Bijbelverhalen die inspireren
‘wij…’ wij… geïnspireerd jong en oud samen met kinderen Sint-Bavobasisschool een moderne school met een christelijke traditie team ... ‘Breng een Bijbelverhaal mee dat je inspireert.’ Wellicht herinner je je deze opdracht voor de pedagogische studiedag nog. wij…
De verhalen, die ieder van jullie meebracht, zijn verzameld in dit mooie lees- en kijkboekje. Door ze te lezen leren we een stukje van elkaar kennen en laten we ons door elkaar inspireren.
wij…
Elk fragment vind je bij een van de ankerpunten, universele waarden, die de basis van onze hedendaagse visie vormen. Deze indeling is uiteraard niet bindend, want elk Bijbelverhaal past bij meerdere ankerpunten.
wij…
De gebeden en getuigenissen die elk verhaal illustreren, kan je gebruiken voor jezelf of in de klas. Veel bijdragen die jullie doorstuurden, vind je op de weblink. Laat je inspireren door mooie beelden en muziek.
wij…
De sfeerbeelden laten onze school zien zoals ze is.
wij…
Door de bijdragen van ieder van jullie is dit boekje een geschenk geworden dat we aan elkaar kunnen geven: DANK JE WEL!
| 3 |
Gastvrijheid Was iedereen gastvrij, dan was de wereld minder grijs, met een regenboog vol kleur, stond iedereen op met een goed humeur. We respecteren elkaar. Staat er iemand alleen, zeg dan even ‘hallo’. Geef een schouderklopje, dat geeft goede moed. Als iedereen dat doet, houden we voor iedereen het leven zoet. Yasnaïa Bruneel
| 5 |
Twee mannen uit Emmaüs Lc. 24
‘Hij had nooit naar Jeruzalem moeten gaan’, zei Matteüs bedroefd. ‘En we hadden hem nog zo gewaarschuwd: als je naar Jeruzalem gaat, dan maken ze je dood. Maar eigenwijs als hij was, hij wilde niet luisteren.’ ‘Eigenlijk luisterde hij alleen maar naar God’, zei Lucas. ‘Maar God wilde toch niet dat Jezus zou worden vermoord?’, zei Matteüs. ‘Natuurlijk niet’, zei Lucas. ‘Maar misschien wilde God wel dat hij naar Jeruzalem ging. Want hier wonen de mensen die het voor het zeggen hebben in het land en in de tempel. Als je wil dat er iets verandert, dan moet je hier zijn. En laten we eerlijk wezen: wij hoopten toch ook dat hij zijn werk zou kunnen afmaken, wij hoopten toch ook dat de mensen anders zouden gaan denken en anders zouden gaan doen? Er zou een nieuwe tijd aanbreken in het land.’ ‘Ja, dat is zo’, zei Matteüs. ‘En nu is al onze hoop vervlogen. Zullen we maar teruggaan naar waar we vandaan komen, terug naar Emmaüs? Nemen we ons oud vak weer op. Wat anders? Deze wereld zit niet goed in elkaar, Lucas, het slechte wint het altijd van het goede, dat heb je net weer kunnen zien.’ ‘Je hebt gelijk’, zei Lucas. ‘Het is jammer maar waar. Als we meteen onze spullen pakken, zijn we voor het donker weer thuis.’ Lucas en Matteüs, twee volgelingen van Jezus zijn het. Een jaar geleden woonden ze nog in Emmaüs, een dorp niet ver van Jeruzalem. Toen Jezus erlangs kwam, waren ze met hem meegereisd. ‘Hij had iets van God’, zei Matteüs. ‘Ja’, zei Lucas. ‘Hij hield van iedereen evenveel, of je nu groot was of klein, arm of rijk. Misschien hield hij wel iets meer van de kleinen en de armen, want de groten kijken altijd op de kleinen neer en de armen hebben meestal niemand die om ze geeft, en aan ze geeft. Zieke mensen, daar ging zijn hart ook naar uit. Hij probeerde ze beter te maken, en soms lukte dat ook. Hoe hij dat deed? Ik zou het niet weten. Hij liet ze delen in de liefde van God, dat was het waarschijnlijk.’ ‘Wat ik zo bijzonder vond’, zei Matteüs, ‘is dat hij niet alleen van zijn eigen volk hield, maar ook van vreemdelingen. Bij ons thuis, in Emmaüs, vonden wij bijvoorbeeld Samaritanen rare mensen met een raar geloof. Wij speelden nooit met Samaritaanse kinderen. Maar Jezus heeft me geleerd anders naar ze te kijken. Het zijn net zo goed kinderen van onze Hemelse Vader’, zei hij dan.’ ‘Ja’, zei Lucas, ‘als hij het over God had, noemde hij hem altijd Vader. Zo dicht bij God voelde hij zich. Alsof hij zijn zoon was, leek het wel. Als hij verdrietig was of bang, ging hij altijd bidden. Dan leefde hij weer op.’ ‘Wat ik nooit zal vergeten’, zei Matteüs, ‘zijn al die keren dat wij met hem aan tafel zaten. Dan had hij allerlei mensen uitgenodigd, zoals je die in het gewone leven nooit bij elkaar ziet: mannen, vrouwen en kinderen, Joden zoals wij en vreemdelingen, geleerde mannen en marktvrouwen, kerels die met geld sjoemelen en bedelaars, mismaakte mensen en kerels die in de gevangenis hadden gezeten, allemaal aan één tafel. Hij kon woedend worden wanneer priesters hem kwamen vertellen dat dat van God niet mag. ‘Ze begrijpen er helemaal niets van’, zei hij dan. En dan nam Jezus zo’n groot brood, en dat brak hij, en iedereen kreeg een stuk. ‘Brood van God,’ zei hij, ‘brood van God die het graan laat groeien, voor iedereen.’ ‘Heb God lief,’ zei hij erbij. ‘En heb elkaar lief.’ Maar dat was voor hem hetzelfde. In de verte zagen ze de huizen van Emmaüs al liggen. Ze waren weer thuis. Terug van weggeweest.
| 7 |
Jezus, jij bent de zoon van God. Na jouw dood liet je ons soms in de steek. Op Pasen was je er weer. Blijf altijd bij ons. We hebben jou heel hard nodig.
‘In een graf moet je Jezus niet zoeken, daar vind je Hem niet.’ Durven wij dat ook geloven voor al onze lieve doden? Komt iemand niet opnieuw tot leven in de verhalen, in de foto’s, in honderd anekdotes, in het voelen dat zij er nog is. Dat doet pijn, dat kan je niet ontkennen. Maar het doet tegelijkertijd zo deugd om haar nabij te weten, alsof we samen spreken, net als vroeger. Alsof we plannen maken om verder te leven, ik hier en zij daar, veraf en toch bij mij. Misschien is dit gevoel te mooi. Maar als ik durf geloven dat God ons samen blijft dragen, dan kan ik opstaan, wordt het weer eens Pasen.
Lied Emmaüs
| 9 |
De toren van Babel Gen. 11
Ze waren een paar dagen in Babel nu, en het begon al wat te wennen. De moeders maakten plannen voor een schooltje, de priesters voor een plaats van samenkomst, een synagoge, de vaders waren op het land aan het werk. ‘Had ik nu maar dat ploegijzer meegenomen’, zei de vader van Tobias. ‘Loop jij eens even naar oom Ben, Tobias’, zei moeder. ‘Vraag hem of hij vanavond bij ons het begin van de sabbat komt vieren. Zeg maar dat Judith en haar ouders ook komen.’ Tobias liep snel naar oom Ben. Hij vond het eigenlijk wel fijn dat hij nog niet naar school hoefde. Oom Ben was verdiept in een boek uit de tempel. ‘Dat u dat allemaal kunt begrijpen’, zei Tobias. ‘Als straks de school begint, leer jij ook’, zei oom Ben. Eigenlijk heette hij Ben Israël, Zoon van Israël. Een mooie naam, want vader zei dat er geen wijzer, vromer priester was in het volk van Israël dan oom Ben. Als Tobias zat te fantaseren hoe God eruitzag, moest hij altijd aan oom Ben denken. Een beetje raar, natuurlijk, maar toch. ‘Moeder vraagt of u vanavond bij ons komt eten’, zei Tobias. ‘Dan kunt u meteen zien hoe mooi uw sabbatslamp weer brandt. Vader heeft hem gemaakt.’ ‘Wat een verrassing’, zei oom Ben. ‘Ik kom graag.’ ‘Wilt u me nu vertellen waarom u de toren van de Marduktempel te hoog vindt?’ vroeg Tobias. ‘Dat is goed’, zei oom Ben. ‘Ik zal het je uitleggen met een verhaal.’ Heel lang geleden woonden alle mensen van de wereld bij elkaar. Zij spraken dezelfde taal, iedereen kon iedereen verstaan. ‘Weet je wat’, zeiden ze, ‘wij gaan een grote stad bouwen met een toren die met zijn top tot de hemel reikt ! Babel zal onze stad heten, Poort van God.’ Ze hadden het hoog in de bol, ze dachten dat ze zo’n beetje God zelf waren.
| 11 |
‘Dat denken ze nog steeds’, zei Tobias. ‘Daarom hebben ze ons land ingepikt en daarom zitten wij hier nu in ballingschap.’ ‘Ja’, zei oom Ben. ‘Zo gaat dat, als de mensen van God losraken. Maar wie te hoog van zichzelf denkt, zal diep vallen. God zag ze die toren bouwen. ‘Moeten jullie toch eens even kijken’, zei hij tegen de engelen, ‘wat ze nu weer bedacht hebben, daar beneden. Wat verbeelden ze zich wel! Zullen we erom lachen of zullen we erom huilen? Weet je wat, ik zal naar beneden gaan, dan kan ik dat bouwsel eens van dichtbij bekijken. Ik geloof niet dat het goed is, dat al die mensen daar op een kluitje zitten en in één taal van die malle dingen verzinnen en voor God gaan spelen. Ik denk dat ik hun taal ga verwarren, zodat zij elkaar niet meer verstaan. Ik denk dat ik ze over de aarde ga verspreiden.’ En God verwarde hun taal, alle woorden waren ineens anders, alle klanken verschillend en bijna niemand kon iemand anders nog begrijpen. ‘Geef die steen eens aan’, zei een metselaar tegen een stenenbakker. De stenenbakker maakte een wanhoopsgebaar, hij kon er geen woord van verstaan. ‘Waar is mijn gnoef?’, riep de timmerman. Hij was zijn hamer kwijt. Zijn knecht kwam met een nijptang aangezet. ‘Nee, stommerd’, zei de timmerman, ‘dat is een plien.’ Ze hielden maar op met bouwen, verlieten de stad en zwermden in groepjes uit naar alle kanten, een ieder met zijn eigen taal. Nog eenmaal draaiden ze zich om, daar lag hun stad, hun Babel, een mislukte droom. ‘Zonde’, zei de opzichter van de bouw. Maar alleen zijn vrouw begreep waar hij het over had. Ze waren allemaal in de war, in Babel. Tobias moest grinniken. Want Babel mag dan in het Babylonisch Poort van God betekenen, in de taal van Israël betekent het Verwarring. Wirwar. Babbeldam. ‘Nu begrijp ik waarom u die toren van Marduk te hoog vindt’, zei Tobias.
Er zijn vele goden. Sommigen noemen God gewoon God. Anderen noemen God: Allah. Er zijn er ook die God Brama noemen, of Eeuwige of Jahwe. God, wij zijn verschillende mensen. Dat is goed! Wat zou Uw wereld saai zijn als wij alles hetzelfde deden en dezelfde taal zouden spreken. God, maak onze ogen, onze oren, onze mond en ons hart open voor elkaar. Dat wij elkaar goed mogen zien, dat wij goed naar elkaar mogen luisteren, dat wij met waardering over elkaar mogen spreken. Dat wij van elkaar mogen houden. Dat we in vrede mogen samenleven op deze groene aarde, ook op deze school. uit: Schooltijd vieren
Goede Vader wij danken U voor dit feest wij danken U voor Uw blijde boodschap wij willen proberen met de stenen van onze talenten geen muren te bouwen rond mensen geen torens van Babel, maar vuurtorens punten van licht voor mensen onderweg tekens van hoop wegwijzers naar Uw veilige haven. Amen.
| 13 |
De laatste maaltijd samen Lc 22
Jezus nam het brood, dankte de Heer ervoor en brak het in stukken. Iedere leerling kreeg een stuk. ‘Dit is mijn lichaam dat Ik voor jullie geef.’ Toen nam Hij de beker, dankte de Heer en liet die rondgaan. ‘Dit is mijn bloed, mijn leven dat weg moet vloeien om jullie te redden en te bewaren. Door mijn dood breng Ik heel veel mensen terug bij God.’ Het was al donker geworden. Judas was al weg. Hij ging de vijanden van Jezus vertellen waar ze hem konden vinden. ‘Voordat de nacht voorbij is’, zei Jezus, ‘zullen jullie Mij allemaal in de steek laten.’ ‘Ik niet !’ zei Petrus. ‘Ik nooit!’ ‘Ja, jij ook’, zei Jezus. ‘Voordat de nacht voorbij is.’ De leerlingen waren zo verdrietig. Ze wilden niet dat Jezus doodging. Hij probeerde ze op te beuren.
