Hulpverlening in de kinder- en jeugdteams van de centra voor geestelijke gezondheidszorg bij
KINDERMISHANDELING Handleiding voor dagelijkse werking Toetsing met het werkveld
Colofon
Voorliggende tekst is een herwerking door de Zorgnet Vlaanderen – FDGG Werkgroep Kindermishandeling (2011).
Het oorspronkelijke document uit 2004 vormde het resultaat van het toenmalige VVI – FDGG project ‘kindermishandeling’.
Voorzitter: Dhr. Raf Opstaele, RCGG Deinze-Eeklo-Gent
Voorzitter: Mimi Deboiserie, directeur CGG PassAnt
Coördinator: Mevr. Lieve De Laet CGG Vlaams-Brabant Oost
Coördinator: Ann Peeters, CGG Vlaams-Brabant Oost
Deelnemers: Mevr. Ann Moens, Stafmedewerker Zorgnet Vlaanderen Mevr. Griet Ackerman, CGG Eclips Mevr. Kathy Colson, CGG De Drie Stromen Mevr. Mimi Deboiserie, CGG PassAnt Mevr. Michèle Hernaert, Stafmedewerker FDGG Dhr. Dirk Kaethoven, CGG Andante Mevr. Sara Keymolen, CGG Vagga Dhr. Van den Bossche Paul, VK Gent Mevr. Caroline Vanderhallen, CGG LITP Campus Genk
Deelnemers: Jos Lievens: directeur FDGG Michèle Hernaert: stafmedewerker FDGG Leo Du Laing: stafmedewerker VVI Luc Gielen: stafmedewerker VVI (tot september 2004) Myriam Coenen: projectcoördinator ad interim (februari - juli 2003), coördinator CGG/LITP Ludo Driesen: coördinator CGG/LITP Wendy Eerdekens: systeemtherapeute GGZ Waas en Dender Dirk Kaethoven: coördinator Netwerk Hulpverlening Kindermishandeling Antwerpen Mark Neyens: CGG PassAnt, coördinator Leuven Raf Opstaele: directeur RCGG Deinze-Eeklo-Gent Paul Van den Bossche: directeur Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Gent Odile Van de Woestijne: CGGZ Brussel (tot juni 2003) Roos Van Ransbeek: CGGZ Brussel, coördinator PTC Sint-Jans-Molenbeek
2004¹ - herwerkte versie 2011 Eindredactie: Lieve Dhaene, Catherine Zenner Vormgeving: Dotplus D/2012/12607/2 ISBN 978-94-913-2304-1 © Zorgnet Vlaanderen Guimardstraat 1, 1040 Brussel
© FDGG Martelaarslaan 204B, 9000 Gent
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Hulpverlening in de kinder- en jeugdteams van de centra voor geestelijke gezondheidszorg bij kindermishandeling
Handleiding voor dagelijkse werking toetsing met het werkveld
4
Inhoudstafel
Inleiding
6
1. Kindermishandeling: fasen in de hulpverlening 1.1. Fase van vermoeden of onthulling, van onderzoek, vaststelling en benoeming van acute opvang 1.2. Fase van verwerking en herstel 1.2.1. Verwerking en herstel binnen de gezinsrelaties 1.2.2. Behandeling van posttraumatische letsels (langetermijngevolgen)
7 7 8 8 8
2. Hulpverlening in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg 2.1. Opdracht en competenties van de CGG 2.2. Aanmelding van kindermishandeling in de CGG 2.2.1. Met welke vragen kan men terecht in een CGG? 2.2.2. Met welke vragen kan men niet terecht in een CGG? 2.3. Behandelingsvoorwaarden 2.3.1. Behandelingsvoorwaarden aangaande het cliĂŤntsysteem 2.3.2. Behandelingsvoorwaarden aangaande de (samenwerkings)context 2.4. Hulpverleningsaanbod in de CGG 2.4.1. Screening 2.4.2. Indicatiestelling via intake en diagnostisch onderzoek 2.4.3. Gezinstherapie 2.4.4. Ouder- of contextbegeleiding en ouderpsychotherapie 2.4.5. Individuele begeleiding en psychotherapie 2.4.6. Groepsaanbod 2.4.7. Farmacotherapie 2.4.8. Supervisie, consulting en vorming 2.4.9. CliĂŤntgericht overleg
9 9 10 10 10 10 11 12 12 12 12 13 13 13 14 14 14 14
3. Bijzondere zorgaspecten van CGG-hulpverlening bij kindermishandeling 3.1. Urgentie van hulp 3.2. Hulpgarantie 3.3. Voortgangsbewaking 3.4. Bijzondere zorgplicht 3.5. Partners in het hulpverleningsveld Bibliografie Bijlage 1
15 15 15 15 15 16
20
Bijlage 2
20
18
5
Inleiding
Via een omzendbrief (12 maart 2001) gaf de Vlaamse regering de opdracht om de CGG-acties voor hulpverlening bij kindermishandeling, die werden ontwikkeld tijdens de convenanten kindermishandeling (1997-2000), verder te ondersteunen. De overheid sloot een overeenkomst met het samenwerkingsplatform FDGG (Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg) en de voorloper van het Zorgnet Vlaanderen, het toenmalige VVI (Verbond der Verzorgingsinstellingen). Die mondde uit in het VVI – FDGG project ‘Kindermishandeling’. Het zwaartepunt in de algemene aansturing kwam toen, in overleg tussen beide organisaties, bij het VVI te liggen. De dagelijkse coördinatie werd toevertrouwd aan medewerkers van het CGG Vlaams-Brabant Oost. De primaire doelstelling in het beleidsplan van het project ‘kindermishandeling’ was de profilering van de werking van de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) binnen de problematiek van kindermishandeling. Daartoe werd het uitschrijven van een visietekst vooropgesteld, die het resultaat is van permanent en zorgvuldig overleg van de werkgroep ‘kindermishandeling’. Deze tekst werd in 2004 gefinaliseerd. Actualisatie drong zich echter op, onder meer door de invoegetreding van het ‘Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige binnen de integrale jeugdhulp’. Het resultaat van dit werkstuk uit 2011 ligt nu voor. De tekst wil een algemene visie weergeven van hoe de CGG-kinderteams zich profileren in hulpverlening bij kindermishandeling. Zo biedt hij de centra zelf een kader waarbinnen ze hun werking kunnen profileren. Wat de concrete invulling van het hulpverleningsaanbod betreft, blijven de kinderteams vrij die zelf vorm te geven. Het is wel belangrijk dat ook die concrete
6
invulling zichtbaar wordt voor de buitenwereld en dat alle CGG hun werking hierop afstemmen. Bovendien is de tekst een middel voor de CGG om zich te positioneren in de uit te bouwen algemene GGZKJzorgprogramma’s (geestelijke gezondheidszorg voor kinderen jongeren, het netwerk en zorgprogramma GGZ voor de leeftijdsdoelgroep minderjarigen) en in de specifieke ketenzorg bij kindermishandeling. Ten slotte moet de tekst een forum creëren voor overleg met andere partners in het hulpverleningsveld bij kindermishandeling. De tekst is geen beleidstekst, maar vormt een inhoudelijk kader dat via overleg met de diverse CGG werd getoetst aan de praktijk in het werkveld. We hopen wel dat de tekst richtinggevend is voor de centra om op basis ervan hun huidige hulpaanbod te inventariseren en zowel good practices als hiaten te beschrijven en aan te pakken. In hoofdstuk 1 schetsen we de twee fasen die we onderkennen in de algemene hulpverlening bij kindermishandeling. Vervolgens (hoofdstuk 2) omschrijven we hoe we de hulpverlening aan de cliënten in een CGG kunnen situeren: wat is de opdracht van een CGG, welke casussen kunnen wel of niet terecht in een CGG, welke doelstellingen dienen eerst gerealiseerd te worden met het cliëntsysteem alvorens CGG-hulpverlening kan starten en welk aanbod is er rond een cliëntsysteem (al dan niet face-to-face) mogelijk? Tot slot (hoofdstuk 3) benadrukken we aspecten van zorgorganisatie die essentieel zijn in de CGG-hulpverlening in het algemeen en in de hulpverlening bij kindermishandeling in het bijzonder. Ze worden in een apart hoofdstuk behandeld, omdat ze niet rechtstreeks betrekking hebben op het cliëntsysteem, maar wel de hulpverlening kleuren en/of beïnvloeden.
1. Kindermishandeling: fasen in hulpverlening
Hulpverlening bij kindermishandeling wordt niet alleen binnen de CGG opgenomen. Iedere hulpverlener die vanuit zijn werksetting met de problematiek te maken krijgt, handelt vanuit een eigen identiteit en opdracht die bij de eigen werksetting hoort. De positie die men inneemt, is – globaal genomen – geënt op twee fasen die we onderscheiden in de hulpverlening bij kindermishandeling.
len toch door de alertheid van hun omgeving een hulpverlener consulteren. Het is dan aan de hulpverlener om zorgvuldig af te wegen of bijkomend externe professionele hulp aangewezen is.
We maken een opdeling van hulpverlening bij kindermishandeling in ‘fasen’, geïnspireerd door de etymologie van het woord. In Van Dale staat ‘fase’ immers omschreven als een ‘bijzondere stand of waarde in een terugkerende opeenvolging van bewegingen of veranderingen’. In die zin zien we een ‘fase’ dus niet als een statisch gegeven, maar expliciet als onderdeel van een evoluerend proces.
— Gezinnen met een problematiek van kindermishandeling kunnen in de hulpverlening terechtkomen op het moment dat een kind (de doelgroep 0-18-jarigen) of andere gezinsleden de mishandeling onthullen, of naar aanleiding van een vermoeden door derden. Er ontstaat vaak een acute noodsituatie voor zowel het kind als het gezin. Eerste opvang is nodig voor alle betrokkenen en er moet in het bijzonder gedacht worden aan het kind. Het primaire doel is het stoppen van de mishandeling. De nood aan opvang kan op eender welk moment in deze fase acuter worden: na de eerste onthulling of het vernemen van het vermoeden door derden, in de fase van het onderzoek van het vermoeden of bij het vaststellen of benoemen van de kindermishandeling. Ook in de volgende fase (beschreven in 1.2.) dient de veiligheid van het kind voortdurend opgevolgd te worden.
Eigen aan kindermishandeling is dat er meestal sprake is van een niet-weten en geheimhouding. Een eerste stap om tot hulpverlening te komen, is dat deze geheimhouding (door het kind en/of het gezin en/ of door derden) doorbroken wordt (fase 1). Dat kan zowel gebeuren alvorens er sprake is van enige vorm van hulpverlening als wanneer er al een hulpverleningsproces om andere redenen gestart werd. In ieder geval is het benoemen van kindermishandeling noodzakelijk vooraleer verwerking van het trauma op gezins- en/of individueel niveau opgenomen kan worden (fase 2). Maar zelfs in de fase van verwerking en herstel kan het gebeuren dat fase 1 terug explicieter aan de orde komt (wanneer de veiligheid van het kind (opnieuw) in gevaar is of er opnieuw ontkenning is van de mishandeling). Het is belangrijk op te merken dat het niet voor ieder gezin waar kindermishandeling voorkomt/voorkwam, noodzakelijk is dat professionele hulpverlening ingeschakeld wordt. Sommige gezinnen en/of kinderen vinden zelf of via een vertrouwenspersoon een uitweg uit hun situatie. Sommigen van hen zul-
1.1. Fase van vermoeden of onthulling, van acute opvang, van onderzoek, vaststelling en benoeming
— Vermoedens moeten grondig worden onderzocht: zijn ze al dan niet terecht? — Benoemen (en/of erkennen) van het probleem vormt de basis voor het verder uittekenen van een adequate hulpverlening aan het kind en zijn gezin. Dat kan een (ambulant of residentieel) hulpverleningsaanbod inhouden en/of een gerechtelijke tussenkomst. — (Coördineren van het) op gang brengen van hulpverlening.
7
1.2. Fase van verwerking en herstel Na het benoemen van het probleem dient uitgemaakt te worden of er hulp nodig en mogelijk is, en op welk vlak de hulp het meest aangewezen is. Voorwaarde om te kunnen werken aan verwerking en herstel is dat de mishandeling gestopt is (cf. de veiligheid van het kind) en dat de kans op herhaling nihil of gering is. De wil van de ouders om hun ouderlijke verantwoordelijkheid op te nemen en er mee voor te zorgen dat hun kind niet langer mishandeld wordt, is dan ook van cruciaal belang. 1.2.1. Verwerking en herstel binnen de gezinsrelaties — Werken aan het voorkomen van nieuwe mishandeling. — Werken aan het herstel van de (vertrouwens)relaties in het algemeen en van de gezinsrelaties in het bijzonder. — Het kind en zijn gezin helpen bij het verwerken van de traumatische gebeurtenis(sen). — Het kind opnieuw een plaats geven als kind binnen het gezin is in het geval van intrafamiliale mishandeling belangrijk. — Ouders ondersteunen in het (opnieuw) opnemen van verantwoord ouderschap. — De hulpverlening voor de verschillende betrokken partijen (kind, al dan niet mishandelende
8
ouder(s), siblings en andere belangrijke figuren binnen het systeem) wordt vaak door verschillende hulpverleners opgenomen (binnen of buiten het CGG). Dat vereist samenwerking en de nodige afstemming op elkaar. Het is belangrijk om op te merken dat het niet in elke situatie van kindermishandeling mogelijk is een herstel van de gezinsrelaties of een nieuw gezinsevenwicht te vinden. 1.2.2. Behandeling van posttraumatische letsels (langetermijngevolgen) — Kindermishandeling betekent een inbreuk op de ontwikkeling van een kind. Het kind raakt vaak (ernstig) beschadigd in zijn totale functioneren (fysiek, intellectueel, emotioneel, relationeel) of in delen daarvan (mede afhankelijk van de leeftijd van het kind, de frequentie en de duur van de mishandeling, de verwantschap met de dader, de copingmechanismen van het kind...). Ontwikkelingspsychologische defecten in de kinderleeftijd en/of psychiatrische aandoeningen op volwassen leeftijd kunnen hieruit volgen. Die vereisen een gespecialiseerde aanpak. Het doel van de hulpverlening is: het integreren van de gevolgen van de mishandeling en het deblokkeren/optimaliseren van de ontwikkeling. — Vaak gebeurt een aanmelding pas jaren na (het stoppen van) de mishandeling. Soms gebeurt heraanmelding na een eerdere periode van hulpverlening.
2. Hulpverlening in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg
2.1. Opdracht en competenties van CGG Het decreet betreffende de Geestelijke Gezondheidszorg (18 mei 1999) omschrijft de opdracht van de CGG als: ‘verantwoorde zorg aanbieden met het oog op herstel van het psychisch evenwicht of het draaglijk maken van psychische stoornissen voor patiënten en hun leefomgeving, opdat aldus patiënten competenties verwerven of ontwikkelen die de basis vormen voor hun emancipatie en hun maatschappelijk geïntegreerd functioneren’ (Art. 7 §1) en stelt dat de CGG uitdrukkelijk aandacht dienen te besteden aan kinderen (Art. 9 §1,3°). Het decreet verwijst naar het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (25 november 1991), dat de CGG in hun werking moeten respecteren (Art. 5). Hoe een CGG de algemene bepalingen uit de opdrachtverklaring en de werkingsbeginselen van het decreet vormgeeft, dient te worden opgenomen in het beleidsplan van het CGG (Art. 25) Eigen aan de CGG is dat zij gespecialiseerde ambulante hulp bieden bij ernstige psychosociale, psychische en psychiatrische problemen of risico hierop, die (mogelijk) een langdurige behandeling vragen. In elk CGG is er een multidisciplinair team voor kinderen en jongeren. Dat betekent dat vanuit verschillende functies en vanuit verschillende hulpverleningskaders/werkmodellen naar problematieken gekeken wordt en dat er wordt samengewerkt. Na multidisciplinaire diagnostiek volgt indicatiestelling over welke verdere opvolging noodzakelijk is, en dus ook of CGG-behandeling/begeleiding geïndiceerd is en zo ja, welke. Ook hier blijft het multidisciplinaire werken (op zijn minst in de zin van interdisciplinair casusoverleg) behouden.
Kindermishandeling vormt een bijzonder aandachtspunt. Onder kindermishandeling verstaan we elke vorm van intra- of extrafamiliaal geweld tegenover kinderen1. De belangrijkste vormen die we onderscheiden zijn: — lichamelijke mishandeling / verwaarlozing — emotionele mishandeling / verwaarlozing — seksueel misbruik — Munchausen By Proxy Syndroom MBPS (Pediatric Condition Falsification, Facitious Disorder by Proxy) (zie bijlage 1) Kindermishandeling kan zich zowel in een recent als een ver verleden voorgedaan hebben. Ook risico situaties voor kindermishandeling behoren tot het CGG-werkdomein. Zowel het mishandelde kind als zijn gezin en andere belangrijke derden kunnen in de CGG terecht. Om kwaliteitsvolle hulpverlening bij kindermishandeling te kunnen bieden, beschikken centra over expertise en kennis over: — de gevolgen van kindermishandeling op korte en op lange termijn — het voorkomen van pathologieën — de wijze waarop symptomen interfereren met andere problematieken — (gezond) gezinsfunctioneren en wat er moet gebeuren indien dat niet het geval is — beïnvloedingswijzen en behandelingsmethoden.
1. Kinderen die getuige zijn van intrafamiliaal geweld, kinderen die het slachtoffer zijn van de vechtscheiding van hun ouders, zijn bijvoorbeeld vormen van kindermishandeling die nog te vaak niet als dusdanig erkend worden.
9
2.2. Aanmelding van kindermishandeling in de CGG Zowel professionelen (zoals hulpverleners, school, huisartsen, politie...) als betrokkenen zelf (kind en/ of ouders) kunnen een problematiek van kindermishandeling in een CGG aanmelden. Deze aanmelding kan op zeer diverse wijzen gebeuren. 2.2.1. Met welke vragen kan men terecht in een CGG? — Er kan een vraag naar hulpverlening binnen een CGG gesteld worden, nadat de mishandeling benoemd werd. Er kan zowel een vraag zijn naar het zoeken van een nieuw gezinsevenwicht als naar het optimaliseren van de ontwikkeling (vaak aangemeld als een verwerkingsproblematiek) (zie 1.2.2). De aanmelding kan gaan over kindermishandeling die nog aan de gang is of over mishandeling die zich in het verleden afspeelde, zowel intra- als extrafamiliaal. — Aanmeldingen over een risicosituatie zijn eveneens mogelijk. Het gaat niet om kinderen of gezinnen waar men een vermoeden van kindermishandeling heeft, maar wel om diegenen bij wie gevreesd wordt dat een bestaande situatie (een gebrekkige draagkracht van het gezin, pathologie van het kind en/of bepaalde socioculturele factoren) een ernstig risico op mishandeling inhoudt. In dat geval is de hulp binnen het CGG gericht op het voorkomen van kindermishandeling. — In sommige cases erkennen de ouders dat er ‘iets’ moet veranderen in hun situatie, maar het benoemen van de situatie als kindermishandeling zou
hier alle bereidheid tot hulp verhinderen. Het gaat vaak om situaties van pedagogisch tekortschieten met aanwezigheid van eerder subtiele uitingsvormen (emotionele mishandeling en verwaarlozing, lichamelijke verwaarlozing). De erkenning van ‘een probleem’ wordt hier door de hulpverlener als uitgangspunt genomen om op termijn ook over de mishandeling te kunnen spreken. — Bij een niet onbelangrijk aantal aanmeldingen wordt geconsulteerd om een ander probleem (bijvoorbeeld aandachtsproblemen), maar bij nader onderzoek of in de loop van de behandeling blijkt een problematiek van kindermishandeling aan de orde te zijn. 2.2.2. Met welke vragen kan men NIET terecht in een CGG? — De CGG fungeren niet als meldpunt van kindermishandeling. Daar waar het uitklaren van een situatie van kindermishandeling op de voorgrond staat, zal het CGG doorverwijzen. Wanneer mishandeling onthuld of vastgesteld wordt, ontstaat meestal een acute noodsituatie, die dringend aangepakt moet worden. In deze fase van het proces (zie 1.1) zijn andere interventies nodig: denk maar aan confrontatie, de eerste opvang van de betrokkenen, het zorgen voor de (fysieke-mentale) veiligheid van het kind, een eventuele brugfunctie vormen met justitie. Daarvoor beschikken andere diensten (zoals de Vertrouwenscentra Kindermishandeling, de Comités voor Bijzondere Jeugdzorg, de Sociale Diensten bij de Jeugdrechtbank en de Centra voor Hulp aan Slachtoffers) over de nodige kennis en het maatschappelijk mandaat.
— In een aantal gevallen van ‘(v)echtscheidingen’ wordt een aanmelding van kindermishandeling gebruikt om een ouderpartij te beschuldigen en zo het contact met deze ouder te ontzeggen (evenzeer te beschouwen als een mishandelende act). Vaak wordt de CGG-hulpverlener dan ingeroepen als beoordelaar of wordt een attest voor de advocaat gevraagd. Een CGG gaat niet in op de vraag naar een attest, maar zal wel steeds onderzoeken of een achterliggende vraag leeft en of een verruiming van de attestvraag mogelijk is2. 2.3. Behandelingsvoorwaarden De CGG-KJ-teams richten zich op de behandeling van de (minderjarige) slachtoffers van kindermishandeling en hun gezin (ouders, broers, zussen, andere familieleden of belangrijke derden...). Binnen deze gezinscontext kan ook de dader betrokken worden (bijvoorbeeld vaderfiguren en minderjarige daders) voor het herstel van de gezinsrelaties. Wanneer voor de daders een eigen zorgaanbod geïndiceerd is, worden zij doorverwezen naar de eigen CGG-afdeling voor volwassenen, naar een van de 9 forensische CGG-teams in Vlaanderen of naar andere gespecialiseerde centra. In functie van een doelmatige behandeling maakt het CGG tijdens de aanmeldingsfase voldoende ruimte om aan indicatiestelling te doen. In de eerste plaats wordt nagegaan of de aangemelde casus een vraag inhoudt voor hulpverlening binnen het CGG of integendeel doorverwijzing nodig is. Er wordt dus gekeken of de casus zich in fase 1 of fase 2 van de hulpverlening (zie 1) situeert, aangezien de CGG zich richten op aanmeldingsvragen binnen fase 2.
2. In de brochure Kinderen als wapen en prooi in vechtscheidingssituaties. De behandeling van de ernstige psychische problemen bij deze kinderen, Oktober 2007/herwerkt 2011, wordt deze problematiek uitvoerig besproken.
10
Om uit te maken of behandelen (fase 2) überhaupt mogelijk is, wordt een aantal behandelingsvoorwaarden getoetst, zowel op het niveau van het cliëntsysteem als op het niveau van een noodzakelijke samenwerkingscontext. 2.3.1. Behandelingsvoorwaarden aangaande het cliëntsysteem — Bij aanmelding op een CGG dient de situationele diagnose kindermishandeling door de verwijzer gesteld en gecommuniceerd te zijn. Het probleem wordt als dusdanig benoemd en de feiten worden met alle betrokkenen van het cliëntsysteem doorgesproken. Het cliëntsysteem weet dus duidelijk waarom de verwijzer een doorverwijzing naar het CGG noodzakelijk acht. — Het voorgaande betekent niet dat de mishandeling even bespreekbaar is met alle betrokkenen, maar wel dat er een minimaal akkoord of minimale motivatie is om met hulp te starten of om de mishandeling te bespreken. Via informed consent zijn ouders en kind bereid een engagement binnen het CGG aan te gaan. — Er zijn maatregelen genomen om de veiligheid van het kind te garanderen (zie 1.1). De behandeling kan pas gestart worden vanuit een voldoende veilige context voor het kind, wat inhoudt dat de mishandeling gestopt is en de kans op herhaling gering is. - Ten minste één volwassene (ouder of volwassene in een vervangende thuissituatie) neemt de verantwoordelijkheid op voor de opvoeding van het kind of dat is althans een van de eerste ‘haalbare’ doelstellingen. Dat betekent dat de facto aan de dagelijkse basisbehoeften voldaan wordt.
- Er is voldoende draagkracht in de leefsituatie, er zijn vertrouwensfiguren die het kind en/of het gezin steunen in het verwerkingsproces. - Er is perspectief. Groei of verandering is mogelijk. Vanuit het proces van de verwijzer is duidelijk dat het gezin ‘in beweging’ komt. De CGG-hulp kan er op zijn minst toe bijdragen dat zodanige wijzigingen in het systeemfunctioneren optreden dat het kind zijn verdere ontwikkeling kan opnemen. Expliciete toetsing van deze voorwaarden is steeds nodig, zowel wanneer het cliëntsysteem zichzelf aanmeldt als wanneer de betrokkenen door derden verwezen worden of wanneer mishandeling tijdens een behandeling/begeleiding aan het licht komt. In dat laatste geval zal de CGG-hulpverlener zelf het proces op zich moeten nemen van het benoemen van kindermishandeling en het toetsen van de voorwaarden. Dit wordt opgenomen in het therapeutisch proces met de betrokkenen. Indien dat niet mogelijk is, zal het CGG doorverwijzen naar andere diensten (het Vertrouwenscentrum voor Kindermishandeling of het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg) om de situatie verder uit te klaren: is er verdere bereidheid tot behandeling, is tussenkomst van justitie nodig…? Vaak kan het zinvol zijn om eerst binnen het eigen team een andere hulpverlener aan te stellen om opnieuw de voorwaarden voor hulpverlening binnen het CGG expliciet te maken (zie ook 3.4.). In sommige gevallen zullen jongeren zichzelf of via een derde aanmelden met de expliciete wens hun ouders niet in de hulpverlening te betrekken. In die situatie dient de hulpverlener na te gaan of de jongere bekwaam is, dus of hij in staat is tot een redelijke beoordeling. Indien de hulpverlener oordeelt dat het om een bekwame jongere gaat, dan kan er met de jongere een hulpverleningstraject worden opgezet (cf. beslissingsboom in bijlage 2).
In dit geval is het nodig dat de CGG-hulpverlener nagaat waarom de jongere dit zo wenst en welke andere steunende omgevingsfiguren er zijn. Het valt eveneens aan te raden om, aan het tempo van de jongere, hem of haar te steunen in het denkproces/zoektocht naar hoe ouders en/of opvoedingsverantwoordelijken toch in het hulpverleningsproces betrokken kunnen worden. De jongere blijft immers deel uitmaken van het gezinssysteem en er dient gezocht te worden hoe ouders als opvoedingsverantwoordelijken aangesproken kunnen worden. Bovendien houdt het niet betrekken van deze figuren het risico in dat intrafamiliale mishandeling blijft doorgaan, waardoor de verdere ontwikkeling in gevaar blijft. Het werken met adolescenten alleen, los van steunende figuren in de realiteit, houdt ook meer risico in op verergering van de psychopathologische elementen (dreigende achteruitgang, depressie, suïcide, zelfverminking, drugs- en alcoholmisbruik…). Indien de hulpverlener echter oordeelt dat de jongere niet bekwaam is, dan dienen de ouders van bij aanvang betrokken te worden. Alle genoemde voorwaarden zijn behandelingsvoorwaarden, wat wil zeggen dat ze noodzakelijk zijn om van behandeling (en dus verwerking op individueel of gezinsniveau) te kunnen spreken. Vaak zien we dat bij casussen kindermishandeling de motivatie om hulp te aanvaarden en om te veranderen (zeer) gering is. Het is belangrijk dat de voorwaarden toch gerealiseerd worden, eventueel via de steun van de doorverwijzer. Ook wanneer cliënten in het CGG toekomen, is in aanvang een andere, eerder pretherapeutische, houding nodig. De CGG-hulpverlener zal eveneens trachten om de voorwaarden voor een behandeling te creëren. Hij is daarbij tegemoetkomend, aanklampend, motiverend.
11
2.3.2. Behandelingsvoorwaarden aangaande de (samenwerkings)context Nog voordat een cliëntsysteem in het CGG terechtkomt, is het belangrijk na te gaan welke (hulpverlenings)context al in het gezin bestaat: — Welke instanties/diensten zijn betrokken bij het cliëntsysteem? — Op welke manier blijft ieder van hen betrokken en wat is ieders verantwoordelijkheid (rolverdeling)? — Wie is de casemanager: wie volgt de ontwikkeling binnen het dossier op? De CGG-hulpverlener ondersteunt de doorverwijzer in een goede toeleiding naar het CGG. Dat wil zeggen dat hij maximaal mee zoekt hoe de behandelingsvoorwaarden op cliëntniveau gerealiseerd kunnen worden. Wanneer nog geen andere hulpverleners betrokken zijn, zal hij actief aan netwerkvorming doen. Dat betekent dat de CGG-hulpverlener uitzoekt welke andere hulp nodig is ter ondersteuning van het cliëntsysteem (denk bijvoorbeeld aan het inschakelen van een thuisbegeleidingsdienst). 2.4. Hulpverleningsaanbod in de CGG Zoals al gesteld, worden bij voorkeur en indien mogelijk alle betrokkenen bij kindermishandeling in de hulpverlening opgenomen. Indien dat mogelijk is, gebeurt dit binnen hetzelfde team. Wanneer de hulp verspreid over teams of zelfs sectoren wordt opgeno-
12
men, is coördinatie van de hulp nodig (zie ook 3.5.). In de praktijk leidt dat tot een multimodale benadering van het cliëntsysteem, wat inhoudt dat wordt afgewogen welke modules van toepassing zijn voor de hulpverlening aan een bepaald cliëntsysteem.
Sommige centra zullen – naast de informatie van de doorverwijzer – trachten een duidelijker beeld van het gezin en de hulpvraag te krijgen door voor de intake een screening te doen via een telefonisch contact met de betrokkenen of via een vragenlijst.
