Nur Limonade
Het slachtoffer Jaargang 2012-13 nr. 3, juli 2013
ZWART
ZWART WIT
Moederschap
WIT Grijs op het witte doek
Zwart-Wit Dat het leven soms in zwart-wit tinten wordt ervaren hebben we de afgelopen tijd ook op de UvH mogen zien. Het ene moment is er nog leven, vol sprankeling en in wittinten gehuld, en het andere moment is datzelfde leven voorbij. We hebben Hans Tenwolde gekend als een enthousiaste docent die zijn vak met veel passie inkleurde. Zijn schrijfsels in de Zindroom werden telkens met vreugde begroet. En hoewel zijn werk zich diep heeft genesteld binnen de UvH zullen we de man hierachter missen. We denken aan je, Hans. Laten we de herinnering aan je zonnige karakter koesteren. Afscheid van een geheel andere orde is die van onze voormalig hoofdredactrice Nicole Adriaens. Onder haar leiding zijn er enkele prachtige edities van de Zindroom tot stand gekomen. Ook heeft zij in samenwerking met Levenskunst de allereerste editie van Levensdroom gerealiseerd. Bedankt, Nicole, voor je liefdevolle toewijding, je natuurlijke ondernemingslust en natuurlijk voor alle gezelligheid in onze redactie. We missen je! En voor nu zijn we verheugd om enkele mooie stukken van onze studenten te mogen delen. Wie het Spaans benauwd krijgt bij het idee alleen al bemoederd te worden - want, autonomie! - zal smullen van het stuk van onze goeie GVJ. Sylwin Cornielje, daarentegen, weet een indringend beeld neer te zetten van een man die het slachtoffer wordt. Myrte van de Klundert veegt ons het stof van onze hersenen met haar visie op moderne beeldcultuur. En we gaan een uitzinnig liftavontuur beleven van onze nieuwste aanwinst van de redactie: Roos Biesheuvel. Kortom, dit nummer staat strak van de spanning tussen de donkere en lichte momenten in ons bestaan. Hartelijke groet, MariĂŤlle Driessen
Inhoudsopgave In Memoriam 1
GVJ - Moederschap
4
Laura Vermeulen - Zomerfruit
5
Roos Biesheuvel - ‘Nur Limonade’ of hoe Sanne en ik beroemd werden in Frankrijk
9
Anoniem - Zwart wit
9
Daan Stoffer - Zonder Titel
10 Myrte van de Klundert - Grijs op het witte doek en in de kijker 13 Sylwin Cornielje - Het slachtoffer 18 Citaat 19 Colofon
Marthe Visser
In memoriam Hoe zwart wit is ons leven? Het interessante gebeurt in alle kleuren er tussen. In het geel in het blauw in het rood in alle tinten die daar uit voort vloeien. In het groen van de bomen in het paars van de bloemen in het oranje van de ondergaande zon. En het leren? Het echte leren zit hem in het grijs, in al zijn magnifieke facetten. Grijze lucht leert je je paraplu mee te nemen. Grijze gedachten leren je te vechten voor wat je wilt. Grijze levensdagen leren je te genieten van wat je hebt. Zelfs de dood is niet zwart wit. Al zou je kunnen zeggen wit je bent er zwart je bent er niet. Maar herinneringen baden in een spectrum van licht. Ik herinner je in het groen van de bomen in het paars van de bloemen in het oranje van de ondergaande zon. Ik herinner je in de oneindigheid van kleuren. Ik herinner je. Hoe zwart wit is ons leven? Niet.
Moederschap
GVJ
Hoe het moederschap zich verbreedt. In 2008 ben ik het huis uit gegaan, heb ik het nest verlaten zoals dat mooi heet. Mijn moeder zei in de maanden die vooraf gingen - ik had er zin in - dat ze hoopte dat ik niet kon wassen in mijn nieuwe huis. Dan moest ik wel naar huis komen in de weekenden. Ik vind de eerlijkheid die uit dat zinnetje spreekt leuk: het is een groot compliment. Mijn moeder gaat me missen. Nu heeft ze bar weinig te vrezen gehad. Op mijn nieuwe woonstek in Driebergen stond een Zanker Intimat. Een oude bovenlader met een aparte centrifuge. Een centrifuge waar zo'n plastic rekje bovenop je was moest omdat de sokken en handdoeken anders door het apparaat verzwolgen zouden worden. Toen kon je er tenminste nog voor kiezen om je sokken als eenling door het leven te laten gaan. Onze Zanker Intimat (volgens mij was het zelfs de 'deluxe' versie) had dat rekje niet meer, maar een grote handdoek bovenop volstond. Te vol doen ging niet, dan begon de centrifugetrommel te zwalken. Afijn, ik deed mijn was daar. Maar ik kwam ook ieder weekend thuis. Er zaten - en zitten - daar nog vrienden, het is lekker om weer even thuis te eten en er liggen ook nog enkele bijbaantjes aan het thuisfront te wachten op mij. Dat is ook nog steeds zo. Zelfs al heeft mijn leefterrein zich naar 10-minuten-van-het-centrum-van-Utrecht verlegd en ben ik inmiddels universitair student. Masterstudent zelfs, al voelt dat criterium nog niet zo betekenisvol. In de tussentijd heb ik wel een verschil geleerd tussen 'thuis-thuis' en 'thuis'. Thuis is mijn studentenkamertje in Utrecht waar ik met een maffe Aziatische dame, een paar Antillianen en wat ander studentenvolk samen woon. We zitten in de keuken, schelden op de politiek, zeiken elkaar - met name degene die alle etensresten in het afvoerputje laat zitten - af en proberen het zo leuk mogelijk te houden. Er zijn in de tussentijd ook periodes geweest dat ik langer of korter 'thuis-thuis' doorgebracht heb en er zullen nog zulke periodes komen. Simpelweg omdat er in Utrecht geen klap te beleven is als alle sociale contacten die ik er heb ook met vakantie zijn. Of anderzijds druk zijn. Of weg uit de stad. Ter verduidelijking: mijn ouders wonen op het platteland in Brabant. De eerste buren wonen 2 kilometer verderop, de winkels zijn er tussen 12u en 13.30 gesloten. Internet komt via een straalpaneeltje van diezelfde buren af. Een van de redenen dat ik er graag ben is de ruimte en sommige van mijn hobby's die die ruimte nodig hebben. En ik vind het heerlijk om de deur uit te stappen en niet gelijk in het publieke domein te staan. Probeer eens iets buiten te laten liggen in Utrecht dat van enige waarde is. Ik ben me er in die periodes wel van bewust geworden dat ik het zat ben om een kind te zijn, wat precies is waar ik tegenaan loop als ik langere tijd in mijn ouderlijk huis vertoef. Daar ben ik weer even de zoon. Ze vragen me wat ik gedaan heb, wat ik van plan ben en becommentariĂŤren mijn brakheid als ik brak ben. Dat ergert me. Hoewel ze me verder in mijn waarde laten ben ik weer even wat jonger en wordt ik gedeeltelijk zo behandeld. Terwijl ik in Utrecht op de bank kan gaan zitten om met mijn huisgenoten over bier, Mark Rutte of het Koningslied (dat faalt hard ja) te praten. Daar ben ik een gelijke. Begrijp me hier niet verkeerd; de relatie met mijn ouders is goed en ik kom er graag. Ik ben alleen geen kind meer en begin er meer en meer aan te wennen dat ik mijn eigen boontjes moet doppen. En ik denk dat ik er zelf iets aan zal moeten doen om bij mijn ouders iets meer als huisgenoot behandeld te worden. Waarbij ik eigenlijk ook verwacht dat ze er tegen kunnen als ik dat zeg, want zo zijn mijn ouders ook wel.