Het was de avond voor Pasen. De mensen dachten aan de Heer die hen lang geleden bevrijd had uit Egypte. ‘Waar houden wij de paasmaaltijd?’ vroegen de 12 vrienden. Jezus vertelde het hun. Voordat ze aan tafel gingen, pakte Jezus een kom en een doek. Hij was hun meester, maar Hij knielde op de grond en waste hun vuile voeten. Petrus was het daar niet mee eens. Maar Jezus zei: ‘Als ik het niet erg vind om zo’n werk te doen, dan mogen jullie het ook niet erg vinden. Ik wil dat jullie goed voor elkaar zorgen, zoals ik voor jullie heb gezorgd. Dat betekent dat je soms dingen doet die niemand leuk vindt.’ Toen was het etenstijd. Jezus en zijn vrienden gingen aan tafel.
| 15 |
Jezus, Jij nodigt je vrienden uit om rond de tafel te zitten. Jij deelt het brood en deelt de wijn. Jij vraagt ons om altijd lief voor elkaar te zijn.
Ik zegen je handen, dat je ze leert sluiten omheen mensen van wie je houdt en ze opent voor mensen die je hulp verwachten. Ik zegen je voeten opdat je mag gaan naar de plaats waar je verwacht wordt om te troosten of getroost te worden. Ik zegen je hart opdat je steeds een warm hart moge hebben voor mensen om je heen. En ik wens je vrede, de vrede van Pasen, de vrede van de Levende Heer. (WM)
Lied witte donderdag
| 17 |
Â
Jezus, de kindervriend Mc.10
KIJK, hier heeft Jezus een jongetje in zijn armen! Je kunt zien dat hij echt van kleine kinderen houdt. De mannen die erbij staan, zijn Jezus’ apostelen. Wat zegt Jezus tegen hen? Luister maar. Jezus en zijn apostelen zijn net terug van een lange reis. Onderweg hadden de apostelen lopen kibbelen. Daarom stelt Jezus hen na de reis de vraag: ‘Waarover hebben jullie onderweg gekibbeld?’ Eigenlijk weet Jezus wel waarover het ging, maar hij vraagt het om te zien of zij het hem zullen vertellen. De apostelen zwijgen, want zij hadden er onderweg over gekibbeld wie van hen de grootste of belangrijkste was. Een paar van hen willen graag belangrijker zijn dan de anderen. Hoe zal Jezus hen nu duidelijk maken dat het verkeerd is de grootste te willen zijn? Hij roept dat jongetje bij zich. Dan zegt hij tegen zijn discipelen: ‘Luister goed! Als jullie niet veranderen en als jonge kinderen worden, komen jullie nooit in Gods koninkrijk. De grootste in het koninkrijk is hij die zo wordt als dit kind.’ Weet je waarom Jezus dit zei? Welnu, kleine kinderen maken zich er niet druk om of zij groter of belangrijker zijn dan anderen. De apostelen moeten dus leren in dit opzicht als kinderen te zijn. Zij moeten er geen ruzie over maken wie groter of belangrijker is. Jezus laat ook nog bij andere gelegenheden zien hoeveel hij van kleine kinderen houdt. Een paar maanden later komen enkele mensen met hun kinderen bij Jezus. De apostelen willen hen wegsturen. Maar Jezus zegt:’Laat de kinderen bij me komen. Houd ze niet tegen. Want Gods koninkrijk is voor mensen die zijn zoals zij.’ Dan neemt hij de kinderen in zijn armen en zegent hen. Fijn hé, dat Jezus zo van kleine kinderen houdt ?
| 19 |
Kind van God
Mensen zijn zoals ze zijn, wit of zwart, groot of klein, zeurderig of grappig, heel dun of pappig, piepjong of stokoud‌ Als je maar veel van hen houdt.
Telkens weer, God, gaat bij een doopsel de hemel open. Een welbeminde zoon of dochter sluit Gij in uw armen, kind van God. Die mens vertrouwt Gij toe aan het leven om zijn eigen weg te gaan. Vrij. Kwetsbaar. Eigenzinnig. Een leven lang blijft Gij op zoek naar een antwoord, een teken van wederzijdse liefde. Als een Vader kijkt Gij uit naar elk moment waarop Uw liefde zichtbaar wordt. Keer op keer mogen wij ons naar U keren. En, ondanks alles, blijven wij Uw kinderen. (WM)
| 21 |
| 23 |
An Amazing Dance “Hand in Hand”
Evenwaardigheid Als jij ik kon zijn, en ik jij kon zijn. Maar jij ook jij bleef en ik ik bleef dan zouden we weten dat jij gelijk aan mij bent en dat men evenwaardigheid kent. Yasmin Van Landschoot
| 25 |
Het piepkleine zaadje Mc. 4, 30 - 33
Jezus nam voorzichtig iets tussen zijn duim en wijsvinger en stak het in de lucht. ‘Kunnen jullie zien wat ik hier vasthoud?’ vroeg hij. De mensen op de voorste rijen tuurden met samengeknepen ogen. ‘Een kruimeltje brood!’ riep een vrouw. Jezus schudde zijn hoofd. Wat hield hij toch in zijn hand? Hij legde het voorzichtig in de palm van zijn hand en liet het aan de mensen zien. ‘Een klein zaadje’, zei een man. ‘Een mosterdzaadje!’ riep een jongen opeens uit. ‘Dat heeft mijn opa me geleerd.’ ‘Precies!’ zei Jezus. ‘Het is een mosterdzaadje. Het is een van de kleinste zaadjes die er bestaan. Als je niet oppast, waait het weg.’ Hij sloot snel zijn handpalm en de mensen glimlachten. ‘Wat denken jullie, komt er uit zo’n piepklein zaadje dan ook een klein, armzalig plantje?’ vroeg hij hen. ‘Helemaal niet!’ riep de jongen uit. ‘In de tuin van mijn opa staat een mosterdboom. Die is heel hoog en heeft wel honderd takken. Er zitten drie vogelnesten in, zo groot is hij!’ Jezus lachte. ‘Dat heb je goed gezegd’, zei hij. ‘Uit een klein zaadje kan een machtige boom groeien. Zo is het ook met het rijk van God. Beetje bij beetje wordt de wereld een plaats van vrede en geluk voor iedereen, zonder pijn of verdriet. Een plaats waar iedereen gelukkig is. Als je het bijna bent vergeten en je wilt de moed opgeven, moet je snel even denken aan dit mosterdzaadje.’ Jezus nam de hand van de jongen vast en legde het mosterdzaadje op zijn handpalm. Daarna sloot hij de vingers van de jongen eromheen. ‘Het wordt een grote boom’, zei hij glimlachend. De jongen liep weg met zijn gesloten hand voor zich uit, alsof hij er een schat in bewaarde.
| 27 |
Groeien gaat langzaam
Lieve God, ik ben zo blij om al die goede plekjes. Het is zo heerlijk om thuis te zijn. Een plekje waar je je veilig voelt.
God, Gij stuurt mij van her naar der, langs zoveel paden, bij zovele mensen. Geef mij houvast, wijs mij de weg. Ik hol en loop en vind geen rust. Uw verhaal van het mosterdzaad wijst mij op bescheidenheid, op de weg van het kleine en overgave, terwijl de boer slaapt...
Laat ons maar dromen dat iedereen zijn plekje vindt. Een plekje vol geluk. Een plekje vol vriendschap. Een plekje vol vrede. Alle mensen zoeken naar een plekje waar het fijn is om te zijn. Ik weet, mijn lieve God, dat is Jouw droom voor ons. Kan Je me helpen een stukje van die droom waar te maken? Uit: Naar goede gewoonte
| 29 |
Een feestmaal op sabbat Lc. 14
Toen hij op sabbat naar het huis van een vooraanstaande farizeeër ging, waar hij voor een maaltijd was uitgenodigd, hielden ze hem in het oog. Er was daar iemand met waterzucht. Jezus vroeg aan de wetgeleerden en de farizeeën: ‘Is het toegestaan hem op sabbat te genezen of niet?’ Maar ze zwegen. Hij pakte de man bij de hand, genas hem en stuurde hem weg. En tegen de farizeeën en wetgeleerden zei hij: ‘Als uw zoon of uw os in een put valt, dan haalt u hem er toch meteen uit, ook al is het sabbat?’ En daarop hadden ze geen antwoord. Hij vertelde de genodigden een gelijkenis, want hij had gezien hoe ze de ereplaatsen voor zichzelf kozen. Hij zei tegen hen : ‘Wanneer u door iemand wordt uitgenodigd voor een bruiloft, kies dan niet de ereplaats, want misschien is er wel iemand uitgenodigd die voornamer is dan u, en dan moet uw gastheer tegen u zeggen : ‘Sta uw plaats aan hem af.’ Dan zult u beschaamd de minste plaats moeten innemen. Als u wordt uitgenodigd, kies dan de minste plaats, zodat uw gastheer u zal zeggen: ‘Kom toch dichterbij!’ Dan wordt u eer betoond ten overstaan van iedereen die samen met u aan tafel aanligt. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.’ Hij zei ook tegen degene die hem had uitgenodigd: ‘Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw vrienden, uw broer, uw verwanten of rijke buren, in de verwachting dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. Wanneer u mensen ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit. Dan zult u gelukkig zijn, zij kunnen voor u dan wel niets terugdoen, maar u zult ervoor beloond worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.’ Toen een van de anderen die aan tafel aanlagen dit hoorde, zei hij tegen hem: ‘Gelukkig al wie zal deelnemen aan de maaltijd in het koninkrijk van God!’ Jezus vervolgde: ‘Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. Toen het tijd was voor het feestmaal, stuurde hij zijn dienaar naar de genodigden om tegen hen te zeggen: ‘Kom, want alles is klaar.’ Maar een voor een begonnen ze zich te verontschuldigen. De eerste zei: ‘Ik heb net een akker gekocht, die ik beslist moet gaan bekijken. Tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.’ En een ander zei: ‘Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga ze keuren. Tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.’ Weer een ander zei: ‘Ik ben pas getrouwd en daarom kan ik niet komen.’ Toen de dienaar teruggekomen was, bracht hij zijn heer verslag uit. De heer des huizes ontstak in woede en zei tegen zijn dienaar: ‘Ga vlug de stad in en breng uit de straten en stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.’ Toen de dienaar hem kwam melden: ‘Heer, wat u hebt opgedragen is gebeurd, en nog is er plaats,’ zei de heer tegen hem: ‘Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad en nodig iedereen met klem uit, want mijn huis moet vol zijn. Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.’
| 31 |
Welkom op ons feest, Jezus! Wij lachen en dansen en maken plezier. Wat ik me afvraag: ben Jij ook hier? Ik denk het wel, lieve Jezus. Jij vindt het geweldig dat wij gelukkig zijn en samen leuke dingen doen. Jij wilt dat het leven een feest is, voor iedereen! Amen.
God en Vader, wij bidden U voor elke mens die wij vandaag ontmoeten, voor elke bekende, voor elke onbekende, voor elke vriend, voor wie ons onverschillig laat. Leer ons hen bekijken met Uw ogen, hen ontmoeten met Uw hart, Gij die in elke mens dat greintje hoop ontdekt dat het leven levenswaard maakt nu en elke dag van ons leven. Amen.
| 33 |
Het verdwaalde schaap Lc. 15, 4- 7
Een herder had honderd schapen. Hij kende ze allemaal. Hij wist precies wat elk schaap nodig had. Op een dag had de herder zijn schapen geteld. O, er was één schaap te kort ! Hij liet de negenennegentig andere schapen achter. En hij ging het verdwaalde schaap zoeken. Hij zocht in de struiken en tussen de rotsen. Toen hoorde hij het geblaat van een schaap in de verte. Hij liep er gauw naar toe, pakte het schaapje, legde het op zijn schouders en droeg het naar huis. Dan riep hij zijn vrienden en buren bijeen. Hij zei: ‘Wees blij samen met mij. Want ik heb het schaap dat verdwaald was teruggevonden!’ Jezus zei : ‘God is als die herder. Hij is blij als iedereen erbij is.’
