden als aandeel van Guille de Brauwere 50 tamme kooivogels ter waarde van 1 sc 10 gr per stuk in de inventaris opgenomen. Ook de helft van de gaerens of de ne en en het schipken

worden geschat, maar er worden geen bedragen bij ingeschreven, omdat die zaken dezelfde waarde zouden hebben als zijn aandeel in de reparatie aan de schutsels die hij nog moet doen. Ook was de kooi een bijberoep voor Guille de Brauwere. Hij had bovendien samen met zijn schoonbroer Michiel Talboom een eirtvelde schip gekocht en was ook schipper. Trouwens, toen zijn vrouw stierf, was Guille de Brauwere afwezig, wat kan worden afgeleid uit de aanhef van de staat van goed. Een paar jaar later zal hij aan de schepenen de toelating vragen om het hierboven vermelde schip helemaal te kopen en daartoe een lening aan te gaan,

Bovenste deel van de grafsteen van de baron van Eksaarde, eigenaar van de eendenkooi, die is overleden op 29 juni 1727. Deze grafsteen is nog steeds ingemetseld in de oostelijke gevel van de kerk van Eksaarde.


om zo beter het brood te kunnen verdienen voor zijn vier kinderen. Dat werd hem toegestaan. In 1730 verdwijnt hij uit het kooibedrijf. Tijdens hun pacht betaalden de gebroeders de Brauwere 23 ponden voor een jaar, schuldig op Sint-Jansdag (24 juni) 1725. Ter vergelijking: de visscherye was verpacht voor 3 ponden per jaar, het hof en nederhof van het kasteel met enkele partijen land voor 20 ponden en de Brielmolen voor 50 ponden. Dezelfde pacht is ook betaald op Sint-Jansdag 1728, maar dan werd een nieuwe pacht afgesloten, nu met Guille de Brauwere alleen. Er werden 9 pa acons (= Spaanse munt) wijngeld (= drinkgeld te betalen bij het afsluiten van een nieuwe pacht) of 9 pond 9 sc 8 gr op het afsluiten van deze nieuwe pacht betaald. Lang heeft dit niet geduurd, want in 1730 werd de eendenkooi als pachtgoed overgeschreven op Pieter van Troost, coster, en op Michiel Talboom. Vanaf 1734 werd Michiel Talboom alleen pachter. Hij kwam naar Eksaarde, waar hij op 22 december 1723 huwde en een hofstedeken betrok aan de Dam naar Moerbeke. Deze hofstede of kleine boerderij had zijn vrouw Joanna de Brauwere geërfd van haar vader Pieter. Joanna en de vorige pachter Guille waren broer en zus. De woorden voghelrye en coye worden in die periode op dezelfde bladzijde naast elkaar gebruikt. Pachter Michiel Talboom overleed op 3 februari 1740. Daarop volgde een prijzij-scha ing (= scha ing van een vergoeding, te betalen door de toekomstige pachter aan de vorige pachter) en een nieuwe verpachting van de kooi. De talrijke details die daarin zijn beschreven, worden afzonderlijk besproken. Ze geven immers een bijzondere momentopname van de toestand en het ui icht van de kooi in 1740. Volgens de belastingkohiers gaat de kooi vanaf 1740 voor 2 jaar over op Gillis de Maesschalck, zoon van Pieter, wonende in Moerbeke. Maar volgens het pachtcontract werd de kooi in 1740 gepacht door Pieter Baudewijns, zoon van Jacques (de pachter tussen 1651 tot 1700?). Misschien was Gillis de Maesschalck gewoonweg een medewerker van Pieter Baudewijns, die het kooiwerk deed. Pieter Baudewijns zal 32 jaar de kooi blijven pachten. Van 1790 tot 1800 was er ook een poelier Baudewijns, die de eenden kocht en verhandelde. In alle vermeldingen blijft de oppervlakte onveranderd op 1175 roeden staan en worden slechts 450 roeden als basis genomen om de belastingen te berekenen. Vanaf 1772 neemt de heer van Eksaarde, die in Gent woonde, de kooi zelf in beheer. Uit mooi bewaard bronnenmateriaal uit de periode van 1772 tot 1829 blijkt dat hij de kooi deed uitbaten door de baljuw van Eksaarde, die daarover een financieel verslag

137

Op de kaart Popp, getekend omstreeks 1840-1850, staat de kooiput als een afzonderlijk perceel blauw ingekleurd. Deze kadastrale begrenzingen bleven tot vandaag behouden. moest bijhouden en jaarlijks moest afrekenen bij de heer. Deze reeds besproken verslagen zijn bijzonder gedetailleerd en bieden een ui onderlijk inzicht in het reilen en zeilen in en om een eendenkooi. Voor zover bekend was de kooi dus steeds eigendom van de opeenvolgende heren van Eksaarde, de onmiddellijk aanpalende gronden echter niet. In 1786 zal de heer een stuk grond bijkopen dat aan de kooi grenst. De beschrijving is duidelijk over de ligging: “een partij meersch, genaemt den Ruysscher, int het Oosteynde, groot hemels met het klein meirschken, de turf en andere pu en daer mede gaende, tsamen 3 gemeten, paelende oost de wed. en hoirs Anthone Ongena, zuyt de heylige cruyscapelle ende ligne of dijk, west alsnu den heere bailliu Talboom, noort den edelen Heere Baron deser voorseyde parochie met de vogelkoye”. De inlijving van de Zuidelijke Nederlanden bij het revolutionaire Frankrijk op 1 oktober 1795 betekende het einde van ancien régime, de daarmee verbonden feodale heerlijkheden en de daarbij horende voorrechten. Maar de heer bleef wel eigenaar van zijn bezi ingen in Eksaarde, die dus niet werden aangeslagen of verkocht. Dat blijkt uit de afrekeningen


138

De actuele toestand van de vroegere kooiput in Eksaarde.

Oswald Pauwels

die baljuw Pieter Talboom over de kooi opmaakte. Vanaf de jaren 1800 noemt hij zichzelf ex-bailliu der commune van Exaerde en ook enkele keren notaris. Hij past zich aan bij de nieuwe toestand en is in augustus 1800 zelfs kandidaat-burgemeester, op voordracht van 30 welgestelde burgers. Hij werd echter niet benoemd.

vangsten zijn genoteerd op 27 december 1804, terwijl in alle andere jaren het vangen in oktober begint. Bovendien zijn de vangsten tijdens de winter 1804-1805 veruit de laagste in de periode van 1772 tot 1819, zoals blijkt uit de tabel bij het hoofdstuk over de vangsten in een eendenkooi.

Misschien zijn een aantal jaarverslagen van Pieter Talboom in de woelige Franse tijd verloren gegaan en wellicht was de kooi zelfs enkele jaren niet in gebruik. Voor de periode van 1795 tot 1804 ontbreken in ieder geval deze verslagen. Na het overlijden op 18 november 1802311 van Albert de Kerchove, heer van Eksaarde, heeft Pieter Talboom op 22 juli 1803 een scha ingsverslag van de talrijke eigendommen van deze overleden heer opgemaakt. Hierin wordt ook eene Entvogel Koeye beschreven en geschat op 245 pond 16 schellingen 8 deniers. Het gaat hier om het totale bedrag van de grondwaarde, het koyhijsken, drij koeijgaerens, boomcatheijlen, slaghaut, de koijbood, mandekens voor de Entvogelnesten, het wolfijzer, sijn delinge over de tamme Entvogelen en de koeijplancken. Even vergelijken met de ne o opbrengst voor de heer: die was in 1791-1792, een seizoen met gemiddelde vangsten, 10% van de totale gescha e waarde van de eendenkooi.312 Overigens stond in het scha ingsverslag dat Pieter Talboom zelf sinds 1772 de directie over de kooi voerde voor het profijt van den vangst van den derden vogel, of derden stuijver, maar ook dat hij moet draegen alle den aerbeijt soo van reparatie aan de koije enden voorts geheele jaeren dito Koije oppassen en de gaedeslaen. Van een onderbreking in het vangen is hier geen sprake.

De eendenkooi en de andere eigendommen gaan na 1803 door erfenis over naar de dochter van de overleden heer, Marie Henrie e J.B. de Kerchove, barones van Eksaarde. Die was in 1805 gehuwd met Désiré graaf de Nieulant uit Gent. Van dan af worden alle jaarverslagen over de kooi gericht aan graaf de Nieulant. De kooi had slechts 3 vangpijpen en in 1818 werd een vierde vangpijp aangelegd. Hierover zijn alle details en uitgaven genoteerd. Deze worden afzonderlijk besproken op pagina 141.

Uit het jaarverslag 1804-1805 zou een heropstarten van de kooi kunnen worden afgeleid, want de eerste 311 312

DE KERCHOVE D’EXAERDE W. 2001: 1550-1850, Brussel. Stadsarchief Gent, Fonds Lanchals Ladeuze, bundel 1149, 89.

Na 1829 zijn over de kooi geen vangstcijfers, inkomsten of uitgaven gekend. Bij het opstellen van de eerste kadastrale legger in 1834 staan de bezi ingen in Eksaarde ook genoteerd op naam van deze graaf. Perceel B 1047 staat als eau opgeschreven en 1047bis als canardière. Samen hebben de percelen een oppervlakte van 1 bunder 82 roeden 70 ellen. Bij erfenis gaan de goederen in 1845 over op de dochter Adelaïde de Nieulant, gehuwd met Emmanuel van Po elsberghe de la Po erie uit Gent. Bij die mutatie werd op het kadaster geschreven: canardière, maison, étangs, oiseaux, filets met oppervlakte 1 ha 82 a 70 ca. De tamme eenden en ne en maakten dus nog steeds deel uit van die eigendom. Een klein detail: toen het decimaal stelsel voor landmaten in die jaren ingang vond, heeft men hier gewoon de benaming veranderd van bunder naar hectare, de roeden werden aren en de ellen dan centiaren.


139

De landelijke boerderij met café omtrent de jaren 1930, gebouwd vóór 1900 op de plaats van het kooihuisje te Eksaarde. Omstreeks 1970 werd alles gesloopt en vervangen door een buitenverblijf in snelbouwsteen. In 1869 erft Emile van Po elsberghe de la Po erie de kooi en in 1879 lijkt de bestemming van de eendenkooi voorbij te zijn. Er wordt enkel nog water, beplante grond en een huisje aangegeven. In 1893 wordt het stuk verkocht aan Charles Jacques Van Mieghem, brouwer in Eksaarde. Er is toen een kleine boerderij met café gebouwd, die bekend was onder de benaming In de koo. De grond is in 1965 verkocht en omstreeks 1970 is die boerderij met café gesloopt en vervangen door een chalet in snelbouwsteen. De familie die er laatst had gewoond, verhuisde naar de Dam in Eksaarde en werd er lokaal nog van de koo genoemd. Nadien werd de kooivijver, die volledig met riet was dichtgegroeid, door een graafmachine opnieuw uitgegraven. Middenin bleef een eiland over met riet en wilg. Van de vangpijpen is niets meer te zien. Wellicht zijn ze tijdens de graafwerken gedempt. In 1976 is de grond verkocht aan de huidige eigenaars, de familie Van Cleemput, die het geheel als buitenverblijf gebruikt. De kooiput is nog steeds een afzonderlijk kadastraal perceel met nummer 1047 en een oppervlakte van 56 a 70 ca.

De gedetailleerde toestand in 1740 De prijzij-scha ing en het pachtcontract van 16 februari 1740 geven uitgebreide en unieke details over het toen actuele ui icht en de toenmalige toestand van de kooi.313 Pachter Michiel Talboom was overleden op 3 februari, net in de periode dat de kooi maximaal kon 313

Stadsarchief Gent, inventaris 78/1, bundel 558.

renderen. Er is in die omstandigheden snel gehandeld, want op 16 februari werd al een nieuw pachtcontract afgesloten met Pieter Baudewijns. Dezelfde dag is ook de scha ing van de prijzij gemaakt door Jan Philippe Lippens en Gillis de Prijcker. Lippens was toen ontvanger van de heerlijkheid van het nabije Wulfsdonk. Hij was zeker een deskundige, want hij pach e toen (van 1733 tot 1751) zelf van de bisschop van Gent de groote koye in Moerbeke-Terwest. De prijzij-scha ing vat in drie punten de roerende zaken samen waarop de ui redende pachter aanspraak kon maken: 1. Er waren 140 koppels tamme kooivogels, die geschat werden op een prijs van 3 sc. 8 gr. per koppel, dus samen 25 ponden 13 sc. 4 gr. [Die 280 eenden op een kooiplas van 56 a 70 ca is toch wel een opvallend hoog aantal]. 2. De schutsels rondom de put en rond de 3 kooipijpen of keelen met de ne en of gaerens daarover en ook de fuiken zijn samen geschat met de planken die over de kooigrachten liggen, de kooiboot of schuit, enige versleten biekorven die als nest voor de eenden dienen, het dak van het kooihuizeken en ander coygewant of gerief, alles samen goed voor 18 ponden 14 sc. 3. Het aardewerk, dit zijn de paadjes of wegels, zijn in goede staat. De grachten rondom de kooi, dienende tot bevrijdinghe (= vrijwaring of afscherming van de kooi),


ende coijghewant voor(noe)mt de somme van drijendertigh ponden twaelf schellingen vier grooten…”314 Het pachtcontract bevestigt volledig de vorige beschrijving en geeft nog meer details:

140

Uittreksel uit de schatting van de prijzij (= vergoeding aan de pachter) van 16 februari 1740 van de eendenkooi van Eksaarde:

1. Rondom de put moesten om de roede afstand (= ongeveer 3,85 meter) groeiende wilgen staan om de doorlopende schutsels van stro of riet vast te maken. 2. Langsheen de kooipijpen staan korte schutsels opgesteld. 3. Het pad of de voetwegel rondom de put en de pijpen moet hoog genoeg aangelegd zijn, zodat men bij hoog water toch niet de minste hinder ondervindt. Het omgevende gebied kwam dus soms onder water te staan. 4. De tamme eenden behoren aan de pachter. Het aantal zal bij het einde van de pachtperiode geschat en vergoed worden door de nieuwe pachter. 5. In het kooibos moet steeds genoeg hout blijven staan om een voldoende scherm rondom de kooi te blijven vormen. Het moet steeds gaan om hout ter waarde van

(pond) zijn ook in goede staat, zodat de aankomende pachter de volgende termijn van 6 jaar niets meer zal moeten doen dan de grachten te ruimen en schoon te maken. Alles samen worden deze zaken geschat op 44 pond 7 sc. 4 g. Maar daarvan wordt 10 ponden 15 sc. afgetrokken. De overleden pachter Michiel Talboom had immers aan de baron volgens de oude prijzij nog niet alles betaald en dat bedrag wordt dus in mindering gebracht, zodat “… den aencommenden pachter aenden afgaen(den) pachterse (= pachtster) ter causen deser prijsije maer suijver en mocht betaelen over de(n) tamme(n) entvoghels 314

Met dank aan Luc Van Durme voor de transcriptie.

Sierlijke titel en inleiding van het pachtcontract van de eendenkooi van Eksaarde van 16 februari 1740. Het handschrift verschilt aanzienlijk van dat in de schatting van de prijzij die op dezelfde dag werd opgesteld:


Aankoop van riet op 26 mei 1818 voor de eendenkooi van Eksaarde. Op 7 juni daarna begint de aanleg van een vierde vangpijp:

3600 gewone spinsen. Wat er meer groeit en niet nodig is om de schutsels te onderhouden, mag de pachter voor zichzelf kappen. Als dit niet tijdig kan gebeuren wegens het groot waeter (= overstroming), kan daarvoor een vergoeding vastgesteld worden. Tijdens de winter, het vangseizoen, mocht er zeker geen kapping gebeuren, want dat zou al te sterk verstorend werken. Uit andere rekeningen blijkt dat de onderhoudswerken en kappingen meestal in mei-juni gebeurden. 6. Het huizeken van de kooi moest ook in behoorlijke staat zijn, wat wil zeggen dat men vrij was van water en wind. Het diende als schuilplaats om de lange wach ijden in door te brengen en wat gerief te bergen. 7. De kooiput en de kooipijpen moesten goed onderhouden worden, dus ze moesten worden uitgeschept als het nodig werd. 8. De oevers langsheen de kooipijpen moesten betuind of versterkt worden. Zo bleef er een stevige rand langsheen het water, waarop de eenden konden zi en en rusten.

De aanleg van een nieuwe kooipijp in 1818 Er waren slechts 3 vangpijpen, zoals we weten uit het pachtcontract van 1740. Het vangstseizoen 1817-1818 was bijzonder goed verlopen en leverde een vangst

op van 776 koppels wilde eenden, 4 derdelingen en 26 sweemen. Wellicht was dit de aanleiding tot het besluit om een nieuwe vangpijp erbij aan te leggen, om zo de vangsten nog op te drijven. Het zal echter anders verlopen, want nadien volgden jaren met een geringe vangst en had de eigenaar zelfs herhaaldelijk meer onkosten dan opbrengst. Maar bij de aanleg van die nieuwe vangpijp zijn alle uitgaven, materialen en uitgevoerde werken nauwkeurig genoteerd door Pieter Talboom, zodat een voor Vlaanderen uniek document over de aanleg van een vangpijp bewaard bleef. Ook de lonen staan om de week ingeschreven. Uit de beschrijving van Talboom blijkt dat het om een vangpijp van het originele type ging. Geen enkele van de toen al in Nederland algemeen gebruikte vereenvoudigingen in de opbouw van de vangpijp werd hier toegepast. De eerste uitgave voor de aanleg van de nieuwe pijp gebeurde op 7 juni 1818, waarbij Pieter Talboom noteerde: “Item betaelt aen den voorseyden Laureys Everaert over vijf daegen aerbeyds loon int helpen delven den gracht tot het leggen van eene nieuwe pijpe, a twaalf stuyvers per dag, ‘tsaemen te somme van f 3-0-0”. Het delven van de gracht tot het leggen van de nieuwe vangpijp vroeg alles samen 19 dagen werk aan 12 stuivers per dag. De nieuwe pijp kwam aan de zuidelijke kant van de

Betaling op 6 juli 1818 voor één van de zovele opdrachten bij de aanleg van de vierde vangpijp:

141


Rijksarchief Gent, familiefonds nr. 2577

Ontvangbewijs van 9 juli 1818, ondertekend door de metselaar Dominicus Bruggeman, voor de bouw van het nieuwe kooihuisje in Eksaarde:

142

kooivijver. Daarbij werd nog een gracht gegraven om met die grond de suytwegel aan te leggen, goed voor 16 dagen werk. Ondertussen werden er drie en een halve dag bomen en tronken gerooid om plaats te maken. Dit werk was wellicht zwaarder dan het hiervoor beschrevene, want er werd 15 stuivers per dag voor betaald. Ook het kooihuisje stond in de weg. Het werd afgebroken en de oude steen werd gereinigd. Weldra was men zover dat men staken kon slaan en gordingen kon leggen voor de oeverversterking aan de nieuwe pijp. Jan Saey, lijnendrayer of zeeldraaier in Lokeren, leverde 4 nieuwe teugels voor de stalstaken in de pijp. De eigenaar, graaf de Nieulant, was op 8 juni ter plaatse om de werken te bekijken. Hij trakteerde de 4 werkers op 7 stuyvers elk (meer dan een half dagloon!) over het croonen van de eerste beugel in de nieuwe pijpe. De eerste boog werd dus gekroond of versierd als een soort inhuldiging. Dit is best vergelijkbaar met het plechtig leggen van een eerste steen bij grote nieuwe gebouwen. Bij de aanleg van de nieuwe kooipijp in 1818 werd half juni het fundament voor het nieuwe kooihuisje gelegd. Volgens de kadasterkaart van 16 jaar later stond dit huisje ten zuidoosten van de kooi, nabij de toegang tot het terrein. Zavel werd ter plaatse gegraven. Jan de Meuleneire maakte de mortel en diende de metselaar gedurende twee weken. Dominicus Bruggeman metselde twaalf en een halve dag aan het huisje. De gebroeders de Vleeschauwer leverden steen en kalk voor het gebouwtje en tien po en terre gebruyckt aen de drie aude koygaerens. Ze ontvingen hiervoor 63 gulden 14 stuivers. Er werden 4 busselen eiken dekla en en nagels gekocht, en verder bij enkele mensen in Eksaarde 85 schoven geleyt stroot voor het dak. Joannes Poelman, strodekker, werkte gedurende drie en een halve dag aan het dak en werd een volle gulden of 20 stuivers per dag betaald. Ds. Bruggeman zorgde voor

een glaesevenster. J.-B. Van de Sompel, een timmerman, werkte ook 13 dagen aan het huisje. De nieuwe kooipijp moest overdekt worden met een fuikvormig net dat eindigde in een vangfuiknet. Daartoe was er in de vorige november reeds 15 ponden breygaeren gekocht bij koordendraaier Francies Verhesschen uit Lokeren. In juli werd aan de gebroeders de Vleeschauwer 5 po en en een pint terre betaald, gebruyckt aen het nieuwe gaeren liggende op de nieuwe koypijpe. Dan begon men met de verdere afwerking: het kappen en halen van wissen om het riet vast te maken, het stellen van staken, het snijden van het riet, het graven van ijsgrachten, het maken van de schutsels langsheen en twee blinde schutsels op het einde van de nieuwe kooipijp. Er werd een nieuwe bracke ofte hautstal opgericht. Verscheidene dagen werd er grond vervoerd, aan de zuidwegel, aan de westsaete en aan de oostwegel. Er werd een aarden pot voor het kempzaad geleverd, bestemd voor de nieuwe pijp. Het is eind augustus 1818 als de laatste lonen worden betaald voor het grote werk aan de nieuwe kooipijp en het huizeken. De totale kost bedraagt 314 gulden 14 stuivers en 6 deniers, en dat was beslist een hele som ten laste van de eigenaar. Er waren in het totaal 189 en één vierde arbeidsdagen gepresteerd. Ook aan de drie oude pijpen en hun schutsels werd dat jaar veel werk besteed, pijp per pijp, gedurende verscheidene dagen. Dat kos e nog eens 35 gulden 14 stuivers, waarvan, volgens de oude overeenkomst, 2/3 ten laste van graaf de Nieulant en 1/3 voor de rendant Pieter Talboom was. Daarbij kwamen dan nog de jaarlijks terugkerende gewone aankopen: kempzaad, terre, pek, nestmandekens, wat hout kappen, opbinden en in een mijt ze en; dit was ook goed voor 86 gulden 1 stuiver. De graaf investeerde toen weliswaar meer dan 450 gulden in de kooi, maar het vorige jaar had hij nog 486 gulden ontvangen van de winst van de kooi.


De eendenkooi te Merkem (Houthulst): ook bekend als De Vogelhut De oudste vermelding van deze eendenkooi gaat terug tot 1591. Toen lagen er 26 forten en vestingen op de IJzer en de Ieperlee, waaronder één ter kooie.315 Bij de opsomming van de eigendommen van de Seigneurie de Merckem is in 1620 reeds sprake van eene vrye voghelrie, swanerie ende rijgherie. Charles de Coninck de Merckem vertaalde dit in 1878 als une chasse aux canards, aux oiseaux, aux hérons et aux cygnes.316 In 1644

is er sprake van een parscheel waer de Canarderie ofte aendekoye is opstaende. In he elfde jaar is er ook sprake van De Eyntvogel Coye. De heer van Merckem houdt ook een leen, le 118 fief: un canard sauvage à la St-Bavon. Wanneer dit leen voor het eerst gegeven werd, weten we helaas nog niet. Het is erg waarschijnlijk dat de kooi nog aanzienlijk ouder is. De meeste lenen zijn immers middeleeuws, hoewel er tot de 16de en 17de eeuw nog steeds lenen gecreëerd werden. Op een militair plan van de omgeving van het fort van Knocke uit 1694 staat La Canardière.317 Op de kaart uit Atlas der Buurtwegen

: een unieke benaming

143

De kooi te Merkem werd lokaal ook genoemd, een synoniem voor het woord . Bij geen enkele andere kooi in Vlaanderen werd de benaming aangetroffen. Er is wel een duidelijk taalkundig verband met de benaming voor de kleine plasjes met één vangpijp in Nederland, die men in Drente en Overijssel (Nederland) noemde. Er lag aan de IJzer in Nieuwkapelle, recht tegenover de eendenkooi, tot een flink eind in de 20ste eeuw ook een herberg . Die benaming komt voor in twee passages van het boek , geschreven in 1918 door Herman Vandergucht. Eén van de hoofdstukken heet (p. 15 tot 19). Daarin staat volgende passage:

Het cabaret (café) De Vogelhut lag in de 19de eeuw aan de IJzer, recht tegenover de eendenkooi van Merkem. De benaming verwijst duidelijk naar de toenmalige dialectbenaming voor deze kooi.

“ ”. In het volgende hoofdstuk,

(p. 20 tot 22), staat:

”. Deze beschrijving slaat met zekerheid op de kooi van Merkem en niet op die van de Blankaart, want ze wordt gesitueerd nabij Vijfhuizen.

PIETERS R. 1885: . DE CONINCK DE MERCKEM C., 1878: . 317 Militair archief van Vincennes, fort de Knocke, plan 8a. Met dank aan Johan Termote.

315 316


Op de kaart van Beaulieu, uit de tweede helft van de 17de eeuw, staat nabij het Fort de la Quenoke de Canardière op een niet erg correcte plaats. De kooi van Merkem was toen de enige in die omgeving en ze lag verder op de andere oever van het Canal de Dixmude (nu bekend als de IJzer).

144

van Beaulieu, uit de tweede helft van de 17de eeeuw, is deze Canardière niet correct ingetekend.318 Op de kaart Boulengier ca. 1672-1696, staat ze als canarderie midden een overstroomd gebied.319 De plaatsnaam de coye de vrye vogelrye genaemt is in 1772 genoteerd.320 Het Kooivaartje of Kooivaardeken, op recente kaarten tot Koevaartje vervormd, is er als een watergang naar de IJzer pas vanaf 1699 bekend. Op de Kabinetskaart van Ferraris

Op het plan van 9 juni 1694 staat zijn er niet op ingetekend. 318

(1771-1778) staat de eendenkooi niet aangegeven. Op de kaarten van het Militair Geografisch Instituut vanaf 1861 wordt de kooi wél weergegeven. De kooi had vier vangpijpen, terwijl in de vermelding op de gebouwenfiche Eendenkooi van Merkem – ID79610 van het VIOE sprake is van slechts twee vangpijpen. In de Eerste Wereldoorlog werd de kooi samen met het kooibos grondig verwoest. Geen enkele boom bleef

. De kooiplas is omgeven door een bosstrook, maar de vangpijpen

GRODECKI, L. & MERTENS, J. 1965: , Brussel. 319 Stadsarchief Diksmuide. Kaarten en Plannen. Kaart van Diksmuide en omgeving ca. 1672-1696: BOULENGIER J., Handgemaakte kaart 581 x 887 mm, met inkt en aquarel, getekend op papier, met omkadering in bruine inkt. 320 DE FLOU K., op.cit.


Details uit de kaart Boulengier ca. 1672-1696 met een ten zuiden van Diksmuide. Gezien andere bronnen kan dit daar toen alleen de kooi Merkem geweest zijn. De kooi is vrij onnauwkeurig ingetekend en ook een kooihuis midden de kooi is niet realistisch. over! Er werd herplant in 1919 met zowel opgaande struiken, knotbomen als opgaande bomen. De dikste thans nog resterende boom is een zware knotwilg met een stamomtrek van 404 cm; die dateert wellicht nog van 1919. Er blijven weinig bomen over die zo oud zijn, omdat de bomen met reiger- of aalscholvernesten destijds gemakkelijk werden gekapt. Geregeld werden er bomen bij geplant. Over het al dan niet beheer als hakhout van het kooibos dichtbij de kooiplas zijn er bij de lokale zegslieden tegenstrijdige mededelingen gehoord. Bij deze kooi waren er noch een rabot, noch ijsgrachten aanwezig, maar de waterstand van het Koe- of Kooivaartje kon wél geregeld worden via een sluisje bij de uitmonding in de IJzer enerzijds en, vanaf circa 1952, ook via een sluis op de grens van Merkem en Woumen en tevens van beide gelijknamige wateringen. Het Kooivaartje stond in open verbinding met de brede waterloop rond het kooibos. Binnen het kooibos zorgden raba en met tussenliggende laantjes voor de detailwaterhuishouding, die vooral een afwateringsfunctie had, want de hele site was een groot deel van het jaar kletsnat. De sluizen waren echter de verantwoordelijkheid van de wateringen en betekenden dus geen extra werk voor de kooimannen. De kooimannen maaiden wél het riet in het Kooivaartje, zodat het bevaarbaar bleef en de waterhuishouding naar behoren verliep.

In de droge zomer van 1959 werden in de kooi van Merkem heel wat werken uitgevoerd: uitdieping van de kooiplas, plaatsing van betonplaten aan de oevers en vervanging van het rieten kooihuisje door een bakstenen gebouwtje. Hier zien we kooier Gerard Van Peperstraete, helper Georges Cailliau en bezoeker Luc Bousiqué in de kooiplas tijdens die werken.

De hovenier van het Kasteel van Merkem, Georges Cailliau wist de kooi vrij goed te beschrijven, omdat hij er elk jaar hielp bij de onderhoudswerken. Ook barones Françoise de Coninck de Merckem herinnerde zich nog heel wat details. Bij de heraanleg werd inspiratie opgedaan in Meetkerke, Bornem en twee eendenkooien in Nederland. Het onderste gedeelte van de kooi bestond uit vlechtwerk van zo’n halve meter hoog, met, zoals al vermeld, zelfs Canadese kornoelje (Cornus sericea) als vlechtmateriaal. Alleen de onderste tien tot twintig centimeter werden niet dichtgevlochten, opdat men bij dichtslibbing het slijk uit de vangpijpen zou kunnen verwijderen. Boven die gevlochten strook bestond de kooi nog enkel uit halfronde beugels, hier ook hoepels genaamd, overspannen met draad. In 1959 stond de kooiplas droog en stierf alle vis. Dat was het moment om de kooi helemaal opnieuw in te richten. De plas werd met twee graa ranen uitgediept, de oevers werden met betonnen platen verstevigd en het houten vlechtwerk van de vangpijpen werd vervangen door betonnen platen. De halfronde beugels over de vangpijpen werden gemaakt uit metalen staven en overdekt met kippengaas. In

145


146

Het bakstenen kooihuisje van ongeveer 6 m² groot, met een dak van golfplaten, staat nog steeds in de gewezen kooi te Merkem. het begin van de vangpijpen stond water, zodat de eenden de pijpen binnen konden zwemmen. Maar naar het uiteinde waren de vangpijpen droog. Op het einde kon het vangfuiknet worden aangehecht. Dit was dus nog een herstel volgens het originele vangpijptype. De vangpijpen waren iets ongelijk in lengte, maar elk ongeveer 40 m lang en afgeboord met zes tot acht korte schermen van 4 m en een laatste van 5 m. De meest gebruikte noordelijke vangpijp zou iets langer zijn. Gekloven spoorwegbalken en metalen staven vervingen de voormalige houten palen van de rietschermen. Aan de kooivijver en ook langsheen de

Kooiman René Decap, met zijn kooihond in de armen, bij een vangpijp in de kooi van Merkem. Door de combinatie van mens en vangpijp is de hoogte van de vangpijp goed in te schatten. De beugels zijn gebogen dikke takken. De foto werd genomen tussen 1890 en 1907.

holle zijde van de gebogen vangpijpen stond één lang rietscherm. Het originele kooihuisje uit riet werd vervangen door een bakstenen exemplaar van ongeveer 6 m² groot, met een golfplaten dak. Het werktuig om de rietschermen te herstellen hangt nog steeds in het inmiddels behoorlijk vervallen huisje. Ook een voederbak voor de eenden en een kleine zitplank voor de kooier waren in het huisje aanwezig. Het net van de kooizak (= vangfuiknet) werd te drogen gehangen aan een haak aan de buitenkant van het huisje. Het riet voor de schermen werd


voornamelijk gesneden in de Blankaart, maar ook aan de waterlopen in de broeken of aan de Knokkebrug. Dat gebeurde in de winter, met pik en pikhaak, waarna het riet bewaard werd bij een boer. Het materiaal van Georges Cailliau om riet te maaien hangt nog steeds in de oranjerie van het Kasteel van Merkem. In het voorjaar, omstreeks april, werden de rietschermen jaarlijks hersteld. Langs de lengte van de kooiplas was een 10 m brede zate waarop de eenden konden slapen en rusten. De actuele relicten maken slechts een benaderende inscha ing mogelijk. Hier en daar resteren de balken van de rietschermen en metalen beugels met zelfs nog wat kippendraad van de vangpijpen. Ook het ijzer waarmee het vangfuiknet vastgezet werd, is nog terug te vinden. Het kooihuisje is weliswaar vervallen, maar nog goed herkenbaar. Ongeveer 250 m ten zuidwesten van het opvallende waterproductiecentrum tekent het kooibos zich in de vlakke IJzerbroeken visueel landschappelijk duidelijk af; het bos is afgeboord met een brede sloot. De sloot gaf aansluiting op het Kooivaartje. Via dit vaartje arriveerden de kooiers

Barones Françoise de Coninck de Merckem toont de opgezette Siberische taling ( ) die op 1 december 1962 in de kooi van Merkem is gevangen. meestal per schute. Relatief recentelijk werd een dam over de sloot gebouwd, waardoor de verbinding van het Kooivaartje en de sloot rondom het kooibos visueel verbroken is. Er zit wel een buis in de dam. De totale oppervlakte van de kooi is ongeveer 2,5 ha, met daarin een kooiplas van 60 meter bij 100 m. Aanvankelijk werd er gekooid van juni tot 1 maart. Later gebeurde dat van 21 juli tot in februari. In augustus-september ving men de eenden die in de streek gekweekt hadden, en vanaf oktober de trekeenden. Op de kooiplas konden wel vijfduizend eenden zi en. Die waren echter ‘verbrand’: ze lieten zich niet vangen, maar vormden wel de vliegstal. Alleen de nieuw aangekomen eenden lieten zich vangen.

Jachtwachter en gewezen hulpkooiman Yvan Desot toont de haak waarmee de rietschermen van de kooi hersteld werden. Aan de haak werd een draad bevestigd en dan werd de haak door de rietschermen gestoken. Aan de andere zijde nam iemand de draad over en bond die vast.

Het vangen van de eenden gebeurde door twee generaties Decap en dan door twee generaties Van Peperstraete. In tegenstelling tot Woumen kooiden de Van Peperstraetes te Merkem altijd alleen. De eigenaars hielden nauwelijks controle en hielpen zeker niet kooien zoals in de Blankaart wél geregeld gebeurde. De laatste eigenares, Monique de Coninck de Merckem, erfde de kooi trouwens voornamelijk, omdat haar man, Roger van Caloen, geïnteresseerd was in het ringen van vogels en de kooi daarvoor wou gebruiken. Na haar huwelijk in 1946 verhuisde ze naar Brugge, waarna ze ten hoogste nog één keer per jaar de kooi bezocht. Wél vroegen de eigenaars aan de landbouwers om de hooiweiden rond de kooi buiten het hooiseizoen niet te betreden, zodat de rust in de kooi bewaard bleef. Het verloop van de vangst volgde het klassieke, hierboven beschreven patroon. Om de richting van de wind te bepalen staken de Van Peperstraetes eerst

147


Actueel zicht op de kooiplas te Merkem. De betonplaten die in 1959 aan de oevers werden gezet, tekenen zich duidelijk af.

