ONDERZOEKSVERSLAG MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN EXTRA KENNIS EN KUNDE T.B.V. VANGNETREGELING ZWEMMEN
JEFFREY VAN AS 1
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
OPDRACHTGEVER: Organisatie: Locatie: E-mail: Telefoonnummer: Weblink:
ZwemanalyseLAB Hogeschool Windesheim info@zwemanalyselab.nl +31 6 41 99 10 35 www.zwemanalyselab.nl
AUTEUR: Naam: Studentnummer: E-mail: Telefoonnummer:
Jeffrey van As 1056698 jeffreyvanas_13@hotmail.com +31 6 40 44 20 59
ONDERDEEL VAN: Bachelor: Domein: Moduulcode: Onderwijsinstelling: Locatie:
Sport & Bewegen, Calo Bewegen en Educatie SB4.AFO.VT.16 Hogeschool Windesheim Campus 2-6, 8017 CA Zwolle
BEGELEIDING & BEOORDELING: Stagebegeleider: M. van der Weijden-van Rooden | ZwemanalyseLAB 1e beoordelaar: 2e beoordelaar:
M. van der Weijden-van Rooden | Calo, Hogeschool Windesheim A. Bronkhorst | Calo, Hogeschool Windesheim
Stageperiode: Datum: Versie:
januari - mei 2016 09-05-2016 Definitief
© 2016 Jeffrey van As, Zwolle Overname van dit rapport of gedeelten is toegestaan, mits de bron wordt vermeld. De foto op de voorpagina is afkomstig van de website www.kidzbase.com 2
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
VOORWOORD Voor u ligt het onderzoeksverslag ‘Masterplan vangnetregeling zwemmen’, onderdeel van de afstudeeropdracht ter afronding van de opleiding Sport & Bewegen (Calo) aan de Hogeschool Windesheim. Het onderzoeksverslag vormt de voorbereiding op de daadwerkelijke afstudeeropdracht, namelijk het schrijven van een Plan van Aanpak voor het Masterplan, ten behoeve van de zwemvangnetregeling in Zwolle. De afstudeeropdracht wordt uitgevoerd voor het ZwemanalyseLAB en is tevens onderdeel van de Calo. De afstudeeropdracht is tot stand gekomen door een specifiek probleem binnen de huidige uitvoering van de zwemvangnetregeling. Het probleem is dat de huidige uitvoering niet de gewenste resultaten vertoont. Om hierop in te spelen wordt er gestreefd naar een verbinding met het onderwijs van de Calo. Bij het maken van deze verbinding moet er tevens een bijdrage geleverd worden aan de maatschappelijke beleidsdoelen van de gemeente Zwolle, om daarmee cofinanciering te legitimeren. Het onderzoeksverslag gaat in op zowel de inhoud van deze toekomstige verbinding, als op het inrichten en wegzetten van het project. De opgedane kennis kan vervolgens gebruikt worden voor de ontwikkeling van het Plan van Aanpak, de output van de afstudeeropdracht. Op deze plaats bedank ik de personen van de Calo en de gemeente Zwolle die betrokken zijn bij het Masterplan, vanwege hun medewerking en bijdrage aan het verzamelen van relevante informatie en gegevens. Daarnaast wil ik mijn afstudeerbegeleider M. van der Weijden-van Rooden bedanken voor de ondersteuning en begeleiding, daar waar dat nodig werd bevonden. Tot slot wil ik het projectteam bedanken voor het geven van de juiste adviezen en tips gedurende het proces. Ik wens u veel leesplezier toe. Zwolle, mei 2016 Jeffrey van As
3
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
SAMENVATTING Het afschaffen van het verplicht aanbieden van schoolzwemmen door gemeenten en scholen stond in verband met een lagere zwemvaardigheid en hogere verdrinkingscijfers onder voornamelijk allochtone kinderen. Als antwoord hierop werd de vangnetregeling in het leven geroepen, een stimuleringsregeling bedoeld voor kinderen uit gezinnen met een lage sociaaleconomische status. Een constructie die ook in de gemeente Zwolle gehanteerd wordt en waarvoor de Calo zich vanaf 2013 eveneens inzet, om daarmee zorg te dragen voor passende begeleiding in de uitvoering. Echter, in de uitvoering is een problematiek geconstateerd, waarbij sprake is van een causaal verband tussen de factoren duurzaamheid, gedrag en opkomst. Tevens vergt de actuele migrantenstroom extra aandacht, zowel op de korte als op de middellange termijn. Dit vraagt om extra kennis en kunde, om daarmee een kwaliteitsimpuls te leveren en zwemvaardigheid en zwemveiligheid te kunnen waarborgen. Een Masterplan moet hierin de oplossing bieden. De doelstelling die in dit onderzoek centraal stond betrof het doen van aanbevelingen aan het projectteam ten aanzien van de ontwikkeling, implementatie, evaluatie en opschaling van het Masterplan. Het maken van een verbinding op regionaal en lokaal niveau tussen de gemeente Zwolle en de Calo stond hierbij centraal. Om dit inzichtelijk te maken is de volgende vraagstelling geformuleerd: “Op welke wijze kan de interventie ‘Masterplan vangnetregeling zwemmen’ succesvol ontwikkelt, geïmplementeerd, geëvalueerd en opgeschaald worden, middels een verbinding op regionaal en lokaal niveau tussen de gemeente Zwolle en de Calo, ten behoeve van kennisvalorisatie?”. Aan de hand van desk research is onderzoek gedaan naar bestaande informatie in relatie tot de vraagstelling. Binnen deze theoretische analyse stonden de volgende dimensies centraal: Intervention Mapping, zwemvangnetregeling, gemeentelijk beleid, Social Return on Investment, implementatie, evaluatie en opschaling. Daarnaast is field research toegepast, waarbij middels een kwalitatieve onderzoeksstrategie topicinterviews zijn afgenomen bij zowel vertegenwoordigers van de Calo-opleidingen als beleidsvertegenwoordigers van de gemeente Zwolle. De topics zijn samengesteld aan de hand van de uitkomsten van de theoretische analyse. Door het afnemen van interviews was het mogelijk kennis, opvattingen en visies in relatie tot de ontwikkeling en uitvoering van het Masterplan te achterhalen. Geconcludeerd kan worden dat men bij de ontwikkeling van het Masterplan de methode van Intervention Mapping moet hanteren, wat het proces van interventie-ontwikkeling inzichtelijk maakt. Het geniet de voorkeur de link te leggen met de maatschappelijke beleidsdoelen van de gemeente Zwolle, om daarmee gedeeltelijk cofinanciering te legitimeren. De bijdrage van de Calo ligt op het drieluik doelgroep – methodiek – aanbod en sluit daardoor naadloos aan op de problematiek. Implementatie van het Masterplan vraagt nadrukkelijk om kennisuitwisseling, rekening houden met doelgroepen, inzichtelijk maken (maatschappelijke) impact, creëren van draagvlak en monitoren en evalueren. In het kader van New Public Management is ex post beleidsevaluatie een geschikte methode om doelbereik,
4
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
doeltreffendheid en doelmatigheid te evalueren. Om kennisvalorisatie en projectopschaling te realiseren is draagvlak, financiering, bewijs van effectiviteit, samenwerking en doorontwikkeling vereist. De belangrijkste aanbevelingen die gedaan kunnen worden ten aanzien van de ontwikkeling van het Masterplan en de uitvoering ervan hebben betrekking op zowel de korte als de middellange termijn. Allereerst moet het projectteam bij de ontwikkeling van het Masterplan inspelen op de pijlers van het beleid Sport, om daarmee gedeeltelijk cofinanciering vanuit de gemeente Zwolle te kunnen legitimeren. Het stimuleren van sportparticipatie staat binnen het Masterplan hoog in het vaandel. Echter, het ontbreekt aan concrete stimulerings- en verken-/ overbrugprogramma’s. De aanbeveling om deze te ontwikkelen in samenwerking met zwemverenigingen. Om kennisvalorisatie tot stand te brengen is opschaling nodig. De aanbeveling om in een vroeg stadium het gehele opschalingstraject inzichtelijk te maken. Tot slot is projectopschaling een langdurig proces, waarbij lokale en/of regionale wensen in acht moeten worden genomen. De aanbeveling om vervolgonderzoek in te steken vanuit projectopschaling en het op maat maken van het ‘wiel’. Door het implementeren van deze aanbevelingen zal het resultaat zich laten zien in een kwaliteitsimpuls aan de lokale en regionale zwembranche, zowel op vangnetniveau als op regulier niveau.
5
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD ................................................................................................................................. 3 SAMENVATTING ............................................................................................................................ 4 1. INLEIDING .................................................................................................................................. 8 1.1 PROJECTKADER ................................................................................................................................................. 8 1.2 AANLEIDING ...................................................................................................................................................... 8 1.3 PROBLEEMSTELLING ........................................................................................................................................ 9 1.4 DOELSTELLING ................................................................................................................................................ 10 1.5 VRAAGSTELLING ............................................................................................................................................. 11 1.6 ONDERZOEKSMODEL..................................................................................................................................... 11 1.7 RELEVANTIE ..................................................................................................................................................... 12 1.8 LEESWIJZER ...................................................................................................................................................... 13 2. ORGANISATORISCHE CONTEXT ........................................................................................ 14 3. THEORETISCH KADER .......................................................................................................... 15 3.1 METHODE, ZOEKMACHINES & BRONVERMELDING ................................................................................ 15 3.2 THEORETISCHE ANALYSE .............................................................................................................................. 15 3.2.1 Intervention Mapping .............................................................................................................................. 15 3.2.2 Vangnetregeling Zwemmen.................................................................................................................... 18 3.2.3 Beleidsterreinen Veiligheid, Sociale Zaken & Sport gemeente Zwolle ............................................ 19 3.2.4 Social Return on Investment .................................................................................................................. 20 3.2.5 Implementatie ........................................................................................................................................... 22 3.2.6 Evaluatie .................................................................................................................................................... 26 3.2.7 Opschaling................................................................................................................................................. 28 3.3 THEORETISCHE CONCLUSIE .......................................................................................................................... 31 3.3.1 Conclusies .................................................................................................................................................. 31 3.3.2 Praktische vertaalslag ............................................................................................................................... 33 4. METHODOLOGIE .................................................................................................................... 34 4.1 DESKRESEARCH ............................................................................................................................................... 34 4.2 FIELDRESEARCH .............................................................................................................................................. 34 4.2.1 Onderzoeksstrategie ................................................................................................................................ 34 4.2.2 Methode van dataverzameling................................................................................................................ 35 4.2.3 Respondenten ........................................................................................................................................... 35 4.2.4 Onderzoeksprocedure ............................................................................................................................. 35 4.2.5 Data analyse .............................................................................................................................................. 36 4.2.6 Betrouwbaarheid en validiteit ................................................................................................................. 36 5. RESULTATEN ........................................................................................................................... 38 5.1 VANGNETREGELING ZWEMMEN ................................................................................................................. 38 5.2 CALO-OPLEIDINGEN ...................................................................................................................................... 40 5.3 GEMEENTE ZWOLLE ...................................................................................................................................... 43 5.4 MASTERPLAN .................................................................................................................................................... 45 6. CONCLUSIE ............................................................................................................................... 49 7. AANBEVELINGEN ................................................................................................................... 52 REFERENTIES.............................................................................................................................. 54 6
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
BIJLAGEN ...................................................................................................................................... 57 BIJLAGE I: IMPLEMENTATIEMATRIX (HOOGENDAM & LINGER, 2010) ...................................................... 58 BIJLAGE II: TOPICLIST .......................................................................................................................................... 61 BIJLAGE III: INTERVIEWSCHEMA ....................................................................................................................... 63 BIJLAGE IV: RESPONDENTENLIJST .................................................................................................................... 67 BIJLAGE V: TRANSCRIPT INTERVIEWS ............................................................................................................... 68 Transcript interview #1 .................................................................................................................................... 68 Transcript interview #2 .................................................................................................................................... 72 Transcript interview #3 .................................................................................................................................... 78 Transcript interview #4 .................................................................................................................................... 83 Transcript interview #5 .................................................................................................................................... 86 BIJLAGE VI: ANALYSEMODEL ............................................................................................................................. 94
7
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
1. INLEIDING In dit hoofdstuk wordt de context van het onderzoek uiteengezet. Allereerst volgt er een beschrijving van het projectkader, waarmee helder wordt op welk project het onderzoek betrekking heeft. Daaropvolgend wordt de aanleiding met bijbehorende probleemstelling beschreven. Tevens wordt de doelstelling van het onderzoek toegelicht, waaraan vervolgens de bijbehorende vraagstelling gekoppeld wordt. Tot slot komen de relevantie en de opbouw van het verslag aan bod.
1.1 PROJECTKADER De afgelopen decennia is er veel te doen geweest over het afschaffen van het verplicht aanbieden van schoolzwemmen door gemeenten en scholen. Crum (1997) concludeerde dat de positie van schoolzwemmen in het basisonderwijs dan ook geen vanzelfsprekendheid meer is. Niet geheel verrassend is het gegeven dat het aantal gemeenten en scholen dat schoolzwemmen aanbiedt vervolgens ook flink is gedaald (Wisse, Elling, & Dool van den, 2008), met alle gevolgen van dien. Zo blijkt uit onderzoek (o.a. Crum, 1997; Wisse et al., 2008) dat het afschaffen van het schoolzwemmen een negatieve invloed heeft op de zwemvaardigheid van kinderen, voornamelijk (niet-westerse) allochtone kinderen en kinderen uit gezinnen met een lage sociaaleconomische status. Daaropvolgend ontstond er een stimuleringsregeling, de zogeheten vangnetregeling van het OCW (2002), om de zwemvaardigheid van kinderen te verbeteren (Wisse et al., 2008). Echter, na de periode 2002-2005 werd deze landelijke stimuleringsregeling stopgezet, mede doordat de meerwaarde ervan niet expliciet kon worden aangetoond (o.a. VWS en OCW, 2006; Werff & Breedveld, 2013). Ondanks het stopzetten hebben verscheidene gemeenten de vangnetregeling geherintroduceerd (Wisse, 2009), waaronder de gemeente Zwolle. Vanaf 2013 heeft de Calo zich eveneens ingezet om zorg te dragen voor passende begeleiding in de uitvoering van de vangnetregeling, om zo de kans op een grote(re) uitstroom kinderen mĂŠt zwemdiploma te vergroten. En met succes, zo stelt de coĂśrdinator van het vangnet (Goor, 2016). Ten opzichte van het jaar 2013 (start) is er een aanzienlijke groei waar te nemen wat betreft de uitstroom in 2015 (Goor, 2016).
1.2 AANLEIDING Ondanks het gegeven dat de huidige uitvoering vanaf eind 2013 goede resultaten behaald heeft, is er nog altijd sprake van een problematiek. Deze problematiek kenmerkt een causaal verband en bestaat uit een drietal factoren: duurzaamheid, gedrag en opkomst. Allereerst sportparticipatie en veiligheid (lees: duurzaamheid). Als de kinderen het traject van het zwemvangnet volbracht hebben, is het onderhouden van de zwemvaardigheid (nog) niet gegarandeerd. De grondslag hiervan ligt in de culturele achtergrond van de allochtone kinderen. Uit onderzoek (Wisse et al., 2008) blijkt dat veelal allochtone- vooral Marokkaanse en Turkse- kinderen na afloop van het 8
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
basisonderwijs nog niet zwemvaardig zijn. Dit komt door zowel de zwakke sociaaleconomische posities als door culturele factoren, zoals een geringe(re) zwemsocialisatie en prioritering binnen deze culturen (Wisse et al., 2008). Ofwel, allochtone kinderen vertonen een flinke achterstand in het ‘watervrij’ zijn, een essentiële voorwaarde om met zwemvaardigheidstraining te kunnen beginnen (Wisse et al., 2008). Vanuit deze grondslag is het onderhouden van de zwemvaardigheden en daarmee ook de veiligheid van de kinderen in en rondom het water onvoldoende gegarandeerd. Bovendien vergt de actuele migrantenstroom extra aandacht, zowel op de korte als op de middellange termijn. Het is aannemelijk dat onder het groot aantal vluchtelingen zich allochtone kinderen bevinden die niet of nauwelijks zwemvaardig zijn, refererend aan de culturele achtergronden. Zo heeft de gemeente Zwolle in 2016 de opgave om ten minste 330 vluchtelingen te huisvesten (gemeente Zwolle, z.d.). Daarnaast bleek een aanzienlijk aantal deelnemers van het vangnet van allochtone afkomst, waarbij een grote
meerderheid
hinder
ondervindt
van
de
taalbarrière.
Dit
leidt
vervolgens
tot
communicatieproblemen in en rond de vangnetlessen. Niet alleen voor de (niet-westerse) allochtone kinderen verloopt de vangnetregeling moeizaam, dit geldt eveneens voor kinderen uit het speciaal (basis)onderwijs, aldus Harten (2013) die dit namens GroenLinks constateerde. De implementatie voor kinderen uit het speciaal (basis)onderwijs is complex door de veelal benodigde 1 op 1 begeleiding. Uit rapportage van de coördinator van het vangnet (Goor, 2016) blijkt dat in het jaar 2015 15 leerlingen speciaal onderwijs behoefden, waarvan 5 leerlingen individueel. Tot slot blijkt uit rapportage van de coördinator (Goor, 2016) dat het verzuim van de lessen binnen de vangnetregeling op 22% lag in 2014. Deze onregelmatigheid zou leiden tot een vertraging in de leergang van het kind.
1.3 PROBLEEMSTELLING Gezien de heersende problematiek binnen de huidige vangnetregeling in de gemeente Zwolle, en het moeizame verleden van de landelijke vangnetregeling, vraagt de vangnetregeling om extra kennis en kunde. Het is sterk de wens om een groei te maken in de huidige invulling van de vangnetregeling, om daarmee in te kunnen spelen op de heersende problematiek. Het probleem is echter dat verdiepend onderzoek en kennis omtrent de begeleiding van zwemvangnetregelingen binnen gemeenten, in het bijzonder gemeente Zwolle, niet voorhanden zijn. Bovendien komt de financiering van de vangnetregeling om de hoek kijken. Sommige gemeenten leveren, al dan niet gedeeltelijk, een bijdrage. Hierbij is echter het probleem dat de wijze waarop er gefinancierd wordt via ingewikkelde constructies verloopt (Wisse et al., 2008). Hieronder volgt een schematische weergave van het project, waarbij de
Oorzaak
Probleem
Gevolg
ê
ê
ê
Huidige situatie:
Gebrek aan kennis|kunde è Heersende problematiek è Matige uitvoering Interventie Doel Gevolg
Gewenste situatie:
Masterplan: kennis|kunde è
ê
Figuur 1: Positionering van het project
ê
Kwaliteitsimpuls
ê
è
Toename zwemvaardigheid en zwemveiligheid 9
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
huidige situatie is afgezet tegen de gewenste situatie. Er is dus sprake van een kennislacune welke verholpen moet worden middels het Masterplan. Binnen de zwembranche worden vier aandachtspunten voor verdiepend onderzoek breed gedragen, namelijk: zwemvaardigheid, zwemveiligheid, zwemparticipatie en zwemaccommodaties (Werff & Breedveld, 2013). Middels het Masterplan wordt er ingespeeld op de eerste drie aandachtspunten. Met extra kennis en kunde kan in eerste instantie de gemeente Zwolle een betere uitvoering van de zwemvangnetregeling realiseren (lees: zwemvaardigheid). Zoals eerder aangegeven maakt de huidige ontwikkeling in de maatschappij, de instroom van migranten, de behoefte aan kennis en kunde binnen de zwemvangnetregeling nog relevanter (lees: zwemveiligheid). Daarnaast is de kennis en kunde die middels het Masterplan verkregen wordt multi-inzetbaar, waardoor de kennis ook in de reguliere zwemlesmarkt teruggebracht kan worden (lees: zwemparticipatie). De vangnetregeling is namelijk bestemd voor de doelgroep waarvoor het reguliere systeem geen oplossing biedt, gebaseerd op de sociaaleconomische status van het gezin. Echter, er zijn ook kinderen die letterlijk tussen ‘wal en schip’ vallen. Een voorbeeld: op basis van de sociaaleconomische status van het gezin kan een kind niet worden toegelaten tot de vangnetregeling. Echter, het kind beschikt niet over de juiste motoriek en vaardigheden om het reguliere systeem te doorlopen.
1.4 DOELSTELLING Datgene wat men in een onderzoek wil bereiken vormt de doelstelling (Verschuren & Doorewaard, 2007). In globale lijnen geeft het weer welke kennis er wordt gegenereerd om een bijdrage te leveren. Met betrekking tot dit project zijn er twee verschillende doelstellingen: een doelstelling refererend aan het onderzoeksverslag en een doelstelling refererend aan het Masterplan. De centrale doelstelling van het onderzoeksverslag is als volgt: Inzicht verkrijgen in de wijze waarop de interventie ‘Masterplan vangnetregeling zwemmen’ ontwikkelt, geïmplementeerd, geëvalueerd en opgeschaald kan worden, ten einde aanbevelingen te doen om de huidige uitvoering van de vangnetregeling van een kwaliteitsimpuls te voorzien. Ter verduidelijking een kleine toelichting op de doelstelling. Om de huidige vangnetregeling van een kwaliteitsimpuls te voorzien wordt er bij de ontwikkeling van het Masterplan gestreefd naar een verbinding tussen de gemeente Zwolle en het onderwijs van de Calo. Bij het maken van deze verbinding moet er tevens een bijdrage geleverd worden aan de maatschappelijke doelen van de beleidsterreinen Veiligheid, Sociale Zaken en Sport van de gemeente Zwolle. Dit is noodzakelijk om het Masterplan te kunnen subsidiëren. Met behulp van de uitkomsten van het onderzoek zullen aanbevelingen worden gedaan, die vervolgens gebruikt kunnen worden voor de ontwikkeling en input van het Masterplan.