Sieger Köder De goede herder
| 35 |
Herder
Dag lieve Jezus, de herder ziet zijn schaapje graag. Hij verzorgt het, geeft het te eten, legt het ’s avonds veilig in bed. Zo zorgen ook mijn mama en papa voor mij. En zo ook zorg Jij voor mij. Ik ben blij dat ik Jouw schaapje mag zijn en dat Jij mijn goede herder bent. Amen
Gij kent ons, Gij hebt zicht op uw kudde. Gij weet waar wij gaan en staan, Gij doorziet ons, ons denken, ons doen, beter dan wij zelf. Gij kent de malse weiden, de wegen naar geluk. Zelfs uw leven hebt Gij ons gegeven. Liefde, ongezien. En toch laat Gij ons vrij...
| 37 |
Het verloren zaadkorreltje een Bambara-verhaal uit Mali uit De gevangene van de regenboog
Drie mannen zouden een mand met zaadkorrels over de Nigerstroom brengen. De eerste had een ongewoon goed gehoor, de tweede kon ongelooflijk snel rekenen en de derde kon geweldig goed zien. Ze leenden een kano, legden er de zak in en vertrokken. Maar de wind blies hard die dag, en de zaden waren niet gedorst. Er viel een zaadkorreltje in het water. ‘Luister’, zei de man met het goede gehoor, ‘er is een zaadkorreltje in het water gevallen! Ik heb het gehoord!’ De man die snel kon rekenen, begon onmiddellijk de zaadkorrels te tellen. Toen hij klaar was, zei hij: ‘Dat heb je goed gehoord! Er ontbreekt één zaadkorrel!’ De man die goed kon zien, sprong in de rivier. Hij dook in de diepte en zag het zaadkorreltje liggen in het zand op de bodem van de rivier. Hij raapte het op en zwom terug naar de boot. ‘Zo, het is weer terug!’, zei hij. Aan wie is het te danken dat het zaadkorreltje terechtkwam? De man die het hoorde vallen in de rivier? De man die telde of het wel degelijk weg was? Of de man die het op de bodem van de rivier vond?
| 39 |
De basis van vriendschap en broederschap is liefde uit de Koran
Liefde is een begrip dat mensen dichter bij elkaar brengt. Onze ouders brengen ons met liefde groot. Onze broers, zussen en vrienden laten hun liefde blijken. Wij respecteren hen en beantwoorden aan hun liefde. Wanneer wij elkaar respecteren en elkaar liefhebben, krijgen we dit ook terug. Onze profeet zei: ‘Wie de jongeren niet lief heeft en er geen genade mee heeft en de ouderen niet respecteert, hoort niet bij ons.’ Respect en liefde zorgen ervoor dat mensen dichter bij elkaar komen en dragen bij tot vriendschap en broederschap. Relaties die gebaseerd zijn op respect en liefde vormen een soort ketting die de samenleving aan elkaar bindt. We hebben de wil om vriendschappen te vormen, om onze geheimen te delen, om de goede en slechte momenten te delen. Wij delen onze zorgen, leed en problemen alsook onze vreugde met onze kameraden. De mens zoekt naar iemand in zijn omgeving om zijn pijn en verdriet te delen en om te troosten. Bij momenten met onze vrienden of familieleden. Vriendschap en broederschap die rusten op liefde zullen langer duren en intenser zijn. Blijven glimlachen, verdraagzaamheid en vergevingsgezindheid zijn nodig zodat vriendschap en broederschap voortduurt. Elkaar kunnen vergeven is natuurlijk ook heel belangrijk om je vriendschapsbanden te onderhouden. Ik heb de wereld niet nodig de liefde is het enige wat ik wil ik zou met in het hart van mijn vriend willen nestelen en nog vele harten veroveren zodat ik de wereld in vrede kan toveren
| 41 |
An Amazing Dance “Hand in Hand”
Kwaliteit Kwaliteit… is dat het laatste snufje, is dat het laatste nieuwe handboek, is dat de mooiste infrastructuur, wordt dat bewezen in prachtige resultaten… willen we dat bereiken door te vliegen van hot naar her? of zien we het meer in kwali-tijd Tijd voor een luisterend oor, Tijd voor een bemoedigend woord, Tijd voor talent, Tijd voor elkaar…. Tijd voor… Laten we elkaar veel kwali-tijd/kwaliteit toewensen!
Een goede boom brengt geen slechte vruchten voort, en evenmin brengt een slechte boom goede vruchten voort. Elke boom kun je aan zijn vruchten kennen, want van distels pluk je geen vijgen en van doornstruiken geen druiven. Een goed mens brengt uit de goede schatkamer van zijn hart het goede voort, maar een slecht mens brengt uit zijn slechte schatkamer het kwade voort; want waar het hart vol van is daar loopt de mond van over. Luc. 6,44-45
| 43 |
Jezus in gesprek met een vrouw uit Samaria Jo. 4
Jezus was vermoeid van de tocht, en ging bij de bron zitten. Het was midden op de dag. Toen de leerlingen naar de stad waren om eten te kopen, kwam een Samaritaanse vrouw water putten. ‘Geef mij wat drinken’, zei Jezus haar. Ze zei: ‘Hoe kunt u, een Jood, drinken vragen aan mij, een Samaritaanse vrouw?’ Joden laten zich namelijk niet in met Samaritanen. Jezus antwoordde: ‘Als u wist wat God geeft en wie het is die u om drinken vraagt, dan zou u hem erom gevraagd hebben en hij zou u levend water hebben gegeven.’ ‘Maar mijnheer,’ zei de vrouw, ‘ u hebt niet eens een emmer en de put is zo diep. Waar wilt u dan levend water vandaan halen? Kunt u soms meer dan onze voorvader Jakob? Hij gaf ons deze put en dronk er zelf uit, en ook zijn zonen en zijn vee.’ ‘Wie van dat water drinkt, krijgt weer dorst’, zei Jezus, ‘maar wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer dorst hebben, want het water dat ik hem geef, zal een bron in hem worden waaruit water opborrelt dat eeuwig leven geeft.’ De vrouw zei: ‘Geef mij van dat water, mijnheer, dan krijg ik geen dorst meer, en dan hoef ik niet meer te komen putten.’
| 45 |
Water
Jezus, Jij zei tegen de Samaritaanse vrouw: ‘Als je drinkt van het water dat Ik je zal geven, krijg je nooit meer dorst.’ Jij geeft ons het water van de liefde. Jij geeft ons het water van de vreugde. Als we leven in liefde en vreugde, zullen we inderdaad voor altijd gelukkig zijn. Geef mij van dat water. Amen.
Heer, Jij schonk ons water, bron van leven, borreling van duizend bellen, duizelingwekkende kracht. Ik zwem, ik drink, ik was, ik drijf: puur geschenk. Heer, doop ons, steeds opnieuw, en maak het waar: al onze dromen, al onze hoop voor kinderen overal, heel ons verlangen naar een wereld van vrede. (WM)
| 47 |
Lied: Sonata in A Major
| 48 |
Â
| 49 |
De bruiloft van Kana Jo. 2
Twee mensen gaan trouwen. Het is feest. De moeder van Jezus is er. Jezus en zijn leerlingen komen ook op het feest. Na een poos is de wijn op. De moeder van Jezus zegt tegen Hem: ‘Er is geen wijn meer.’ Jezus zegt: ‘Wat wilt u toch van mij?’ ‘Het is mijn tijd nog niet.’ Zijn moeder zegt tegen de helpers: ‘Doe alles wat Jezus zegt.’ Daar staan zes grote stenen kruiken voor het water. Jezus zegt tegen de helpers: ‘Vul de kruiken met water.’ En ze gieten ze helemaal vol. Dan zegt hij tegen hen: ‘Schep er een beetje uit en breng het naar de leider van het feest.’ Dat doen ze. De leider van het feest proeft het water. Het is wijn geworden. Hij weet niet waar die vandaan komt. De helpers, die het water geschept hebben, weten het wel. De leider van het feest roept de bruidegom. Hij zegt: ‘Iedereen trakteert eerst op de lekkerste wijn. Maar jij hebt de lekkerste wijn bewaard voor het laatst.’ Dat is het eerste wonder van Jezus. Nu geloven zijn leerlingen in Hem.
| 51 |
Lieve God, Als we om ons heen kijken zien we vaak alleen maar de gewone dingen en we denken er niet bij na. Wij vragen U God: Leer ons om met andere ogen naar de wereld te kijken, zodat we Uw wondere dingen opmerken…
Bruiloft van Kana FEEST De wijn is op. Het nieuwe jaar valt weer in zijn gewone plooien. De roes van wensen en goede voornemens gaat stilletjes op in de sleur van alledaagse dingen. Stapels lege flessen bij de glascontainer. Lege rekening van foute geschenken en overtollige koopjes. Hoofdpijn van een kater en een overvoede maag. Regime en fitness, ... Einde feest. Het is weer wachten op de lente, op de zomervakantie, of de volgende koopjes? KANA Zes lege waterbakken bestemd voor het werk van dienaars met handen uit de mouwen worden tot de rand gevuld. Het werk van de kleinsten - heel gewoon water door Jezus omgezet tot de smaak van beste wijn. KANA OPNIEUW De heel gewone dingen zien, benoemen en waard-‘eren’, optillen uit de dagelijkse sleur maakt misschien ook van ons doen een nieuw feest van thuiskomen bij onszelf, bij onze naaste medemens, bij Hem die ons het Grote Feest aanbiedt!
| 53 |
| 54 |
Bruiloft van Kana Dit schilderij is de bruiloft te Kana uit 1563 van Paolo Veronese, bewaard in het Louvre te Parijs. Het werk toont het verhaal van de bruiloft te Kana, zoals dat in de Bijbel wordt verteld in het Evangelie volgens Johannes 2: 1-11. Jezus verricht hier zijn eerste wonder, waarbij hij water in wijn verandert. Het is een figuratief, fysioplastisch schilderij, ook is er een gebruik van lineaire contouren.
Â
De schilder is vrij trouw gebleven aan het bijbelverhaal. Zoals gebruikelijk in die tijd werden meerdere fases uit het verhaal toch in een moment vastgelegd in hetzelfde schilderij. Ook hier is dit van toepassing: rechtsonder is te zien hoe de dienaren bemerken dat er wijn in de vaten zit, terwijl linksonder al een dienaar de wijn gaat overhandigen aan de tafelmeester. Jezus bevindt zich in het midden aan de tafel in een aureool van licht en links van hem (aan zijn rechterkant) zien we zijn moeder Maria. De klederdracht is echter ook in het oog springend. Zo zien we vele mannen in Oosterse gewaden. Deze voorstelling is ongewoon aan de onze waarin we ons de Joden uit de tijd van Christus altijd voorstellen als mannen gekleed zoals hun bezetters, de Romeinen. Hoogstwaarschijnlijk heeft de schilder zich sterk laten inspireren door de klederdracht van zijn eigen tijd.
| 55 |
Het zaad valt overal Mc. 4, 1 - 20
Op een dag was Jezus weer aan de oever van het meer aan het vertellen, voor een hele grote groep mensen. Ze kwamen steeds dichterbij, omdat ze alles wilden horen wat Jezus zei. Mijn vrienden en ik probeerden de mensen naar achteren te duwen, omdat ze Jezus bijna in het water duwden, maar ze luisterden niet. ‘Filippus!’ riep Petrus opeens. ‘Haal dat bootje daar even dichterbij. Dan kan Jezus erin stappen. Anders verpletteren ze hem nog, die idioten.’ Dat bootje was een goed idee van Petrus. Ik schortte mijn hemd op en waadde door het water naar het bootje. Ik maakte het touw los en trok het bootje met me mee. Jezus knikte blij toen hij zag wat we van plan waren. Hij stapte in het bootje en we duwden hem een paar meter van de oever af, waar we het bootje vastlegden. Zo kon iedereen hem zien. De mensen keken Jezus afwachtend aan. Heel vreemd was dat altijd, zoveel mensen die bijna doodstil naar Jezus luisterden. ‘Er was eens een boer die ging zaaien’, begon Jezus. Ik zag een paar mannen glimlachen. Zaaien was iets wat ze vaak deden en waar ze alles van af wisten. ‘Hij strooide het zaad uit over zijn akker. Maar een deel van het zaad viel op het pad. Meteen schoot er een troep vogels op af die het zaad opaten. Een ander deel van het zaad viel op het dunne laagje grond boven op de rotsen aan de zijkant van de akker. Het schoot wel op, maar de aarde was daar niet diep genoeg en het zaad kreeg niet genoeg wortels. Toen de zon een dag fel scheen, verdorden deze plantjes. Nog een ander deel van het zaad kwam tussen de distels terecht. De distels schoten veel sneller op dan het zaad en ze verstikten de jonge plantjes. De rest van het zaad kwam in goede aarde terecht. Het kwam op, groeide uit, en leverde een heleboel op: wel dertig, zestig of honderd keer zoveel als de boer had gezaaid.’ Ik zag de mannen in de menigte knikken: ja, zo ging het precies als je zaaide! ’s Avonds zaten we rustig bij elkaar met Jezus. De mensen waren allemaal naar huis gegaan. ‘Wat wilde je eigenlijk zeggen met dat verhaal over zaaien?’ vroeg Petrus. ‘Begrijpen jullie dat niet?’ vroeg Jezus verwonderd. ‘Ik bedoel het zo: het zaad is de boodschap, alles wat ik jullie vertel. Bij de mensen op het pad dringt mijn boodschap niet door. Meteen als ze het horen, haalt de duivel het weer weg uit hun hart. De mensen op de rotsgrond zijn heel blij als ze mijn boodschap horen. Ze vertellen er vol vreugde over. Maar het gaat niet diep, ze hebben geen wortels. Zolang ze luisteren zijn ze blij, maar als er tegenstand komt of ze ondervinden nadeel van wat ik gezegd heb, laten ze de boodschap los. De mensen tussen de distels, dat zijn mensen die mijn boodschap wel gehoord hebben en er iets voor voelden, maar later vergaten ze hem omdat ze al hun tijd besteedden aan zorgen voor eten en kleren en aan rijk worden. En de mensen van de goede aarde hebben mijn boodschap gehoord en in zich opgenomen. Zij leven ernaar en doen veel goeds: ze dragen dertig, zestig, zelfs honderd keer vrucht.’ Wij waren er stil van. Bij welke mensen zouden wij horen, vroegen we ons af. Niet altijd bij de laatste groep, moest ik eerlijk toegeven. Wat Jezus van ons vroeg, was niet altijd gemakkelijk …
| 57 |
Waar komen wij vandaan? Waar gaan wij naartoe? Wat doe ik hier op aarde? Wat is ‘gelukkig leven’? Zoveel vragen, goede God wil Jij mij een antwoord geven?