148

een sigaret op. Ofwel gooiden ze als alternatief een grassprietje in de wind. Ook hier werd een ros hondje gebruikt. Het ras was niet belangrijk, de kleur wél. Rosse hondjes lijken op vossen en dat maakte de eenden nieuwsgierig. In de geschikte periode werd er dagelijks gekooid. Dat gebeurde één keer in de vroege voormiddag. Weekend en zondag waren hier toen nog niet in de mode als rustdag, dit blijkbaar in tegenstelling tot de Blankaart, waar op zondag niet gekooid werd. In Merkem ging de helft van de eenden naar de kooier en de andere helft naar de eigenaar. De eenden werden verkocht aan wildhandelaars, voornamelijk in Roeselare. In de we elijk toegestane periode werden hier serieuze aantallen gevangen voor de consumptie. Pierre de Coninck de Merckem, de vader van de huidige eigenares van de eendenkooi, moest zich destijds in een proces verdedigen tegen jagers die beweerden dat hij meer dan 2000 eenden ving vóór de aanvang van de jacht. Zijn dochters Françoise en Monique en jachtwachter Ivan Desot doen dit af als overdreven. Exacte vangstcijfers zijn er echter niet. Per ui ondering

werden wel eens andere dieren verschalkt. In 1962 werd bijvoorbeeld in de kooi van Merkem een Siberische taling (Anas formosa) gevangen. Het dier werd opgezet en pronkt nog steeds op een kast in het kasteel van Merkem. In de oude teksten wordt de eendenkooi ook vaak in één adem met de reigerie of het zwanenwater genoemd. Geen enkele kooiman heeft echter ooit over de vangst van reigers of zwanen gesproken. Omstreeks 1960 begon de eigenaar Roger van Caloen, in samenwerking met Paul Houwen, hier de eenden te ringen in maart-april, na de we elijke sluitingsdatum van de vangst voor consumptie. Dit ringen gebeurde echter niet volgens het klassieke systeem van de eendenkooi. Er kwam geen kooihond aan te pas. Alleen de eenden die per toeval de vangpijpen in zwommen, werden geringd. Dat lukte niet altijd even goed. Niet zelden werd er geen enkele eend gevangen. In het beste geval werden er een tiental eenden gevangen. De kooiers waren trouwens niet enthousiast over dit ringen. De geringde eenden waren immers ook ‘verbrand’ en konden niet meer opnieuw gevangen worden. Na het we elijke verbod eendenkooien te gebruiken in

Vegetatieopname van het kooibos in Merkem Houtige soorten: Canadapopulier, Dauwbraam, Eénstijlige meidoorn, Gelderse roos, Gewone braam, Gewone es, Gewone vlier, Hondsroos, Linde (Tilia sp.), Schietwilg, Sleedoorn, Sneeuwbes, Zomereik, Zwarte els. Kruid- en moslaag: Bosandoorn, Dagkoekoeksbloem, Fijn laddermos, Fluitenkruid, Gele lis, Gewone berenklauw, Gewone kropaar, Gewoon dikkopmos, Grote brandnetel, Haagwinde, Hondsdraf, Hop, Oeverzegge, Pitrus, Riet, Rietgras, Ruw beemdgras, Vogelmuur, Wolfspoot. Kooibos van Merkem, 15 januari 2008: totale bedekking: 90%, boomlaag: 70%, struiklaag: 40%, kruidlaag: 30%, moslaag: < 1%; bodem: venige klei; opp: 50 m x 50 m


1972 probeerde Roger van Caloen nog de toelating te krijgen om verder te ringen in de kooi. Dat werd echter niet toegestaan. De kooi te Merkem heeft een grote natuurwaarde. Ze is nog steeds in privébezit en is onder meer daardoor een aantrekkelijke rustplaats voor eenden, behalve in het jachtseizoen. In het kooibos zat een reiger- en aalscholverkolonie, die er zich vestigde na 1916. Jaarlijks broedden ongeveer 200 koppels, tot men in 1922 al de hoge bomen omhakte, nadat ze door de overstromingen met zout water afgestorven waren. In 1954 waren er weer 4 of 6 broedsels van blauwe reiger. In 1971 kwamen er ook blauwe reigers uit de kolonie van de Blankaart naar het kooibos van Merkem over. Het aantal broedparen groeide tot 159 in 1982 en daalde in 1996 tot 17. Na hun systematische bestrijding waren aalscholvers vele decennia afwezig op de eendenkooi van Merkem. Pas na de herintroductie op de Blankaart vanaf 1965 en de eerste broedsuccessen daar tussen 1970 en 1976 en vervolgens opnieuw vanaf 1993 kwamen zich weer aalscholvers in het kooibos van Merkem vestigen. De aalscholvers hebben op dit ogenblik de reigers grotendeels verdreven. Er waren in 2008 zo’n 240 nesten aanwezig.321 In en rondom de eendenkooi zaten o ers, zeker tot omstreeks 1950-1960. Monique de Coninck de Merckem zag er ooit één. Botanisch is de kooivijver achteruitgegaan, onder meer door beschaduwing van het niet meer onderhouden kooibos.

De eendenkooi van de Blankaart te Woumen (Diksmuide): de laatst aangelegde Toen baron Gustave de Coninck de Merckem in 1860 het domein de Blankaart kocht, liet hij er een kasteel bouwen en aan de oostelijke zijde van de Blankaartvijver een eendenkooi inrichten. Het is de laatst aangelegde Vlaamse kooi. Kooibos en -plas zijn samen goed voor ongeveer 1,5 ha. De laatste kooiman was André Decap, die ons in 1989 veel details over de eendekooi vertelde. Hij woonde in de omgevende overstroombare broeken van de IJzer op een hoger gelegen plekje. Het vak had hij geleerd van zijn vader Désiré, die leerde het van zijn vader Valentijn (Fallen of Phil genaamd) en die laatste op zijn beurt van zijn moeder (Rozalie Dekeyrel). Na André konden ook zijn kinderen, vooral zijn dochter Cecile, die meer dan tien jaar als kind mee hielp kooien, ook nog heel wat details toelichten. VERHEYEN R. 1966: Het voorkomen van de blauwe reiger, landen welke de Belgische populatie kunnen beïnvloeden, , Brussel. 321

Valentijn Decap, de eerste kooiman van de eendenkooi van de Blankaart te Woumen. De kooi werd aangelegd kort na 1860. De kooi van de Blankaart is in sterke mate geïnspireerd op die van het nabije Merkem. Niet alleen waren de eigenaars, de bewoners van het kasteel van de Blankaart en die van het kasteel van Merkem, familie van elkaar, maar ook de negentiende-eeuwse kooimannen in beide kooien waren broers, namelijk de broers Decap. Zoals te Merkem zochten de kasteelheren bij herstellingen aan de kooi na de Eerste Wereldoorlog ook inspiratie in Meetkerke, Bornem en Nederland. Het is dus mogelijk dat de kooi wijzigingen onderging in de loop der tijden. Vanaf zijn boerderijtje kon André Decap via een sletse (= paadje) naar de kooi. Als het water te hoog stond, gebruikte hij daarvoor zijn sjchute (= bootje). Van bij de Blankaartvijver liep een kleine vaargeul door de waterlelies en het rietmoeras tot aan het kooibos. De kooi zelf was van het rogge-ei-type, met een langere oost- en zuidpijp en twee kortere vangpijpen van ongeveer 15 m. De noordpijp was de beste vangpijp. De opbouw van de vangpijpen was volledig volgens het originele type, met zes tot acht korte schermen naast elke vangpijp. Ook waren er in de vangpijp kleppen. Het afneembare vangfuiknet was 4 m lang en had 4 uit gele wiedauw (Salix x rubens Basfordiana) vervaardigde hoepels. Zo bleef het altijd mooi open om de vlo e vlucht naar het einde van de vangfuiknet te vergemakkelijken. Er was een kooihuisje gebouwd met een houten geraamte en rieten wanden. Voor elke vangst werd de keuze van de vangpijp gemaakt door thuis een sigaret op te steken en te kijken waarheen de wind de rook dreef. Bij het vangen gooide de kooiman geen voedsel over de korte schermen om de eenden niet te verschrikken. Die twee trucjes werden ook gebruikt te Merkem.

in België, en de evolutie van de reigerstand in die , 56.4, p. 375; ANSELIN A., DEVOS K., KUIJKEN E. 1998:

149


150

Deze foto, genomen door J. Massart, één van de pioniers van de natuurbescherming en landschapsfotografie in België, toont Désiré Decap, de tweede kooiman van de Blankaart in 1912. Over het vangen hebben we uiteenlopende gegevens vernomen. Kooiman André Decap beweerde dat het vangen éénmaal in de voor- en éénmaal in de namiddag gebeurde. Zijn kinderen Annie en Cecile dachten later dat het alleen tijdens de voormiddag was, omdat de verse eenden ’s nachts toekwamen en nadien zou het vangen niet veel zin meer gehad hebben. Op topmomenten werd wel eens vier tot vijf keer na elkaar gevangen, maar dat gebeurde zeer ui onderlijk. Alleen als de wind uit het oosten kwam en het zeer koud was en er veel nieuwe eenden toekwamen, gebeurde dat wel eens. In Woumen werd er bijna altijd met twee mensen gekooid. Kooier André Decap volgde achter de schermen het rosse kooihondje, terwijl iemand anders bij het begin van de rietvlaken bleef zi en. Meestal was dat zijn dochter Cecile Decap, die van haar tiende tot haar twintigste in de kooi hielp. Cecile moest, als de eenden ver genoeg gevorderd waren in de vangpijp, tevoorschijn springen en met haar jas of een wit laken zwaaien. Soms kweet niet Cecile, maar de eigenares van de kooi, mevrouw Kempynck, zich van die taak. Op die manier hield ze ook een oogje in het zeil over de opbrengst van de vangst, zodat de kooiman haar daarover niet te veel moest wijsmaken. André Decap zou het hondje wel eens kleren hebben aangetrokken om de eenden nog nieuwsgieriger te maken.322 Dit zal dan toch wel bij een enkele keer gebleven zijn, want geen van zijn beide dochters kon zich dat herinneren. 322

BOSSU P. 1994: De natuur als buur. 80 jaar leven en werk in de IJzervallei, , Diksmuide.

De laatste kooiman van de Blankaart, André Decap, timmerde zelf zijn bootje of

16.4, p. 10-13; BOSSU P. 2001:

.


Voederen was belangrijk vanaf de tijd dat de jonge eenden verschenen. Zo kweekte de kooiman zijn staleenden. Er waren geen broedkorven in gebruik, maar soms broedden eenden op de dikke rietschermen. Om een stal tamme eenden te kweken gebruikte André Decap verschillende werkwijzen: eendeneieren laten uitbroeden onder een kip en de jongen kortwieken of pas uit het ei gekomen eendenkuikens vangen, thuis opkweken en kortwieken of tijdens de laatste vangstdagen van een seizoen enkele eenden kortwieken. Die laatste broedden dan op de kooiplas of in de onmiddellijke omgeving. Gilbert Vanassche vertelde dat André Decap in het voorjaar ook zomertalingen ving in zijn kooi en ze vervolgens kortwiekte. Deze gingen dan broeden in de grachtjes in de omliggende broeken. Het waren hoofdzakelijk de mannetjes die gekortwiekt werden. Vervolgens lokten die dan toch de vrouwtjes en zo kwamen er nesten en kuikens van. Gilbert sprak zo van 100 koppels zomertaling indertijd! Het verschil tussen de tamme eenden en de wilde eenden was goed te zien op de plas: wilde eenden reikhalzen meer. De tamme eenden waren vaak ook bastaardeenden. Gemiddeld waren er zo’n 15 staleenden op de plas aanwezig. De kooi vroeg veel onderhoudswerk. Door overstromingen kwam er veel schade aan de onderkant van de rietschermen. Het riet werd gemaaid met een soort zeis. Dit gebeurde voornamelijk bij de Blankaart. Massart fotografeerde ooit nog Désiré Decap, terwijl die vanuit zijn sjchute op de Blankaartvijver aan het maaien was. Hij publiceerde de foto in 1912. De rietschermen werden hersteld in maart-april. De kooiman betaalde het onderhoud, de materialen en het werk. De ne en werden zelf gebreid. Het breimateriaal is nog in het bezit van Andrés kleinzoon, Lieven Vanassche. In de winter moest men soms ijs kappen om een pijp open te houden. De losgekapte ijsschotsen werden onder het andere ijs geduwd. De kooiman kreeg vroeger bij de verdeling één derde van de vangst, later werd dit de helft. Het grootste deel van de opbrengst was dus voor de baron, want de kooiman moest op eigen kosten zorgen voor het onderhoud van de kooi. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest André Decap vangen of kooien voor de Duitsers. Er waren bij de Duitsers voor- en tegenstanders. De kooiman werd zelfs even gearresteerd. Uiteindelijk mocht hij verder

323

VERHAEGHE F., persoonlijke mededeling.

151

André Decap, de laatste kooiman van de Blankaart, aan zijn huis in 1989. werken, maar de opbrengst was voor de Duitse officieren. Marcel Leeman vertelde dat André Decap de Duitsers weleens om de tuin probeerde te leiden door wat eenden onder in een zak met hout te verstoppen. Toen ze echter de truc doorzagen, kreeg hij een flink pak slaag. In het kooibos van de Blankaart broedde jaarlijks een kolonie reigers en aalscholvers in de hoge bomen tot omstreeks 1955. De aalscholvers concurreerden de reigers weg, maar toen hun getal tot zo’n 300-400 aangegroeid was, werd het de buurtbewoners wat te veel.323 De aalscholvers waren geduchte concurrenten van de vissers en vele broekbewoners haalden uit de visvangst een belangrijk neveninkomen. Daarom werden omstreeks 1955 alle hoge bomen van het kooibos gekapt. De aalscholvers werden geschoten en uitgeroeid. Volgens Edgar Kesteloot verhuisde de reigerkolonie naar het Zwaantje te Wulveringem. Een beperkt aantal week ook uit naar de eendenkooi van Merkem. Het kooibos werd pas opnieuw bevolkt door aalscholvers en reigers na een herintroductieexperiment door Paul Houwen in 1965. Vanaf 1967 was er opnieuw broedsucces van de blauwe reigers en de kolonie breidde snel uit tot meer dan 100 paar. De aalscholvers zorgden voor meer problemen. Er kwam


152

Paul Houwen (1933-1991), toenmalig conservator van het reservaat de Blankaart, ringde samen met Roger van Caloen in de nabije kooi van Merkem en bezorgde veel informatie over eendenkooien. Hier zien we tijdens het eendenkooionderzoek in Woumen op 13 juli 1989 v.l.n.r.: Paul Houwen, André Decap, André Verstraeten en Alex Dierick. zelfs een tweede herintroductie aan te pas. In 1970 kwam het dan toch tot broeden. Tussen 1970 en 1976 verlieten 18 jonge aalscholvers het nest. Vanaf 1977 tot 1993 bleven broedgevallen evenwel weer uit. In 1993 kwam, na verschillende decennia waarin geen enkele aalscholver meer broedde in Vlaanderen, opnieuw een broedgeval in de Blankaart voor. De kolonie groeide snel en week ook uit naar de eendenkooi van Merkem. Sindsdien is het aantal broedparen van de aalscholver in de IJzervallei gestabiliseerd op ongeveer 240 broedkoppels. Zoals vermeld bestreden de kooimannen de storende predatoren. Maar André Decap maakte van enkele, waarschijnlijk jong gevangen, dieren zelfs neerhof- of gezelschapsdieren. Hij zou een tijdlang een getemde jonge o er gehad hebben. Dat bele e niet dat hij de meeste o ers doodde. Paul Houwen schreef het volgende verhaal, dat hij van André Decap hoorde.324 Een o er wou zich aan de staleenden van de eendenkooi te goed doen. Dat kon André uiteraard niet laten gebeuren. Iets helemaal anders deed zich voor met een zo gehate aalscholver. Hij kweekte de aalscholver en een blauwe reiger op en ving er zelf vis voor. De aalscholver speelde trouwens voor waakhond, want hij pikte flink in de benen van bezoekers. Dat pikken werd 324

HOUWEN P. 1972: Zoogdieren op de Blankaart,

hem echter zelf fataal. Omdat hij ook wat te frequent pikte aan de uiers van de koeien, werd hij op een dag doodgetrapt door een koe. André Decap stopte met kooien nog vóór het we elijk verbod in 1972. De voornaamste reden was een jaloerse buurman die landbouwer en jager was. De jagers waren niet erg opgezet met de eendenkooien, omdat er op die manier te veel eenden voor hun neus weggesnoept werden. De buurman vond er niet beter op dan een carbidkanon op te stellen, weliswaar op zijn eigen perceel, maar wél vlakbij de eendenkooi, zodat er nauwelijks nog eenden kwamen. Zo kwam omstreeks 1958-1959 een einde aan het kooien. In 1962 werd de kooi toch nog eens helemaal opgeknapt, op vraag van toenmalig eigenaar Paul Kempynck. André Decap, zijn dochter Irène en een buurman werkten maandenlang om de kooi te herstellen. Uiteindelijk besliste de eigenaar echter om het kooien toch niet opnieuw te laten beginnen. Deze verlaten eendenkooi ligt nu in het erkende natuurreservaat de Blankaart, dat in 1979 is aangekocht door de toenmalige vzw Natuurreservaten (nu Natuurpunt vzw).

, 63-65.


De eendenkooi in Bornem: nog gaaf bewaard uniek Europees erfgoed In de andere hoofdstukken werd al verwezen naar tal van merkwaardige elementen van deze kooi: de oudste vermelding van eendenvangst op grote schaal uit 1318 en de aanwijzingen dat hier ooit de eerste eendenkooi is ingericht, de oudste gravure (1644) van een Vlaamse kooi, de vangsten door de eeuwen heen, de opbrengsten tussen 1765 en 1780, het doden van ‘storende’ dieren zoals o ers en een zeearend, het lokken van wilde eenden met een opgeze e kerkuil in de plaats van met een hond, het ringen en de resultaten, de ecologische en de erfgoedwaarde. In Bornem aan de Oude Schelde bleef de kooi tot op heden relatief gaaf bewaard in een kasteeldomein met een geschiedenis van meer dan 1000 jaar. De nog bestaande vier vangpijpen op de zuidelijke oever zijn voorbeelden van het zuivere originele vangpijptype, hoewel in de winter 2010-2011 de beugels en de ne en van drie pijpen gedeeltelijk ingedrukt werden. Deze beschadiging kwam door een boom die op één van de vangpijpen was gevallen en bij de andere pijpen mogelijk door zware sneeuwval of vandalisme.325 Van drie vangpijpen op de tegenoverliggende oever op het vroegere grondgebied Weert resten nu nog sterk verlande kromme sloten. Daar ligt, meest westelijk, ook een gebogen smalle sloot waar mogelijk de vierde vangpijp ooit heeft gelegen.

153 In de winter van 2010-2011 werden drie van de vier vangpijpen in Bornem zwaar beschadigd. De halfronde beugels liggen er nu ingedrukt bij. Het Agentschap voor Natuur en Bos voorziet jaarlijks de renovatie van één vangpijp. Deze kooi wordt lokaal ook toeristisch in de kijker geplaatst. Zo liep er tijdens de zomer 2010 een tentoonstelling over de Oude Schelde in het Streekmuseum De Zilverreiger in Weert (Bornem), waarin een maque e van één vangpijp de centrale blikvanger was. Geen enkele andere eendenkooi kan pronken met zo’n rijk verleden: uniek Europees erfgoed. Het is dan ook passend eerst aandacht te besteden aan enkele fragmenten uit de verre geschiedenis van dit kasteeldomein en omgeving.

De in het voorjaar 2011 enige nog gave vangpijp in Bornem, gezien vanaf de bocht in die vangpijp: links naar het einde toe en rechts de monding in de Oude Schelde. 325

FOQUE J., persoonlijke mededeling, dd. 15.4.2011.


154

Het begin: de vorming van de Oude Schelde in een uitgestrekt kasteeldomein

het gemeentearchief en verschillende rijksarchieven een bijzonder gedetailleerd inzicht biedt in de rijke geschiedenis van het kasteel en het domein.

In het jaar 1007 verwierf Lambrecht I, de eerste burggraaf van Gent, een gebied dat later bekend werd als de heerlijkheid van het Land van Bornem. Die heerlijkheid bestond uit de vroegere gemeenten Hingene, Mariekerke en Bornem. Tot op heden, dus reeds meer dan 1000 jaar, behoort de huidige Oude Schelde en een aanzienlijke oppervlakte gronden in de omgeving tot wat men nu noemt ‘t Graafschap. Door de eeuwen heen was dit domein in het bezit van meer dan vijftig adellijke eigenaars en eigenaressen. Hoe kon het ook anders? Want in dit domein lag al in 1292 een kasteel. In de periode 1887-1893 werd het kasteel grondig verbouwd en kreeg het zijn huidig indrukwekkend ui icht. Het wordt nu bewoond door de eigenaar, graaf John de Marnix de Sainte-Aldegonde, veertiende graaf van het graafschap Bornem. In dit kasteel wordt ook het uitgebreide kasteelarchief bewaard, dat samen met

Oorspronkelijk liep de Schelde vóór het kasteel, maar door de toenemende invloed van de getijden op deze rivier en als gevolg van overstromingen ontstond waarschijnlijk vóór 1240 een nieuwe loop van de rivier. Een charter uit dat jaar vermeldt immers dat het domein van Weert toen aan alle zijden door het water van de Schelde en de Durme was omgeven. In een scha ingsverslag uit 1318 staat voor het eerst de benaming Viez Escaut (= Oude Schelde). Toen was die Oude Schelde wellicht reeds aan beide uiteinden verzand en verliep de scheepvaart via de nieuwe bedding van de Schelde. In 1320-1322 bouwde men aan de uiteinden van de verlaten waterloop dijken, voorzien van een sluis om het overtollige water van de Oude Schelde te kunnen lozen in de Nieuwe Schelde. Deze getijdenrivier kon het water afvoeren naar de zee. Door deze afdammingen werden gronden langsheen beide oevers van de Oude Schelde geschikt voor rendabel

De vorming van de Oude Schelde te Bornem in de 13de-14de eeuw. Vermoedelijk lag deze vorming aan de basis van de oprichting van de aanzienlijke eendenvangst die hier voor het eerst in 1318 werd vermeld. A en B: de twee mogelijke toestanden voor 1240

C: toestand in 1240

D: toestand vanaf 1318


Maquette van een vangpijp in het Streekmuseum De Zilverreiger in Weert (Bornem). gebruik, want in 1322 wordt er voor het eerst pacht ontvangen voor deze Nieuwelanden en Middelzanden, zoals ze werden genoemd.326 De oudste vermelding van een aanzienlijke eendenvangst te Bornem sluit aan bij het ontstaan van de Oude Schelde. Zoals reeds werd vermeld, werd in 1318 de vogelrij van riviervogels geschat op de verkoopwaarde van jaarlijks 100 vogels. Er was dus toen al te Bornem een vanginstallatie die jaarlijks vast rendeerde. De inrichting van deze eendenvangstplek was vermoedelijk ingegeven door de afsnijding van de rivierarm, want van dan af werden pleisterende eenden er niet meer verstoord door de scheepvaart. Het was er ongetwijfeld veel rustiger geworden, zodat de omstandigheden ideaal werden om er veel eenden te vangen met een eendenkooi of een voorloper ervan. Overigens was Robrecht van Kassel, die heer van Bornem was van 1314 tot 1331, bijzonder ondernemend en actief. Het bedenken en inrichten van een installatie voor de vogelrij van riviervogels pas e zeker in zijn dynamisch beleid. Zoals reeds werd vermeld, waren er in 1318, 1324-1325 en 1355 vage en in 1489-1490 duidelijker beschrijvingen die wijzen op het gebruik van een eendenkooi op deze plaats. In 1534 had de ontvanger van het Land van Rumst en Bornem, Thibault Barrodot, de pacht van de vogelrij willen opdrijven, doch zij was hem gebleven voor 20 pond par. Om ze des te beter te nu e te maken, vroeg hij aan de hertogin van Vendôme de huur voor 18 jaar van de hoek van een stuk land van het vermelde

Nieuwland, liggende langs de bedding van de oude Schelde op een boogscheut van het kasteel, een stuk dat weinig waarde heeft omdat het laag gelegen is en meestal onder water staat, om er een gracht te graven van 18 voet breedte en 80 voet lengte daaromtrent.327 Hij kreeg deze toelating en deze verhuring is nadien geïnterpreteerd als basis voor het tot stand komen van de eendenkooi.328 Maar de 14de- en 15de-eeuwse beschrijvingen wijzen er eerder op dat die verhuring nodig was om een bijkomende nieuwe vangpijp aan te leggen, zodat de eendenvangst een hoger rendement kon bekomen. In een rekening van 1570 is sprake van la volerie du vivier ou du viel Escault of de vogelvangst op de vijver of de Oude Schelde. Dit kan alleen maar in Bornem geweest zijn.329 In 1612 werden verbeteringen aan deze eendenkooi aangebracht. Op de gravure van het kasteel van Bornem uit 1644 zien we twee vangpijpen ten noorden en twee vangpijpen ten zuiden van de Oude Schelde.330 De huurprijs klom van 220 gulden en 50 koppels eenden in 1704 tot 400 gulden in 1741. In 1760 wordt deze kooi beschreven met zes pijpen, drie op elke oever, en met 300 lokeenden. Sedert 1764 werd de eendenkooi niet meer verhuurd, maar door de kasteelbewoners zelf geëxploiteerd tot in 1971.331 Op een kaart uit de 18de eeuw staan echter vier vangpijpen aan elke oever getekend.332

HOOGHE F., VERSTRAETEN W. en ROCHTUS L., op.cit., p. 168-169. Met dank aan Omer Bauwens en Willy Van Hoecke voor vertaling uit het 16de-eeuwse Frans. 328 Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, 1975: , 10de jrg, p .88. 329 Algemeen Rijksarchief Brussel, fonds d’Ursel, L1099. Met dank aan Benny Crocket. 330 SANDERUS A., op.cit. 331 Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, op. cit., p.88; 332 Kasteelarchief Bornem, serie 2, carton 1, Liasse 4, 1700. Met dank aan John graaf de Marnix de Sainte-Aldegonde en Amélie gravin de Marnix de Sainte-Aldegonde en Filip Hooghe. 326

327

155


Duits edelman in de gevangenis om te schieten op de vangpijpen De publicatie van het tweede deel van het boek Hooghe kunnen we hieruit nu al citeren over de periode 1589-1595:

is voorzien in 2012.333 Dankzij Filip

De eendenkooi De eendenjacht op de Oude Schelde werd door mensen van het kasteel uitgevoerd en bracht voor de jaren 1589-1591 maar weinig op.334 Men gebruikte voor de eendenvangst langsheen de Oude Schelde een eendenkooi, die vermoedelijk door baron Pedro I Coloma in Bornem heropgebouwd en geperfectioneerd werd. Althans, in een rekening van 1592 vinden wij de vermelding dat de weduwe van wijlen Jean Steylant de som van 2 lb. kreeg, die madame de barones had toegekend als resterende som die nog te betalen was voor de constructie van de eendenpijpen (pipes aux canards) door wijlen Jean Steylant in 1589.335 De jaren voordien had Bornem zwaar te lijden gehad onder de Godsdienstoorlogen, dus mogelijk waren de eendenkooien vernietigd geweest. Meteen wordt hierdoor duidelijk aangetoond dat baron Pedro I Coloma de beroemde eendenkooi van Bornem in 1589 heeft laten heropbouwen, voortgaand op de traditie van eendenvangst die er al was sinds 1318. Dat in 1591 inderdaad opnieuw een eendenkooi bestond op het kasteeldomein, valt af te leiden uit volgend relaas. In de rekening van 1591 werd immers een koerier betaald om zo vlug mogelijk baron Pedro I Coloma op de hoogte te brengen van het feit dat een Duits edelman van graaf Karel van Mansfelt in de gevangenis van het kasteel van Bornem werd vastgehouden. De edelman had immers met een haakbus geschoten op de pijpen van de eendenkooi.336 Daniel Smet pachtte in 1595 2 gemet 175 roede grond gelegen in de Nieuwelanden aan de kant van Weert, die men de vogelpypen noemde, een duidelijke verwijzing naar de eendenkooi.337

156

In het cijnsboek van Weert voor de periode van 1744 tot 1789 komt een vermelding voor van de oude coije338, wat wellicht verwijst naar een toen verdwenen vangpijp aan de noordelijke zijde van de Oude Schelde, op het grondgebied van Weert. Op een gedetailleerde kadasterkaart van Bornem getekend in 1810, staan de vier vangpijpen op de oever van Bornem al op de plaats

waar ze nu nog liggen en is er op de tegenoverliggende oever, aan de kant van het dorp Weert, een begin van drie vangpijpen getekend.339

Kasteelarchief Bornem, serie 2, carton 1, Liasse 4, 1700. Met dank aan John graaf de Marnix de Sainte-Aldegonde, Amélie gravin de Marnix de Sainte-Aldegonde en Filip Hooghe

Kaart uit de 18de eeuw met vermelding van de bij de Oude Schelde. Het kasteel en vier vangpijpen op elke oever zijn vereenvoudigd ingetekend. 333

HOOGHE F., VERSTRAETEN W. en ROCHTUS L.: (Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, XLVI). Puurs, 2012. 334 BORNEM. K.A., Série 1, reg. 56, fol. 13 v°. 335 BORNEM. K.A., Série 1, reg. 56, fol. 48 v°. 336 Paye a ung messagier expres que fut envoye a monsieur lors que le gentilhomme alleman du Conte Charles estoit tenu prisonnier sur le chateau ayant tire a l’harquebuze sur les pipes des canardz la somme de trente quatre solz six deniers. BORNEM. K.A., Série 1, reg. 56, fol. 33 r°. 337 BORNEM. K.A., Série 1, reg. 57, fol. 3 v°. 338 HOOGHE F. en ROCHTUS L. 2004: , Bornem, p. 271; Rijksarchief Gent, Archief van Sint-Baafs en bisdom Gent, nr. 29686, K 5969, f° 110 r°. 339 FRANSSEN J.E. 1810: . Met dank aan Paul Van Roie.


De oudste beschrijving van een Vlaamse eendenkooi Vanaf het begin van 19de eeuw tot in 1962 werd het kasteeldomein beheerd door opeenvolgende generaties rentmeesters uit dezelfde familie. De laatste was Paul Van Roie, die uit de overlevering nog wist dat een zekere E. Best een vriend was van de eigenaar van het domein, graaf de Marnix. Ze hadden zelfs onder elkaar een humoristische woordspeling (jeu de mots) als een raadseltje op hun namen: “Wie is beter dan BEST? Maar niks”.340 Deze Best publiceerde in 1877 een beschrijving van de eendenkooi van Bornem, met tal van merkwaardige details en tekeningen. Het is een ui onderlijk document, dat voor het eerst de werking van een Vlaamse kooi beschreef.341 De oorspronkelijke tekst is in het Frans geschreven. Hierna volgt een vrije vertaling. “Het is daar ook dat de eendenkooi is gelegen, die een specialiteit is, we zouden zeggen een beroemdheid van het domein. Sinds onheugelijke tijden kweken en onderhouden de heren van Bornem op de Oude Schelde een groot aantal eenden, bestemd om, in aanzienlijke verhoudingen, te dienen bij de jacht op rondtrekkende groepen wilde eenden. Dankzij

de ui onderlijk gelukkige ligging van de plaats en de intelligente zorgen besteed aan de kweek en het behoud van de tamme eenden, is de eendenkooi van Bornem de meest complete van het continent en misschien van heel Europa. Door haar pluimage is de eend van Bornem een echte wilde eend; ze is het ook nog door de vrijheid die ze geniet; maar ze is gehecht aan de eendenkooi zoals een duif aan haar duivenhok en hoewel ze uitvliegt over enorme afstanden, komt ze elke dag terug naar de plek waar ze geboren is en elke dag gevoed wordt. Hoe heeft ze haar periodiek trekinstinct verloren? Het is moeilijk te zeggen; het is zonder twijfel het werk van een geduldige domesticatie en verstandige begeleiding. Enkele koppels werden behouden tijdens de zomer; hun voortplanting werd gestimuleerd door alle beschikbare middelen die de plaats kon bieden; na enkele generaties was een zekere gewoonte ontstaan, de tijd en de goede zorgen hebben de rest gedaan. Het gemiddelde aantal van deze eenden bedraagt 200 tot 250 koppels, en dit getal is zelden overschreden; maar de jagers veroorzaken een zware tol. Minder schuw dan haar wilde soortgenoten, laat de tamme eend zich beter benaderen en wordt zo een gemakkelijke prooi. Zo verdwijnen elk jaar een duizendtal vogels. Tijdens de zomer verlaten deze eenden, door de goede zorgen die ze krijgen, deze plek bijna niet of zijn ze opgesloten; maar vanaf eind september ziet men ze elke avond wegvliegen in groepen van tien tot twintig vogels, en ’s morgens keren ze terug in het gezelschap van wilde vogels die ze hebben ontmoet tijdens hun zwerftocht. Het is dan dat de jacht begint; ze verloopt van 1 oktober tot 1 april. Op beide oevers van de Oude Schelde zijn een aantal sloten gegraven, ‘pijpen’ genoemd, waarin men de wilde eenden wil aanlokken om ze daarna met de hand te kunnen grijpen. Men doet dit op de ene of de andere oever, a ankelijk van de windrichting. De bijhorende tekening geeft een beeld van één van deze ‘pijpen’ en we pogen de lezer met behulp van deze tekening duidelijk te maken hoe de vogels worden aangetrokken en gevangen. 340

De kadasterkaart van Bornem, getekend in 1810, met vier vangpijpen op de oever van Bornem, op de plaats waar ze nu nog liggen. Op de tegenoverliggende oever, aan de kant van het dorp Weert, is het begin van drie vangpijpen getekend. Van deze laatste blijven nog sterk verlande kromme sloten zichtbaar.

341

Uit het gesprek met Paul Van Roie, dd. 14.4.2011. BEST E., op.cit.

157


158 Eén van de sterk verlande oude vangpijpen op de oever van Weert, nu een kromme sloot die in de Oude Schelde uitmondt. A A is de loop van de Oude Schelde. B B B is de vangpijp of ‘pijp’, die een gebogen vorm heeft en waarvan de diepte afneemt naargelang men het einde nadert, en wel op zo’n wijze dat ze volledig droog ligt bij B1. De vangpijp is overdekt met afgeronde boogvormige overspanningen, die langzaam afnemen, zodat de hoogte van ongeveer vier meter bij de ingang niet meer is dan 50 cm bij B1. De boogvormige overspanning is bij het begin van de vangpijp gemaakt met takken; verder is het een strak gespannen net, gemaakt met sterke ingeteerde draad; in B1 is een verplaatsbaar net aan twee hoepels gemonteerd en dat eindigt in een zak. Op C (...) langsheen de Oude Schelde en op E E, de gebogen lijn van de vangpijp volgend, bevinden zich de afschermingen of schutsels in stevig riet, die een hoogte hebben van ongeveer twee meter vijfentwintig centimeter. Andere schermen volgen een onderbroken lijn en staan langs de buitenbocht van de vangpijp. Dit alles dient om de man die de jacht uitvoert, voor de wilde eenden te verbergen. Deze laatste schermen zijn verbonden door lage schermen, met een hoogte van slechts één meter vijfentwintig centimeter, zodat de jager of kooiman zich kan tonen als het geschike moment is gekomen. In O, op de boord van de Oude Schelde, is beneden in de schermen een opening gemaakt die strikt voldoet om een kleine hond door te laten. Dergelijke opening herhaalt zich in O1, O11 en O111 in de lage zigzag-vormige schermen. Het vangtuig is nu beschreven, laten we nu beginnen aan de jacht. De kooiman kiest, a ankelijk van de windrichting, de vangpijp die hij zal gebruiken. Hij houdt zich verborgen

achter een hoog scherm en brandt turf zodat de eenden hem niet kunnen ruiken; twee kleine langharige rosse honden vergezellen hem. Hij kijkt door een kleine opening in één van de schermen en ziet dat de wilde eenden niet ontbreken op de grote wateroppervlakte, waar ze zich hebben verspreid tussen de vogels van de eendenkooi. Het is de bedoeling die eenden eerst in beweging te krijgen om ze dan in de vangpijpen te kunnen lokken. Dan roept hij zijn eenden met een fluitsignaal dat ze goed kennen; ze komen af in groep, slaan de vleugels open en doorklieven luidruchtig ploeterend het wateroppervlak van de Oude Schelde, in de

Het einde van een vangpijp in Bornem, opvallend lang uitlopend over de grond.


159 De tekening van een vangpijp uit het artikel van E. Best is bijzonder onnauwkeurig. We zien daarop naast een vangpijp slechts vier korte schermen, maar in 1989 waren dit bij de vier vangpijpen respectievelijk acht, negen, acht en zeven korte schermen. Op de tekening staan tussen de korte schermen knieschermen, met een naar boven toe doorlopend hondengat. In werkelijkheid was dit een kleine opening in een hoek van de knieschermen. De watergang in de vangpijp is over de ganse lengte van de vangpijp zeer breed en met veel te langzame buiging getekend. Op de toenmalige kadastrale plannen staan de vangpijpen nauwkeurig getekend zoals ze er vandaag nog bij liggen. Het water in de vangpijp loopt op die tekening door tot aan het vangfuiknet, hoewel Best in zijn tekst beschrijft dat op het einde de vangpijpen droog eindigen. Volgens de bijhorende beschrijving werden de wilde eenden al opgejaagd als ze tot het punt X waren gezwommen. Dit zou dan gebeurd zijn in volle zicht van de vogels op de Oude Schelde, wat de eendenkooi volledig zou verstoord hebben. richting van de vangpijp, en beginnen het voedsel te zoeken dat ze er gewoonlijk vinden. Maar de wilde eenden, schuw en wantrouwig, bewegen bijna niet. Het is het moment om de kleine honden op de scène te brengen en hun rol te laten

De korte schermen met ertussen de lagere knieschermen bij een vangpijp in Bornem.

spelen. Op een wenk van zijn meester gaat één van de hondjes door O, langs de boord van de Oude Schelde, de eenden zien hem en verlaten hun soort verdoving. Uit nieuwsgierigheid of een prikkeling van antipathie zien ze dit aan en beginnen te bewegen; de hond volgt de oever, gaat in D, aan de binnenkant van de vangpijp, waarvan hij de boord volgt, en verlaat deze door de opening O111. Hij wordt onmiddellijk gevolgd door de andere hond, die dit rondlopen herhaalt; de wilde eenden naderen in kleine aantallen; ze zien of horen niets dat hun wantrouwen zou verantwoorden en worden trouwens aangemoedigd door hun soortgenoten die spelen in de vangpijp en die ze langzaam naderen; om ze nog meer aan te lokken vervolgen de honden hun loopjes, maar alleen in de vangpijp, beginnend in O1 om te verdwijnen in O11 en weer in de vangpijp te komen door O111. De kooiman, die zich zorgvuldig verborgen houdt, gluurt naar hen en wacht tot ze aangekomen zijn in X en toont zich dan boven het laag zigzag-vormige scherm in O1; de vogels zien hem en vluchten weg naar het einde van de vangpijp; hij toont zich opnieuw in O11 en het wild, dat meer en meer schrik wordt aangejaagd, komt terecht in het zakvormig net op het einde van de vangpijp, in de brede mazen van het net die hun vlucht verspert; de jager nadert, neemt het vangfuiknet eraf en met één enkele slimme duimslag wordt de vogel gedood.