10
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
1.5 VRAAGSTELLING Een vraagstelling heeft betrekking op de kennis die nuttig dan wel noodzakelijk is om de doelstelling te bereiken (Verschuren & Doorewaard, 2007). Naar aanleiding van bovenstaande doelstelling is er een hoofdvraag gekoppeld aan het onderzoek. De hoofdvraag luidt als volgt: Op welke wijze kan de interventie ‘Masterplan vangnetregeling zwemmen’ succesvol ontwikkelt, geïmplementeerd, geëvalueerd en opgeschaald worden, middels een verbinding op regionaal en lokaal niveau tussen de gemeente Zwolle en de Calo, ten behoeve van kennisvalorisatie? Om een zo goed mogelijk antwoord te krijgen op de hoofdvraag is het essentieel om deelvragen te koppelen aan de hoofdvraag. Het betreft de onderstaande deelvragen: 1. Wat is de relatie tussen de methode van Intervention Mapping en de ontwikkeling van het Masterplan? 2. Wat vormt de heersende problematiek binnen de huidige uitvoering van de vangnetregeling in de gemeente Zwolle? 3. Welke bijdrage kan het onderwijs van de Calo leveren aan de huidige uitvoering van de zwemvangnetregeling in de gemeente Zwolle? 4. Wat kenmerkt het beleid binnen de beleidsterreinen Veiligheid, Sociale Zaken en Sport van de gemeente Zwolle? 5. Wat wordt er in de literatuur verstaan onder effectieve projectimplementatie? 6. Op welke wijze kan de maatschappelijke impact van de interventie ‘Masterplan vangnetregeling zwemmen’ aangetoond en geëvalueerd worden? 7. Wat wordt er in de literatuur verstaan onder projectopschaling? 8. Hoe worden de bevindingen op bovenstaande theoretische deelvraag binnen bestaande projecten (ZonMw) in de praktijk gebracht?
1.6 ONDERZOEKSMODEL In deze paragraaf volgt een schematische weergave van het doel van het onderzoek en de stappen die er toe leiden om dat doel te bereiken. Dit wordt het onderzoeksmodel genoemd en weerspiegelt de logica van het onderzoek (Verschuren & Doorewaard, 2007). Vooronderzoek in vangnetregeling en beleidsinhoud gemeente Zwolle A
Theorie omtrent interventieontwikkeling, evaluatie en opschaling
Topicinterviews: focus op vangnetregeling, bijdrage Calo, beleidsinhoud en inhoud C Masterplan
B
Analyse onderzoeksresultaten D
Conclusies en aanbevelingen ten aanzien van inhoud en ontwikkeling E Masterplan 11
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Figuur 2: Onderzoeksmodel
Een toelichting op het onderzoeksmodel: A. Aan de hand van documenten, rapporten en artikelen wordt de vangnetregeling in de gemeente Zwolle verkent en wordt tevens de inhoud van de relevante beleidsterreinen in kaart gebracht. B. Middels literatuur, artikelen en relevante documenten wordt bestudeert wat er onder interventieontwikkeling, evaluatie en opschaling valt. C. Met behulp van kwalitatief onderzoek (topicinterviews) wordt er inzicht verkregen in de praktijk. Er wordt hierbij vooral gefocust op de situatie in de vangnetregeling, de bijdrage die de Calo kan leveren, de beleidsinhoud en mogelijke aanknopingspunten met het Masterplan en tot slot toekomstige (programma-)inhoud van het Masterplan. D. De verkregen kwalitatieve onderzoeksresultaten worden vervolgens geanalyseerd en op waarde geschat. E. Tot slot worden op basis van de analyse conclusies getrokken en kunnen er aanbevelingen gedaan worden ten aanzien van het Masterplan.
1.7 RELEVANTIE Wat betreft de relevantie van het onderzoek kan er onderscheid gemaakt worden in de theoretische en de maatschappelijke relevantie. Hieronder volgt een toelichting. Theoretische relevantie Het is relevant op theoretisch gebied, omdat er met behulp van de onderzoeksresultaten kennis vrij komt over zowel het toepassen van Hoger Beroepsonderwijs binnen interventie-ontwikkeling als kennis over het leggen van verbindingen met gemeentelijk beleid. Bovendien komt er kennis vrij over het implementeren, evalueren en opschalen van vernieuwende projecten. Daarnaast draagt de output van het onderzoeksverslag indirect bij aan de kennislacune binnen de zwembranche zoals eerder benoemd. Binnen het Masterplan wordt er invulling gegeven aan verdiepend onderzoek, in het bijzonder aan de thema’s zwemvaardigheid, zwemveiligheid en zwemparticipatie. Maatschappelijke relevantie Het is relevant op maatschappelijk gebied, want als er kennis vrij komt over het opzetten, implementeren, evalueren en opschalen van de interventie kan er een kwaliteitsimpuls geleverd worden aan de huidige uitvoering van de zwemvangnetregeling in Zwolle. Vervolgens leidt een kwaliteitsimpuls ertoe dat kinderen het traject van de vangnetregeling beter en sneller zullen doorlopen, waarmee de zwemvaardigheid en zwemveiligheid van kinderen gewaarborgd wordt. Bovendien is het waarborgen van veiligheid zeer relevant, refererend aan de instroom van migranten, die in 2015 een verdubbeling kende in vergelijking met het jaar 2014 (Versteegh, Brummelman, Kuiper, & Pelgrim, 2016). Zoals eerder 12
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
benoemd is het, vanwege culturele achtergronden, aannemelijk dat het groot aantal vluchtelingen niet of nauwelijks zwemvaardig is. Deze relevantie geldt vanzelfsprekend ook voor overige Nederlandse gemeenten.
1.8 LEESWIJZER Voorgaand heeft u inzicht verkregen in de context van het onderzoek, waarbij de probleem-, doel- en vraagstelling van het onderzoek centraal stonden. Het vervolg van het onderzoeksverslag is als volgt ingedeeld. Hoofdstuk 2 betreft een toelichting op de organisatorische context, ofwel de organisatie waarvoor het onderzoek wordt uitgevoerd. Het theoretisch kader wordt uitgewerkt in hoofdstuk 3, waarbij er een beroep wordt gedaan op bestaande en relevante literatuur, artikelen en documenten, om daarmee vervolgens antwoord te geven op de theoretische vraagstelling. In hoofdstuk 4 wordt de methodologie van het onderzoek uiteengezet, waarbij er onderscheid wordt gemaakt in desk- en fieldresearch. In hoofdstuk 5 worden de kwalitatieve onderzoeksresultaten weergegeven, waarna in hoofdstuk 6 de conclusies van het onderzoek aan de orde komen. Tot slot volgen in hoofdstuk 7 de aanbevelingen die gedaan worden ten aanzien van het onderzoek.
13
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
2. ORGANISATORISCHE CONTEXT In dit hoofdstuk wordt de organisatorische context omschreven, ofwel de organisatie waarvoor het onderzoek wordt uitgevoerd, waarbij de informatie afkomstig is van zowel de website als vanuit het strategisch plan. Missie en visie Het zwemanalyseLAB brengt kennis, innovatie en samenwerking samen, om daarmee een kwaliteitsimpuls te leveren aan de zwemvaardigheidsmarkt. De missie luidt als volgt: “Het kind centraal binnen een plezierige, vernieuwende, pedagogische en veilige zwemomgeving. Dat is het doel van het zwemanalyseLAB. Het nieuwe netwerk is een centrum dat de lange termijn doelstelling
heeft
om
de
zwemvaardigheidsbranche
een
kwaliteitsimpuls
te
geven”
(ZwemanalyseLAB, 2016a). De visie van het LAB sluit hierbij aan: “Onderzoek, innovatie en ondernemen als focus programma’s van het LAB zorgen voor een duurzame ontwikkeling van de zwemvaardigheidsmarkt. Deze krachtige basis gaat zorgen voor een kwaliteitsimpuls in de markt en draagt daarmee bij aan de behoefte: het zwemmende kind centraal” (ZwemanalyseLAB, 2016a). Strategisch plan De strategie van het ZwemanalyseLAB wordt gekenmerkt door projecten vorm te geven aan de hand van co-creatie, om daarmee in te spelen op vragen vanuit de markt (ZwemanalyseLAB, 2016b). Als basis hiervoor wordt het Quadruple Helix model van Etzkowitz en Leydesdorff (2000, zoals geciteerd in ZwemanalyseLAB, 2016b) gehanteerd, waarbij er door elk betrokken partij nagedacht wordt over vragen vanuit de markt en hoe hier vervolgens een bijdrage aan geleverd kan worden. Op deze wijze probeert men de ‘echte’ waarom boven water te krijgen (ZwemanalyseLAB, 2016b). Verder wordt de strategie van het LAB gekenmerkt door: ü Dynamische en flexibele project structuur; ü Regionale focus, landelijke impact; ü Samenwerking door het koppelen van netwerken; ü Decentrale sturing. Het tweede kenmerk ‘regionale focus, landelijke impact’ valt goed terug te zien in het project ‘Masterplan vangnetregeling zwemmen’. Het Masterplan, dat zich onderscheid met extra kennis en kunde, richt zich in eerste instantie op de gemeente Zwolle. Echter, evaluatie moet uitwijzen of de aanpak van het Masterplan valt over te zetten naar overige Nederlandse gemeenten.
14
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
3. THEORETISCH KADER In het theoretisch kader wordt er gezocht naar bestaande kennis en informatie die relevant is voor het huidige onderzoek. Het doel van het theoretisch kader is het beter begrijpen van de context van het onderzoek, zodat de methodologie en het onderzoeksinstrument beter tot zijn recht komen. Het theoretisch kader wordt dan ook wel de “body of knowledge� genoemd (Oliver, 2012). Allereerst wordt de methode omschreven en worden de geraadpleegde zoekmachines toegelicht. Vervolgens wordt de beschikbare relevante kennis uiteengezet. Het theoretisch kader sluit af met een conclusie waarin de belangrijkste bevindingen worden weergegeven en daar waar mogelijk antwoord wordt gegeven op de vraagstelling.
3.1 METHODE, ZOEKMACHINES & BRONVERMELDING Methode Voor het uitvoeren van de theoretische analyse is de volgende methode gehanteerd: - Zoektermen destilleren uit de vraagstelling, ofwel de kernwoorden/begrippen; - Het selecteren van de informatiebronnen en zoekmachines; - Het maken van een selectie van de literatuur op basis van relevantie en betrouwbaarheid (auteur van de bron, uitgever/organisatie, referenties, actualiteit); - Het beschrijvend verwerken van de resultaten in het theoretisch kader. Zoekmachines & bronvermelding Bij het uitvoeren van de theoretische analyse zijn de zoekmachines HBOkennisbank, Google, Google Scholar en Windesearch geraadpleegd. Daarnaast is er een beroep gedaan op beleidsdocumenten en op betrokken deskundigen, zoals het projectteam, Sportservice Zwolle en contactpersonen van de gemeente Zwolle, om zo bestaande kennis te kunnen achterhalen. Voor de bronvermelding zijn de APA-richtlijnen gehanteerd.
3.2 THEORETISCHE ANALYSE In de theoretische analyse is het zaak betekenis te geven aan de theoretische vraagstelling door er bestaande kennis aan te koppelen. Vervolgens is men in staat de context van het onderzoek beter te begrijpen. Hieronder volgt een uitwerking van de theoretische analyse.
3.2.1 Intervention Mapping Bij de ontwikkeling van interventies ten behoeve van een geconstateerd probleem is het bevorderlijk de methode van Intervention Mapping (Bartholomew, Parcel, Kok, & Gottlieb, 2001) te raadplegen. De methode van Intervention Mapping gaat in op de ontwikkeling van interventies, gebaseerd op theoretische en empirische onderbouwing (Bartholomew et al., 2001). Intervention Mapping wordt veelal toegepast bij de ontwikkeling van interventies bestemd voor gezondheidsvoorlichting (Kok, Schaalma, Ruiter, Van Empelen, & Brug, 2004). 15
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
De methode van Intervention Mapping biedt een raamwerk voor gedegen interventie-ontwikkeling. Intervention Mapping is dan ook ontstaan vanuit de volgende veronderstelling: “It would be a waste of time, effort and resources to estimate the impact of a programme that lacks measurable goals or that has not been implemented in a proper way” (Rossi, Freeman, & Lipsey, 1999 zoals geciteerd in Kok et al., 2004, p. 86). In het citaat wordt veronderstelt dat het een verspilling van tijd, moeite en middelen zou zijn om de impact van een programma te meten, dat een gebrek heeft aan meetbare doelen of dat niet op de juiste wijze geïmplementeerd is. De methode van Intervention Mapping beschrijft het proces in vijf stappen (Kok et al., 2004) en is weergegeven in figuur 3.
Figuur 3: Intervention Mapping (Kok et al., 2004)
- Stap 1: Definiëren van specifieke programmadoelen. In deze stap worden op basis van een probleemanalyse specifieke programmadoelen geformuleerd. Als er goed inzicht is in de aard, de 16
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
omvang en de oorzaken van het probleem kan begonnen worden met de ontwikkeling van de interventie. De specifieke programmadoelen dienen uiteen te zetten wie en wat gaat veranderen als resultaat van de interventie (Kok et al., 2004). Deze verandering kan individu, organisatie of gemeenschappelijk gerelateerd zijn. Kortom, de interventie-ontwikkeling start met de constatering van een probleem. - Stap 2: Selecteren van theoretische methoden en praktische interventietechnieken. Er wordt gezocht naar hoe de programmadoelen op basis van theorieën gerealiseerd kunnen worden en op welke wijze deze in de interventie (lees: in de praktijk) tot uitdrukking komen. Een belangrijke taak in deze stap is het vaststellen van de parameters die de effectiviteit van de theoretische modellen bepalen. - Stap 3: Ontwikkelen van de interventie. In deze stap wordt de interventie ontwikkeld, ofwel het ontwikkelen van programma-inhoud waarbij er samenwerking gezocht wordt met de personen die verantwoordelijk zijn voor de implementatie van de interventie. Deze stap resulteert in een programmaplan. - Stap 4: Implementeren van de interventie. “A solid diffusion process is vital to ensure programme success” (Kok et al., 2004, p. 90). Voor zowel disseminatie, adoptie, implementatie als behoud moet een plan gemaakt worden, zodat de interventie uiteindelijk op de juiste wijze uitgevoerd kan worden. - Stap 5: Evalueren van de interventie. In deze stap wordt een evaluatiemodel ontwikkeld, om daarmee het proces en de effecten van de interventie te evalueren. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat deze stap al zeer relevant is aan het begin van de interventie-ontwikkeling, want de specifieke programmadoelen bepalen namelijk de evaluatie van de effecten van de interventie. Ofwel, dat wat aan het begin van de interventie beoogd werd, wordt aan het eind geëvalueerd. Het adequaat toepassen van Intervention Mapping kan de kloof tussen theorie en praktijk overbruggen (Kok et al., 2004). Praktische vertaling Uit voorgaande is gebleken dat Intervention Mapping geschikt is voor het nemen van besluiten bij de ontwikkeling, implementatie en evaluatie van interventies. Het Masterplan moet gaan voorzien in gedegen programma-inhoud, waarbij er sprake moet zijn van een theoretische en empirische onderbouwing. Als de methode van Intervention Mapping wordt vertaald naar het Masterplan is tot op heden het volgende bekend: een probleemanalyse heeft inzichtelijk gemaakt wat de aard, de omvang en de oorzaak van het probleem is. Dit komt overigens in de volgende paragraaf aan bod. Vervolgens is het noodzakelijk te achterhalen op welke wijze de doelen van het Masterplan gerealiseerd kunnen worden, hoe de programma-inhoud eruit komt te zien en op welke wijze deze geïmplementeerd en geëvalueerd gaat worden.
17
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
De outcome van dit onderzoeksverslag moet een bijdrage gaan leveren aan de ontwikkeling van het Masterplan. De methode van Intervention Mapping maakt inzichtelijk welke topics in het praktijkonderzoek terug moeten komen, om zo tot een gedegen interventie-ontwikkeling te komen, ofwel de ontwikkeling van het Masterplan.
3.2.2 Vangnetregeling Zwemmen Kennis over de huidige situatie en de heersende problematiek van de vangnetregeling in de gemeente Zwolle is vereist, zodoende dat er in het verloop van het onderzoek hier vragen over opgesteld kunnen worden. Zonder enige voorkennis is onderzoek en het doen van aanbevelingen over de invulling van het Masterplan niet mogelijk. Huidige situatie Vanaf 2013 heeft de Calo, in het bijzonder de zwemcollega’s, zich eveneens ingezet om zorg te dragen voor passende begeleiding in de uitvoering van de vangnetregeling, om zo de kans op een grote(re) uitstroom kinderen mét zwemdiploma te vergroten in de gemeente Zwolle. Door extra- en gespecialiseerde inzet in de huidige uitvoering vanaf eind 2013 worden er goede resultaten behaald. Dat blijkt onder meer uit rapportage van de coördinator van het vangnet (Goor, 2016). Heersende problematiek Ondanks het gegeven dat de huidige uitvoering vanaf eind 2013 goede resultaten heeft behaald en dat er progressie is geboekt wat betreft de zwemvaardigheid van de kinderen, is er nog altijd sprake van een problematiek (Goor, 2016). Uit ervaring van de afgelopen twee jaar blijkt dat het vangnet een bijzondere context is om te zorgen voor een passende begeleiding. Deze bijzondere context ontstaat door een drietal factoren: opkomst, gedrag en duurzaamheid (As, 2016). Opkomst Uit rapportage (Goor, 2016) blijkt dat het verzuim van de lessen binnen de vangnetregeling op 22% lag in 2014. In vergelijking met de reguliere zwemlesaanbieders is dit fors hoger, gezien het gegeven dat bij een reguliere zwemschool dit nog geen 6% is. Deze onregelmatigheid zou leiden tot een vertraging in de leergang van het kind. Gedrag Binnen het huidige vangnet blijkt een aanzienlijk aantal deelnemers van allochtone afkomst, waarvan een groot gedeelte de Nederlandse taal niet verstaat en beheerst. Doordat zowel de ouders/verzorgers als de kinderen hinder ondervinden van deze taalbarrière, leidt dit tot communicatieproblemen in en rond de vangnetlessen. Naast deze taalbarrière speelt de culturele achtergrond ook een rol. Dit wordt zichtbaar in de pedagogische begeleiding van de kinderen. Meer informatie hierover onder ‘Duurzaamheid’.
18
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Naast de (niet-westerse) allochtone kinderen constateerde GroenLinks (Harten, 2013) uit de gemeente Zwolle in 2013 dat de implementatie van kinderen uit het speciaal (basis)onderwijs eveneens complex is. Dit komt voornamelijk door de benodigde 1 op 1 begeleiding van (een gedeelte van) deze doelgroep. Uit rapportage van de coördinator van het vangnet (Goor, 2016) blijkt dat in het jaar 2015 15 leerlingen speciaal onderwijs behoefden, waarvan 5 leerlingen individuele begeleiding. Daarnaast zijn er echter ook deelnemers bij wie dit niet is aangegeven, maar die wel degelijk passende begeleiding behoeven. Duurzaamheid Tot slot sportparticipatie en veiligheid. Als de kinderen het zwemvangnet traject hebben volbracht is het onderhouden van de vaardigheid, door met enige regelmaat te gaan zwemmen, (nog) niet gegarandeerd. De grondslag hiervan ligt in de culturele achtergrond van de allochtone kinderen. Uit onderzoek (Wisse et al., 2008) blijkt dat veelal allochtone- vooral Marokkaanse en Turkse- kinderen na afloop van het basisonderwijs nog niet zwemvaardig zijn. Deze leerlingen komen daardoor in de vangnet constructie terecht. “Oorzaken voor de geringere zwemvaardigheid van allochtone kinderen liggen, zo wordt verondersteld, onder meer in verschillen in culturele (sport)socialisatiepatronen en inkomensposities” (Wisse et al., 2008, p. 4). Zo is het onder allochtone ouders in vergelijking tot autochtone veel minder de gewoonte om met jonge kinderen in water te spelen, vanwege het zelf vaak niet kunnen zwemmen of het hebben van watervrees. Allochtone kinderen kampen daarom vaak met een
flinke
achterstand
in
het
‘watervrij’
zijn,
een
belangrijke
voorwaarde
om
met
zwemvaardigheidstraining te kunnen beginnen (Wisse et al., 2008). Vanuit deze grondslag is het onderhouden van de zwemvaardigheden en daarmee ook de veiligheid van de kinderen in en rondom het water onvoldoende gegarandeerd.
3.2.3 Beleidsterreinen Veiligheid, Sociale Zaken & Sport gemeente Zwolle Duidelijkheid omtrent de beleidsdoelen van de verschillende beleidsterreinen, waar mogelijk raakvlakken liggen, is vereist. Wanneer men voorkennis heeft over het beleid, is men in staat eenvoudiger aanknopingspunten te leggen tussen de interventie en de maatschappelijke (beleids)doelen van de gemeente Zwolle. Veiligheid Het beleidsterrein Veiligheid kan grofweg verdeeld worden in sociale veiligheid en fysieke veiligheid. Als er gekeken wordt naar de relatie tussen het Masterplan en het beleidsterrein Veiligheid betreft het voornamelijk fysieke veiligheid. De fysieke veiligheidszorg omvat echter een breed scala aan beleidsterreinen, waaronder waterveiligheid (gemeente Zwolle, 2015). Er wordt dan ook gesteld dat veiligheid in Zwolle meer is dan enkel en alleen brandveiligheid (gemeente Zwolle, 2015). Met het oog op de huidige ontwikkeling in de maatschappij (de instroom van migranten) is een interventie rond waterveiligheid zeer relevant. De grondslag hiervan ligt in de culturele achtergrond van allochtone kinderen (Wisse et al., 2008). 19
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
De impact van het vele open water in Nederland komt nog regelmatig negatief in het nieuws. Zo blijkt uit cijfers van het CBS dat de helft van het aantal verdrinkingen met dodelijke afloop uit 2012 plaatsvond in een zee, rivier of plas (Werff & Breedveld, 2013). Dit benadrukt nog maar eens de negatieve gevolgen van een waterrijk Nederland. Gezien het feit dat Zwolle ook waterrijk is en daarnaast een zeer kinderrijke gemeente is brengt dit de nodige risico’s met zich mee (As, 2016). Sociale Zaken Eén van de doelstellingen die opvalt binnen het Sociaal Domein van de gemeente Zwolle: “het vergroten van de maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid van Zwolse burgers en het (daarmee) voorkomen van sociaal isolement” (gemeente Zwolle, 2015, p. 130). Dit betreft voornamelijk het bevorderen van de sociale integratie en sociale cohesie binnen de samenleving van de gemeente Zwolle. Sport De missie van de gemeente Zwolle omtrent sport en bewegen benadrukte in de voorgaande beleidsnota ‘Sport in Zwolle. Samen beleven’ (2006-2011) onder meer het volgende: “Wij willen daarnaast dat de sport haar steentje bijdraagt in het realiseren van maatschappelijke doelstellingen, zoals participatie, sociale cohesie, gezondheidsbevordering en leefbaarheid.” (gemeente Zwolle, 2006, p. 13). Hieruit blijkt dat Zwolle ernaar streeft dat de sportsector tevens een bijdrage levert aan de maatschappij. Ook in het raamwerk ‘Agenda sport en bewegen’ (opvraagbaar bij de gemeente Zwolle), een actieplan waarin de accenten wat betreft het sport- en beweegbeleid voor de komende jaren worden vastgelegd, bestaat het kerndoel uit het leveren van een bijdrage aan vitale inwoners in het kader van: -
Gezonde levensstijl;
-
Maatschappelijke participatie;
-
Arbeidsparticipatie;
-
Sociale cohesie.