1
De manier waarop ze soms met me omgaan als ik er ben en mijn reactie daarop vertellen me genoeg: ik wil niet meer als kind behandeld worden. (Hoewel, als het een ruil is voor de kookkunst van mijn moeder, dan moet ik er nog even goed over nadenken...) Toeval wil dat er, toen ik aan mijn studie begon, allemaal dingen begonnen te veranderen. Ik geloof dat zowel mijn cohort als het cohort dat op het mijne volgde, bezemklassen waren. De eerste omdat de vakken stoffig en oud waren en het tijd werd de verroeste nietjes te vervangen, het tweede als gevolg van de crisis. En allebei omdat er veel studenten afhaakten. Dat resulteerde in het invoeren van een aanwezigheidsplicht bij meer vakken dan oorspronkelijk de bedoeling was. Voor de zogenoemde praktijkvakken waarin veel in een groep gesproken werd, gold altijd al een aanwezigheidsplicht. En voor een succesvolle afsluiting van zo'n vak was aanwezigheid absoluut nodig. De colleges - colleges die in eerste instantie niet verplicht waren - werden ook verplicht. Wel met stuiptrekkingen en verzet. Want aan een universiteit studeren gaat toch ook om eigen verantwoordelijkheid? Er is discussie met docenten gevoerd. Het enige argument dat ik me herinner is het voorkomen van leegloop en het verhogen van de opkomst. 'Omdat er wel degelijk een substantieel belang was bij het volgen van een college.' Sterker nog, dat is er ook gewoon. Mits de kwaliteit van dat college goed is. En daar wil de schoen niet simpelweg wringen. Daar is de schoen soms een maat of tig te klein. Ik heb bij colleges gezeten, gegeven door een prutdocent die een powerpoint aan het voorlezen was. En daar begon mijn weerstand tegen die aanwezigheidsplicht pas echt op te spelen. Niet alleen, universiteit, probeer je me mijn eigen verantwoordelijkheid te ontnemen. Je geeft me troep. Ordinaire kutcolleges. Waar haal je het gore lef vandaan, universiteit? Een beetje belerend gaan doen over mijn inzet en vervolgens bagger durven leveren die ik verplicht uit moet zitten! Tijdens die colleges ben ik aan een essay gaan werken. Leve de laptops en tablets. En mijn eigen verantwoordelijkheid. Eerlijk is eerlijk, na een gesprek met de coรถrdinator is deze aanwezigheidsplicht gewijzigd. 'Waar haal je het gore lef vandaan, universiteit?'
Ook is er een aanwezigheidsplicht geweest waarbij er bij afwezigheid een vervangende opdracht gedaan moest worden. Dit gold ook voor een collegevak. Een collegevak met deeltentamens tussendoor. Had een student niet aan de aanwezigheidsplicht voldaan, of aan de vervangende opdrachten, dan kwamen de cijfers van de deeltentamens rood op de lijst. Dat had als resultaat dat altijd aanwezige studenten zwart gekleurde onvoldoendes hadden en afwezige studenten roodgekleurde voldoendes. De aanwezigheidsplicht bewees hier zijn eigen ongelijk. Waar was ze ook weer voor nodig? Maar daar zijn de pogingen tot moederschap van mijn studie niet mee opgehouden. De nieuwe regel is dat wij als studenten verplicht bij het eerste tentamen moeten verschijnen om het volgende te mogen maken. De toekomstige variant daarvan is een 3,5 als minimale punt om de her te mogen doen. Reeds aangekondigd. Om maar te zorgen dat er gepresteerd wordt binnen de normen. Om maar te zorgen dat de maat niet zakt. Wederom word ik als jochie toegesproken en wordt me uitgelegd dat het voor mijn eigen bestwil is. En het doet de docenten vast meer pijn dan mij. En dit zijn regels die verder gaan dan de regels die mij thuis opgelegd werden. Daar was er alle vertrouwen in mijn eigen verantwoordelijkheid. En eerlijk is eerlijk, ik ben er wisselend mee om gegaan. Maar kijk waar ik nu zit. Ook de maatschappij betrap ik op moederschap. De politiek. Er lijkt een algeheel wantrouwen te zijn in de burgers die vertegenwoordigd zouden moeten worden in
2
Den Haag. Ik geloof dat het begonnen is met een paddoverbod van Ab Klink, dat - vergeef me de bron door Geenstijl.nl werd doorgelicht. Er was een Franse studente onder invloed van paddo's uit een raam gesprongen. De arme dame overleed en haar situatie is aangegrepen voor het verbod. Wat Klink verzuimde te vermelden is dat deze dame psychische problemen had en/of had gehad waardoor de paddo's een goede kans hadden slecht te vallen. En toch leverde het een verbod op. Want het volk kan er niet mee omgaan. We lijken verder de kant op te gaan van een wantrouwensstaat - noem het de nieuwe verzorgingsstaat in het zorgstelsel. Wat ik in het kader daarvan als nitwit al niet snap is dat er zoveel zorgverzekeraars zijn die allemaal een laag werknemers moeten hebben, betalen etcetera. Leg mij alsjeblieft uit waarom er tien keer - zo niet twintig - eenzelfde bestuurs- en werknemerslaag moet zijn om ons zorgstelsel vorm te geven. Om nog maar niet te spreken van de liberalisering waar we zo hard naartoe gaan. Want waarom mijn ingegroeide teennagels en de darmkanker van de moeder van mijn collega winstgevend moeten zijn? Dit kan ook mijn onbegrip zijn, zo niet mijn onkunde dus als iemand mij meer kan vertellen dan uiteraard graag. Maar om op mijn punt terug te komen: ik meen iets gelezen te hebben over een fitheidstest in de toekomst. Mensen die gezond leven krijgen korting op hun zorgverzekering, ongezonde 'dikkerds' betalen meer. Rokers natuurlijk ook. (Was het een echt onderzoek dat aantoonde dat rokers door hun kortere levensduur juist minder geld kosten en ziek veel opleveren?) Dat nog los van de mogelijke koppeling van de AH bonuskaart aan mijn boodschappen, om die vervolgens weer te koppelen aan de informatiehonger van mijn zorgverzekeraar. Deze kan mij dan een brief sturen dat ik geen roomboter, geen M&M's en ook geen Coca Cola meer mag kopen. En die spruitjes zijn ook al kankerverwekkend, meneer. Maar als ik 40 euro per maand bijlap dan is het allemaal geen probleem, uiteraard. En dan de tendens vanuit de politiek die hier volledig tegenin druist: in campagnes krijg ik steevast te horen dat ik van alles - veilig thuiskomen, het niet neerhoeken van medisch personeel, inbrekers en andere dingen omtrent mijn eigen veiligheid - zelf in de hand heb. Ik word steevast gewezen op mijn eigen verantwoordelijkheid. Waarom wordt deze me aan de andere kant dan zo afgepakt? Waarom wil de universiteit mijn moeder spelen en lijkt ook Den Haag een zorgdrang te hebben? Terwijl juist alle dingen die bij de daadwerkelijke verzorgingsstaat horen worden afgeschaft of geliberaliseerd - telefoon, energie, openbaar vervoer, zorg en wellicht water in de toekomst? - krijg ik tot in mijn studie toe te horen wat ik moet doen en wat het beste voor mij is. Hoewel het glad ijs is waar ik me op begeef, denk ik dat het spreekwoord 'zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten' hier redelijk opgaat. Onze verantwoordelijkheid wordt ons afgenomen, wat als resultaat heeft dat we steeds naar anderen zullen kijken, met name naar de staat. En de staat neemt gewillig die verantwoordelijkheid om die van ons vervolgens nog verder in te perken. Na een daad van terrorisme worden alle procedures nagekeken, wordt er wellicht een kop van jut aangewezen en er worden regels aangescherpt. Er wordt niet gezegd dat bepaalde narigheden horen bij het leven in een maatschappij met de nodige vrijheden. Waar gehakt wordt vallen als het even kan geen spaanders en doodgaan wordt al helemaal niet getolereerd. Dat is makkelijk gezegd, dat weet ik. Dat betekent dat ik mezelf zal vervloeken als ik aan de kist van een dierbaar iemand sta. Of als ik mijn tentamen niet haal of anderzijds op mijn bek ga. Maar ik geloof er in dat juist fouten maken mij als mens sterkt. En ik geloof dat waar gehakt wordt nu eenmaal spaanders vallen. Hoeveel pijn dat ook moge doen.