160

De vangpijp zoals E. Best ze tekende in 1877. Let op de hoge knieschermen, zoals ze tot vandaag in Bornem nog bestaan en op de overspanning van de vangpijp met twijgen die aan de gebogen beugels zijn vastgemaakt. Het succes is a ankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden. De ene dag vangt men honderd vogels op één voormiddag en ’s anderendaags zijn het er maar zes over heel de dag.

• Men had vroeger op een halve mijl van het kasteel, tussen de weg naar Sint-Amands en Puurs, een moeras van ongeveer vijftig hectare, ‘Breevenne’ genoemd, dat in 1840 is drooggelegd en geschikt gemaakt voor de landbouw door de familie de Marnix. Men denkt dat de verdwijning van dit moeras oorzaak is van de verminderde vangsten van talingen.” Op basis van de terreinbezoeken en de gesprekken uit 1989 en 1995 met Charles Walschap, de laatste kooiman van Bornem, en met Jules Van Riet, de laatste ringer in deze kooi, kon vastgesteld worden dat de volgende gebruiken en inrichtingen, zoals die in de voorgaande tekst worden beschreven, na 1877 zijn verdwenen of sterk gewijzigd: • Een voederbeurt van de tamme eenden werd aangekondigd met een fluitje; dit was 122 jaar later niet meer bekend. • Er werden twee honden ingeschakeld. Dit was ook nog zo in 1898. De laatste decennia gebeurden de vangsten met de hulp van één hond. • In de binnenbocht van de gebogen vangpijp staat een scherm E E. In 1989 was een dergelijk scherm alleen nog bij de meest westelijke vangpijp te zien. In Nederland noemt men een dergelijk scherm ook blindscherm.

De vangpijpen waren bij de ingang overspannen met takken en verder met ne en. In 1989 waren de vangpijpen overspannen met beugels uit betonijzer, bedekt met ijzergaasdraad en ne en. De schermen waren uit riet gemaakt en 2,25 m hoog, maar in 1989 waren dat meestal eternietplaten van ongeveer twee m hoog De overspanning bij het begin van de vangpijpen was ongeveer 4 m hoog, maar in 1989 was dit ongeveer 5 m geworden. De gemiddelde jaarlijke vangst tussen 1830 en 1870 bedroeg bijna 2000 eenden. In de 20ste eeuw was dit aantal, zoals eerder besproken, wel hoger. De rivaliteit met de jagers met het geweer was duidelijk: ze werden als schuldigen aangewezen voor het jaarlijkse afschot van een duizental tamme kooieenden. In 1989, dus 27 jaar na het stoppen van de vangst voor de consumptie, is hierover niets meer vernomen. Er is geen sprake van drijvende boomstammen bij het begin van een vangpijp, als aantrekkelijke rustplaats voor de eenden. In 1989 waren die er wel. Er waren nog vangpijpen op beide oevers. In 1989 waren er geen meer op de noordelijke oever.


De kooi in de 20ste eeuw Hoewel we op de militaire kaart uit 1903 niets zien van de drie noordelijke vangpijpen op het grondgebied van Weert, is bekend dat daar tot in de jaren dertig van vorige eeuw nog werd gevangen. A ankelijk van de windrichting werd toen gebruik gemaakt van de noordelijke of de zuidelijke vangpijpen langsheen de Oude Schelde. Op de zuidelijke oever lagen in 1903 de nu nog bestaande vier vangpijpen.342 De meest oostelijk gelegen zuidelijke vangpijp heeft een kromming in oostelijke richting in tegenstelling tot de drie andere, die a uigen in westelijke richting. Deze vier vangpijpen liggen verspreid over een oeverlengte van 800 meter aan de 100 m brede Oude Schelde. We zouden dus kunnen spreken van een kooiplas van acht ha. De ligging van de 7 vangpijpen is nog goed te zien op de kadastrale plannen van in de 19de eeuw tot op heden. Hier liggen de enige vangpijpen van het originele type op het Europese continent die tot heden gaaf bewaard bleven. Hierna volgt een beschrijving ervan uit 1989. De overspanning van de vangpijpen was, over half cirkelvormige beugels uit betonijzer, uitgevoerd met harmonica-ijzergaasdraad en zwarte nylonne en. Beide hadden een maaswijdte van 5 cm. Bij het begin van de vangpijp was die overspanning niet volledig, maar ze stopte ongeveer 50 cm boven de grond, om de hond meer zichtbaar te maken. Ongeveer om de 2 m volgden de steeds lager wordende beugels op elkaar. De beugel bij het begin van de vangpijp was ongeveer 5 m hoog en 5 m breed; de laatste beugel was ongeveer 60 cm hoog en breed. De vangpijpen hadden een gemiddelde lengte van ongeveer 50 m, maar verschilden lichtjes in lengte. Vanaf 15 m van de kooiplas waren de vangpijpen gebogen onder een hoek van 100 graden. Na het einde van het water in de vangpijp volgde de fuikvormige overspanning over de grond tot aan het vangfuiknet. De lengte ervan verschilde per vangpiip en was bij één pijp zelfs 18 m. De oeverstrook tussen het water in de vangpijp en de korte schermen was ongeveer 1 m breed en de jaaggaten over de knieschermen waren ook ongeveer 1 m breed. De ingang van de vangpijpen kreeg een speciale zorg, die erop gericht was zoveel mogelijk eenden te kunnen vangen. Waar de beugels begonnen, liet men namelijk het gras staan, zodat bij het begin van een vangbeurt niet teveel vogels werden verstoord. Bij de inham van de vangpijp werd wel gemaaid, zodat er een aantrekkelijke zit- en rustplaats voor de eenden 342

Een vangpijp in Bornem in 1898, opgebouwd met wilgenvlechtwerk. Een kooiman draagt het samengeplooide vangfuiknet; twee kooihondjes zijn duidelijk te zien. ontstond en zoals reeds vermeld lagen in de inham van een vangpijp enkele boomstammen in het water als rustplaats voor de eenden, waren de boorden van de Oude Schelde en de watergang van de vangpijpen versterkt met grote brokken natuursteen en bestonden in 1989 de schermen uit eternietplaten. Die platen werden ook gebruikt bij de korte schermen, hoewel er toen ook nog korte schermen uit riet stonden. Plaatselijk waren de schermen omgevallen, kapot en vervallen. Op andere plaatsen stonden nieuwe platen en op sommige plekken werd het scherm bijgewerkt met geplastificeerde ijzergaasdraad, begroeid met klimop. uit WINCKELMANS J. 2005: , Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant vzw, 40

De gevangen eenden werden in Bornem in dergelijke grote wijmen manden gestapeld en met de trein naar de wildveiling in Brussel verzonden. De manden waren getekend met MX, de kenletters van graaf de Marnix de Sainte-Aldegonde.

Institut Cartographique Militaire, tweede uitgave, Brussel, 1903. Kaartblad Tamise 15/6.

161


waarin ook blauwe reigers en aalscholvers broedden. Dit eilandje staat al op de gravure van Sanderus uit 1644. Vanaf het kasteel vertrok de kooiman naar zijn kooi. Daarvoor moest hij eerst over een ringgracht. Daarover lag een draaibrugje van ongeveer 5 m lang, dat scharnierde op de oever aan de zijde van het kasteel. Dit brugje werd alleen gedraaid als men daar met een bootje wilde door varen. Om het draaien vlot te laten verlopen was bij dat scharnierpunt het brugje verzwaard met stenen. Men noemde dit het kooibrugje en verder liep het kooibaantje naar de vangpijpen. Dit was in 1989 allang verdwenen. Voor kooiman Walschap was de kooi een heiligdom. Daar kwam niemand in, zelfs zijn vrouw of kinderen niet.

162

Een vangpijp in 1972, het jaar dat het vangen voor de consumptie werd verboden. Eén van de vangpijpen sloot aan op een grotere natuurlijke inham, wat gunstig bleek bij het vangen. In de vangpijp aan de rechte oever, zonder inham, werd veruit het minst gevangen. In de vangpijpen stond ongeveer 40 cm water. Het waterpeil in de Oude Schelde en dus ook in de eendenkooi werd geregeld via grote verbindingssloten naar de Schelde en sluizen. Tegenover de meest westelijke vangpijp lag een eilandje in de Oude Schelde. Hierop stonden hoge bomen,

Ter hoogte van de vangpijpen waren de gronden aan de Oude Schelde in het noorden over een breedte van 80 tot 150 m volledig bebost, tot aan de weg tussen het dorp Weert en de brug over de Schelde. Op de zuidelijke oever was die beboste strook soms ongeveer 80 m, maar meestal maar 50 m breed en werd die doorsneden door de vangpijpen. Dit bos is er nog steeds, hoewel de eigenaar de zwaarste bomen liet vellen. Op het einde van de vangpijpen was gekapt, zodat de eenden de illusie kregen dat daar een geschikte vluchtplek was in het bos. Hier stond en staat nog steeds, ongeveer 10-20 m ten zuiden van of naast elke vangpijp, een 30 m lange taxushaag, die hoog opgeschoten was en het hele jaar door een dichte afscherming vormde. Zo kon de kooiman rondom de kooi gaan, ongezien door de eenden die toevallig in een vangpijp zwommen. Evenmin was er verstoring bij het fruitplukken of het snoeiwerk in de achterliggende boomgaard. Een dergelijk scherm, ver van de kooiplas, is ook aangetroffen op de maque e van

Het einde van een vangpijp, met in de achtergrond een hoog opgeschoten scherm met taxus. Zo kon de kooiman, ongezien voor de eenden in die vangpijp, toch achter zijn kooi gaan.


Wilgeninventarisatie van de Oude Schelde te Bornem, ter hoogte van de eendenkooi Op 17 september 2002 werd de Oude Schelde te Bornem bemonsterd in het kader van een inventarisatie van autochtone bomen en struiken. De omgeving van de eendenkooi van Bornem bleek vooral met wilgen begroeid, waarvan Schietwilg ( ), Schiet- x Kraakwilg ( ), Grauwe wilg ( ), Boswilg ( ) en Bittere wilg ( ) mogelijk tot het autochtone spectrum behoren en Katwilg ( kloon ‘gele wiedauw’), Duitse dot ( kloon Gewone kattekletters) en Kat- x Amandelwilg ( kloon ) duidelijk de ste mandenmakerswilgen zijn die in de tweede helft van de 19 en de eerste helft van de 20 eeuw aangeplant werden. De mandenmakerswilgen vermeerderden nadien ook spontaan, zodat het niet altijd meer duidelijk is wat aangeplant werd en wat verwilderde. Zonder twijfel werden deze wilgen ook benut om de eendenkooi te herstellen. Foto’s van de kooi uit het begin van de 20 ste eeuw tonen nog zeer duidelijk het overvloedig aanwezige wilgenvlechtwerk. de kooi van Veseli nad Morave in het Museum voor Bosbouw, Jacht en Visserij in het kasteel Ohrada bij Hluboka nad Vltavou in Tsjechië. Ook in verschillende Nederlandse kooien is zo’n scherm aanwezig. Dit is meestal het geval als er tussen de vangpijpen en de buitenrand van het kooibos te weinig ruimte is of simpelweg geen begroeiing staat. In het kooibos stonden veel populieren en verder es, wilg, eik, els, coniferen, taxus en olm. De olmen waren toen echter al grotendeels verdwenen door het slopend werk van de beruchte schimmel die wordt overgebracht door de iepenspintkever. Er waren ook gekno e populieren, wilgen, essen, olmen en esdoorns. In de struiklaag groeide onder meer hazelaar en meidoorn. Het kaphout werd altijd na het vangstseizoen gekapt en het kooibos kreeg een beheer dat volledig was afgestemd op de eendenvangst.

De zorg voor de noodzakelijke rust in de kooi werd extra moeilijk tijdens de harde winterdagen. Om verstoring van de eendenkooi te voorkomen werd op ongeveer 1 km van de kooi een afspanning met palen en draden over het water van de Oude Schelde gespannen. Deze maatregel was alleen mogelijk doordat die volledige, 6 km lange vroegere rivier tot het uitgestrekte grafelijke domein behoorde. Ver genoeg van de eendenkooi werd op de Oude Schelde steeds gevist en bij vriesweer was het daar een paradijs voor schaatsers. Bij vriesweer werden met een bijl bij de twee rendabelste vangpijpen open wakken gekapt en de ijsschollen werden met een lange stok, voorzien van een pin en een haak, onder het ijs buiten de vangpijp geduwd. In die open wakken was tijdens de harde winterdagen veel te vangen. Maar ook als het dooide, was de kans op succes groot. In die omstandigheden beleefde Jules Van Riet eens een ui onderlijke dag. De eenden waren niet uit de

De Oude Schelde gezien vanuit één van de vangpijpen in Bornem. In de achtergrond staat het kasteel.

163


Nog steeds geschikt voor het ringwerk

164

Het einde van een vangpijp in Bornem loopt ongeveer 18 m over het land naar de laatste beugel, waar het vangfuiknet kan worden aangehecht. pijpen te houden en op een bepaald moment kon hij er zowat 150 opjagen, het vangfuiknet kwam barstensvol te zi en en in de laatste meters van de vangpijp zaten er zelfs nog eenden die niet meer in het volle vangfuiknet konden! Uit het net kon hij er toen 110 ringen. En dezelfde avond, toen het al bijna donker was, zaten de eenden bij voeder in een pijp alweer “dik op een hoop”. Bij somber en mistig weer was niet veel te vangen. In 1989 was de plasbeze ing nog goed te noemen. Vanaf half augustus verbleven er van 1200 tot 2000 eenden. Half november groeide dit aantal aan tot 3000 en soms zelfs tot 5000 vogels. De eenden kwamen vooral van de Schelde en uit Nederland. A ankelijk van het tij op de Schelde trokken de eenden naar de kooi. Bij laag tij bleven ze op de slikken zi en en bij hoogtij gaan ze grotendeels naar de kooi. Die grote aantallen deden denken aan een volkse uitspraak uit de jaren 1930 in het nabije dorp Weert. Telkens als de eenden in de kooi opgeschrikt werden en wegvlogen, zei men: “Het wordt donker boven de Weert”.343 De kooi had echter geen optimale rust meer in 1989. Er mocht in de nabijheid tweemaal per jaar worden gejaagd en een vroegere rustige hoogstamboomgaard was omgezet in akkerland. Tractorgeluid verstoorde geregeld de pleisterende eenden. Jules Van Riet kon, ondanks die storende invloeden, elk jaar toch 400 tot 800 eenden ringen. Hij voederde als vrijwilliger-ringer meestal éénmaal per dag in alle vangpijpen en kon via het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, organisator van het Belgisch Ringwerk, jaarlijks beschikken over 500 kg gerst. Per vangbeurt kwamen 12 tot 18 eenden in het vangfuiknet terecht, soms waren het er ook maar 4 of 5 en éénmaal zelfs de hierboven beschreven ui onderlijke 110. Het ging vooral om wilde eenden en wintertalingen. 343 344

RISKE J., (?): , Temse. FOQUE J., persoonlijke mededeling, dd. 11.4.2011.

Nadat in 1972 de vangst met eendenkooien we elijk werd verboden, verhuurde de eigenaar de kooi aan de Belgische Staat. Deze huurovereenkomst is na de regionalisering overgenomen door het huidige Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) van het Vlaamse Gewest. De huurder zorgt voor het beheer en de inrichting van de kooi. Zo werden na 1989 de schermen met eternietplaten allemaal verwijderd. De korte schermen en de knieschermen werden dan weer met riet gemaakt en de schermen tussen de vangpijpen langsheen de oever van de Oude Schelde bestaan nu uit met klimop begroeide ijzergaasdraad. De vangpijpen bleven relatief goed bewaard en het ANB streeft ernaar elk jaar één vangpijp een herstel- of onderhoudsbeurt te geven.344 Na het overlijden van Jules Van Riet in 1998 is er in deze kooi niet meer geringd . Het ringen blijft nochtans in principe mogelijk: de pijpen zijn, mits de beugels en ne en worden hersteld, nog steeds vangklaar. Het valt echter te betwijfelen of de schermen met klimop langsheen de Oude Schelde wel de nodige 100 procent dekking bieden aan een kooiman. De talrijke schuwe eenden liggen er immers op enkele meter van het kooimanspad. Overigens is het ringen van vogels in België vrijwilligerswerk en de kooi vangklaar houden vraagt bijna dagelijkse inzet. Het zal dus niet zo eenvoudig zijn het ringwerk hier weer op te starten, maar het zou wel een uiting zijn van waardering en zou de ervaring en kennis van het eeuwenoude kooimansambacht levend houden. Bovendien geeft een zinvolle gebruiksfunctie ook een extra stimulans tot onderhoud van de kooi.

De schermen aan de Oude Schelde zijn nu ingericht met klimop op gaasdraad. Mocht hier het ringwerk opnieuw opstarten en mochten er weer duizenden eenden op de Oude Schelde verblijven, dan biedt een dergelijk scherm wellicht te weinig beschutting.

Jos Winckelmans

Bornem 1972



De eendenkooi van Meetkerke (Zuienkerke): gedeeltelijk heringericht

166

In 1525 is voor het eerst sprake van een zwanerie du mour de Meetkerke en in latere teksten van een leengoet wesende de swanerije en de voghelrije van de Moere …345 Het is mogelijk, maar er is geen exacte aanwijzing voor, dat deze iets te maken hadden met een eendenkooi. In 1554 is dit wel het geval met de benaming De Coeye.346 Op een kaart van Pourbus (1571-1595) staan de Meetkerkse moeren als uitgestrekt zoetwatermeer ingetekend. Er zijn echter aanwijzingen347 dat dit gebied niet geheel en niet permanent onder water stond. Dit was een ideale omgeving voor de exploitatie van een eendenkooi. Tot in de 16de eeuw bevond zich hier als gevolg van de middeleeuwse turfwinning en ontginningen een laaggelegen, nat gebied. In 1622 is de Watering van de Moere van Meetkerke opgericht. Die zorgde voor de aanleg van de Moerdijck en het oprichten van twee windmolens, die met schepraderen het water in de Blankenbergse vaart overpompten. Zo bekwam men de verdere drooglegging. Het bleef echter een vochtig en landbouwkundig marginaal gebied met vooral hooiweiden, griendteelt, wat bosjes en een eendenkooi.

De kooi van Meetkerke op de topografische kaart van 1883. De toegang naar de weg langsheen het kanaal Brugge-Oostende werd pas na 1953 aangelegd. Vanaf 1770 kwamen de Meetkerkse moeren meer dan twee eeuwen in het bezit van de familie van Outryve d’Ydewalle. Nadien werd het eigendom ondergebracht in een naamloze vennootschap.

Het sluisje op de verbindingssloot tussen de kooi en de omgevende sloten. Daardoor kon men het waterpeil in de kooi regelen.

345

POLLET J. 1934: De aandekooi te Meetkerke, POLLET J. 1934, 347 DE DECKER S. &.HIMPE K. 2001: 348 KARELSE J.J.H.G.D., 2003. 346

Op een kaart uit de 17de eeuw, de kaart J. L. Laurens uit 1754 en alle latere topografische kaarten staat de kooi als rogge-ei-type ingetekend. De kooivijver is ongeveer 0,75 ha groot. Het pad naar deze eendenkooi liep zeker tot in 1953 in noordelijke richting naar het dorp Meetkerke en was bekend als de Kooidreve. Dit pad was omzoomd met opgaande beplanting, zodat de kooi kon worden bereikt zonder dat men de eenden op de na e graslanden verstoorde. Daarna is de huidige toegangsweg aangelegd, die verbinding geeft met de weg op de dijk langsheen het kanaal Gent - Oostende. Er stond een hofstede vlakbij de kooi, zodat hier geen kooihuisje nodig was.348

40, p. 259. , hoofdstuk 6, De Aandekooi, p. 20 – 23. , Brugge. , in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Brugge, IJsselstein, maart 2003.


Overzicht van de toponiemen van de eendenkooi van Meetkerke Jaar 1525 1525 1550 1554 1700 1754 1797 1797 1822 1839 1841 1841 1850 1862 1862

Benaming

Jaar 1872

Benaming (percelen in de buurt van de eendenkooi)

1888 1888 of

of

De enige vermelding in verband met vangsten voor de keuken lezen we in het parochieboek van Meetkerke, geschreven door kanunnik G.F. Tanghe in 1860. De beschrijving van de eendenkooi en van de vangwijze besluit hij als volgt: “Binnen sommige winters is de vangst zo voordelig dat men er verscheidene duizenden naer Brugge levert”. Over de toenmalige kooiman Demen Oom en de bedrijvigheid rondom deze kooi is in 1953 een prachtig verhaal gepubliceerd, dat volledig is overgenomen in het hoofdstuk Eendenkoooien en vangpijpen in de oude kunst.

Plattegrond van de eendenkooi van Meetkerke in 1960.

1900 1906 1935 1935

(de beek aan de eendenkooi) (andere naam voor eendenkooi-bos) Aandekooi

(pad vanaf de Moerstraat naar de eendenkooi)

1941 1941 2001 2003

De laatste kooiman hier was Médard d’Haene, een kleine boer uit de omgeving, die ook het kooibedrijf voor zijn rekening nam. Hij had daardoor de tijd om regelmatig, altijd op vaste uren, de staleenden te voederen. Als voer werd onder meer graanafval en kaf gebruikt. In die tijd zouden er ongeveer 150 staleenden zijn geweest. De kooiman ontving oorspronkelijk een vaste vergoeding, later een stukvergoeding. Hij gebruikte eerst een kleine kooihond, vosachtig van kleur, en later een Duitse scheper. De hond diende zich zeer spaarzaam (niet al te veel) en nonchalant te tonen. A. van Outryve d’Ydewalle (1873-1940) was geruime tijd eigenaar van de kooi en heeft deze altijd gekend met een gemengde kolonie aalscholvers en blauwe reigers. Het is de enige eendenkooi en één van de zeldzame plekken in Vlaanderen waar de blauwe reiger al meer dan een eeuw elk jaar heeft gebroed. De eerste gegevens in verband hiermee dateren uit de oorlogsperiode 1914-1918, toen het aantal aalscholvers sterk toenam. In 1943 waren er 127 nesten van aalscholvers en 65 van blauwe reigers. Strategische overstromingen in 1944 zorgden voor het afsterven van de bomen, het verdwijnen van de aalscholvers in 1945 en een record aantal blauwe reigers in da elfde jaar: 350 nesten, waarvan 185 in het kooibos en de rest in de populieren in de omgeving. Wegens de inundaties stierven de nestbomen echter af en in 1946 was daardoor het aantal nesten sterk teruggelopen (zonder exacte cijfergegevens). In 1950 bleven amper 14 koppels reiger over. In 1961-1965 broedden er weer 4 tot 8 koppels aalscholver. Het waren toen voorlopig de laatste broedsels in België; die soort zou voor het eerst in België opnieuw broeden vanaf 1993. De kolonie blauwe reigers had tot 1966 maximaal 20 koppels,

167


168 Een vangpijp te Meetkerke in de periode toen André Rodts en graaf Leon Lippens daar veel eenden ringden. waarbij een nadien betwist hoog aantal uit 1955 niet is meegerekend. In 1974 werden er 46 koppels geteld, het jaar erop slechts 16. Het jaar 1980 was met 81 koppels een uitschieter. Dat aantal daalde tot 2 koppels in 1992 en ging daarna opnieuw in stijgende lijn. De meeste jaren zijn er 20 tot 25 koppels, maar in de periode 2006-2010 was er een daling, mogelijk onder invloed van de aalscholvers, hoewel daarover discussie bestaat. De aalscholvers begonnen weer in de kooi van Meetkerke te broeden vanaf 1997. In 2001 waren er al 69 koppels aalscholver. In 2010 is die kolonie al enkele jaren vrij stabiel met jaarlijks 100 tot 120 nesten.349

Met Gelders of Brabants vangpijptype De kooi van Meetkerke is de enige in Vlaanderen die niet is ingericht met vangpijpen van het originele type, maar met voor een kwart cirkelvormige beugels die aan één kant steunen op de korte schermen. Lippens schreef dat de kooi was ingericht naar Zuid-Hollands model en hier al vanaf de 18de eeuw gebruikt werd. Hij geeft echter geen bron waarop deze bewering steunt en er is geen enkele foto of tekening van de vangpijpen van vóór 1956 bekend. Als zijn bewering echter juist is,

Toen de kooi nog in gebruik was: de kooiput met veel eenden, gezien vanuit een vangpijp.

VERHEYEN R. 1966: Het voorkomen van de blauwe reiger, (L.) in België, en de evolutie van de reigerstand , 56.4, p. 374-403; VAN VESSEM J. 1988: Broedbestand in die landen welke de Belgische populatie kunnen beïnvloeden, en broedkolonies van de blauwe reiger ( ) in België van 1982 tot en met 1986, , 78, p. 69-97; VERMEERSCH G., ANSELIN A., DEVOS K., HERREMANS M., STEVENS J., GABRIELS J., VAN DER KRIEKEN B. 2004: , Brussel; DECLERCQ L. 2010: De Blauwe reiger ( ) en de Aalscholver ( ) in de eendenkooi van Meetkerke, , Brugge. 349


Vangpijp in Meetkerke, zoals ringer André Rodts ze tekende. dan is het best mogelijk dat hier destijds een Hollandse kooiman een rol heeft gespeeld. In ieder geval liet Lippens de kooi herinrichten, niet met het originele vangpijptype, maar volgens het Gelders of Brabants vangpijptype. Op het einde van elke vangpijp was hier echter geen vangkorf getimmerd, maar was er een vangfuiknet, gemaakt van een oude visfuik. De hond moest niet gewoon rond de korte schermen lopen, maar werd afgericht om zich aan de eenden te tonen vanaf twee lange houten loopplanken die over de rand van elke vangpijp op palen steunden. Lippens

schreef ook dat de vangsten voor het ringwerk zonder tamme lokeenden, voedsel of nachtelijk kappen van ijs gebeurden, maar enkel door een hond te gebruiken. Blijkbaar zorgde de bijzonder opvallende verschijning van de hond op die loopplanken voor voldoende aantrekkingskracht op de eenden. Of was dit een verkeerde voorstelling? Het vangen zonder lokeenden is op geen enkele andere plek beschreven. André Rodts beschreef wel dat tamme eenden hier ’s avonds een volle maaltijd graan kregen. Of had elke ringer zijn eigen vangtechniek?

De in 2008 heringerichte vangpijp, waarin nu voor de hond een betonnen loopplank over het water is aangelegd. De eendenkooi van Meetkerke was de enige met in elke vangpijp twee loopplanken. Zo kwam de hond zeer goed in het zicht van de eenden. Een trucje van een vroegere kooiman?

169


170

Een informatiebord bij de heringerichte vangpijp in Meetkerke biedt de bezoeker inzicht in de werking van de eendenkooi.

Met een heringerichte vangpijp

Bijzonderheden bij het vangen

In 2002 is de kooi met 26 ha aanpalende weilanden in het kader van een natuurinrichtingsproject van de Vlaamse Landmaatschappij aangekocht door het Agentschap voor Natuur en Bos. In dit verband heeft D. Karelse het voornoemde rapport over het herinrichten van de toen erg vervallen eendenkooi geschreven. Begin 2008 is één vangpijp hersteld met kwart cirkelvormige beugels, korte schermen en twee betonnen loopbruggen voor de hond. De zilverkleurige beugels hebben nog wel een donker ver e nodig om te gelijken op de situatie van 50 jaar voordien. Ook zijn er enkele niet oorspronkelijke, maar Hollandse elementen in verwerkt: een vanghokje in plaats van een vangfuiknet en een loopscherm naast de korte schermen. Het zou beter zijn deze te vervangen, zodat de vangpijp haar ui icht van 50 jaar geleden terugkrijgt. Bij de heringerichte vangpijp sluit een vogelkijkwand met zicht op de kooiplas aan. Verder is er een informatiebord en zijn geleide bezoeken mogelijk. Het koesteren van dit brokje cultuurhistorie is één van de onderdelen van het natuurinrichtingsproject Meetkerkse Moeren.350

Over het vangen in Meetkerke van oktober 1956 tot februari 1962 publiceerde vrijwilliger-ringer André Rodts zijn ervaringen in 1984. Het is de enige gedetailleerde beschrijving over bijzonderheden

350

Ringer André Rodts tussen de korte schermen bij het opjagen van de eenden, omstreeks 1960.

Vlaamse Landmaatschappij West-Vlaanderen in samenwerking met afdeling Natuur 2005, Meetkerkse Moeren.

nr. 3 over de


Een vervallen vangpijp in Meetkerke. bij het vangen in een Vlaamse kooi door een ervaringsdeskundige. Hier volgen enkele ui reksels uit zijn verhaal:351

juist achter een rietscherm verdwijnt. Is het iets te vroeg dan schrikken ze van de hond, is het iets te laat dan zijn ze reeds gedraaid en liggen verkeerd.

“De “hond-gewend-geraken” is een grote remmende factor bij een intensieve vangst, vooral in de voorwinter (oktober, november, december) wanneer maar weinig verse eenden op de vijver toekomen…

Op heldere dagen en vooral bij veel wind zijn de eenden levendig en op hun hoede. Bij overtrokken, vochtig en mistig weder zijn ze apatisch: voedsel noch hond kunnen hen in beweging brengen… Ook heb ik ervaren dat het minste laagje ijs op het water de eenden belet de pijp binnen te zwemmen. Ze botsen er met hun borst tegenaan.

Nauwelijks heeft de hond zijn kop getoond of het is alsof een elektrische schok door de vijver en zijn honderden eenden gaat. Alle gesnater en elke activiteit houdt op als bij toverslag… Vanuit alle hoeken komen ze aangezwommen naar de ingang van de pijp, naar de hond toe… Dat tonen van de hond vooraan mag niet te lang duren gezien hun nieuwsgierigheid onderhouden moet worden... Indien er vanwege de eenden geen voldoende belangstelling is voor de hond, heeft het ook niet veel zin dit lokken lang te rekken. Integendeel, het is zelfs nadelig, want men loopt de kans een heleboel eenden te “verkooien” zonder resultaat. Het opschrikken moet samenvallen met het moment dat de eenden met de kop naar het einde van de pijp gericht zijn. Ze vliegen namelijk altijd op in de richting waarin ze op het water liggen in die fractie van een seconde dat ze het gevaar het eerst waarnemen. Als de eerste eenden goed invliegen volgt de rest veel beter. Daarom laat de kooiman het opschrikken samenvallen met het ogenblik dat de hond 351

RODTS A., op.cit., p. 427- 430 en p. 433.

Het vangen met voedsel is één van de handigste kunsten van de kooiman en wordt slechts na lange ervaring geleerd. Hij mag bij iedere vangst de eenden niet meer graan geven dan nodig is, omdat hij ze een paar uur later opnieuw kan nodig hebben en ze dan niet mogen verzadigd zijn. Zijn ze daarentegen te hongerig dan schieten de tamme vooruit en laten de wilde achter zich.”

171


De eendenkooi van het Donkmeer in Berlare: volledig heringericht en vrij toegankelijk

172

Een kaart uit 1678, getekend door A. Schockaert en een onbekende medewerker, toont duidelijk De Coye midden in het Vaerebroeck, dat doorsneden is met een netwerk van sloten.352 Ook op de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778), kaartblad 58-1, is de situatie nog ongewijzigd en staat een huisje ingetekend bij het kooibos. De turfontginning waaruit het Donkmeer is ontstaan, is pas nadien begonnen. Hierbij bleef de eendenkooi en het omgevende kooibos onaangeroerd. Het toegangspad naar de eendenkooi of kooimanspad vanuit de oostelijke richting bleef eveneens bewaard en doorsnijdt tot vandaag de twee grote meren. Wel was er steeds, door dat pad heen, een 6 m brede verbinding tussen die meren gegraven. Door gebruik van een ophaalbrug kon de kooiman zijn kooi bereiken, maar ze ook afsluiten voor andere bezoekers. Dit pad was aan beide zijden dicht beplant, zodat de kooiman ongezien naar de kooi kon gaan. Vanuit westelijke richting was de kooi ook bereikbaar met een bootje. De kooi had de klassieke vorm van het rogge-ei-type, met een vijver van ongeveer 70 m bij 60 m en vangpijpen van ongeveer 40 m lang. De vangpijpen uit STOCKMANS F. 1948: Le gisement de tourbe de Berlare en Flandre Oriëntale. Origine de l’étang d’Overmere.

Fragment uit de kaart die in 1678 werd getekend door A. Schockaert en een onbekende medewerker: ligt in het Vaerebroeck, dat doorsneden is met een netwerk van sloten. 352

waren volledig opgebouwd volgens het originele type. In het begin van de 20ste eeuw waren er al halfronde metalen beugels overspannen met ijzergaasdraad (type harmonicadraad). In de noordelijke pijp werd het best gevangen. Er waren 10 korte schermen, ook hier schutsels genaamd. Elke pijp eindigde in een afneembaar vangfuiknet, hier zak genaamd. Een deel van de vangpijpen en de kooiplas, met een eilandje in het midden, bleven goed bewaard. De vangst verliep met behulp van een rossige hond met pluimstaart. In de kooi hingen broedmandjes, gevlochten met wijmen of wissen. Na het broedseizoen werden ze schoongemaakt en dan bewaarde men ze op een droge plaats. Nachtelijk ijsbreken en het aankweken van een stal lokeenden hoorden bij de taak van de kooiman. Het vangen gebeurde uitsluitend tijdens de herfst en de winter. Het waterpeil in de kooi regelde men via een sluisje op de watergang naar het Donkmeer, waarvan het waterpeil via brede sloten vanaf de Schelde kon worden aangepast. Verschillende oude gekno e essen en eiken hebben vroeger gerie out opgebracht om de kooi te herstellen en herinneren nu nog aan dat eeuwenoude gebruik.353 Toen er nog gevangen werd in de kooi, was er een gevlochten wilgenhouten oeverbeschoeiing, die schuin hellend was geplaatst, zodat de eenden gemakkelijk vanuit de kooiplas naar de zaat konden. Een reusachtige populier diende als bakenboom voor de aanvliegende eenden. Het ganse Donkmeer en omgeving, dus ook de eendenkooi, was in de eerste helft van de 20ste eeuw eigendom van graaf Albert Visart de Bocarmé. Die verbleef niet alleen op een kasteel binnen dit domein te Uitbergen, maar hij had ook een verblijf te Brugge. Hij was 50 jaar burgemeester van Uitbergen en de laatste exploitant van de eendenkooi. Zijn jachtwachter werd aangesteld als kooiman om te zorgen voor het onderhoud van de kooi en de eendenvangst. De laatste vier kooimannen zijn bekend. Zeker tot 1913 was dit Sander Goossens, die er toen nog bij het kooihuisje gefotografeerd werd door de Overmeerse meester-drukker-uitgever Suy-De Po er. Die drukte en verkocht de foto als postkaart. De eerste toeristen aan het Donkmeer verzonden de kaart naar hun

STOCKMANS F. 1948: Le gisement de tourbe de Berlare en Flandre Oriëntale. Origine de l’étang d’Overmere, , 12.5. 353 Uit de gesprekken met Basiel De Geest (°1904) op 15.6.1989 en Petrus De Meyer (1899-1986) op 15.2.1984. De eerste hielp tijdens zijn jeugdjaren zijn grootvader, die er kooiman was, en de tweede bracht heel zijn leven op en om het Donkmeer door.


Ecologische waarde in en om de kooi van het Donkmeer Naar aanleiding van het ontwerpen van een beheersplan voor de reservaatzone Donkmeer is in 1994 een grondige inventarisatie uitgevoerd in en om de kooi. Niet minder dan 280 soorten planten groeiden toen op een oppervlakte van 30 ha. Daarbij waren toch wel merkwaardige soorten zoals Wilde bertram, Boskortsteel, Wateraardbei, Zwanebloem, Mattenbies, Moerasvaren en Kleine lisdodde, naast onder meer Zwarte bes, Aalbes, Moerasandoorn, Moeraswederik, Klein bronkruid en Bermooievaarsbek. Verder waren er in het kooibos 40 groeiplaatsen van de weinig voorkomende Wegedoorn. De laatste broedvogelinventarisatie dateert van 2006 met als belangrijkste broedgevallen: visdief (1), boomvalk (1), wielewaal (3), rietgors (2), blauwborst (3) en nachtegaal (4). Petrus De Meyer (1899-1986) sprak over een kolonie blauwe reigers, die hier broedden in het begin van de 20ste eeuw, lange tijd verdwenen en zich hier nadien opnieuw vestigden. Dit gebeurde in de populieren nabij de eendenkooi in 1979. Vanaf 1993 is de kolonie aangevuld met een kolonie aalscholvers. Op een afgeknakte populier broedt vanaf 2007 jaarlijks een ooievaar.

173

Overzicht van de evolutie van de aantallen in de broedkolonie bij de kooi van het Donkmeer in Berlare.354 familie en vrienden. Goossens werd opgevolgd door Basiel De Geest en daarna door Ward Moerman. Na Moerman werd Camiel Kets (1882-1950) aangesteld; hij was hier de laatste kooiman. Van hem is iets meer bekend. Hij was oorlogsvrijwilliger en invalide van de oorlog 1914-1918. Hiervoor had hij talrijke eretekens gekregen; hij werd ook voorzi er van De Bond der Oudstrijders van Bareldonk. Hij woonde in de Villa Kets, een café-restaurant bij het Donkmeer en één van de eerste cafés die er bootjes verhuurden. De villa verdween bij de aanleg van een betonweg. Camiel Kets was ongehuwd, had een opgewekt karakter en werd door iedereen graag gezien. Officieel was hij 354

Met dank aan Kristof Scheldeman.

uit STEVENS R. 2009: De eendkooi van het Donkmeer en haar geschiedenis door de jaren heen, .

Camiel-Baptist Kets, meestal Camiel genoemd, de laatste kooiman van de kooi van het Donkmeer te Berlare. Hij was in dienst van graaf Albert Visart de Bocarmé.


174

De uitvoering van de herinrichting van de eendenkooi van Donkmeer in Berlare in het voorjaar van 2009. landbouwer, maar hij verbleef meer in het kooihuisje tussen zijn tamme eenden die hij als kooiman nodig had. Hij sliep dikwijls in de alkoof van het kooihuisje. Dit had hij opgesmukt door er bloemen aan te planten. De gevangen eenden werden naar een wildveiling verzonden of soms ook verkocht aan een wildhandelaar uit Aalst, die ze doorverkocht aan winkels in het Brusselse. Over de vangsten zijn alleen de reeds vermelde gegevens van het seizoen 1922-1923 bekend. Deze kooi was in werking tot rond 1930. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de kooi soms gebruikt als onderduikplek voor arbeiders die wilden ontkomen aan de opeisingen om in Duitsland te gaan werken. Eén van hen was Michel Boone, die 355 356

er toen bevoorraad werd door zijn broer Basiel. Die ondergedokenen sliepen in het kooihuisje.355 Na het overlijden van graaf Visart de Bocarmé kochten drie gemeenten die nu de gemeente Berlare vormen, op 6 februari 1952 het Donkmeer, de eendenkooi en omgevende weilanden, met een totale oppervlakte van 110 ha, tegen de gunstprijs van 3.450.000 frank.356

De herinrichting van de eendenkooi In 1959 deed de VVV-Donkmeer al een voorstel om de vervallen eendenkooi in haar vroegere staat te herstellen, maar tevens... om er kunstverlichting, een vogelpark en een sprookjestuin met folkloristische uitbeeldingen aan te leggen! Uiteindelijk werd de

Uit het gesprek van Jan Maertens met Basiel Boone (° 1928), dd. 4.5.2009. STEVENS R. 2009: De eendkooi van het Donkmeer en haar geschiedenis door de jaren heen,

, 27.1.


175

Nog tijdens de herinrichtingswerken in 2009: het riet bovenaan de schermen moet nog worden gelijkgesneden. Let in de achtergrond ook op de nesten van blauwe reigers en aalscholvers in het kooibos. eendenkooi in 1961 omgevormd tot een publiek toegankelijk dierenpark. Sindsdien komen er jaarlijks tienduizenden bezoekers, die tot 2007 inkomgeld dienden te betalen. In 1956 en 1964 werden delen van het Donkmeer beschermd als landschap. In 1989 diende het gemeentebestuur van Berlare een aanvraag in om een speelplateau te mogen aanleggen voor de spectaculaire Festivaria-musicals in openlucht. Kort daarna volgde een aanvraag om oeververstevigingen aan een deel van het Donkmeer aan te brengen. Dit alles gaf aanleiding tot overleg met het Bestuur voor Monumenten en Landschappen en leden van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. Uit deze contacten bleek dat het aangewezen was om dergelijke werken te kaderen in een globaal beheersplan voor het Donkmeer. De algemeen aanvaarde tekst van dit beheersplan werd op 22 september 1992 in de gemeenteraad van Berlare goedgekeurd. Dit plan voorziet drie zones: de twee grote meren, waar het hoofdaccent op actieve en passieve recreatie ligt, de veengraslanden met turfpu en en broekbossen als toekomstige reservaa one en het gebied eendenkooi met cultuurhistorische herinrichting van de kooi en behoud van het dierenpark en de kinderboerderij. In 1993 sloot het gemeentebestuur van Berlare een beheerscontract met de regionale natuurvereniging vzw Durme om de reservaa one, met 30 ha 357

DIERICK A., HEBBELINCK M. en VERSTRAETEN A., op.cit.

veengraslanden, turfpu en en broekbossen, te beheren als erkend reservaat. Daarbij was voorzien dat vzw Durme het gemeentebestuur zou adviseren bij het herinrichten van de eendenkooi in haar volwaardig historische vorm. Enkele jaren eerder had dezelfde natuurvereniging een plan ontworpen om in het erkende reservaat Molsbroek te Lokeren een eendenkooi aan te leggen.357 Door de nieuwe beheerssituatie bij het Donkmeer ontstond de mogelijkheid tot (her)oprichting van een eendenkooi

De nieuwe maquette van de eendenkooi stond centraal bij de inhuldiging van het vernieuwde Bezoekerscentrum Donkmeer door vzw Durme en het gemeentebestuur van Berlare op 12 april 1999. De volledige reconstructie op het terrein kende veel vertraging en werd tien jaar later gerealiseerd.


176

Panoramafoto van de volledig heringerichte kooi. op een historische site, waar tevens al veel bezoekers kwamen. Dit was dus een veel betere uitgangssituatie om een vooral cultuurhistorisch gefundeerd project uit te voeren. De plannen bij het Molsbroek werden om die reden nooit uitgevoerd. De aanzet tot de herinrichting van de eendenkooi steunde op een gelukkig toeval. De eerste auteur van dit boek volgde namelijk, als lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen en

Eddy Copers

tevens als voorzi er van vzw Durme, alle besprekingen op en was ook met VVV-Donkmeer tot een vlo e samenwerking gekomen, onder meer bij de oprichting van het bezoekerscentrum Donkmeer. Dit gaf in 1995, tijdens de jaarvergadering van VVV-Donkmeer, aanleiding tot een lezing over de unieke kansen tot herinrichting van de eendenkooi. Die lezing werd verzorgd door de tweede auteur van dit boek, voorzi er van de Nederlandse Eendenkooi stichting.

De heringerichte kooi van het Donkmeer in Berlare werd onder ruime belangstelling ingehuldigd op 28 juni 2009. Waarnemend burgemeester Katja Gabriëls bij de onthulling van een gedenkplaat en schepen Réné Kets tijdens zijn gelegenheidstoespraak. René Janssen


Om vooral administratieve redenen kende de uitvoering van het project bij het Donkmeer een aanzienlijke vertraging. Het grootste knelpunt hierbij was de discussie over de verplaatsing of de verwijdering van de chalet met drankverkoop die op de kooisite stond. De (her)inrichting van de eendenkooi is vooraf aan het brede publiek al degelijk voorgesteld via een kleine tentoonstelling in het kooihuisje en een prachtige maque e op schaal 1/100, die in het bezoekerscentrum Donkmeer staat. Het gemeentebestuur van Berlare heeft eind 2007 de eerste fase van de (her)inrichting van de eendenkooi uitgevoerd. Op het einde van de vangpijpen werden de populieren gekapt, zodat de voor de vluchtende eenden noodzakelijke open plek er weer is; de vijver werd ontmodderd en de gebogen vangpijpen werden opnieuw uitgegraven. Bovendien werd een degelijke oeverversterking met planken aangebracht en werd er tussen de kooi en het Donkmeer een sluisje gebouwd.

177

Op 25 juli 2008 werden de nodige vergunningen afgeleverd en is ook de aanbesteding van de tweede fase gebeurd: het oprichten van de vier vangpijpen volgens het originele type, het plaatsen van 10 korte schermen bij elke vangpijp, het voorzien van een spartelhok bij de vangfuikne en op het einde van de vangpijpen, het opstellen van echte Vlaamse, 18 cm dikke rietschermen rondom de vijver, de aanplanting van knotessen naast die schermen en een hondengat bij het begin van elke vangpijp.358 Verder is er een wandelpad rondom de kooi en een poortje in de schermen, zodat er ook een inkijkopening voor rolstoelgebruikers beschikbaar is. Die tweede fase is uitgevoerd in het voorjaar 2009 en de heringerichte kooi werd plechtig geopend op 28 juni 2009. De uitvoering van deze werken gebeurde door de aannemers Heirman-De Roeck en Alonco in opdracht van het gemeentebestuur van Berlare. Mooi detail: de herinrichting van de kooi gebeurde onder rechtstreekse bevoegdheid van de schepen van leefmilieu René Kets, een verwant van Camiel Kets, de laatste kooiman van het Donkmeer. De plannen en het bestek zijn gemaakt door Arcadis VDS, met advies van Désiré Karelse en André Verstraeten. Deze laatste zorgde ook voor advies tijdens de tweede fase van de werken, de 27 educatieve bordjes die op en rond de kooi zijn aangebracht, het ontwerp van de folder die door het gemeentebestuur is uitgegeven, en een korte cursus voor de toekomstige gidsen in deze kooi.

358

STUDIEBUREAU VDS BVBA, 2008. , Haaltert.

Uit de folder over de eendenkooi van het Donkmeer. Zo is de eendenkooi van het Donkmeer heringericht tot uniek erfgoed, een waar openluchtmuseum, waar het ruime publiek een inzicht krijgt in het verdwenen, maar boeiende en vernuftige werk dat hier eeuwenlang door de kooimannen in alle stilte is geleverd. Deze site is dagelijks vrij toegankelijk tijdens de openingsuren. Vzw Durme zorgt voor geleide groepswandelingen, meestal in combinatie met een bezoek aan de omgevende reservaa one en het bezoekerscentrum.


Resultaten van het ringwerk in de Vlaamse eendenkooien

178 Een twintigtal eenden in het vangfuiknet na een vangst waarbij de eenden met de opgezette kerkuil in de pijp werden gelokt. Het merken van in het wild levende dieren gebeurt vooral om hun verplaatsingen en gedrag te kunnen bestuderen. Bij de vogels gebeurt dit meestal door het plaatsen van een passende ring om de poot. Op die ring staat een nummer samen met de a orting van de wetenschappelijke instelling die de ring heeft uitgegeven. Die gegevens zijn voor elke vinder van een geringde vogel voldoende om de vondst te kunnen melden aan de betreffende instelling. Op basis van die meldingen kan per vogelsoort een inzicht worden bekomen, onder meer over de zwerfof trekbewegingen, de maximale leeftijd, het verschil

in trekpatroon tussen jonge en oude vogels, de trouw aan een broed- of overwinteringsplaats enz. Soms wordt dit ringen nog uitgebreid door het plaatsen van bijkomende kleurringen (in diverse combinaties) aan de poten. Op die manier kan men een lokale broedpopulatie bestuderen. Recent zijn aanvullende technieken ontwikkeld om de vogeltrek nog beter te kunnen opvolgen, zoals het plaatsen van genummerde halsbanden of gekleurde ringen bij grotere vogels, zodat vogelkijkers het nummer op de halsbanden of gekleurde ringen met een telescoop kunnen lezen. Dit laatste zorgt natuurlijk gemakkelijker voor veel meldingen van de gemerkte vogels. Ook plaatst men al kleine zendertjes op vogels waarmee hun trekroutes, vlieghoogte en vluchtsnelheid worden achterhaald. Als de ringer een vogel heeft gevangen, kan hij vóór het vrijlaten ook nog bijkomende handkenmerken en gegevens noteren over onder meer het gewicht, de rui, de afwijkingen aan poten of veren, de geheelde kwetsuren, de lengte van de vleugel, de snavel of het loopbeen. Dergelijke metingen zijn soms bruikbaar om de leeftijd en het geslacht van de vogel te kunnen bepalen. Ook zijn gespecialiseerde programma’s mogelijk die kunnen worden uitgevoerd op de vogels op het moment dat ze in handen van de ringer zijn, zoals onderzoek van vogelgriep, het meten van radioactiviteit, onderzoek naar loodvergiftiging, verspreiding van

Jules Van Riet ringt wilde eenden in de eendenkooi van Bornem. Hij was bijna altijd alleen aan de slag en om de eenden goed te kunnen ringen, had hij als hulpmiddel op het einde van elke vangpijp zes stokjes in grond geklopt. De daartussen gelegde wilde eenden konden zich zo tijdelijk niet bewegen, wat het ringen vergemakkelijkte.


Kaartje over de hervangst van een wilde eend, geringd in Meetkerke en hervangen in een Friese kooi door kooiker J.L. Ten Klooster, uit de befaamde familie die generaties lang in de eendenkooien actief was. parasieten, zoetwaterslakjes en watervlooien op watervogels enz. Door het ringwerk kunnen dus veel gegevens, bruikbaar voor verder wetenschappelijk onderzoek, worden verzameld. Het Belgisch Ringwerk wordt georganiseerd door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Het ringen van vogels is trouwens ooit begonnen in een eendenkooi! De Deense pionier van het ringwerk, H. Mortensen, begon in 1907 met zelfgemaakte ringen baanbrekend ornithologisch onderzoek. Hij kocht, tot verbazing van de kooimannen, honderd levende wintertalingen en liet ze weer los. Met de eerste 100 geringde vogels boekte hij 16 terugmeldingen, onder meer uit Spanje, Finland en Ierland.

Meetkerke: met meest gegevens over de organisatie en de resultaten van het ringwerk Graaf Léon Lippens ringde in de kooi te Meetkerke tussen 1933 en 1939 een duizendtal blauwe reigers en 566 jonge aalscholvers. Vanaf 1936 ringde hij er in maart eenden en van 1945 tot 1956 deed hij dat sporadisch in het begin van de zomer en op het einde van de winter. Van juli 1956 tot april 1964 huurde graaf Léon Lippens de kooi en 125 ha aanpalende gronden, om er in samenwerking met André Rodts eenden te ringen. In 1957 gaf hij de kooi een grondige onderhoudsbeurt en zorgde hij voor een oeverversteviging met betonplaten 359 360

en voor de aanleg van een eilandje in de kooiplas. Lippens liet toen ook een kleine vijfde vangpijp aanleggen, maar deze leverde nooit behoorlijke vangsten op. Over de ringactiviteiten in die periode is het meest bekend gebleven dankzij de publicaties van Lippens en Rodts, maar ook doordat hun onderlinge briefwisseling bewaard is gebleven.359 Dit is een echt ui onderlijke situatie in Vlaanderen. Vooraleer hij in 1957 de werken star e, ging Lippens hiervoor inspiratie opdoen in Bornem en in twee Nederlandse kooien, samen met de eigenaars en ringers van Merkem. De huidige griendwilgen in Meetkerke zijn van he elfde spectrum als dat van Bornem. Die wilgen bracht hij dus mogelijk mee uit Bornem. Lippens en Rodts ringden hier van juli 1956 tot april 1964 in totaal 16.767 wilde eenden, 3.682 wintertalingen, 586 zomertalingen, 481 smienten, 80 slobeenden, 34 pijlstaarten en 10 krakeenden. 360 André Rodts wist zich nog te herinneren dat de zuidwest- en de noordoostpijp de beste waren. De grootste vangst, op 15 augustus 1958, bedroeg 267 eenden, waarvan 229 wilde eenden, 35 terugvangsten van wilde eenden en 3 zomertalingen. Kort na 1964 is de kooivijver in gebruik genomen voor de jacht met het geweer.

Verzameling Désiré Karelse. LIPPENS L., 1964: Note préliminaire concernant l’étude des résultats du baguage des canards colverts à Meetkerke, , 54,3, p. 313-315.

179


180

Brief van graaf Lippens aan André Rodts bij het opstarten van het ringwerk.

Een boeiende briefwisseling tussen ringers te Meetkerke Graaf Léon Lippens en André Rodts, die in de kooi van Meetkerke ringden, correspondeerden van 1956 tot 1961 bijna wekelijks met elkaar. Lippens schreef soms op briefpapier met privébrie oofd, soms ook op dat van het Kabinet van de burgemeester (hij was toen burgemeester te Knokke), zelden op dat van het Zwin en veelal op fraaie brie aarten met vogels erop. De brieven waren steeds geadresseerd aan A.Rodts te Leffinge, zonder adres! André Rodts heeft al die correspondentie van Lippens bewaard en heeft ze, samen met ringkaarten en dia’s, in 2003 aan de collectie Désiré Karelse geschonken. De brieven en kaarten van Lippens aan Rodts geven een prachtig

beeld van de sfeer waarin geringd werd en waarin de aanpassingswerken in Meetkerke verliepen. Op 17 september 1956 meldt Lippens voor het eerst dat hij de eendenkooi van Meetkerke voor 9 jaar in pacht heeft. Hij heeft reeds allerlei verbeteringen aangebracht en sinds juli (de 20ste, zo blijkt uit latere correspondentie) al 710 wilde eenden en 25 talingen gevangen. Ca. 1.500 eenden “zi en bestendig op het water”. Mede door zijn drukke werkzaamheden en het feit dat in deze tijd zijn schoonvader overleed en hij de daarmee gepaard gaande zaken diende te regelen, is Lippens “regelmatig verplicht zijn lunch te laten vallen om te ringen” en vraagt hij ”Geachte heer Rodts” om “ b.v. één maal in de week te gaan ringen


181

Briefkaart van graaf Lippens aan André Rodts over hun gezamenlijke ringactiviteiten in Meetkerke. en één vogeltelling” te doen. Ze komen een eerste keer samen om afspraken te maken met de kooiman en om de agenda voor oktober vast te leggen. Hij schrijft verder: “Spoedig gaat u de vangst leren meemaken: het is een boeiend geheel! Iets enigs, en nog vatbaar voor vele verbeteringen.” Mocht hij geen tijd hebben, dan verzoekt hij een “vertrouwbare en ernstige medewerker uit de omgeving” aan te raden.

smienten, pijlstaarten en slobben, 200 ringen 4E voor talingen”. Hij vraagt tevens “om de ringlijsten in te vullen, inclusief de terugvangsten en indien u een vogel met vreemde ring moest vangen, gelieve die ring af te doen en vervangen door een van onze ringen”. Ook zou hij dankbaar zijn indien er kon worden genoteerd hoeveel eenden in elke pijp gevangen worden. Zo begon het gezamenlijke ringavontuur.

Samenwerking opgestart en onmiddellijk groot succes

Op 16 december 1956 luidt de conclusie bij enkele terugvangsten: “Het duidt erop dat talingen alhier in vrij mild weder verblijven”. En Lippens schrijft verder: “Er zijn nu verscheidene honderden geringde eenden en talingen op de put, die krijgt u soms wel in de pijp maar niet meer in de fuik… Ik heb nog soms, als te veel eenden onder de pijp zaten, met lange laarzen in de pijp geweest (na den draai) om de eenden in de

Op 1 oktober 1956 heeft Rodts ingestemd met het ringwerk. Lippens schrijft: “Ik hoop dat wij samen veel duizenden eenden zullen mogen vangen.” Daartoe laat hij bij Médard (de kooiman) een doosje achter met: “100 ringen 2H voor wilde eenden, 100 ringen 2G voor


fuik te dwingen. Verscheidene vogels duiken dan en zwemmen tussen uw benen onder water liever dan in de fuik te kruipen. Er is daar niets aan te doen. De meeste onder die vogels zijn geringd”. “Verkooid” zeggen ze in Holland, meldt Lippens dan weer!

182

In een bepaalde week was Lippens driemaal naar Meetkerke geweest. Hij schrijft daarna op 27 december 1956: “Morgen zal het goed zijn zegt Médard. Deze avond zal hij reeds enige eenden trachten te vangen en in een zak bewaren om morgen geringd te worden”. De eerste januari gaat Lippens zelf weer! Hij meldt al diezelfde dag per brie aart dat hij “om 3 uur geringd heeft: 23 talingen, 7 eenden en 4 smienten. Een goed begin van ’t jaar (alles met de hond gevangen) met mijn beste nieuwjaarswensen”. Op 14 januari 1957, deze keer op briefpapier van het kabinet van de burgemeester van Knokke: “Zondag is er niet gevangen omdat de gouverneur verwi igde dat zij nabij de kooi gingen jagen om enige fazantenhaans nog te schieten. Zulks is ons akkoord, ze mogen twee maal ’s jaars komen”. Op 19 februari 1957: “Rond de kooi is alles onder water. Daar zaten wellicht 3 à 5000 eenden. Prachtig.” Op 16 juli 1957 is het vangen begonnen en op 3 augustus schrijft Lippens dat er in totaal 661 eenden, 35 zomertalingen en 6 wintertalingen (tegen 199 eenden en 5 talingen het jaar voordien) zijn gevangen. Ook worden er in die periode levende eenden geleverd aan De Wielewaal Roeselaere en Ieper om op

hun stadswallen los te laten. Dit is gemotiveerd in de briefwisseling als: “ Ik hoop aldaar dezelfde toestand te kunnen scheppen als in Holland, waar te Goes b.v. op de kleine stadsvijver er soms 1.000 wilde eenden komen rusten”. Dit is wel typerend voor de toenmalige visie op natuur- en vogelbescherming. Op 3 augustus 1957: “Ik heb grote werken verricht in Meetkerke en de vangst gaat goed, voornamelijk in pijp 2 en 3 die ik wat versmalde. De put is ook verdiept en er is een eiland in het midden en beton rondom de oevers”. Verder in september: “Er is besloten dat Médard deze week twee koten zal maken: een voor de eenden en een voor de talingen. Hij zal dan tweemaal daags kunnen vangen en de vogels behouden tot onze komst. Ik hoop dat wij alzo goede uitslagen zullen hebben.” In oktober gaan de verbeteringen verder: “Ik zal nu ook planken op het water in de pijpen laten plaatsen zo zullen de eenden en talingen er op gaan rusten om beter te kunnen gevangen worden op ’t onverwachts. Het is niet meer nodig nota te houden van de pijp in dewelke u de vogels vangt. Dat was nu ig het eerste jaar, maar nu is dat overbodig.” Médard beschikt namelijk sedert 18 februari 1958 over telefoon! Daardoor kunnen de ringers hem beter en vlugger bereiken. En verder: “Spijtig moeten de bomen waar de reigers broedden gekapt worden. Die bomen zijn slecht maar moesten dienen om erfenisrechten te betalen. Ik wil mij daar

Ringers aan het werk in de kooi van Meetkerke omstreeks 1960.

André Rodts, verzameling Désiré Karelse


niet tegen verze en. Wellicht vestigen de reigers zich in de kooi zelf of ergens elders”. Die kapping was dus buiten de kooi gepland. Op 5 mei 1958: “Ik hoop dit jaar veel eenden te vangen. Ik denk reeds einde juni te beginnen dan zeker twee maal per week ringen.” Hij wilde een maximum aantal bereiken voor de opening van de jacht op 21 juli: “Zó zullen er zeker meer geringde vogels geschoten worden en de jagers zullen beter het belang van onze bescherming begrijpen”. En: “De reigers hebben hun nesten in de kooi gebouwd!”. Op 28 augustus 1958: “Wij hebben reeds 1.822 eenden tegen 1.097 op dezelfde datum in 1957 en 550 in 1956. Dat is een prachtig resultaat. Gedeeltelijk te danken aan de verbeteringen in de kooi maar grotendeels aan uwe vriendelijke medewerking”. Op 8 januari 1959: “Het jaartotaal komt op 3.055 uit”.

Nog meer aanpassingen en een nieuwe pijp Lippens op 20 juni 1959: “Nu de zomer nadert geef ik u wat nieuws uit Meetkerke. Ik heb alles in orde laten stellen. De vierde pijp heb ik laten versmallen en verbeteren. Ik heb een 5de kleine pijp laten delven. Die is nog niet gereed want ik had niet genoeg riet voor de vlakens”. Hij denkt de volgende week te beginnen met de vangst. Op 18 augustus 1959: “De eenden zijn niet zo talrijk als verleden jaar omdat zoveel kreken in het land droog staan. Dan vertrekken de eenden naar de Scheldemonding en elders”.

Uit de brieven en kaarten van Lippens blijkt dat er in het algemeen veel overleg was over afgesproken data om te ringen. Lippens zelf krijgt steeds minder tijd, maar blijft enthousiast. De kooiman Médard ging of mocht steeds meer meedoen, deels vanuit tijdsgebrek, maar ook omdat er blijkbaar vertrouwen was. Verder gaat het in de correspondentie over ringlijsten versturen, uitwisseling van veel terugmeldingen en benoeming van herkomsten. Samenva end komt er een beeld uit naar voren van betrokken en geïnspireerde drukke werkers, die slim gebruik maakten van hun positie en mogelijkheden. Vogelbescherming was voor hen alles, ook al verliep dit in de tijdssfeer van toen. Maar toch hadden ze al een ruimere blik, gericht op fysieke natuurbescherming, bijvoorbeeld door aankoop van natuurgebied.

Hervangsten uit de Vlaamse eendenkooien Bij de bespreking van de kooien in Bornem, Merkem en Meetkerke is al verwezen naar de ringactiviteiten die er plaatsvonden, en naar de ringers die hierbij actief waren. Over de hervangsten van de in Meetkerke geringde wilde eenden heeft Lippens een uitgebreid artikel gepubliceerd.361 Tussen 1930 en eind 2009 boekte het Belgisch Ringwerk veel hervangsten van eenden: pijlstaart (31), slobeend (72), smient (107), zomertaling (131), wintertaling (1010) en wilde eend (9478). Een groot deel van deze vogels was ooit in de voornoemde eendenkooien geringd.

De grootste verplaatsingen en de langste levensduur van eenden geringd te Merkem De hervangsten van geringde eenden uit de kooi van Merkem werden onderzocht met betrekking tot de levensduur van de eenden en hun extreme verplaatsingen. Van de wilde eenden is er één gemeld uit Europees Rusland op 3436 km en de langst gedragen ring is teruggemeld 6 jaar 10 maand en 13 dagen na het ringen. Een pijlstaart vloog 2499 km tot in Europees Rusland. Slobeenden zijn gemeld uit onder meer Ierland, Marokko, Europees en Aziatisch Rusland. Eén van deze slobeenden had 3686 km gevlogen. Van de wintertalingen vloog er één 3325 km tot in Europees Rusland en droeg er één 6 jaar 1 maand en 16 dagen zijn ring. Een zomertaling legde een afstand af van 4478 km tot in Senegal en er was er één die zijn ring droeg gedurende 8 jaar 9 maand en 25 dagen. In Merkem geringde smienten vlogen recordafstanden van 4105 km en 5621 km tot in Aziatisch Rusland en één vogel droeg zijn ring 6 jaar 6 maand en 23 dagen.

LIPPENS L., 1966: Essai d’interprétation des Observations et du Baguage des Canards Colvert (Anas platyrhynchos) dans les Réserves de Meetkerke et de Knokke en Belgique de 1936 à 1966, 56.4, p. 315-373. 361

183


Geboekte hervangsten per kooi en per soort Hierna volgen enkele overzichtkaartjes van de geboekte hervangsten (verder dan 10 km) per kooi en per soort. Ze komen uit de gegevensdatabank van het Belgisch Ringwerk, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.362

Hervangsten van 5199 wilde eenden, geringd in de kooi van Meetkerke tussen 1932 en 1983. De vogel met de langst gedragen ring droeg deze 22 jaar 6 maanden en 8 dagen en de verste afstand bedroeg 3.348 km.

184

Hervangsten van 117 wilde eenden, geringd in de kooi van Merkem tussen 1951 en 1978. De vogel met de langst gedragen ring droeg deze 6 jaar 10 maanden en 13 dagen en de verste afstand bedroeg 3.436 km.

Hervangsten van 238 wilde eenden, geringd in de kooi van Bornem tussen 1937 en 1992. De vogel met de langst gedragen ring droeg deze 9 jaar 7 maanden en 26 dagen en de verste afstand bedroeg 2.615 km. 362

Met dank aan Walter Roggeman en Geert De Smet.


Legende

Hervangsten van 687 wintertalingen, geringd in de kooi van Meetkerke tussen 1932 en 1972. De vogel met de langst gedragen ring droeg deze 13 jaar 10 maanden en 5 dagen en de verste afstand bedroeg 4.476 km.

Hervangsten van 168 wintertalingen, geringd in de kooi van Merkem tussen 1951 en 1973. De vogel met de langst gedragen ring droeg deze 6 jaar 1 maand en 16 dagen en de verste afstand bedroeg 3.325 km.

Hervangsten van 92 smienten, geringd in de kooi van Meetkerke tussen 1938 en 1970. De vogel met de langst gedragen ring droeg deze 8 jaar 7 maanden en 25 dagen en de verste afstand bedroeg 4.664 km.

185


De woordenschat uit de Vlaamse eendenkooien

186

In ons dagelijks taalgebruik kennen we nog altijd enkele woorden die waarschijnlijk hun oorsprong vinden in de eendenkooi: de pijp uitgaan (= overlijden), binnenvallen (= zoals de eenden op de kooiplas) en achter de schermen (= onzichtbaar voor het publiek). Bij het werken aan deze studie zijn we op heel wat dialectmateriaal in verband met eendenkooien gestoten. Dit materiaal komt uit de doorgenomen literatuur, uit de archieven en, waar deze niet speciaal geciteerd worden, uit de gesprekken met lokale zegslieden. We willen deze woordenschat de lezer niet onthouden. Het gaat hier zowel om West-Vlaams als om Oost-Vlaams dialectmateriaal. Het West-Vlaams komt uit de IJzerbroeken en uit Meetkerke, het Oost-Vlaams uit het Waasland. Opvallend is wel dat in het 19de-eeuwse woordenboek van de streektaal in West-Vlaanderen geen enkele specifieke term uit de eendenkooi is opgenomen, hoewel er daar toen nog drie kooien volop actief waren.363 Voor de andere Vlaamse kooien is de typische woordenschat verloren gegaan. De streekbenamingen van soorten eenden in de eendenkooien zijn reeds besproken in het hoofdstuk over de meest gevangen soorten eenden.

In West-Vlaanderen haalde de kooier de

363

DE BO L. 1892,

, Brugge.

uit de

Uit de IJzerbroeken (Merkem en Woumen) • •

• • •

• •

• • •

achtkanters: de canadapopulieren in het kooibos van Woumen. aenden: verzamelnaam voor eenden; vaak ook meer specifiek gebruikt voor de mannelijke eend, waarbij de vrouwelijke eend dan eende wordt genoemd: een aende en een eende. baeren, rounde baeren: ronde ijzeren staven van de vangpijp. beke: beek of brede waterloop rondom de eendenkooi. bypompen uut de gracht: water uit de omgevende waterloop in de kooivijver pompen, om ook in de zomer voldoende water te hebben. het of de bus: het kooibos. deurejagen: doorjagen, de eenden in de vangpijp doen opschrikken, zodat ze naar het einde van de vangpijp vliegen. de coye, de vrye vogelrye. eendekooie: eendenkooi. eyntvogel Coye.

of de


187

De • • • • •

• • • • • • • • • • • • •

André Verstraeten

naar de kooi van Woumen.

fiftig aeren: 50 are; beschrijving van Willy Vanassche van de groo e van de kooiplas in Woumen. e gaerennet: het vangfuiknet dat door de kooier zelf in garen gemaakt was. geboute eeenden: gekortwiekte eenden. gekortvlekte aenden: gekortwiekte eenden. getekende eenden: bastaardeenden, tamme lokeenden met een afwijkende kleurtekening in vergelijking met de wilde eenden. hoepen, hoepels: cirkelvormig geplooide wilgentwijgen die het vangfuiknet openhielden. Ook: de beugels over de vangpijpen. hoendje, een rost hoendje: het kooihondje. hutje, een hutje in riet: kooihuisje. het ijzerwerk: de metalen staven van de hoepels of beugels van de vangpijpen. kiekedraed: kippengaas, de draad over de hoepels of beugels van de vangpijp. kiekens: eendenkuikens. klakkebussen: vlierstruiken in het kooibos. kooibaas: de kooier of kooiman, zoals vermeld door een stroper uit Woumen. kooie: de meest gebruikte benaming voor de eendenkooi, zowel in Woumen als in Merkem. kooien: eenden vangen in de eendenkooi. kooier: kooiman of kooiker. kooihoendje: kooihondje. kooipad: het pad door het kooibos. ’t kooivarretje: het Kooivaartje waarover men met de schute naar de eendenkooi van Merkem kon varen.

• • • •

• • • • • • • • • • •

kooiwegeltje: kooipad. de (kooi)wegeltjes rakelen of vegen: de kooipaadjes harken of vegen. een kotje in riet of in baksteen: beschrijving van het kooihuisje in Merkem. laagstammig hout: beschrijving van Willy Vanassche van de beplanting rondom de kooiplas van Woumen. e lange vlake: beschrijving van het rietscherm aan de kooivijver in Merkem door Georges Cailliau. maken, de kooie maken: de rietschermen van de kooi herstellen. masjchelaere: mannetjeseend. de moze uutsmyten: het slijk uit de vangpijpen gooien. de nekke overdraeien, de nekke ofdraeien: de nek overdraaien, de eenden doden. net van de kooizak, ook ne ak: vangfuiknet. je net anspannen: het vangfuiknet vastmaken aan de vangpijp en het strak spannen. de ne en: het net dat over de hoepels of beugels van de vangpijp gespannen was. nieuwe eenden: pas aangekomen wilde eenden op de kooiplas. noordpupe: de naar het noorden georiënteerde vangpijp. oever, de zate op de oever van de kooiplas waarop de eenden konden rusten: strook grond tussen de kooiplas en de schermen. onder de wind: in de richting waarin de wind waait;


188

Van de vroegere was vastgemaakt.

• • • •

• • •

• • • • • •

• 364

rondom de kooi van Merkem resten nu nog enkele metalen palen waaraan het riet

je kon geen eenden vangen onder de wind, je moest je opstellen tegen wind. oosterpupe: de vangpijp die naar het oosten georiënteerd is. pekken: pikken met pik en pikhaak, riet maaien voor de rietschermen. de pit, de put: de kooiplas of kooivijver. poutrels: de metalen profielen die verticaal in de grond zaten en waaraan de rietschermen bevestigd waren. pupe, vangpupe: vangpijp. (riet)vlaken of rieten vlaken: schermen. de rietvlaken (over)krusen mekaer: de rietschermen kruisen elkaar, de korte schermen overlappen elkaar. rietvumme: het op een stapel gelegde riet, dat diende om de rietschermen te herstellen. roen van yzer: roeden van ijzer, de metalen staven van de vangpijp. roepers: tamme lokeenden in de kooi. sjche en: rietschermen van de eendenkooi. sjcho en: rietschermen van de eendenkooi. sjchranken: de speciale opstelling van de korte schermen, waarbij het begin van het ene scherm het uiteinde van het vorige verbergt. sjchufeletje: fluitje om de tamme eenden te lokken VAN DEN HEEDE V., VAN KEYMEULEN J. 1996:

• • •

• •

• • • • •

als het voedertijd was. sjchute of schute: de boot waarmee de kooier naar de kooi kwam. sletse: pad naar de kooi. slyksjchote: een houten schop om het slijk uit de vangpijpen te scheppen; was het typisch materieel om sloten mee te reinigen. smierelhaandtjes: waterhoen.364 e spieë da je koste deurekyken: het loergaatje of de loerspleet in de rietschermen waardoor je de eenden in de vangpijp ongezien kon beloeren; in Merkem zat er ongeveer om de drie schermen een loerspleet. tegen ’t net bokken: de eenden die naar het einde van de vangpijp vliegen, botsen tegen het net. tekens; dat hoendje was geleerd met tekens: het kooihondje was afgericht op gebaren. temme eenden: tamme lokeenden. e toertje halen: het rond een kort scherm lopen van het kooihondje. togen, de kooier moet hem togen: de kooiman moet zich tonen; het tevoorschijn komen van de kooiman als de wilde eenden een eind ver in de vangpijp zi en, zodat de eenden schrikken en naar het uiteinde van de vangpijp vliegen. vermaken, de kooie vermaken: de kooi herstellen. , Gent, p. 214.


• • • • •

• •

e veugel volt geiren tusjchen ’t hout: een eend landt graag tussen de bomen; uitleg van Annie Decap en Willy Vanassche op de vraag waarom er een kooibos rond de kooiplas moet liggen. vogelhut, veugelhu e: eendenkooi in Merkem. verbrande eenden: eenden die niet meer in de vangpijpen te krijgen waren. verse eenden: pas aangekomen wilde vogels op de kooiplas. vyver, de vyver: kooiplas. waeterwerven: de wilgen in het kooibos van de Blankaart in Woumen; waterwerve is een verzamelnaam voor grauwe wilg, rossige wilg, geoorde wilg en boswilg. wildernisse: beschrijving van het niet onderhouden kooibos van Woumen, volgens Willy Vanassche. e wisse die geplooid was: beschrijving door Georges Cailliau van de laatste hoepel of beugel van de vangpijp, waaraan in de eendenkooi van Merkem het vangfuiknet bevestigd was. zak, e zak gebreid in katoen: het vangfuiknet in Woumen.

Uit de kooi van Meetkerke Over deze kooi bleven de volgende woorden uit het vroegere taalgebruik bekend, dankzij de reeds geciteerde publicaties van J. Pollet (1934), M. Cafmeyer (1953) en A. Rodts (1984). Deze auteurs hebben de kooi nog in volle bedrijvigheid gekend. • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 365

aandeieren: eieren van de eend. aandekooibeke: sloot naar de eendenkooi. aandekooibosch: kooibos. boezems: zitplaatsen voor eenden naast de kooiplas. de draad: net dat de vangpijp afdekt. den draai: bocht in de vangpijp. de planke: hondenloopplank in een vangpijp. gardesas: jachtwachter. gewarige vogels: zeer aandachtig ople ende eenden. hoepels: beugels over de vangpijp. hoofdschuwplaats: plaats achter een rietscherm vanwaar de kooiman de hele plas kan overzien.365 kempzaad: hennepzaad. kiekens, kiekentjes: donsjongen van eenden. kooiaandetjes: tamme eenden. kooier: kooiman of kooiker. kooihond. kooiman. kooipad: pad om de schermen heen. kooiput: kooiplas. kooiwachter: kooiman.

189 : het loergaatje in de rietschermen. • • • • • • • • • • • • •

kooizwin of koeyswin: watergang naar de kooi. koylanden: percelen in de buurt van de eendenkooi. kooidreve: pad van de Moerstraat naar de eendenkooi. kuil: fuik. nijpekasse: eendenkooi. omweg: pad dat van het laatste scherm naar de ingang van de vangpijp loopt. puikels, ook enden en tuiten: vangfuiknet. rietvlaken: rietschermen. schuite: bootje. schutsels: rietschermen. spiegel: open plaats in het kooibos. verkooien: door foute handeling de eenden niet meer vangbaar maken. zwijnen: watergangen.

De rijke woordenschat uit de kooi van Eksaarde De typische woordenschat die gebruikt werd in en om de kooi van Eksaarde, is terug te vinden in het uitgebreide archief. Vooral in de 46 bewaarde rekeningen uit de periode tussen 1772 tot 1819 treffen we de hieronder volgende woorden aan, die te maken hebben met de werking en de inrichting van de kooi.

Algemeen • •

de intvogelkoeye, de entvogels: de eenden. de entvoghelnesten, de intvoghelnesten: eendennesten.

Dit is waarschijnlijk een letterlijke vertaling door André Rodts van , London, p. 17 en plaat 1.

uit PAYNE-GALLWEY R. 1886:

de


• • •

• • •

190

de mandekens tot de nesten der intvoghelen, koymandekens: broedkorven. het hecken op de koye: het hek aan de eendenkooi. over het maecken van twee ijzeren lenen, eenen grendel en eenen sleuter aen het selve hecken: het maken van twee ijzeren scharnieren, een grendel en een sleutel aan he elfde hek. een pot olie tot het verven van het hecken: een pot olie om het hek te schilderen. koijhuijsken of huijsken van de coije: kooihuisje. twee sacken dienende tot het transporteren der intvoghelen: twee zakken om de eenden te vervoeren. maecken van vijf ijzeren tanden in een nieuwe raecke om op de koye uyt de pijpen ijs te trekken: het maken van vijf ijzeren tanden in een nieuwe rijf, om ijs te trekken uit de eendenkooi.

Het hout •

het cappen van hout en binden van spinden of pinsen of spinsen, naer de mijte draegen: het kappen van hout en binden van bundels rijshout, naar de houtmijt dragen. Deze bundels rijshout hadden een diameter van ongeveer 25 cm en werden gevormd met takken van ongeveer 1 m lang. de bracke ofte hautstal: de stal om hout in op te bergen.

Recente luchtfoto van de voormalige

• • •

• • • •

uytcappen van eecken staecken: uitkappen van dikke eiken takken. uytcappen van codden: kappen van lange stevige takken. ’t cappen of sneyden van wissen. Ook hacken van wissen: kappen en snijden van wilgentenen. Ook kappen van wilgentenen of twijgen van wilg. het scherpen van staecken en banderoeden: het scherpen van palen en stokken die men op de schermen bindt om het stro of riet vast te houden. scherpen en inslaen van de thuijnstaecken: scherpen en inslaan van palen voor de betuining langsheen het water. intslaegen van staecken in de thuijnen en weiren: inkloppen van palen in de betuining en hagen. het maecken der thuynen aen de koypijpen: het maken van oeverversterking aan de vangpijpen. stoppen der gaeten in de weiren: het dichten van gaten in de hagen. vlechten der geirden in de schoe huijnen: vlechten van gaarden (= wilgentakken) in de betuining langsheen de oever van een sloot. coop van 1000 wissen voor gebruyck aan de pijpen van de koye: koop van 1000 wilgentenen voor gebruik aan de vangpijpen.

in Eksaarde. André Verstraeten


191

In Eksaarde beschreef Pieter Talboom dit als , of . Deze foto werd genomen in 1972 in Bornem.

Het voedsel voor de eenden • • •

een aerden pot voor het kempsaet: aarden pot voor het hennepzaad. boecquyt: boekwei aad. twee kuijpen der het saet in staat: twee kuipen waar zaad in staat.

Gebruik van smeulende turf •

de levering van eene nieuwe vierketel (ook vuerketel) om te gebruycken op de kooi, reparatie aen d’ oore van de vierketel: levering van een nieuwe vuurketel om te gebruiken in de eendenkooi, herstelling aan de draagbeugel. leggen van torf om te gebruijcken op de koije: uitleggen van turf om te gebruiken in de eendenkooi.

• • • •

• •

De kooiboot

• •

• •

de coeyboot of koyboot of schuijte: kooiboot. po en terre, ponden scheepswerk, een pont pek: po en teer, ponden teer, een pond (= halve kilogram) pek. het calefateren of calfateren of calfasten van de koyboot: opknappen van de kooiboot. de voghelboodt: de kooiboot.

De schermen en vangpijpen • • •

het maecken van een nieuwe koyfuycke: maken van nieuwe vangpijp. de coypijpen of de keelen: vangpijpen. de coyschutsels, de stroyen schutsels, geleyt stroot:

• •

en

naast een

schermen, schermen in stro, lang stro dat ook kan dienen voor dakbedekking. de corte schutsels, cleijne schutsels: korte schermen. busschen riet tot reparatie van de schutsels: bundels riet om de schermen te herstellen. twee blinde schutsels teynden de nieuwe pijpe: twee blinde schutsels op het einde van de vangpijp. intmaecken van de scherp eijnden der pijpen en corte steppen: maken van het einde van de vangpijpen en knieschermen (?). drij steenen breygaeren, reparatie aen de koyegaerens: drie steen breigaren, herstelling van de kooine en. Een steen was een gewichtseenheid van ongeveer 3 kg. coijghewant: kooiweefsel; slaat hier wellicht op gebreide ne en. het nieuwe gaeren liggende op de nieuwe koypijpe: de nieuwe ne en die op de nieuwe vangpijp liggen. ’t vermaecken van de pijpen en de schutsels: herstellen van vangpijpen en schermen. het leggen van gordingen: het leggen van dwarsla en die de beugels verbinden. het croonen van de eerste beugel in de nieuwe pijpe: het versieren (?) van de eerste beugel van de nieuwe vangpijp. lange teugels tot het binden van de veir (?) en de stelhauten (?) in de koypijpen: lange touwen (?) om palen te binden. teugels tot het binden van de stelhauten en staeken: touwen (?) om palen te binden. ’t stellen van beugels en dickhauten (?) aen de koypijpen: opstellen van beugels en dikke palen (?) over de vangpijpen.


Grondwerk en paden • • • • • •

192

• •

• •

singels: lange smalle stroken grond tussen sloten (hier in het kooibos). coygrachten: kooigrachten. het delven van grachten, delven aen de ijsgrachten: uitgraven van grachten, graven aan ijsgrachten. ’t cuysschen van de pu e: het schoonmaken van de kooiplas. het maecken van rabo en: het maken van sluisjes of houten schutsels in een waterloop. delven en hoogen aen de suytwegel: uitgraven en ophogen van het pad aan de zuidelijke kant van de kooi. aen de westsaete: aan de westelijke berm tussen de kooiplas en de schermen. koydreven: door beplanting afgeboorde veldwegen naar de eendenkooi. het delven en beugelen (?) van aerde op de westsaete: delven en uitspreiden (?) van grond op de westelijke berm tussen de kooiplas en de schermen. delven van ijsgracht aen de nieuwe pijpe: het uitgraven van een ijsgracht aan de nieuwe vangpijp. een nieuw rabbot voor het water in de koywal: een nieuw sluisje tussen de kooiplas of een vangpijp en de sloot die het kooibos omringt.

Uit het Wase dialect: uit Moerbeke en Sinaai? In 1900 verscheen het Waasch Idioticon, een boek over het Wase dialect.366 Op dat moment waren in het Waasland alleen de kooien in Moerbeke en in Sinaai nog in gebruik en we mogen aannemen dat de woorden in verband met de eendenkooi uit die gemeenten zijn gekomen, maar het boek zelf geeft hierover geen informatie. De kooi van Eksaarde was toen al tientallen jaren niet meer in bedrijf, zodat vermoedelijk van daaruit geen woorden in het Waas Idioticon zijn opgenomen. In dit boek staat bij kooi ook de betekenis ‘eendenkooi’ vermeld, naast enkele samenstellingen zoals kooibosch, kooiput, kooigerief, kooihond, kooischutsel, kooiman, kooivogels (= tamme eenden in de kooi), kooigoed (= de gedode eenden) en het werkwoord kooien (= eenden vangen in de kooi). Verder vonden we in dit woordenboek de volgende termen (en de daarbij horende verklaringen):

366 367

JOOS A., op. cit. Brabants Historisch Informatie Centrum, inventarisreeks nr. 44, op. cit.

• • •

• • •

• •

kreekgoed, stalgoed: eenden die uit de kreken komen en, gelijk de tamme eenden het doen, de wilde ophalen of naar de kooi lokken. lokvogel, kooivogel: tamme eend die tot de kooi behoort. mannelijke zijde: zijde der kooi langs waar de schutsels staan en de kooiman gaat. zaat: ruimte tusschen den put en de schutsels. De eenden komen rusten op de zaat, als zij moegezwommen zijn. Men onderscheidt de noord-, oost-, zuid- en wes aat. zaatligger: eend die moeilijk om vangen is, omdat zij geerne op de zaat rust. Kreekgoed zijn gewoonlijk zaatliggers. pijp: ieder der grachten die in den kooiput uitkomen. Die grachten zijn breedst aan den put en versmallen langzamerhand. schuilhuizeken: hut, verblijf van den kooiman. In het schuilhuizeken eet en werkt de kooiman; daar ook ligt zijn gereedschap. schutselpaal: houten paal tusschen de schutsels om deze vast te houden. verbeende vogel: eend die in den vijver blijft zi en en niet meer naar de pijpen zwemmen wil. verkooien: aan de kooi of aan den hond gewend worden. Als de eenden verkooien, zwemmen ze niet meer naar de pijpen en kunnen dus niet meer dienen om andere te helpen vangen. verschietgat: opening tusschen de blinde schutsels van de eendenkooi. Die openingen heeten zoo, omdat de vogels verschieten, als zij in de pijp zijn en door die openingen den kooiman zien kijken. voordeken: zak, maal waar de kooiman het eten der vogels in steekt. derling of derdeling, ook bonte: kleine taling. [Dit is waarschijnlijk een vergissing in de soort, want in alle bekende gevallen gebruikte men derdeling niet voor talingen, maar voor smient, slobeend, pijlstaart en krakeend].

Merkwaardig is wel dat een deel van de woorden die gebruikt werden te Eksaarde en in het Waasland, ook zijn aangetroffen in het Reglement voor het houden van de eendenkooi te Macharen (Noord-Brabant, Nederland) in 1670: tuijnen aen de Endekoij, Entvogels, koijman, smalle vogels, breijgaren, schermen oft schutselen.367 Arie van der Graaf

Vrouwtje Wilde eend op een broedkorf. In Eksaarde noemde men dergelijke broedkorven , , of



Eendenkooien en vangpijpen in de oude kunst Vanaf de 16de eeuw, toen eendenkooien al vrij algemeen in gebruik waren in Vlaanderen, Nederland en Duitsland, werden ze, zoals zoveel andere jachtactiviteiten, een inspiratiebron voor tal van kunstenaars. Houtsnede, kopergravure, wandtapijt, schilderij, aardewerk, poëzie of proza: op zoveel vlakken is het reilen en zeilen in

17de-eeuwse gravures Deze twee gravures zijn duidelijk geïnspireerd op de 16de-eeuwse gravures uit de school van Virgil Solis of op die van Hans Bol. Hier zien we echter geen zwemmende, maar wel rond of achter de schermen lopende honden.

194

Een gravure die in 1621 door de Nederlander Victor Rijckelsma werd opgenomen in zijn

.

Vertaling van het onderschrift: “Wat kwaak je en maak je de kuif bol ? Zie, zo lokt de ene eend de andere in de val onder gesnap, En gaat haar listig voor met zijn voorbeeld en met bedrieglijk gesnater, Totdat de honden de aangelokte onder hun ban hebben gebracht.”


de eendenkooi afgebeeld of beschreven. Gedeeltelijk zijn deze historische illustraties en teksten reeds gebruikt of verwerkt in de vorige hoofdstukken. Daarnaast zijn er nog een aantal merkwaardige voorbeelden uit de wereld van de kunst en cultuur.

195

Een gravure uit 1623 van W.Hondius, naar een tekening van A. Van der Venne. Op de achtergrond krijgen we een zicht op Dordrecht.


Geïnspireerd door Antonio Tempesta

196

Deze tekening van de Italiaan Antonio Tempesta (1555-1630), gepubliceerd in Rome in 1602, diende als inspiratiebron voor andere kunstwerken. Hij tekende een hond die zwemt naar een vangpijp en één die aan de kant staat. Verder zien we hier twee bootjes waarin ook iemand een geweer of een lange stok in handen heeft. Er is geen pad voor de hond tussen het water en de schermen. Die staan dus bij het water en drie personen staan achter de schermen. De Italiaan Antonio Tempesta was een leerling van Stradanus en heeft vermoedelijk een werk van zijn leermeester (of misschien dat uit de school van Virgil Solis of Hans Bol?) nagetekend, want het is weinig waarschijnlijk dat hij ooit een eendenkooi zag. De in Brugge geboren Jan van der Straet, alias Johannes Stradanus (1523-1605), week uit naar Italië, waar hij schilderde en tekende in Venetië, Florence, Rome en Napels. Hij was ook tapijtontwerper en tekende talrijke jachttaferelen die daarna in Antwerpen werden gegraveerd en uitgegeven.

Twee porseleinen kunstwerken, vermoedelijk beschilderd door Ignaz Preissler omstreeks 1720 in Meissen, nabij Dresden in Duitsland. De figuren zijn duidelijk geïnspireerd op de tekening die Tempesta ruim honderd jaar eerder maakte. Links zien we een schoteltje (11,6 cm diameter) in Amerikaans privébezit en rechts een afbeelding in zwart-wit van een versiering in zwart en rood op een bierpot. Deze laatste was in het bezit van de Porzellansamlung Dresden, maar werd waarschijnlijk vernield tijdens de Tweede Wereldoorlog.


met dank aan Simon Fuks en Jean de Yturbe

Een 16de- of 17de-eeuws Brussels wandtapijt uit het Château d’ Anet in Frankrijk vertoont duidelijke gelijkenissen met de tekening van Tempesta.


Herfst in de kooi In De jaargetyden in vier zangen door Nicolaas Simon van Winter, uitgegeven in Amsterdam in 1769, verscheen volgende poëtische bijdrage over het vangen in een eendenkooi. Het is een onderdeel van het hoofdstuk over de herfst:

198

De looze vogelaar begluurt hen, blij te moê Hy stelde in ’t stille duin alreeds zyn kooijen toe, Of in het eenzaam veld, doorsneên van frische stroomen. Een ruime waterkom, belommerd door de boomen, Schiet tweepaar spranken uit, des spranken, overdekt Met ne en, zyn ter zyde een weinig uitgestrekt. Een fuik sluit elke sprank, als ryzende uit het water. Zijn tam gevogelt’ groet, met ratelend geschater De makkers wellekom, die, toen de Lent’ verscheen, Hen achterlieten, om, zwerfzuchtig, noordwaarts heen, In digte bosschen of in ongenaakbre streeken, Op de inspraak van de min, een nieuw geslacht te kweeken, Het vlug gevogelt’ streeft, gelokt door dit geschal, Straks herwaarts aan; ’t kent nog zyn legerplaats en stal; Terwyl hun jong geslacht en wilde reisgezellen

In dit bekoorlyk oord zich rust en vreugd voorspellen. Maar, kort vermaak! helaas! hier schuilt een slinks verrraad. Hun reuk, hoe fyn, komt zelfs in ’t minst hen niet te baat. De vooglaar, achter scherm en schu ing stil gedoken, Doet in zyn hand een kluit van veengrond smeulend rooken; Hy fluit en fluistert zacht, en werpt hen van den kant Gestadig voedsel toe uit zyn verborgen hand. Een hondje, fiks geleerd, gehoorzaam op zyn wenken, Vertoont zich om hen min op onraad te doen denken; Het streeft, met zachten tred, de schermen door en om: Dit streelt het jong geslacht, dat ylings, uit de kom Het tam geslacht voorby en ’t vlugge voorgevlogen, Nieuwsgierig ’t hondje volgt, en, door die drift bedrogen, Voert die verrader ’t langs het ryzend spoor der dood: Voor welk een loon? helaas! een enkel stukje brood. De vooglaar, die ’t verraad naar wensch thans ziet gelukken, En nu vrymoedig durft uit zynen schuilhoek rukken, Verschynt op ’t onverwachtst. ‘t Onstelde pluimgediert Verdringt elkaêr; ’t vliegt op; het vlucht, het schreeuwt, het giert, Het poogt met woest gewoel door net en fuik te dringen, Maar ’t voelt straks doodlyk zich den schoonen hals verwringen.

Deze 17de-eeuwse wandschildering uit het Hoge Huys in Alkmaar toont een tafereel zoals de vorige gravures. Er is duidelijk een plankenwand en opvallend is de zwemmende hond, zoals die ook te zien is op de reeds vermelde 16de-eeuwse gravures uit de school van Virgil Solis en van Hans Bol.


Phil van de Blankaard verzameling Désiré Karelse

Ook Stijn Streuvels (1871-1969) was aangegrepen door de sfeer van de eendenkooi. Hij was één van hoogst gewaardeerde auteurs van zijn tijd, won onder meer de Prijs der Nederlandse Le eren in 1962 en werd omwille van zijn literaire verdiensten doctor honoris causa van drie universiteiten. In zijn boek In oorlogstijd. Het volledige dagboek van de Eerste Wereldoorlog beschreef hij de kooi van de Blankaart in Woumen en de omgevende IJzerbroeken, als volgt: Ik denk aan de prachtige Blankaard in de streek van de IJzer het wilde watergewest, met vijvers als binnenzeeën waar ‘t ranke riet de eeuwige zuchten van de wind verkondigt. Hoe dikwijls zijn we daar gaan varen met Phil368 die ons al de natuurgeheimen van die wildernis uiteen deed. Phil heb ik altijd aanzien als de gelukkigste van alle stervelingen; hij had het toezicht over bos en watering van het kasteel en leidde er een leven als een Robinson te midden zijn heerlijk werelddeel; de kerel had er werkelijk meer genot van dan de kasteelheer zelf en kon gerust heel de omgeving als zijn eigendom beschouwen. Hij voerde er uit wat hij wilde en had lie ebberij en kennis van al ‘t geen waarin hij leefde. Ik zie hem nog staan rechtop in de boot als hij ons over de vijver roeide, en de lange stootpaal hanteerde, dan loerden zijn kleine oogjes in de verte en eer we iets gemerkt hadden, lokte hij een vogel uit de lucht of wees hij ons waar er waterwild verscholen zat... Met hem hebben wij de hindernissen bezocht die hij overal had aangelegd; maar de grote aantrekkelijkheid was altijd de ‘kooie’ het geheimzinnige eiland waar de wilde eenden gevangen werden. Dat mochten we bijwonen als een gewijde plechtigheid en in ‘t uiterste stilzwijgen toezien hoe Phil met zijn ros hondje, dat er speciaal toe gedrild was, om en om de biezen schutsels doorvlocht, gelijk door de schermen van een toneel en de wilde eenden altijd dieper in de nauwe kreek binnenlokte, tot ze eindelijk onder het net gevangen zaten. Phil, jongen, wat is er van u geworden? en van uw kooie en van uw bossen en van uw Blankaard?

199 Gravure uit het boek door Joh. Van Beverwijck, uitgegeven in Amsterdam in 1643. Onder meer de kwaliteiten van de voeding worden erin besproken. Hierin lezen we, met verwijzing naar deze gravure:

Dit onderschrift bevestigt het gebruik van de toen veel gebruikte benaming voor een eendenkooi.

De Merumer Vogelkoje op het Duitse waddeneiland Amrum omstreeks 1920 en een oude prentkaart van een kooi op het Duitse waddeneiland Föhr. De vangpijpen eindigen (zoals op Terschelling) op een lage, rechthoekig getimmerde fuik, maar hier met een afneembaar vangfuiknet en niet met een vanghokje. 368

Valentijn Decap, eerste kooiman van de Blankaert die ook ‘Fallen’ werd genoemd


Het niet-gedateerde schilderij (1585-1631), ook Cabel genaamd. Aan de linkerzijde staat tussen de bomen aan de oever een halfrond afgedekte vangpijp afgebeeld. Opvallend zijn de lage, ogenschijnlijk houten planken schermen, waarbij twee personen het drijven van de hond bekijken. Vanaf een boot wordt eveneens zicht gehouden op de vangst. Het ziet ernaar uit dat er ook een dame in de boot zit en wellicht geeft een andere opvarende de hond met de hand commando’s, al is het mogelijk dat hij alleen maar naar de hond en de eenden wijst. De rivier is druk in gebruik voor de visserij.


Rijksmuseum Amsterdam, SK-A-4033


Rond de eendenkooi van Meetkerke - Demen oom In Biekorf, Westvlaams archief voor Geschiedenis, Oudheidkunde en Folklore verscheen In Zaaimaand, ’t jaar 1953, 54ste jaargang nr 10 volgend artikel van M. Cafmeyer over de kooiman te Meetkerke, tevens een pareltje van de streekliteratuur:

202

Demen oom, die wel twintig jaar jonger was dan zijn vrouwe, Wanne moeie, woonde in d’Aandekooi op ‘t goed van Dedewallens, en was gardesas in de Moere te Meetkerke. Zijn naam was eigenlijk Nikodemus Wiebow, maar zijn verwanten in de Moere noemden hem altijd Demen oom. Hij was gratemager, had een aangezicht gelijk een kapmes, met pienkeloogjes die alles zagen, en was hondegierig. Daar hij nogal eigenzinnig was kreeg hij de bijnaam van Pinne Demen. Wanne moeie integendeel, groot en streus, had macht gelijk een peerd en met haar brede grove manshanden kon ze een kortewagen met honderd kilo pata en wel twintig minuten ver voeren, zonder op de grond neer te ze en. Ze had altijd of te wege d’handzeel over de schouders en was er krom naar

gegroeid. Ze sprak bovendien met een zware diepe stem, zodat de mensen van haar getuigden; dat is een gemiste vint. D’aandekooi lag wel een uur gaans van de kerk en de Zondagmis was de enige uitgang die ze wekelijks deden. Wanne dronk dan een kommetje koffie bij Rosalie Ventioen en kocht er winkelware voor een hele week. Demen dronk een halvetje of twee in ‘t dorp en trach e met d’een of andere Moerhaas naar de Moere af te zakken. De kooiwachter en zijn vrouwe woonden daar eenmalig op dat doeningske bij d’Aandekooi. Ze molken een koe of drie, kweekten een jaarlingske, een nest viggens of twee, kiekens, temme aanden en bieën. Daarmee hadden ze een goed bestaan en ze konden zelfs een stuiver vergaren voor den ouden dag. Warten Wiebow, een verwante, was er knecht en deed het grofste werk; ‘s zomers maaiden en hooiden ze met hun getweeën enige hoopjes hooi uit de Moere, als bijverdienste. De kooiput, in enden en tuiten uitlopend, lag diep onder water; hij was afgesloten met elzen hagen en vinkkoorden en omringd van een boombos: olmen, eiken en achtkante bomen. In harde winters, als heel de Moere reeds één ijsbaan was, dan lag het zuidwesteinde van de kooiput nog open; zo goed was hij beschut.

Tegeltableau van ca. 1880-1920, afkomstig van een boerderij in Berkenwoude (Zuid-Holland), met de initialen van toenmalig kooiman Sijmen van de Wal.


Nu en dan kwam er een keer een van d’heren naar d’Aandekooi gereden, maar ze vertrokken allen even voldaan, want Demen was een eerste klasse kooier; geen één die ‘t beter kon als hij. Hij moest ook de bomen snoeken, ‘t grondhout kappen, de vlaken onderhouden en ‘t verdestrueerd riet uithalen. De rieten vlaken, manshoogte langs het water gezet, volgden op malkaar met kleine gangetjes, zodat de kooier door de wilde aandetjes niet kon gezien worden. De kooiaandetjes kenden hem natuurlijk. Nuffe, de grote gedresseerde bonte jachthond, liep binnen de vlaken, op de planke, langs de waterzijde, en de aandetjes volgden hem gedwee naar de kuil, zodanig waren ze op den hond geleerd; de wilde aandetjes volgden zonder erg. In rus ijd lag de jachthond wel aan de keten, maar zijn kot op een pinne draaiend, stond nooit met de muil in de wind. Er werd immers veel cas van den hond gemaakt, want dat was geen speeldingske een kooihond aanleren. ‘s Nuchtendsvroeg, als Demen kempzaad of ander graan in de kooiput wierp, durfden de temme aanden al kwekkend wel eens naderen, om kennis te maken met de bleekgrauwe, fijntige kleine kooiaandetjes. Doch de erpel, die vorenzwom, joeg ze nijdig weg; hij wilde met die lompe, dwaze goelen, die op ‘t hof rondliepen, niet makkeren.

In de broeitijd zorgde Demen oom dat de kooiaandetjes rustig konden leggen en broeden. En dàt wilde nog wat zeggen, d’Aandekooi zat immers vol vijanden belust op eieren en aandekiekentjes: uils, brewiers en eksters; wezels, fiesjows en flowijnen: ‘t waren al eierzuipers. De o ers vooral waren niet alleen dulle eierzuipers, maar bovendien wrede verraders; ze loerden van uit hun hol, doken onder, trokken verradelijk de argeloze kiekentjes bij hun pootjes onder water, en sleepten ze naar hun hol om ze op te peuzelen. Zodra de gardesas daar iets van gewaar werd begon de o erjacht zonder genade. Hij waakte het hol op korte afstand en zat schietensgereed. Warten stekte en koterde met een ijzer in de grond daar waar een verworpen poot of pluim lag en, zodra de o er bovenkwam, was hij van ‘t eerste schot er aan. Demen schoot geweldig veel o ers: ‘s winters droeg hij een o er-vellen muts met overleg tot in de nekke en twee bollen op het voorhoofd. Heel zijn familie in de Moere geriefde hij van zo’n o er-muts, maar dat was ook het enigste dat ze van hem kregen. Geen wonder dat zijn verwanten lachten: “Demen-oom heeft een o er ingezwolgen!”vooral als hij hen met een snak en een snauw bars toesprak.

Een merkwaardig tegeltableau van ca. 1800-1920 uit Cabauw (Utrecht) toont twee vangpijpen naast elkaar, wat doet denken aan de reeds vermelde tekening van Willughby (1678) bij de eendendrijfjacht. Vermoedelijk was de fantasie van de kunstenaar hier sterker dan zijn streven naar een nauwkeurige tekening. De vangpijpen zijn niet gebogen en de korte schermen staan vóór en niet naast de vangpijpen. Volgens de eigenaar van de nabije boerderij Kooilust is op de achtergrond te zien hoe de kooiker met een schouw (= bootje) de eenden afvoert naar de boerderij. Vandaar gingen de vogels naar de vrachtboot en dan verder naar Dordrecht en Rotterdam.

203


Een uitzonderlijk kunstwerk vormen deze twee vogeldrinkpotjes in Delfts blauw (ca. 1700-1720) met een hoogte van 22,9 en 22,6 cm. Op deze potjes zijn naast verschillende jachttaferelen en vogels ook twee naast elkaar staande vangpijpen van het originele type geschilderd (zie detail onderaan). particulier bezit, voorheen collectie Aronson Antiquairs, Amsterdam

204


Op reigers was de kooier al even wroed en verbeten. Ieder jaar kwamen ze, half April, in de hoge boomkruinen van d’Aandekooi wonen in nesten van “komsa” en roofden er in ‘t geniep de aandeieren. Wanne hitste hem nog een beetje op met haar grove mansstem.”Ze zijn daar weer de zwiekzwaks, de palingpeurders! Zie j’em gunter staan dansen en wippen!” En ze wees naar een koeigracht waar een reiger tot aan de pluimen in ‘t water stond te peuren met zijn teenagels. Demen nam dreigend zijn jachtgeweer: “Ha! gij mageren duivel, ‘k zal je algauw wat grijpzout onder de steert steken en jen een beetje helpen oplichten!” En .....knip: paff! de reiger maakte enige tuimele en en bleef roerloos liggen. De gardesas keek grimmig toe, hoe ginder verder een andere reiger in ‘t water boog en met zijn langen bek een kronkelende paling bovenhaalde; hoe hij met zijn vangst boven d’aandekooi vloog naar de hoge olme naar zijn hongerige piepende nest. “Is me zienke zo’n werk, gromde hij, ‘t docht mij gisteren dat ik paling in ‘t gars onder de boom zag liggen; allichte uit ‘t nest gevallen.” Beslist hing hij zijn snoekbijle aan de riem, bond zijn sporen aan de benen en klom naar boven. Met een forse houw sloeg hij de tak krakend naar beneden, en de reigerjongen ploften te ple er op de grond. Wanne raapte ze op; zij waren gevleesd en zij zou er een goede potie aan hebben. Zo liep hij de hele broeitijd onrustig rond, alles op zijn weg vernielend wat schaden kon aan zijn kooiaandetjes, patrijzen en kwakkels. Hij kende de paartijd van de vogels in de Moere en als hij patrijzen in de broeitijd zag vechten, lachte hij: “Nog een die met Lichtmesse niet gepaard is! Vecht maar beestje, ‘t is nu te laat om op je schik te komen. Al dat je nog doen kan is een eitje verloren leggen: de tijd is gepasseerd om te wonen.” Dat alles bele e niet dat de Moerhazen, - zo werden de bewoners van de Moere spo end genoemd - toch in ‘t duikertje aan een bloksneppe of aan een nestje eieren gerochten. Als de gardesas er bovenop kwam dreigde hij wel van:“‘k Ben ik hier de baas en j’he daaraf te blijven!“ Maar ‘t bleef er ook bij, want heel de Moere was immers familie en hondejong. Sissen Wiebouw had alzo een keer in ‘t hooien een nest kwakkeleieren ontdekt; hij legde ze nog voorzichtig halfverdoken op een zwadde (hooi). Maar toen hij ze na ‘t werk wou meenemen, waren de kwakkel-eieren gaan vliegen. De kwakkel had ze moedig, een voor een, verder in ‘t hooi verdregen en Sissen had ‘t hart niet om ze terug af te nemen, maar kopschudde: “En dat is nu een kwakkel die me zo’n toer speelt! Kom dat tegen; wie is er nu de meeste kwakkel?” De bulte Kempe legde het fijner aan boord. Het gebeurde wel meer dat kooiaandetjes uitvlogen in de broeitijd, om ergens te pla e garse te gaan wonen. De bulte ontdekte zo’n nestje op een tronkekop; in ‘t Tronkebusje langs het Blankenbergs vaartje.

Hij waakte het broeiend aandetje, nam de eiers mee naar ‘t hof om ze ‘s avonds onder een broedhen te steken en te laten uitkippen. De klokhen liep bezorgd rond de mestput – “klok, klok, klok!”, terwijl de kiekentjes in ‘t mestpu op zwommen. En toen ze de klokhen konden missen, kwamen ze alleen nog op ‘t hof om te eten en ‘s avonds sliepen ze buiten. Ze verwilderden zodanig dat niemand meer ze kon naderen. “Ja maar zo niet geboerd, zei de Bulte, ze hebben mijn graan geëten; ‘t zijn de mijne!” En hij moest ze schieten om ze te krijgen. Daar Demen oom ook een beetje boerde moest hij tussenin zijn land bewerken, dat rond de kooi en verder in de Moere lag. Alhoewel de zwijnen regelmatig gereit waren en lis en riet in ‘t achterjaar afgesneden werd, toch bleef ‘t water soms in “de pit van de Moere” stroppen en te pla e gars staan. ‘t Was daarom dat Demen, met zijn schuite, langs ‘t Sint-Andrieszwijn naar zijn land vaarde. Hij voerde zijn mest in ‘t doorgaan en kwam altijd geladen terug ‘t zij met hooi, aardappelen of andere vruchten. In ‘t achterjaar, als “‘t ipperwater deurebrak” en heel de Moere overstroomde, woonde de kooier als op een eiland. ‘t Was al water dat hij hoorde en zag, één blanke zee, van God en heel de wereld verlaten. “s Zondags roeide hij dan met de schuite naar de kerk, dweers over zwijnen en grachten, “stik over rik” rechte naar d’hoogte van Scheppers hofstee, legde daar de schuite vast om verder te voet langs de kerkwegel te gaan. Als “de tije” over was en dat het water hem gezet had werd de Moere, voor zoveel het doenlijk was, leeg gedraaid met de machiene en de watermolen die ‘t overtollige water in ‘t Blankenbergs vaartje uitkeerden. Zodra de wind in ‘t vriezegat zat, keek Demen vergenoegd Sinte-Pieters en Bruggewaarts de lucht in; de handen wrijvend liep hij de keuken binnen: “Wanne vrouwmens, ‘t zit goed, ‘k gelove dat de Winter voor de deure staat: d’r zit vorst in de lucht. Kijk de vrieze-ganzen komen daar al aangevlogen; hurk ze’n keer klappen en slaan al door malkaar!” Met welbehagen volgde hij de V’s of de eentjes welke de wintervogels in hun vlucht in de lucht schreven. Dat kon niet missen, de winter was ingezet, en d’ene bende volgde d’andere. D’oevertjes in de Moere zagen wit van de ganzen. Ze aten gras, peuzelden worteltjes en su erden en zwommen in ‘t water. De genter hield de wacht; zodra er onraad was vloog hij op en heel de bende volgde hem in een wilde vlucht al door malkaar, al ru elend en pru elend, op zoek naar meer vrijdom. Bij mistig weer, als er een dikke smoor over de Moere hing en de ganzen laag vlogen, gebeurde het wel dat de gardesas probeerde om er een neer te schieten, want dat was nog een kennis: “Ge moet ze al achter pakken”, zei hij, “want langs

205


Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Nederland, RKD nummer 130538; Kunstwerknummer 65365

van Abraham Susenier, ca. 1660, 50 cm x 42 cm. We zien twee vangpijpmondingen. Bij de rechtse vangpijp is vaag een kooiman te zien tussen de manshoge rietschermen achter een kniescherm. Het lijkt erop dat er uiterst rechts een hondje in het water zit.


207

Op een kaart met de vermelding , ten noorden van Rotterdam, van landmeter Krukius (1678-1754) staat deze vangpijp ingetekend, die van het originele type is. Een hond staat erbij, maar er zijn geen schermen te zien. voren op de borst gletsen de zaadjes af. ‘k Wachte ik tot dat ze voorbij zijn en ‘k schiet ze dan in ‘t gat.” Doch Wanne moeie hield niet veel van ganzenvlees. “’t is ’t poer vertschieten niet weerd, ru elde ze tegen, ‘k ‘n kan tegen die reeuwse smake niet, dat ‘s maar juiste goed genoeg om soepe te maken”.