Uit de jaarstukken van 2014 (gemeente Zwolle, 2015) blijkt dat de beoogde doelstelling/het gewenste maatschappelijke effect omtrent sportparticipatie als volgt is: “een zo hoog mogelijke sportdeelname in alle geledingen van de bevolking” (gemeente Zwolle, 2015, p. 122). Ook hierin wordt meermaals benadrukt dat sport als middel ingezet dient te worden ten behoeve van andere maatschappelijke doelen, waarbij sociale cohesie en maatschappelijke participatie raakvlakken vertonen met de mogelijke outcome van het Masterplan.
3.2.4 Social Return on Investment Binnen een krapper wordend financieel kader, wat betreft subsidiestromen in de sport, wordt steeds vaker de vraag gesteld welke (maatschappelijke) prestaties er geleverd (kunnen) worden met de verworven subsidies (Andres & Kleij, 2010). Bovendien is het noodzaak verantwoording af te leggen in 20
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
welke mate de subsidies bijdragen aan de realisatie van gemeentelijke beleidsdoelstellingen (Andres & Kleij, 2010). De methodiek van subsidieverstrekkingen heeft zich verplaatst van een inputgerichte naar een meer outputgerichte benadering, waarbij er voornamelijk wordt gekeken naar een bepaalde output ten behoeve van de maatschappij. Subsidieverstrekking dient aan te sluiten bij de actualiteit en evenmin bij de gemeentelijke beleidsprioriteiten, om zo de subsidieverstrekking te legitimeren (Andres & Kleij, 2010). In tijden van bezuinigingen is het de vraag of er geschaafd moet worden op subsidies waarvan de output niet helder is. Met andere woorden, het inzichtelijk maken van de output vereist de nodige aandacht. Uit bovenstaande is gebleken dat het meetbaar maken van het maatschappelijk rendement essentieel is binnen de huidige vorm van subsidieverstrekkingen. Net als (commerciële) bedrijven die winst moeten maken, moeten maatschappelijke organisaties ook winst behalen, in de vorm van maatschappelijk/ sociaal rendement. Dit wordt ook wel Social Return on Investment genoemd (SROI), waarbij de maatschappelijke impact zichtbaar wordt gemaakt (Franssen & Scholten, 2011). Ofwel, er wordt antwoord gegeven op de vraag of de investering (subsidie) succesvol is geweest. De voornaamste reden om de maatschappelijke impact te meten is het afleggen van verantwoording, om te voorkomen dat men als ‘kostenpost’ gezien wordt in plaats van een organisatie dat waarde voor de maatschappij creëert (Franssen & Scholten, 2011). Dit wordt ook wel het legitimeren van de subsidie/begroting genoemd. Bovendien wordt er een positieve houding ontwikkeld ten opzichte van de interventie, waarbij men wordt overtuigd van de voordelen en de noodzaak om de huidige situatie/werkwijze te veranderen. Dit wordt ook wel ‘sense of urgency’ genoemd (Hoogendam & Linger, 2010). Maar hoe komt men te weten of het Masterplan de impact in het zwemlesonderwijs gaat geven waar behoefte aan is? Door te kijken naar de kennis die voorhanden is over sociaal ondernemen is het mogelijk antwoord te geven op deze vraag. Het vereist de nodige handelingen om de maatschappelijke waarde van een interventie te achterhalen. Het start met een duidelijke missie. De missie van het Masterplan luidt: Verworven kennis uit onderzoek omzetten in de ontwikkeling van programma-inhoud ten behoeve van de zwemvangnetregeling (As, 2016). De impact die het Masterplan voor ogen heeft is als volgt: Kwaliteitsimpuls aan de pedagogisch, technisch en sociaal-emotionele begeleiding binnen het zwemonderwijs van de vangnetregeling (As, 2016). Impact is hierbij gedefinieerd als “de feitelijke totale ‘outcome’ van een organisatie, minus dat, wat toch
Input Alle middelen die worden ingebracht
Ac5viteiten Dat wat er plaatsvindt
Output De gemeten resultaten
Figuur 4: Wat is impact? (Aangepast van Franssen & Scholten, 2011)
Outcome alle resultaten minus: wat toch al zou zijn gebeurd = impact
21
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
wel zou zijn gebeurd (Franssen & Scholten, 2011, p. 31). Het onderstaande model geeft dit weer:
Zowel het doel waarnaar gestreefd wordt als de doelen voor de toekomst dienen dus helder te zijn (Franssen & Scholten, 2011). Vervolgens zijn ‘indicatoren’ nodig, de zogeheten prestatie-indicatoren; “Indicators are variables that help to measure changes in a given situation” (Franssen & Scholten, 2011, p. 50). De indicatoren worden gebruikt voor terugkoppeling (over het bereikte resultaat) of om vooruit te kijken, de ‘voorwaartskoppeling’ of ‘feedforward’ (Franssen & Scholten, 2011). In het project/de interventie ‘Masterplan vangnetregeling zwemmen’ gaat het in eerste instantie om de voorwaartskoppeling, waarbij op basis van voorspelling van verwachtte toekomstige effecten gekeken wordt of, en zo ja, welke maatregelen nodig zijn (Franssen & Scholten, 2011). Er wordt geanticipeerd op wat kan gaan komen, ofwel de indicatoren geven informatie over toekomstige prestaties. De juiste indicatoren worden gevonden door goed na te denken over wat er in positieve zin zal veranderen, het toepassen van de ‘theory of change’ (Franssen & Scholten, 2011). Essentieel hierbij is de validiteit van de indicator, meet de indicator wel wat gemeten moet worden? (Franssen & Scholten, 2011). De volgende stap is het monetariseren, ofwel het toekennen van een geldwaarde aan de indicatoren. Deze stap is pas uit te voeren als de indicatoren bekend zijn. Een uitgangspunt van Franssen en Scholten (2011) is dat wanneer een maatschappelijk resultaat waarde heeft, dit ook in geldtermen is uit te drukken. Er kan onderscheid gemaakt worden in twee monetariseringsmethoden (Franssen & Scholten, 2011): - (kost)prijs gebaseerde monetariseringsmethode: wordt toegepast als er bestaande kennis over relevante kost-/marktprijzen aanwezig is. - Waarde gebaseerde monetariseringsmethode: wordt toegepast als er geen directe kostenmethode beschikbaar is, wordt veelal gebruikt door sociaal ondernemers, en wordt ook wel “contingent valuation method” genoemd. De waarde van een situatieverandering wordt bepaald door betrokkenen ernaar te vragen (Franssen & Scholten, 2011). Beide methoden zijn zowel los van elkaar als tezamen te gebruiken. De keuze voor één van de methoden is veelal afhankelijk van de beschikbaarheid en toegankelijkheid van informatie. Het monetariseren van maatschappelijke impact staat in de Nederlandse sociale sector nog in de kinderschoenen (Franssen & Scholten, 2011), maar is gezien de huidige subsidieverstrekking (in de sportsector) bijna onmisbaar voor sociale ondernemers.
3.2.5 Implementatie Definitie Hetgeen waar het om gaat is dat het Masterplan, ten behoeve van de huidige uitvoering van de zwemvangnetregeling, succesvol geïmplementeerd wordt. Ofwel, het ten uitvoer brengen van het 22
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
project. Implementeren omvat echter meer dan enkel ‘uitvoeren’, aldus Hoogendam en Linger (2010). Een uitgebreide maar zeer heldere definitie luidt als volgt:
“Implementeren is niet alleen het opleveren en ‘invoeren’ van concrete producten, maar ook het zorgvuldig inpassen in de omgeving en het realiseren van de verandering ‘tussen de oren’ van iedereen die ermee te maken heeft.” (Pater, Roest, Dubbeldam, & Verweijen, 2002, p. 23). Uit bovenstaande definitie van Pater et al. (2002) blijkt dat implementeren niet alleen invoeren, maar voornamelijk ook inpassen betekent. Ofwel, veranderen én verankeren (Hoogendam & Linger, 2010). Daarnaast stellen Pater et al. (2002) dat er immers een basis gelegd moet worden voor toekomstige verandering, waarmee beleidsontwikkeling niet ophoudt bij de implementatie dan wel de invoering van de vernieuwing. Belangrijk aan de omschrijving van Pater et al. (2002) is dan ook hetgeen dat implementeren geen eenmalige actie is, maar juist een permanent proces. Ofwel, als het project succesvol is ingevoerd betekent dat nog niet dat het implementatieproces daarmee is voltooid. Zoals Hoogendam en Linger (2010) al stelden, is een project verankeren namelijk de belangrijkste en langst durende fase. Een ander veelal toegepaste definitie van implementatie is: “Implementatie is een procesmatige en planmatige invoering van vernieuwingen en/of veranderingen van bewezen waarde met als doel dat deze een structurele plaats krijgen in het (beroepsmatig) handelen, in het functioneren van organisatie(s) of in de structuur van de gezondheidszorg.” (Hulscher, Wensing, & Grol, 2000, p. 32). Ook hierbij is de boodschap eenduidig, namelijk dat het binnen implementeren draait om het structureel verankeren van het project. Beide definities vertellen dan ook iets over een verandering die plaatsvindt ten opzichte van de huidige situatie. Oorzaken gebrekkige implementatie Voorgaand is de definitie van het begrip ‘implementeren’ uiteengezet. Tevens is er geconstateerd dat het implementatieproces geen absoluut eindpunt kent, maar dat het een permanent proces is totdat de vernieuwing dan wel verandering een structurele basis vormt voor het toekomstig handelen. Dit permanente proces vereist voldoende aandacht. Hoogendam en Linger (2010) benoemen een vijftal oorzaken van gebrekkige implementatie, waarvoor men moet waken gedurende het proces. - Te geringe aandacht voor de uitvoering: omvat een belemmerende afstand tussen beleidsmakers en uitvoerders. Het beleid dat geschreven wordt om een project te implementeren gaat veelal uit van de theoretische benadering. Beleidsmakers zijn dan ook weinig gespecialiseerd in de praktische uitvoering ervan, met als gevolg dat de uitvoering in de praktijk in veel gevallen moeizaam verloopt.
23
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
- Vernieuwingen hebben tijd nodig: projecten krijgen vaak niet de tijd om uit te bloeien tot een succes, om vervolgens op brede schaal ingezet te worden. De situatie wordt vernieuwd (d.m.v. een vernieuwend project) en vervolgens wordt de volgende vernieuwing alweer gestart. Dit valt grotendeels te wijten aan de wijze van subsidiering, die veelal verstrekt wordt in de vorm van (tijdelijke) projectsubsidies. In de praktijk komt men dan niet verder dan de ontwikkel- en testfase, daar waar juist de fase van verankering doorslaggevend is voor succesvolle implementatie. - Te ambitieuze beleidsvoornemens: de ambitie van beleidsmakers correspondeert niet altijd met de mogelijkheid om een vernieuwing of verandering te implementeren op brede schaal. Dit komt mede doordat organisaties in een te laat stadium gaan nadenken over de implementatie. - Gebrekkige evaluatie: door continue ontwikkelen van nieuwe projecten is er nauwelijks tijd en ruimte voor degelijke evaluatie van reeds afgeronde projecten. De effectiviteit van de vernieuwing wordt op deze manier niet gemeten en er wordt bovendien nauwelijks kennis opgedaan over (verbetering van) het verloop van initiatieven. Ofwel, er wordt op deze manier niet geleerd van fouten dan wel successen. - Een gebrek aan kennis over implementeren: door de geringe aandacht voor de uitvoering, de continue drang tot vernieuwen, waardoor projecten nauwelijks tijd krijgen zich te bewijzen, en de gebrekkige evaluatie maken dat er weinig ruimte is voor kennisontwikkeling op het gebied van implementatie. Er kan onderhand geconcludeerd worden dat het verkopen van een ‘goed product’ (lees: vernieuwing/verandering) geen vanzelfsprekendheid is. Bevorderende factoren Een betrouwbaar, valide, effectief en passende interventie resulteert zelden in succesvolle implementatie in de praktijk (Guldbrandsson, 2008). Voorgaand is ook gesteld dat de implementatie van een ‘goed product’ allerminst een vanzelfsprekendheid is. Dit voorval kent een tweetal mogelijke oorzaken; óf de interventie is onvoldoende succesvol, óf de implementatie is niet goed uitgevoerd (Guldbrandsson, 2008). Met deze scenario’s dient ook rekening te worden gehouden als het gaat om het implementeren van het Masterplan. Hoogendam en Linger (2010) stelden een aantal bevorderende factoren samen die samenhangen met de implementatie van interventies. - Rekening houden met de doelgroep: de doelgroep is een belangrijke factor binnen de implementatie van een project. Doelgroep participatie en een community-benadering bij interventies is noodzakelijk. - Kennisuitwisseling: omvat het op zoek gaan naar eerdere ervaringen gedurende het implementatieproces. Hierbij gaat het voornamelijk om lering te trekken uit de ervaringen van pilots. - Voordelen interventie zijn voor betrokken partijen duidelijk en zichtbaar: het is belangrijk dat de voordelen van de interventie duidelijk en zichtbaar zijn voor alle betrokkenen. Bovendien moet
24
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
de interventie overeenkomen met de normen, waarden en werkwijze(n) van de organisatie die verantwoordelijk is voor de implementatie. - Vrijheid bij de (eind)gebruiker: er dient ruimte geboden te worden aan de gebruiker om eigen invulling te geven aan de interventie. Dit vergroot de kans op slagen. Door vrijheid te laten bij de gebruiker zal deze zich in de rol van een projecteigenaar verplaatsen, met als mogelijk gevolg de totstandkoming van nieuwe ideeën en/of oplossingen - Evaluatie met betrekking tot effect van de interventie: elke interventie dient een plan te bevatten om de voortgang te monitoren en om te evalueren in hoeverre de nagestreefde veranderingen bereikt zijn (Grol, 2006 zoals geciteerd in Hoogendam & Linger, 2010). Evalueren geeft inzicht in de verbeterpunten, waarmee de interventie versterkt kan worden. - Creëren van voldoende draagvlak: draagvlak onder de betrokken partijen is van essentieel belang. Een belangrijke constatering is dat beperkte participatie, gebrek aan samenwerking en gebrekkige betrokkenheid bij zowel opzet als uitvoering tot de belangrijkste faalfactoren behoren als het gaat om veranderprojecten (Cetis, 2005 zoals geciteerd in Hoogendam & Linger, 2010). Het is bevorderend om alle aspecten rondom de implementatie met de betrokkenen helder en open te bespreken, vanaf het absolute beginpunt van het implementatieproces. - Kenmerken aanbieder komen overeen met kenmerken aanbod: omvat de noodzaak van overeenkomstigheid tussen kenmerken van de aanbieder en kenmerken van het aanbod voor succesvolle implementatie. Onder de kenmerken van de aanbieder worden onder meer de aspecten visie, geloofwaardigheid, betrouwbaarheid, deskundigheid, bereikbaarheid, toegankelijkheid en organisatiekenmerken toegekend. Ofwel, het projectresultaat moet overeenkomen met deze kenmerken. - Snelheid in het proces houden: het is van belang een bepaalde snelheid te houden in het implementatieproces, want het is effectiever om relatief snel te starten met enkele partijen, dan om te wachten totdat iedereen zich aan wil sluiten (Groen, 2008 zoals geciteerd in Hoogendam & Linger, 2010). - Projectmanager/projectteam begrijpen de implementatieproblematiek: voorgaand is er gesproken over gebrekkige implementatie, waarbij één van de oorzaken een gebrek aan kennis over implementeren was. Logischerwijs is het tegenovergestelde een bevorderende factor voor succesvolle implementatie. De projectleider dient dan ook over voldoende kennis én ervaring te beschikken. De bovenstaande beschrijving van relevante ‘bevorderende factoren’ zijn onmisbaar bij een succesvolle projectimplementatie. Met bovenstaande punten dient dan ook rekening te worden gehouden binnen de ontwikkeling van het Masterplan én het implementeren ervan. Strategie (implementatiematrix) 25
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Hoogendam en Linger (2010) stelden aan de hand van onderzoek naar succesvolle implementatie van sport- en beweegstimuleringsinitiatieven een implementatiematrix op. De implementatiematrix kan gezien worden als de te hanteren strategie gedurende het implementatieproces van vernieuwende projecten. De matrix geeft weer hoe een succesvol implementatieproces tot stand wordt gebracht en welke handelingen daarvoor nodig zijn. De implementatiematrix is opgenomen in bijlage I en is van toepassing op de implementatie van het Masterplan.
3.2.6 Evaluatie Als het gaat om projecten besteed men vaak maar minimale aandacht aan het leren van opgedane ervaringen, successen en/of gemaakte fouten (Bos & Harting, 2006). Veel organisaties laten deze kans aan zich voorbij gaan. Het Masterplan kan gezien worden als een interventie, waarmee sturing wordt gegeven aan het beleid van de gemeente Zwolle. Evaluatiekundig gaat het hier dan ook om het evalueren van beleid, ofwel beleidsevaluatie. Anno 2016 moeten beleidsevaluaties voldoen aan het kader van New Public Management (Hood, 1991; Beleidsevaluatie.info, z.j.). Dat betekent dat evaluaties betrekking moeten hebben op doelbereik, doeltreffendheid en doelmatigheid (Beleidsevaluatie.info, z.j.). Ofwel; â&#x20AC;&#x153;Greater emphasis on output controls; Resource allocation and rewards linked to measured performanceâ&#x20AC;? (Hood, 1991, p. 4). Beleidsevaluatie vindt plaats om verantwoording af te leggen over de ingezette middelen, om inzicht te krijgen in de succes- en faalfactoren, en kennis op te doen over de effectiviteit van instrumenten, uitvoeringsprocessen, etc. (Beleidsevaluatie.info, z.j.). Ex post beleidsevaluatie Het merendeel van de Nederlandse beleidsevaluaties is ex post evaluatie (Beleidsevaluatie.info, z.j.). Hierbij gaat het om meten en verklaren. Meten om na te gaan of de beleidsdoelen wel of niet zijn gehaald en of in de uitvoering alles is gedaan conform de afspraken. Verklaren om na te gaan waarom de doelen wel of niet gehaald zijn en waarom de strategie al dan niet conform de afspraken is uitgevoerd (Beleidsevaluatie.info, z.j.). Het model van ex post evaluatie (zie figuur 5) heeft zowel een verantwoordingsfunctie (meten: resultaten <> beleidsdoel) als een lerende functie (verklaren: strategie <> uitvoering) (Beleidsevaluatie.info, z.j.). Tevens wordt met het model recht gedaan aan de eisen die opdrachtgevers doorgaans stellen (kader New Public
Management).
Hieronder
volgt
een
toelichting op het model.
26
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Figuur 5: Model ex post evaluatie (Beleidevaluatie.info, z.j.)
Het start met een beschrijving van het maatschappelijke probleem en datgeen wat met het beleid beoogd werd, ofwel de beleidsdoelen. Daarnaast wordt de strategie beschreven, dus hoe heeft het beleid vorm gekregen in de instrumenten en de organisatie. De doelen en strategie, tezamen de beleidstheorie, vormen de basis voor het meten van de resultaten en het analyseren van de uitvoering (Beleidsevaluatie.info, z.j.). De resultaten worden, bij voorkeur met zowel kwantitatieve als kwalitatieve informatie, gemeten. De kwalitatieve informatie omvat voornamelijk ervaringen en percepties van de belanghebbenden (Beleidsevaluatie.info, z.j.). Met het oog op toekomstig beleid is dit zeer essentiĂŤle informatie. Ook wordt er gekeken of er sprake is van neveneffecten. Effectiviteit is dan ook de mate waarin het doelbereik kan worden toegeschreven aan het gevoerde beleid, ook wel causaliteit genoemd. Onderzoek naar de uitvoering is veelal het meest omvangrijke deel van ex post evaluatie en vindt plaats op basis van feitelijke gegevens en op basis van ervaringen en percepties van belanghebbenden (Beleidsevaluatie.info, z.j.). Efficiency heeft betrekking op enerzijds de procesgang en anderzijds de bepaling van causaliteit en kosten-baten verhouding (Beleidsevaluatie.info, z.j.). Omdat een beleidsproces zich afspeelt in een dynamische omgeving is inzicht in de omgevingsdynamiek gewenst, om vervolgens de resultaten te kunnen plaatsten en de uitvoering te kunnen begrijpen (Beleidsevaluatie.info, z.j.). Dit duidt op de externe dynamiek in het model. Uiteindelijk leidt de uitkomst van het evaluatiemodel tot conclusies en aanbevelingen met betrekking tot de mate van doelbereik en de verklaring van het al dan niet bereiken ervan. Doordat het Masterplan beschouwd kan worden als sturing aan het beleid van de gemeente Zwolle is een gepaste evaluatiemethode vereist. Omdat de interventie een beleidsmatig karakter kenmerkt en de outcome van de interventie inzichtelijk moet worden gemaakt, is het model van ex post beleidsevaluatie toepasbaar voor het evalueren van het Masterplan. Doeltreffendheid
27
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Onder de paragraaf ‘Social Return on Investment’ is er al ingegaan op de essentie van het meten van de maatschappelijke impact. Hierin kwam naar voren dat de vraag of, en zo ja hoeveel maatschappelijke waarde een organisatie creëert leidend dient te zijn. Echter, veelal wordt er gekeken naar de rechtmatigheid van de bestedingen. De doeltreffendheid, dus of de subsidieverstrekking daadwerkelijk heeft geleid tot de gewenste resultaten blijft achterwegen. Dit wordt ook wel ‘gaming the numbers’ genoemd (Franssen & Scholten, 2011), waarbij er gegist wordt naar de opbrengst/waarde zonder dat deze achteraf gemeten is. Franssen en Scholten (2011) stellen dat enkel en alleen het analyseren van (en reageren op) de afwijkingen van vooraf gestelde doelstellingen het evalueren van een sociale organisatie zinvol maakt. Het is dan ook noodzaak na afloop van het project ‘Masterplan vangnetregeling zwemmen’ adequaat te evalueren. Maar wanneer weet men of het Masterplan succesvol is? Door vooraf vast te stellen welke maatschappelijke waarde er gecreëerd wordt, kan achteraf geëvalueerd worden in hoeverre de vooraf beoogde maatschappelijke waarde afwijkt van het daadwerkelijke resultaat. Het opstellen en evalueren van deze maatschappelijke waarde kan plaatsvinden aan de hand van een impactmap (Franssen & Scholten, 2011). Hierin wordt alle informatie van en over de projecten van het Masterplan, zowel input, output als impact gerelateerd, verzameld. In de paragraaf ‘Social Return on Investment’ is al benoemd dat de indicatoren in financiële waarde uitgedrukt dienen te worden. In een impactmap zal uiteindelijk na afloop van de projectduur het succes van de projecten van het Masterplan zorgen voor een overzicht van de kosten en de resultaten van de verschillende projecten en de bijbehorende maatschappelijke impact (Franssen & Scholten, 2011).
3.2.7 Opschaling Relevantie Zoals bekend is mede doordat de meerwaarde ervan niet expliciet aangetoond kon worden de vangnetregeling stopgezet. Dit heeft ertoe geleidt dat het beleid omtrent het zwemonderwijs in de Nederlandse gemeenten zeer divers is (Wisse, 2009). Hoewel de cijfers verouderd zijn, bleek uit onderzoek (Wisse et al., 2008) dat na afschaffing van de vangnetregeling destijds een aantal gemeenten doelgroep-vangnetten hebben opgezet. Dit houdt in extra lessen voor een bepaalde doelgroep met een achterstand in zwemvaardigheid, rekening houdend met de culturele en religieuze achtergronden (Wisse et al., 2008). Hierbij gaat het voornamelijk om allochtone kinderen uit gezinnen met een lage inkomenspositie. Deze opzet is ook kenmerkend voor de huidige vangnetregeling in de gemeente Zwolle, waarbij er sprake is van een subsidieregeling voor kinderen uit gezinnen met een lage sociaaleconomische positie (Sportservice Zwolle, 2016). Het is aannemelijk dat op de korte en middellange termijn er meer aanspraak gemaakt zal worden op de vangnetregeling, refererend aan de instroom van migranten. Niet alleen de gemeente Zwolle, maar ook overige Nederlandse gemeenten hebben de taak hier zorg voor te dragen.
28
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Definitie Uit bovenstaande wordt gesteld dat het probleem omtrent het zwemonderwijs en het schoolzwemmen niet enkel een probleem is van de gemeente Zwolle. Integendeel, vele gemeenten (zullen) kampen met het probleem en zijn op zoek naar een effectieve oplossing, al dan niet voor de middellange termijn. Als blijkt dat het ‘Masterplan vangnetregeling zwemmen’ haar vruchten afwerpt in de gemeente Zwolle, is het voor andere gemeenten zeer interessant om te kijken naar soortgelijke oplossingen. In dit geval wordt een innovatie (gedeeltelijk) toegepast op een grotere schaal. Dit staat ook wel bekend als opschaling: “Opschaling is het proces waarbij een innovatie die zich heeft bewezen, op grotere schaal wordt toegepast. Denk bijvoorbeeld aan een schaalvergroting van één locatie naar de hele regio. Of van tweede naar eerste lijn.” (Frankhuizen, Linden, Prins, & Smits, 2013, p. 3). ZorgOnderzoek Nederland en Medische Wetenschappen (in het vervolg: ZonMw) staat veelal bekend om haar verschillende innovatie- en opschalingsprojecten binnen de zorg. Er valt door de sportsector dan ook veel te ‘leren’ van de zorgsector, wat betreft innovaties en het breed toepassen ervan. Saillant detail is echter wel dat een innovatie in de zorgsector zich eerst moet bewijzen, voordat deze op grotere schaal toegepast kan worden (Frankhuizen et al., 2013). In de sportsector zijn de innovaties niet noodzakelijkerwijs innovaties die zich reeds bewezen hebben (Hoogendam & Linger, 2010). Bevorderen van opschalingsproces In deze sub-paragraaf worden factoren besproken die opschaling kunnen bevorderen. Deze factoren zijn afkomstig vanuit de zorgsector en zijn samengesteld door ZonMw (Frankhuizen et al., 2013). Dit moet inzichtelijk maken aan welke voorwaarden het Masterplan moet voldoen en welke stappen doorlopen moeten worden om eventuele opschaling te realiseren. Los van het gegeven dat de sportsector veel kan leren van de zorgsector is er vanwege de volgende reden gekozen voor de opschalingservaringen van ZonMw; het succes van de toegelichte projecten. De projecten die als voorbeeld dienen hebben allen goed uitgepakt in de praktijk als het gaat om implementeren en opschalen. Ervaringen uit de praktijk worden gedeeld, waarmee inzichtelijk wordt gemaakt welke aspecten van groot belang zijn en welke minder. Hieronder volgt een uitwerking van de factoren die de basis vormen voor het opschalingstraject (Frankhuizen et al., 2013): - Draagvlak creëren: het opschalen van lokale initiatieven blijft vaak uit doordat pilots veelal beperkt blijven tot één domein, veroorzaakt door het ontbreken van draagvlak (Frankhuizen et al., 2013). Bij opschalen is het vooral van belang dat er rekening wordt gehouden met besluitvorming en verantwoordelijkheid. Bij brede implementatie ligt de besluitvorming veelal bij het hogere management of de politiek. Het creëren van draagvlak is dan ook vooral noodzakelijk zodra er een
29
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
grote vernieuwing plaatsvindt, die gevolgen heeft op zowel persoonlijk als op organisatieniveau. Een aantal belangrijke factoren die bijdragen bij het creëren van draagvlak; -
Stakeholdersanalyse: welke partijen en personen zijn doorslaggevend om uiteindelijk opschaling te bereiken? Wat zijn de behoeften van hen en welke cultuur en kernwaarden liggen daaraan ten grondslag?
-
Businesscase: het maken van een businesscase ondersteunt het aantoonbaar maken van de voordelen van de vernieuwing. Hiermee wordt antwoord gegeven op de vraag die doorgaans gesteld wordt: “What’s in it for me?”. Belangrijk hierbij is rekening te houden met de diversiteit in belangen en behoeften (Frankhuizen et al., 2013).
-
Bewijs: gebruik hiervoor de resultaten die afkomstig zijn uit de monitoring en evaluatie van de interventie op lokaal niveau.
-
Informeren: het creëren van draagvlak is een aspect die alsmaar onderhouden moet worden, door middel van informeren over de opgedane kennis.
- Financiering: het succesvol opschalen van een innovatie, in het geval van het Masterplan een interventie, vereist een goede financiering. Het in een vroeg stadium nadenken over de bekostiging is hiervoor van essentieel belang (Frankhuizen et al., 2013). Als het gaat om bekostiging kan er een onderscheid gemaakt worden in tijdelijke en structurele bekostiging. -
Tijdelijke bekostiging: gezien de beperkte subsidies en de aanhoudende bezuinigingen is opschaling en de financiering ervan voornamelijk een verantwoordelijkheid vanuit het betreffende
werkveld
(Frankhuizen
et
al.,
2013).
Echter,
er
zijn
(beperkte)
subsidiemogelijkheden voor bijvoorbeeld effectiviteitsonderzoek of implementatieactiviteiten. -
Structurele bekostiging: hierbij is het noodzakelijk dat de (potentiële) financiers de waarde inzien van de bijdrage die ze leveren. Hiervoor is de businesscase van essentieel belang.
- Bewijs van effectiviteit: hierbij is het van belang een goede ‘evidence-based’ te leveren, zowel op theoretisch vlak als bewijs vanuit de praktijk. Het kunnen aantonen van bewijs is tevens van belang om relevante stakeholders binnen te halen. “De innovatie moet dus effectief blijken en wetenschappelijk bewezen zijn.” (Frankhuizen et al., 2013, p. 17). - Samenwerking: de eerste stap bij het nadenken over samenwerking is het inzichtelijk maken van de afnemers en belanghebbenden van de vernieuwing. Hierbij is het ook van belang dat de interventie op maat wordt gemaakt voor de potentiële afnemers, ofwel het ‘tailor-made’ maken van de interventie. Dit vergroot de kans dat ze het daadwerkelijk zullen afnemen. - Doorontwikkeling: het succes van opschaling wordt grotendeels bepaald door doorontwikkeling, oftewel het op maat maken van/het aanpassen aan lokale wensen. Daarnaast is het inspelen op aanstaande of reeds in gang gezette veranderingen hierbij van essentieel belang (Frankhuizen et al., 2013)
30
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Daarnaast is er door ZonMw (Frankhuizen et al., 2013) een routeplan samengesteld, mede gebaseerd op bovenstaande factoren, waarmee vorm wordt gegeven aan het mogelijke opschalingstraject. In figuur 6 is
het
routepla n weergeg even.
Figuur 6: Routeplan voor opschaling (Frankhuizen et al., 2013)
3.3 THEORETISCHE CONCLUSIE Het theoretisch kader, uitgewerkt in de voorgaande sub-paragrafen, heeft inzicht gegeven in de kennis en informatie die toepasbaar is voor het huidige onderzoek. In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de opgedane kennis wordt toegepast in het verloop van het onderzoek. Tevens wordt daar waar mogelijk een voorlopig antwoord gegeven op de vraagstelling.
3.3.1 Conclusies Intervention Mapping Intervention Mapping is een geschikte methode om de ontwikkeling van interventies te bevorderen, waarbij de ontwikkeling gebaseerd wordt op theoretische en empirische onderbouwing. Het start met het analyseren van het probleem. De volgende stap is het vinden van de juiste theoretische methoden en praktische interventietechnieken. In deze stap liggen de raakvlakken met het huidige onderzoek naar de ontwikkeling van het Masterplan. Door in te zoomen op deze stap, kan in het praktijkonderzoek achterhaald worden welke theorieĂŤn en praktische strategieĂŤn onderdeel zullen vormen van de programma-inhoud van het Masterplan. Daarnaast is de theorie van Intervention Mapping leidend in het bepalen van de richtlijnen waaraan de interventie (lees: Masterplan) moet voldoen. Vangnetregeling zwemmen
31
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
De heersende problematiek wordt gevormd door een te lage opkomst, dan wel te hoog verzuim binnen de lessen, de afkomst en culturele achtergronden van de deelnemers, de implementatie van kinderen uit het speciaal onderwijs, en onvoldoende sportparticipatie en veiligheid van kinderen. De taak om in het praktijkonderzoek dieper in te gaan op deze huidige problematiek. Beleidsterreinen Veiligheid, Sociale Zaken & Sport Geconcludeerd kan worden dat men bij de ontwikkeling van het Masterplan, en met name de subsidiĂŤring ervan, moet kijken naar aanknopingspunten met maatschappelijke beleidsdoelen. Hierbij gaat het voornamelijk om een bijdrage aan sociale cohesie, sociale participatie, zelfredzaamheid en waterveiligheid. Het verder inzichtelijk maken van het beleid komt in het praktijkonderzoek aan de orde. Social Return on Investment Het inzichtelijk maken van de maatschappelijke impact die het Masterplan gaat leveren is van belang om de subsidie/begroting te legitimeren. Social Return on Investment, waarbij prestatie-indicatoren in geld worden uitgedrukt, ofwel monetariseren, is hiervoor de juiste methode. Door de methode van SROI te hanteren kan de begroting gelegitimeerd worden, waarmee aan de gemeente Zwolle inzichtelijk wordt gemaakt welk maatschappelijk rendement met de interventie behaald wordt. Implementatie Bij het structureel verankeren van de interventie wordt de implementatiematrix van Hoogendam en Linger (2010) gezien als de te hanteren strategie. Enerzijds kan in het praktijkonderzoek achterhaald worden hoe de ontwikkelaars van de interventie trachten deze te implementeren, anderzijds kan in het Masterplan een implementatieplan worden uitgewerkt aan de hand van deze matrix. Evaluatie Het behoeft de voorkeur om het Masterplan ex post te evalueren, om daarmee zowel te meten als te verklaren. Bij het samenstellen van Masterplan wordt het model van ex post beleidsevaluatie uiteengezet, om daarmee een evaluatiemodel te overhandigen en inzicht te geven in hoe het Masterplan geĂŤvalueerd kan worden. In het praktijkonderzoek wordt tevens de voorkennis over evaluatie meegenomen om inzicht op te doen over hoe de ontwikkelaars van de interventie trachten deze te evalueren. Opschaling Het heden en de nabije toekomst vraagt om een gedegen interventie om de zwemvangnetregeling op grote schaal een kwaliteitsimpuls te leveren. Door de opschalingsrichtlijnen van succesvolle projecten van ZonMw te hanteren wordt inzichtelijk aan welke voorwaarden moet worden voldaan om de interventie op te schalen. In het Masterplan kan vervolgens een opschalingsschets opgenomen worden.
32
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
3.3.2 Praktische vertaalslag Met behulp van de theoretische verkenning en bovenstaande conclusies kan een topiclist samengesteld worden, waarmee vervolgens het praktijkonderzoek uitgevoerd kan worden. De totstandkoming van de topiclist en de vormgeving van het praktijkonderzoek worden uiteengezet in hoofdstuk 4. Daarnaast worden er middels bovenstaande theoretische analyse handvatten en richtlijnen gegeven voor de opzet en input voor het uiteindelijke Masterplan.
33
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
4. METHODOLOGIE In dit hoofdstuk wordt er ingegaan op de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd. Het wordt inzichtelijk welke onderzoeksmethodiek is toegepast en op welke manier de onderzoeksinstrumenten zijn ingezet. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt in desk- en fieldresearch en de gemaakte keuzes hierbinnen worden beargumenteerd.
4.1 DESKRESEARCH Deskresearch is onderzoek doen naar al bestaande informatie (Kooiker, Broekhoff, & Stumpel, 2011). Er bestaan verschillende methoden van deskresearch en een specifieke vorm die veelal wordt toegepast is het doen van een literatuuronderzoek (Kooiker et al., 2011). Bij een literatuuronderzoek wordt er gezocht naar bestaande relevante literatuur, wat zich resulteert in een theoretisch kader, waarmee de context van het onderzoek inzichtelijk wordt. Deskresearch bestaat in dit onderzoek niet specifiek uit een literatuuronderzoek, maar uit een theoretische analyse, waarmee inzicht is verkregen in relevantie informatie in relatie tot de vraagstelling. Een uitwerking van de theoretische analyse is terug te vinden in hoofdstuk 3 ‘Theoretisch kader’.
4.2 FIELDRESEARCH Fieldresearch is onderzoek doen naar nieuwe gegevens door middel van eigen directe waarnemingen (Boeije, 2009). Fieldresearch staat dan ook wel bekend als empirisch onderzoek. In deze paragraaf wordt allereerst
de
strategie
van
fieldresearch
toegelicht,
waarna
achtereenvolgens
de
dataverzamelingsmethode, respondenten, onderzoeksprocedure, data analyse en tot slot de betrouwbaarheid en validiteit aan bod komen.
4.2.1 Onderzoeksstrategie Er is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksstrategie, gezien het feit dat de te onderzoeken gegevens niet kwantificeerbaar zijn, ofwel er wordt gebruik gemaakt van non-numerieke gegevens (Gratton, Jones, & Robinson, 2011). De benadering van het onderzoek is dan ook inductief, waarbij gegevens verzameld en geanalyseerd worden (Gratton et al., 2011). Gezien de doelstelling van het onderzoek is het essentieel diepgaande informatie te verkrijgen van zowel het opleidingslectoraat Calo als van de gemeente Zwolle. Dit betreft kwalitatieve informatie, wat de keuze voor een kwalitatieve onderzoeksstrategie verklaard. Binnen dit onderzoek wordt er uitgegaan van de principes van het actieonderzoek, een kwalitatieve onderzoeksmethode die veelal wordt toegepast bij beleidsverandering om veranderingen aan te brengen in een bepaalde situatie (Baarda et al., 2013). Probleemgericht te werk gaan door de huidige situatie ter discussie te stellen, nagaan wat er anders kan én moet om het probleem te verhelpen (Baarda et al., 2013). Ofwel, de huidige uitvoering van de zwemvangnetregeling in de gemeente Zwolle ter discussie stellen, nagaan wat er anders kan om vervolgens probleemoplossend te werk te gaan. 34
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
4.2.2 Methode van dataverzameling De dataverzamelingsmethode die in dit onderzoek is toegepast bestaat uit het afnemen van interviews. Het uitgangspunt van het onderzoek is namelijk het achterhalen van de kennis en de ideeĂŤn die betrokkenen hebben over de ontwikkeling en invulling van het Masterplan. Om deze kennis en ideeĂŤn te achterhalen is interviewen de aangewezen methode voor dataverzameling (Baarda et al., 2013). Het betreft topicinterviews, waarbij de vraagmethode open is, maar de onderwerpen die aan bod moeten komen zijn vastgelegd in een topiclist (Baarda et al., 2013). Deze methode voegt enige structuur aan het interview toe, maar men is vrij om de vraag ter plekke te formuleren. Om tot relevante onderwerpen te komen is enige voorkennis vereist. In dit onderzoek is deze voorkennis verkregen aan de hand van de theoretische analyse. Bij een topicinterview kan men diep ingaan op bepaalde onderwerpen, om zo alle aanwezige kennis van de respondenten te achterhalen. Naast kennis omvatten de kwalitatieve gegevens die vrijkomen vooral opvattingen en percepties. In het topicinterview is dan ook niet op elke topic specifiek een vraag gesteld, waardoor het meer de insteek had van een informeel gesprek. Hierdoor werd het mogelijk de visie van de respondent te achterhalen. Wel is er nadrukkelijk op gelet dat de vooraf opgestelde topics allen aan bod kwamen. De topiclist is opgenomen in bijlage II, het uiteindelijke interviewschema is met behulp van de topiclist samengesteld en is opgenomen in bijlage III. Daarnaast is gedeeltelijk de methode van het open interview toegepast, waarbij vragenderwijs de visie van de geĂŻnterviewde achterhaald wordt (Baarda et al., 2013).
4.2.3 Respondenten De respondenten van het onderzoek betreffen zowel vertegenwoordigers van de Calo-opleidingen PMT, LO en S&B, als beleidsvertegenwoordigers van de gemeente Zwolle. De keuze voor deze groep respondenten is als volgt te verklaren. Met het interviewen van de vertegenwoordigers van de Caloopleidingen wordt er inzicht verkregen in de verbinding met het Calo-onderwijs, welke bijdrage er geleverd kan worden en hoe de invulling vanuit zowel de psychosociale, pedagogische/methodische als beleidsmatige
invalshoek
kan
worden
vormgegeven.
Met
het
interviewen
van
de
beleidsvertegenwoordigers wordt er kennis verkregen over de beleidsinhoud. Tevens wordt hiermee kennis verkregen over de ontwikkeling van het Masterplan, zodat het aanknopingspunten heeft met de maatschappelijke beleidsdoelen. De Wethouder en portefeuillehouder van Sport is tevens als respondent in het onderzoek meegenomen, vanwege het feit dat de Wethouder nauw betrokken is bij de ontwikkeling van de gedachtegang achter het Masterplan. De respondentenlijst is opgenomen in bijlage IV.
4.2.4 Onderzoeksprocedure Middels deskresearch is er inzicht verkregen in de context van het onderzoek. Aan de hand van de verkregen informatie is een topiclist samengesteld, wat resulteerde in het interviewschema. Voorafgaand aan het praktijkonderzoek is toestemming gevraagd aan de respondenten. De respondenten zijn op de hoogte gebracht van de relevantie en de beschikbare informatie van het 35
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
onderzoek. Op basis daarvan heeft men toestemming kunnen verlenen tot deelname aan het onderzoek, waarmee zorg is gedragen voor informed consent (Baarda et al., 2013).
4.2.5 Data analyse Allereerst zijn de interviews uitgewerkt in een transcript, waarbij er voornamelijk woordelijk is getranscribeerd. Daar waar het nodig werd bevonden is samenvattend getranscribeerd, waarbij alleen de relevante tekst is opgenomen in het transcript. Vervolgens is de verkregen kwalitatieve data thematisch geanalyseerd. De relevante themaâ&#x20AC;&#x2122;s, ofwel topics, die in de interviews aan de orde zouden komen waren grotendeels al bekend, doordat de topiclist is afgeleid van de theoretische analyse. De topiclist vormde in dit onderzoek dan ook het uitgangspunt voor de totstandkoming van de belangrijkste themaâ&#x20AC;&#x2122;s. Het analysemodel is opgenomen in bijlage VI. Uit alle interviews zijn de antwoorden met hetzelfde thema verzameld, wat het analyseren van de gegevens vereenvoudigde. Vervolgens is van elk thema een samenvatting gemaakt en deze vervolgens vergeleken met de onderzoeksvraag. Op deze wijze is alleen de relevante informatie verwerkt in de resultaten. Bovendien is het trekken van conclusies op deze wijze gemakkelijker, doordat alleen naar de relevante informatie gekeken wordt.
4.2.6 Betrouwbaarheid en validiteit Belangrijke kwaliteitsaspecten van onderzoek zijn betrouwbaarheid en validiteit. In beide aspecten ligt de nadruk op de inzichtelijkheid van het proces dat is doorlopen (Baarda et al., 2013). Hieronder volgt een toelichting op de wijze waarop in dit onderzoek zorg is gedragen voor deze aspecten. Betrouwbaarheid Betrouwbaarheid heeft betrekking op de mate waarin de onderzoeksresultaten onafhankelijk zijn van toeval (Baarda et al., 2013). Toevalligheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de methode van dataverzameling en/of de onderzoekssituatie. De onderzoeksprocedure dient dus transparant te zijn. In dit onderzoek vormde een gestructureerde topiclist de basis voor de interviews. Om zorg te dragen voor de betrouwbaarheid van de interviews zijn deze opgenomen met behulp van audioapparatuur. Op deze wijze kan een interview te allen tijden worden teruggeluisterd, om daarmee te voorkomen dat antwoorden en uitspraken verkeerd verwerkt worden. Voorafgaand hebben de respondenten toestemming verleend om het interview op te nemen. Bovendien kunnen uitspraken op deze wijze gemakkelijk met elkaar vergeleken worden, wat het analyseren van de gegevens ten goede komt. Zoals eerder benoemd zijn de interviews uitgewerkt in een transcript, waardoor de onderzoeksresultaten dicht bij de werkelijkheid blijven en er zorg wordt gedragen voor de betrouwbaarheid. Validiteit Validiteit heeft betrekking op de mate waarin de manier van onderzoek doen men in staat stelt om waarheidsgetrouwe uitspraken te doen over het te onderzoeken object (Baarda et al., 2013). Ofwel, is men in staat om te onderzoeken wat men wilt onderzoeken. Om de validiteit in dit onderzoek te 36
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
bevorderen is er gebruik gemaakt van triangulatie, waarbij verschillende soorten gegevens met elkaar gecombineerd zijn. Zo zijn er verschillende databronnen toegepast, zoals (beleids)documenten, interviews met deskundigen en interviews met internen en externen. Daarnaast is middels veel documenteren over de onderzoeksprocedure (wat, wanneer, waar, waarom) zorg gedragen voor de validiteit.