3
Laura Vermeulen
Zomerfruit
Het tikken van het leven De zoete nasmaak in mijn mond Van verloren dagen De zomer en haar vruchten vergezocht Vergezicht Van de maan die zich verstopt Het gevoel dat zich nestelt In verpauperde gebieden van mijn hart Mist diepgrijs en zwaar Al die mensen met hun liefhebberij Gezichten schrijnend van extase Ze leven het uit boven mij Groeien verscheurt de tijd Maar stevige stappen over me heengelopen Hebben groene blaadjes reeds verdord In mijn eentje probeerde ik Genoeg Spinnenwebben op ons fruit Er wordt nog geroepen Of bloedeloos gelachen Het deed niks en het zou nooit doen De boomstronk splijt uiteen Duizend duizendpoten rennen weg Enkel nog een gat zo vol van duisternis Het mag niet baten Dat ik van je zou kunnen houden Zonder zomerlicht geen inclinatie te behouden
4
Roos ‘Nur Limonade’ of hoe Sanne Biesheuvel en ik beroemd werden in Frankrijk
Een avontuur op de terugweg van het liftweekend Enigszins verdwaast en een beetje wanhopig lopen Sanne en ik langs de kant van een franse weg die ons naar Chateau-Salins leidt, een klein dorp in de regio Lorraine. We zijn net langs de kant van de weg afgezet door een aardig vrouw waarmee we verwoed probeerde te communiceren, maar waarbij dat mateloos mislukte door gebrekkig Frans van onze kant en gebrekkig Engels van haar kant. We zijn wat ontevreden met de plek waar we zijn afgezet en vragen ons af of het wel veilig is, maar zijn vol goede moed op pad naar een hopelijk voor ons betere plek. Als er een auto langskomt houden we onze duim op en glimlachen charmant terwijl we doorlopen, de schijn ophoudend lieve meisjes te zijn. Maar liefst 2 minuten later stopt er een klein rood autootje. Verbaasd kijken we elkaar aan: op zo’n slechte plek zo snel een lift? Dit moet wel een lot uit de loterij zijn of een seriemoordenaar c.q. beroepsverkrachter! Op een drafje begeven we ons naar de auto. De chauffeur opent de bijrijders deur en wij vragen in gebrekkig Frans of hij ons allicht naar Metz kan brengen. Naar Metz rijdt de bruinharige fransoos (die in de verste verte niks weg heeft van een seriemoordenaar of beroepsverkrachter) niet, wel naar Chateau-Salins. We vragen hem of hij denkt dat we in Chateau-Salins of waar we nu staan beter een nieuwe lift kunnen krijgen en hij adviseert ons naar Chateau-Salins te reizen. We kijken elkaar aan en zijn er snel uit dat we met de fransoos mee willen reizen. Sanne stapt achterin in en ik ga netjes op de bijrijderstoel zitten. Al snel blijkt dat de man een van de weinige fransen te zijn die wel Engels spreekt, wat maakt dat we al gauw in een leuk gesprek verwikkeld zijn. Hij blijkt een journalist te zijn met een talent voor het vertellen van verhalen. Met een glimlach in zijn ogen vertelt hij ons over het leukste interview dat hij ooit had gehad: een interview met zijn idool Popa Chubby, waarvan hij eigenhandig tijdens een concert een interview geregeld kreeg zonder aan het werk te zijn. Al pratend krijgen we langzaam een beeld van de fransman, terwijl we langs prachtige gele velden met koolzaad razen. Hij vertelt ons over de streek en de wijnbouw in Lorraine, wat uiteindelijk evolueert tot een gesprek over Frankrijk, Nederland en het verschil tussen te landen. Sanne en ik maken bekend dat we ons soms irriteren aan het gebrekkig Engels van de Fransen en ik doe ‘r nog een schepje bovenop als ik zeg dat ik soms het gevoel heb dat Fransen expres geen Engels met ons praten, terwijl ze het wel kunnen. Hij vertelt ons dat dit geen nationalisme is (hoewel het nationalisme in Frankrijk wel meer opkomt, vertelt hij teleurgesteld). ‘De franse vlag en het volkslied is voor ons niet zo belangrijk, in tegenstelling tot de franse taal!’ legt hij uit; ‘We zijn trots op onze taal.’ Hierna vertelt hij dat hij niet van het franse volkslied houdt, want volgens hem verbeeldt het de zwarte kant van de renaissance, het bloed en de moorden. Ik vertel hem dat het Nederlandse volkslied ook niet echt iets is om trots op te zijn. Het is immers belachelijk dat wij in de eerste vier zinnen iets zingen over dat onze ‘vader des vaderlands van Duitse bloed is’ en dat hij ‘de koning van Spanje altijd heeft geëerd’, maar nog geen woord reppen over ons eigen koude kikkerlandje. Naar mijn mening had ons volkslied wel wat meer nationalistisch mogen beginnen. We beginnen het over Europa te hebben en het opkomende nationalisme in zowel Frankrijk als Nederland. We zijn het ‘r met z’n allen over eens dat het opkomende nationalisme Europa geen goed zal doen. ‘En de EU heeft ons wel de langdurigste tijd van vrede ooit in Europa gegeven!’ voeg ik er prekend aan toe. Inmiddels hebben we Chateau-Salins bereikt, het blijkt een plaatsje met ongeveer 3000 inwoners en de straten zien er angstaanjagend verlaten uit. Toch ben ik blij huizen te zien in plaats van in de middle-of-nowhere te staan. ‘Zal ik jullie naar Metz brengen?’ vraagt de chauffeur. Lachend kijken Sanne en ik hem aan: dat zou geweldig zijn! Giechelend van blijdschap vertellen we hem dat dat geweldig zou zijn en hij rijdt door Chateau-Salins heen om aan de rand te stoppen bij het plaatsnaambord. Hij heeft ons gevraagd of hij een artikel over ons mag schrijven, wij hebben toegestemd en hij wil een foto van ons maken voor het bord, waarna we weer instappen op weg naar Metz. Sanne legt de journalist uit dat we het beste verder kunnen liften als hij ons een tankstation na Metz afzet, zodat we langs de weg naar Luxemburg staan. De weg naar Metz blijkt net zo lang te zijn als het stuk dat we al met hem mee hebben gereden en hoe
5
langer we bij de fransoos in de auto zitten, hoe aardiger we hem beginnen te vinden. Soms spreken we snel in het Nederlands tegen elkaar uit dat hij ons wel heel ver brengt en dat het wel een hele aardige jongeman is. Hij vertelt over dat hij in Nederland is geweest met z’n vriendin (ik ben enigszins teleurgesteld door zijn niet-single zijn) en begint over Amsterdam en wiet te praten, wat resulteert in het vertellen van grapjes die Fransen maken over Nederlanders. Sanne gaat rechtop zitten en wordt enthousiast; ik heb al bij meerdere lifts aangehoord hoe leuk ze het vindt als buitenlanders grapjes vertellen over Nederlanders. De fransoos begint: ‘Nederlanders komen vaak naar Frankrijk om te kamperen. Als we dan zo’n camper of caravan zien…’ (hij wijst een voorbij razende Nederlander aan, die we meer beginnen te zien nu we op weg zijn vanuit Metz naar het tankstation) ‘zeggen we altijd dat de Nederlanders waarschijnlijk de hele caravan vol hebben gestopt met voedsel. Ze betalen dan alleen nog limonade; daar staat het nummerbord ook voor: “Nur Limonade”.’ We lachen en Sanne vertelt hoe leuk ze het vindt om grapjes te horen die buitenlanders maken over Nederland. Dan moet de journalist op de weg gaan letten. De GPS moet ik tussen mijn voeten vandaan graaien en we komen erachter dat er helemaal geen tankstation na Metz komt. ‘De TomTom is het enige moderne aan mijn auto,’ grapt de fransman, terwijl hij gedwongen is ons helemaal naar Luxemburg te brengen. Als we de grote parkeerplaats in Luxemburg op rijden zet hij z’n auto aan de kant en stelt ons wat vragen voor het artikel. We laten ons e-mailadres achter en maken met z’n drieën een foto voor persoonlijk gebruik voor zijn rode autootje. We bedanken hem uitbundig en hij geeft ons een bruingroene hoed mee voor tegen de regen. Op het moment dat hij weer wil instappen vragen we hem zijn naam: door het leuke gesprek zijn we dat helemaal vergeten. ‘Hubert Gamelon,’ zegt hij. We zijn Hubert Gamelon eeuwig dankbaar en als we schaterend van geluk de winkel van het tankstation binnen lopen om stokbrood te kopen zijn er waarschijnlijk veel mensen die denken dat we aan de drugs zijn. We eten onze lunch op en krijgen een lift naar Nederland aangeboden als we opstaan van het picknickbankje. We komen voor het donker veilig weer thuis en ontvangen twee dagen daarna in onze mailbox een e-mail van Hubert en een artikel: ‘Un bout d’Europe avec Roos et Sanne.’
