5 minute read

Bodem

Next Article
Wijnbouw

Wijnbouw

Na 1500 nam de wijnproductie in de Zuidelijke Nederlanden sterk af door de volgende factoren: • Er kwam concurrentie van betere wijnen uit Frankrijk, Duitsland en Zuid-Europese landen. • Bier werd een populaire drank en was goedkoper. Sinds de veertiende eeuw werd bier met hop bereid, waardoor het langer houdbaar was geworden. De kwaliteit van bier werd bovendien beter. • Er waren tal van kleine en middelgrote oorlogen in het westelijke deel van Europa. • De kleine ijstijd met zijn natte zomers en koude winters (van circa 1450 tot 1850) was ongunstig voor de wijnbouw.

Niettemin tonen bronnen uit de zeventiende eeuw aan dat op sommige plaatsen nog steeds wel wijngaarden waren. Eind zeventiende eeuw werden in het Jekerdal en vooral op de Louwberg bij Maastricht veel wijnstokken aangeplant en rond 1675 liet stadhouder Willem III op de ommuurde Hof te Dieren ‘wijnbergen’ aanleggen. Tot het begin van de negentiende eeuw was er op redelijk grote schaal wijnbouw rond Maastricht, totdat koude zomers en het protectionisme van Napoleon Bonaparte daaraan definitief een einde maakten. In Nederland was het sowieso politiek erg onrustig aan het einde van de achttiende eeuw. In 1795 kwamen de ‘patriotten’ in opstand tegen de Republiek der Verenigde Nederlanden en werd met hulp van het Franse leger de Bataafse Republiek uitgeroepen. Rond 1805 hief Napoleon zware accijnzen op niet-Franse wijnen.

Advertisement

Nadat de phylloxera ook in Nederland had huisgehouden, bloeide de wijncultuur niet op, in tegenstelling tot de ons omringende landen. In 1946 werd de laatste wijngaard gerooid. De eerste ‘moderne’ wijngaard werd pas in 1967 aangelegd bij Maastricht. Deze wijngaard van 800 m2, Slavante geheten (naar een voormalig franciscaner klooster) ligt op een terras langs de Maas op de oosthelling van de Sint-Pietersberg. Hierdoor aangemoedigd kwamen rond 1970 in Limburg enkele commerciële wijnbedrijven op. Apostelhoeve, boven op de Louwberg, was het eerste. De rest van Limburg en ook Brabant volgde al snel. De afgelopen decennia is de wijnbouw gestaag toegenomen. Vooral in het eerste decennium van deze eeuw steeg het aantal hectaren wijngaard in hoog tempo. Sinds 2003 is met name de Achterhoek aan een opmars bezig.

Bodem

Nederland wordt door de grote rivieren min of meer in twee helften verdeeld. De zuidelijke provincies zijn rijker aan heuvelachtig terrein. Goede drainage en bescherming tegen koude wind maken hier de rijpingscyclus van verschillende druivenrassen mogelijk, ondanks de noordelijke breedtegraad.

In Nederland staan wijnstokken aangeplant op bijna alle denkbare bodems. De bovenlaag is in Nederland vaak niet dikker dan een meter. Het basismateriaal bestaat in de meeste gevallen uit los materiaal dat is afgezet door ijs, wind, rivieren en de zee. De ene bodem is meer geschikt voor het produceren van wijnen van hoge kwaliteit dan de andere, maar in veel wijngaarden worden ontbrekende voedingsstoffen door bemesting of een andere vorm van preparatie aangevuld. Zo kan een bodem bijvoorbeeld worden ingespoten met vloeibare kalk. De grindbodems rondom het

TERUG NAAR INHOUD 

plaatsje Thorn (Midden-Limburg) en de hellingen in Zuid-Limburg zijn zeer geschikt voor het telen van druiven, maar ook op basische, kalkrijke bodems in Zeeland kunnen wijnstokken goede resultaten geven.

Tekort aan water is vrijwel nooit een probleem. Op de meeste plaatsen in Nederland bevindt het grondwater zich niet erg diep, tot 1 à 2 meter onder de oppervlakte. In sommige delen van Midden- en Oost-Nederland ligt de grondwaterspiegel wat lager, doordat daar zogenaamde stuwwallen liggen. Dit zijn ruggen die bestaan uit door een ijstong opgestuwd materiaal. Op de Limburgse heuvels zit het grondwater vaak op tien meter diepte of zelfs meer, maar de laag löss op de kalksteenbodems in Zuid-Limburg houdt vrij veel vocht vast, waardoor de wortels van de druivenstokken geen gebrek aan water hebben.

Het heuvelachtige terrein van Zuid-Limburg wordt bepaald door uitlopers van de Eifel en de Ardennen. De oudste afzettingen in de ondergrond stammen uit het carboon. Hierbij moet men denken aan leisteen en zandsteen. In het krijt werd Zuid-Limburg bedekt door een diepe, vrij warme zee. Het kalkskelet van overleden diertjes in deze zee heeft kalksteenpakketten op de bodem tot gevolg gehad. Verschillende soorten kalksteen uit het krijt komen in Zuid-Limburg aan de oppervlakte, met name in het dal van de Geul, de belangrijkste beek in deze regio. Ook het spierwitte kalksteen, zoals dat van de kliffen van Dover, vinden we in Zuid-Limburg. In de kalksteenformaties komen belemnieten voor: resten van uitgestorven inktvissen (zie module 1B hoofdstuk 14). Het kalksteen bevat ook vuursteen. Toen het klimaat na het krijt koeler werd en de zeespiegel daalde, werden zand en klei afgezet op het kalksteen. Zo’n 10 miljoen jaar geleden kwam de bodem van ZuidLimburg omhoog en werden de afzettingen blootgesteld aan de elementen, met erosie en verwering als gevolg. Circa 3 miljoen jaar geleden begon de Maas zich in te snijden in het onderliggende gesteente en ontstond het Maasdal.

Over het algemeen bestaat de ondergrond van Limburg voor een groot deel uit kalksteen, dat relatief dicht aan de oppervlakte ligt. Dit kalksteen lost na verloop van tijd door zuur (regen)water op. Karstverschijnselen zoals grotten, ondergrondse holtes en zinkgaten (dolines), die we kennen uit het gebied Kras in Slovenië (zie hoofdstuk 22), komen ook in Zuid-Limburg voor. Daarnaast is daar veel löss te vinden, dat samen met kalksteen en mergel veel bodems typeert. Dekzand (zand dat door de wind is aangevoerd en afgezet tijdens een ijstijd) komt weinig voor in Zuid-Limburg. De lössdekens dateren uit de ijstijden. Löss houdt goed vocht vast en wortels kunnen er makkelijk hun weg in vinden. De lagen löss zijn vijf tot twintig meter dik. Lössbodems zijn herkenbaar aan een bruingele kleur. Waar löss in de ondergrond voorkomt, bevinden zich zogenaamde brikgronden, die een laag ingespoelde klei bevatten. In het zuidoosten van Limburg ligt echter weinig löss. In de Maasvallei bevatten de bodems vooral klei, zand en grind. Deze bodems warmen gemakkelijk op, waardoor druiven goed rijp kunnen worden, met in warme jaren zelfs een beetje botrytis. Net als Limburg is de Achterhoek qua landschap sterk afwisselend. In de ondergrond hebben veel geologische processen hun sporen achtergelaten. Gesteenten uit het trias zijn redelijk dicht aan de oppervlakte te vinden. Een voorbeeld daarvan vinden we in Winterswijk en omgeving:

 TERUG NAAR INHOUD

This article is from: