7 minute read
OP ZOEK NAAR SCHOONHEID
Op zoek naar schoonheid - Deel 12
Abdelkader
Advertisement
Amsterdam Nieuw-West, de bovenste verdieping van een nieuw appartementencomplex. Dichte mist. De buitenwereld is verdwenen achter een massieve, grijze muur. “Jammer, het uitzicht is schitterend,” zegt schrijver Abdelkader Benali terwijl hij espresso maakt. “Daar in de verte ligt de zee.”
TEKST Hans van Wetering FOTOGRAFIE Bob Bronshoff
In de zomer van 2022 vult gastconservator Abdelkader Benali het Cobra Museum voor Moderne Kunst in Amstelveen met Marokkaanse kunst.
Sinds Benali (Ighazzazen, 1975) in 1996 met zijn internationaal geprezen debuutroman Bruiloft aan Zee doorbrak, heeft hij zich tot een ongelofelijk productief en succesvol schrijver ontwikkeld. Naast romans -zijn tiende roman, Paradijsvogel boven de Hoge Woerd, komt deze zomer uit- publiceerde hij dichtbundels, toneelstukken en essays, reisverslagen, columns, kinderboeken en, met echtgenote Saïda Nadi-Benali, een kookboek: Casa Benali.
We zitten aan een lange keukentafel, bezaaid met kranten en tijdschriften. Dochter Hannah (2 jaar) is verdiept in haar tablet, kijkt af en toe even op.
“Kijk,” zegt Benali, terwijl hij een brochure toeschuift, “ken je haar?” Op de omslag leunt een jonge vrouw achterover tegen een wand van bontgekleurde tapijtjes, een provocerende blik in de ogen. “Imaan Hammam heet ze, een supermodel, een meisje dat hier in de buurt opgroeide. Ze heeft inmiddels meer dan een miljoen volgers op Instagram. Prachtige foto hè! Werd gemaakt door Hassan Hajjaj, de Andy Warhol of Marrakesh.”
In de brochure wordt een kunsttentoonstelling met moderne Marokkaanse kunst aangekondigd die Benali samenstelt voor het Cobra-museum in Amstelveen.
“Daar ben ik heel druk mee nu,” zegt Benali, “Ik kijk op dit moment de hele dag door naar kunst. Gisteren viel me daarbij iets op. Ik keek naar een kunstwerk, en realiseerde me ineens: ik kijk naar het kunstwerk maar het kunstwerk kijkt ook naar mij. Dat moment dat je gehypnotiseerd raakt door het object is een moment van schoonheid: je voelt je bekeken met dezelfde intensiteit als waarmee jij zelf kijkt. Dat hoeft niet per se een kunstwerk te
Werk van Khalil Nemmaouiuit de serie The Tree House.
zijn, het kan bij elk willekeurig object gebeuren. Op een late zomermiddag liggen er drie peren op een schoteltje, het licht valt erop, en opeens, huh, pats! Heel even val je uit de tijd, uit de ruimte. Dat is voor mij schoonheid, dat moment van overgave. De vraag naar het waarom van die ervaring komt later. Bij mij gaat het dan vaak over magie, over geheim, over aantrekkingskracht, over liefde. Allemaal vage begrippen die helemaal niet zo belangrijk zijn op het moment zelf, het moment dat je wordt aangeraakt door een object. Dat kan echt heel sterk zijn, een soort verliefdheid, koortsachtigheid. Hebberigheid ook: ik wil het hebben! Je wilt het vasthouden, maar dat kan niet, de leegte is onontkoombaar, het besef van eindigheid. Ik denk dat kunst, en alles wat ons raakt, ook ten diepste horror-elementen bevat, namelijk: jij bent de volgende die voor de bijl gaat! En dat geeft ons reptielenbrein een enorme dreun: wacht, ho, wat is belangrijk!?”
Dochter Hannah geeft aan dat het filmpje afgelopen is. “Teletubbies” zegt ze zachtjes, terwijl ze opkijkt naar haar vader, “Teletubbies”.
Schoonheidservaring is overal, zegt Benali, als Hannah even later weer in haar scherm is verdwenen. Hij pakt een voorwerp tussen de kranten vandaan. “Dit bijvoorbeeld, een caleidoscoop, een kijkertje.” Hij plaatst de kijker voor zijn oog. “Met elke draai ontstaat een andere geometrische vorm. Het is pure meditatie. Ik heb hier veel meer plezier in dan zij.” Hij heeft het nog niet gezegd of zijn dochter, nieuwsgierig geworden, legt de tablet weg en eist het kijkertje op.