Het goede zaad Uw Woord, Heer, is goed zaad dat gedijt in goede grond. Maar ook zoveel nieuwe goden bezaaien onze akker met afleiding voor wat er meestal niet toe doet. Zo raken wij verstrikt tussen wat de moeite waard is en bijkomstigheid. Zo verstikken wij in overvloed, in de dingen en in de tijd. Schenk ons wijsheid, Heer, om goed te kiezen. Uw Woord, Heer, is het goede zaad.
| 59 |
| 60 |
| 61 |
Het huis op de rots Matteüs 7, 24-27
Er was eens een meneer die een plekje zocht om zijn huis te bouwen. Hij klom op een grote, grijze rots. ‘Goed zo! Dit is een prima plekje’, dacht hij. Hij begon te bouwen. Het was een moeilijk karwei. Hij pufte en hijgde. Hij pufte en hijgde en bouwde en sjouwde en steunde de hele dag. Eindelijk was het huis klaar. ‘Precies op tijd’, zei hij, ‘ik geloof dat het gaat regenen.’ Het goot van de regen. Het donderde en bliksemde. Het water klotste tegen de rots. Maar de rots stond stevig. Wat verstandig van die meneer om zo’n goed plekje uit te kiezen. Een andere meneer wilde ook een huis bouwen. ‘Ik wil dat mijn huis gauw klaar is’, zei hij. ‘Dit plekje is goed genoeg.’ Hij bouwde zijn huis op zand. Hij timmerde een beetje en hij floot een vrolijk wijsje. Hij was snel klaar met zijn huis. Hij ging naar binnen en deed de deur dicht. Nee maar! Er viel ineens een druppel op zijn neus. Het goot van de regen. Het donderde en bliksemde. Het water stroomde zijn huisje binnen. Zijn voeten werden kletsnat. Het zand onder zijn huisje spoelde weg. Het hele huis viel uit elkaar! Wat dom van die meneer om zijn huis op zand te bouwen. Jezus zegt: ‘Ik ben net als die rots van die verstandige man. Als je op Mij vertrouwt, zal Ik je nooit in de steek laten.’
Marco Borsato Als De Wereld Van Ons Is | 63 |
Dag Jezus, een wijze man bouwt zijn huis op een rots. Als het regent zal het huisje niet vergaan. Jij bent die rots, Jezus. Al wat we bouwen op jouw boodschap van liefde, zal voor altijd blijven bestaan. Amen.
Ik koos voor de tekst ‘het huis op de rots’, omdat ik de school als een fundament beschouw voor het latere leven. Als het fundament niet deugt, dan kun je bouwen wat je maar wilt, maar dan zal het hele bouwwerk instabiel en onbetrouwbaar blijven. Je kunt bouwen en je kunt onecht bouwen. Je kunt met degelijke materialen bouwen of met flutmateriaal bezig zijn. Het is een uitdaging voor elke school om kinderen een opbouw aan te reiken met ‘eeuwigheidswaarde’.
| 65 |
Twee zussen Lc. 10, 38 - 42
Opnieuw hebben Jezus en zijn leerlingen een warme dag achter de rug. Zij komen aan in een dorp. Jezus wijst naar een huis op een erf, en zegt: ‘Dat is het huis van Marta. Susanna heeft het mij beschreven. Ik wil haar vandaag bezoeken. Jullie moeten ook op zoek gaan naar een plaats waar jullie kunnen overnachten.’ Jezus klopt al aan de poort van het huis. De deur gaat langzaam open. ‘Ben jij Marta? Je krijgt de hartelijke groeten van Susanna. Mag ik vandaag je gast zijn?’, zegt Jezus rustig. De angst in het gezicht van de vrouw verdwijnt snel. ‘U bent zeker Jezus, de prediker! Kom binnen! Susanna heeft me al veel over U verteld.’ Marta is blij. Ze is opgewonden. Ze wil graag een lekkere maaltijd voor Jezus koken. Ze wast de stoffige voeten van Jezus. Ze haalt melk en meel, vlees en groente uit de voorraadkelder. Ze doet veel moeite. Ze blijft maar bezig. Waar is mijn zus Maria toch? Ze zou mij kunnen helpen, denkt Marta. Daar is Maria. Ze zit in een hoek van de kamer, geknield naast Jezus. Ze heeft niet in de gaten dat Marta druk bezig is. Ze luistert alleen maar. Ze luistert naar Jezus, die vertelt. ‘Meester’, zegt Marta verontwaardigd, ‘ziet U niet dat Maria al het werk aan mij overlaat? Zeg haar toch dat ze mij moet helpen.’ Maar Jezus zegt: ‘Laat haar maar zitten. Ze doet het goed.’ Eerst schrikt Marta. Heeft zij niet de deur opengedaan voor Jezus? Heeft zij niet zijn voeten gewassen? Heeft zij niet het eten voorbereid? Is dat dan niet goed? Zijn eten en drinken niet het belangrijkste wanneer er bezoek komt? Jezus heeft haar gedachten geraden. ‘Kom er maar bij zitten, Marta. Maria heeft naar Mij geluisterd – dat is belangrijker dan wat dan ook. Luister ook naar Mij en maak je geen zorgen meer’. Marta is verbaasd. Maar ze gaat ook zitten. Ze wordt rustig. Ze herinnert zich alles wat Susanna haar over Jezus verteld heeft: ‘Je merkt dat God dichtbij is, wanneer Jezus over het rijk van God vertelt.’ Ook Marta zit nu te luisteren. Ja, luisteren is de hoofdzaak – Jezus heeft gelijk. Later zoekt Jezus de zussen nog vaak op. Ze koken voor Hem en zijn leerlingen. Ze wassen zijn voeten. Misschien wassen ze ook wel zijn kleren. Maar in de eerste plaats luisteren ze. Ze luisteren naar zijn verhalen over het rijk van God.
| 67 |
Goede God, U kent mij door en door; U kende mij al nog voordat ik werd geboren. U weet wat ik fijn vind en waar ik bang voor ben. God, help mij, als ik dingen moet doen waar ik erg tegenop zie; maak mij zo moedig dat ik moeilijke dingen onder ogen durf te zien. U bent altijd om mij heen. U bent onder mij om mij op te vangen. U bent naast mij als een vriend. U bent achter mij om mij te beschermen. U bent v贸贸r mij om mij de weg te wijzen. Ik dank U dat ik altijd opnieuw kan beginnen wanneer er iets mislukt is. Ik dank U dat ik fouten mag maken en dat ik van mijn fouten mag leren. God. Wat is het fijn om mij veilig te weten bij U.
Elly en Rikkert Martha Martha | 69 |
Heer, maak ons tot mensen naar het beeld van Uw zoon: met ogen die niet alleen kijken maar ook kunnen aanzien, met oren die niet alleen horen maar ook kunnen luisteren, met een mond die niet alleen praat maar ook kan aanspreken, met een verstand dat niet alleen begrijpt maar ook kan verstaan, met een hart dat niet alleen klopt maar ook bewogen kan zijn, met handen die niet alleen grijpen maar zich ook kunnen openen, met voeten die niet alleen draven maar ook tegemoet kunnen komen, want zo zijn wij gezegend en elkaar tot zegen. Amen.
Volgend jaar misschien Lc. 13
‘Zorg dat jullie tijdig tot bekering komen’, zei Jezus. En hij voegde er deze gelijkenis aan toe: ‘Iemand had in zijn wijngaard een vijgenboom staan. Op zekere dag ging hij kijken of er vruchten aan zaten. Hij vond er geen. ‘Sinds drie jaar kom ik aan deze boom vijgen zoeken,’ zei hij tegen de tuinier. ‘Maar ik vind er geen. Hak hem maar om. Waarom zou hij de grond verder uitputten ?’ ‘Heer, laat hem dit jaar nog staan’, stelde de man voor. ‘Wacht tot ik er omheen gespit heb en de grond bemest. Misschien draagt hij volgend jaar vrucht. Zoniet, dan kunt ge hem laten omhakken.’
| 71 |
Goede God, Jij vraagt ons vruchten te dragen in overvloed. Geef dat wij altijd het beste geven van onszelf. Dat wij onze naaste even graag zien als onszelf. Dat wij in liefde, geduld, vriendschap en trouw met elkaar omgaan. Dat wij voldoende zorg besteden aan de aarde en alle vruchten die ons zijn toevertrouwd. Amen.
De onvruchtbare vijgenboom We zien het zo gebeuren: zijn doen leidt tot niets goeds, hij verspilt alle kansen ... Het ligt zo makkelijk op de tong: een slecht woord, een roddel, een oordeel ... Voor Jezus ligt dat anders. Bij de Vader is iedereen van tel. ‘t Is een kwestie van goede grond, van omspitten en bemesten. De houding van de wijngaardenier staat in fel contrast met de veroordeling. Ze vraagt moed en geduld en vooral geloof in groeikansen. Voor God is niets onmogelijk. Liefdevolle Vader, steun ook ons in deze vastentijd om onze hoogmoed af te leggen. Sterk ons geloof in de groeikansen van ieder mens, in spreken en in nabijheid. Want Gij alleen brengt heil, Gij zijt Liefde, onvoorwaardelijk. Aan ons om ‘ja’ te zeggen!
Lied van de vijgenboom | 73 |
Innovatie Als je begint te vernieuwen, ontdek je dat niets af is. Dat het nieuwe soms minder nieuw is als eerst gedacht. Dat elke gedachte aan iets nieuws ook veroudert. Dat enthousiasme de kracht is achter elke nieuwe kijk. Dat vernieuwen begint op het moment dat je het oude hebt losgelaten. Dat de waarde van het oude dan eerst zichtbaar wordt. Staar je daarom niet blind op het nieuwe. Maar blijf wakker en alert. En je zult ontdekken dat het leven een ononderbroken stroom is van vernieuwing. Bart Walgraeve
| 75 |
De gelijkenis Lc. 18, 9 - 14
Er waren eens twee mannen die naar de tempel gingen om te bidden. De ene man was een farizeeër en de andere man was een tollenaar. De farizeeër liep trots de tempel binnen want hij vond zichzelf erg goed. Als de mensen een gedeelte van hun geld aan de tempel (soort kerk) gaven, gaf hij het dubbele. Mensen vonden hem vroom en keken naar hem op. Hij vond zichzelf ook veel beter dan andere mensen, en toen hij de tempel binnen liep zag hij de tollenaar verlegen en onopvallend naar binnen lopen. ‘Wat doet die man in Gods huis’, dacht de farizeeër. ‘Dacht hij nou echt dat God hém daar wilde zien?’ De farizeeër liep hem met een trotse, afkeurende houding voorbij en liep tot vlak voor het heilige (waar alleen de hogepriester mocht komen). Met zijn handen in de lucht begon hij zijn gebed tot God: ‘Dank U dat ik niet zo ben als de andere mensen, de dieven, de moordenaars, de leugenaars en …’, hij stopte even en keek over zijn schouder … ‘of als die tollenaar’, voegde hij erbij. ‘Ik vast twee keer per week, ik geef veel meer dan andere mensen, ik …’ Achter in de tempel, in een donkere hoek, stond de tollenaar. Met zijn hoofd gebogen stond hij hopeloos alleen. ‘Ik ben het slechtste van alle mensen’, dacht hij. Hij kon wel huilen. Toen werd het hem te veel en barstte in tranen uit: ‘O God, wees mij, zondaar, genadig!’ En ineens voelde hij zich heel rustig worden, alsof iemand de zware last van zijn schouders tilde. Een heel rustig gevoel stroomde door hem heen. Het was de genade van God, waar hij net om had gesmeekt! God had hem zijn zonden vergeven, en met een intense blijdschap liep hij de tempel uit. De farizeeër liep ook de tempel uit, nog net zo vroom als dat hij naar binnen was gelopen. Hij had God niets gevraagd, en daarom ook niets van Hem gekregen. Hij was nog dezelfde trotse man, die het ware geluk niet kende. Dit verhaal vertelde Jezus aan mensen die zichzelf heel goed vonden en neerkeken op andere mensen, net als de farizeeër. Jezus waarschuwde de mensen dat God hen alleen genade kon geven als ze nederig tot Hem kwamen, zoals de tollenaar. Dit zei Jezus tegen de grote mensen van het volk, maar dat geldt voor àlle mensen, ook voor de kinderen. Soms denk je wel eens dat je slimmer bent als je betere cijfers haalt dan andere kinderen uit je klas. Maar je moet goed onthouden dat je dat allemaal van God de Vader gekregen hebt. Niemand is beter dan de andere, we zijn allemaal zondige mensen. Kijk daarom niet op andere mensen neer. ‘Want’, zei Jezus, ‘wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, en wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.’ Dat wil zeggen: Wie zichzelf heel goed vindt is in Gods ogen niets, en wie zichzelf zondig en zwak vindt, wordt verhoogd tot kind van God. Gedraag jij je als kind van God?
| 77 |
God, onze Vader, Jij houdt van alle mensen. Je hebt ze geschapen naar Jouw beeld. Toch zijn ze allemaal verschillend! We verdragen die verschillen niet altijd. Soms denken we zelfs dat we beter zijn dan anderen.
Er zijn momenten dat ik op de farizeeër lijk, God, en dat ik mezelf beter acht dan alle anderen. Ik weet wel dat U iets anders van mij verlangt, maar toch… soms is het gewoon sterker dan mezelf. Laat mij daarom delen in het geloof en het vertrouwen van de tollenaar. Geef mij de durf U om vergeving te vragen, want alleen U kan mij groot maken, omdat U van mij houdt!
Leg in ons hart het verlangen om anderen te ontmoeten. Vooral wanneer ze anders zijn dan wij. Want zo kunnen we ze ontdekken en waarderen. Laat ons nooit vergeten dat al die verschillen de wereld mooi maken. En dat we in het gelaat van de anderen - of dat nu zwart , geel, rood of wit is – Jouw gelaat kunnen zien. Dank Je God, voor deze kleur – rijke wereld.
| 79 |
Het land onder de regenboog Gen. 9
Noach verliet de ark, samen met zijn familie en samen met de dieren. Het eerste wat hij deed was een altaar bouwen om een brandoffer te brengen en God te danken voor hun redding. God rook de geur van het offer, Hij rook dat het goed was. ‘Ik maak een nieuw begin, ‘zei God. ‘Nooit zal ik meer een zondvloed de gehele aarde laten bedekken. Van nu af aan zullen zaaien en oogsten niet meer ophouden, na de zomer zal steeds de winter komen en na de winter weer de zomer. Na iedere dag zal het nacht worden, na iedere nacht weer dag. Als teken daarvan, Noach, geef ik jullie de regenboog. Wanneer de zon door een donkere wolk dreigt te worden verduisterd, hef dan je ogen ten hemel op. Daar zul je de regenboog zien staan, met beide armen uitgestrekt naar de aarde. Weet dan dat ik aan jullie denk en dat ik je draag.’ Noach bracht zijn offer zoals hij dat vroeger ook altijd deed. De grote vloed had hem niet merkbaar veranderd. Gelukkig was God wel veranderd: hij zou het nooit meer doen. Hoog boven Noachs hoofd welfde zich een boog van zevenvoudig licht, zo wijd als de wereld.
| 81 |
Ik zet mijn boog in de wolken
Vader, Zoals alle kleuren van de regenboog elkaar aanvullen, zo zouden ook wij dat moeten doen, zeker als het moeilijk gaat. Wil je ons helpen om een brug te bouwen als we ruzie gemaakt hebben? Dank je, lieve God
God vol goedheid, Gij sluit met ons een verbond. Geen contract door alle partijen ondertekend, neen, een belofte zonder voorwaarde. Zo groot is uw liefde, door mensen haast niet te vatten. Geen zondvloed meer, geen tranendal, geen vergaan in droefheid zonder uitzicht. Een boog aan de hemel, teken van zon ondanks regen. Toekomst onder uw zegen, het leven weer aangedurfd. Niets weggemoffeld, verbonden met alle geleefde leed, en rechtgekomen, opgestaan. Geloof in het eerste groene blaadje: er is opnieuw leven! Dank, God, om uw belofte, om de boog die Gij spant tussen hemel en aarde. Een verbond, een relatie, tussen U en ons. Gij zijt Liefde, onvoorwaardelijk. Aan ons om ‘ja’ te zeggen!
| 83 |
Lied van Noah de Ark
Â
Lied van Noach - de Ark Het was nacht En ik stond onder de sterren En een stem van binnenuit Vertelde mij Het wordt tijd om je grenzen Te verleggen Weg van deze wereld Deze tijd En bouw een huis Zoals een schip En vaar naar waar De stroom jou ook brengt Vraag niet waarom Maar geloof Dat aan het einde Alles weer opnieuw begint Dezelfde nacht zag ik Een vloedgolf in mijn dromen Die langzaam heel de aarde overstroomde En ik zag een engel Die vertelde met zijn ogen Dat het tijd wordt om Op water te gaan wonen
Dus ik bouw een huis Zoals en schip En wie mij lief is Neem ik met mij mee Ik begin van voor af aan In een land dat zal Ontstijgen aan de zee Ik zag de wereld om me heen Ik zag de leegte Ik zag mensen die alleen nog Overleefden En ik zag de aarde Met haar woestijnen en haar zeeen Moegestreden omdat ze alles Had gegeven. Ik bouw een huis Zoals en schip En wie mij lief is Neem ik met mij mee En ik begin Ik begin van voor af aan In een land dat zal Ontstijgen aan de zee Het land dat zal ontstijgen Aan de zee Het land zal ooit ontstijgen Aan de zee
| 85 |
De parabel van de talenten Mt. 15, 14 - 30
Een man, die naar het buitenland vertrok, riep zijn slaven en gaf hen zijn goederen. Aan de ene gaf hij 5 talenten, de ander 2 en aan nog een andere 1, aan iedereen naar zijn belang. En hij vertrok onmiddellijk. De slaaf die 5 talenten had gekregen ging weg en verdiende er met werken 5 bij . Gelijkaardig, de slaaf die 2 talenten had gekregen, verdiende er 2 bij. De ene die 1 talent had gekregen, ging weg en groef een gat in de grond en verborg er het talent van de meester in. Na lange tijd kwam de heer van de slaven terug en rekende met hen af. Degene die 5 talenten had gekregen naderde en bood 5 andere talenten aan en zei: ‘Heer, u hebt mij 5 talenten gegeven en kijk ik heb er 5 andere bijgewonnen. ‘En de heer zei: ‘Goed zo, goede en trouwe slaaf, omdat je over weinig trouw geweest bent, zal ik je over veel aanstellen; treed binnen in de vreugde van de Heer. ‘En degene die 2 talenten had gekregen naderde en bood 2 andere talenten aan en zei: ‘Heer, u hebt mij 2 talenten gegeven en kijk ik heb er 2 andere bijgewonnen. ‘En de heer zei: ‘Goed zo, goede en trouwe slaaf, omdat je over weinig trouw geweest bent, zal ik je over veel aanstellen; treed binnen in de vreugde van de Heer. ‘ De slaaf die 1 talent had ontvangen naderde en zei: ‘Heer, ik weet dat u een hard man bent en ik ging weg omdat ik bang was en verborg uw talent in de grond: en kijk, hier heb je terug wat van jou is. ‘De heer antwoordde en zei: ‘Slechte en luie slaaf, je wist dat ik een harde man was : waarom heb je mijn geld niet aan bankiers toevertrouwd? Neem dus het talent weg van hem en geef het aan degene die 10 talenten heeft. En gooi de nutteloze slaaf maar in de duisternis, daar zal zijn geween en tandengeknars.’
| 87 |
Talent
Dag God, wat zou ik graag altijd de beste zijn: de beste op school, in de gymzaal, in de sportclub ‌ Leer me te aanvaarden dat ik niet overal de beste kan zijn. En leer me te zien dat ieder van ons talenten heeft die de moeite waard zijn om ze verder te ontwikkelen. Zo leer ik steeds meer van mezelf en van de anderen te houden. Amen.
Heer, omdat Gij het zijt geef ik het beste van mezelf. Mijn tijd, mijn inzet, alles wat ik van U heb ontvangen, zet ik weer in opdat Gij groter wordt. Zelfs de kracht om dat te doen is Uw geschenk. Waarom zou ik bang zijn, Gij zijt bij mij, voor en in en achter mij, ook al is mijn pogen pover en onaf. Dank, Heer, omdat Gij er zijt, altijd.
| 89 |
Zacheüs Lc. 19, 1 - 10
Midden in de stad Jericho stond een groot, wit huis. Je zag dadelijk, dat de man die daar woonde erg rijk was. Op de binnenplaats was het heerlijk koel. Er spoot water uit een fontein. En er stonden bakken vol bloemen. Maar de kinderen liepen het mooie huis altijd gauw voorbij. ‘Daar woont Zacheüs, de tollenaar,’ fluisterden ze. En de kleinste wist al wat een tollenaar was. Het was een man aan wie vader veel geld moest betalen. Soms stond hij ineens in de kamer. Dan begon moeder te huilen, want hij kwam een deel van vaders koren halen. ‘Ik kan het niet helpen,’ zei hij,’ de Koning moet het hebben. Die heeft mij gestuurd!’ Maar achter zijn rug zeiden de mensen:’Het meeste houdt hij zelf!’ Daarom hielden de kinderen niet van Zacheüs. En de mensen ook niet. Niemand zei hem op straat goedendag. Zo kwam het ook dat Zacheüs helemaal niet wist, dat Jezus op weg was naar Jericho. Niemand had het hem verteld. Zacheüs merkte wel, dat het druk was op straat. In dichte rijen stonden de mensen te wachten. Maar waarop? Hij liet zich zijn sandalen aantrekken en ging ook naar buiten. ‘Dan kom ik wel te weten wat er aan de hand is,’ dacht hij. Hij liep dicht langs de huizen. Wat keek iedereen hem toch weer boos aan! Eindelijk zag Zacheüs een kleine jongen, die niet voor hem wegliep. ‘Wat is er toch te doen?’ vroeg hij. ‘Weet u dan niet dat ze op Jezus wachten? ’zei de jongen verbaasd. Daar keek Zacheüs van op. Jezus? Dat was toch immers die man die zelfs tegen tollenaars vriendelijk was? Wat zou hij die graag eens willen zien! Maar hoe? Hij was zo klein, hij zou nooit over de schouders van die mensen heen kunnen kijken! En natuurlijk zou niemand voor hem opzij gaan. Toen zag hij opeens aan de kant van de weg een wilde vijgenboom. Zonder dat iemand het merkte, klom hij er in. Daar zat hij al op een tak, verstopt tussen de bladeren. Hij kon alles prachtig zien, en niemand zag hem! ‘Daar komt Hij!’ werd er geroepen. Zacheüs boog zich voorover. Hij keek. Dat was dus Jezus. Een paar mannen volgden Hem. Het leken wel vissers! Toen Jezus onder de boom gekomen was, stond Hij stil. Hij keek naar boven. Toen zei Hij: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden. Vandaag wil ik jouw gast zijn.’ Had Zacheüs wel goed gehoord? Hij begreep er niets van. Hoe wist Jezus wie hij was? En waarom wilde Hij in zijn huis komen? Dat huis waar nooit iemand op bezoek kwam? Of hij gauw beneden was! Naast Jezus liep hij. Hij moest Hem toch zijn huis wijzen! Hij zag, dat de mensen Jezus niet meer zo vriendelijk aankeken. Jezus viel hen zeker erg tegen! Waarom ging Hij met een tollenaar mee ? Hij had toch beter bij een van hen kunnen komen? Maar Jezus trok zich niets van de mensen en van wat zij dachten aan. Rustig ging Hij met Zacheüs mee. En Zacheüs was zo blij! Nu pas schaamde hij zich over alle lelijke dingen die hij gedaan had. Hij moest het weer goed maken! In zijn kamer ging hij vlak voor Jezus staan. Hij zei: ‘De helft van al wat ik heb wil ik aan de arme mens geven. En als ik van iemand te veel geld genomen heb, wil ik hem vier maal zoveel teruggeven!’ Nu was het Jezus’ beurt om blij te zijn. ‘Dank je wel, Zacheüs,’ zei Hij. ‘Vandaag wordt alles anders voor je. Zo-even begrepen de mensen niet waarom Ik nu juist met jou meeging. Ik deed het omdat zij Mij niet nodig hebben. Maar jij wel! Als een schaapje wegloopt van de troep gaat de herder er op uit om het te zoeken. Dat doe Ik ook. Ik dacht bij mezelf: Hoe kan een Jood nu toch zo verkeerd doen als Zacheüs doet. Maar nu ken Ik je weer! Jij hoort net zo goed bij het Joodse volk als al die anderen.’
| 91 |
Goede God, als ik in mijn hartje kijk dan is er nog veel te doen om alles wat niet goed is beter te maken. Ik doe wel altijd mijn best maar soms wil ik niet zien hoe lelijk het is wat ik doe help mij een lieve mens te zijn voor U en voor alle mensen.
Heer God, zoals Jezus bij Zache端s wilde blijven, zegt hij ook aan ons: vandaag wil ik bij jou wonen. Hij woont bij ons in alle goede en lieve mensen. Dank U, God. Amen.
| 93 |
| 94 |
| 95 |
Openheid
Openheid Als ik met mijn hart kijk, kijk ik anders. Hart, vertel me wat ik zie. Ik zie de bomen, anders. Ik zie de dieren, anders. Ik zie de mensen, anders. Ik zie dan met gevoel. Ik zie dan met : “Wat heb jij nodig?” Ik zie dan echt zo heerlijk anders. Wie zei toch weer: “Kijk met je hart”?