Voor een overzicht van de verschillende mogelijkheden baseren we ons op een voorstel van een vroegere Werkgroep Typemodulering (bestaande uit een aantal deskundigen uit de GGZ-sector). In de cursief gedrukte tekst nemen we de omschrijving van de werkgroep over. Daarna passen we ze toe op de situatie voor cases kindermishandeling. Niet ieder centrum biedt iedere module aan, maar wel het overgrote deel van deze modules.
2.4.2. Indicatiestelling via intake en diagnostisch onderzoek
2.4.1. Screening Korte en eenmalige ambulante vraagverheldering (bij aanmelding) voor het kind en zijn ouders of andere opvoedingsfiguren. Er wordt (telefonisch of in een persoonlijk contact) geluisterd naar de hulpvraag en getoetst of deze hulpvraag past binnen het hulpverleningsaanbod van het CGG of dient doorverwezen te worden. Bij cases kindermishandeling is het vaak de doorverwijzer die contact opneemt met het CGG. Belangrijk hierbij is dat het kind en/of het gezin op de hoogte zijn van dit contact. Er wordt systematisch getoetst of er voldaan is aan de behandelingsvoorwaarden om de casus in het CGG te kunnen opnemen en hoe ernstig en urgent de aangemelde problematiek zich aandient. De hulpvraag wordt verhelderd (o.a. of deze zich stelt op het niveau van herstel of op het niveau van verwerking van posttraumatische letsels) en er wordt gepeild naar de kwetsuren van het kind en de draagkracht van het gezin.
Intake: kortdurende (een of enkele gesprek(ken)) ambulante probleemverkenning en diagnostiek. In functie daarvan gebeurt de indicatiestelling m.b.t. verder diagnostisch onderzoek en behandeling. Diagnostisch onderzoek: ambulant gespecialiseerd diagnostisch onderzoek bij het kind via specifieke (psycho)diagnostische methodes om de indicatiestelling te verfijnen. In een volgende fase gebeurt de indicatiestelling. Het kind en/of het gezin wordt een of meerdere malen uitgenodigd. De eerste keer kan de doorverwijzer/aanmelder hierbij aanwezig zijn. In dit laatste geval zal de rolverdeling tussen de aanmelder en de CGG-hulpverlener tegenover het gezin verduidelijkt worden. Samen met het gezin wordt een anamnese gemaakt. Er wordt een grondig beeld opgemaakt van de mishandelinggeschiedenis, van het functioneren van het kind en het gezin, van hun mogelijkheden en kwetsuren, van hun huidige situatie, van hun draagkracht en van hun hulpvraag. Hulpvragen kunnen heel verschillend zijn voor de verschillende betrokkenen. Zoeken naar een goede afstemming van de hulpvragen is noodzakelijk. Op basis van de anamnese, van de diagnostiek en van de mogelijkheid om een hulpvraag te genereren waarover alle partijen het eens zijn, gebeurt de indicatiestelling m.b.t. de verdere hulp.
Soms blijkt het nodig om bijkomend diagnostisch onderzoek te plannen om zo de indicatiestelling te verfijnen. Het kan gaan om verder gezinsonderzoek, om psychiatrische diagnostiek, om sociaal onderzoek, om intelligentie- en/of ontwikkelings- en/of belevingsonderzoek van het kind. Dat onderzoek kan ofwel door het centrum zelf uitgevoerd worden, ofwel uitbesteed worden. 2.4.3. Gezinstherapie Ambulante behandeling/begeleiding voor het kind en zijn gezin via psychotherapeutische en begeleidingsgesprekken, eventueel aangevuld met andere specifieke psychotherapeutische methodes. Intrafamiliale kindermishandeling is in de eerste plaats een gezinsproblematiek (eventueel ontstaan vanuit een individuele problematiek van (een van) de gezinsleden). Bij extrafamiliale kindermishandeling wordt eveneens het hele gezin geraakt. Er zal dan ook vaak een gezinsbehandeling opgestart worden. Herstel binnen de gezinsrelaties wordt door het kind zelf – ook in geval van intrafamiliale mishandeling – vaak gewenst. 2.4.4. Ouder- of contextbegeleiding en ouderpsychotherapie Ouder- of contextbegeleiding: ambulante begeleiding van ouders of andere opvoedingsfiguren. De gesprekken zijn gericht op het ondersteunen van ouders/opvoedingsfiguren en/of het aanleren van vaardigheden in functie van het omgaan met de problematiek van het kind. Ouderpsychotherapie: ambulante psychothera-
pie van ouders of andere opvoedingsfiguren via psychotherapeutische gesprekken, eventueel aangevuld met andere specifieke psychotherapeutische methodes. In plaats van gezinstherapie kan ervoor geopteerd worden enkel met de ouders te werken. Ouderbegeleiding/psychotherapie vormt een belangrijke methodiek in het werken met kinderen en jongeren in het algemeen. Deze behandelingsvorm kan geïndiceerd zijn als mediatietherapie of ter ondersteuning/ aanvulling van een individuele therapie voor het kind of de jongere. De inhoud van de behandeling voor de ouders zal verschillen naargelang de situatie: meer voeling krijgen met de positie van het kind, ondersteunen van de ouders als verantwoordelijke figuren, ondersteunen van de ouders in hun eigen relatie, werken rond verstoorde gezinsrelaties, werken rond psychopathologie bij ouders en/of kind die een risico inhouden op toekomstige kindermishandeling, het stoppen van actuele kindermishandeling, verkennen van de ideeën van de ouders over opvoeding en aanleren van opvoedingsvaardigheden, werken rond transgenerationele mishandeling, enz. In het kader van deze tekst wensen we niet uit te wijden over de verschillen tussen ouderbegeleiding en oudertherapie. 2.4.5. Individuele begeleiding en psychotherapie voor het kind Individuele begeleiding: individuele ambulante begeleiding van het kind met als doel het psychisch, sociaal en somatisch functioneren zo te beïnvloeden dat disfuncties draaglijk gemaakt worden, terugval voorkomen wordt en autonomie en zelfredzaamheid gestimuleerd worden (in de
13
vorm van coachen, ondersteunen en aanleren van vaardigheden op allerlei vlak en psychoeducatie). Individuele psychotherapie: individuele ambulante psychotherapie (kort- of langdurend) voor het kind. Dit vraagt een systematisch en gestructureerd uitvoeren van specialistische activiteiten die het psychisch, sociaal en somatisch functioneren beïnvloeden met het oog op het herstellen, veranderen of behouden van een bepaald niveau van functioneren. In sommige cases zal ervoor gekozen worden individueel te werken met het kind. Dat kan pas als het kind hieraan toe is en als dit individuele proces voldoende kan verdragen en gedragen worden binnen het gezin of binnen een gezinsvervangende context. Vooral bij intrafamiliale mishandeling is dit niet altijd evident. In het kader van deze tekst wensen wij niet uit te wijden over de verschillen tussen begeleiding en psychotherapie. Individuele aanpak kan gericht zijn op het ondersteunen van het kind en/of het verwerken van het traumatische gebeuren. Deze benadering kan allerlei vormen aannemen ((psychotherapeutische) gesprekken, spel, drama, non-verbale en expressieve technieken...). 2.4.6. Groepsaanbod Ambulant groepsaanbod via groepsgesprekken en/of andere specifieke methodes (spel, drama, ...), psycho-educatie, training. Een aantal centra hebben een ambulant groepstherapieaanbod voor kinderen als slachtoffer van mishandeling en/of voor hun steunende ouder(s).