De kooier liet de jachthond los: “sst! stille koes, Nuffe, ‘t is goe jacht, we gaan beestjes pakken!” En ‘t spel begon. Seffens schoot de hond zich vóór de rieten vlaken, op de planke, en Demen volgde hem geruisloos en onzichtbaar achter de vlaken.

In buitengewone harde winters durfden er ook wel denders komen; ‘t was een zeldzaamheid, en er waren er hoogstens vijf of zes. Demen kon hun doeninge niet genoeg bekijken: “Da’s een volkje apart, beweerde hij, dat ‘n wil toch geen gemeens hebben met de vriezeganzen; da’s zeker hier van armoe overgekomen?”

De kooiaandetjes die daarop geleerd waren, volgden den hond die hen naar de kuil dreef; zodra ze onder het net zaten, kwam de kooier te voorschijn: “Goed gewrocht, Nuffe, de beestjes zijn verre genoeg. De kooiaandetjes kenden dat spel en keerden terug, maar de wilde vlogen schuw en gejaagd steeds verder de puikel in. Haastig greep Demen de puikel met een krop, bond hem toe en de vogels werden de een na de ander met een draai de kop afgewrongen.

De donkergrauwe wilde aandetjes waren echter trouwe bezoekers; elke winter kwamen ze hier, door de kooiaandetjes aangelokt, neerstrijken. ‘t Was dan hoog seizoen in d’Aandekooi; de kooier liep bezorgd rond om bijtijds de ne en over de grachten van de kooiput te spannen, de puikels aan te doen en ‘t kempzaad op ‘t gras en op ‘t kantijs te strooien. “Wanne, zei hij alzo, ‘t zit goed, ‘t is nijpende wind, de lucht is zo scherp als een elsem en de sterren pinkelen; ‘t is bijtende koud, morgen liggen we d’r aan!” Daarmee bedoelde hij de jacht op de wilde aandetjes. En inderdaad ‘s anderendaags zwom ‘t wild goed in de kooiput rond naast de kooiaandetjes.

Warten, de knecht laadde de vangste van dertig, veertig stuk op de kortewagen en reed er mee naar Brugge, bij Trezetje Willems de kabare iere, op den hoek van de St.Jacobsstrate. Daar werden ze geteld en gesorteerd want er zaten van soorten tussen: smierelaandetjes, drielingsjes en waterhennetjes. Geld moest hij niet ontvangen, want dat was op de rekening van de heren van d’Aandekooi. In ’t weerkeren moest hij lijnzaad of meel meebrengen van Scheepsdale van Mietje Lantsocht. De kaailopers vergaarden


Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Nederland,RKD nummer 170854; Kunstwerknummer 115942

van Jan Weenix, 1711. Deze bekende vogelschilder schilderde ook een eendenkooi. Omdat hier een bovenaanzicht wordt geboden, is goed te zien hoe vóór en naast de gekromde (!) vangpijp, lage rietschermen staan geplaatst. Dit geeft het beeld dat de eenden erin gedreven worden door twee honden, één op de oever en één zwemmend in de richting van de vangpijp. Achter de relatief lage schermen zitten mensen geknield en ook op de boot op het water is er veel publiek aanwezig. In de boot zien we (alweer) de roeier, een man en een vrouw. Is dit het bijna traditioneel beeld van deze situatie dat van Tempesta werd gekopieerd? In de boot zitten ook nog één of twee grijze honden. De kleur van de andere hondjes doet denken aan het Nederlandse kooikerhondje. De eenden vliegen en zwemmen in de vangpijp. Links onderscheiden we een kist die misschien wel diende voor het voeder voor de eenden (?)


daar, en als ze een stuiver verdiend hadden, kochten ze een pintje jenever bij Mietje om onder elkaar te verdelen. Warten, krom en slonk gegroeid, bleef altijd een beetje haperen en trutselen om wat uit te rusten; hij deelde de overschot van zijn boterhammen uit en als ‘t meesloeg gerocht hij alzo aan een zwelgje jenever. In volle seizoen moest hij die rit wel drie-, viermaal per week doen. Demen had het al even lastig; zolang als dat het vroos, moest hij elke morgen het ijs, dat nog maar loos toegevrozen was, met de perse aan stukken slaan. Zo konden de aandetjes blijven rondzwemmen, het water openhouden, azen en de wilde aandetjes aanlokken. Als de vriezeganzen begonnen ongedurig al zwatelend weg en weer te vliegen, zei Wantje: ” ‘k Gelove dat ze de dooi in hunder gat hên, vint, ze gaan allichte weer naar ‘t Noorden trekken, naar de ve e garzinge, want z’hen ‘t hier in de Moere al uitgepu erd; kijk, z’heffen hunder al op!“ De kooier knikte: “ja ‘t, d’aandevangste is gedaan we gaan ‘t voor een tijdeke moeten stille leggen en binst de wijle een keer goed de kooie kuischen. En omdat de wind naar ’t zuiden draaide

en de lucht sneeuw voorspelde, deed hij de puikels af, want de ne en zouden onder ‘t gewicht van de sneeuw kunnen scheuren. Ze hingen in de schuur te drogen en ‘s avonds vermaakten ze met hun beide, Demen en Warten, de losse mazen van de ne en. Doch de vriezeganzen bleven in de buurt en elke avond kwamen ze terug naar de lommen in de Moere om te duiken en te plassen en in ‘t water te swobbelen. Demen zag dit met voldoening, hield zich gereed en zodra het weer aanlegde om te vriezen, bracht hij de kooi in orde en lachte: “Dat ze maar a omen naar mijn nijpekasse!” En ’t zelfde spel herbegon dikwijls voor een tweede keer in een zelfde winter. Oud en versleten, ging hij met Wantje in ‘t dorp te Meetkerke wonen, in ‘t huizetje dat hij daar met zijn spaarcentjes gezet had. Maar zijn hart bleef in d’Aandekooi en de Moer, en zijn enigste wandeling liep langs de kerkewegel naar de Moere waar iedereen hem steeds bleef groeten: “De goên dag, Demen-oom!”

209

Tegeltableau uit de kooikerswoning te Maasland nabij Rotterdam. Ook hier met enige fantasie van de kunstenaar: een rechte vangpijp.

verzameling Herman Arentsen

Volgende pagina: niet-gedateerde oude foto van vermoedelijk een Friese of Overijsselse kooi, met mogelijk ook een vastgebonden aapje (?) dat als lokdier in de kooi gebruikt werd.



Het belang van de Vlaamse eendenkooien Uiteraard hebben eendenkooien een belangrijke natuurwaarde, maar deze verschilt niet van andere waterpartijen en oude bossen in vochtige gebieden. Bij de bespreking van de Vlaamse kooien zijn al van enkele kooien meer details over het kooibos en de vegetatie vermeld. Vandaag kan het niet anders dan dat de vroegere bestrijding van dieren die de kooi verstoorden, zoals o ers of roofvogels, als een negatief element wordt beschouwd, maar dit moet men kaderen in de toenmalige algemeen-maatschappelijke houding tegenover de natuur. Er blijkt wel uit dat de rustige en afgelegen eendenkooien een waardevolle verblijfplaats waren voor de dieren. Een opvallend gemeenschappelijk natuurelement in een aantal eendenkooien vormen de broedkolonies van blauwe reigers en aalscholvers. De ligging in uitgestrekte vochtige gebieden en de rust in het kooibos zelf zijn bijzonder gunstige factoren voor de vestiging van die kolonies. Momenteel zijn er nog altijd kolonies in de eendenkooien bij het Donkmeer te Berlare en in Meetkerke, Bornem en Merkem. Meer details hierover zijn al behandeld bij de bespreking van die kooien. Het wetenschappelijk onderzoek in eendenkooien heeft een hoog potentieel, want een kooi opnieuw inschakelen voor het ringwerk en eventueel eraan gekoppeld wetenschappelijk onderzoek met direct

maatschappelijke betekenis (bv. vogelgriep-onderzoek) zou op zichzelf bijzonder waardevol zijn. Het is echter een zware uitdaging: het dagelijks voederen van de staleenden, het africhten van een hond, het onderhoud, het vangen en ringen vraagt een bijna full-time inzet, terwijl het ringen bij ons meestal door vrijwilligers gebeurt. Ook zou men in dat geval in en omheen een degelijk werkende ringerskooi alle verstorende elementen zoals bezoekers (buiten april-mei), jacht, luidruchtige landbouwmachines en recreatie moeten bele en. Binnen de Vlaamse we elijke mogelijkheden zou dit alleen te realiseren zijn in een eendenkooi waarrond de rust op lange termijn verzekerd is op een grote oppervlakte omgevende gronden en op een plek nabij een uitgestrekt waterrijk gebied dat grote aantallen doortrekkende eenden kan aanlokken. De belangrijkste waarde van de Vlaamse eendenkooien is het groot cultuurhistorisch belang. Eeuwenlang beoefenden de kooimannen er een arbeidsintensieve lokjacht en vogelvangs echniek, een echt oud groen ambacht, waarvoor een grondige kennis van de natuur en de eenden noodzakelijk was. De zorg voor dit erfgoed kreeg in Vlaanderen al we elijke verankering. De drie eendenkooien die het best bewaard of recent heringericht werden, liggen immers alle drie in een

Gids Jan Maertens bij één van de geleide bezoeken aan de kooi van het Donkmeer in Berlare. René Janssen

211


212

De maquette van de eendenkooi is een blikvanger in het Bezoekerscentrum Donkmeer in Berlare. beschermd landschap. Die beschermingen dateren van 1956 voor het Donkmeer-Berlare, van 1985 voor de Meetkerkse Moeren en van 1995 voor het landschap van de Oude Schelde te Bornem. Dit cultuurhistorische, maar ook het ecologische en het landschappelijke belang wordt extra beklemtoond door de situatie in Nederland, hét land van de eendenkooien. In het Nederlandse Rijksmonumentenregister zijn 18 vermeldingen van eendenkooien opgenomen, en daarnaast ook van drie kooihuisjes en één kooikerswoning. In elf gevallen komt die aanwijzing voort uit de samenhang met landgoederen. In 2011 zijn er nog 108 geregistreerde kooien, waarvan 65 procent eigendom is van een natuurbeherende instantie. Er zijn 25 locaties waar bezoek door het publiek soms mogelijk is. In het cultuurhistorisch landschapsbeheer in Nederland is de eendenkooi één van de 25 beheersmodellen. Tevens worden er van overheidswege beheerssubsidies gegeven om eendenkooien in stand te houden en is de wens geuit ze in de werelderfgoedlijst van de UNESCO op te nemen. Dit cultuurhistorisch waardevol erfgoed voorstellen aan het brede publiek heeft tevens een toeristischrecreatief belang van uiteenlopend niveau. De kooi te Meetkerke zal uitsluitend toegankelijk zijn tijdens geleide bezoeken, wat in een rustig natuurgebied

volledig verantwoord is. De heringerichte kooi van het Donkmeer te Berlare is het hele jaar door vrij toegankelijk en op aanvraag worden geleide bezoeken voor groepen ingericht, wat gezien de ligging van de kooi in een bekend toeristisch gebied geen extra verstoring veroorzaakt. Deze eendenkooi geeft een aanzienlijke toeristische meerwaarde aan het Donkmeer. Het opnieuw invoeren van de vangst voor de consumptie in Vlaanderen is we elijk onmogelijk en er is hiervoor ook geen enkele vragende partij. Het zou overigens op maatschappelijke weerstand stuiten. Tevens is het bijna ondenkbaar om, met de hedendaagse loonkost voor een kooiman en met de jaarlijkse onderhoudslast van een kooi, nu nog in het overdrukke en sterk verdroogde Vlaanderen een financieel rendabele eendenkooi in stand te houden. De kooi van Bornem is, mits er een passend overheidsinitiatief en vrijwilligerswerk van ringers komt, nog het best geschikt om op lange termijn als wetenschappeliijke onderzoekskooi te fungeren. Zo zou door actief dagelijks gebruik kennis en ervaring in Vlaanderen worden behouden. Eendenkooien zijn immers zeldzame en unieke cultuurhistorisch waardevolle natuurmonumenten met een nationaal en zelfs internationaal belang. Dat mag best worden gewaardeerd! Arcadis VDS

Grondplan van de herinrichting van de kooi van het Donkmeer.



Dankwoord De publicatie van dit boek is mede te danken aan de bereidwillige medewerking van:

• •

214

Steven Clays, die voor de lay-out en de cartografie zorgde en tekeningen en grafieken maakte; Walter De Cubber, die zorgde voor het taalkundig advies; Alex Dierick (1941-2010) en Marc Hebbelinck, die meewerkten tijdens de terreinbezoeken in 1989 en 1995. Alex Dierick stelde ook zijn toenmalige correspondentie beschikbaar; Het Belgisch Ringwerk, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid) en alle vrijwillige medewerkers-ringers die gegevens verzamelen en een bijdrage leveren voor de financiering van het systeem. Bijzondere dank ook aan Walter Roggeman voor de extra verduidelijking en aan Geert De Smet voor de verwerking van gegevens; Gerard Mast, eendenkooi-onderzoeker en -deskundige uit Friesland, Nederland, die talrijke suggesties deed, constructieve correspondentie en

archiefstukken en hun transcriptie leverde; Luc Van Durme, die talrijke archiefstukken transcribeerde; Johan Verstraeten, die via het internet talloze opzoekingen in de buitenlandse archieven verrich e en kaarten aanmaakte; Agentschap Onroerend Erfgoed (Paul Van den Bremt), Herman Arentsen, Aronson Antiquairs, Amsterdam (Robert Aronson), Hans Baeté, Omer Bauwens, Annie Coppieters, Niko Clays, Leo Cleiren, Eddy Copers, Alain Debbaut, Geert Deguffroy, Monique Dhooghe, Jean de Yturbe, eigenaar van Château d’Anet in Frankrijk; Roland Dufoort, Joris Everaert, Simon Fuks, Grenspark De Zoom-Kalmthoutse Heide (Ignace Ledegen), Het Gelders Archief (Gerrit Richter), Het Streekarchief Voorne-Pu en en Rozenburg, René Janssen, Lyndon Kearley, Suzanne M.R. Lambooy, Gabriël Maes, Ignace Ma hey, Joke Oppenoorth, Koninklijke Bibliotheek, Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas (Alfred Van der Gucht); Oswald Pauwels, Bert Pellegrom, Rijksdienst voor Kunsthistorisch

Tekening van een Nederlandse kooi waarbij geen halfronde beugels tussen de schermen staan, maar wel horizontale, licht gebogen takken op de schermen steunen. Ook alle in eendenkooien voorkomende gebruiksvoorwerpen, de volledige inrichting en de meest gevangen eendensoorten zijn op de tekening afgebeeld.


Documentatie, Den Haag (drs. Constance L.H. Scholten); Rijksmuseum, Amsterdam (Anna van Lingen); Hans Schoens, secretariaat vzw Durme (Michaël Crapoen, Leen De Laender, Marieke De Vos en Kristof Scheldeman); Staatliche Kunstsammlungen Dresden (Lolita Höfer); Albert ten Klooster, Bas Van Bavel, Willy Van Hoecke, Stadsarchief Lokeren (Nico Van Campenhout); Universitäts- und Forschungsbibliothek Erfurt/ Gotha (Cornelia Hopf); Marc Van den Bril, Arie van der Graaf, Ruud van der Waard, Karine Van Doorsselaer, Katrien Verstraeten, David Vroon, Tomas Willems, Hans Zantinge en Jan Willem Zuidhoek, die illustraties en informatie ter beschikking stelden of op een of andere manier aan de totstandkoming van dit boek meewerkten.

• •

Verder gaat onze dank uit naar: • • • • • • • • • •

• •

voor de Ierse kooien: J. Fox, T. Reeves-Smyth; voor Nacton decoy, Groot-Bri annië: John Norris; voor de Duitse Waddeneilanden: Heie Sönksen-Martens; voor de Deense kooien: Per Hofman Hansen; voor de kooi van Holíč, Slowakije: infokantoor van de gemeente Holíč; voor de kooi van Ladná, Tsjechië: gemeentehuis Ladná; voor de kooi van Veseli nad Morave, Tsjechië: gemeentehuis Moravský Písek; voor de vogelpeype in Hamme: Karel Malfliet; voor de kooi van Adinkerke: Guido Mahieu; voor de kooi van Loppem: archief OCMW-Brugge (Hilde De Bruyne en Karel Van de Casteele); gemeentearchief Zedelgem (Johan Braet); provinciedomein Tillegembos (Johan Mahieu); Alban Vervenne; voor de kooi nabij de Kalve te Wachtebeke: Agentschap Onroerend Erfgoed (Réginald De Meirsman en Nele Vanmaele); voor de oude koye, Haude Coye of kleyne koye te Moerbeke: Agentschap Onroerend Erfgoed (Réginald De Meirsman en Nele Vanmaele); voor de kooi van Moerbeke-Terwest: Philemon Raes ( gesprek d.d. 14.7.1989); voor de kooien van Hingene: Benny Crocket en Filip Hooghe, wetenschappelijk onderzoeker van het kasteelarchief in Bornem; voor de kooien van Ekeren: Documentatiecentrum Antwerpse Noorderpolders, DAN (R. Keukelinck in 1989 en Wim D’Hooge in 2010); voor de kooi van Zandvliet: Documentatiecentrum Antwerpse Noorderpolders, DAN (Wim D’Hooge) en Marcel Kums; voor de kooi van Hautrage: Agentschap Onroerend

Erfgoed (Guido Tack); voor de kooi van Sinaai: Agentschap Onroerend Erfgoed (Réginald De Meirsman en Nele Vanmaele); Alex Dierick en Paul Vercauteren; voor de kooi van Eksaarde: Alex Dierick, Rijksarchief Gent en Stadsarchief Gent; voor de kooi van Woumen: André Decap, de laatste kooier van de Blankaart; Annie Decap en Willy Vanassche, respectievelijk dochter en schoonzoon van André Decap; Cecile Decap en André Cappon, respectievelijk dochter en schoonzoon van André Decap; André De Lancker, visser uit Woumen; Paul Houwen, destijds conservator van de Blankaart, en de vijf leden van vogelringgroep Tringa hij in de jaren ’60 en ’70 om zich heen verzamelde; Edgar Kesteloot, geograaf; Eckhart Kuijcken, bioloog; Marcel Leeman, Lieven Stubbe, Gilbert Vanassche, jager uit Woumen; Magda Vanassche, Guido Vandenbroucke, conservator van de Blankaart; Daniël Vandermeulen, voormalig jachtwachterhovenier van de Blankaart; F. Verhaeghe; voor de kooi van Merkem: Peter Bossu, Georges Cailliau, hovenier van het Kasteel van Merkem, die de kooi jaarlijks hielp herstellen; barones Françoise de Coninck de Merckem, Kasteel van Merkem; barones Monique de Coninck de Merckem, eigenares van de eendenkooi; André De Lancker, visser uit Woumen; Ivan Desot, jachtwachter van de familie de Coninck de Merckem; Paul Houwen, destijds conservator van de Blankaart, en de vijf leden van vogelringgroep Tringa hij in de jaren ’60 en ’70 om zich heen verzamelde; Intergemeentelijke erfgoedvereniging Hout- en Blooteland (Jasper Verplancke); stadsarchief Diksmuide (Chris Vandewalle); Johan Termote, Gilbert Vanassche, jager uit Woumen; Gerard Van Peperstraete, laatste kooiman van de eendenkooi van Merkem; Gerarda Van Peperstraete, dochter en kleindochter van de kooimannen Gerard en Arsène Van Peperstraete; Lena Vereecke; voor de kooi van Bornem: Agentschap Onroerend Erfgoed (Marc De Borgher); Agentschap voor Natuur en Bos ( Johan Foqué); Walter De Cubber; John, graaf de Marnix de Sainte-Aldegonde en Amélie, gravin de Marnix de Sainte-Aldegonde, eigenaars van de kooi en het kasteeldomein; De Notelaar, trefpunt aan de Schelde, Hingene (Mia Bonneux); gemeentelijk archief Bornem (Gert Van Kerckhoven); Filip Hooghe, wetenschappelijk onderzoeker van het kasteelarchief in Bornem; Joost Reyniers; Streekmuseum De Zilverreiger; Jules Van Riet, laatste ringer te Bornem (gesprek d.d. 14.7.1989 en nadien enkele demonstraties van het vangen en ringen); Paul Van Roie, oud-rentmeester van het kasteeldomein (gesprek dd. 14.4.2011);

215


216

De weg naar de heringerichte kooi op het Deense eiland Fanø is aangeduid met wegwijzers met vermelding van het logo voor belangrijk erfgoed.

Alfons Walschap, die als jongere dagelijks bij het kasteel kwam en tot heden als dijkgraaf steeds in contact bleef met het kasteeldomein (gesprek dd. 13.12.2010); Charles Walschap, laatste kooiman van Bornem (gesprek d.d. 19.2.1995); Tony Walschap, zoon van de hovenier op het kasteel (die zorgde voor de verzending van de eenden) en neef van Charles (gesprek dd. 13.12.2010); Winckelmans Jos; voor de kooi van Meetkerke: Agentschap Onroerend Erfgoed (Wouter Deventer); André Rodts, destijds ringer te Meetkerke; Vlaamse

Landmaatschappij (Bart De Po er, Joy Laquière en Siska van der Steene); voor de kooi van het Donkmeer te Berlare: Basiel Boone, Luc Claeys, Basiel De Geest (gesprek dd. 15.6.1989); Petrus De Meyer (gesprek dd. 15.2.1984), gemeentebestuur Berlare, Jan Maertens, Camiel Moerman, Julien Spruyt en Studiebureau Arcadis VDS.

Per Hofman Hansen

Luchtfoto van de Sønderho Vogelkoje in Denemarken



Samenvatting Eendenkooien zijn vaste vanginstallaties, bestaande uit grote fuiken over sloten die aansluiten op een speciaal daarvoor rustig gehouden waterplas, die omgeven is door een bos. Rondom die plas en de vangpijpen staan meestal rieten schermen, zodat de kooiman, ongezien door de eenden op de plas, de wilde vogels rustig in een vangpijp kan lokken. Daarbij gebruikt hij voedsel, lokeenden en vaak ook een hond. Deze vanginrichtingen blijven het hele jaar door opgesteld.

218

De auteurs hebben van de 25 Vlaamse eendenkooien ofwel de site bezocht en/of gesprekken gevoerd met de laatste kooimannen en hun medewerkers en/of archieven en literatuur terzake onderzocht. Er lagen ooit ongeveer 1.300 eendenkooien in negen Europese landen en hiervoor zijn zowel terreinbezoeken als literatuuronderzoek uitgevoerd. Op die basis zijn de Vlaamse kooien beschreven en gesitueerd in een Europees verband. Voor het eerst is nu ook een volledig overzicht van de eendenkooien in Europa gepubliceerd. Hierin kreeg de situatie in Nederland, waar de eendenkooien het sterkst tot ontwikkeling kwamen, extra aandacht. Vooraf worden de verschillende betekenissen besproken die men door de eeuwen heen gaf aan het Nederlandse woord kooi of aan het Middelnederlandse coye, het Franse canardière, het Engelse duck-decoy en het Duitse Entenfang. Het ontstaan van de eendenkooi wordt behandeld tegen de achtergrond van verschillende jacht- en vangtechnieken waarmee men destijds wereldwijd eenden heeft gevangen: van een werphout en een pompoenmasker tot ne en en vallen. Drij achten

op ruiende en jonge eenden die een korte tijd niet konden vliegen, leverden op diverse continenten soms vangsten van duizenden vogels op. Dit kon maar enkele dagen per jaar gebeuren en verstoorde de omgeving volledig. Door het inrichten van een eendenkooi kon men echter in stilte, maandenlang bijna dagelijks grote vangsten boeken. Deze vangtechniek is mogelijk ontstaan te Bornem aan de Oude Schelde in Vlaanderen, het noordelijk deel van België. Vanaf 1318 vermelden de archieven er vogelrie van riviervogels, voghelrie op waterrijke plekken, vogelpijpen enz. Dit blijken de oudste bekende archiefvermeldingen in Europa, al werd in andere landen al langer en grondiger onderzoek uitgevoerd. Vanaf de 16de eeuw zijn eendenkooien ingericht op verschillende plaatsen in Vlaanderen, Duitsland en vooral in Nederland. In de 17de eeuw en later gebeurde dit ook in andere Europese landen. In de 16de eeuw zijn houtsneden en gravures van een vangpijp gemaakt in Duitsland en Vlaanderen en vanaf de 17de eeuw verschijnen op rijm geze e beschrijvingen van de werking van een eendenkooi in Nederland. In de 17de en 18de eeuw waren er ooit het grootste aantal eendenkooien. Nederlandse kooimannen werden toen naar het buitenland uitgenodigd om er nieuwe kooien aan te leggen. Het rogge-ei-type is veruit het meest voorkomende type eendenkooi: een rechthoekige waterplas met in elke hoek een gebogen vangpijp door het kooibos. Er zijn echter diverse vormen van eendenkooien ingericht, zelfs kooien met slechts één vangpijp, maar ook grotere met 21 vangpijpen. Tot in de 17de eeuw gebruikte men overal het originele vangpijptype, waarbij de vangpijpen overspannen

Halfcirkelvormige beugels bij de herinrichtingswerken van de eendenkooi van het Donkmeer in Berlare.


219

Het einde van de gerestaureerde vangpijp in Meetkerke.

werden met half cirkelvormige beugels en ne en, die eindigden in een afzonderlijk vangfuiknet. Nadien zijn in Nederland diverse regionale vangpijptypes ontstaan. In Nederland waren er ongeveer 1.000 eendenkooien en resten er nu nog 108 geregistreerde kooien, waarvan 65 procent eigendom is van natuurbeschermende verenigingen en er 25 geregeld bezoekers ontvangen. Hier zijn eendenkooien een we ig jachtmiddel op de wilde eenden en jaarlijks vangt men nog ongeveer 15.000 vogels. Rondom de meeste Nederlandse kooien is er een we elijk ingestelde zone waarin niets mag gebeuren dat de rust van de eenden kan verstoren. Veel dieren worden aangetrokken door deze rus ones. Er bestaan ook twee belangenverenigingen: de Kooikersvereniging en de Eendenkooi Stichting. In Groot-Bri annië waren er ooit 193 kooien, waarvan er nu nog 6 voor het ringwerk en voor educatieve bezoeken gebruikt worden. Er lagen 71 kooien in Ierland, maar deze zijn alle verdwenen. In Duitsland hebben de kooien een lange traditie. Daar waren er ten minste 41 kooien in vijf verschillende regio’s. Op de Waddeneilanden zijn nog enkele kooien vrij toegankelijk en op het eiland Föhr is in 4 kooien samen de vangst van 600 eenden per jaar nog toegestaan. Denemarken had ooit 4 kooien, waarvan er nu nog 2 vrij kunnen bezocht worden. In Frankrijk, Tsjechië en

André Verstraeten

Slowakije zijn gegevens bekend over respectievelijk 4, 5 en 2 eendenkooien, die ondertussen overal vervallen zijn. De noodzakelijke omgevingsvereisten, de zorg en de onderhoudswerken bij de exploitatie van een eendenkooi worden gedetailleerd beschreven: de loken staleenden, de noodzakelijke omgevende waterrijke voedselgebieden, het kooibos en de noodzakelijke rust, de schermen, de ne en over de vangpijpen, het voedsel voor de eenden, de inzet van een afgerichte hond, het gebruik van smeulende, rokende turf, de broedkorven, het kooihuisje, de oeverbescherming, de zorg voor een bootje en het nachtelijk werk door de geheimzinnige kooiman. Er gebeurden bij dit alles echter ook zaken die niet meer passen in het hedendaagse denken over de natuur, zoals het bestrijden van o ers. Het gebruikelijke verloop van het vangen en de meest gevangen soorten eenden worden besproken op basis van illustraties. Ruime aandacht wordt besteed aan de vangsten in verschillende kooien en aan de inkomsten en de uitgaven die bij een eendenkooi hoorden. Over de eendenkooi van Eksaarde is het meest bekend, omdat er een ui onderlijk gedetailleerd archief bewaard bleef. De meeste kooien verdwenen omdat ze financieel niet meer rendabel waren. Tevens wordt een overzicht geboden van de evolutie van de wetgeving.


Het gebruik van eendenkooien werd in België verboden in 1972, met een ui ondering voor de kooi in Bornem, waar men nog eenden mocht ringen.

220

Alle Vlaamse kooien worden besproken. Waar alleen een toponiem of een eenmalige vermelding op oude kaarten voorkwam, is er geen zekerheid dat er ooit een echte eendenkooi bestond. Die gevallen zijn vermeld, zonder verder toelichtingen. Niet meer herkenbaar in het landschap zijn de kooien van Adinkere, Loppem, Evergem, Wachtebeke, Moerbeke (3), Berlare, Puurs, Hingene (4), Kruibeke, Ekeren (3) en Zandvliet. Hierover was de beschikbare informatie bijzonder verscheiden: soms zijn er maar enkele vermeldingen aangetroffen, maar in andere gevallen waren er meer en uitgebreide gegevens uit de heemkundige literatuur en archieven. In Wallonië lag er één eendenkooi. Er resten in Vlaanderen nog 7 kooien met zichtbare relicten in het landschap. Die komen uitgebreider aan bod. De kooien te Sinaai en Woumen liggen nu in erkende reservaten. Overtalrijk zijn de historische gegevens over de kooi van Eksaarde. Alle onderhoudswerken en zelfs de aanleg van een nieuwe kooipijp in 1818 zijn zeer gedetailleerd beschreven. Over de kooi van Merkem kregen we veel informatie van de eigenaar en de personen die tot 1972 voor het onderhoud zorgden, onder meer van de laatste hulp-kooiman. De kooi in Meetkerke is de enige in Vlaanderen die geen vangpijpen van het originele type heeft, maar wel van het Brabantse of

De eendenkooi van het Donkmeer te Berlare.

Gelderse vangpijptype uit Nederland. Daar zijn ooit veel eenden geringd en recent werd in het kader van een natuurinrichtingsproject één kooipijp hersteld. De eendenkooi van het Donkmeer te Berlare werd in 2009 door het gemeentebestuur volledig heringericht in haar historische vorm en voorzien van educatieve informatie. Ze is vrij toegankelijk voor het publiek. Over de kooi te Bornem is veel historische informatie bekomen uit het kasteelarchief, uit verschillende publicaties en uit gesprekken die destijds werden gevoerd met de laatste kooiman en de laatste ringer en recentelijk met personen die deze kooi nog in bedrijf hebben gekend. Die eendenkooi ligt in een kasteeldomein dat meer dan 1000 jaar behouden bleef, is een unieke plek landelijk erfgoed en wordt momenteel gehuurd door het Agentschap voor Natuur en Bos. Ze is, mits ze passend wordt onderhouden, nog steeds geschikt voor het ringwerk. Het is de enige plek in Europa waar men bijna 700 jaar grote aantallen eenden heeft gevangen. Hier hebben we wellicht te maken met de oudste eendenkooi ter wereld. Verder is er aandacht besteed aan de eendenkooi in de oude kunst, de resultaten van het ringwerk in de Vlaamse kooien en de gebruikte lokale woordenschat. Tenslo e wordt het belang van de Vlaamse kooien besproken. Eendenkooien hebben een ecologische en een landschappelijke waarde. Maar het zijn vooral zeldzame en unieke, cultuurhistorisch waardevolle natuurmonumenten met een nationaal en zelfs internationaal belang. René Janssen


Abstract Duck decoys are fixed traps consisting of ne ing installed over ditches that connect to a pond, kept quiet by a surrounding wood. A decoyman, hiding behind reed screens, would quietly lure ducks on the pond, often a racted to it by food and decoy-ducks, into the ditches or ‘pipes’, mostly with the help of a dog. These trapping devices remained installed throughout the year. Twenty-five duck decoys once existed in Flanders, the northern region of Belgium. The authors explored these decoys through site visits, interviews with the last decoymen using them and through review of publications and archives. Spread over nine countries, approximately 1300 decoys used to exist all over Europe. Some of these were also studied by visits and literature review. As such, the Flemish decoys are described whilst pu ing them in a European context. For the first time, a complete overview of decoys in Europe is given, paying special a ention to the Netherlands, where decoys were most strongly developed.

First of all, a discussion is given of the various meanings throughout the centuries of the Dutch word ‘kooi’ or the medieval Dutch ‘coye’, the French ‘canardière’, the English ‘duck decoy’ and the German ‘Entenfang’. Next, the origin of the duck decoy is reviewed in a context of various hunting and trapping techniques that were once used to trap ducks all over the world, including throwing woods, so-called pumpkin masks, nets and traps. Ba ues for moulting and juvenile ducks, unable to fly, resulted in catches of thousands of birds on several continents. However, this practise completely disturbed the natural environment and could only take place a few days a year. By installing a decoy, in contrast, one could work in silence, making good daily catches for months. This technique possibly originated in Flanders, at the ‘Oude Schelde’ in Bornem, where archives make mention of ‘vogelrie van riviervogels’, ‘voghelrie’ on wetlands, ‘vogelpijpen’ etc. since 1318. Even though profound research has been done in several countries, these seem to be the oldest archive records Europe. From the 16th century

G. Skelton, een lid van de befaamde familie die zovele generaties kooimannen telde. De afbeelding dateert uit 1854.

221


least 41 sites in five different regions. On the Frisian Islands a few decoys are still freely accessible, while on the island of Föhr the total catch of 600 ducks on four different sites is still allowed. Denmark used to have four decoys, two of which can be visited today. In France, Czech Republic and Slovakia 4, 5 and 2 sites existed respectively in each country, which are all in poor condition nowadays.

222

Een Britse eendenkooi in Lincolshire, met enerzijds een zicht op het einde en anderzijds een zicht op het begin van de vangpijp. onwards, decoys were established at different locations in Flanders, Germany and especially the Netherlands. From the 17th century this was also the case in other European countries. In the 16th century, woodcuts and engravings of a decoy pipe were made in Germany and Flanders. From the 17th century onwards, rhyming poetry describing the operation of a decoy appeared. The use of decoys peaked in the 17th and 18th century, when Dutch decoymen were even invited from abroad to build new decoys. The so-called ray-egg decoy was by far the most common type and consisted of a rectangular pond with curved pipes departing from each corner and leading through a wood. Various other types of decoys were built, however, with the number of pipes ranging from one to 21. Until the 17th century the original type of pipes were commonly used, consisting of ditches overarched with ne ing each ending in a fyke. Later, several regional types of pipes originated in the Netherlands. In the Netherlands, where once ca. 1000 sites existed, today 108 registered decoys remain, 65 percent of which is owned by conservation associations, while 25 of them regularly welcome visitors. Here, decoys are still legal hunting devices, catching approximately 15.000 birds every year. Around the decoys a buffer zone to assure a quite environment is installed by law, a racting many animals. Also, two Dutch decoy-interest groups exist: the ‘Kooikersvereniging’ and the ‘Eendenkooi Stichting’. In the UK, 6 of the former 188 duck decoys still operate be it for the purpose of scientific bird ringing and educational visits. Five and 71 decoys once existed in Wales and Ireland, respectively, but all are gone. Germany has a long history of duck decoys with at

In following sections of the book, the necessary environmental requirements, care and maintenance in the operation of a duck decoy are described in detail, including the use of decoy-ducks, the need for wetlands for the ducks to feed on, the surrounding woods and necessary tranquillity, the screens, nets, food for the ducks and use of a trained dog, the use of smouldering and smoking peat, the hatching baskets, the decoy co age, the bank protection, the maintenance of a small boat and the nocturnal job of the mysterious decoyman. His tasks also included, for example, the control of o ers, things that no longer fit into contemporary environmental thinking. Using illustrations, the usual catching practices and most common duck species are discussed. A ention is further paid to the catches in different decoys and the revenues and expenditures associated with the decoy operation. This is illustrated by the detailed records available from the decoy of Eksaarde. Most sites disappeared because they became unprofitable. Furthermore, an overview of the evolution of legislation is given. The use of duck decoys in Belgium was banned in 1972, with exception of the site in Bornem, where bird ringing could continue. All Flemish decoys are discussed. Some sites, only known from a toponym or a single reference to old maps, are mentioned without further explanation. Places where decoys existed, but which are no longer recognizable in the landscape include Adinkere, Loppem, Evergem, Wachtebeke, Moerbeke (3), Berlare, Puurs, Hingene (4), Kruibeke, Ekeren (3) and Zandvliet. The information available on these sites was generally very scarce, although in a few cases exhaustive data were found in local history archives. In Wallonia, there was one known decoy. In Flanders, seven decoys with visible relicts in the landscape remain, which are discussed more elaborately. The decoys in Sinaai en Woumen are now part of nature reserves. As the site in Eksaarde left us an exceptionally detailed record, the general maintenance and even the construction of a new pipe in 1818 could be described. A lot of information was received from the owner, maintenance workers and


the last assistant decoyman of the decoy in Merkem. In the decoy of Meetkerke, the only one in Flanders with ‘Brabantse’ or ‘Gelderse’ pipes instead of the original type, a lot of ducks have already been banded and recently one of the pipes has been restored. In 2009, the local government of Berlare completely restored the decoy at Donkmeer in its original status and provided educational information facilities, freely accessible to the public. A lot of historical data were collected on the decoy of Bornem, mainly through interviews with the last decoyman and birdringer, and with people who had seen the decoy in operation in the past. This exceptional duck decoy is located in a thousand year old castle grounds, a unique piece of rural heritage that is being hired by the Flemish Agency for Nature and

Forest (ANB). It is the only location in Europe where large amount of ducks have been caught for over 700 years, and probably it is the oldest decoy in the world. If the decoy is to be managed appropriately, it could still be suitable for bird ringing. In the end, some a ention is given to duck decoys in ancient art, the results of scientific bird ringing and the local vocabulary associated with the decoys. Finally, the importance of the Flemish duck decoys is discussed. They have an ecological and landscape value, but most of all, they are rare, unique and valuable monuments of nature and cultural history, with a national and even international importance.