37
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
5. RESULTATEN In dit hoofdstuk worden de bevindingen uit de interviews geanalyseerd en samengevat. Voorgaand is aangegeven dat de digitale geluidsopnames zijn uitgewerkt in een transcript. Bij het analyseren van de resultaten is open codering toegepast. Bij open codering staat het verkrijgen van nieuwe inzichten centraal, waarbij men op zoek gaat naar thema’s die van belang zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen (Baarda et al., 2013). Gebaseerd op de data-analysemethode, zoals uiteengezet in hoofdstuk 4, worden hieronder per thema de relevante resultaten van de interviews samengevat. Voor de transcripten wordt verwezen naar bijlage V.
5.1 VANGNETREGELING ZWEMMEN Wat betreft de vangnetregeling zwemmen staan binnen dit thema voornamelijk het huidige probleem en de gewenste situatie centraal. De resultaten met betrekking tot dit thema zullen dan ook antwoord geven op deelvraag 3 van het onderzoek. Huidig probleem/situatie De wijze waarop de respondenten kijken naar de huidige problematiek binnen de zwemvangnetregeling is verschillend. Dit valt te verklaren door de verschillende achtergronden van de respondenten. M. Grolleman van de LO-opleiding spreekt van een problematiek op methodisch vlak. “Wat je merkt aan het zwemvangnet zoals die nu wordt aangeboden, is dat ze gebruik maken van de huidige methodiek, dus de methodiek zwemmen, waarbij ze eigenlijk merken dat de methodiek die ze hebben eigenlijk niet aansluit op de doelgroep.” (M Grolleman). “Dus wat je eigenlijk ziet als je vanuit het kind gaat redeneren, dat eigenlijk het aanbod dat in het vangnet plaatsvindt anders georganiseerd zou kunnen worden. Dus dat je meer op het kind kan aansluiten. En dat is eigenlijk ook meteen de spanning, want de gemeente wil zo snel mogelijk diploma’s behalen.” (M. Grolleman). Daarnaast is M. Grolleman ervan overtuigd dat de wijze waarop er invulling gegeven wordt aan het beleid niet de juiste en meest logische is. Zo wordt gesteld dat wanneer de methodiek wordt aangepast dit invloed zal hebben op de duur van het traject, ten nadele van de gemeente. En daar ligt dan ook een groot issue binnen de zwemvangnetregeling en binnen het beleid van de gemeente. “Dan kom je gelijk bij het andere stuk; wil je dat kinderen zwemveilig worden en wil je dat kinderen dat op langere termijn ook blijven uitvoeren. Dan zou ik eerder gaan voor een aanbod dat misschien iets langer duurt, maar waardoor kinderen wel meer bewust worden van het feit dat ze in het water zijn en wat ze moeten doen, dan kinderen zo snel mogelijk leren klaarstomen om het trucje te kunnen.” (M. Grolleman). P. van ’t Hooft van de PMT-opleiding redeneert de huidige problematiek binnen de vangnetregeling vanuit de doelgroep. Volgens haar ligt het probleem op twee vlakken. De bijzondere en zeer kwetsbare doelgroep (1) en de wijze van lesgeven aan deze doelgroep (2). 38
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
“Het huidige probleem is dat een hele kwetsbare doelgroep, die slechte leerervaringen heeft of slechte ervaringen met water of weinig ervaring met water, dat die allemaal tegelijk komen zwemmen en dat de lesgevers in principe zijn toegerust op normale leerlingen.” (P. van ’t Hooft). “Ik denk dat ze wel bekwaam zijn, maar dat ze de standaard van de normale kinderen over deze kinderen leggen, dus dat ze ook zo snel leren.” (P. van ’t Hooft). M. van der Weijden-van Rooden bekijkt de huidige problematiek veelal vanuit de beleidsmatige invalshoek en stelt dat er met de vangnetconstructie die destijds is ingevoerd een grote groep te niet is gedaan. Zo wordt gesteld dat kinderen van ouders die boven modaal verdienen, maar niet meekomen met het reguliere systeem letterlijk tussen wal en schip komen te zitten, want het ontbreekt aan specialistische zwemscholen. “Dus het schoolzwemmen is afgeschaft maar toen hebben we wel gezegd van oké de mensen die het reguliere systeem niet kunnen betalen zetten we in die vangnetregeling. Wat ik denk is dat daarmee een hele grote beleidsgroep tussen wal en schip is komen te zitten. Dus dat is één, ik vraag me af hoe is dat beleid, dus een streep door het schoolzwemmen en vervolgens het advies richting de gemeente om te kiezen voor een vangnetregeling, tot stand gekomen.” (M. van der Weijden-van Rooden). “En we hebben nergens de kennis of input of een specialistische zwemschool die zegt geef mij dat type kinderen maar, ik heb kennis van zaken. Het grappige is en die snap ik ook wel, je moet eigenlijk kennis hebben van de hele zwemlesmarkt wil je dit soort dingen kunnen overzien.” (M. van der Weijden-van Rooden). Gewenste situatie De logische vraag die volgt op een omschrijving van de problematiek is een persoonlijke benadering van de gewenste situatie. Ook hier lopen de antwoorden uiteen, al is er wel sprake van samenhang tussen de verschillende elementen die de respondenten van de Calo noemen. Zoals in voorgaande al naar voren kwam ziet M. Grolleman een langer traject met een grotere garantie op zwemveiligheid als gewenste situatie. Daar ligt dan ook de essentie, zo blijkt uit het volgende citaat: “Met name met zo´n project, dus dat je wil dat kinderen die geen zwemles kunnen betalen uiteindelijk zwemveilig moeten worden, dan vind ik het niet belangrijk dat ze een A-diploma halen, want een A-diploma geeft voor mij geen garantie op zwemveiligheid. Dan kun je een ‘trucje’.” (M. Grolleman). Ook voor P. van ’t Hooft is het langer doortrekken van het traject een gewenste situatie, waarbij er meer tijd gegund moet worden door zowel de opdrachtgever als de lesgever. “De druk van de eisen van het zwemdiploma moeten er af en de lesgevers zouden meer oog moeten krijgen voor de individuele leerbehoeften van de kinderen. Dus het gaat echt om de leerbehoeften. Ik heb nu het idee dat het Zwem ABC leidinggevend is, terwijl de leerwens van het kind leidend moet zijn.” (P. van ’t Hooft).
39
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
M. van der Weijden-van Rooden kijkt vooral naar de multi-inzetbaarheid van de kennis die gegenereerd wordt en naar het belang voor de reguliere zwemlesmarkt. Daarbij moet het Masterplan indirect een bijdrage gaan leveren aan de reguliere markt in de zin van een verhoogde participatie. “(…) wat nou als ik met mijn kinderen, twijfelachtig of die goed kunnen zwemmen, dat ik kan zeggen voor een periode van 8 weken, jullie gaan één keer in de week recreatief zwemmen onder begeleiding. Er worden spelletjes gespeeld maar je krijgt ondertussen wel wat aanwijzingen, je wordt naar het goede arrangement gebracht, en daarin moet je bijvoorbeeld gedeeltelijk een bijdrage betalen en gedeeltelijk word ik als gescheiden ouder op bijstandsniveau ondersteund, dus een vergoeding vanuit de gemeente.” (M. van der Weijden-van Rooden). “Scouting vind ik echt zo’n arrangement dat gaat over participatie, groepsgevoel, spelen, traditie, veiligheid, etc. Dus scouting in het recreatiezwemmen. (…) wat mij nou mooi lijkt aan de hand van het scoutingprincipe, dat het in buitenwater is, in binnenwater en dat de nadruk op het spelen ligt maar wel met een pedagogisch doel. (M. van der Weijden-van Rooden). Daarnaast wordt gedacht aan het ontwikkelen van een participatie-/verkenprogramma, waarbij ook verenigingen betrokken zijn, die vervolgens weer aansluitend een schakelprogramma kunnen maken. Daarbij wordt gedacht aan een financiering die voorheen van toepassing was op de peuterspeelzalen, waarmee er indirect een bijdrage geleverd wordt aan sociale integratie. “(…) ik heb meer te besteden dus ik het vind het prima om iets meer uit te geven, als dat vervolgens mogelijk maakt dat kinderen uit gezinnen op bijstandsniveau voor een lager bedrag ook kunnen deelnemen aan de peuterspeelzaal. (…) ik zou zo’n zelfde constructie heel mooi vinden voor het schakelprogramma.” (M. van der Weijden-van Rooden).
5.2 CALO-OPLEIDINGEN Binnen dit thema is er gesproken over de relatie tussen het onderwijs en het Masterplan, de specifieke bijdrage van elke opleiding en de toekomstige programma-inhoud. De resultaten met betrekking tot dit thema zullen antwoord geven op deelvraag 2 van het onderzoek. Relatie Masterplan Tijdens de interviews zijn de respondenten vanuit de Calo bevraagd op de relatie tussen het onderwijs/ het educatiedeel en het Masterplan. De relatie met het Masterplan is heel eenvoudig te maken, omdat elke opleiding een specifieke bijdrage kan leveren. M. Grolleman schetst dit als volgt: “(…) om hier een soort van driehoek van te maken; iemand die kennis heeft over de activiteiten en wat te doen, iemand die heel veel weet over de doelgroep en iemand die vooral goed is in de methodische aspecten.” (M. Grolleman). Er is ook in kaart gebracht welke relatie elke opleiding specifiek heeft met het Masterplan. Hierbij is gesteld dat elke vakspecialist vanuit een andere ‘bril’ kijkt. M. Grolleman van de LO-opleiding maakt de link tussen het Masterplan en de opleiding vooral door te redeneren vanuit het kind.
40
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
“(…) als je vanuit de LO kant kijkt naar wat kinderen nodig hebben en wat kinderen nu krijgen in het zwemvangnet, dus eigenlijk de druk die erachter zit, dan weet ik niet of dat de goede druk is die uiteindelijk moet worden neergelegd in het zwembad.” (M. Grolleman). P. van ’t Hooft van de PMT-opleiding stelt dat de wijze van lesgeven aan ‘bijzondere’ doelgroepen, wat centraal staat binnen de opleiding, raakvlakken vertoont met de vangnetregeling. M. van der Weijdenvan Rooden gaat een stap verder en maakt de link met een aantal focusgebieden die centraal staan binnen de S&B-opleiding. Zo wordt gesteld dat deze focusgebieden ook terug komen in het Masterplan. “In onze strategiemap is het zo dat we een aantal focusgebieden aanbrengen, dus een aantal kwaliteiten in kaart brengen. (…) waar we onze vakken op inrichten, waar we onze experts en docenten aan kunnen verbinden, waar we projecten aan verbinden, waar we vervolgens studenten aan kunnen verbinden en ook waar we onze stakeholders, dus onze organisaties aan verbinden.” (M. van der Weijden-van Rooden). “(…) we zitten op het drieluik onderzoek – beleid – pedagogisch, en daartussen zit eigenlijk sporttechnisch. En daarin bedien je natuurlijk fantastisch en heb je een heel duidelijke kleur als team. In relatie tot het vangnet, volgens mij op precies die onderwerpen veiligheid, participatie, pedagogisering, beleidsinterventies, programmaontwikkeling, sporttechnisch.” (M. van der Weijden-van Rooden). Specifieke bijdrage/expertise Voorafgaand is uiteengezet welke problematiek aanwezig is binnen het vangnet. Daarbij is er tevens gekeken naar de specifieke bijdrage, dan wel de expertise, die elke opleiding kan bieden. Ook hierbij geldt dat er door de combinatie van de drie opleidingen een winst-situatie ontstaat. De LO-opleiding zal een bijdrage gaan leveren in het betekenisvol maken van de omgeving van het kind zo stelt M. Grolleman, waarbij er voornamelijk gekeken moet worden naar de invulling van de huidige methodes. “Kijk waar LO’ers heel goed in zijn is over het algemeen de omgeving van het kind betekenisvol maken. Dus alles wat je doet maak je betekenisvol voor het kind. (…) En als ik kijk naar wat er moet veranderen, dan zouden we naar mijn inzien eens goed moeten kijken naar de invulling van de methodes zoals ze nu worden gegeven in het zwemvangnet” (M. Grolleman). De PMT-opleiding kan specifiek een bijdrage leveren aan het observeren, analyseren, begeleiden en behandelen. “(…) dus ze kunnen echt kijken naar bewegende en in dit geval zwemmende leerlingen wat het bewegingsniveau is, maar ook wat het belevingsniveau is.” (P. van ’t Hooft). Binnen de S&B opleiding gaat M. van der Weijden-van Rooden voornamelijk uit van de kernkwaliteiten, ofwel de punten waar men binnen de opleiding kwalitatief sterk in is. De expertise is breed gedragen en kan daardoor een beroep doen op de verschillende factoren van de problematiek.
41
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
“We zijn goed in onderzoek. (…) We hebben een aantal mensen heel sterk op beleidsmatig vlak, dus wat is nodig op lokaal beleid maar ook op nationaal beleid. (…) Andere kant is dat we op de sporttechnische kant ook goed bedeeld zijn. Kennis van bonden, kennis van verenigingen. En dan nog pedagogisch en veilig sportklimaat en school en sport.” (M. van der Weijden-van Rooden). Programma-inhoud Masterplan Achtereenvolgens is uiteengezet welke problematiek aanwezig, wat de relatie is tussen het onderwijs en het Masterplan en welke specifieke expertise daar een oplossing in kan bieden. Tot slot is er tijdens de interviews met de Calo-respondenten ook gekeken naar mogelijke programma-inhoud. Vanuit de LOopleiding kan hierbij gedacht worden aan methodisch onderzoek, om vervolgens een methodische leerlijn voor het vangnet te ontwikkelen. “(…) dus onderzoek doen naar wat werkt methodisch gezien wel en wat werkt niet en dan zou je daar ook op kunnen doorwerken en kunnen zeggen van oké dan hebben we bijvoorbeeld ook een methodische leerlijn die we kunnen ontwikkelen.” (M. Grolleman). Terug naar de bijdrage die de PMT kan bieden: observeren, analyseren, begeleiden en behandelen. Uitgaande van deze aspecten kan er binnen programma-inhoud gedacht worden aan onderzoek doen naar motorisch leren, onderzoeken waar ‘goed’ zwemonderwijs aan moet voldoen en het onderzoeken en in kaart brengen van de doelgroep. “Voor motorisch leren, en dat is helemaal uitgewerkt door Peter van Beek, daar staat alles over motorisch leren. (…) Als het gaat over begeleiden en behandelen, dan denk ik vooral aan waar goed onderwijs aan moet voldoen, want het gaat natuurlijk over goed zwemonderwijs.” (P. van ’t Hooft). Daarnaast kan er gedacht worden aan het begeleiden van de lesgevers, in de vorm van stage-opdrachten. “Maar studenten kunnen wel in de vorm van een stage de lesgevers begeleiden. Observaties doen van de leerlingen in relatie tot de lesgever, de groepsdynamische aspecten en de lesgevers vervolgens adviseren.” (P. van ’t Hooft). Door het in kaart brengen van de doelgroep kan tevens onderzoek gedaan worden naar de effectiviteit van de interventies. Dus wat werkt wel bij de doelgroep en wat werkt niet. P van ’t Hooft zegt hierover het volgende: “(…) Dus ook daadwerkelijk onderzoeken welke interventies wel of niet werken. En ook onderzoeken of bepaalde methodieken wel werken. Met een experimentele groep die volgens een bepaalde methode gaat zwemmen, bijvoorbeeld met nieuwe motorische richtlijnen. En een groep die traditioneel les krijgt. (…) Dus het verschil tussen verschillende interventies.” (P. van ’t Hooft). Wat betreft de S&B-opleiding gaat het om programma-ontwikkeling. M. van der Weijden-van Rooden hanteert hierbij het begrip ‘overbrugprogramma’. Een nazorgprogramma aansluitend op het vangnet, met als doel het stimuleren van de zwemparticipatie, uitgaande van het principe van scouting. 42
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
“En scouting vind ik daar bijvoorbeeld een heel mooi voorbeeld van. Scouting vind ik echt zo’n arrangement dat gaat over participatie, groepsgevoel, spelen, traditie, veiligheid, etc. Dus scouting in het recreatiezwemmen.” (M. van der Weijden-van Rooden).
5.3 GEMEENTE ZWOLLE Dit thema gaat in op de beleidsinhoud van de terreinen Veiligheid, Sociale Zaken en Sport, de aanknopingspunten met het Masterplan en de doelen die de gemeente Zwolle stelt bij het Masterplan. Dit thema maakt de verbinding tussen gemeentelijk beleid en de maatschappelijke impact van het Masterplan inzichtelijk en zal daarmee antwoord geven op deelvraag 4 van het onderzoek. Beleidsinhoud en aanknopingspunten Masterplan Vanwege bezuinigingen en een krapper wordend budget moet in ieder geval 2/3 van het project uit andere bronnen gefinancierd worden. A. Janssen stelt hierbij dat de link met de beleidsterreinen van Sociale Zaken en Sport het makkelijkst te leggen is, omdat het Masterplan een bijdrage levert aan de doelen van deze terreinen. Over de beleidsinhoud van Sport en de link met het Masterplan zeggen A. Janssen en R.E. de Heer het volgende: “De pijlers of ijkpunten van het Masterplan zijn inherent aan het sportbeleid van de gemeente. Dus dat betekent dat het in zekere zin bijdraagt aan een gezonde levensstijl, sportparticipatie, maatschappelijke participatie en zelfs sociale cohesie. Vanuit die bril is de link tussen de interventie en het sportbeleid gemakkelijk te leggen.” (A. Janssen). “Eigenlijk zeg je nu met het Masterplan, we zijn bezig om met andere methodes misschien wel wat minder, maar tenminste robuuster en duurzamer veilig te maken. Nou dat is mooi een sportparticipatie onderdeel, naast dat je een sociaal vangnet hebt voor mensen met een smalle beurs, zorg je ervoor dat kinderen sneller en makkelijker naar een sportclub gaan.” (R.E. de Heer). Een combinatie tussen de vangnetregeling en het Jeugdsportfonds of Stichting Meedoen kan er tevens voor zorgen dat het Masterplan aansluit bij het beleid van Sociale Zaken. “(…) staan kinderen die een zwemdiploma hebben gewoon sterker in de maatschappij. Qua participatie kun je dus vooral kijken naar hoe ‘Jeugdsportfonds’ of ‘Stichting Meedoen’ dit aanpakt, want ook zij spelen in op maatschappelijke participatie.” (A. Janssen). “Dus bij sociale zaken zou je kunnen kijken naar het Jeugdsportfonds, of je gekoppeld aan de vangnetregeling misschien ook wel iemand een jaar kan helpen om een abonnement af te nemen.” (R.E. de Heer). Het is daarnaast interessant om te kijken of de doelstellingen van het Masterplan ook leiden tot vernieuwende vragen bij andere partijen in de markt, om daarmee de meerwaarde uit het project te halen en een winst-situatie te creëren. “Vanuit jullie idee zou je moeten gaan kijken of die manier ook leidt tot andere en vernieuwende vragen die je bij andere partijen kunt neerleggen. En daar ben ik dan ook weer bij gebaat.” (R.E. de Heer). 43
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
De link met Veiligheid vinden zowel A. Janssen als R.E. de Heer lastig te leggen, ondanks het feit dat het Masterplan wel degelijk een beroep doet op de veiligheid van de Zwolse burgers. Beide stellen dat het specifieke beleidsterrein van Veiligheid vooral ingaat op het bestrijden van crimineel gedrag. De link kan wel als volgt gelegd worden: “(…) Natuurlijk heeft het wel aanspraak op veiligheid, niet alleen openbare orde maar ook veilig sporten, een breed ijkpunt binnen het sportbeleid.” (A. Janssen). “We hebben geen overheidsverantwoordelijk om te zeggen dat mensen allemaal moeten kunnen zwemmen. (…) Ik zie dus niet één, twee, drie een link met ons veiligheidsbeleid. (…). Maar stel je voor dat wij steeds meer gedwongen worden vanuit veiligheidsoverwegingen om mensen neer te zetten bij onze recreatieplassen, (…) dan hebben wij een investering te doen. Dan komt het wat meer neer op openbare orde.” (R.E. de Heer). Doelstelling in relatie tot Masterplan De gemeente Zwolle heeft zich ten doel gesteld jaarlijks 150 kinderen uit het vangnet te laten stromen, ofwel een A-diploma te laten behalen. Vanwege de bijzondere doelgroep is het noodzakelijk 1 op 1 of 1 op 3 begeleiding te bieden en de wens tot een kwaliteitsverbetering is dan ook aanwezig, maar deze wens komt in eerste instantie niet vanuit de gemeente. A. Janssen zegt hierover het volgende: “Ondanks de toenemende begeleiding blijven wij vanuit de gemeente wel vasthouden aan die 150 kinderen. Dit vraagt dus om een kwaliteitsverbetering. (…) we zitten wel in de bezuinigingen en dus moeten we heel goed beargumenteren waarom we dit als gemeente willen. Natuurlijk vinden we het belangrijk, maar het is met name ingegeven vanuit On Campus en de Calo.” (A. Janssen). R.E. de Heer sluit hierbij aan en stelt dat de vangnetregeling politiek gezien een gevoelig onderwerp is vanwege de verantwoording tegenover de gemeenteraad, het orgaan dat enkel en alleen zicht heeft op de uitstroomcijfers. “Het vervelende van een overheidsorganisatie is dat wij vaak budgetten moeten koppelen aan doelstellingen die worden gecommuniceerd in de begroting. Met name met de vangnetregeling, wat politiek gezien een gevoelig onderwerp is en gevoelig betekent niet dat je er niet aan moet komen, maar de bezuiniging op het schoolzwemmen is door de gemeenteraad geaccordeerd, mits wij zorgen dat de mensen die een smalle beurs hebben wel aan een diploma komen”. (R.E. de Heer). R.E. de Heer stelt overigens dat de uitstroom niet de belangrijkste indicator dient te zijn, maar juist het resultaat. “(…) bij het vaststellen van de vangnetregeling de bepaling hebben neergezet dat de uitstroom de belangrijkste indicator is. Maar als wij hier zo met elkaar zitten te praten en stellen dat, dat niet de indicator is maar het resultaat. Dus als je de indicator niet haalt, maar wel het resultaat, dus dat iedereen die door de vangnetregeling zwemmen leert uiteindelijk waterveilig is. (…) want het resultaat telt.” (R.E. de Heer). 44
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Het doel en de essentie vanuit de ogen van de Wethouder en dus hetgeen waar de gemeente Zwolle middels het Masterplan naar streeft draait om veiligheid en duurzaamheid. “(…) de essentie van waar ben je eigenlijk mee bezig, ondanks het feit dat we met indicatoren werken, is het niet mijn doel om zoveel mogelijk diploma’s te hebben. Mijn doel is uiteindelijk dat mensen die bij de vangnetregeling hebben leren zwemmen dat hun hele leven kunnen en er ook nog plezier aan beleven.” (R.E. de Heer).