6
Het artikel: Een stukje van Europa met Roos en Sanne Hubert Ganelon, vertaald door Floris Schenk Twee Nederlandse lifters verdwaald in Le Saulnois, dat zie je niet elke dag. Ik moest ze in het begin mee nemen naar Chateau-Salins, toen naar Metz, toen naar Luxemburg… Het verhaal van een dag anders dan alle anderen. Ze waren hier, compleet de weg kwijt in Bourdonnay zondag ochtend. Ik heb ze meegenomen tot aan Chateau-Salins, mijn goede daad van de dag. Roos van 18 en Sanne van 19 zijn op terugreis van een weekendje Strasbourg. “Een lift rally tussen studenten” zo leggen ze mij uit. “Wij zijn vrijdag vertrokken uit de faculteit van geesteswetenschappen te Utrecht. 15 teams van twee in een race. De winnaars waren degene die het eerst in Strasbourg aankwamen, nu moeten we weer naar huis.” Sanne en Roos zijn nog schor van het feest van de vorige nacht. Ze hadden niet gewonnen, te veel onnodige omwegen leggen ze uit: Brussel, Achen, Coblence, Lember, Karlsruhe… een flinke omweg. “Eigenlijk dachten we dat Strasbourg in Duitsland was.” “Maar het ligt in Duitsland!” Mijn grap komt niet aan. Het gesprek gaat vervolgens over mijn beroep. “Journalist, jij hebt vast al een hele hoop sterren ontmoet!” Ja, Geneviève de Fontenay en de voorzitter van de voetbalclub van Sarrebourg. Nee, we zitten hier niet in New York… “ik heb de minister van cultuur al eens ontmoet, de spelers van Paris St Germain en Papa Chubby, waardig erfgenaam van Jimi Hendrix.” Natuurlijk ga ik niet lopen zielenpoten. “- mijn moeder is journaliste,” antwoord Roos. “Maar in een kleine krant.” “En wat dan nog? De mooie verhalen zitten in de kleine krantjes. Persoonlijk houd ik van authentieke verhalen”. Net als die van jullie, dames. Wij komen aan in Château-Salins, er is geen hond op straat, behalve een bende motorrijders. Wanhoop in de ogen van de Hollandse dames, onweerstaanbare glimlach van Sanne… “Ik breng jullie tot Metz als jullie willen?”
7
´Het is erg mooi hier’
Op de Delmse weg bewonderd Roos het Lotharingse landschap. Ze is zeer gecharmeerd: “Het is erg mooi hier, mooier dan in Duitsland.” “Mijn geliefde Lotharingen. Het geel van het bloeiende koolzaad en de valleien van de Seille. Bovendien zoals jullie gezien hebben, er zijn hier overal windmolens. Wij zijn milieu bewust.” De meiden zeggen dat in Nederland ecologie erg belangrijk is, dat iedereen een fiets heeft. Ik vermijd ze te vertellen dat hier binnenkort, in Bure, al het lange termijn afval van de Franse kerncentrales zal worden opgeslagen. Ik weet toch niet hoe ik ‘longue durée’ op z’n Engels moet zeggen… ‘Jullie koningin ziet er vriendelijk uit’
Het gesprek draait richting de politiek met de nieuwe koningin van Nederland. “Het is een koning,” verbeterd Sanne. Béatrix heeft haar macht aan Willem-Alexander gegeven op 29 April. Een koning in Nederland, voor het eerst in 120 jaar! “Wij in Frankrijk hebben er al 200 jaar geen één gehad.” “We weten dat jullie niet zo van koningen houden.” “Willem-Alexander ziet er aardig uit. Anyway, is de echte koning van Oranje niet Marco van Basten?” Nu praten we weer over voetbal en volksliederen. Ik leg uit dat de Marseillaise het verhaal van het einde van de Monarchie verteld. “Het gaat over bloed, over zuivering… voor mij is het het zwarte gedeelte van de Révolutie. “Ons volkslied is ook stom, verzekerd Roos. Het zegt dat we sterker zijn dan de Spanjaarden, dat wij een perfect volk zijn, dat de Oranje Republiek het meest elitair is…” “De Spanjaarden van het WK van 2010?” “Nee, de Spanjaarden die Nederland controleerden voor onze onafhankelijkheid in 1648…” Het Europa van morgen
Sanne wijst me erop dat ik met een sterk Frans accent Engels spreek. Dan laat ik me gaan! “Ik hou van mijn taal! Het is het cement van Frankrijk, vergeleken bij dat zijn de vlag en het volkslied niks!” “Het klopt dat taal belangrijk is,” zegt Sanne; “Het is de primaire verbinding tussen de burgers. In Nederland is er op dit moment een sterke groei van het verschrikkelijke Nationalisme.” “Hier in Frankrijk ook is het triest, ik geloof dat Italië en Griekenland ook zijn getroffen door racisme…” “Terwijl zestig jaar lang Europa ons vrede heeft gegeven!” Europa met mooie Hollandaises, daar stem ik wel voor. Ik staak mijn geflirt, ik kondig aan dat ik een vriendin heb. Softdrugs daarboven, harddrugs in Frankrijk
“Wij zijn trouwens pas nog in Holland geweest. Wat een mooie reis!” Dit doet ze niks. “Wat vond je dan leuk?” “Alles. De viering van het 400jarige bestaan van de Amsterdamse grachten, de tolerantie in jullie land, de musea, de marijuana…”. DE cliché, glimlacht Roos. “Jullie hebben toch wel geluk, hoor. In Frankrijk, als je je een beetje wil vermaken, moet je bedorven hash (shit op z’n frans) in de buitenwijken zoeken. En de dealers knallen elkaar allemaal neer, net als in Marseille, al vijf doden dit jaar. Als je het zo bekijkt is de drugs best hard.” “Eigenlijk zegt men in Nederland dat ieder vrij moet zijn en zijn eigen keuzes moet kunnen verantwoorden, observeert Roos. “Het is niet slechter. Het maakt deel uit van onze mentaliteit: samenleven in vrede.” We zijn ondertussen voorbij Metz, mijn GPS loopt volledig vast vanwege de werkzaamheden op de A31. Ziehier Thionville, en binnenkort Luxemburg. Ik bel mijn bazin. “ik zal te laat zijn, sorry. Btw, ik heb twee liftende Hollandse dames opgepikt…”
8
Zwart wit
Anoniem
Twee tegenpolen die elkaars bestaan rechtvaardigen. Uitsluitend zwart en wit zien is een eerbreuk aan de kleuren, Een visie in zwart - wit is kleurenblind. Een hond zou enkel in deze niet-kleuren kunnen zien, Maar het palet van de kunstenaar beslaat meer dan een grijscontrast. Zo ook onze kunsten. Lang leve de nuance.