Benali vertelt over een tentoonstelling die hij lang geleden in Parijs bezocht, over moderne Marokkaanse kunst -dezelfde kunst die hij nu naar Nederland haalt-, en dat hij destijds geen idee had dat er ook zo’n moderner, ander Marokko bestond. “Die moderne kunst speelde met elementen uit de berbercultuur. Ik zag er ook voorwerpen terug uit die Marokkaanse cultuur die ik van huis uit kende. Bij mij thuis lag een pak Spaanse speelkaarten in de la. Die kaarten zijn ooit door de Arabieren naar Andalusië gebracht. Als kind vormden die wonderlijke plaatjes voor mij een deur naar een andere, mysterieuze wereld. Op die tentoonstelling had een kunstenaar, Mohammed Albas, die kaarten enorm uitvergroot opgehangen. Toen ik dat zag was ik ontroerd. Mijn vroegste herinnering waren een soort pop-ups geworden, de schoonheid ervan was zo intens.”
Benali kwam op zijn vierde jaar naar Nederland, groeide op in Rotterdam. De wereld van zijn vader was een vreemde, exotische: “de hitte, de droogte, de cicaden, het verpletterende vallen van de avond: dat is magisch, de zon
Imaan Hammam.
zakt heel langzaam, alles kleurt roze, en dan ineens is er volmaakte duisternis. In het dorp waar we vakantie vierden was geen enkele verlichting. Je liep rond met een olielantaarn, ik herinner me de geur van parafine, van de lont. Het was iets magisch. Het glasplaatje werd iets omhooggeschoven, dat knerpte een beetje, en vervolgens aangestoken en dan bam! Ineens was het alsof je in een schilderij van Caravaggio was beland, in een clair-obscur, ik zag tatoeages, een gouden tand, en op de achtergrond mijn grootvader die op zijn kunstgebit zat te bijten. Als kind had ik een gevoel van: waar ben ik nu in beland?”
Het gesprek komt op de in 1947 verschenen roman De Pest van de Frans-Algerijnse schrijver Albert Camus, in Coronatijd plotseling weer bovenaan de bestsellertijden te vinden. Het was het eerste literaire boek dat Benali ooit las: “Ik haalde het bij de bibliotheek toen ik hoorde dat Camus net als mijn vader uit Oran kwam” (Benali's opa trok vanuit Marokko naar Algerije om daar te werken), “en dat het boek in die stad speelde. Ik dacht: dan kom ik te weten waar mijn vader vandaan komt.”
Terwijl Benali verder praat over “het landschap van de zee” (“ik ben een kind van de Middellandse zee”) en over de intense ervaring van die eerste literatuur (“ik snapte elke regel, tegelijk had het iets heel dieps, heel spannend, het was als vrijen met je kleren aan, met de taal vrijen”) is Hannah onbemerkt aan een strooptocht door de keuken begonnen. Ze houdt iets omhoog. Dat is plastic, zegt Benali, dat mag je niet eten.” Hij zet haar terug aan tafel. Ik ben zo terug, zegt hij als ze weer met volle aandacht op haar tablet kijkt. “Hiermee ben ik begonnen om een beetje te ontkomen aan de terreur van de taal,” zegt Benali als hij even later terugkomt met een klein boekje, “een ontsnappingsroute uit de werkelijkheid”. Als hij het boekje openslaat, worden een soort hiërogliefen zichtbaar. “Het is een schrift dat ik zelf heb verzonnen, geïnspireerd op de Marokkaans-Andalusische kalligrafische kunst. Het is geen taal. Ik heb op een gegeven moment Oost-Indische inkt gekocht en ben begonnen, met een penseel. Het gaat mij puur om het plezier van het schrijven, om de handeling, ik wilde me weer vrij voelen. Toen ik hiermee begon dacht ik ook aan mijn vader, die nauwelijks onderwijs heeft gehad. Eigenlijk zijn het brieven aan mensen die niet kunnen lezen.”
En als ze zo’n brief zouden ontvangen, wat gebeurt er dan?
“Dan herkennen ze hun cultuur,” zegt Benali. “Ze lezen het beeld. Er zit voor mij ook een soort verdriet in, van culturen die verdwenen, op een of andere manier waart de geest van die oude Andalusiërs hierin rond. Waar ik mensen ook mee wil confronteren, is dat iets heel mooi kan zijn ook al valt er niets te begrijpen. Het heeft ook te maken met mijn eigen leven. Ik ben de hele tijd door bezig met mijzelf uit te leggen, al heel lang, en ik ben er wel klaar mee. Ik ben een hele makkelijke prater, een verhalenverteller. Maar ik heb mijzelf ook wel door, weet dat ik een clown ben, dat het uitleggen slechts een vorm is, een vorm die mij in staat stelt te overleven. Maar dit boekje, deze taal, hoeft niet begrepen te worden. Het kan zijn wat het is, meer is niet nodig.”