5.4 MASTERPLAN Binnen dit thema staat het Masterplan centraal en wordt er ingegaan op de implementatie, de output en de outcome van de interventie. Dit thema staat niet direct in relatie met een deelvraag, maar draagt eveneens bij aan de beantwoording van de hoofdvraag. Implementatie Binnen het sub-thema ‘implementatie’ is er gekeken naar de planning, de realisatie van de projectdoelstellingen en de samenwerking/coproductie tussen de verschillende partijen. Verschillende respondenten achten een driejarig traject realistisch en haalbaar. P. van ’t Hooft geeft hierbij aan dat men na drie jaar gerichte uitspraken kan doen over de effectiviteit van de interventie. M. van der Weijden-van Rooden sluit zich hierbij aan en schetst het volgende scenario: “Ik zie het zo voor me dat als we dat in drie jaar kunnen opzetten dat, dat het resultaat is en dan kunnen we onszelf ook, met misschien nog één of twee jaar een klein steuntje in de rug, uiteindelijk gaan bedruipen. Dus volgens mij drie jaar kijken wat je hebt opgezet, vervolgens nog twee jaar in een aflopende schaal ondersteund worden en daarna zelf supporting zijn, dat is hoe ik het voor me zie!” (M. van der Weijden-van Rooden). Hierbij is het noodzakelijk na te denken over de wijze waarop de kennis teruggebracht kan worden in de markt en de wijze waarop het geld uit de markt wordt teruggehaald, aldus M. van der Weijden-van Rooden. Het realiseren van de projectdoelstelling omtrent zwemparticipatie vergt nog de nodige aandacht, zeker als het gaat om de lange termijn. M. Grolleman zegt hierover het volgende: “(…) als dit een doelstelling is, dus je wil dat kinderen uiteindelijk gaan participeren in de sport, dus dat ze ook gaan integreren in het zwemonderwijs of verder gaan met het zwemmen, dan moet er wel iets meer gebeuren dan alleen maar het aanbieden van het A-diploma binnen het zwemvangnet. Dus dan moeten we zorgen dat er ook ruimte is voor verenigingen, etc.” (M. Grolleman). Hierbij wordt voornamelijk gedacht aan het opzetten van een sportkennismakingsaanbod op het gebied van zwemmen, om op deze wijze het plezier in zwemmen te stimuleren. A. Janssen van de gemeente Zwolle is het hier mee eens en stelt eveneens dat één van de huidige knelpunten is dat kinderen niet genoeg zwemvaardig zijn én blijven. Ook A. Janssen maakt hierbij de vertaalslag naar het huidige zwemaanbod en adviseert een samenwerking met zwemvereniging Swol 1894. 45
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
“En dit past daar volgens mij wel in, want als zij activiteiten gaan ontwikkelen en uitvoeren in samenwerking met de Calo/On Campus dan kun je de kinderen gericht aan de vereniging verbinden. Dan bied je in ieder geval, al dan niet op een heel laagdrempelige manier en tegen heel geringe kosten, een aanbod aan.” (A. Janssen). Het opzetten van een participatie-/ verkenprogramma kan tevens bijdragen aan het stimuleren van de zwemparticipatie, aldus M. van der Weijden-van Rooden. Bij de uitvoer van het programma dienen de verenigingen betrokken te zijn, die vervolgens een aansluitend aanbod op dat verkenprogramma kunnen ontwikkelen. Output en outcome De respondenten zijn binnen dit sub-thema bevraagd over de output en outcome van het project, ofwel wat bepaald volgens hen de mate van succes en welke impact moet de interventie teweegbrengen. De gemeente bekent hierin een duidelijke kleur en stelt dat het project geslaagd is op het moment dat er een indicatie is ontwikkeld voor diegene die lastig leren zwemmen volgens de methode die in de algemeenheid is afgesloten. R.E. de Heer stelt dat dit voor meerdere partijen een interessante uitkomst zou zijn, omdat zwemvaardigheid en watervrijheid dan op een andere manier aangeleerd kunnen worden. Het zou de naam van meerdere partijen goed doen, zo blijkt uit onderstaand citaat: “En als dat dan in Zwolle is bedacht dan doet dat de Campus goed, de Calo goed en de naam van Zwolle goed. En dat is interessant, want dan zijn we namelijk niet alleen innovatief in onze manier van het benaderen van de probleemstelling, maar ook innovatief in het benaderen van het product.” (R.E. de Heer). Om de gemeenteraad te overtuigen van het belang en de essentie van het Masterplan benadert M. van der Weijden-van Rooden de outcome voornamelijk vanuit de VVD-‘bril’. De markt kunnen voeden met kennis, waardoor de markt ook veel meer de ontwikkeling in kan gaan, ondanks het gegeven dat het niet de verantwoordelijkheid van de gemeente is. “En dan heb je wel de VVD bril op, want dan zorg je voor kennis in de markt, wat maakt dat het de markt de kans geeft om specialistische zwemscholen, dus eigenlijk de speciale scholen, op te richten. (…) hun verantwoordelijkheid zit wel op de vangnetregeling en daar constateren we dat zoals hoe het eigenlijk in de markt werkt het in het mini in het vangnet werkt. Dus waarom niet zorgen voor een effectiviteitsslag in het vangnet, maar om dan meteen een dubbelslag te slaan door de kennis die je opdoet ook wel terug te brengen in de markt.” (M. van der Weijden-van Rooden). De outcome zit volgens M. van der Weijden-van Rooden dan ook in de veelzijdigheid en de vele uiteinden en aanknopingspunten van het project. “De experts kunnen het verbinden aan hun eigen agenda, daar weer studenten aan verbinden en dat maakt dit Masterplan letterlijk een Masterplan (…) Hoe maak je een interventie succesvol, zo dat de vangnetconstructie van waarde is voor de markt.” (M. van der Weijden-van Rooden).
46
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Toekomst Masterplan Tot slot de toekomst van het Masterplan. Het betreft in dit geval de periode na 2019, dus na afloop van het driejarige traject. Een drietal respondenten ging tijdens de interviews uitvoerig in op dit onderwerp en allen schetsten een realistisch scenario. De belangrijkste bevindingen worden hieronder weergegeven. Allereerst A. Janssen van de gemeente Zwolle die in 2019 durft te spreken van een totaalproduct dat vervolgens vermarkt kan worden, omdat er dan een methodiek is ontwikkeld die het probleem op een goede manier kan oplossen en die daarmee ook interessant is voor andere gemeenten. A. Janssen stelt dat er twee invalshoeken zijn waaruit gekozen kan worden. “Ten eerste van wij hebben dat ontwikkeld en het is daarmee een stukje promotie en reclame voor Windesheim en de gemeente. Maar goed, je biedt eigenlijk wel een pasklare oplossing die heel relevant is. Je kunt dus ook zeggen van wij hebben een plan ontwikkeld en dat willen wij best aan jullie overdragen, maar daar hangt wel een prijskaartje aan.” (A. Janssen). Uitgaande van de tweede invalshoek betekent het echter niet dat de totale €200.000,- aan kosten terugverdiend worden. Dat is ook niet de essentie ervan, maar dat de ontwikkelkosten van het projectplan wel gedekt worden middels een financiële bijdrage. Vanuit bedrijfsmatig oogpunt is dit ook fair, aldus A. Janssen van de gemeente Zwolle. “Dat maakt dan ook, heel bedrijfsmatig gezien, dus als je kijkt naar gemeente als bedrijf, dat wanneer je investeert er ook een bijdrage geleverd mag worden. Als daar straks allerlei gemeenten van gaan lopen profiteren dan mag daar ook best wel wat van terugkomen.” (A. Janssen). Wethouder Sport van de gemeente Zwolle, R.E. de Heer, sluit zich hier grotendeels bij aan. R.E. de Heer is van mening dat een gedeelte van de investering terugverdiend mag worden, bijvoorbeeld via licentieverkoop, waarbij de inkomsten terug in het project worden gestopt ten behoeve van doorontwikkeling. Het positioneren van de gemeente Zwolle is hierbij zeer interessant. “(…) dan zal het al een grote eer zijn als ik zou zeggen dat is de ‘Zwolse zwemmethode’. Vervolgens zou het interessant zijn als partijen die dat overnemen eigenlijk een soort licentie betalen. Aangezien we toch geïnvesteerd hebben is het ook leuk om een deel van die licentiegelden terug te krijgen.” (R.E. de Heer). M. van der Weijden-van Rooden van de S&B-opleiding en tevens projectleider van het Masterplanproject verbindt de toekomst van het Masterplan aan de nieuwe strategie van de S&B-opleiding. Eén van de pijlers waar de S&B-opleiding zich op richt is het oprichten van een buurtsportcoach-academy, waarbij participatieprogramma’s ondergebracht kunnen worden via deze academy. Daarnaast is het S&Bteam bezig met het oprichten van een jeugdsporttalenten-academie. Ook hier kan een link met zwemmen en indirect met het Masterplan gelegd worden, aldus M. van der Weijden-van Rooden.
47
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
“(…) en daarin, en dat zit op het sporttechnisch vlak, willen we eigenlijk degene zijn die kennis hebben over de pedagogisering en talentontwikkeling binnen verenigingen en dan met name gericht op de breedtesport.” (M. van der Weijden-van Rooden). Tevens geeft M. van der Weijden-van Rooden aan bezig te zijn met internationalisering. Door het S&Bteam is er het afgelopen jaar verkend wat er gehaald en gebracht kan worden van en naar andere landen. Internationale partijen zijn hierbij geïnteresseerd in de wijze waarop er in Nederland beleid gemaakt en uitgevoerd wordt, met name de verbindingen op lokaal niveau. De internationalisering richt zich voornamelijk op de Scandinavische landen, omdat daar wat te halen valt, aldus M. van der Weijden-van Rooden. “(…) onze focus ligt nu voornamelijk op de Scandinavische landen, omdat daar ook wel wat te halen valt op de wijze waarop zij dingen organiseren. (…) maar waarom wij in de Scandinavische landen geïnteresseerd zijn is omdat zij daar een beetje tussenin zitten. Dus zij maken beleid, maar ze kunnen dat goed vercommercialiseren. Dus niet puur de commerciële kant, maar ook niet wat wij doen alleen maar leunen op overheidsgelden, zij weten daar precies tussenin te gaan zitten.” (M. van der Weijden-van Rooden). Het feit dat er in Nederland sprake is van een vangnetconstructie, met de impuls van het Masterplan in het verschiet, maakt dat het voor andere landen een zeer interessant beleidsonderwerp is op lokaal niveau.
48
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
6. CONCLUSIE In dit hoofdstuk worden de resultaten tegen elkaar afgezet, om van daaruit conclusies te trekken. De conclusies geven antwoord op de centrale vraagstelling die ten grondslag lag aan het onderzoek. De centrale vraagstelling luidde als volgt: Op welke wijze kan de interventie ‘Masterplan vangnetregeling zwemmen’ succesvol ontwikkelt, geïmplementeerd, geëvalueerd en opgeschaald worden, middels een verbinding op regionaal en lokaal niveau tussen de gemeente Zwolle en de Calo, ten behoeve van kennisvalorisatie? Om tot een beantwoording van de centrale vraagstelling te komen zijn er acht deelvragen opgesteld. In dit hoofdstuk wordt allereerst antwoord gegeven op de deelvragen, wat vervolgens zal leiden tot de hoofdconclusie. 1. Wat is de relatie tussen de methode van Intervention Mapping en de ontwikkeling van het Masterplan? Intervention Mapping is een geschikte methode om het proces van interventie-ontwikkeling in kaart te brengen. Het biedt een raamwerk voor de te doorlopen stappen, waarbinnen theoretische en empirische onderbouwing centraal staat. De theorie van Intervention Mapping start met het analyseren van het probleem, om vervolgens de juiste theoretische methoden en praktische interventietechnieken te vinden die aansluiten op het probleem. In deze stap liggen de raakvlakken met het huidige onderzoek naar de ontwikkeling van het Masterplan. Door in te zoomen op deze stap is men in staat geweest om in het praktijkonderzoek te achterhalen welke theorieën en praktische strategieën onderdeel moeten vormen van het Masterplan. Daarnaast is de theorie van Intervention Mapping in relatie tot de ontwikkeling van het Masterplan leidend geweest in het bepalen van de richtlijnen waaraan de ontwikkeling moet voldoen. 2. Wat vormt de heersende problematiek binnen de huidige uitvoering van de vangnetregeling in de gemeente Zwolle? De problematiek binnen de huidige uitvoering van de vangnetregeling kan benadert worden vanuit drie verschillende invalshoeken, namelijk de doelgroep, de methodiek en de wijze van beleidsvoering. Dieper ingaand op deze drie verschillende invalshoeken wordt de problematiek binnen de doelgroep gevormd door afkomst en culturele achtergrond van de deelnemers, de implementatie van kinderen uit het speciaal onderwijs en onvoldoende participatie en veiligheid van kinderen in het zwemmen. Op methodisch vlak wordt de problematiek gevormd door een aanbod dat niet aansluit op de doelgroep. Binnen de wijze waarop het beleid omtrent zwemvangnetregeling en zwemparticipatie wordt uitgevoerd is er tevens sprake van een problematiek. De indicatoren zijn nu leidend, daar waar het resultaat leidend dient te zijn. Daarnaast is er slechts beperkt beleid omtrent het stimuleren van zwemparticipatie, wat gevolgen heeft voor een grote beleidsgroep.
49
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
3. Welke bijdrage kan het onderwijs van de Calo leveren aan de huidige uitvoering van de zwemvangnetregeling in de gemeente Zwolle? Middels een combinatie van de drie Calo-opleidingen kan er een winst-situatie gecreëerd worden, waarbij er een drieluik ontstaat tussen iemand die kennis heeft over het aanbod, iemand die kennis heeft over de doelgroep en iemand die kennis heeft over de methodische aspecten. Elk van de drie opleidingen heeft expertise op specifiek vakgebied. De LO-opleiding zal een bijdrage leveren aan de pedagogisering van de huidige methodiek. De PMT-opleiding zal een bijdrage leveren aan het observeren, analyseren, begeleiden en behandelen binnen het vangnet. De expertise van de S&B-opleiding zal een bijdrage leveren aan onderzoek, beleidsontwikkeling, programmaontwikkeling en sporttechnisch management. 4. Wat kenmerkt het beleid binnen de beleidsterreinen Veiligheid, Sociale Zaken en Sport van de gemeente Zwolle? Binnen het beleid van Sport staat het leveren van een maatschappelijke bijdrage centraal. Dit betekent dat het
sportbeleid
een
bijdrage
moet
leveren
aan
maatschappelijke
doelstellingen
zoals
gezondheidsbevordering, maatschappelijke participatie, sportparticipatie, sociale cohesie en integratie. De beoogde doelstelling binnen het sportbeleid is het creëren van een zo hoog mogelijke sportdeelname in alle geledingen van de bevolking. Het beleid van Sociale Zaken betreft het bevorderen van de sociale integratie en sociale cohesie binnen de maatschappij van Zwolle, waarbij het voorkomen van sociaal isolement centraal staat. De link tussen het beleid van Veiligheid en het Masterplan spitst zich toe op de waterveiligheid van de Zwolse burger en de impact die het heeft op de openbare orde. 5. Wat wordt er in de literatuur verstaan onder effectieve projectimplementatie? Effectief implementeren draait om het invoeren én verankeren van de verandering, waarbij er een structurele basis gelegd moet worden voor toekomstige beleidsontwikkeling. Er is een aantal bevorderende factoren dat de implementatie van interventies ten goede kan komen. Hierbij gaat het om rekening houden met de doelgroep(en), kennisuitwisseling, duidelijk en zichtbaar maken van de impact, zorgen voor vrijheid bij de gebruiker, monitoring en effectevaluatie, creëren van draagvlak en snelheid houden in het proces. 6. Op welke wijze kan de maatschappelijke impact van de interventie ‘Masterplan vangnetregeling zwemmen’ aangetoond en geëvalueerd worden? De maatschappelijke impact van de interventie kan worden aangetoond middels de methode van Social Return on Investment, een methode waarbij prestatie-indicatoren in geld uitgedrukt worden. Deze monetariseringsmethode zorgt ervoor dat de bijdrage van cofinanciering gelegitimeerd wordt. Door vooraf de prestatie-indicatoren vast te stellen en te bepalen welk maatschappelijk effect beoogd moet worden, kan middels evaluatie bepaald worden in hoeverre de vooraf beoogde maatschappelijke waarde afwijkt van het daadwerkelijke resultaat. Binnen het kader van New Public Management is ex post beleidsevaluatie dé methode om de interventie te voorzien van een gedegen evaluatie, waarbij zowel het meten als het verklaren centraal staan. 50
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
7. Wat wordt er in de literatuur verstaan onder projectopschaling? Opschaling is het toepassen van een innovatie op grotere schaal, waarbij de innovatie zowel een product, een project of een interventie kan zijn. In relatie tot het Masterplan betekent opschaling in eerste instantie het wegzetten van de interventie in andere Nederlandse gemeenten die een vangnetconstructie hanteren. 8. Hoe worden de bevindingen op bovenstaande theoretische deelvraag binnen bestaande projecten (ZonMw) in de praktijk gebracht? ZonMw kent veel succes wat betreft het opschalen van projecten, doordat men gedurende het opschalingstraject aandacht besteedt aan een aantal factoren: - Het creëren van draagvlak middels het uitvoeren van een stakeholdersanalyse, het maken van een businesscase en door middel van informeren; - Zorg dragen voor de financiering, zowel de tijdelijke als de structurele bekostiging; - Het leveren van bewijs over de effectiviteit van de interventie; - Het vormgeven van de samenwerking tussen verschillende stakeholders en belanghebbenden; - Zorg dragen voor doorontwikkeling, middels het op maat maken en aanpassen aan lokale/regionale wensen. Hoofdconclusie Hierbij het antwoord op de centrale vraagstelling van het onderzoek. Geconcludeerd kan worden dat men bij de ontwikkeling van het Masterplan, en tevens ten behoeve van legitimering cofinanciering, de link moet leggen met maatschappelijke beleidsdoelen van de gemeente Zwolle. Door de bijdrage aan sociale cohesie, sociale participatie, zwemveiligheid en sportparticipatie kan deze link gelegd worden. De methode van Intervention Mapping biedt een toepasbaar raamwerk, waarmee inzichtelijk wordt hoe het proces van interventie-ontwikkeling doorlopen moet worden. De bijdrage van de Calo op het drieluik doelgroep – methodiek – aanbod sluit daarbij naadloos aan op de drie factoren die gezamenlijk de problematiek vormen binnen het vangnet. Het succesvol implementeren van de interventie wordt gerealiseerd door een structurele basis te leggen
voor
toekomstige
beleidsontwikkeling.
Kennisuitwisseling
tussen
stakeholders
en
belanghebbenden, rekening houden met de doelgroep(en), het inzichtelijk maken van de (maatschappelijke) impact, zorgen voor vrijheid bij de gebruiker, het monitoren en evalueren van het effect, het creëren van draagvlak en snelheid houden in het proces zijn factoren die succesvolle implementatie ten goede komen. In het kader van New Public Management, waarbij doelbereik, doeltreffendheid en doelmatigheid centraal staan, moet ex post beleidsevaluatie zorgen voor een gedegen evaluatie van de interventie. Door de richtlijnen van ex post beleidsevaluatie te hanteren wordt er zowel gemeten als verklaard, zodat de nadruk niet alleen komt te liggen op effectiviteit, maar ook op ‘efficiency’.
51
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Ten behoeve van kennisvalorisatie en succesvolle projectopschaling is het creëren van draagvlak, het financieren van het project, het leveren van bewijs, het vormgeven van samenwerking en het doorontwikkelen van de interventie vereist.
7. AANBEVELINGEN In navolging van de conclusies worden in dit hoofdstuk een aantal aanbevelingen gedaan ten behoeve van het Masterplan. Uit de conclusies is gebleken dat het legitimeren van de cofinanciering vraagt om het leveren van een bijdrage aan de maatschappelijke beleidsdoelen van de gemeente Zwolle. Uit onderzoek blijkt dat de pijlers van het Masterplan inherent zijn aan de pijlers van het beleid Sport, wat maakt dat de link met het beleidsterrein Sport gelegd kan worden. De aanbeveling is dan ook om hier nadrukkelijk op in te spelen. Het Masterplan moet in zekere zin een bijdrage gaan leveren aan sportparticipatie, maatschappelijke participatie en sociale cohesie en integratie. Door in te spelen op deze maatschappelijke bijdrage is men in staat de bijdrage vanuit de gemeente te legitimeren. Het Masterplan heeft zich expliciet ten doel gesteld een bijdrage te gaan leveren aan de sport-/ zwemparticipatie. Het volgende werd hierover opgenomen in de projectdoelstelling vanuit de ‘bril’ van de gemeente Zwolle: “Door een efficiëntere en kwalitatief hoogstaandere uitvoering van de zwemvangnetregeling kinderen beter en sneller het zwemvangnet traject laten doorlopen en tevens deel laten nemen aan zwemstimuleringsprogramma’s, om daarmee zwemvaardigheid en zwemveiligheid te waarborgen”. Deze doelstelling is opgenomen, omdat men geconstateerd heeft dat veel kinderen niet of nauwelijks zwemvaardig zijn én blijven. De mate waarin kinderen zwemvaardig zijn en blijven is afhankelijk van zwemparticipatie. Het ontbreekt echter aan concrete programma’s, waardoor er niet of nauwelijks invulling gegeven kan worden aan deze doelstelling. Een duidelijke aanbeveling die hierbij gedaan kan worden is dan ook dat men concrete stimuleringsprogramma’s, verken-/ overbrugprogramma’s gaat ontwikkelen, waarbij in de ontwikkeling ruimte wordt gegeven aan zwemverenigingen. Hiermee kan integratie in het zwemonderwijs gerealiseerd worden en is men op middellange termijn in staat de zwemvaardigheid te waarborgen. Indirect streeft het Masterplan na kennisvalorisatie binnen de zwembranche tot stand te brengen, wat gerealiseerd moet worden middels projectopschaling. Aansluitend hierop is het van belang in een vroeg stadium
te
communiceren
met
belangrijke
stakeholders
en
belanghebbenden
over
financieringsmogelijkheden, samenwerkingsvormen, doorontwikkeling en dergelijke. Op deze wijze kan er voldoende draagvlak gecreëerd worden en kan men gerichter vanuit het ‘waarom’ toewerken naar het realiseren van de doelstelling ten aanzien van kennisvalorisatie. Tot slot kan er een aanbeveling gedaan worden ten aanzien van vervolgonderzoek. Projectopschaling is een tijdrovend en langdurig proces, waarbij men tevens de lokale en/of regionale wensen in acht moet nemen. Het geniet de voorkeur dit inzichtelijk te hebben, voordat men start met daadwerkelijke opschaling. De kracht van opschaling is niet het opnieuw uitvinden van het ‘wiel’, maar juist het op maat 52
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
maken ervan. De aanbeveling die gedaan kan worden ten aanzien van vervolgonderzoek sluit hierop aan. Door onderzoek te doen naar de belangen en wensen van overige Nederlandse gemeenten die een vangnetconstructie hanteren, kan inzichtelijk worden gemaakt welke belangen elke potentiële gemeente heeft. Dit is van essentieel belang vanwege het feit dat de inhoudelijke invulling van de vangnetconstructie is vrijgelaten aan gemeenten zelf. Door het implementeren van deze aanbevelingen zal het resultaat zich laten zien in een kwaliteitsimpuls aan de lokale en regionale zwembranche, zowel op vangnetniveau als op regulier niveau. Samenvattend kunnen er vier aanbevelingen gedaan worden ten aanzien van de ontwikkeling van het Masterplan en de uitvoering ervan: - Speel nadrukkelijk in op de pijlers van het beleid Sport, om daarmee gedeeltelijk cofinanciering te legitimeren; - Ontwikkel concrete stimulerings- en verken-/ overbrugprogramma’s in samenwerking met zwemverengingen, om daarmee zwemvaardigheid te waarborgen; - Maak in een vroeg stadium het belang en het traject van opschaling inzichtelijk, om kennisvalorisatie tot stand te brengen; - Steek vervolgonderzoek in vanuit projectopschaling en het op maat maken van het ‘wiel’.
53
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
REFERENTIES Andres, A., & Kleij, R. van (2010). Subsidies in crisis- en verkiezingstijd. Geraadpleegd op 10 februari 2016, van http://www.sportknowhowxl.nl/achtergronden/archief/de-lokalesportbegroting/item/89178/subsidies-in-crisis--en-verkiezingstijd As, J. van (2016). Projectvoorstel Masterplan vangnetregeling zwemmen. Extra kennis en kunde t.b.v. vangnetregeling zwemmen. Zwolle: ZwemanalyseLAB. Baarda, B., Bakker, E., Fischer, T., Julsing, M., Peters, V., Velden, T. van der, & Goede, M. de (2013). Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. Bartholomew, K., Parcel, G., Kok, G., & Gottlieb, N. (2001). Intervention Mapping: Developing theory-and evidence-based health education programs. Mountain View, CA: Mayfield. Beleidsevaluatie.info
(z.j.).
Ex
post
evaluatie.
Geraadpleegd
op
24
februari
2016,
van
http://www.beleidsevaluatie.info/de-kern-van-beleidsevaluatie/ex-post-evaluatie/ Boeije, H. (2009). Kwalitatief onderzoek. In. H. â&#x20AC;&#x2122;t Hart, H. Boeije, & J. Hox (8th ed.), Onderzoeksmethoden (pp. 246-281). Amsterdam: Boom Lemma. Bos, J., & Harting, E. (2006). Projectmatig creĂŤren 2.0. Schiedam: Scriptum. Crum, B. (1997). Schoolzwemmen en zwemvaardigheid II, een kwestie van educatie en zorg. Amsterdam: De Raat en de Vries. Frankhuizen, J., Linden, B. van der, Prins, R., & Smits, M. (2013). OPSCHALING. Den Haag: ZorgOnderzoek Nederland en Medische Wetenschappen (ZonMw). Geraadpleegd op http://www.zonmw.nl/uploads/tx_vipublicaties/Magazine_opschaling_def_low_res.pdf Franssen, B., & Scholten, P. (2011). Handboek voor sociaal ondernemen in Nederland. Assen: Van Gorcum. Gemeente Zwolle. (2015). Jaarstukken 2014. Jaarverslag en Jaarrekening. Geraadpleegd op 18 februari 2016, van https://www.zwolle.nl/sites/default/files/jaarstukken-2014.pdf Gemeente Zwolle. (2006). Sport in Zwolle. Samen beleven. Geraadpleegd op 11 februari 2016, van http://www.sportengemeenten.nl/images/Visie_beleid/Sportnotas/sportnota_sport_in_zwolle_ samen_beleven.pdf Gemeente
Zwolle.
(z.d.).
Veelgestelde
vragen
azc.
Geraadpleegd
op
14
april
2016,
van
https://www.zwolle.nl/veelgestelde-vragen-azc/hoe-gaat-de-verspreiding-van-statushoudersnaar-woonruimte-in-zwolle-of
54
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Goor, W. J. van (2016). Tussentijdse rapportage vangnet over het jaar 2015. Zwolle: Hogeschool Windesheim. Gratton, C., Jones, I., & Robinson, T. (2011). Onderzoeksmethoden voor sportstudies. Groningen: Routledge. Guldbrandsson, K. (2008). From news to everyday use. The difficult art of implementation. Stockholm: Swedish National Institute of Public Health. Harten, M. van (2013). Zorgen over Zwols vangnet zwemlessen. Geraadpleegd op 6 januari 2016, van https://zwolle.groenlinks.nl/nieuws/zorgen-over-zwols-vangnet-zwemlessen Hedeman, B., Heemst, G. B. van, & Fredriksz, H. (2009). Projectmanagement op basis van PRINCE2® Editie 2009. Zaltbommel: Van Haren. Hood, C. (1991). A public management for all seasons? Public Administration, 69(1), 3-19. Hoogendam, A., & Linger, R. (2010). Succesvolle implementatie van sport- en beweegstimuleringsinitiatieven: Literatuuronderzoek en casestudy resulterend in de ontwikkeling van een instrument: de implementatiematrix. Zwolle, Hogeschool Windesheim. Hulscher, M., Wensing, M., & Grol, R. (2000). Effectieve implementatie: theorieën en strategieën. Den Haag: ZorgOnderzoek Nederland. Kok, G., Schaalma, H., Ruiter, R. A., Empelen, P. van, & Brug, J. (2004). Intervention mapping: protocol for applying health psychology theory to prevention programmes. Journal of Health Psychology, 9(1), 85-98. Kooiker, R., Broekhoff, M., & Stumpel, H. (2011). Marktonderzoek. Groningen: Wolters Noordhoff. OCW (2002). Plan van aanpak zwemvaardigheid. Den Haag: Ministerie OCW (TK 2001/2002, 27696, nr. 6). Oliver, G. R. (2012). Foundations of the Assumed Business Operations and Strategy Body of Knowledge (BOSBOK): An outline of shareable knowledge. Sydney, Australië: Darlington Press. Pater, L., Roest, S., Dubbeldam, S., & Verweijen, M. (2002). Implementeren. Het speelveld in de praktijk. Utrecht: Boom Lemma. Sportservice
Zwolle.
(2016).
Zwemvangnet.
Geraadpleegd
op
11
februari
2016,
van
http://sportservicezwolle.nl/paginas/zwemvangnet Verschuren, P., & Doorewaard, H. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. Den Haag: LEMMA. Versteegh, K., Brummelman, W., Kuiper, M., & Pelgrim, C. (2016, februari 2). De draad kwijt in het asieldebat? Dit zijn de feiten. NRC. Geraadpleegd op http://www.nrc.nl/
55
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
VWS en OCW (2006). Brief aan de Tweede Kamer over de uitvoering motie-Verbeet inzake zwemvangnetten. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Kenmerk S-BRE-SP-2730080. Werff, H. van der, & Breedveld, K. (2013). Zwemmen in Nederland: De zwemsport in al zijn facetten nader belicht. Nieuwegein/Den Bosch: Arko Sports Media/W.J.H. Mulier Instituut. Wisse, E. (2009). Schoolzwemmen ter discussie: een onderzoek naar de meerwaarde van schoolzwemmen en vangnetregelingen, uitkomsten werkgroep D meten en registreren. Oosterbeek/Den Bosch: Vereniging Sport en Gemeenten (VSG)/W.J.H. Mulier Instituut. Wisse, E., Elling, A., & Dool, R. van den (2008). Ik wil wel dat mijn kind leert zwemmen: een onderzoek naar de factoren die de zwemvaardigheid beĂŻnvloeden en de rol van allochtone ouders. Den Bosch: W.J.H. Mulier Instituut. ZwemanalyseLAB. (z.d.). Missie & visie. Geraadpleegd op 5 januari 2016, van ZwemanalyseLAB: http://www.zwemanalyselab.nl/het-lab/missie-visie/ ZwemanalyseLAB. (z.d.). Het strategisch plan: Co-creation as the key to success. Geraadpleegd op 6 januari 2016, van ZwemanalyseLAB: http://www.zwemanalyselab.nl/het-lab/het-strategisch-plan/
56
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
BIJLAGEN -
BIJLAGE I: IMPLEMENTATIEMATRIX (HOOGENDAM & LINGER, 2010)
-
BIJLAGE II: TOPICLIST
-
BIJLAGE III: INTERVIEWSCHEMA
-
BIJLAGE IV: RESPONDENTENLIJST
-
BIJLAGE V: TRANSCRIPT INTERVIEWS
-
-
Transcript interview #1
-
Transcript interview #2
-
Transcript interview #3
-
Transcript interview #4
-
Transcript interview #5
BIJLAGE VI: ANALYSEMODEL
57
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
BIJLAGE I: IMPLEMENTATIEMATRIX (HOOGENDAM & LINGER, 2010) PROCES
Fase:
Doel:
Activiteiten richten op:
Bevorderende factoren:
VOORBEREIDEN
Onderzoeken van de huidige situatie en de mogelijkheden tot verandering
Geconstateerd is dat: - Onder de doelgroep behoefte is aan verandering - Binnen de organisatie(s) draagvlak is voor verandering
- In kaart brengen van de feitelijke situatie - In kaart brengen van de mogelijkheden tot verandering - Formuleren van concrete doelstelling voor verandering - Ontwikkelen van een voorstel tot verandering
ONTWIKKELEN
Experimenteren: Representanten van de doelgroep testen de ontwikkelde materialen
- De doelgroep heeft de beschikking over theoretisch en empirisch valide materiaal om de vernieuwing in te kunnen voeren
- Analyse van de doelgroep en de context - Ontwikkelen van materialen - Testen van de ontwikkelde materialen
PROMOTEN
Oriëntatie op het bestaan en de mogelijkheden van de innovatie
- De doelgroep moet zich bewust zijn van, interesse krijgen in en betrokken raken bij de innovatie of voorgestelde nieuwe wijze van werken
- Informeren: de doelgroep op de hoogte brengen van de innovatie - Interesse opwekken: de doelgroep wordt nieuwsgierig gemaakt naar de vernieuwing en krijgt het gevoel dat het belangrijk is voor het eigen werk/situatie
- Voordelen voor betrokkenen zichtbaar maken - Creëren van draagvlak - Kenmerken aanbod komen overeen met kenmerken aanbieder - Enthousiasme - Projectmanager begrijpt de implementatieproblematiek - Innovatie is flexibel - Passende werving en promotie - Rekening houden met de doelgroep - Uitwisselen van kennis - Vrijheid aan de gebruiker geven - Creëren van draagvlak - Kenmerken aanbod komen overeen met kenmerken aanbieder - Snelheid in het proces houden - Innovatie is flexibel - Passende werving en promotie; meerdere kanalen - Intensief en betrokken contact met doelgroep - Voordelen voor de betrokkenen zichtbaar maken - Vrijheid aan de gebruiker geven - Creëren van draagvlak - Enthousiasme - Innovatie is flexibel
58
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
INVOEREN
Inzicht in de (voordelen van) de innovatie (t.o.v.) de bestaande werkwijze/situatie)
- De doelgroep weet wat de innovatie precies inhoudt en kan de voordelen (en nadelen) afwegen tegen de bestaande situatie
Acceptatie van de innovatie en de bereidheid om echt tot verandering over te gaan (adoptie)
- De doelgroep ziet in dat de innovatie duidelijk voordelen biedt t.o.v. de bestaande werkwijze en neemt zich voor de innovatie daadwerkelijk te gaan invoeren - De doelgroep heeft een goed idee hoe de innovatie in de eigen situatie kan worden toegepast, welke problemen zich daarbij kunnen voordoen en hoe die kunnen worden opgelost - De doelgroep heeft het gevoel dat men in staat is de innovatie toe te passen en dat de toepassing ervan haalbaar is - De doelgroep start met de verandering en krijgt het gevoel dat deze werkt en
Verandering: de innovatie wordt daadwerkelijk toegepast
- Kennis en begrip bijbrengen over wat de innovatie inhoudt en wat er van de doelgroep en de organisatie wordt verwacht - Inzicht geven in de eigen werkwijze en deze kunnen vergelijken met de innovatie, zodat de voordelen van de innovatie t.o.v. de bestaande werkwijze kunnen worden ingeschat - Het ontwikkelen van een positieve houding t.o.v. de innovatie: de doelgroep overtuigen van de voordelen van de innovatie en de noodzaak om de huidige situatie/werkwijze te veranderen (‘sense of urgency’) - Het geven van inzicht in de toepasbaarheid van de innovatie in de eigen situatie en de mogelijkheden om daarin te worden ondersteund - Het versterken van het vertrouwen in de eigen mogelijkheden om de innovatie in te passen - Het creëren van draagvlak binnen de organisatie
- Experimenteren: mogelijkheid bieden om de innovatie eerst op kleine schaal uit te
- Uitwisselen van kennis - Voordelen voor de betrokkenen zichtbaar maken - Enthousiasme
- Snelheid in het proces houden - Enthousiasme
- Vrijheid aan de gebruiker geven - Tussenevaluaties uitvoeren en kenbaar maken
59
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
haalbaar is
-
-
-
VERANKEREN
Behoud van de verandering
- De innovatie is een vast onderdeel van de dagelijkse routine/ het reguliere aanbod en is verankerd binnen de organisatorische processen
-
-
proberen en er al doende ervaring mee op te doen Aanleren van de benodigde vaardigheden Realiseren van noodzakelijke praktische en organisatorische aanpassingen Bevestigen: feedback geven over de uitvoering en de gerealiseerde voordelen Integratie in bestaande werkwijzen/dienste n: stimuleren van consequente toepassing van de innovatie en voorkomen van terugval in oude routines en gebruiken Verankering binnen de organisatie (institutionaliseren): zorg dragen voor continuĂŻteit door de invulling van financiĂŤle, organisatorische en structurele randvoorwaarden
- Nascholing aanbieden - Snelheid in het proces houden
- Vrijheid aan de gebruiker geven - Evalueren m.b.t. effect van de interventie - Nascholing aanbieden
60
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
BIJLAGE II: TOPICLIST TOPICLIST RESPON DEN T CALO Topic
Subtopics
Masterplan vangnetregeling
Huidig probleem/situatie Programma doelen Verandering (wie/wat) Gewenste situatie
Werkveld specifiek (LO, PMT, S&B)*
Specifiek programmadoel Welke maatschappelijke bijdrage
Intervention Mapping (ontwikkeling)
TheorieĂŤn ter onderbouwing Methoden/modellen Vertaalslag (theorie <> praktijk)
Programma-inhoud
Onderzoek? (wat) Ondersteunende methodieken?
Relatie met Calo
Link Masterplan <> onderwijs (hoe en wie) Expertise werkveld (wat/waarom)
Implementatie
Planning (3 jr.) SROI? Uitvoering (wie) Strategie (hoe) Stakeholders/samenwerking
*Afhankelijk van respondent; vertegenwoordiger van LO, PMT of S&B. N.B. De respondent van de Calo heeft een eigen vakspecialisatie/expertise, afhankelijk daarvan zullen sommige topics wel of juist niet aan bod komen.
61
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
TOPICLIST RESPON DEN T GEM EEN TE ZW OLLE Topic
Subtopics
Betreffend beleidsterrein
Onderwerpen binnen beleidsterrein Doelstellingen Beoogd maatschappelijk effect
Masterplan vangnetregeling
Doelstelling gemeente SROI?
Relatie Masterplan <> beleidsterrein
Persoonlijke bevindingen? Belangrijke elementen verbinding Aanknopingspunten Tips vormgeven verbinding
Coproductie
Bijdrage gemeente? Vormgeven samenwerking (gemeente > Calo > On Campus)
Evaluatie
SROI? Termijn/planning
Output
Wanneer succesvol? Persoonlijke bevindingen toekomst
62
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
BIJLAGE III: INTERVIEWSCHEMA INTERVIEW SCHEMA RESPONDENT CALO Naam respondent: ………………… Datum: ….-….-……… 1. Introductie -
Voorstellen (naam, opleiding, stage-organisatie) en bedanken voor medewerking. Jeffrey van As, Sport en Bewegen (Calo, Sportmanagement) Hogeschool Windesheim, afstudeerder, ZwemanalyseLAB.
-
Doel van het onderzoek; Onderzoek naar de programma-inhoud van het Masterplan, met als doel inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van het Masterplan en de verantwoording tegenover de gemeente Zwolle. Het achterhalen van de persoonlijke visie met betrekking tot de inhoud van het Masterplan staat voorop. Ofwel, het al dan niet gedeeltelijk beantwoorden van de hoofdvraag van het onderzoek.
-
Nut van het interview; Interview moet uitwijzen hoe programma-inhoud vormgegeven wordt vanuit de vakspecialisatie, welke eventuele theorieën daaraan ten grondslag liggen, hoe de constructie Calo-onderwijs <> Masterplan kan worden vormgegeven en hoe het plan gefaseerd kan worden. Tevens is het gewenst een algehele context van het zwemvangnet en het Masterplan te achterhalen.
-
Achtergrond/context interview; De tijdsduur van het interview betreft ±30 minuten. Het betreft een topic interview, waarbij er aan de hand van vooraf opgestelde topics vragen gesteld worden. De topics kenmerken een logische opbouw in relatie tot het project en gaat om het achterhalen van de persoonlijke visie van de geïnterviewde. Tot slot is eigen inbreng van topics toegestaan, dan wel gewenst, mits deze bijdragen aan het doel van het onderzoek.
-
Toestemming vragen voor opname van het interview; Opname van het interview is gewenst om het interview op een later tijdstip nogmaals te beluisteren. Dit komt het verwerken van de informatie ten goede. Geeft u toestemming voor opname?
-
Eventuele vragen van de respondent voorafgaand aan het interview.
2. Algemene gegevens: Persoonlijke gegevens van de geïnterviewde: -
Geslacht: m/v
-
Vertegenwoordiging: PMT/LO/S&B
-
Expertise: ……………………
-
Verantwoordelijkheden/taken: ……………………
63
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
3. Topics1 Masterplan vangnetregeling
Huidig probleem/situatie Programma doelen Verandering (wie/wat) Gewenste situatie
Werkveld specifiek (LO, PMT of S&B)
Specifiek programmadoel Welke maatschappelijke bijdrage
Intervention Mapping (ontwikkeling)
Theorieën ter onderbouwing Methoden/modellen Vertaalslag (theorie <> praktijk)
Programma-inhoud
Onderzoek? (wat) Ondersteunende methodieken?
Relatie met Calo
Link Masterplan <> onderwijs (hoe en wie) Expertise werkveld (wat/waarom)
Implementatie
Planning (3 jr.) SROI? Uitvoering (wie) Strategie (hoe) Stakeholders/samenwerking
4. Overige aandachtspunten/vragen Ruimte voor eventuele vragen, toevoegingen en/of opmerkingen van de geïnterviewde. 5. Afsluiting Na afloop wordt de geïnterviewde nogmaals bedankt voor de medewerking en bijdrage aan het onderzoek. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan: -
Informatie over wat er met de verkregen informatie gebeurt;
-
Nogmaals benadrukken vertrouwelijkheid informatie;
-
Overhandigen persoonlijke contactgegevens, mocht de geïnterviewde interesse hebben in de uitkomst van het onderzoek;
-
Uitkomsten van het onderzoek zullen medio april gerapporteerd worden.
N.B. De respondent van de Calo heeft een eigen vakspecialisatie/expertise, afhankelijk daarvan zullen sommige topics wel of juist niet aan bod komen. 1
64
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
INTERVIEW SCHEMA RESPONDENT GEMEENTE ZW OLLE Naam respondent: ………………… Datum: ….-….-……… 1. Introductie -
Voorstellen (naam, opleiding, stage-organisatie) en bedanken voor medewerking. Jeffrey van As, Sport en Bewegen (Calo, Sportmanagement) Hogeschool Windesheim, afstudeerder, ZwemanalyseLAB.
-
Doel van het onderzoek; Onderzoek naar de inhoud van de betreffende beleidsterreinen, met als doel inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van het Masterplan, specifiek de constructie tussen het beleid van het Masterplan en de maatschappelijke impact. Het achterhalen van de persoonlijke visie met betrekking tot aanknopingspunten Masterplan <> beleid gemeente Zwolle staat centraal. Ofwel, het al dan niet gedeeltelijk beantwoorden van de hoofdvraag van het onderzoek.
-
Nut van het interview; Interview moet uitwijzen hoe de constructie Masterplan <> beleid gemeente Zwolle vormgegeven en verantwoord kan worden en welke voorwaarden de gemeente stelt aan het Masterplan. Tevens is het gewenst een algehele context van de zwemvangnet in de gemeente Zwolle te achterhalen.
-
Achtergrond/context interview; De tijdsduur van het interview betreft ±30 minuten. Het betreft een topic interview, waarbij er aan de hand van vooraf opgestelde topics vragen gesteld worden. De topics kenmerken een logische opbouw in relatie tot het project en gaat om het achterhalen van de persoonlijke visie van de geïnterviewde. Tot slot is eigen inbreng van topics toegestaan, dan wel gewenst, mits deze bijdraagt aan het doel van het onderzoek.
-
Toestemming vragen voor opname van het interview; Opname van het interview is gewenst om het interview op een later tijdstip nogmaals te beluisteren. Dit komt het verwerken van de informatie ten goede. Geeft u toestemming voor opname?
-
Eventuele vragen van de respondent voorafgaand aan het interview.