Zonder titel
Daan Stoffer
See, none of these will stay, remain as is today. Regrow, return shall all refrain. Absent the path, forward ye go May the unknown be ever so.
9
Myrte van de Klundert
Grijs op het witte doek en in de kijker
§ 1 Kijken
“This ancient desire for narrative(s) still orders modern society: It order the most complex, the most secret, of social movements. But the conditions of this desire’s satisfaction have been radically transformed; it has become the object ofa global industry.” [TTP. 8]
Op een enkel, groot doek worden naast elkaar twee videokanalen uitgezonden. Close ups en overzichtsbeelden van een grote, anonieme sporthal met honderden mensen, staand of zittend op kleine witte plastic stoeltjes. Ze bidden, praten of lachen met elkaar. Soms verschijnt een priester in beeld, in net zakelijk pak, of mensen die tranen van vervoering plengen. Keurig verzorgde assistenten in de menigte delen kaartjes en flyers uit. Volgens het bordje bij deze video-installatie zijn de beelden opgenomen bij de pinkstergemeenschap in Zuid-Amerika. In de kleine, lage ruimte waar we zitten te kijken zorgt de zeer gedempte verlichting voor een soort bioscoop effect. De film is stom, toch praten de zes mensen die op hun route door het museum hier zijn gestrand, nauwelijks of heel zacht. Waar kijk ik naar? Het is moeilijk sympathie danwel anti-pathie te voelen bij deze beelden. Dat komt door de verdubbeling van close-up en overzicht. Ik kan geen oordeel vormen over wat daar gebeurt. Voor en achtergrond zijn steeds tegelijk aanwezig, en dat is verwarrend. Is dit beeld een kritiek op de misleiding van zulke massale bijeenkomsten, waar mensen in sporthallen luisteren naar goeroe-priesters en hopen op materiële welvaart? Of is het een poging je onbevooroordeeld te laten kijken, te laten zien dat er een grote differentiatie in die massa is, de massa eigenlijk niet bestaat? Een paar mensen staan op. Dit trekt me terug naar het hier en nu. Een keurige medewerkster zit al de hele tijd in de hoek op twee opgestapelde stoelen, waardoor haar benen steeds actief heen en weer blijven schommelen. Nu komt ze onopvallend in actie en stapelt de paar stoelen op, zodat de volgende voorbijgangers zelf een stoel moeten pakken. Het zijn kleine witte plastic stoeltjes. Waar kijk ik eigenlijk naar? Kijk ik hier naar een filmpje over een religieuze bijeenkomst, of kijk ik naar museumbezoekers die kijken naar een filmpje? Gaat het filmpje over een gebeurtenis in de wereld, of gaat het filmpje over de massale wijze waarop wij van een afstand toeschouwer zijn van gebeurtenissen, en hoe de tele-visie daarin als medium op zich een soort goeroe is? Of zijn we daardoor juist deelnemers? Kijk ik hier naar een filmpje over een religieuze bijeenkomst, of kijk ik naar museumbezoekers die kijken naar een filmpje?
Ik merk de neiging op er hoe dan ook een verhaal van te willen maken. Ik verwacht dat wat ik nu zie zal verhelderen wat ik straks ga zien, waardoor het nu al betekenis heeft, een positie naar de toekomst
10
toe. En ik ga uit van een verleden dat al voorbij is. Het eigene aan deze filmbeelden is dat ze geen duidelijk verhaal vormen.
§ 2 Waarnaar?
“A film, like a melody, is essentially flux: it consists ofits unity in and as flow. The temporal object, as flux, coincides with the stream ofconsciousness ofwhich it is the object: The spectators.” [TTP.12]
De primaire vorm van retentie (“geheugen”) volgens Husserl gaat over bewustzijn dat pas kan verschijnen doordat het al verdwijnt. Denk aan een melodie, waarin noten betekenisvol zijn vanwege alle voorgaande noten, die nog aanwezig zijn als dat wat al geweest is, zonder dat je die noten actief, stuk voor stuk, herinnert. Dat wat nog moet komen, potenties, speelt dan eenzelfde rol in de structurering van het bewustzijn als in de tijd zijn waardoor iets is. Dit heeft te maken met het diachronisch karakter van mens zijn; Je bent iemand omdat je verschilt van een verleden / toekomstig zelf. Mens zijn is niet samenvallen met jezelf of anderen, niet synchroon zijn. Een film is in fenomenologische zin een “temporeel object” omdat het alleen als object bestaat voor zover het zich ontvouwt in de tijd. Bewustzijn is “cinematic”. Bij Stiegler word je dan individu in relatie tot andere mensen en “techniek”; Techniek als eigenlijk alle materie om je heen die je de mogelijkheid geeft een verleden te construeren. Het verschil is waardoor je jezelf wordt – jezelf zijn is niet iemand anders zijn. Het is een eigen verlangen dat daarin een grote rol speelt. Verlangen naar de toekomst toe (of het verleden natuurlijk) plaatst je in de tijd. Of het bij Stiegler een achtergrond is weet ik niet, maar in de psychoanalyse van Lacan is het zo dat je individu wordt (differentiëren) door een eigen verlangen te ontwikkelen, in plaats van enkel van het object te verlangen de moeder te willen zijn (samenvallen). De flow van het bewustzijn valt samen met de flow van de film wanneer je kijkt – zit je er niet “helemaal in”, even de tijd vergeten? Dan is het dus ook de film die je verlangen (mede) structureert in het spel tussen differentiëren en samenvallen. Wanneer we de helft van de dag naar film kijken, zo lijkt Stiegler te zeggen, heeft dat ongetwijfeld een invloed op het bewustzijn. Dat hoeft niet slecht te zijn, ook hier kan het je verhouding tot dit ‘andere’ zijn die jezelf en de wereld om je heen betekenisvol maakt. Maar wat gebeurt er wanneer film en tv massaproducten zijn? Maar wat gebeurt er wanneer film en tv massaproducten zijn?
Dat betekent dat de producten gemaakt worden ‘om te scoren’. Dat betekent dat veel wordt geïnvesteerd om doelgroepen te leren kennen en producten precies af te stemmen. Wat de inhoud van de film dan ook nog is, het is al afgestemd op wat jij was. Massa industrie draait op voortdurende, steeds snellere synchronisatie van mens en product. Je zou dan nog wel verlangens hebben, en denken dat die van jou zijn, maar in feite verschil je steeds minder van de wereld om je heen. In feite ontstaat er een existentiële malaise wanneer we, in tegenstelling tot het ideaal van authenticiteit, met “onszelf” samenvallen. In de filmbeelden van Arnout Mik in het Stedelijk zit geen logica, beelden volgen elkaar op zonder chronologie. Bovendien is de ruimte onderdeel van dit kunstwerk – dus mijn bewustzijn ook. Wat het
11
kunstwerk dus is, is afhankelijk van de bezoeker die niet toeschouwer maar deelnemer is. Ik ben onderdeel van het kunstwerk, maar val er niet mee samen op dezelfde manier, als consument, zoals dat met een film gebeurt. Wat Mik doet is het doorbreken van deze stroom. Er zijn alleen die beelden zonder chronologie [logica van de tijd] en de directe omgeving. Zo vindt een deconstructie van het bewustzijn van de kijker, als consument, plaats. Als film een temporeel object is, wordt de temporaliteit als het ware op haar eigen gronden op de kop gezet. Film als temporeel ontvouwend object leidt uiteindelijk tot synchronisatie die individualiteit verwoest. Drijf je dit door dan kom je uit bij het kijken naar film zonder dat er daarin dus nog verhaal is, individualiteit is, temporaliteit is. Je kijkt alleen nog naar het beeld, dat je nog steeds mee trekt, en vanuit gewenning verwacht je verhalen, maar je zit te kijken en bent eventjes alleen nog nu. Als je bewust wordt van de omgeving, zie je pas hoe je op driedubbele wijze in de film bent opgenomen, en in een schijnbaar zelfde situatie zit als de mensen op het scherm. Je bent dus onderdeel van het geheel geworden, niet meer iemand die naar een film kijkt. Dat wat je zojuist hebt gedaan is niet meer relevant voor wat je nu ervaart. In deze ruimte bestaat geen tijd. Het ontzettend vreemde is hier, dat je toch een tijdje blijft kijken. Je verlangen wordt gestructureerd door het medium ‘film’, waarvan je verwacht dat het ergens heen gaat. Het gaat niet meer om mijn eigen verlangen, maar om een verlangen dat inherent lijkt te zijn aan dit medium, waarin betekenis meestal ontstaat door het ontvouwen in de tijd. Er is dus ook sprake van een constructie van een nieuw perspectief. Want je wordt je bewust van alle techniek die wordt ingezet, die zowel je bewustzijn structureert als de wijze waarop je deze opneemt, maar vervolgens niet meeneemt. Zo kan juist deze ervaring je er bewust van maken hoe, als consument, je individuele bewustzijn kan verdwijnen (dehumaniseren). Want je merkt dat dit in deze ruimte niet gebeurt: Al heel snel merk je dat je hier niet gewoon kunt consumeren, als je passief blijft kijken gebeurt er niets. Mik weigert dus om je als consument aan te spreken. Zien: Aernout Mik, Communitas. 4 Mei – 25 Augustus 2013. Stedelijk Museum Amsterdam. Lezen: Stiegler, B. (2011). Technics and Time, 3, Cinematic Time and the Question ofMalaise. Stanford UP.