Verheug u altijd in de Heer. Nog eens: verheug u! Uw vriendelijkheid moet bij alle mensen bekend zijn. De Heer is nabij. Wees niet bezorgd, maar laat al uw wensen bij God bekend worden door te bidden en te smeken en door een dankgebed te zeggen. En de vrede van God, die alle begrip te boven gaat, zal uw hart en uw gedachten bewaren in Christus Jezus. Fil. 4,4-7
| 97 |
Jona op de vlucht Jona
Het werd weer sabbat. Amos, Judith en Tobias zaten rondom de tafel aan het sabbatsmaal. Het kindje in Judiths buik groeide, dat kon je goed zien. ‘Nog even en we vieren de sabbat met z’n vieren,’ zei Tobias. ‘Ja,’ zei Amos. ‘Daar verheug ik mij op. Maar voorlopig zit het kindje nog veilig in de buik van Judith, net als Jona in de vis.’ ‘Jona in de vis?’ vroeg Judith. ‘Ja,’ zei Amos, ‘ken je dat verhaal niet ?’ ‘Nee,’ zei Judith. ‘Ik ook niet,’ zei Tobias. ‘Jona was ook een profeet’, zei Amos, ‘net als Jeremia. Maar wel een heel andere profeet, Jona was meer van ikke, ikke en de rest kan stikken. God wilde dat hij naar Ninevé ging, een grote stad in Assyrië, waar ze maar raak leefden. God werd er niet vrolijk van. Hij had gezien dat twee jongens een hond met stenen bekogelden, het beest jankte van de pijn. Hij had gezien dat een visvrouw op de markt met haar weegschaal geknoeid had, je kreeg minder vis dan waarvoor je betaalde. Hij had gezien dat twee mannen elkaar met stokken te lijf gingen tot er eentje bloedend op de grond lag. ‘Maar dat is niet de bedoeling’, zei God, ‘dat ze er daar zo’n rommeltje van maken. Jona, jij moet ze er flink van langs geven, je moet ze waarschuwen. Ik hoop dat ze dan hun leven zullen beteren. Sta op, ga naar Ninevé.’ Maar Jona ging niet, God kon hem nog meer vertellen. Jona betekent Duif, maar Jona was een aparte vogel, geen duif die zijn vleugels wijd wil uitslaan. Jona was klein van gestalte, maar ook van binnen was hij klein: een bang vogeltje dat maar het liefst dicht bij huis bleef. Hij dacht stiekem dat God meer van hem hield dan van andere mensen, en al helemaal van vreemdelingen. Was God soms vergeten wat die Assyriërs allemaal in Israël hadden uitgespookt? Nou, hij was het niet vergeten en bovendien zouden de Assyriërs zich van zijn woorden toch niets aantrekken. Dus fladderde Jona precies de andere kant op: hij ging naar de haven van Jafo. Daar vond hij een vrachtschip dat hem naar Tarsis kon brengen. Daar zou hij van God wel geen last meer hebben, dacht Jona. Maar op zee ging het plotseling spoken, het schip kreunde en de zeelieden kreunden ook. Ze begrepen niet waar die storm ineens vandaan kwam en ze vielen op hun knieën en schreeuwden het uit, eenieder tot zijn eigen God:’Help ons, wij vergaan!’ Ze gooiden de kostbare lading in zee om het schip lichter te maken. Begreep Jona wél waar die storm vandaan kwam en bad ook hij tot zijn God? Nee, Jona lag onder in het scheepsruim, hij trok zich van niets en niemand wat aan, hij lag in een diepe slaap. De schipper ging naar hem toe: ‘Wij zijn in grote nood en jij doet gewoon je ogen dicht en gaat liggen slapen? Sta op!’
| 99 |
Ja, dat had God ook al gezegd: ‘Sta op. Wij bidden allemaal tot onze God om ons te redden, waarom bid jij niet tot de jouwe?’ De zeelieden wierpen het lot, ze wilden wel eens weten door wie dit noodweer over hen gekomen was. De dobbelstenen rolden, het lot viel op Jona. ‘Het is jouw schuld dat deze storm is gaan razen, Jona. Wat ben jij van je vak, waarom ben je bij ons aan boord, uit welk volk ben je?’ ‘Ik ben een Israëliet, ik hoor bij de Heer van de hemel, de God die de zee en het droge gemaakt heeft.’ ‘Wat moeten wij met je doen, zodat de golven weer gaan liggen?’ ‘Neem mij op en gooi me in de zee, dan leggen de golven zich weer neer. Het is door mij dat deze storm is gaan razen.’ De wind zal natuurlijk ook gaan liggen wanneer Jona belooft alsnog naar Ninevé te gaan, maar hij verdrinkt liever in de zee dan dat hij gehoorzaam is op het droge. De mannen schrokken. Je kan toch niet zomaar een mens overboord gooien? Ze waren niet van Israël en ze waren niet van Israëls God, die zeelieden, maar ze bekommerden zich meer om Jona dan dat Jona zich bekommerde om het volk van Ninevé. Ze grepen de riemen en roeiden uit alle macht om Jona op het droge te brengen, maar de wind wakkerde aan, de golven werden hoger en hoger, ze redden het niet. Er zat niets anders op, Jona moest overboord. Zij namen hem op en jonasten hem in zee, van je een twee drie in godsnaam. Onmiddellijk ging de storm liggen, de zee was weer glad als tevoren. En Jona zonk en zonk, hij daalde af in de diepte van de dood. Boven hem brachten de zeelieden een dankoffer voor Israëls God, de God die de zee en het droge gemaakt heeft.’ ‘God stuurde een grote vis om Jona op te slokken. God wilde Ninevé redden en daarom redde hij Jona. God wilde niet dat Ninevé ten onder ging en daarom mocht Jona niet ten onder gaan. Hij zond een grote vis om Jona op te slokken. Daar zat hij dan, de kleine mijnheer Duif. Een vogel in een vis. Jona was in het binnenste van de vis drie dagen en drie nachten, en hij bad tot de Heer zijn God vanuit het binnenste van de vis. God hoorde Jona’s gebed. Zou het dan toch nog goed kunnen komen met die dwarse duif? ‘Ik zal hem weer aan land brengen,’ zei God, ‘want dat kan toch niet altijd zo blijven: een profeet in een vis.’ En God sprak tot de vis en de vis spuwde Jona uit op het droge. Het zeewier zat nog om zijn hoofd. Jona haalde diep adem. Hij zou niet meer dwarsliggen, hij zou doen wat een profeet in Israël te doen staat: zijn vleugels uitslaan en de wereld het verhaal vertellen van de God die wil dat mensen anders gaan denken, anders gaan doen. Hij zal naar Ninevé gaan.’
| 101 |
Blijf bij mij, God, want ik heb veel moed nodig om opnieuw op weg te gaan. Ik heb Jou nodig. Want dikwijls wordt het me te veel. Dan voel ik me zo leeg vanbinnen. Dan heb ik kracht nodig, een beetje vuur. Wil Jij mijn vuur zijn, God? Mijn warmte? Mijn huis om in te wonen?
God, uw liefde gaat uit naar alle mensen. Soms zijn wij net als Jona: wij dulden het niet dat Gij goed zijt voor mensen die anders zijn dan wij. Wij voelen ons vaak beter dan de ander. We zitten gevangen in onze ik-zucht. Laat niet toe dat wij hoogmoedig zijn. Leer ons alle mensen te beminnen met dezelfde liefde als waarmee Gij ons bemint. Zo wordt ons leven een getuigenis: een aanstekelijk teken van ons geloof in U. Amen.
| 103 |
| 104 |
Elly & Rikkert Jona
| 105 |
Eén man keerde terug Lc.17
Jezus en Zijn leerlingen waren op weg naar Jeruzalem. Bij een dorp zagen ze een groepje mannen staan. De leerlingen schrokken want ze kenden dat soort mensen. Ze waren melaats en daarom mochten ze nooit meer in het dorp komen. Ze moesten rondzwerven en niemand mocht hen aanraken. Die mensen konden haast niet meer genezen. Als het toch eens gebeurde, moesten ze naar de priesters gaan. Die moesten dan nakijken of de ziekte echt helemaal verdwenen was. De leerlingen van Jezus gingen een heel eind uit de weg, maar de zieke mannen begonnen te roepen: ‘Jezus, Jezus, help ons toch! Jezus was niet bang. Hij liep naar de tien mannen die daar stonden en Hij zei: ‘Ga naar de priesters; ze zullen zeggen dat jullie genezen zijn.’ De mannen geloofden wat Jezus zei. Ze waren dan ook ineens genezen. Ze renden naar de tempel. Een van de priesters onderzocht hen, de ene na de andere. ‘Jullie zijn niet meer ziek,’ zei hij. ‘Jullie mogen weer naar huis gaan, naar je vrouw en je kinderen.’ De tien mannen vroegen niets liever. Maar één van hen bleef staan. Hij dacht: Jezus heeft mij genezen. Nu moet ik eerst naar Hem terug, om Hem te bedanken. De man zocht Jezus. Toen hij Hem gevonden had, knielde hij neer en hij zei: ‘Dank U omdat U me weer gezond gemaakt hebt.’ ‘Ik heb toch tien mannen genezen?’ zei Jezus. ‘Jij alleen ben teruggekomen om Mij te bedanken. Dat is goed van je, maar het is niet zo mooi van de anderen.’ Jezus hielp de man om op te staan. Heel vriendelijk zei Hij: ‘Ga nu maar vlug naar huis. Je hebt in Mij geloofd, daarom ben je genezen.’
| 107 |
Lieve God, ik weet het wel. Jij zorgt heel goed voor me. Altijd kan ik bij Jou terecht. Altijd. Nu, morgen, de hele week, het hele jaar. Altijd. Ik mag Jou alles zeggen. Jij luistert naar mij. Altijd. Dankjewel, God
Ik zeg je dank voor elk moment waarop je mij hebt blij gemaakt. Ik zeg je dank voor elk verdriet waarvan je mij hebt vrijgemaakt. Ik zeg je dank voor ieder woord van goedheid dat over je lippen kwam. Ik zeg je dank voor elke keer dat jij mij in vertrouwen nam. Ik zeg je dank voor elke stap die ik met jou mee mocht gaan. Ik zeg je dank omdat ik voor jou zo dikwijls klaar mocht staan. Ik zeg je dank, ik zeg je dank, ik zeg ‌ dank.
| 109 |
Jezus geneest een verlamde man Mc. 2, 1-12
Ik heb een huis in Kafarnaüm. Niets bijzonders, gewoon een huis. Ik had Jezus daar uitgenodigd. Er was zo’n toeloop van mensen dat ik nauwelijks nog mijn eigen huis in of uit kon. Het huis zat propvol mensen en ook voor de deur stonden ze rijen dik. Jezus sprak de mensen toe en er kwamen er steeds meer bij. In de verte zag ik vier mannen die met een draagbed sjouwden. Er lag een verlamde man op. Ze wilden hem zeker bij Jezus brengen in de hoop dat die hem zou genezen. Maar er was geen doorkomen aan. De mensen wilden alles horen wat Jezus zei en ze gingen geen stap opzij. Een van de dragers haalde zijn schouders op. Moesten ze wachten tot iedereen weg was? Een andere wees naar de zijgevel, waar de trap naar boven leidt. Gingen ze de verlamde man op mijn dak leggen? Daar leek het wel op. Ik hoorde ze naar boven stommelen. Dat was niet gemakkelijk, met dat draagbed op die smalle trap. Nu waren ze boven. Ik kon hun voetstappen horen op het dak. Opeens viel er een lichtstraal door een spleet in het dak. Hé, wilde ik roepen, wat doen jullie met mijn dak? Maar het was al te laat. Ze haalden dakplaten weg, eerst één en daarna nog een paar. Tot het gat groot genoeg was om het draagbed naar beneden te laten. De mensen binnen schrokken eerst. Er viel wat gruis op hun hoofd. Maar daarna moesten ze lachen. Die verlamde man had goede vrienden, dat ze zoiets voor hem deden! De man op het draagbed kwam precies voor de voeten van Jezus neer en keek hem hoopvol aan. Iedereen zweeg. Jezus stak zijn hand uit naar de verlamde man. ‘Beste man, je zonden worden je vergeven,’ zei hij. Een paar schriftgeleerden die in de hoek zaten, verstijfden. Zonden vergeven, dat kan toch alleen God? Jezus moest bijna lachen toen hij hun boze gezichten zag. ‘Nou vooruit, om jullie gerust te stellen zal ik deze man ook gewoon genezen’, zei Jezus. Hij zei tegen de man: ‘Sta op, pak je bed en ga naar huis.’ De man klauterde met een blij gezicht overeind en plooide zijn bed dicht. Ook zijn vrienden zagen er gelukkig uit. Ze knikten naar Jezus en liepen de deur uit. De mensen gingen voor hen opzij. Ze zongen een lied om God te danken. De volgende dag zou ik de dakplaten wel terugleggen. Eerst wilde ik zo lang mogelijk bij Jezus in de buurt zijn. Wat hij zei over dat zonden vergeven was natuurlijk niet toevallig. Hij staat zo dicht bij God dat hij dat ook kan. Hij moet wel de Messias zijn.
| 111 |
Genezing van de lamme Ik ben kwaad, God. Ben Jij ook kwaad? Wat kunnen we doen? Jij en ik? Als ik nu eens begin … Als ik nu eens opsta… En anderen laat opstaan… Sta Jij dan achter mij?
| 113 |
Gedragen worden… Zoals de lamme door zijn vrienden bij Jezus gedragen werd, zo kunnen wij elkaar dragen als het eens wat moeilijker gaat… We kennen allemaal wel eens een minder leuke periode in ons leven: problemen van allerlei aard zorgen ervoor dat we ‘verlamd’ raken. Het doet dan deugd te mogen ervaren dat mensen met je begaan zijn door eenvoudige tekenen: een welgemeende vraag ‘hoe is ‘t?’, een schouderklopje, sms’je…. Je ‘gedragen’ weten zorgt ervoor dat je ‘je bed kan opnemen en wandelen’. Dit is voor mij een heel sterke groepservaring.