223

Berkeley New Decoy in Slimbridge.

Désiré Karelse


Synthèse Une canardière est une installation permanente destinée à piéger les canards sauvages. C’est une mare au milieu d’un bois, où débouchent des fossés couverts de filets. La mare et les ouvertures du dispositif de piégeage sont le plus souvent entourés de clayonnages de roseau destinés à perme re au canardier d’observer en toute tranquillité les oiseaux nageant au milieu de l’étang et de les a irer vers une des ouvertures en leur présentant de la nourriture. Il est souvent assisté d’un chien et de canards semi-domestiques, dits “appelants”. La canardière est montée tout au long de l’année.

224

Les auteurs ont dans la mesure du possible visité les vingt-cinq canardières de Flandre et interviewé les derniers canardiers ayant opéré sur le site en question. Ou à leur défaut ils se sont limités à consulter les archives qui en traitaient et à compulser les sources secondaires en rapport avec ce patrimoine culturel. Il y avait en Europe environ mille trois cents canardières réparties sur les territoires de neuf pays. Toutes ont fait l’objet de visites ou donné lieu, à tout le moins, à

des recherches d’archives. Ce e vaste enquête a non seulement permis de décrire les canardières flamandes et de les situer globalement dans un contexte européen mais aussi de pouvoir considérer dans leur ensemble les canardières européennes, tout particulièrement aux Pays-Bas où elles ont été les plus nombreuses et les plus perfectionnées. L’acception évolutive et variée du mot néerlandais kooi au cours des siècles — coye au moyen âge — est explicitée dans l’introduction. De même pour canardière en français, duck-decoy en anglais et Entenfang en allemand. L’origine de la canardière est expliquée dans le cadre des techniques utilisées partout dans le monde pour chasser et capturer les oiseaux, du boomerang aux masques de citrouilles en passant par les filets et autres pièges. Les ba ues destinées à se saisir de canards en pleine mue, ou de jeunes oiseaux auxquels leur développement insuffisant ne perme ait toujours pas de voler avaient pour résultat des tableaux de chasse

De Franse schilder H.J. van Blarenberghe (1741-1826) schilderde (= eendenjacht). We zien twee vangpijpen naast elkaar, honden en mensen bij het begin van de vangpijpen en een bootje dat de eenden opjaagt. Het geheel doet weliswaar denken aan een eendendrijfjacht op eenden die niet kunnen vliegen, maar er is ook een vliegende eend. uit Maillet-Chassagne M. & de Château-Thierry I. 2004:


de milliers d’oiseaux. De telles activités duraient tout au plus quelques jours par an mais bouleversaient en ce moment complètement le milieu. La technique de la canardière perme ait en revanche d’opérer paisiblement de longs mois durant et de faire presque quotidiennement de grosses prises. Il se peut que ce e technique ait été primitivement développée à Bornem, sur un bras mort de l’Escaut en Flandre, dans le Nord de la Belgique. Dès 1318, des documents d’archives mentionnent des vogelrie van riviervogels [oiselleries d’oiseaux de rivière], des voghelrie aménagées dans des terrains richement pourvus en eaux, des vogelpijpen [nasses pour prendre les oiseaux], etc. C’est ce qu’il y a jusqu’ici de plus ancien sur le sujet dans les documents d’archives européens, en dépit des nombreuses autres recherches effectuées dans d’autres pays. Dès le 16ème siècle des canardières ont été aménagées en différents lieux de Flandre et Allemagne mais surtout aux Pays-Bas d’aujourd’hui. On les trouve aussi dans d’autres pays européens à partir du 17ème siècle. Au 16ème siècle, des gravures sur bois et des estampes représentant des nasses pour prendre les oiseaux ont été publiées en Allemagne et en Flandre et au 17ème siècle on les trouve accompagnées de légendes explicatives rimées expliquant le fonctionnement de la canardière néerlandaise. C’est au 17ème et au 18ème siècles que les canardières ont été les plus nombreuses. Les canardiers néerlandais ont été invités à l’ époque par l’étranger à venir installer hors de chez eux leurs canardières. Le modèle dit en oeuf de raie est de loin le type de canardière le plus répandu. Il comprend un étang rectangulaire prolongé à chaque angle par un fossé incurvé fermé de tous côtés sur toute sa longueur par une nasse, le tout entouré d’arbres. Des canardières ont toutefois été construites sous bien d’autres formes: il y en avait qui ne comprenaient qu’une seule nasse à oiseaux dans un seul fossé, mais on en a vu de plus grandes qui en comptaient jusqu’à vingt et un. Jusqu’au 17ème siècle on a utilisé partout le même type original de nasse: un fossé couvert d’un filet supporté par des demi-cerceaux aboutissant à une nasse distincte perme ant la capture. Plus tard, celle-ci s’est différenciée aux Pays-Bas d’une région à l’autre. Il y a eu aux Pays-Bas jusqu’à un millier environ de canardières: il n’en reste plus aujourd’hui que 108 d’enregistrées, dont 65% sont la propriété de sociétés de protection de l’environnement, 25 d’entre elles recevant des visiteurs. La canardière y est reconnue par la loi comme une chasse traditionnelle du canard sauvage et permet la capture d’environ 15.000 canards par saison.

Le code de la chasse exige un silence strict tout autour de la plupart des canardières. De nombreux animaux sont a irés par le silence régnant dans ces lieux paisibles. Les deux associations canardières ‘Kooikersvereniging’ et ‘Eendenkooi Stichting’ représentent leurs membres et défendent leurs intérêts. La Grande-Bretagne a compté jusqu’à 193 canardières: il en reste six pour le baguage des oiseaux et pour répondre à des fins éducatives. Les 71 canardières d’Irlande ont toutes disparu. Les canardières d’Allemagne peuvent se prévaloir d’une longue tradition. Il s’en comptait au moins 41 dans cinq régions différentes. Sur les îles de la Frise allemande on peut toujours visiter librement un certain nombre de canardières et sur l’ile de Föhr, les quatre canardières sont à elles quatre autorisées à capturer 600 canards par an. Le Danemark continental en avait quatre lui aussi, dont deux peuvent toujours être visitées gratuitement. La France, la République tchèque et la Slovaquie gardent la trace de respectivement 4, 5 et 2 canardières par pays, toutes abandonnées. Le cahier des charges embrassant tous les aspects de l’entretien et de l’exploitation d’une canardière est détaillé dans ce livre: traitement des appelants et des canards sédentarisés, condition de l’ environnement nourricier aquatique, entretien du bois et de l’étang, tranquillité indispensable des lieux, écrans protecteurs, filets tendus sur les nasses, nourriture des canards, emploi d’un chien spécialement dressé pour le service, usage de tourbe brûlant à petit feu et fumante, paniers à couver, cabanon de la canardière, protection des rives, entretien du canot et travail nocturne du mystérieux canardier. Toute ce e réglementation comportait néanmoins des stipulations qui ne concordent plus avec les conceptions actuelles concernant la nature, comme par exemple l’extermination des loutres. Les phases habituelles de la capture, et la plupart des espèces de canards capturés sont décrits au moyen d’illustrations. On s’a arde longuement sur les captures effectuées dans différentes canardières et sur les revenus et les dépenses de leur exploitation. Les archives exceptionnellement détaillées de la canardière d’Eksaarde (Lokeren) sont la source la plus connue. La plupart des canardières ont disparu parce qu’elles avaient cessé d’être profitables. L’évolution du droit sur la question est également examiné. Les canardières ont été interdites en 1972 en Belgique, à l’exception de celle de Bornem, où l’on a pu continuer de baguer les canards migrateurs. Toutes les canardières flamandes sont décrites. Les installations éventuelles qui ne peuvent s’autoriser que d’un simple toponyme ou d’une seule mention sur une carte ancienne n’offrent aucune certitude solidement

225


fondée. Elles sont simplement mentionnées dans ce livre, sans autre commentaire. Les canardières d’Adinkerke, de Loppem, d’Evergem, de Wachtebeke, de Moerbeke (3), de Berlare, de Puurs, de Hingene (4), de Kruibeke, d’Ekeren (3) et de Zandvliet ont disparu du paysage. L’information les concernant est très diverse, réduite à de simples mentions mais riche aussi parfois en données détaillées recueillies dans des travaux d’histoire locale ou conservées dans des archives. La Wallonie n’a jamais eu qu’une seule canardière.

226

La Flandre ne garde plus que sept canardières ayant laissé des traces visibles dans le paysage. Celles de Sinaai et de Woumen sont situées dans des réserves protégées. La canardière de Eksaarde est documentée à l’extrême. Tous les travaux de son entretien, y compris l’aménagement en 1818 d’une nouvelle nasse, ont été décrits avec force détails. Et à propos de celle de Merkem toutes les informations nécessaires nous sont venues grâce à son propriétaire et aux personnes qui ont veillé jusqu’en 1972 à son entretien, en particulier au dernier canardier-adjoint. La canardière de Meetkerke est la seule en Flandre à ne pas avoir de fuseaux de capture du type original. Ils sont du type qui s’était imposé aux Pays-Bas dans le Brabant Septentrional ou en Gueldre. On y a bagué beaucoup de canards autrefois, et restauré récemment une nasse dans le cadre d’un projet de protection l’environnement naturel. La canardière de l’étang du Donk à Berlare vient, depuis 2009, de retrouver entièrement sa forme historique de par la volonté de la municipalité, et est

accompagnée d’informations éducatives. Le public y accède librement. A Bornem, les archives du château nous ont fourni des informations d’une grande richesse sur l’histoire de sa canardière, enrichies à leur tour par différentes publications la concernant et par les conversations qui ont pu avoir lieu autrefois avec avec le dernier canardier, le dernier bagueur, et tout récemment encore, avec des personnes qui ont connu ce e canardière à une époque où elle était encore en activité. Une canardière située dans le domaine d’un château qui s’est conservé pendant plus de mille ans est un lieu unique d’héritage patrimonial. Il est loué et géré de nos jours par Agentschap voor Natuur en Bos, l’organisme public de la communauté flamande en charge de la politique de la nature. Ce e canardière, pour peu qu’on continue de l’entretenir, est toujours en état de procéder au baguage des canards. C’est aujourd’hui l’unique endroit d’Europe où, sans interruption, on ait capturé pendant sept cents ans de grandes quantités de canards. Il s’agit même, très probablement, de la plus vieille canardière du monde. Le livre traite par ailleurs de la canardière dans l’art ancien, des résultats du baguage dans les canardières flamandes et du vocabulaire local qu’elles ont généré. L’importance des canardières flamandes est finalement soulignée. Les canardières ont une grande valeur écologique et environnementale, mais ce sont surtout des témoignages rares, voire uniques, des monuments naturels d’une grande valeur dans l’histoire de la culture aux plans national et international.

18de-eeuwse Franse afbeelding van een vangpijp van het originele type.


Kurzfassung Entenfänge (oder Vogelkojen) sind feste Fanganlagen, die aus groβen Vogelreusen über Wassergräben bestehen. Diese Reusen (auch Fangkanäle oder Fangpfeifen genannt) schlieβen sich unmi elbar an einen von Büschen und Bäumen umrandeten Süβwasserteich an, in dessen unmi elbarer Nähe absolute Ruhe unbedingt notwendig ist. Um diesen Teich und um die Fangkanäle stehen meistens Schirme aus Schilf, so dass der Entenfänger (oder Kojenmann), ohne dass die Enten auf der Wasserfläche ihn beobachten können, die Vögel ruhig in die Fanganlage locken kann. Dazu benu t er Nahrung, Lockenten und oft auch einen Hund. Diese Fanganlagen bleiben das ganze Jahr hindurch betriebsfähig. Um die 25 Entenfänge in Flandern zu beschreiben und in einem europäischen Zusammenhang charakterisieren zu können, haben die Verfasser dieses Buches entweder die Entenfänge selbst besucht und/oder mit deren le ten Entenfängern und ihren Mitarbeitern Gespräche geführt und/oder Archive und einschlägige Literatur erforscht. Zum ersten Mal wird auf diese Weise auch ein vollständiger Überblick über die Entenfänge in Europa geboten. Vor allem der Lage in den Niederlanden, wo sich solche Fanganlagen am stärksten entwickelt haben, wurde dabei Aufmerksamkeit geschenkt.

Zuerst werden die unterschiedlichen Bedeutungen besprochen, die man durch die Jahrhunderte hindurch dem niederländischen Wort kooi oder dem mi elniederländischen coye, dem französischen canardière, dem englischen duck-decoy und dem deutschen Entenfang beigemessen hat. Das Buch behandelt die Entstehung des Entenfangs vor dem Hintergrund unterschiedlicher Jagd- und Fangtechniken, mit denen man damals weltweit Enten gefangen hat: von einem Wur olz und einer aus einem Kürbis hergestellten Maske bis zu Ne en und Fallen. Treibjagden auf sich mausernde und junge Enten, die eine kurze Zeit nicht fliegen können, brachten in verschiedenen Kontinenten manchmal mit Tausenden Vögeln gute Erträge. Dieses Verfahren konnte jedoch nur einige wenige Tage im Jahr angewandt werden und störte die Ruhe gründlich. Indem man Entenfänge anlegte, konnte man aber im Stillen monatelang fast täglich eine reiche Ernte an Enten einbringen. Diese Fangtechnik ist möglicherweise in Bornem an der Oude Schelde in Flandern, dem nördlichen Teil von Belgien, entstanden. Ab 1318 erwähnen die Archive hier an wasserreichen Stellen vogelrie van riviervogels, voghelrien, vogelpijpen usw. Es hat sich ergeben, dass es sich um die ältesten Belege in irgendeinem Archiv handelt, obwohl in anderen Ländern das Thema Entenfang schon länger und gründlicher

Het kooihuisje in de

227


erforscht wurde. Ab dem 16. Jahrhundert wurden an verschiedenen Stellen in Flandern, Deutschland und vor allem in den Niederlanden Entenfänge angelegt. Im 17. Jahrhundert und später geschah dies auch in anderen europäischen Ländern.

228

Im 16. Jahrhundert wurden in Deutschland und in Flandern Holzschni e und Kupferstiche eines Fangkanals angefertigt und ab dem 17. Jahrhundert erscheinen in Versform gebrachte, sich reimende Beschreibungen, in denen dargelegt wird, wie ein Entenfang in den Niederlanden funktioniert. Im 17. und 18. Jahrhundert gab es die gröβte Gesam ahl der Entenfänge, die man je gekannt hat. Niederländische Kojenmänner wurden damals ins Ausland eingeladen, um neue Entenfänge anzulegen. Der sog. “Roggenei”-Typ ist der am häufigsten vorkommende Typ: eine rechteckige Wasserfläche und in jeder Ecke eine gekrümmte Fangpfeife durch den Wald hindurch. Es gibt jedoch mehrere Formen von Entenfängen, sogar Fänge mit einer einzigen Fangpfeife, aber auch gröβere mit 21 Fangpfeifen. Bis ins 17. Jahrhundert benu te man überall den ursprünglichen Fangpfeifentyp, bei dem die Fangpfeifen überspannt werden mit halb kreisförmigen verzameling Désiré Karelse

Bügeln und Ne en, die in eine separate Reuse münden. Später sind in den Niederlanden mehrere regionale Fangpfeiftypen entstanden. In den Niederlanden hat es etwa 1000 Entenfänge gegeben, von denen zur Zeit noch 108 registriert sind. 65 Prozent von diesen 108 Entenfängen sind Eigentum von Naturschu vereinen und 25 empfangen regelmäβig Besucher. Hier sind Entenfänge ein legitimes Verfahren bei der Jagd auf Wildenten und jährlich fängt man noch etwa 15.000 Vögel. Um die meisten niederländischen Entenfänge herum gibt es eine gese lich vorgeschriebene Zone, in der nichts geschehen darf, was die Ruhe der Enten stören kann. Solche Ruhestä en ziehen viele Tiere an. Es gibt auch zwei Interessengruppen: die Kooikersvereniging und die Eendenkooi Stichting. In Groβbritannien hat es einmal 188 Entenfänge gegeben, von denen zur Zeit noch 6 für die Beringung und für pädagogisch begründete Besuche benu t werden. In Wales hat es 5 und in Irland 71 Entenfänge gegeben, aber die sind alle verschwunden. In Deutschland haben die Entenfänge eine lange Tradition. Da hat es mindestens 41 Entenfänge in 5 unterschiedlichen Regionen gegeben. Auf den Westfriesischen Inseln sind noch einige Entenfänge frei zugänglich und auf der Insel Föhr dürfen in 4 Entenfängen zusammen jährlich noch 600 Enten gefangen werden. Dänemark hat jemals 4 Entenfänge gehabt, von denen zur Zeit noch 2 frei besucht werden können. In Frankreich, Tschechien und der Slowakei sind beziehentlich 4, 5 und 2 Entenfänge in jedem Land bekannt; inzwischen sind diese Entenfänge nahezu überall verfallen. Die notwendigen Anforderungen an die Umgebung, die Sorge und die Instandhaltungsarbeiten bei der Nu ung eines Entenfangs werden bis ins Detail beschrieben: die Lock- oder Stallenten, die erforderlichen wasserreichen Gebiete, in denen die Tiere ihr Fu er finden können, der umgebende Wald und die notwendige Ruhe, die Schirme, die Ne e über den Fangpfeifen, das Fu er für die Enten, der Gebrauch eines abgerichteten Hundes, der Gebrauch von schwelenden, rauchenden Torfstücken, die Brutkörbe, das Haus des Entenfängers, die Uferbefestigung, die Sorge für ein Boot und die Nachtarbeit des geheimnisvollen Entenfängers. Bei alledem ereignete sich aber auch einiges, was nicht mehr mit zeitgenössischen Auffassungen über die Natur zu vereinbaren ist, wie z. B. die Bekämpfung von O ern.

De vangpijp van de kooi in Kampen op het eiland Sylt in 1877.

Der übliche Verlauf des Fangs von Enten und die am häufigsten gefangenen Enten werden anhand von Abbildungen behandelt. Besondere Aufmerksamkeit


wird dem Fang in unterschiedlichen Kojen geschenkt, sowie den Einnahmen und Ausgaben, die mit dem Entenfang im Zusammenhang standen. Über den Entenfang in Eksaarde ist am meisten bekannt, weil über diesen Entenfang noch ein auβerordentlich detailliertes Archiv vorhanden ist. Die meisten Entenfänge sind verschwunden, weil sie finanziell nicht mehr rentabel waren. Dem Leser wird auch eine Übersicht über die Entwicklung der Gese gebung geboten. Der Gebrauch von Entenfängen wurde in Belgien 1972 verboten, bis auf eine Ausnahme. Im Entenfang von Bornem dürfen nämlich noch Enten beringt werden. Alle flämischen Entenfänge werden besprochen. Wo nur ein Toponym oder eine einmalige Erwähung auf alten Karten begegnet, gibt es keine Gewissheit, dass es an dieser Stelle jemals einen Entenfang gegeben hat. Diese Fälle werden ohne weitere Erläuterungen erwähnt. In der umgebenden Landschaft nicht mehr wiederzuerkennen sind die Entenfänge von Adinkerke, Loppem, Evergem, Wachtebeke, Moerbeke (3), Berlare, Puurs, Hingene (4), Kruibeke, Ekeren (3) und Zandvliet. Die zur Verfügung stehenden Informationen über diese Entenfänge waren sehr unterschiedlich: Manchmal werden sie nur ein paarmal erwähnt, aber über andere Kojen waren mehr und ausführlichere Daten aus der Heimatkunde und aus Archiven vorhanden. In der Wallonie lag nur ein einziger Entenfang. In Flandern gibt es noch 7 Entenfänge mit erkennbaren Relikten in der Landschaft. Sie werden ausfürlicher behandelt. Die Entenfänge in Sinaai und in Woumen liegen zur Zeit in anerkannten Naturschu gebieten. Recht zahlreich sind die historischen Daten über den Entenfang in Eksaarde. Alle Instandhaltungsarbeiten und sogar der Bau einer neuen Fangpfeife im Jahre 1818 wurden sehr detailliert beschrieben. Über den Entenfang von Merkem haben der Eigentümer und die Personen, die sich bis 1972 um die Instandhaltung gekümmert haben (u. a. der le te Hilfskojenmann), uns ausführlich aufgeklärt. Der Entenfang in Meetkerke ist der einzige, der keine Fangpfeifen vom originellen Typ, sondern vom brabantisch-gelderländischen Typ aus den Niederlanden hat. Einst hat man da viele Enten beringt und neulich wurde im Rahmen eines Natureinrichtungsprojekts eine Fangpfeife renoviert. Am Donkmeer in Berlare hat der Gemeindevorstand im Jahre 2009 den Entenfang in seiner historischen Form und mit ausführlichen Informationen versehen völlig wiederhergestellt. Er ist für das Publikum frei zugänglich. Über den Entenfang von Bornem sammelten wir viele historische Angaben aus dem Schlossarchiv, aus mehreren Veröffentlichungen und

aus Gesprächen, die damals geführt wurden mit dem le ten Kojenmann, mit dem le ten Vogelberinger und neulich auch mit Personen, die diesen Entenfang noch als aktiven Entenfang gekannt haben. Dieser Entenfang liegt in einer Schlossdomäne, die sich mehr als 1000 Jahre gehalten hat, und ist eine einzigartige Stä e ländlichen Erbguts, die zur Zeit von der Agentschap voor Natuur en Bos gemietet wird. Er ist, wenn er gut instandgehalten wird, noch immer für die Beringung von Vögeln geeignet. Wir haben es hier mit der einzigen Stelle in Europa zu tun, wo man fast 700 Jahre lang groβe Mengen von Enten gefangen hat, und vielleicht auch mit dem ältesten Entenfang in der Welt überhaupt. Weiter befasst sich das Buch mit dem Entenfang in der alten Kunst, mit den Ergebnissen der Beringung in flämischen Entenfängen und mit dem benu ten lokalen Wortscha . Le tendlich wird die Bedeutung der flämischen Entenfänge besprochen. Entenfänge haben einen ökologischen und einen landschaftlichen Wert. Aber vor allem sind sie seltene und einzigartige, kulturhistorisch wertvolle Naturmonumente mit nationaler und sogar internationaler Bedeutung.

229


Register Enkele typische benamingen uit de eendenkooi

230

beugels 24, 29, 30, 35-40, 44-46, 53-54, 57, 60, 63, 65, 68, 70, 72, 74-75, 145-147, 153, 160-161, 164, 168, 170, 172, 187, 189, 191, 214, 218 blindscherm 36, 44-45, 160 broedkorf 35, 53, 70, 80-81, 86, 151, 190, 192 hondengat 24, 32, 35-36, 92, 159, 177 knieschermen 24, 30, 36, 45, 77, 93, 97, 159, 161, 164, 191 kooibos 3, 5, 24, 35, 37, 46, 67, 72-74, 83, 86, 90, 115-116, 121, 128, 133-134, 136, 140, 144-145, 147-149, 151, 163, 167, 172173, 175, 186-187, 189, 192, 211 kooihuisje 37, 42, 63, 71, 82-83, 89, 117, 120-122, 128, 133134, 139, 142, 145-147, 149, 166, 172, 174, 177, 187, 190, 227 kooiker 6, 25, 35, 41-42, 45, 47, 49, 67, 88, 91, 187, 189, 203, 235 kooiman 5, 6, 22, 24, 25, 27, 29, 30-32, 36-37, 40-41, 46, 49, 52-53, 56-57, 63, 65, 67-68, 70-77, 79-83, 86-90, 92-93, 97-100, 102-104, 106, 116, 118, 121, 127, 133, 148-151, 158-162, 164, 167, 169, 171-174, 177, 181, 183, 187-189, 192, 199, 202, 206, 212, 220, 235 kooipad 24, 187, 189 kooiplas 24, 30, 36, 37, 42, 44-47, 49, 57, 60-61, 62, 65, 66, 68,

70-73, 80, 85, 92-93, 115, 118, 120-123, 128, 130, 133-135, 139, 144-145, 147-148, 151, 161-162, 170, 172, 179, 186, 188-189, 192

kooiput 36, 85-86, 99, 117-118, 120, 122-123, 132, 137-139, 141, 168, 189, 192, 202-203, 207 korte schermen 24-25, 29-30, 35-37, 41, 43-46, 57-58, 60, 62-63, 67, 73-74, 78-79, 92-93, 122, 146, 149, 159, 161, 164, 168-169, 170, 172, 177, 188, 191 loopscherm 41, 45-46, 170 schermen 15, 20-21, 24, 29, 30, 32, 35-38, 41, 43-45, 54, 60, 65, 67, 70, 72-74, 77-78, 80, 88, 107, 125, 146, 150, 158-161, 164, 177, 186, 188-192, 194, 196, 198-200, 207-208, 214 schutsels. Zie schermen spartelkorf 20, 24 vangfuiknet 24, 31, 36-37, 40-41, 52, 53, 58, 60, 62, 93, 103, 106, 142, 146-147, 149, 159, 161, 164, 169, 170, 172, 178, 187, 189, 199 vlaken. Zie schermen zitwal 24

Europese landen, buiten België, met eendenkooien Denemarken 25, 37, 53, 62, 108, 110 Duitsland 10, 12, 15-20, 25, 30, 35, 37, 53, 56-57, 61, 70-71, 74, 87, 90, 106, 108, 110, 174, 194, 196 Frankrijk 10-12, 15, 17, 20, 63, 70, 106, 112, 137, 197 Groot-Bri annië 7, 11, 20, 23, 25, 35, 37, 40, 52, 54, 61, 73, 76, 85, 90, 107 Ierland 23, 54-55, 106, 179, 183

Nederland 6-7, 9, 11-12, 17-18, 20, 22-26, 29, 31, 33, 35-38, 40-42, 47-51, 53, 56-58, 65, 70-71, 73-74, 76, 78, 80, 85, 87-89, 91, 98, 103, 106-107, 110, 128, 133, 141, 143, 145, 149, 160, 164, 192, 194, 208, 212, 214 Slowakije 65, 67-68, 90, 106 Tsjechië 23, 65, 106, 163

Kooimannen en helpers in de Vlaamse kooien Baudewijns, Jacques 135, 137 Baudewijns, Pieter 137, 139 Cailliau, Georges 145, 147, 187, 189 Coene, Pieter 133 Cole, Frans 132 Coone, Jan 132 de Bode, Hendrick 124 de Brauwere, Guille 136-137 de Brauwere, Philips 136 Decap, André 74, 84, 86, 89, 104, 149-152 Decap, Désiré 150-151 Decap, René 88-89, 146 Decap, Valentijn 89, 149, 199 De Geest, Basiel 103, 173 Dekeyrel, Rozalie 89, 149 de Maesschalck, Gillis 137

Demen, Oom 38, 167, 202-203, 205 De Rijcke, Jacobus 122-123 Desot, Ivan 75, 90, 148 d’Haene, Medard 90 Fallen. Zie Decap, Valentijn gheerarts, Ghijsbrecht 118-119 Goossens, Sander 89, 103, 172 Joossen, Henric 118 Kets, Camiel 97, 103, 173, 177 Lenaertssen, Lenaert 127 Miel de cooman. Zie Van Coppenolle, Emiel Moerman, Ward 173 Pauwels, Jan 87, 90 Phil. Zie Decap, Valentijn Raes, Philemon 36, 87, 121-122 Spi(e)ssens, Jan 136


Talboom, Michiel 136-137, 139, 140 Talboom, Pieter 75-76, 86, 89, 99-100, 102, 137, 141, 142, 191 Van Coppenolle, Emiel 121 Van den Berghe, Louis 116 Van de Vijver, Mon 90 Van Peperstraete, Arsène 90

Van Peperstraete, Gerard van Troost, Pieter 137 Vleeminck, Gillis 28 Walschap, Charles 90, 160 Wouters, Peeter 124

90, 145

Kunstenaars met werk over eendenkooien Aitinger, J.C. 36, 37 Aren , Arent 200 Best, E. 157, 159, 160 Birkner, Wolfgang 20-21, 30, 57 Bol, Hans 30, 32, 77, 79, 194, 196, 198 Bout, Pieter (in de trant van) 81-82 Cabel. Zie Aren , Arent Cafmeyer, M. 38, 86, 87, 189, 202 de Meijer, Hendrick (in de trant van) 81-82 Elsevier, Louwijs Aernouts 35 Hochbaum, H.A. 68 Kearton, Richard 53, 77, 189 Luiken, Jan 38 Martszen de Jongen, Jan 32 Payne-Gallwey, Ralph 4, 11, 19, 20, 23, 25-26, 36, 40, 52, 53, 55, 76-78, 85, 97-98, 103, 107, 189 Preissler, Ignaz 196

Rijckelsma, Victor 31, 194 Sanderus, Antoni 30, 34, 155, 162 Solis, Virgil (naar de school van) 29-30, 56, 77, 194, 196, 198 Stradanus, Johannes 15-16, 196 Streuvels, Stijn 199 Susenier, Abraham 206 Tempesta, Antonio 30, 74, 196-197, 208 Van Beverwijck, Joh. 199 van Blarenberghe, H.J. 224 van der Croos, Anthonie Jansz. 32 van der Straet, Jan. Zie Stradanus, Johannes Van der Venne, A. 30, 195 van de Wal, Sijmen 202 van Winter, Nicolaas Simon 198 Weenix, Jan 208 Zantinge, Hans 70, 214

Ringers in de Vlaamse eendenkooien Houwen, Paul 84, 86, 148, 150-152 Lippens, Léon 90, 118, 121, 139, 168-169, 179-183 Rodts, André 72, 77, 88, 93, 168, 169, 170, 179-182, 189

van Caloen, Roger 147-149, 152 Van Riet, Jules 73, 77-78, 80, 160, 163-164, 178

Vlaamse eendenkooien Adinkerke 112-113 Antwerpen. Zie Ekeren, Zandvliet Bazel 125 Berlare 7, 23-24, 37-38, 71-74, 77, 81-83, 89-90, 94, 97-98, 103, 109, 122-123, 130, 131, 134, 172-177, 211-212, 218, 220 Blankaart. Zie Woumen Bornem 5-7, 22-24, 27-30, 32, 33-36, 39, 40, 66, 70-71, 73-74, 75-78, 80-83, 86-87, 90, 92-93, 95, 97-98, 104, 106, 110, 124, 145, 149, 153-161, 163-164, 178-179, 183-184, 191, 211, 212 De Panne. Zie Adinkerke Diksmuide. Zie Woumen Donkmeer. Zie Berlare Doornzele 114-115 Ekeren 24-25, 64, 89, 113, 125-128 Eksaarde 7, 23-24, 27-28, 36-37, 45, 53, 70, 72, 74-78, 80, 8487, 89, 94-96, 99-100, 102, 105, 120, 134-142, 189-192 Evergem. Zie Doornzele Hautrage (Henegouwen, Wallonië) 128-129 Hingene 27-28, 33-34, 70, 87, 124-125, 154, 161 Houthulst. Zie Merkem

Kruibeke. Zie Bazel Lokeren. Zie Eksaarde Loppem 113, 114, 130 Meetkerke 3, 7, 28, 38, 65, 72, 76-77, 83, 85-87, 90, 92-93, 110, 145, 149, 166-171, 179-185, 189, 202, 209, 211-212, 219 Merkem 6-7, 23, 28, 37-38, 40, 70-72, 74-78, 82-83, 86, 88-90, 92, 94-96, 98, 110, 143-152, 179, 183-189, 211 Moerbeke-Waas 23-24, 27-28, 34, 36, 72, 74, 82, 84, 87, 94, 96, 111, 117-123, 129, 136-137, 139, 192 Puurs 33, 87, 123, 156, 160 Sinaai 7, 36, 83, 85, 89, 102, 132-135, 192 Sint-Niklaas. Zie Sinaai Wachtebeke 23, 72, 89, 115-117, 120, 129, 130 Woumen 7, 23, 72-73, 76-77, 82-84, 89-90, 92, 94-96, 98, 104, 145, 147, 149-150, 152, 187, 189, 199 Zandvliet 128 Zedelgem. Zie Loppem Zuienkerke. Zie Meetkerke

231



De auteurs André Verstraeten (Lokeren, 1943) Mede-stichter van de vzw Durme, stuwende kracht achter tal van natuurprojecten, dit vanuit een visie waarin natuur, landschap en onroerend erfgoed verweven zijn. Ook voorzi er van Vogelbescherming Vlaanderen. Was steeds geboeid door de geheimzinnige wereld van de eendenkooien en gelegenheidsmedewerker bij het ringwerk in de eendenkooi van Bornem.

Désiré Karelse (IJsselstein, 1959) Is al ruim 30 jaar begaan met eendenkooi en kooibedrijf. Eerst in Nederland, maar later ook internationaal. Publiceert hierover regelmatig, is actief als deskundige en adviseur en geeft lezingen. Is sinds 1998 voorzi er van de Eendenkooi Stichting. Actief in de Werkgroep Ringwerk Eendenkooien Nederland (WREN) en als docent voor de kooikersopleiding.

Arnout Zwaenepoel (Brugge, 1962) Plantenecoloog, achtereenvolgens aan de Universiteit Gent, het Instituut voor Natuurbehoud en de West-Vlaamse Intercommunale. Arnout kwam in contact met de West-Vlaamse eendenkooien naar aanleiding van een historisch-ecologisch onderzoek in de IJzervallei en verdiepte zich verder in het onderwerp naar aanleiding van dit boek.

Oswald Pauwels

Aalscholvers bij hun nesten in het kooibos van Meetkerke.

233


Durme vzw

De uitgevers

Durme vzw is een regionale vereniging voor natuurbehoud langs Durme, Moervaart en Schelde, één van de drie erkende terreinbeherende verenigingen in Vlaanderen. Durme vzw zorgt voor: • het beheer van 380 ha natuurreservaat in 12 erkende reservaten. De eendenkooien van het Donkmeer in Berlare, Sinaai en Eksaarde liggen in die reservaatperimeters. • bezoekerscentra bij het reservaat Molsbroek in Lokeren en bij de reservaa one Donkmeer in Berlare. • natuureducatieve activiteiten, zoals workshops, cursussen, werkdagen, begeleide wandelingen. • maatschappelijke acties gericht op het behoud van de open ruimte, het landschap en de natuur. • de uitgave van het driemaandelijks tijdschrift “Durme- en Scheldeland”.

234

Doe mee, word lid en steun zo de natuur. Meer informatie: Molsbergenstraat 1 9160 Lokeren - België 0032 9 348 30 20 info@vzwdurme.be www.vzwdurme.be

Het bezoekerscentrum en natuurreservaat Molsbroek te Lokeren (Oost-Vlaanderen) is het centrale punt voor de diverse natuuractiviteiten van de vrijwilligers en het personeel van de vzw Durme.


Eendenkooi Stichting De Eendenkooi Stichting is een kennis- en informatiepunt voor dit bijzondere historische buitenambacht en wil het publiek kennis laten maken met de eendensoorten, de fraaie natuurgebieden en het spannende traditionele historische buitenambacht. De Eendenkooi Stichting stelt zich als doel het beschermen en instandhouden van eendenkooien en het kooibedrijf. Zij tracht dit doel onder meer te bereiken door: • het geven van voorlichting, advisering en beheer op het gebied van eendenkooien en kooibedrijven en watervogels. • het bevorderen en verrichten van (vogel-)onderzoek, bv. ringwerk. • het behartigen van belangen van eigenaren en kooikers van eendenkooien. • het instandhouden van de watervogelstand. Draag bij aan het behoud van de eendenkooien vanuit een eigentijds toekomstperspectief! Word donateur. U steunt hiermee het kooibedrijf en de kooikers. Meer informatie: Ringoven 26 3402 SB IJsselstein- Nederland 00 31 30 6881845 info@eendenkooi.net www.eendenkooi.net

Het loslaten van een geringde en bemonsterde woerd door kooiker Teunis de Vaal in de eendenkooi bij Oud Alblas (Zuid-Holland).