12
Het slachtoffer
Sylwin Cornielje
De lucht was dik. Zij was zo met vocht gevuld dat zij wit was en de omgeving om hem heen met een dikke aanslag bedekte die zeer deed aan zijn ogen. Zelfs de eeuwenoude gebouwen waren hun gewoonlijk aangename, goudbruine oppervlak verloren. De lucht was spierwit gemaakt door een opeenhoping van wolken voor de zon, laag voor laag tot de aardbodem reikend. De hemel was haar normale textuur verloren. Alles was een en al wit. Hij zou zich deze maand herinneren als september, zo ongewoon zoals eens in de zoveel jaar die ene dag in september zijn kon, waarin het genadeloos warm was, waarin verstikking en het zuchten van de mensen alomtegenwoordig zijn, waarin de zon enkel nog onherkenbaar ergens aan de hemel stond, verminkt, onzichtbaar. Voor een dag waren haar prachtige stralen zoek. Niet alleen hij leed toen, maar iedereen met hem. Zowel de menigte als hij konden niet binnen blijven, veilig in de tocht, want het was doordeweeks en de mensen hadden na de lunch hun bestemmingen. Tijdens deze ongewone dag in september liepen zij doorgaans of zij pakten de auto. Fietsen bleek meestal geen optie, daar de straten in de stad zeer smal en snel gevuld waren met de auto’s van forenzen uit omliggende gebieden. Iemand kon zich daar onmogelijk doorheen manoeuvreren. Bovendien was het die dag windstil, geen enkel briesje bood een fietsende burger motivatie om door te trappen. De trottoirs waren echter veiliger dan de wegen en zij waren ook breed. Reeds een lange tijd boden zij de mensen uitkomst hun bestemming te bereiken. Zo ook hem die dag. Die dag in september, waarin zelfs schaduwen leken op te lossen in de gloed. Onderweg naar zijn bestemming wilde hij de krant van vandaag kopen. Hij stopte bij De Alledag aan zijn rechterkant, tegelijkertijd pogend wat verkoeling te vangen onder de bescheiden schaduw van het luifeltje. Naar binnen gaan wilde hij nog niet, omdat hij wist dat er geen airconditioning zou zijn. Op een normale dag zou hij worden bekeken door haastende voorbijgangers, ze zouden binnensmonds mompelen en hem proberen weg te jagen met hun scherpe blikken. Maar hij stond daar nog rechts van het midden van de stoep en het was geen normale dag. De mensen strompelden voorbij als waren zij gebrekkig van gestalte en niemand had haast. Bovendien waren het niet alleen de honden die hun tong onbeschaamd in de open lucht lieten hangen. Bovendien waren het niet alleen de honden die hun tong onbeschaamd in de open lucht lieten hangen.
Hij zou zich de auto’s links van het trottoir herinneren. Hij zou hun lawaai en hun stank weer horen en ruiken. Het trottoir was breed, de weg was smal. De automobilisten toeterden, de uitlaten van hun auto’s lieten hem en iedereen met hem intensiever happen naar zuurstof. Eerst voelde hij zich nog een mens, maar al snel een vis. Toch, hij was niet naakt, want niemand keek naar hem. Hij kon niet worden ontdekt, want hun bestemming was hen meer waard dan hem. En zoals reeds verteld, hadden zij op die dag geen kracht om hem te weren, te bedreigen met hun blikken. Hij, die hen de weg zou belemmeren indien zij haast zouden hebben. Maar de dikke, ademloze lucht weerhield hen van die haast.
13
Toch was hij alleen, want hij alleen keek middenin alle mensen. En alleen hij werd fysiek getroffen door aarzeling. Hij keek naar rechts en zag de winkel, de kranten binnen gestald in angst voor diefstal. Links van hem zag hij de file van auto’s die zich voorgoed leken te hadden geparkeerd op een smalle strook dampend asfalt. Deze straat was lang en had geen zichtbaar begin- of eindpunt. De Stridweg. Zij was een van de dunne aders die het centrum vanuit één richting deed voeden met forenzen vanuit kleine stadjes en dorpen rondom de eeuwenoude stad. Zij was niet zozeer groot als wel nog steeds belangrijk voor bedrijvigheid en werkgelegenheid. Zeven eeuwen geleden ontstond de stad als een klein vissersdorpje langs de Riaal, maar groeide, mede door investeringen van aristocratische families en door de afnemende landbouw, in snel tempo uit tot belangrijke handelsstad voor kooplieden uit de gehele streek. Daarna werd er door de burgerij geïnvesteerd in fabrieken. Vanaf dat moment ontstond in rap tempo het centrum met het Wegerplein. De meeste eeuwenoude gebouwen verwerden daar tot vestigingsplaatsen voor bedrijven en kantoren, voornamelijk van de mediasector. Zij waren vroeger gebouwd in een cirkel. Het stadhuis sloot die cirkel. Het stadhuis was een immense verschijning, als een kathedraal zo breed, maar lager. De stijl was Renaissance, met veel horizontaliteit en geornamenteerde pilasters. De voorgevel werd bekroond door een fronton met daarin het wapen van de stad, de drie torens met op de middelste een adelaar met gespreide vleugels. De muren van het stadhuis waren mettertijd zichtbaar vervaagd. De bouw van een immense, vijfbaanse rotonde in het midden van het plein ongeveer veertig jaar geleden voltooide de stad zoals die was op deze dag. Voorheen was het een marktplein, maar de komst van de forenzen drukte de kramen tegen de muren. Twaalf straten mondden hier uit als kabbelende beekjes. Er was slechts één tweerichtingsweg, die vaak vaststond met verkeer omdat het de enige was. De kleinste baan om de rotonde was een stoep; men kon eromheen lopen en het betreden via een hoge poort dat majestueus hekwerk met elkaar verbond. Stond men in het hart van deze rotonde, in het keurig onderhouden Wegerpark, en bekeek men tussen twee kastanjes door het stadhuis, dan zag men hem royaal, bijna symmetrisch bekleed met fabrieksschoorstenen van verschillende maten. Zij torenden nonchalant, als was de stad hunner. Dit zicht had inderdaad iets koninklijks, in een donkere lucht te meer. Een dergelijke laatste aanblik wierp men op zijn knieën. De hitte, het lawaai, de stank. De witte gloed sneed Fritz in zijn ogen. Eenmaal binnen in De Alledag miste hij hem, de eigenaar waarvan hij nooit de naam had geweten. Zo vriendelijk als hij was, zo weinig wist hij van hem. Nooit praatte hij over zichzelf; hij zou dat nooit meer doen. Toch waren er een aantal dingen die Fritz na al zijn bezoeken had gedacht te kunnen raden: de eigenaar was tussen de vijftig en zestig jaar oud, werkte zes dagen per week, hij had een hond genaamd Suzy, hij geliefde de stad (overal hingen foto’s van monumenten en zijn jaarkalender toonde de stad in haar vroegste perioden) en hij liet blijken dat hij van alles goed op de hoogte was, van het spel van de politiek, de conjuncturele ontwikkelingen, belangrijke figuren enz. Daarbij leek hij maar armoedig. Zijn kleren waren oud, te klein of te groot, pasten niet bij elkaar. Zijn gebit was er zeer slecht aan toe, hij was nooit geschoren en hij ging nooit op vakantie. Deze man was altijd buitengewoon aangenaam tegen Fritz. De aandacht die de blik van de eigenaar vroeg, liet zijn gerichtheid op het uiterlijk van de man doen verdwijnen. De eigenaar zijn grote, donkergroene ogen waren omringd met dikke wimpers en daarboven groeiden grijszwarte, borstelige wenkbrauwen die een teken van openheid toonde zodra hij Fritz zag, waarna hij dan glimlachte. Hij was in staat zijn klanten te omhelzen met zijn blik. Het waren zijn ogen die Fritz een gevoel van vrijheid gaf, een uitgestrekt landschap van vertrouwen en mogelijkheden.
14
Die dag was de eigenaar er niet. Voor het eerst in zijn leven zag hij niet de vriendelijke eigenaar bij wie hij iedere dag de krant kocht. Hij schrok. Daar stond een ander. Hij schrok. Daar stond een ander.
Hij schrok, want Fritz kon niet goed tegen verrassingen in zijn dagelijkse routine. Zijn dag was breekbaar als een potlood, dat wist hij. Daarbij was de man van een geheel ander gehalte dan de eigenaar. De man had een elegant, donkerblauw pak aan met donkerblauwe stropdas en een verzorgd kapsel. Hij moest toch al wat ouder zijn daar zijn gezicht veel rimpels vertoonden en zijn haren grijzend waren. Imponerend. Hij stond met zijn schouders recht en zijn borst vooruit in de winkel, doch niet overdreven als zou hij klaar staan voor de mars. Zijn armen hield hij ietwat stijf, maar niet helemaal. In plaats van recht voor de toonbank te staan om zijn klanten te begroeten, stond hij wat schuin naar rechts, van het raam af de duisternis bezoekend. Hij tuurde schuin naar beneden voor zich uit maar hij leek nergens naar te turen. Zij hoofd was recht, maar zijn ogen waren niet goed zichtbaar. Dit alles gaf een vreemde, neerslachtige indruk. Zijn gezicht was uitdrukkingsloos, geen trek gaf verdere blijk van gevoelsleven of verlangen. Fritz bracht bij binnenkomst geen verandering in dat alles. De winkelbel had de man klaarblijkelijk niet gehoord. Hij leek beroofd van zijn waarneming. Alleen was Fritz in de winkel. Zelden was hij zo alleen als op dat moment op die dag. De winkel bevatte dezelfde dikke, warme lucht als buiten. Daar was hij als enkeling, onontdekt. Het drukte hem zwaar op zijn schouders, daar hij de vrijheid niet voelde te vertrekken. De winkel spreidde haar verstikkende tentakels. Zij klemden zijn hals. Hij pakte zijn krant en vroeg de man zonder nadrukkelijke ernst: ‘goedendag meneer, ik heb nooit eerder iemand anders dan de eigenaar achter de toonbank van deze winkel gezien. De eigenaar met zijn hond. Is hij misschien ziek vandaag?’ De vreemde tuurde een eind weg als was zijn blik nog steeds verloren. Eenmaal herhaalde Fritz zijn begroeting, waarna de man zich tot hem wendde, hoewel zijn ogen nog neerslachtiger waren afgedaald naar lagere gebieden. Zonder zijn gelaat te vertrekken of te veranderen, vroeg hij: ‘wie draagt de verantwoordelijkheid voor de pers, jongen?’ Fritz begreep de vraag niet en excuseerde zich, waarna de man opnieuw hetzelfde vroeg. Fritz antwoordde dat hij het niet wist, omdat hij zijn vraag niet begreep en vroeg waar de eigenaar van de winkel was. De man wendde zijn blik weer naar hetzelfde punt van voordat Fritz zijn aandacht trok en vroeg opnieuw ‘wie draagt de verantwoordelijkheid voor de pers?’. Ditmaal zonder ‘jongen’ erachter. Fritz antwoordde dat het hem om het even was en dat hij zijn vraag niet begreep en waarom hij die juist aan hem stelde. Helemaal alleen was hij en zijn borst drukte. Het zweet stond hem op zijn voorhoofd, maar niet op die van de man. Het colbert van de vreemde moest fluweelzacht zijn. Fritz vertelde hem dat hij altijd weinig met de pers te maken had gehad, omdat hij enkel foto’s schoot van belangrijke evenementen en ongevallen in de stad. Hij schreef websites voor bedrijven. Hij vertelde hem vervolgens dat hij het vreemd vond dat de eigenaar er niet was, omdat hij er altijd was in al die jaren dat hij een krant bij hem kocht. ‘Is er iets ergs gebeurd?’ De man antwoordde niet. ‘Waarom vertelt u niet of er iets ergs is gebeurd met de eigenaar? Ik zou het erg vinden namelijk, hij is een van de weinigen in deze stad die een persoon nog de ruimte geeft over iets anders dan geld te praten.’ Een gapende afwezigheid. De verre reis die de blik van de man maakte had een bestemming bereikt. Nooit meer zou hij terugkeren. Hij leek niet meer in staat zich tot Fritz te wenden en te converseren, betekenis te verlenen aan zijn fysieke aanwezigheid. En de eenzaamheid drong zich aan Fritz verder op. De eenzaamheid, de vreemde, de afwezigheid, het lawaai van buiten, de hitte. De winkel schudde zijn zinnen. Hij legde wat geld op de toonbank.
15
Op straat vertoonden zijn ogen vlekken en door het gutsende zweet van zijn voorhoofd brandden zij. De Stridweg.‘Tot ziens.’ De witte gloed was heviger geworden daar de zon haar hoogtepunt naderde. ‘Tot ziens.’ De onrust in hem nam toe en hij begon naar de tijd te zoeken. De tijd was belangrijker dan de vreemde man van het winkeltje. De mouwen van zijn overhemd plakten en weerhielden zijn uurwerk ervan bekeken te worden. Onder zijn frustratie liep hij tegen een voorbijganger. Het metaal van zijn horloge kraste zijn pols. Maar hij zag niet goed en hij vloekte. Hij zocht de ogen van de voorbijganger, maar die keurde hem geen blik waardig. Hij was de anonimiteit van de stad gewend, de indifferentie waarvan iedereen dader was. De voorbijganger leek hem echter niet bewust te negeren. De mensen waren blind gemaakt, zij hadden geen daadwerkelijk oog meer voor hun medemens, geen uitdrukkingskracht. De interesse zou pas daarna komen. De auto’s stonden suf in de straat, zij verdronken in het verkeer dat zij veroorzaakten. Zij ronkten onophoudelijk. Met dat geluid verminkten zij de straat, de stad. Zij ontdeden haar met iedere minuut van deze dag meer van haar kleurenpalet, neutraliseerde het spectrum. Portieren, muren en fietsen daartegenaan, daken, auto’s, kleine struikjes en boompjes aan de straatkant, de kleren van de mensen, hun gelaten, de kleur van hun ogen; alles assimileerde en loste op in de hitte die werd aangewakkerd door een wolk van gas en het gedrochtelijke gegrom van de machines van de stad. Zij leek haar functie te hebben verloren, haar bestemmingen vernietigd. Enkel de walmen van de schouwen boden de hemel textuur. Ook Fritz zou zijn geveld door de verlammende werking van de hitte, mits de vreemde man zijn ogen op hem had gevestigd. Eén blik zou zijn wensen neutraliseren als de witte gloed die de stad deed bedwelmen. Eén oogopslag van hem zou genoeg zijn om de dag te bevestigen zoals die was. Maar Fritz kreeg geen wenk, geen glimp. Hij zou zich herinneren zijn rechtermouw open geknoopt te hebben; de stand van de wijzers in zijn gouden uurwerk schitterden. Hij zou zich zijn opluchting over zijn resterende vijfendertig minuten herinneren, zijn mijmeringen, en hoe hij besloot nog een rondje in het park te gaan lopen. Het kantoor waar hij werkte was gevestigd aan het Wegerplein en de ingang bevond zich tegenover het park. Het was gevestigd in een groot, oud pand met veel nadruk op horizontale lijnvoering evenals de andere gebouwen rondom het Wegerplein. Toch was het aanzienlijk kleiner dan de meeste andere huizen. Fritz besloot niet aan zijn werk te denken en liep in een droom vooruit op zijn aanstaande wandeling. Het groen en wat frisse lucht zouden hem zijn onrust doen afnemen en hem immers sterken om de dag met de nog te verrichten arbeid door te komen. De schaduwen van de weelderige kastanjes zouden hem schaduwen bieden, koele plekken in het gras waar zijn ogen zich konden bekeren tot de duisternis. Hij zou zijn gezicht wassen in het fonteintje en van het koele water gretig drinken. Hij zou zijn medeburger groeten en hopelijk nog een praatje maken. Zijn wezen zou zich vullen met vertrouwen, zoete vrijheid ontvouwend. Hij zou zich de aanblik van het Wegerplein vanuit de Stridweg herinneren, alsof dat alles was. De kastanjes leken nog nooit zo suf, zo machteloos. Hij zou zich de chaos op straat herinneren, het getoeter van de automobilisten die geen meter vooruit kwamen in het vastgelopen verkeer, het gestrompel van de mensen op de trottoirs die dat alles niet leken op te merken. Hij zou zich opnieuw zijn onrust bespeuren van die dag, de onrust die zijn kleding verder deed bevochtigen en zijn ogen deed branden van het zweet. De nood nam toe. Hij stak over, wat geen opgaaf was daar de automobilisten stil stonden. Met stoplichten kon enkel worden gespot, omdat hun kleuren er niet toe konden doen. Alleen besmeurde hij de auto’s met zijn vochtige broek en zijn druipende handen. Het metaal gloeide. Hij versnelde zijn pas,
16
want het kabaal deed zijn oren zeer en de gifwolk die zich om hem concentreerde weerhield hem van ademhalen. Hij keek uit naar water en een groet. De poort piepte, maar het geluid verstomde in het gegrom. Slechts een paar meter was hij verwijderd van de dichtstbijzijnde auto’s die hem beloerden en wachtten tot in het zinloze toe. Hij liep regelrecht naar het fonteintje. Voor het vijvertje stond het en niemand stond erbij. Het was fris. Met iedere slok leek de omgeving haar groene, frisse kleur te herscheppen. Het waren de schaduwen van de kastanjes aan weerszijden van hem. Een stukje doorlopen zou hij, dan stond hij er precies middenin. Hij kon dan in het gras liggen en het stadhuis bekijken en voorbijgangers die hun hond uitlieten begroeten. Het viel hem op dat er niemand was behalve hij. Nooit had hij hier niemand gezien op dit uur. Hij ging tussen de bomen staan. Veertig meter verder zag hij het: het stadhuis als een witte, goddelijke gedaante, omringd door schouwen als waren het zijn apostelen. Een onheilspellende boodschap. De gloed was niet opgeheven, enkel in het Wegerpark ontkwam men er aan. Net wilde hij zijn schoenen uitdoen of hij werd bevlogen. Van rechtsachter rende iemand gillend in een waanzin op hem af. Hij had niets of niemand gehoord tijdens zijn fixatie, waardoor hij nu te laat was om weg te duiken. Hij draaide zich om en daaropvolgend voelde hij een klap in zijn rechterzij. Hij viel en iemand rolde over hem heen om ernaast te stranden. Onmiddellijk werd hij misselijk door de klap. Het gegil van de persoon was tergend en het was alsof die leed aan helse pijnen. Fritz probeerde om op te staan maar werd meteen teruggetrokken. ‘Help mij, help mij!’ Het vochtige overhemd scheurde door de kracht van de man en de man viel achterover. Fritz draaide zich om en hij schrok van wat hij zag. Het was de eigenaar van De Alledag, het winkeltje. Hij bleef schreeuwen en om zich heen maaien met zijn armen. Hij smeekte om hulp. ‘Je moet me helpen, jij alleen moet mij helpen!’ De eigenaar probeerde om op te staan maar greep naar zijn gezicht, duwde zijn handen in zijn ogen. Hij rolde zijn lichaam zich van links naar rechts. In paniek belde Fritz de noodlijn. Daarop knielde hij en probeerde hij de eigenaar te kalmeren en oogcontact te maken, maar zijn blik werd ontweken door de fantastische ogen van de eigenaar. Zij waren zichtbaar in ogenblikken; zij tolden abnormaal. Fritz wilde hem in wanhoop door elkaar schudden, maar elke poging tot aanraken werd meedogenloos afgeweerd door de maaiende armen. Dan naar zijn gezicht, zijn ogen, ondertussen het gegil en de hulpkreten. De eigenaar rolde over de grond uit de schaduw, gillend, spastisch. Dan stond hij verdwaasd op en rende weg als was hij op de vlucht. De sirenes loeiden in de verte, maar leken niet dichterbij te komen. Hij kwam terug, bleef staan tussen de kastanjes staan en trok een glinsterend voorwerp uit zijn broekzak. Hij zakte op de grond, op zijn knieën zakte hij. Fritz stond genageld aan de grond, zijn mond opengesperd. Het geschreeuw, de wanhoop, de hitte. Uit gekte stak de eigenaar zijn ogen uit. De sirenes kwamen niet dichterbij, zij zouden nooit dichterbij komen. De wegen waren als dichtgeslibde aderen. De stad klopte niet meer. Fritz snelde naar de man. Hij zat nog op zijn knieën en hielen, het bloed gutste uit zijn oogkassen. Onduidelijk was het of hij nog leefde, maar hij gilde niet meer. Zijn gezicht was niet meer vertrokken en leek iets vredigs uit te drukken. In een waas kwamen bij Fritz de herinneringen op aan deze mens, zijn medemens. Hij zou zich deze dag herinneren als de overwinning van zijn medemens. Het werd hem zwart voor de ogen.
17
Citaat
En tot slot, jullie welverdiende citaat. Een fijne vakantie gewenst!
"je wilt succesvol zijn, dat wil zeggen: een leuke partner die er leuk uitziet, zoals jij dat zelf natuurlijk ook doet. En als ik in deze zaal kijk zien de meesten van jullie er ook mooi en leuk uit." Christa Anbeek
18
Colofon Redactie Michiel van Agt Roos Biesheuvel MariĂŤlle Driessen (hoofdredactie) Erik Nagtegaal Laura Vermeulen Marthe Visser Daan Zeijen (vormgeving) Met dank aan Anoniem Sylwin Cornielje GVJ Myrte van de Klundert Daan Stoffer Tessa Striekwold Uitgave Juli 2013 (nr. 17) door Zindroom, studentenmagazine van de Universiteit voor Humanistiek Oplage 200 exemplaren Adres Universiteit voor Humanistiek (UvH) Kromme Nieuwegracht 29 3512HD Utrecht Email zindroom@uvh.nl
19