Solidariteit Solidariteit begint waar men zich laat raken door de mens achter de droog opgesomde feiten. Solidariteit begint waar het eigen leven in vraag mag worden gesteld in het licht van die heel andere wereld van de armen. Solidariteit begint waar men opstaat uit de spinsels van excuses en verantwoordingen, om gewoon te doen wat hier en nu al kan. Solidariteit begint waar de kracht als een vonk overslaat van de ene mens op de andere. Dan staat niemand meer alleen! Carlos Desoete
| 115 |
Jezus en zijn leerlingen Mt. 4 – Mc. 1
Jezus loopt langs het meer van Galilea. Kijk, twee vissers! Het zijn Simon en Andreas, twee broers. Ze gooien hun netten uit in het water. Jezus roept: ‘Ik heb ander werk voor jullie: mensen vangen.’ Meteen laten ze hun netten liggen en gaan met hem mee. Samen lopen ze verder. Kijk, daar heb je weer twee vissers! Het zijn Jokobus en Johannes, ook broers. Ze zijn hun vader aan het helpen. Jezus roept hen ook. Meteen laten ze hun vader alleen achter en gaan met Jezus mee. Even later ziet Jezus een man die van de mensen tolgeld vraagt. Hij zit in zijn kantoor. Het is Matteüs. ‘Kom met mij mee,’ zegt Jezus tegen hem. Meteen staat Matteüs op en gaat met Jezus mee. Zo roept Jezus twaalf mannen. De leerlingen letten goed op wat Jezus doet. Ze luisteren naar wat hij zegt. Ze leren veel van hem. Nog veel meer mensen komen naar Jezus luisteren. Jezus zegt: ‘Begin een nieuw leven.’ ‘Als iemand iets van je vraagt, geef het hem dan. Maar niet met een zuur gezicht! Als iemand iets nodig heeft, help hem dan. En vertel het niet overal rond!’ ‘Voor je vrienden ben je natuurlijk aardig. Maar wees ook aardig voor iemand die lelijk tegen je doet! Je moet niet tegen een ander zeggen: ‘Gek! Sufferd!’ Als je met iemand ruzie hebt, moet je hem niet uitschelden. Je moet het weer goedmaken.’ ‘Als je bidt, zeg dan: Onze Vader in de hemel, Uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood, en vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaars vergeven. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen.’ Dan stuurt Jezus zijn leerlingen er op uit. Hij zegt tegen hen: ‘Het zal niet lang meer duren, dan zal God laten zien dat Hij koning is over de hele aarde. Vertel dat aan alle mensen. Help ze en maak de zieken beter. Geloof me: ik laat jullie niet alleen.’
| 117 |
Dag Heer,
Als je niet kan volgen, dan zal ik niet meer blijven voorlopen, want als ik voorloop, verlies je me uit het oog… Als je niet meer kan volgen, dan zal ik niet achter jou lopen, want als ik achter jou loop, voel je mijn adem in jouw nek… Als je niet meer kan volgen, dan zal ik naast jou lopen, want als ik naast jou loop, dan voel je dat ik bij je ben… Als ik bij je ben, sla ik mijn arm om je heen, zodat je weet dat ik jouw tempo volg…
Ik maak het stil voor U. Al mijn bezigheden en mijn gedachten laat ik los. Ik word een schoteltje waar U wat kunt in leggen. Uw zorg, Uw liefde, Uw verbondenheid laat ik in me lopen. Deze tijd is voor U. Amen. (Jo-Nathan)
(Lieven Coppens)
| 119 |
| 121 |
Het verhaal van Ruth boek Ruth
Ruth is de hoofdpersoon in een klein bijbelboek met die naam. Omdat de hongersnood Juda teistert, vertrekt Naomi met man en zonen uit Juda naar buurland Moab. Daar trouwen haar zonen met Moabitische vrouwen, Orpa en Ruth. Na ongeveer tien jaar zijn de drie mannen overleden. Drie kinderloze weduwen blijven achter. Dan besluit de diep ontgoochelde Naomi terug te gaan naar haar land van herkomst, naar Juda. Haar beide schoondochters gaan mee. Onderweg dringt Naomi erop aan dat ze zouden teruggaan. Orpa neemt alsnog afscheid. Ruth weigert echter Naomi los te laten. “Waar u gaat, zal ik gaan.” Ze gaat mee. Een onzeker lot tegemoet. Terug in Juda, hebben de vrouwen niets. Daarom gaat Ruth op het korenveld achter de maaiers aan om de gevallen aren op te rapen. Armen en vreemdelingen mochten dat doen, zo hadden ze iets om te eten. De akker waarop ze terecht komt is van Boaz. Hij ziet hoe ze in de weer is en zorg draagt voor haar schoonmoeder en dat flatteert hem. Daarom steekt hij haar wat extra toe en mag ze ook mee eten met de knechten. Als ze thuis komt en vertelt dat ze op de akker van Boaz zo goed is ontvangen, is Naomi zeer verrast want Boaz is nog familie van haar. En ... bij de Joden bestaat de regel dat familieleden (in een bepaalde volgorde) moeten trouwen met een kinderloze weduwe van een broer of neef om haar zo een toekomst te geven. Zo iemand noemt men een ‘losser’.
| 123 |
Ondertussen blijft Ruth dagelijks op het veld van Boaz aren oprapen. Zo leren ze elkaar beter kennen en ontstaat er een bijzondere aantrekkingskracht tussen hen. Op een nacht gaat Ruth op vraag van haar schoonmoeder bij Boaz en legt zich naast hem te slapen. Als hij wakker wordt vraagt hij verbaasd: “Wie ben jij?” “Ik ben Ruth, ik kom onder uw vleugels schuilen, want u bent toch losser?” Boaz antwoordt hierop: “Alles komt goed. Je liefde voor Naomi, je schoonmoeder, heeft je naar Betlehem gebracht, ik zal een trouw familielid zijn van haar overleden man en zonen. Er is alleen één moeilijkheid: er is nog een andere losser, en die is eerder aan de beurt dan ik. Maar als hij het niet wil doen, zal ik je losser zijn, dat beloof ik.” Als Ruth voor zonsopgang terugkeert bij Naomi, geeft Boaz haar eerst nog zes maten gerst mee. Zes? Zeven wil zeggen dat alles compleet is, voltooid. Zeven is het getal van de voleinding, van de verlossing. Zes betekent dus: ‘We zijn er bijna, houd moed, nog even en we zijn bij de zeven.’ Daarna gaat Boaz naar de stadspoort waar recht werd gesproken en waar geldzaken werden geregeld. Hij ontmoet er de andere losser en bespreekt in het bijzijn van de oudsten de hele situatie. De man wil wel de grond, maar hij wil er die vreemde vrouw niet bij. Zo is de weg vrij voor Boaz om met Ruth te trouwen. Al snel kregen de twee een zoon. Obed was zijn naam. En Obed ... die werd de grootvader van koning David!
| 125 |
Goede God, De juf vertelde in de klas over Ruth. Ze volgde Naomi, een oude vrouw, naar een vreemd land. Daar waren de mensen heel vriendelijk voor Ruth. Ook Ruth was lief voor hen. Dank Je voor alle mensen in ons land, die vriendelijk zijn voor de mensen uit een vreemd land. Dank je voor alle mensen uit het vreemde land, die vriendelijk zijn met de mensen hier. Amen.
Als bijna alles op is, alleen nog armoede, haast geen leven meer, durf ik dan vertrouwen dat Gij voor mij zult zorgen? En zelfs dat laatste restje, durf ik dat op te geven, neer te leggen voor U? In Uw Woord vandaag, God, gaan vrouwen ons voor in het hoopvolle geloof dat bij U alles goed komt. Is het onze overvloed die ons dat juist afleert, die ons in de weg staat om los te laten en te durven vertrouwen dat Gij ons opvangt? Help ons om niet te vrezen. Sterk ons vertrouwen in Uw niet aflatende aanwezigheid, in Uw onverdroten aandacht, in Uw ‘Ik zal er zijn’, altijd en overal! (WM)
| 127 |
Lied van Ruth My land is jou land Stef Bos Ek is n vreemde hier Ek het my land gelos Ek het jou pad gekruis Ek het jou spoor gevolg
Maar ek sal sterk wees En ek sal oorleef Want ek wil naas jou staan Al sal dit moeilyk wees
Jy het gese gaan terug Moe nie op my vertrou Maar jy s n deel van my Wat doen ek sonder jou
Maar jou land is my land Jou volk is my volk Jou taal is my taal Jouw God is my God
En ek weet die toekoms is onseker En die donker is digby En ek weet ons wag n lang reis Reg deur die woestyn
Jou droom is my droom Jou pad is my pad Jou toekoms my toekoms Jou hart is my hart
Maar jou land is my land Jou volk is my volk Jou taal is my taal Jouw God is my God Jou droom is my droom Jou pad is my pad Jou toekoms my toekoms Jou hart in my hart
My deel is jou deel My brood is jou brood Jou lewe is my lewe Jou dood is my dood
Ek weet jou volk is bang Voor ons wat anders is Maar ek sal brugge bou Daar waar die afgrond is En ek sal terugverlang Wanneer die wind sal waai Wat uit die suide kom Van my geboorte grond
En wanneer die donker kom En jou mense my ontwyk Sal ek my liefde gee Totdat die haat verdwyn Want jou huis is my huis Jou angs is my angs Jou stilte my stilte Jou land is my land
Powerpoint verhaal van Ruth
Twarres Children Of The Sun We’re coming from far, over oceans of time We’re coming from places we once left behind We’re looking for love, in the heart of every man We’re looking for reasons we’ll all understand We are in need, we want a place for everyone We shine through love, we are the children of the sun We follow our dreams and we’ll never stop We follow our hopes and we’ll never give up Until we have found the warmth of the sun Until we are one We are in need, we want a place for everyone We shine through love We are, forever on the run. We are in need, we want a place for everyone We shine through love, we are the children of the sun We’re coming from far, over oceans of time We’re coming from places we once left behind We’re looking for love, in the heart of every man We’re looking for reasons we’ll all understand We follow our dreams and we’ll never stop We follow our hopes and we’ll never give up Until we have found the warmth of the sun Until we are one, the children of the sun. We shine Through love
Twarres Children (of the sun) | 129 |
De Samaritaan Lc. 10
Op een keer vraagt iemand aan Jezus : ‘Wat moet ik doen om later voor altijd bij God in de hemel te zijn?’ ‘Wat denkt u zelf?’, antwoordt Jezus hem. ‘Ik denk dit, ‘zegt de man, ‘Je moet de Heer je God liefhebben met alles wat je hebt en je moet je naaste liefhebben als jezelf.’ ‘Heel goed’, zegt Jezus. ‘Maar wie is dat dan, mijn naaste?’, vraagt de man door. Dan vertelt Jezus hem een verhaal. Een man is op reis van Jeruzalem naar Jericho. Onderweg wordt hij overvallen door een bende rovers. Ze slaan hem neer, pakken hem alles af en laten hem halfdood achter. Toevallig komt daar een priester langs. Hij ziet die man wel liggen, maar loopt met een grote boog om hem heen. Even later komt er weer iemand langs. Het is een leviet, iemand die de priesters helpt bij hun werk in de tempel. Hij ziet de man wel liggen, maar ook hij loopt met een grote boog om hem heen. Maar dan komt er een vijand aan, een Samaritaan, die op reis is. Hij ziet de man liggen en krijgt medelijden met hem. Hij gaat naar hem toe. Hij doet zalf op zijn wonden en doet er een verband om. Dan tilt hij hem op zijn ezel en brengt hem naar een herberg. Daar blijven ze die nacht. De Samaritaan zorgt goed voor de man. De volgende morgen geeft hij geld aan de baas van de herberg. ‘Zorg goed voor de man, ‘ zegt hij erbij. ‘En als het meer kost, dan betaal ik u dat wel als ik terugkom.’ ‘Dat is het verhaal,’ zegt Jezus. ‘En wie, beste vriend, is nu de naaste geweest van de man die overvallen werd?’ ‘Die Samaritaan natuurlijk, ‘antwoordt hij. ‘Heel goed,’ zegt Jezus. ‘Doe dan voortaan net zo als hij.’
| 131 |
Barmhartig
Elk weekend staat er een vreemdeling aan de kerk met honger in zijn ogen. Ik voel me ongemakkelijk. Als je ooit een arme in de ogen hebt gekeken, kun je het nooit meer vergeten. Je weet dan dat je iets moet doen: niet meer, maar ook niet minder dan voor jou mogelijk is. Vasten is helpen en geholpen worden. Je hart en je ogen openen en weten dat je door weg te geven rijker wordt. Dat is niet altijd leuk maar wel het eerlijkst.