14
2.4.7. Farmacotherapie Ambulante psychofarmacologische behandeling, enkel als aanvulling bij een therapie of begeleiding. (N.v.d.r. Bij sommige diagnoses kan medicatie een belangrijk onderdeel van of zelfs belangrijke voorwaarde tot behandeling vormen.) De laatste jaren is er meer en meer evidentie dat traumatische ervaringen in de kindertijd geassocieerd zijn met wijzigingen van de biologische stresssystemen met nadelige gevolgen voor de hersenontwikkeling. Gezien de hersenen de emotionele en de lichamelijke functies sturen, zullen wijzigingen in het neurologisch substraat ook leiden tot wijzigingen in deze functies. Psychotherapeutische behandeling biedt niet altijd voldoende antwoord. Psychofarmaca kunnen in bepaalde cases een belangrijke aanvulling vormen of zelfs noodzakelijk zijn om therapeutische behandeling mogelijk te maken. 2.4.8. Supervisie, consulting, liaison en vorming Consultatie en/of supervisie (en/of liaison, n.v.d.r.) en/of vorming ten behoeve van andere hulpverleners en organisaties die werken met kinderen/jongeren. Dit kan individueel of in groep gebeuren, in functie van een specifieke casus of (een deel van) de doelgroep van die hulpverleners of organisaties, op initiatief van het CGG of op vraag van de ontvangers. Niet elk kindermishandelingsdossier wordt in het CGG zelf inhoudelijk opgenomen. In sommige gevallen zal het CGG gevraagd worden om advies te formuleren over een bepaalde casus. Dat kan be-
langrijk zijn, wanneer er (nog) geen indicatie is voor hulpverlening vanuit het CGG, maar de expertise van de CGG-hulpverlening de consultvrager verder kan helpen in het dossier. 2.4.9. Cliëntgericht overleg Face-to-face overleg met reeds betrokken of in het kader van een doorverwijzing te betrekken hulpverleners (bij voorkeur in aanwezigheid van de cliënt). Het overleg staat in functie van informatieoverdracht, formuleren van gezamenlijke doelstellingen en afspraken rond samenwerking en zorgcontinuïteit. Kindermishandelingsdossiers vragen vaak veelvuldig en zorgvuldig overleg. In dergelijke dossiers zijn immers veelal meerdere hulpverleners (zowel binnen het eigen CGG als daarbuiten) betrokken. Dit overleg vindt zowel bij aanmelding plaats als in de loop van de CGG-hulpverlening indien dit noodzakelijk blijkt. De noodzaak ervan moet telkens afgewogen worden in functie van het belang ervan voor het kind en/of het cliëntsysteem. Het betrekken van het cliëntsysteem in dit overleg kan verantwoord zijn, maar moet nauwkeurig getoetst worden aan de ervaring die men als hulpverlener met het kind en/of het cliëntsysteem heeft. In sommige gevallen is het beter enkel de cliënten te informeren over het overleg of zelfs helemaal niets te zeggen.
3. Bijzondere zorgaspecten m.b.t. hulpverlening bij kindermishandeling in de CGG
3.1. Urgentiegraad
3.2. Hulpgarantie
In het bijzonder bij aanmeldingen over kindermishandeling dient een CGG zich de vraag te stellen of het gaat om een urgente hulpvraag of niet. Elke hulpvraag met betrekking tot kindermishandeling moet “voorrang” krijgen. Dit betekent dat men zich bij prioriteit over de aanvraag buigt (prioritaire vraagbehandeling). Dat betekent niet automatisch ook voorrang voor de behandeling zelf. Dit zal afhangen van de concrete situatie zelf. Indien het inderdaad een acute situatie betreft, moet nagegaan worden of deze voorrang kan krijgen op de behandelwachtlijst of dat een andere hulpverleningsvorm eerder gepast is (denk aan een doorverwijzing naar het vertrouwenscentrum voor kindermishandeling, het comité voor bijzondere jeugdzorg, sociale dienst van de jeugdrechtbank, opname...). Dit inschattingsproces gebeurt in principe in overleg met de doorverwijzer/aanmelder. Continuïteit van hulpverlening kan een belangrijk argument zijn om een aanmelding als dringend te beschouwen. Wat de doorverwijzer al aan motiveringswerk verricht heeft is vaak niet te onderschatten, waardoor een te lange wachttijd een breuk in de hulpverlening zou betekenen. Een tweede argument is een destabilisatie van het gezin of het kind, waardoor onmiddellijke hulp aangewezen is (bijvoorbeeld bij een crisis ontstaan door onthulling of benoeming van de mishandeling, door triggers die het trauma heractiveren, door het plots wegvallen van draagkracht in het gezin, door een nieuwe ontwikkelstap enz.).
Het CGG staat in voor hulp vanuit GGZ oogpunt, en waar ambulante zorgvormen toereikend zijn. Wanneer deze hulpvorm niet geïndiceerd is, zal het CGG samen met de doorverwijzer en/of de cliënt zoeken naar een meer geschikte hulpverleningsvorm. In dit geval wordt de aanmelder dus maximaal geholpen bij het zoeken naar hulp voor zijn cliënt.
Bij aanmelding door de cliënt zelf dient eveneens dit inschattingsproces te gebeuren. De beleving van de cliënt zelf over de dringendheid van zijn hulpvraag moet hierbij in dialoog geplaatst worden met de expertise van de hulpverlener en – indien gekend – getoetst worden bij eventuele eerdere hulpverlening.
3.4. Bijzondere zorgplicht
3.3. Voortgangsbewaking Het is noodzakelijk dat het team (trouwens wenselijk voor alle dossiers) kindermishandelingdossiers regelmatig evalueert. Minimaal drie criteria moeten hierbij afgewogen worden: — is er evolutie? — indien niet, is er überhaupt evolutie mogelijk via CGG-hulpverlening? — moeten andere stappen genomen worden (confronteren, doorverwijzen, melden,…)? Er is dus procesbewaking van de hulpverlening (van behandelaar en behandeling). De timing van de voortgangsbewaking wordt vooraf afgesproken (uitgedrukt in tijd of aantal gesprekken). Om een neutrale kijk op het proces te vrijwaren, wordt voor deze evaluatie bij voorkeur een collega aangeduid die niet betrokken is bij de hulpverlening zelf.
In het Decreet betreffende de Geestelijke Gezondheidszorg3 wordt het respecteren van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind als belangrijk wer-