235


Eendenkooien in Vlaanderen en Nederland en 7 andere Europese landen. Correcties en aanvullingen - augustus 2019

Eind 2011 verscheen dit boek als een uitgave van de Belgische (Vlaamse) vzw Durme en de Nederlandse Eendenkooi Stichting. Vijf later was het boek volledig uitverkocht. Ondertussen ontvingen de auteurs, zoals te verwachten was, vanuit verschillende bronnen bemerkingen en aanvullingen. Dank aan allen, maar in het bijzonder aan Gerard Mast, de Friese eendenkooideskundige en auteur van talrijke publicaties over de eendenkooien in 'zijn

1


Fryslân', die ook verder op speurtocht ging naar de binnenlandse Duitse kooien. Hij bezorgde talrijke waardevolle bemerkingen. Alle ontvangen bemerkingen en aanvullingen zijn nu gebundeld en worden, samen met de digitale versie van het boek online aangeboden op de website van de uitgevers vzw Durme en Eendenkooi Stichting. Bemerkingen over al dan niet juist taalgebruik zijn niet opgenomen. De kaarten in het boek op de pagina's 4 (Vlaamse kooien), 5 (aantal kooien per land in Europa), 48 (Nederlandse kooien), 49 (opengestelde Nederlandse kooien), 56 (Duitse kooien) en 63 (Franse kooien) dienen herzien op basis van de onderstaande aanvullingen die nu gepubliceerd worden in augustus 2019. Verder onderzoek zal ongetwijfeld nog nieuwe elementen opleveren, zodat deze kaarten nog zullen wijzigen in de toekomst. Daarom zijn nu geen actuele versies meer gemaakt. De correcties en aanvullingen van Désiré Karelse zullen later worden toegevoegd. Waar dit van toepassing is werd dit telkens vermeld in de onderstaande tekst. Deze online publicatie heeft als belangrijkste doel een bijdrage te leveren tot een vollediger kennis van de eendenkooien. augustus 2019 André Verstraeten

Bij elke correctie of aanvulling wordt de inzender of medewerker vermeld, met afkorting van de naam: Arentsen Herman (AH) Avot Gilles (AG) Clays Steven (CS) D'Haene Ghislaine (DG) Hooghe Filip (HF) Himpe Koen (HK) Jengember Carlo (JC) Leunes Daniel (LD) Mast Gerard (MG) Miedema Willem (MW) Tallir Georges (TG) Verhaeghe Floris (VF) Verstraeten André (VA) Verstraeten Johan (VJ) Zwaenepoel Arnout (ZA)

p. 9 voetnoot 7: p. 6 moet zijn p. 4. (MG) p. 9, 2de kolom, laatste 8 lijnen: Archief en literatuuronderzoek toonde aan dat Koyfen wel degelijk verwijst naar een eendenkooi. (MG)

2


Er is nog een andere onzekere 15de-eeuwse verwijzing naar een eendenkooi in Zundert. In een tekst uit 1453 staat een vermelding van een vijver waarop eenden zitten. Dit zegt echter niets over een vanginstallatie, maar in de recente ruilverkaveling Zundert werd die wel als eendenkooi aanzien. (VA)

p. 10, 1ste kolom, 1ste tot 4de lijn: vervalt. De vervorming van het woord koeyfenne tot kooifenne, steunt op foutieve informatie op de website vermeld in voetnoot 9. (MG) p. 24, 1ste kolom, 7de lijn en volgende in de 2de kolom: Drente moet zijn Drenthe. Naast hutte is ook husse, evenals gloepe in gebruik. Ook in Fryslân is de benaming husse aangetroffen. (MG) p.37, 1ste kolom en verder in het boek: vangfuiknet is een gekunsteld vreemd woord. Dit had beter 'net' of 'fuik' kunnen zijn. (MG) p. 37, 2de kolom,op de 18de lijn, toevoegen: In 1753 werd de onderstaande technische tekening van het einde van een vangpijp gemaakt in Fryslân (Friesland), waarop een spiegel, een 'overval' en een vanghokje met aansluitend los vangfuiknet is te zien. Deze tekening diende als plan voor de aanleg van een eendenkooi voor de keizer van Oostenrijk nabij zijn kasteel in Holic in het huidige Slovakije ( zie p. 67).

Tekening uit Tresoar, Fries Historisch en Letterkundig Centrum, Leeuwarden. Toegang 347. Inventaris van de handschriften van de voormalige Provinsjale Biblioteek fan Fryslân samengesteld door Jacob van Sluis. Ljouwert 2007. Met o.a. handschriften van de Franeker universiteit en uit de bibliotheek van J.H. Halbertsma. (MG) p.41, 1ste kolom, 22ste lijn: Het woord vangkorf is in het noorden van Nederland niet bekend, wel vanghokje. (MG) Aanvulling of verklaring door Désiré Karelse volgt.

3


De plattegrond van een Friese vangpijp bevat fouten. Onderstaande tekening uit het boek 'Achter de Schermen' door G.D. Van Der Heide en T. Lebret (1944) toont de Friese vangpijp met een lengteas zodanig schuin dat de vogels van op de plas het vanghok niet kunnen zien. Dit mede door de plankieren bij de plas, dwars op de as van de vangpijp. Ook in een publicatie van Botke staat een betere tekening. (MG, AV)

p. 41, 2de kolom, Het Fries en Terschellinger vangpijptype Dit zijn twee sterk verschillende types, wat ook blijkt het verschil op de tekeningen p.41,1ste kolom en p. 43, 1ste kolom. De titel 'Terschellinger vangpijptype' was beter afzonderlijk gebruikt bovenaan p. 43, 1ste kolom. (MG) Spiegelpijp, ook hurde? We weten niet of die hurden vroeger wel of geen spiegel hadden. Hurde is echter het Friese woord voor vangpijp. In het hedendaagse Fries is dat huorde. (MG) Aanvulling of verklaring door Désiré Karelse volgt. Waar of wie gebruikte het woord langemat(vang)pijpen? Nooit gehoord. (MG) Aanvulling of verklaring door Désiré Karelse volgt. Waar staan soms die korte verspringende schermen aan het begin van de vangpijp? (MG). Aanvulling of verklaring door Désiré Karelse volgt. p. 42, 2de kolom, 3de lijn: De oudere Friese turfkooi. Oudere? Op welke bron steunt dit? Waar werd het woord 'turfkooi' ooit gebruikt? Een nu bedachte naam? (MG) Aanvulling of verklaring door Désiré Karelse volgt. p. 43 In 2016 werd de 'Kooi van Hin' door Natuurmonumenten opgeknapt op Texel. Deze kooi van het Terschellinger type heeft echter de kortschermen aan de buitenbocht. (MG, MW) p. 43 Het Overijssels vangpijptype

4


Tekening onderaan: dat Overijsselse type bevat geen loopscherm en wijkt af van de 'familietraditie' van de ten Kloosters (een geslacht van kooimannen). Er staat immers een lang loopscherm naast de kortschermen in de Kloosterkooi in de Weerribben. Hierbij een foto van de maquette die daar staat in het infoschuurtje bij die Kloosterkooi. Dat was ook zo in de nabije kooi van Pen en verschillende andere kooien die regio, zelfs in Bakhuizen in Fryslân, 30 km van de Weerribben. Stond dergelijk loopscherm algemeen in Overijsel? (MG, AV) Aanvulling of verklaring door Désiré Karelse volgt.

De lange loopschermen staan duidelijk naast de kortschermen op de maquette van Kloosterkooi in De Weerribben - Overijsel. (foto VA)

5


Foto van de AHN2 gemaakt bij Zwartsluis in de Kop van Overijssel. De betreffende twee kooien zijn al voor 1807 ter ziele. Verrassend dat het nog altijd te zien is. (MG)

p. 44, 1ste kolom:foto links bovenaan. Die constructie is soms ook gemaakt uit hout of als een latwerk. Hier wordt het woord 'overval' vermeld. Maar waar werd dit woord gebruikt? Of is het een nieuw bedachte naam? (MG). Aanvulling of verklaring door Désiré Karelse volgt.

p.48, 1ste kolom, 4de alinea: Op basis van recent onderzoek zijn er momenteel in Nederland gegevens bekend over ruim 400 kooien in Fryslân, waarvan er nu nog 27 geregistreerd zijn. (MG). Hierover heeft Gerard Mast een wetenschappelijke naslagwerk gepubliceerd begin 2021: 'Eendenkooien in Fryslân (1450 tot 2015)". Dit is een uitgebreide studie naar de ouderdom, de verspreiding en de levensduur van de Friese kooien. Deze publicatie bestaat uit twee boekdelen en een overzichtkaart waarop alle kooien een plekje te kregen. Verder gaat het over de historische benamingen van eendenkooien, over kooikers en eigenaren, daarnaast over koopprijzen, vangsten, prijzen van eenden enz. Informatie en bestellen kan via: www.kooikersvereniging.nl/PUBLICATIE/BOEK-EENDENKOOIEN-IN-FRYSLAN

6


Foto uit de dertiger jaren van de vorige eeuw van een makhok of wenhok in de eendenkooi ‘Westpolder in het Groningse’. In deze Friese kooi bij de Waddenzee hield men met name smienten en pijlstaarten vast voor het komende vangseizoen. De kooiker is te herkennen. Het is Johannes Wopkes de Vries afkomstig van de Ternaarder eendenkooi. Hij heeft een emmertje met voer in zijn hand. (Collectie G. Mast)

De Eendenkooi ‘bij de Hel’ te Hallum is begin 2016 flink ‘op de schop’ geweest. Het kooibos is uitgedund, de hele vanginrichting is hersteld, er is gebaggerd en nieuwe

7


beschoeiing geplaatst. Dit alles heeft plaatsgevonden in het kader van het project ‘Kongsi van de Eendenkooi’. Ooit telde de Waddenkust 142 eendenkooien, waarvan de oudste teruggaan tot de middeleeuwen. Vooral in de vorige eeuw raakten veel kooien in verval. Tijdens het project worden 24 van de 29 overgebleven kooien in het Waddengebied hersteld zodat deze in gebruik kunnen blijven als vangkooi, excursiekooi en/of als kooi voor wetenschappelijk onderzoek. De samenwerkende partijen zijn naast Landschapsbeheer Friesland: Landschapsbeheer Groningen, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, It Fryske Gea, Groninger Landschap en De Kooikers Vereniging. Het project kan mede uitgevoerd worden door bijdragen van Het Waddenfonds en de Provincies. Uit een persbericht Landschapsbeheer Friesland. (MG) Er waren 59 kooien in Groningen (MG). Op het Kampereiland, een groep eilanden in de IJsseldelta nabij de stad Kampen aan de toenmalige Zuiderzee lagen ooit ongeveer 25 eendenkooien. Hierover publiceerde Gerard Mast een bijdrage in de Kamperalmanak, Cultuurhistorisch jaarboek 2019. Er zijn ondertussen nog meer historische maar verdwenen kooien in kaart gebracht in Utrecht. Aanvulling of verklaring door Désiré Karelse volgt. In Zeeland lag er een zevende kooi in Zeeuws Vlaanderen. Ze staat duidelijk ingetekend en vermeld als Voghel Coeye op de 17de eeuwse kaart nr. 1347 uit het Rijksarchief van Gent. Die kooi lag ongeveer 400 meter ten noorden van de Belgische grens te Moerbeke, op Nederlands grondgebied (voorheen gemeente Koewacht, nu Gemeente Terneuzen) , ten zuidoosten van het huidig gehucht Rode Sluis. Daar ligt nu landbouwgrond.

8


9


p. 49 De kaart met aanduiding van de opengestelde en andere eendenkooien in Nederland is verouderd. De actuele gegevens zijn niet beschikbaar. Opmerkingen bij de gepubliceerde kaart: 4 Keuplaits is Schiermonnikoogs voor kooiplaats, beter was de benaming 'Eendenkooi te Schiermonnikoog'. 5 de kooi bij Piaam noemt Buismanskoai, 6 die kooi in Gytsjerk (vroeger Giekerk) heet ook Buismanskoai, 7 Die kooi ligt in de Westpolder bij het dorp Kloosterburen. (MG) p. 49, 2de kolom, 4de lijn: Het aantal locaties waar in 2019 bezoek door publiek soms mogelijk is, is niet bekend. p.49, 2de kolom, laatste alinea: Afpalingsrechten zijn er al van ver voor 1807. In Fryslân zijn die er al in het jaar 1600 en dan met veel grotere cirkels. De wet kent geen schadevergoedingsregeling. Dat is een kwestie van onderling overleg of een gerechtelijke uitspraak. (MG). Ook op p. 29 (zie voetnoot 69) werd al verwezen naar een placaet uit 1567 met verbod rond de kooien te schieten of te kloppen of eenden te verstoren. (VA) p. 57 1ste kolom, 5de lijn: In het noorden van Nordrhein-Westfalen was een kooi in bedrijf te Landersum, bij Neuenkirchen (Kreis Steinfurt), waarschijnlijk van het einde van de 18de eeuw tot omstreeks 1869. Nu is het een akker. (MG) 1ste kolom, lijn 8 tot 26: Uit lokaal onderzoek blijkt dat in de omgeving van Karlsruhe slechts één kooi lag bij Rintheim. Rintheim valt onder de stad Durlage. Inmiddels opgeslokt door Karlsruhe. (MG) Die kooi kreeg in diverse oude publicaties en correspondentie de verschillende namen van de nabije dorpen. (VA)

10


Kaart uit 1714 met de dorpen Durlach en Rintheim en de ligging van de Enten Fang. Op een gelijkaardige kaart uit 1734 staat Entenkoy vermeld. (Collectie G. Mast)

1ste kolom, 27ste lijn: Rastatt moet zijn Sinzheim in Landkreis Rastatt. (MG) In verschillende publicaties werd dan eens de ene en dan eens de andere naam gebruikt. (VA) Voetnoot 120: 1ste deel moet hetzelfde zijn als voetnoot 27. (VA) 2de kolom, 4de lijn: In Weissensee lag ook een tweede kooi naast de toenmalige Lisse (bij de Niedersee). Ze is aangelegd in 1654 en was in 1747 nog verpacht. De drooglegging van de Niedersee is begonnen in 1788, wat ook het einde van deze kooi moet geweest zijn. Het was een kooi met twee buitenpijpen. Er is een afbeelding van opgenomen in 'Krünitz online', bij het artikel 'ente', figuur 566. (VA)

2ste kolom, 6de lijn: er lag ook een kooi in Herrenhausen nabij Hannover. Nu is het daar volgebouwd, ligt er een straat met naam Entenfangweg en er staat ook een hotel Entenfang. (MG) p. 61 2de kolom, toevoegen: In het noorden van deelstaat Saksen, lag in Torgau, een stad aan de Elbe, een eendenkooi die is aangelegd voor 1557 in opdracht van het Keurvorstelijk hof van Saksen. De kooi lag bij een oud kunstmatig meer en werd vernield door een vijandig leger in 1637, maar in 1718 werd de kooi weer gebruikt. De eendenvangst werd er gestopt in 1760. (MG) In Potsdam, hoofdstad van de deelstaat Brandenburg, werd in opdracht van het vorstengeslacht Hohenzollern een eendenkooi ingericht in 1694. Ze bleef niet lang in bedrijf. In het laatste vangjaar 1713/1714 werden daar nog ca. 2000 eenden gevangen. (VA)

p. 63-64 Frankrijk

De vijvers van Saint-Lambert lagen ten zuiden van het dorp La Fère ( en niet Frère). Dit dorp ligt in Picardië ten zuiden van de stad Saint-Quentin. (AH,AG,VA) Langs de monding van de Somme staan op een 18de eeuwse kaart acht canardières ingetekend op de kustlijn tussen St.-Valery en Tréport. In de vallei van de Somme lagen verder ook eendenkooien ten zuiden van het dorp Cayeux, in de moerassen bij het dorp Estréboeuf ten zuiden van St.-Valerie en bij het dorp Epagny ten zuiden van Amiens. Alle details wijzen op echte eendenkooien en niet op plassen voor de daar ondertussen populair geworden nachtelijke jacht met het geweer. (AG)

11


Langs de weg naar de vroegere kooi van Guémar. Het is nu een visvijver. Aanvulling bij de kooi van Guémar ( in de Elzas, departement Haut-Rhin): de plas met een eilandje is er nog. Van de vangpijpen zijn nog slootjes te zien maar van de opbouw van de pijpen is niets bewaard gebleven. In het boek ‘Guémar, Regards sur le XXe siècle, Mémoire

12


de vies' (2010) staat vermeld dat de kooi in opdracht van de adellijke kasteelheer van ‘Ribeaupierre’ aangelegd is. In 1728 wordt een dagvangst van 387 eenden genoemd. In 1789 wordt ‘l’Entenkoog’ [wellicht is de laatste letter niet goed getranscribeerd uit het originele stuk] verhuurd aan een particuliere vennootschap. De vangsten zijn 6 à 8.000 eenden per jaar. De laatste kooiker, Jérôme Grollemond, overlijdt in 1936. Daarna is de kooi in verval geraakt. Nu is het een educatief parkje met een volière met pauwen en fazanten en enige gebouwen. Sinds de aankoop in 1953 is de gemeente Guémar eigenaar van dit onroerend goed. Men heeft de kooiplas hersteld na oorlogsschade. (MG) In het estuarium van de Orne, in de nabijheid van het dorp Cabourg, werden in de 18de eeuw en ook nadien eenden gevangen met verschillende soorten netten en fuiken. (Le Pays d'Auge, 2013,1, p.6-7). Ook verscheen in 'Le magasin pittoresque, tome III, juin 1835' een tekening van een fuik, die doet denken aan een kromme vangpijp van een eendenkooi, waarbij dode eenden lagen, een hond en een jager met een geweer te zien was. Hierbij stond een verwijzing naar eenden die bij een vijver in fuiken aangetrokken werden met granen. Mogelijk dus ook een eendenkooi, maar zeker een vangtechniek die nauw aansluit bij deze van de eendenkooi. (AG, VA) In het begin van de 17de eeuw werden Hollandse waterbouwkundige ingenieurs aangeworven om de overstroomde gebieden droog te leggen in de omgeving van Calais. Onder hen Pierre Regnier-Jansse, geboren in Rotterdam, die huwde in Calais in 1642. Deze introduceerde toen ook de aanleg van eendenkooien met twee of drie vangpijpen en het gebruik van een hond bij die vangst. Ze werden Canarderie genoemd, hoewel het woord eendenkooi in het Frans algemeen als Canardière wordt vertaald. Er waren in die regio 36 eendenkooien in bedrijf. Ze zijn allen op lijst gezet met vermelding van het dorp waar ze lagen, de eigenaar en de pachter. Ze boekten in 1742 jaarlijks een winst van (omgerekend in huidige munt) 40.500 tot 54.000 euro. Ze hadden het grote voordeel de eenden levend te vangen, zodat ze naar Parijs en het Koninklijk hof konden geleverd worden als vers en van eerste kwaliteit. Op de kaart getekend door Joan Blaeu in 1662 over Calais en zijn herwonnen land, staan drie Canardières. Die kaart is toen uitgegeven in Amsterdam en een exemplaar berust in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag (Kopergravure kaart 1049B12_032, Atlas Van der Hagen). In 1742 werden op overheidsbevel al die eendenkooien nabij Calais gesloopt, inclusief het kappen van de kooibossen, omdat ze als oorzaak van de herhaalde overstromingen werden aanzien. Over deze eendenkooien in het noorden van Frankrijk verscheen een artikel in Cote d' Opale Magazine (Avril-mai 2014, nr. 13): Les Canarderies dus Calaisis aux XVII° et XVIII° Siècles, als een ontdekking van Daniel Leunes. Naast die kooien in de omgeving van Calais staan in dit artikel ook vermeldingen van plaatsen met naam Canarderie in het nabije Guines, Audruicq, Nortkerque en Coulogne, evenals een eendenkooi van de abdij van Saint-Bertin op grens van Saint-Omer en Clairmarais. De monniken aanzagen deze vangst van watervogels gelijkaardig als vis en dus eetbaar in de vasten. In dit artikel staat ook een plan van een eendenkooi met vangpijpen overdekt met riet en hout die eindigen met een vangfuiknet (nog geen vanghokje!), maar verschillende weinig realistische details, onder meer kortschermen ver langs de kooiplas. Samengevat: er lagen ooit 41 kooien in het Département Pas de Calais. (AH,AG,JC, KD, LD,VA,VJ) Er lag in de vallei van de Hene, in Condé op het Frans grondgebied maar dichtbij de Belgische grens, een eendenkooi. Ze werd aangelegd in 1638-1640 door een Nederlandse kooiman in opdracht van een adelijke familie. Die kooiman bracht ook zijn tamme eenden mee. Veel details over deze kooi uit de periode tussen 1658 en 1785 bleven bewaard in het archief van de familie de Croij in Dülmen (Duitsland). De kooi bleef in gebruik van 1638 tot 1789. Ruime info over eendenkooien en in het bijzonder over deze van Condé: tik op Google : Histoire de la chasse en milieux humides Ex. emple de Condé (AG,VA)

13


Juliac in Créon, ten zuidoosten van Bordeau, vrij gedetailleerd beschreven. Deze kooi werd aangelegd in 1740 en in de sfeer van de beginjaren van de Franse revolutie vernield in 17921793. (AG)

p.90, 1de kolom, 5de lijn: Désiré Decap was niet de zoon van Valentin Decap, maar het was zijn neef. (VF) p. 125 1ste kolom, 19de lijn: De eendenvanger werd ontboden in 1631 uit het kwartier van den bossche (?). Dit is het kwartier van 's Hertogenbosch. (MG) p.126 In het gebied ten noorden van de Wantebeek, een zijbeek van de Poekebeek, ligt op het grondgebied van Ruiselede een verbouwde 18de eeuwse hoeve genaamd De Eendenkooi. Ooit werd dit kooihuis als hof van plaissance gebouwd bij de aanleg van een eendenkooi. De kooi zelf lag op het grondgebied van Aalter en daar ligt nu nog een Eendenkooistraat. De vanginstallatie werd hier omstreeks 1762 aangelegd door de heer van Poeke, in de door hem pas gekochte heerlijkheid van Axpoele. Alles wijst erop dat deze kooi een prestigeproject was, waardoor zijn landgoed nog meer aanzien kreeg. Lang heeft die kooi er niet gelegen want in 1778 betaalde de rentmeester al tot Axpoele in het afbreken van de haude hentcoijgei. Bron: Rijksarchief Gent, Fonds de Preudhomme d'Hailly, nr. 270. (HK) p. 129, 1ste en 2de kolom: Een kooi bij de Assebroekse Meersen werd bevestigd door een recente opzoeking van Sebastian Vande Ginste van de Heemkundige Kring Oostkamp, die in de Wettelijke Passeringen een bericht aantrof van 22 november 1695: Jan Baptist Fourbisseur, baljuw van de heerlijkheid Oostcamp, namens dhr Francois, grave van Ursel, baron van Hobocque enz. ... geeft in erfelijke cheyns voor 27 jaar : 10 gem. land, deel van en hofstede genaemt de Lange Pijpe, oost van de vaart, ten voordele van Pieter Ignatius Martens à 4 gulden/gemet sjaers. Maertens zou er geirne maecken een vrij swannerie ofte voghelcoye + vrijdom van jacht, mits octroy van S. Majest. en moet jaarlijks leveren binnen Brugge 12 koppels eyntvoghelen. Dit cijnsland mag bedolven en beplant worden en daerop gemaeckt een huyseken met scheure en stallinge ten gerieve van de zelve canarie ofte voghelkoye. De naam van de hofstede DeLange Pijpe, destijds eigendom van de familie d' Ursel, kan ook een verwijzing zijn naar deze kooi. Ze ligt aan de Van Cailliedreef op het grondgebied Oostkamp. De adellijke eigendommen maakten daar nog een wig naar het noordoosten, aansluitend bij de depressie van de Assebroekse Meersen. Al bij al een geschikte locatie. Maar een echte locatie is via DHM (Digitale Hoogtemeting) nog niet gevonden. Het is niet uitgesloten dat de ervaringen met eendenkooien in Hingene in domeinen van de familie d' Ursel, naar Oostkamp werden overgebracht. Dit is mogelijk de kooi van de Asseboekse meersen die is het boek p. 129 door een perceelsnaam al kon vermoed worden. Maar het zou eventueel ook nog een twee kooi in de buurt kunnen zijn.

14


(HK en ZA)

p. 129, 2de kolom, laatste alinea: er lag wel degelijk een eendenkooi in Aalter. Zie gegevens over recent archiefonderzoek in de bovenstaande tekst bij p. 126. (VA) In de Vinderhoutse bossen (Drongen) stond op de Biologische Waarderingskaaart, uitgegeven door het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, stond een eendenkooi aangeduid. Maar bij verdere navraag bleek er geen enkele historische bron te zijn over een eventuele eendenkooi. (VA)

p. 130, 1ste kolom, aansluitend bij lijn 11 tot 14: Ten oosten van Retie vermeldt de topografische kaart van 1887 ten noorden van de abdij van Postel de namen Kooienbosch en Schuts-kooien, meer oostelijk staat Spreeuwenkooi en meer westelijk nabij de Ronde put staat De Kooi als naam voor een boerderij. Maar waren het wel eendenkooien? (VA). Op een kaart opgemaakt rond 1853 op basis van een reductie van het kadaster en als voorbereiding voor de eerste militaire kaarten, staat de benaming Ende Kooy ten westen van de weg van Maaseik naar Maastricht op het grondgebied van Rekkem (Limburg). Het zou de enige kooi in Limburg zijn. Overigens zijn over deze mogelijke eendenkooi geen gegevens bekend. (HK)

p. 130, 1ste kolom, laatste alinea. Aansluitend bij de reeks toponiemen in West-Vlaanderen werd in Meulebeke het toponiem Haandeput ontdekt. Op de kabinetskaart van Ferraris (17711778) is een plas in een bos te herkennen. Ook op een actueel digitaal hoogtemodel was nog een depressie te ontwaren. In 2014 startte op die plaats het RUP Haandeput voor de aanleg van een bedrijventerrein. Naar aanleiding daarvan werd een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij kwam helaas een illegaal stort aan het licht. Van een eendenkooi werden geen tastbare bewijzen meer aangetroffen. (ZA) p.130, 2de kolom, laatste alinea: hier past ook, na ontdekking van bijkomende bronnen, de bovenstaande aanvulling bij p.126. (VA, HK) p.132-135 De eendenkooi van Sinaai

15


De kooi werd in 1835 verhuurd aan Pieter Coene die woonde in de Hondnest (Boudeloostraat) te Sinaai en was gehuwd met Anna Goossens. Uit de kadastrale gegevens van 1865: kapbos 2,10 hec, water en kooi 0,53 hec eigendom van Eugenis, Frans en Eugenia Apers uit St-Jansteen (Nederland). Als kooiman treffen we Eduard Fierens (1828-1901) wonende in de Koebrugstraat 12 (deel Sinaai, nu Weimanstraat). Hij was cijnspachter, z'n woonst stond op cijnsgrond van den “Armen van Sinaai” en was gelegen tussen de Liniedreef en de Koebrug aan de rechterkant richting Koebrug. (Gegevens bevolkingsreg. 1866-1880 nr. 422, blz. 59) In de bevolkingsregisters van 1880-1890 en 1890-1900 staat Eduard Fierens steeds vermeld als kooiman wonende in den Hondsnest nr 3 (Boudeloostraat, nu Cadzandstraat). Hij overlijdt op 8 september 1901. Vermoedelijk is na het overlijden van de laatste Sinaaise kooiman de vangplaats in verval geraakt. (TG) p.139 De eendenkooi van Eksaarde In de Gazette van Lokeren van 1 november 1903, wordt een samenkomst aangekondigd in de Vogelkooi te Eksaarde voor de verkoop van kaphout. Lang na het einde van de vangst bleef die benaming toch nog in gebruik. (VA)

p.149, 1ste kolom, onderste alinea: Désiré Decap was niet de zoon van Valentin Decap, maar het was zijn neef. (VF) p. 143-152 De eendenkooi in Merkem Het DTM (digitaal terreinmodel) met resolutie 1 m, toont mooi de structuur, iets amoebeachtig, van deze eendenkooi. (VF)

16


p. 153-164 De eendenkooi in Bornem In 2012 verscheen Het Kasteel van Bornem - Duizend jaar Europese Geschiedenis, deel 2, van Pedro I Coloma tot de Graven de Marnix de Sainte Aldegonde, als het jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein Brabant vzw, 47ste jrg. Dit boek van 623 bladzijden en met 2507 eindnoten is rijk geïllustreerd. Het is geschreven door Filip Hooghe, Walter Verstraeten en Luc Rochtus. Dit uitzonderlijk degelijk boek steunt onder meer op grondig onderzoek van het archief van het kasteel van Bornem. In dit boek komt de eendenkooi gedetailleerd aan bod op: - p. 68-69: o.a. pacht en constructie van de kooi in de periode 1535-1616 - p. 87: pachtvoorwaarden in 1565 - p. 160: verpachtingen van 1641 tot 1652 - p. 198: kaart reeds opgenomen in het boek over eendenkooien op p. 156 - p. 308-309: vergoeding van de kooiman in 1792 en overzicht van de vangst en opbrengst van 1765 tot 1780. Aquarel uit 1780 waarover een afzonderlijk inzetstukje - p. 316: verkoop als 'Nationaal goed' van het domein met 12(!) eendenkooien in 1799 - p. 362: de graaf de Marnix had in 1815 al een groot deel van het domein, o.a. de eendenkooi, terug aangekocht

17


- p. 389: openbare verkoop uit onverdeeldheid in 1877, met lot 1F: 'drie percelen met de eendenkooien' langs de kant van Bornem en lot 1G 'drie percelen met de eendenkooien langs de kant van Weert.' - p. 410: problemen met de eendenkooi, verminderde vangsten in 1830-1837 omdat de polders van Lillo en Kallo overstroomd stonden en veel eenden daar bleven en niet doortrokken tot Bornem. Foto uit ca. 1887 met details van het vlechtwerk van een vangpijp - p. 424: beschrijving van de eendenkooi door Best in 1877, ook al opgenomen in het boek over eendenkooien p. 157-160 - p. 491: in 1903 waren de noordelijke vangpijpen verdwenen en langs de zuidelijke oever was een vierde vangpijp bijgekomen; zie licht afwijkende versie, op basis van wat de laatste kooiman vertelde, in het boek over eendenkooien p. 161 - p. 517: over het dreigende verbod op gebruik van eendenkooien in 1921-1922 en de diverse tussenkomsten binnen adellijke kringen - p. 533: over het ringen van eenden vanaf 1937 en in 1947-1950, de vangsten en de 'modernisering' met eternietplaten na 1945 - p. 561-563: over de kooi na 1972, de verhuring aan de Belgische Staat, het ringwerk door Jules Van Riet en de verwaarlozing van de kooi. Schilderij uit 2001 van een vangpijp door Osvaldo Leite. (VA) p. 157 De oudste beschrijving van een Vlaamse eendenkooi. In 2012 is de oudste gedetailleerde afbeelding opgedoken van de eendenkooi van Bornem. Het is een magnifiek schilderij (aquarel) uit 1780, bewaard in de collectie van de markies d'Argenson in de Bibliothèque Nationale de France, département Arsenal, MS-646-1(641A) te Parijs. In de legende staat in detail beschreven hoe de eendenkooi is opgebouwd en hoe de eenden werden gevangen. Vermoedelijk werd deze afbeelding door graaf de Marnix, die het kasteel van Bornem bewoonde, aangeboden aan zijn toenmalige overste de markies d'Argenson, als inspiratie om dit vangsysteem ook toe te passen in Frankrijk. Een naast familielid van deze Markies gaf als prefect van departement van de Twee Neten aan graaf de Marnix in 1810 (dertig jaar later) een toelating om wapens te dragen, zowel ter bescherming van zijn eigen persoon als voor de jacht. (HF). Dat schilderij toont de opbouw van de vangpijpen zoals ze ongeveer bij Best beschreven in 1877. Op het schilderij staan echter geen blinde schermen ( zie boek o.a. p. 36 en 45) in de binnenbocht. Die staan er wel bij Best. Ook is naast de kortschermen op het schilderij een loopscherm ( zie boek o.a. p. 45) te zien. Dat is uniek voor de Vlaamse kooien. Opvallend is wel dat, in tegenstelling tot de kadasterkaart van 1810 (zie boek p. 157), de vangpijpen langs de noordelijke oever eindigen in westelijke richting en dat op de zuidelijke oever de vierde vangpijp, die eindigt in oostelijke richting, ontbreekt. Deze staat wel al op de 18de eeuwse kaart (zie boek p. 156). (VA)

18


p. 164, 2de kolom, toevoegen: Op 27 maart 2017 heeft het Agentschap voor Natuur en Bos de huurovereenkomst van de eendenkooi van Bornem opgezegd. Op 5 februari 2018 werd deze eendenkooi beschermd als monument. In 2019 liepen contacten tussen de eigenaar en de vzw Kempens Landschap over de restauratie van deze eendenkooi. p.166-171 De eendenkooi van Meetkerke: er was verwarring over het vangpijptype Tijdens een geleid bezoek aan de kooi van Meetkerke in december 2011 was één van de deelneemsters Ghislaine D'Haene, dochter van de laatste kooiman Médard D'Haene. Zij was toen 75 jaar en zij wist te vertellen dat bij haar weten altijd 4 of 5 loopbruggetjes lagen in plaats van de 2 die er nu te zien waren. Er was geen loopscherm aanwezig (nu wel). De kortschermen hadden een grotere overlapping dan wat er nu te zien is. De eerste kortschermen stonden dichter bij de vijver dan nu het geval is. De toegang tot de eendenkooi lag niet over het bruggetje zoals nu, maar liep rechtstreek van de boerderij naar de kooi, evenwijdig aan de brede sloot waarover nu een bruggetje ligt. De kooihond was een Mechelse herder. Médard probeerde ooit ook een collie (‘lassie’) maar die was te bang van Médard als hij berispt werd en liep soms weg. De hond mocht niet gevlekt zijn, maar moest wél helemaal bruin zijn. Médard herplantte het kooibos na WOII. Er stonden destijds minder bramen, maar veel meer meidoorn en sleedoorn dicht bij het kooipad. Wat verderop stonden knotbomen en nog verder opgaande bomen. Zij mocht zelden mee met haar vader. Haar zoon evenwel, mocht als kleine jongen wel vaak mee. Hij was echter te klein om zich nog nieuwe dingen te herinneren.

19


Er was ook nog een leuke anekdote. De pastoor en de burgemeester waren altijd al heel sterk benieuwd om de kooi eens te zien. De pastoor kon echter zijn mond niet houden in de kooi en Médard heeft hem buitengezet, wat hem zijn leven lang een kwade pastoor opgeleverd heeft. Ook vertelde Ghislaine D'Haene dat de vangpijpen destijds op de grond kwamen aan beide zijden en niet langs één zijde naar de rietvlaken, zoals de kooi nu gerestaureerd is. Dit bleek een vergissing te zijn. Wie zei alweer:"Het geheugen is een zeef"? Want uit een foto uit het archief van de familie van Outrive d' Ydewalle toont duidelijk aan dat in 1940 de vangpijpen van het Brabants of Gelders vangpijptype waren. De reconstructie van één vangpijp in Meetkerke in 2008, die gebeurde volgens het Brabants of Gelders vangpijptype was hier dus historisch correct. Een uitgebreid historisch overzicht van de eendenkooi van Meetkerke, met evaluatie en beheersvisie is online in te zien via: https://openbareonderzoeken.onroerenderfgoed.be/openbareonderzoeken/288/bijlagen/1225 (DG,ZA, HK)

p. 178 Resultaten van het ringwerk. In 2013 is door de Werkgroep Ringwerk Eendenkooien Nederland (WREN) een boek (144 bladzijden) uitgegeven samengesteld door Désiré Karelse en Fons Mandigers: 'Blauwgoed, helen en halven. 100 jaar ringwerk in eendenkooien'. Hierin wordt een algemeen overzicht gegeven over het kooibedrijf, kooikers en hun eendenkooi, de Hollandse kooihistorie en een toekomstvisie op de eendenkooi en het kooibedrijf in Nederland. In het bijzonder worden de resultaten van ringwerk van zeven eendensoorten en het wetenschappelijk onderzoek in Nederlandse eendenkooien naar eenden en vogelgriepvirussen besproken.

20


p. 186 De woordenschat uit de Vlaamse eendenkooien Marcel De Cleene in ‘Compendium voor dieren als dragers van cultuur’: Er is een Belgische uitdrukking ‘zo doof als een erpel’. “Een erpel is een woerd. Men dacht vroeger dat de vrouwtjeseenden zo veel kwaakten, dat de mannetjes er doof van werden. Maar tegenwoordig begrijpen veel mensen ‘erpel’ als aardappel. En dus zegt de jongere generatie nu ‘zo doof als een patat.’” (MG) p. 192 1ste kolom, 17de lijn: beugelen, slaat vermoedelijk op werk met de baggerbeugel. In het dialect van Eksaarde wordt vandaag het woord beugelen niet meer gebruikt; het staat ook niet in de dialectwoordenboeken van deze streek. (MG,VA) 2de kolom, voorlaatste lijn: smalle vogels (of smallen) staan voor de kooi van Eksaarde vermeld op p. 95. (MG,VA) p. 214, 2de kolom, 19de lijn: Ignace moet zijn Ignaz. (MG) p. 215 2de kolom, 14de en 31ste lijn : ...de vijf leden van de Vogelwerkgroep Tringa die hij... (VA)

21


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.