Uw koninkrijk, Heer, is voelbaar bij wie barmhartig is: wie hongerigen te eten geeft, wie dorstigen laaft, wie vreemdelingen opneemt, wie naakten kleedt, wie naar zieken omziet, wie gevangenen opzoekt. Gij vraagt niet dat wij dat allemaal doen, Heer. Enkel dat we barmhartig zijn voor wie ons pad kruist. Enkel dat we met een warm hart ons talent gebruiken voor wie behoeftig is. Wees ons nabij, Heer, en moedig ons aan zodat het ons niet ontbreekt aan durf om te doen wat ons te doen staat: mens voor de mensen zijn, zo lief als God!
| 133 |
Je hebt een vriend K3
Voel jij je ook soms zo alleen Met al die mensen om je heen Als je lacht, als je huilt en er niemand luistert Elke dag voor een muur komt te staan Kijk me aan, kijk me aan Je hebt een vriend Iemand die voor jou door vuur gaat Elke dag weer voor je klaar staat Voor altijd aan je zij Je hebt een vriend Iemand die je nooit alleen laat Met jou de toekomst tegemoet gaat Geloof me maar, je hebt een vriend in mij In elke wondermooie dag Elke aanstekelijke lach Is een nacht soms te lang Is het pad te duister Steek je hoofd dan niet in het zand Neem m’n hand, neem m’n hand Je hebt een vriend ( als je lacht, als je huilt, zeg m’n naam) Iemand die voor jou door vuur gaat ( ‘k ga voor jou door het vuur) Elke dag weer voor je klaar staat ( elke dag weer) Voor altijd aan je zij Je hebt een vriend ( als je lacht, als je huilt, zeg m’n naam) Iemand die je nooit alleen laat ( ‘k laat je nooit meer alleen) Met jou de toekomst tegemoet gaat ( elke dag weer ) Geloof me maar, je hebt een vriend in mij Je hebt een vriend ( als je lacht, als je huilt, zeg m’n naam) Iemand die voor jou door vuur gaat ( ‘k ga voor jou door het vuur) Elke dag weer voor je klaar staat ( elke dag weer) Voor altijd aan je zij Je hebt een vriend ( als je lacht, als je huilt, zeg m’n naam) Iemand die je nooit alleen laat ( ‘k laat je nooit meer alleen) Met jou de toekomst tegemoet gaat ( elke dag weer ) Geloof me maar, je hebt een vriend in mij Is de hemel daarboven niet altijd even blauw Ik ga door, want ik weet, ik heb ook een vriend in jou
| 135 |
Goedheid ten opzichte van alle wezens Uit de Koran
Een man had tijdens het wandelen veel dorst gekregen. Hij zag onderweg een put. Hij ging naar de put en dronk water. Nadien zag hij een hond die van de dorst bijna ging uitdrogen. De hond bleef staren naar de man alsof hij op iets wachtte. De man dacht bij zichzelf dat de hond ook dorstig was en gaf hem water te drinken. Allah was tevreden over zijn houding. Wanneer de profeet vzmh dit vertelde, zeiden enkele metgezellen: ‘O Allah’s gezant, dus er is ook zegening als we dieren goed behanden?’ De profeet vzmh zei: ‘Ja, voor elke goede daad tegenover een levend wezen is er een zegening.’
| 137 |
Soberheid Indien ik in één keer mijn hele huis en bankrekening laat verdwijnen en al mijn toffe hebbedingetjes wegtover, dan zou ik nooit meer ‘mijn’ kunnen zeggen. Ik zou niks meer hebben wat van mij is. Ik zou kunnen genieten van de natuur, de mensen en de dieren, van al het mooie in de wereld en van de afwezigheid van het materialistische. Ik zou liefde, vriendschap, samenzijn en mezelf meer dan ooit appreciëren: luisteren met mijn hart. Ik zou iedereen vragen hetzelfde te doen. We zouden verbonden zijn in een cirkel van samenhorigheid en soberheid. Een utopie?
| 139 |
Over vogels en bloemen Lc. 12, 22-31; Mt 6, 25 – 34
We zaten in het gras met een grote groep mensen. Ze waren uit de dorpen in de buurt hier naartoe gekomen om naar Jezus te luisteren. De mensen gaven aan elkaar door waar hij was, en daarom was er altijd veel volk als hij begon te praten. Jezus was goed op dreef vandaag. Hij vertelde maar door en sleepte ons allemaal mee. Ik knikte naar Andreas. Het was fijn om bij Jezus te horen. Hij zette je door zijn woorden in vuur en vlam. Een man uit een van de dorpen ging wat gemakkelijker zitten. Heel even voelde hij aan zijn gordel om te zien of zijn beurs met geld er nog was. Tussen zo’n groep mensen kon altijd een zakkenroller zitten, dat wist je nooit. Maar blijkbaar was alles in orde, want de man richtte zijn gezicht weer naar Jezus. Jezus had gezien wat hij deed en hij glimlachte. ‘Jullie zijn allemaal veel te veel bezig met geld’, zei hij. ‘Je maakt je zorgen over wat je vandaag zult eten en wat je morgen zult aantrekken. Jullie vergeten dat het leven veel meer is dan eten en kleren.’ Hij wees naar een zwerm kraaien die laag over een akker scheerde. ‘Die vogels verdienen geen geld. Ze zitten niet voortdurend te rekenen. En toch hebben ze genoeg te eten, want onze vader in de hemel geeft hen voedsel.’ Jezus wees met een breed gebaar om zich heen. ‘Kijk eens hoeveel bloemen hier staan!’ Het was waar, het gras waarin we zaten stond vol witte, gele en paarse bloemen. ‘Die bloemen groeien elke dag. Ze spinnen geen wol of naaien geen kleren en toch zijn ze mooier dan de duurst geklede koningen, want God heeft hen kleren gegeven.’ Andreas lachte. ‘Mensen zijn toch geen bloemen of vogels. Wij moeten zelf voor eten en kleren zorgen!’ Jezus keek hem aan. ‘Denk je niet dat God nog veel meer van mensen houdt dan van vogels en bloemen? Hij zorgt al zo goed voor hen, hoe zou hij de mensen dan in de steek laten? Nee, als je probeert te leven als een goed mens, komt het met eten en drinken ook wel in orde.’ De man die aan zijn beurs had gevoeld, keek beschaamd naar de grond. Jezus keek lachend om zich heen. ‘Jullie maken je allemaal veel te veel zorgen over eten en drinken en kleren. En het helpt helemaal niets! Want ook wie zich zijn hele leven te pletter werkt, kan opeens doodgaan. Met al dat werken leef je nog geen dag langer. Vertrouw op God. Hij houdt heel veel van jullie en kent jullie door en door. Hij weet echt wel dat jullie eten en drinken en kleren nodig hebben om te kunnen leven. Als je leeft zoals God het wil, krijg je een schat in je hart. En dat is een schat die niemand kan stelen en die nooit zal vergaan. Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn. Wij keken naar de bloemen en de vogels. In ons hart droomden we dat we het zouden durven. Dat we, net als die bloemen en die vogels, niet meer alleen maar zouden werken om rijk te worden en te kunnen sparen. Dat we zouden durven weggeven aan wie het nodig had. Ik hoorde iemand zuchten. Het was de man met de beurs. Hij kroop stilletjes overeind, zonder dat iemand het merkte. Uit zijn beurs haalde hij een paar geldstukken en ging ermee naar Judas. Die bewaarde voor ons het geld waar we soms iets van kochten, maar vaker van uitdeelden aan de armen die we ontmoetten. Ik zag hoe de man het geld aan Judas gaf. Die man had goed naar Jezus geluisterd.
| 141 |
Dag lieve God, een spinnetje in een web, een dauwdruppel op een blad. Het zijn kleine schilderijtjes die Jij gemaakt hebt voor ons. Wat mooi, lieve God! Dat heb Jij goed gedaan!
De mooiste woorden kunnen je niet vertellen wat een bloeiende krokus je over de lente zegt. Het mooiste lied kan je niet verhalen wat de wind vertelt aan de bladeren van de bomen Het mooiste beeld kan niet vastleggen wat een weide vol bloemen je toefluistert over het wonder van het leven. De hele natuur blijft spreken. Maar wie hoort of ziet het nog? Wie heeft nog ogen, oren en hart, om die taal te verstaan?
| 143 |
Bergrede volgens Matte端s Mt.5
Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden. Gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten. Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden. Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien. Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden. Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten. Verheug je en juich, want je zult rijkelijk worden beloond in de hemel.
| 145 |
Dag lieve God, Jij vraagt ons om lief te zijn, om goed te zorgen voor elkaar. Ik wil mijn hartje openen voor alle mensen om me heen. Amen
Goede God, Soms kan ik ontzettend hard zijn. Ik kan de mensen afblaffen als een hond. Of mij volledig terugtrekken en niets meer zeggen. Misschien doe ik het wel om mezelf te beschermen. Omdat ik bang ben dat de ander mij niet meer graag ziet. Leer mij wat echte zachtheid is. Leer mij wat echte liefde is. Leer me zacht zijn voor mezelf en voor de ander.
| 147 |
De arme weduwe Lc 21, 1 – 38
Toen hij opkeek, zag hij hoe rijken hun giften in de offerkist kwamen werpen. Hij zag ook dat een arme weduwe er twee muntjes in gooide, en hij zei: ‘Ik verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer gegeven dan alle anderen. Want de anderen hebben iets van hun overvloed geofferd, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven wat ze nodig had voor haar levensonderhoud.’
| 149 |
De arme weduwe, ze staat niet in het zonnetje, ze is onopvallend, geen mens heeft haar gezien.
Tevreden soberheid. Ik leef een sober leven. Ik verspil geen geld. Ik ben slechts rentmeester, door God aangesteld.
En toch! Jezus heeft haar wél gezien! Ze geeft immers van zichzelf, alles wat ze heeft, zomaar, … zonder te rekenen of te tellen.
Mijn gezondheid is mijn rijkdom. Hoe sober ik ook leef. De ware geest van soberheid. Is tevreden zijn met wat God ons geeft.
Wij zouden zeggen: Kijk eens naar mij! Ik heb veel… ik geef veel. Maar de arme weduwe laat zien: ik ben er voor jou met heel mijn hart. God, wil Je me dat ook leren? Amen.
| 151 |
Zie jezelf
uit: Verhalen vertellen, Midden onder U Aan een monnik, die teruggetrokken in een klooster leefde, werd eens gevraagd: ‘Wat is de zin van het leven in stilte en eenzaamheid?’ De monnik was juist bezig een emmer water te putten. Daarom vroeg hij zijn bezoekers om dichterbij te komen. ‘Kijk nu eens in die put. Wat zie je daar?’ Ze keken de diepte in maar zagen helemaal niets. Korte tijd later zei de monnik: ‘Kijk nu nog eens naar beneden. Opnieuw bogen de bezoekers zich over de rand van de put. ‘Wat zie je nu?’, vroeg hij. ‘Nu zien we onszelf,’ was het antwoord. Daarop vervolgde de monnik: ‘Toen ik zojuist water uit de put haalde, was het oppervlak onrustig. Maar nu is het rustig geworden. Dat is de ervaring van de stilte: je ziet jezelf. En als je in jezelf tot rust gekomen bent, zie je niet alleen de hele wereld met heel andere ogen, maar wat er in het diepste leeft in je, je zou dat God kunnen noemen.
| 153 |
Dank Dank aan alle personeelsleden en medewerkers om deze uitgave tot stand te brengen! Dank, omdat zij de woorden en beelden vonden om de Bijbelwoorden – Gods Woord – toegankelijk te maken, kinderen te helpen de ogen te openen, het wonder te ontdekken en hen attent te maken op de boodschap van liefde, vrede en verzoening! Dank omdat zij zelf blijvend geloven in de kracht van het WOORD. Dank, om hun volgehouden inzet om kinderen te helpen groeien. Dank, om hun blijvend vertrouwen dat het de moeite loont kleinen, zwakken altijd kansen te blijven geven. Dank, omdat zij net als Jezus “het kind in het midden” willen plaatsen. “Moge Uw Geest het vuur ontsteken in de verkilde woorden, moge hij blazen over de verdorde bladeren, dat ze weer levend worden.” Zr Monica Van Kerrebroeck
| 155 |
Wij… Wij = jij + ik Wij is meer dan één. Wij zorgt voor verbondenheid. Dit boekje kwam er door de medewerking en samenwerking van velen. Een woord van dank voor deze realisatie. Dank aan de congregatie en het schoolbestuur die ons de kans geven om in deze school, in dit huis voor kinderen, ouders, leerkrachten en al wie hier aanklopt, te kunnen werken. Dank aan Geert van Hijfte (papa van Eva Luna en grafische vormgeving en fotografie) en Filip Erkens (fotografie) voor hun blijken van vakmanschap en inzet om van dit project een pareltje te maken. Dank ook aan alle leerkrachten, medewerkers, vrijwilligers en sympathisanten voor hun bijdrage in de vorm van tekst, lied en beeldmateriaal. Dank aan de ankerfiguren Anne en Aurélie voor hun zoek- en schrijfwerk. Maar vooral dank voor hun onvoorwaardelijke inzet om de spiritualiteit, eigen aan de Taborinstellingen, als ankerpunten voor ons werk en ons leven door te geven. Als laatste dank aan de heer Wies Merckx, pastoraal begeleider van ons bisdom voor het leveren van achtergrondinformatie, liederen en gebeden. Wij… mogen dankbaar zijn voor het vertrouwen en de gedragenheid door onze God die Liefde is.
| 157 |
Bijbelverhalen die inspireren