3. Het decreet van 18 mei 1999.
15
kingsprincipe ingeschreven. In elk therapeutisch handelen van het CGG moet het belang van het kind primeren. Vanuit deze maatschappelijke opdracht hebben de CGG de verplichting om, met inachtneming van het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en van de rechten van de patiënt, alles te doen wat in het vermogen ligt om de psychische gezondheid van het kind te garanderen en/of te bevorderen (bijzondere zorgplicht). Dit houdt ook in dat CGG – bij een vastlopen van de therapeutische hulpverlening – hun therapeutische, maar ook hun maatschappelijke verantwoordelijkheid dienen op te nemen. De maatschappelijke verantwoordelijkheid van CGG brengt met zich mee dat hulpverlening onder het beroepsgeheim mogelijk is, zolang de zorg voor het kind gewaarborgd blijft. Dit uitgangsprincipe wordt geoperationaliseerd in verschillende gradaties. In de eerste plaats zal de CGG-hulpverlener meer aanklampend optreden (tegemoetkomende/onderhandelde/beschermende hulpverlening). De CGG-hulpverlener zal zijn ongerustheid tegenover het gezin expliciteren. Hij benadrukt daarin het essentiële belang van verdere hulpverlening. De CGGhulpverlener probeert dus de verantwoordelijkheid en de draagkracht van de ouders aan te spreken, waardoor gewerkt kan worden naar verandering en het ten volle opnemen van de zorg voor het kind, zodat de kans op een gezonde ontwikkeling van het kind gemaximaliseerd wordt. Hij tracht de ruimte voor verdere hulpverlening binnen een vrijwillig kader – of m.a.w. binnen een CGG – te vrijwaren. (Deze
hulpverleningsvorm is de laatste jaren meer en meer in de CGG geïntegreerd geraakt. De methodiek wordt doorheen de tijd verder ontwikkeld onder invloed van praktijkdebat.) Wanneer echter de behandeling van een cliënt of cliëntsysteem (definitief) dreigt te falen of dreigt stopgezet te worden en er gegronde vermoedens van (ernstige) kindermishandeling blijven, dienen de CGG onverwijld het nodige te doen om de integriteit van het betrokken kind te behoeden. De CGGhulpverlener zal in eerste instantie proberen zelf of via het inschakelen van een collega de ouders te confronteren door hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid en op de eventueel door de hulpverlener verder te ondernemen stappen. Hij kan hierbij de hulp van een derde (hier het vertrouwenscentrum voor kindermishandeling of het comité voor bijzondere jeugdzorg) inroepen om de mogelijkheid van hulpverlening te maximaliseren. Met deze derde en het cliëntsysteem worden afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder de hulpverlening in het CGG verder gezet kan worden. Hoewel nog steeds vrijwillige hulp nagestreefd wordt, krijgt deze een meer voorwaardelijk karakter. De bescherming van de rechten van het kind wordt in dit geval veel explicieter gemaakt. Indien ondanks dergelijke werkwijze een cliëntsysteem niet echt meewerkt, de voorgaande stappen weigert of definitief de hulp verbreekt, zal de CGGhulpverlener de aangekondigde stappen ook dienen te zetten. In dit geval moet de hulpverlener overwegen of Artikel 458bis van het Strafwetboek4, van toepassing is. Dat artikel voorziet dat een hulpver-
lener binnen een CGG, die te maken krijgt met (o.a.) kindermishandeling, ook zelf stappen naar justitie kan zetten (meldingsrecht). In noodsituaties mag de hulpverlener zijn beroepsgeheim doorbreken indien dit de enige manier is om een ander, hoger belang (de integriteit van de minderjarige) te vrijwaren bij een acute gevaarsituatie. De voorwaarden die hiervoor opgenomen zijn, zijn: 1) dat de hulpverlener zelf kennis genomen heeft van het strafbare feit doordat hij zelf het slachtoffer onderzocht heeft of doordat hij door het slachtoffer in vertrouwen genomen werd, 2) dat er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de psychische en/of fysische integriteit van het slachtoffer en 3) dat de hulpverlener deze integriteit zelf of met behulp van anderen niet kan beschermen. Het is belangrijk dat men als CGG-hulpverlener telkens het cliëntsysteem informeert en wijst op de verandering in het contact tussen beiden.5 Het spreekt vanzelf dat deze stappen steeds gebeuren vanuit gedragen teambeslissingen. 3.5. Partners in het hulpverleningsveld Het aanbod van de CGG-hulpverlening is een schakel in een groter geheel. Samenwerken rond kindermishandeling lijkt in de praktijk erg complex. Enerzijds gaat het immers vaak om diensten die vanuit uiteenlopende invalshoeken werken, samenhangend met de verschillende
4. Wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen van 22 november 2000 5. Dirk Aelbrecht: Informatie-uitwisseling en beroepsgeheim in de CGG. Versie 1 mei 2011, voorgesteld op de studiedag :Toepassing van het decreet rechtspositie minderjarige in de klinische CGG-praktijk , 14/01/2011.
16
posities die zij binnen de maatschappelijke verantwoordelijkheid innemen. Anderzijds creëert mishandeling een emotioneel geladen context voor alle betrokkenen (met risico op onvoldoende coördinatie van het dossier, doorschuiven van verantwoordelijkheden, enzovoort). Samenwerkingsafspraken moeten gezien worden als een dynamisch gegeven. Ze moeten regelmatig opnieuw bekeken worden door de betrokken partijen, waarbij rekening wordt gehouden met de maatschappelijke ontwikkelingen. Het is voor de CGG een noodzaak om regelmatig te overleggen met de hulpverleningspartners (vertrou-
wenscentrum kindermishandeling, comité bijzondere jeugdzorg, sociale dienst bij de jeugdrechtbank, huisartsen, CAW, kinderpsychiatrische diensten, revalidatiecentra…) om samenwerking rond kindermishandeling vlot te laten verlopen. Een aantal van deze partners zullen ook gevat zijn door het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp, andere partners zullen zich in deze (enkel) dienen te houden aan de wet op de rechten van de patiënt. Duidelijke afspraken maken over doorverwijzing is zeker noodzakelijk om zo de samenwerking inzake kindermishandeling te optimaliseren.
17
Bibliografie
Basisteksten
Andere informatiebronnen
Decreet van 18 mei 1999 betreffende de Geestelijke Gezondheidszorg.
Adriaenssens, P. (2004). Psychofarmaca bij psychotrauma bij kinderen: Een overzicht. Symposium tijdens het 4de Vlaams Congres Kinder- en Jeugdpsychiatrie en -psychotherapie Sporen en Wissels te Leuven (5 en 6 februari 2004).
Ministerie van Justitie, Dienst voor Strafrechtelijk beleid (2001). Nota t.a.v. de minister van Justitie, de heer Marc Verwilghen, en de minister van Welzijn, mevrouw Mieke Vogels. (Nota i.v.m. het door de Nederlandstalige Plenaire Werkgroep Kindermishandeling voorgestelde Stappenplan Kindermishandeling.) Nederlandstalige Plenaire Werkgroep Kindermishandeling (2001) Stappenplan Kindermishandeling. Peeters, A. (2001). Kindermishandeling als thema binnen de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg. In: Geweld tegen kinderen in gezinnen (pp. 164-173). Schaarbeek: Vlaams Centrum voor Kinderen en Gezinnen/Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen. (Tekst in het kader van een themadag n.a.v. de Internationale Dag van de Kinderrechten.) Peeters, A. (2002). Visie op de rol van de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg inzake kindermishandeling. Niet gepubliceerde tekst van het VVIFDGG project ‘Kindermishandeling’. Peeters, A. (2002). Naar een haalbare samenwerking tussen de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg en de Vertrouwenscentra Kindermishandeling. Niet gepubliceerde tekst van het VVI-FDGG project ‘Kindermishandeling’. Wet van 22 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen.
18
Baeten, P., & Janssen, L. (2002). Samenwerking en beroepsgeheim. Juridische mogelijkheden voor het uitwisselen van gegevens bij de aanpak van huiselijk geweld. Utrecht: NIZW. Baeten, P., Kooijman, K. & Rovers, P. (2000). Meersporenbeleid in beweging. Ontwikkelingen in de aanpak van seksuele kindermishandeling. Utrecht: NIZW. Beek, I. van (2002). Samen werkt beter in de strijd tegen seksuele kindermishandeling. Tijdschrift over Kindermishandeling, 16/3, 15-18. (Het Tijdschrift over Kindermishandeling is een uitgave van het NIZW Utrecht.) Beleidsplan convenant CGG-netwerk Maasland, 1998. Beleidsplan m.b.t. de hulpverlening inzake kindermishandeling. Beleidsplan 2003-2005. Berge, A. ten, Bruggeman, M., & Vinke, A. (2003). Op weg naar een goed hulpaanbod voor mishandelde kinderen en hun ouders. Utrecht: NIZW. Bouckaert, M. (2003). CGG en justitie. Vlaams Brabant Overlegplatform (voorlopige versie van de tekst d.d. 7 april 2003 vanuit de Werkgroep Justitie).
Dantzig, A. van (2000). RAAK-manifest kindvriendelijke samenleving en aanpak kindermishandeling. Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling. (tekst is na te lezen op: http://members.rott. chello.nl/emweringh/artikel_3.html) Dantzig, A. van (2002). Een koninkrijk vol koninkrijkjes. De weerstand tegen een verbod op slaan. Tijdschrift over Kindermishandeling, 16/4, 10-13. De Wannemaeker, P. (2002). Aanklampende hulpverlening bijkinderen en jongeren: niet zo maar een grijze zone. In: A. Peeters (Ed.), Hulpverlening in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg m.b.t. kindermishandeling. Over-wegen (pp. 1015). VVI-FDGG project ‘Kindermishandeling’ (Tekstenbundel van de workshopdag van 22 november 2002). Kaethoven, D. (1999). Visie op hulpverlening vanuit een CGG bij kindermishandeling. In: Zorgprogramma 28/09/1999. Netwerk Hulpverlening Kindermishandeling Antwerpen. (ook terug te vinden in: De Neve, L., & Keymolen, S. (2002). Bijlage 2 bij: Hulpverlening bij kindermishandeling: Evenwichtsoefening op begane grond. In: A. Peeters (Ed.), Hulpverlening in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg m.b.t. kindermishandeling. Enkele belangrijke aspecten in de werking (pp. 65-75). VVI-FDGG project ‘Kindermishandeling’ (Tekstenbundel van de workshopdag van 19 april 2002).) Leren over Leven (2003). CLAS: contextuele behandeling en leergroepen voor alle betrokkenen bij seksueel misbruik.
(tekst is na te lezen op: http://users.pandora.be/ lerenoverleven/literatuur (artikel van de maand: overzicht: januari 2003)
Maaslands Vertrouwensplatform voor Hulpverlening inzake Kindermishandeling, Informatiebrochure inzake kindermishandeling. Ontwerp Zorgcircuit Hulpverlening bij Kindermishandeling. Een poging om de concepten uit de tekst “Organisatiemodel zorgcircuit Jeugd GGZ” toe te passen op de werking van het CGG Netwerk inzake Hulpverlening bij Kindermishandeling in de bestuurlijke arrondissementen Gent en Eeklo (versie van 3 januari 2000). Overeenkomst tussen het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Oost-Vlaanderen en het CGGnetwerk voor preventie en hulpverlening m.b.t. kindermishandeling en kinderrechten vanuit Welzijns-, Gezins- en Gezondheidsbeleid (1998). Project voorkomen en bestrijden huiselijk geweld (2002). Model Handelingsprotocol & Randvoorwaarden Zorgprogramma’s. NIZW. Samenwerkingsovereenkomsten VK Hasselt en de Limburgse CGG. Samenwerkingsprotocol tussen Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Antwerpen en Netwerk Hulpverlening Kindermishandeling Antwerpen, 1999.
Weringh, E. van (2001). Het begrijpen van effecten van mishandeling op de vroege ontwikkeling van hersenen, Vert. (oorspr. artikel: In Focus. Administration for Children and Families. US Department of Health and Human Services). (tekst is na te lezen op: www.empty-memories. nl/artikel_8.html) Aanvulling van de bibliografie: Dirk Aelbrecht:Informatie-uitwisseling en beroepsgeheim in de CGG, versie 1 mei 2011, tekst gemaakt na de studiedag : Toepassing van het decreet rechtspositie minderjarige in de klinische CGG-praktijk, 14 januari 2011 Voorstel van decreet: Vlaams Parlement, 29 januari 2004 Decreet bereffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp. www.rechtspositie.be Studiedag: Toepassing van het Decreet Rechtspositie Minderjarige in de klinische CGG- praktijk, 14-01-2011. Lezingen gehouden door: Herman Nys, Nele Desmet, Dirk Kaethoven, en workshops gegeven door: Dirk Kaethoven, Dirk Aelbrecht, Vanessa Maes, An Laureyn
Werkgroep Typemodulering (2003). Integrale Jeugdhulp. Typemodulering CGG. Niet gepubliceerde tekst van de Werkgroep Typemodulering (versie d.d. 5 juni 2003).
19
Bijlage 1 Bijlage 2 Vereniging vertrouwensartsen Kindermishandeling, maart 2007 VVAK Richtlijn voor de aanpak van: Pediatric Condition Falsification (PCF) en Factitious Disorder by Proxy (FDP) (Munchausen By Proxy Syndroom, MBPS)
Definitie MBPS=PCF+FDP Het Munchausen By Proxy Syndroom is een gefalsificeerde/geïnduceerde aandoening bij het kind (PCF) die wordt toegebracht door de ouder/verzorger die een ziekelijke behoefte heeft aan aandacht van artsen en hulpverleners en die aandacht op manipulatieve wijze probeert te verkrijgen (FDP). Hieronder vallen zowel de acute als de meer chronisch verlopende ziektebeelden.
20
Casusmateriaal voorgesteld door Vanessa Maes op de studiedag: Toepassing van het decreet rechtspositie in de klinische CGG-praktijk. 14/01/2011 1. Ouders melden aan, de betrokken jongere is akkoord om een begeleiding op te starten. — Begeleiding kan starten. Verwachtingen en hulpvraag van jongere en ouders worden bevraagd. — Mening van jongere wordt zo veel mogelijk mee in rekening gebracht bij het opstellen van behandelplannen en doelstellingen. 2. Ouders melden aan, de betrokken jongere is niet akkoord om een begeleiding op starten en wordt als bekwaam ingeschat. — Jongere heeft het recht een eigen hulpverleningstraject te weigeren. - Wel met de jongere trachten in dialoog te gaan: waarom wil hij geen hulp? Welke angsten en motieven spelen mee? Eventueel de jongere trachten te motiveren of onze bezorgdheden delen met de jongere. - Indien dit alles niet leidt tot een instemming van de jongere en de hulpverlener acht therapie noodzakelijk, dan kan ervoor gekozen worden de niet-vrijwillige hulpverlening in te schakelen. — Wanneer ouders dit wensen, kan er wel met hen een ouderbegeleiding opgestart worden.
3. Een bekwame jongere meldt zichzelf aan en geeft toestemming om zijn ouders bij de begeleiding te betrekken. — Jongere kan starten in therapie. — Er worden afspraken gemaakt over contactname met de ouders. 4. Een bekwame jongere meldt zichzelf aan maar geeft geen toestemming om ouders te betrekken of in te lichten. — Er kan een begeleiding opgestart worden. De zinvolheid om ouders te betrekken wordt besproken. Er worden ook afspraken gemaakt rond noodsituaties en rond betalingen. — Als ouders zelf contact opnemen, hen een gesprek aanbieden (indien mogelijk bij collega) om hun zorgen te bevragen en toe te lichten dat gelet op de rechtspositie van de minderjarige hulp gestart werd. Met de minderjarige de zorgen van de ouders bespreken... 5. Een jongere stelt zelf een hulpvraag, maar wordt als niet bekwaam ingeschat om te beslissen in hoeverre zijn ouders betrokken mogen worden. — Eerder een theoretische situatie, weinig voorkomend in de CGG-praktijk. — Wanneer geoordeeld wordt dat de jongere niet bekwaam is om deze beslissing te nemen, zullen de ouders steeds ingeschakeld worden.
Schema Kindermishandeling, de ouders melden aan.
Schema Kindermishandeling, de jongere meldt zich aan.
21