2. Algemene gegevens: Persoonlijke gegevens van de geïnterviewde: -
Geslacht: m/v
-
Vertegenwoordiging: V/SZ/S/anders: ……………………
-
Expertise: ……………………
-
Verantwoordelijkheden/taken: ……………………
65
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
3. Topics Betreffend beleidsterrein
Onderwerpen binnen beleidsterrein Doelstellingen Beoogd maatschappelijk effect
Masterplan vangnetregeling
Doelstelling gemeente SROI?
Relatie Masterplan <> beleidsterrein
Persoonlijke bevindingen? Belangrijke elementen verbinding Aanknopingspunten Tips vormgeven verbinding
Coproductie
Bijdrage gemeente? Vormgeven samenwerking (gemeente > Calo > On Campus)
Evaluatie
SROI? Termijn/planning
Output
Wanneer succesvol? Persoonlijke bevindingen toekomst
4. Overige aandachtspunten/vragen Ruimte voor eventuele vragen, toevoegingen en/of opmerkingen van de geïnterviewde. 5. Afsluiting Na afloop wordt de geïnterviewde nogmaals bedankt voor de medewerking en bijdrage aan het onderzoek. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan: -
Informatie over wat er met de verkregen informatie gebeurt;
-
Nogmaals benadrukken vertrouwelijkheid informatie;
-
Overhandigen persoonlijke contactgegevens, mocht de geïnterviewde interesse hebben in de uitkomst van het onderzoek;
-
Uitkomsten van het onderzoek zullen medio april gerapporteerd worden.
66
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
BIJLAGE IV: RESPONDENTENLIJST #
Naam
Organisatie
Functie/Expertise
Interviewvorm
1
A. Janssen
Gemeente Zwolle
Beleidsambtenaar Sport en Sociale Zaken.
Open/ topicinterview
2
M. Grolleman
Calo, Hogeschool Windesheim
Docent LO; expertise op pedagogiek en zwemtechnisch management
Open/ topicinterview
3
R.E. de Heer
Gemeente Zwolle
Wethouder; o.a. portefeuillehouder Sport
Open/ topicinterview
4
P. van â&#x20AC;&#x2DC;t Hooft
Calo, Hogeschool Windesheim
Docent PMT; expertise op gedragsmatige interventies
Open/ topicinterview
5
M. van der Weijdenvan Rooden
Calo, Hogeschool Windesheim
Docent S&B; expertise op sportmanagement (programma-ontwikkeling) en zwem technisch management
Open/ topicinterview
67
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
BIJLAGE V: TRANSCRIPT INTERVIEWS In deze bijlage worden de transcripten van de interviews weergegeven. De cursieve tekst betreft uitspraken van de interviewer. De normaal weergegeven tekst betreft de geïnterviewde persoon. (…) staat voor een overstap naar een volgend relevant onderwerp in het gesprek.
Transcript interview #1 Interviewer:
Jeffrey van As
Naam respondent:
A. Janssen
Datum afname:
21-3-2016
Locatie:
Stadskantoor gemeente Zwolle
- Introductie De insteek van dit gesprek is vooral bedoeld om inzicht te krijgen in de beleidsterreinen van Veiligheid, Sociale Zaken en Sport, om daarmee de verbinding tussen gemeentelijk beleid en de maatschappelijke impact van het Masterplan vorm te geven. Specifiek heeft dit gesprek als doel jouw persoonlijke visie met betrekking tot het Masterplan te achterhalen. Ik heb al een aantal documenten ontvangen, waarmee ik in het voorstel geprobeerd heb de projectresultaten te benadrukken. Heb je deze toevallig al doorgenomen? En heb je al eventuele op- en/of aanmerkingen? Ja, ik heb jouw stuk gelezen en ik vond het een mooi voorstel. Een goed, duidelijk en erg prettig leesbaar stuk. Ja, de link met de beleidsterreinen, dus de projectresultaten, had je al aardig mooi vormgegeven. Qua opmerkingen, en dat is wel een beetje politiek ingegeven, maar op bepaalde momenten stel je dat er samen met de gemeente Zwolle gekeken moet worden hoe de kwaliteit van het vangnet verbeterd kan worden. Kijk, in eerste instantie hebben wij vanuit de gemeente opdracht gegeven voor het vangnet en natuurlijk vinden wij het fijn als de kwaliteit ervan verbetert. Maar, de vraag voor die kwaliteitsverbetering/ efficiencyverbetering is met name een vraag die vanuit de Calo gesteld wordt. En daar zit wel een component aan waarvan ik zeg (…). Het lijkt nu heel stellig dat wij vanuit de gemeente verwachten dat de kwaliteit verbetert wordt, maar daar lag in eerste instantie niet onze behoefte. Die behoefte is echt voortgekomen uit de gesprekken die we gevoerd hebben met onder andere Mandy. Waar komt volgens jouw de behoefte vanuit de Calo vandaan? Nou er is natuurlijk een bepaald budget voor het zwemvangnet en in die zin snap ik ook waar de behoefte vanuit de Calo vandaan komt. In de gesprekken die ik ook met Wim van Goor en Wouter de Haas heb gevoerd in het kader van het vangnet, dan merk je gewoon dat de problematiek je benoemd hebt in het voorstel om een andere aanpak vraagt. En het belang ligt in die zin dan ook bij de Calo, want hoe kan men binnen het budget, die €75.000 die ze krijgen, zo effectief en efficiënt mogelijk met de doelgroepen omgaan? Want wij hebben als gemeente simpelweg niet meer budget. En er zijn wel afspraken gemaakt, waarbij wij hebben gezegd dat de coördinator van het vangnet 150 kinderen per jaar moet in laten stromen en op welke manier dat maakt niet uit. Zorg maar dat binnen het budget die 68
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
kinderen hun zwemdiploma halen. Doelstelling is dan ook dat zoveel mogelijk van die 150 kinderen aan het eind een zwemdiploma hebben of in ieder geval zwemvaardig zijn. En daar is geen afspraak over gemaakt over de uitstroom? Nee in principe niet. Nou ja kijk, doelstelling is natuurlijk dat de kinderen een A en/of B diploma halen, maar gaandeweg merken we natuurlijk en dat hebben we ons in het begin ook niet gerealiseerd, dat je met een specifieke doelgroep te maken hebt en dat er een aantal kinderen bij zitten die 1 op 1 of 1 op 3 begeleiding nodig hebben. En zelfs een aantal kinderen waarvan je denkt die zullen nooit een zwemdiploma halen. Ook had je een mooi stuk van GroenLinks opgenomen. Michiel van Harten legt ook de nadruk op de wachtlijsten en de kinderen uit het speciaal (basis)onderwijs, en die zegt ook dat we vanuit de gemeente zoveel mogelijk kinderen aan het zwemmen willen hebben en zoveel mogelijk een diploma willen laten behalen. Gaandeweg hebben we dan ook afspraken gemaakt dat waar 1 op 1 begeleiding nodig is, of 1 op 3, dan moet je die bieden. Liever niet, maar als het niet anders kan dan moet je dat doen. Ondanks de toenemende begeleiding blijven wij vanuit de gemeente wel vasthouden aan die 150 kinderen. Dit vraagt dus om een kwaliteitsverbetering, maar nogmaals in eerste instantie komt die vraag vanuit de Calo. Dit geeft dan ook even de context van het project aan. Wat betreft de doelstelling vanuit de gemeente en probeer dat met dit voorstel te voorkomen, daar zal de Wethouder ook al snel wat allergisch voor zijn, dat de vraag vanuit ons kwam. We zitten wel in de bezuinigingen en dus moeten we heel goed beargumenteren waarom we dit als gemeente willen. Natuurlijk vinden we het belangrijk, maar het is met name ingegeven vanuit On Campus en de Calo. Hoe denk je de link te kunnen leggen tussen de interventie en het gemeentelijk beleid? Want ik had als insteek dat ik in het Masterplan ook echt ga kijken naar Social Return on Investment, dus de maatschappelijke waarde. En vervolgens de link te leggen tussen de beleidsterreinen. Kijk, wegens het krappe budget en de bezuinigingen moet 2/3 van het project in ieder geval uit andere bronnen gefinancierd worden. En het is niet zozeer dat het specifiek binnen de drie gebieden van Veiligheid, Sociale Zaken en Sport moet, maar die link is wel het makkelijkst te leggen. De pijlers of ijkpunten van het Masterplan zijn inherent aan het sportbeleid van de gemeente. Dus dat betekent dat het in zekere zin bijdraagt aan een gezonde levensstijl, sportparticipatie, maatschappelijke participatie en zelfs sociale cohesie. Vanuit die bril is de link tussen de interventie en het sportbeleid gemakkelijk te leggen. En qua veiligheid, dan zit je toch echt vooral op openbare orde. Het specifieke beleidsterrein van Veiligheid niet zo zeer, want dan zit je al gauw op het bestrijden van crimineel gedrag. Dus het is de vraag of je het moet insteken vanuit het terrein van Veiligheid. Natuurlijk heeft het wel aanspraak op veiligheid, niet alleen openbare orde maar ook veilig sporten, een breed ijkpunt binnen het sportbeleid. Ja, dat klopt dat heb ik ook gelezen in de kaders van de nieuwe sportnota. En zoals je al zelf benoemd staan kinderen die een zwemdiploma hebben gewoon sterker in de maatschappij. Qua participatie kun je dus vooral kijken naar hoe ‘Jeugdsportfonds’ of ‘Stichting Meedoen’ dit aanpakt, want ook zij spelen in op maatschappelijke participatie. 69
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
In het plan wil ik ook de link leggen met sportstimulering, hoe kan deze volgens jouw sterk vormgegeven worden? Ja dat is een heel goed punt, want je geeft ook terecht aan dat één van de knelpunten is dat kinderen niet genoeg zwemvaardig blijven. Dus we moeten gaan kijken hoe we ze kunnen stimuleren om te blijven zwemmen. En dat is vooral een stukje voor de uitvoering denk ik, maar ik zou vooral eens met de zwemvereniging Swol 1894 gaan praten. Die hebben onlangs ook een visie ontwikkeld, waarbij ze gezegd hebben van “wij willen ook meer een maatschappelijk rol/functie gaan bekleden”. En dit past daar volgens mij wel in, want als zij activiteiten gaan ontwikkelen en uitvoeren in samenwerking met de Calo/On Campus dan kun je de kinderen gericht aan de vereniging verbinden. Dan bied je in ieder geval, al dan niet op een heel laagdrempelige manier en tegen heel geringe kosten, een aanbod aan. Kijk afdwingen kan je het niet, maar het zou wel heel mooi zijn als je het op die manier kan samenbrengen. Al pak je maar 10% van de kinderen die daar afzwemt, het is toch weer 10%. En dat is een beetje de moeilijkheid en iets wat GroenLinks denkt, namelijk dat we heel veel kunnen sturen op dat gebied. En tja in hoeverre kun je blijven sturen; je kan het bekend maken, je kan proberen de mensen een stimulans te bieden door ze duidelijk te maken waarom het zo belangrijk is, je kan ze gratis zwemlessen aanbieden, maar uiteindelijk als de wil er niet is houdt het op. En hoe denk je over de samenwerking binnen dit project? Hoe kan deze vormgegeven worden, zowel in de uitvoering als na afloop van het project? Allereerst even het financiële plaatje en dat is ook een onderdeel aan het plan dat nog iets sterker zou kunnen en waarmee je de politiek zou kunnen verleiden. Want je steekt in op programmaverkoop; het eerste jaar €5.000 en het tweede jaar €10.000. Volgens mij als er een goed plan ligt en je heb een goed concept, waarbij je zegt dat andere zwembaden en andere gemeenten begeleidt kunnen worden om dit goed weg te zetten (…). Ik weet niet hoeveel je ervoor wilt en kunt vragen, daar ligt mijn expertise niet, maar ik denk dat je met €5.000 voor een training of een cursus om het plan te implementeren of over te brengen vrij laag zit. Ik vind de opbrengsten van het plan dan ook vrij laag ingeschat, maar goed daar heb ik niet al te veel verstand van. Maar dat is allereerst wel een aspect waar nog naar gekeken kan worden. En hoe zie je dit dan voor je na afloop van het project? Hoe kan het project dan weggezet worden? Dat is iets wat je nog zou toe kunnen voegen, want uiteindelijk ben je in 2019 klaar met het project en dan ligt er echt een totaal product. En dat totaal product kun je vervolgens ook weer gaan vermarkten. Er is dan een methodiek ontwikkeld om het probleem op een goede manier op te lossen. Voor het vermarkten kun je dan twee invalshoeken kiezen. Ten eerste van wij hebben dat ontwikkeld en het is daarmee een stukje promotie en reclame voor Windesheim en de gemeente. Maar goed, je biedt eigenlijk wel een pasklare oplossing die heel relevant is. Je kunt dus ook zeggen van wij hebben een plan ontwikkeld en dat willen wij best aan jullie overdragen, maar daar hangt wel een prijskaartje aan. En dat wil niet zeggen dat je de totale twee ton aan kosten terugverdiend. Daar gaat het niet om, maar dat je wel op termijn kan zeggen van “wij hebben een totaalplaatje en hebben daarvoor een projectplan ontwikkeld
70
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
en om die ontwikkelkosten te dekken verwachten we een financiële bijdrage”. Maar je zou het zelfs vanuit de Calo uit kunnen bouwen dat je zegt van “wij leiden studenten op die dit kunnen doen en zetten we bij wijze van spreken als soort praktijkstage neer”. En dat levert ook weer geld op, want als je stagiairs hebt die het plan in de vingers hebben dan kun je de oplossing zelfs implementeren. Dus het gaat er even om van oké na 2019 wat levert het dan op en hoe kunnen we dat gaan vermarkten? En daarbij moet je dan ook met de partners die bijdragen in het project, dus On Campus en de gemeente Zwolle, afspraken maken over vergoedingen. Dat maakt dan ook, heel bedrijfsmatig gezien, dus als je kijkt naar gemeente als bedrijf, dat wanneer je investeert er ook een bijdrage geleverd mag worden. Als daar straks allerlei gemeenten van gaan lopen profiteren dan mag daar ook best wel wat van terugkomen. Dus dat niet alle winst die straks geboekt wordt achteraf bij de Calo terechtkomt, dat zou niet fair zijn. Dat is dan ook een vraag die je aan de Wethouder kan stellen, van “hoe kijkt u tegen de bijdrage van de gemeente Zwolle aan?”. Want in principe betalen wij een derde van de kosten, zo om en nabij. Is dat een probleem of zeg je van na 2019 (dus als er wat ligt en dat wordt vervolgens vermarkt) moet daar ook een deel van terugkomen?. Welke afspraken maken we daarover na die tijd? Wat doen we met het product? Is dat een product van de Calo, is dat een product van de gemeente of is dat een product van ons gezamenlijk? En hoe gaan we dat dan vermarkten? Doen we dat in gezamenlijkheid, leggen we dat bij de Calo neer? Wordt er dan over en weer afgerekend? Ik kan me namelijk ook voorstellen dat de Wethouder ook misschien zegt van luister eens, zet vooral Zwolle erbij en laat vooral Zwolle positioneren, maar het kan vanuit politiek perspectief ook heel belangrijk zijn. Dus dat is wel iets wat ik je mee zou willen geven, om daar duidelijkheid over te krijgen. Nou volgens mij zijn de onderwerpen waarover ik wilde spreken wel aan bod gekomen. Heb je verder nog tips en/of dingen die je kwijt wilt? Ja, wat betreft het gesprek met de Wethouder zijn er denk ik wel een aantal dingen waarnaar je moet refereren. Allereerst moet je jouw rol als student even toelichten bij aanvang van het gesprek. Daarnaast moet je ook even refereren aan het gesprek met Mandy en Robert Agelink. Tot slot zou ik het projectvoorstel ook aan hem voorleggen, zodat hij weet waar het over gaat en wat de ijkpunten van het project zijn. - Afsluiting -
71
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Transcript interview #2 Interviewer:
Jeffrey van As
Naam respondent:
M. Grolleman
Datum afname:
30-3-2016
Locatie:
Hogeschool Windesheim, Zwolle
- Introductie (…) Aan de ene kant van hoe kan de link gelegd worden tussen het beleid van de gemeente en het vangnet of het Masterplan, en anderzijds hoe gaat het Masterplan vormgegeven worden, dus de inhoud vanuit LO, S&B en PMT. En de insteek van dit gesprek is dus vooral om inzicht te krijgen in het vormgeven van het Masterplan, gezien vanuit de bril van LO. Ja, dus het Masterplan ligt eigenlijk in het midden, waar je aan de ene kant de gemeente hebt, dus je wilt aansluiten bij de gemeente en aan de andere kant, maar oké er zijn ook partijen die het moeten gaan doen, dus daar moet ook afstemming mee zijn (…). En wat hoop je uiteindelijk met mij uit dit gesprek te gaan halen? Vooral wat jouw rol is in het project, dat is 1, en 2 wat voor ideeën je specifiek hebt over de invulling van het Masterplan vanuit de LO. Ik zal eerst eens vertellen hoe ik er ben ingerold, dat is ook wel handig om te weten. Met het vangnet heb ik in principe nog nooit echt mee te maken gehad, maar vanwege mijn achtergrond in het zwemonderwijs en de speciale doelgroepen in het zwemonderwijs ben ik eigenlijk benaderd. Op gegeven moment hadden wij het idee om een SKO vorm te geven rondom het zwemmen. Toen zaten we te bedenken van oké we willen een SKO gaan vormgeven, maar dat betekent ook dat we stageplaatsen moeten gaan bieden. Hoe gaan we ervoor zorgen, want in zwembadland, dat heb je ongetwijfeld wel gemerkt, is het niveau/het verschil tussen zwembaden ontzettend groot qua begeleiding, inzet, pedagogische kennis die er aanwezig is, enz. enz. Dus we hadden op gegeven moment zoiets van dat is leuk, maar we willen eigenlijk met onze SKO opleiding op zweminstructeur+ gaan zitten, dus dat studenten vanuit het kind gaan leren denken, pedagogisch gaan leren denken. Dus dat we dat uiteindelijk als leidraad nemen en niet zozeer de methodiek. Waar meestal op het MBO-niveau de methodiek centraal staat, zeggen wij eigenlijk van maar je hebt te maken met verschillende kinderen, dus daar zouden wij meer op gaan zitten. Dat betekent ook dat je uiteindelijk ook in de stagecontext anders moet gaan kijken naar en het werven van stageorganisaties. Dat wilden we graag zo gecontroleerd mogelijk houden, dus dat niet iedereen overal naar toe waait, want dan kun je de kwaliteit niet waarborgen. Toen hadden we op gegeven moment samen met Wim van Goor een constructie bedacht om de zweminstructeurs-opleiding te gaan aanbieden, dat is 1. 2, om studenten stage te laten lopen in het vangnet, want dat is een gecontroleerde omgeving en dan heb je veel te maken met kinderen waarbij het kind centraal moet staan en niet zozeer de methodiek. Dan heb je tegelijkertijd de problematiek te pakken die wij willen gaan aanpakken vanuit onze HBO-kennis. Wat je dan krijgt, dus als die studenten goed zijn, dan kun je ze ook laten doorstromen in het vangnet, ofwel dan kunnen ze er een baan uithalen. Toen kwam op gegeven moment Patty erbij. Toen hadden we het idee van hoe gaaf is het eigenlijk om een omgeving te maken 72
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
waarbij er een zweminstructeur is die de zwemlessen geeft, er een PMT’er is die meer op de doelgroep zit en als je iemand hebt die kennis heeft over het creëren van aanbod. Dus om hier een soort van driehoek van te maken; iemand die kennis heeft over de activiteiten en wat te doen, iemand die heel veel weet over de doelgroep en iemand die vooral goed is in de methodische aspecten. Dat is eigenlijk het punt waarop ik ben ingestapt (…). Dus wat is kort samengevat de wens vanuit het team dat destijds is opgezet? Dat je een gecontroleerde omgeving hebt waarin studenten stage lopen, dat eigenlijk de winst-situatie is; we hebben mensen die weten hoe het in elkaar zit, we hebben mensen die als het goed is methodisch geschoold zijn, maar daarbij ook rekening houden met het kind zelf en dat je op die manier dus aanwas kan houden voor het zwemvangnet. Dat is stap 1. En waarom willen we dit eigenlijk gaan doen? Omdat we zien dat de zwembadbranche op dit moment ontzettend versnipperd is, heel chaotisch, er gaat heel veel geld in om en er is eigenlijk heel weinig sturing. Er zijn allemaal partijen die zich ermee bemoeien, diploma’s kunnen gewoon worden uitgegeven, dus alles ademt dat er meer management moet komen, mensen die weten hoe het speelt in de praktijk en die dat kunnen koppelen. En dan nog het hele ‘Swim2Play’ concept wat er bijkomt, het schoolzwemmen wat eraf gaat, etc. Dus hadden wij zoiets van als wij eigenlijk een soort uitstroomprofiel, soort opschaling kunnen maken voor studenten die in het 1e jaar de SKO doen, om uiteindelijk, eigenlijk wat jij nu doet, door te stromen in het ZwemanalyseLAB en daar onderzoek gaan doen. Dus dat je in de opleiding eigenlijk een soort ‘zwemkleur’ kan gaan kiezen. Dus dat is eigenlijk het hele idee achter het Masterplan, het oorspronkelijke idee. En wat is dan jouw specifieke rol binnen het project? Nou mijn rol is eigenlijk die van de LO’er/S&B’er. LO’er vanwege mijn zweminstructie-achtergrond, S&B want ik zou de SKO gaan vormgeven. Maar mijn focus ligt meer en zo staat die ook beschreven, op pedagogisch en zwem-technisch management (…). Als je vanuit de LO kijkt naar de methodiek die nu wordt toegepast in het vangnet, waar ligt hier de problematiek? Wat je merkt aan het zwemvangnet zoals die nu wordt aangeboden, is dat ze gebruik maken van de huidige methodiek, dus de methodiek zwemmen, waarbij ze eigenlijk merken dat de methodiek die ze hebben niet aansluit op de doelgroep. Dus er zitten vaak kinderen in die al wat ouder zijn, maar die ook motorisch wat achterlopen. Waar wordt die methodiek van afgeleid? Van het gewone Zwem ABC. Zwem ABC gaat er eigenlijk van uit dat je op je 5e begint met je A-diploma en als je 6 bent haal je, je B-diploma en als je 6,5 à 7 bent ga je op voor je C-diploma. Dat is een beetje de gedachtegang achter het Zwem ABC. Eigenlijk beginnen ze bij het zwemvangnet ook bij het A-diploma, het watervrij maken. Alleen bij het zwemvangnet zie je dat de kinderen die over het algemeen 9 of 10 zijn, nog steeds beginnen bij de methodieken voor kinderen van 4 jaar. Ze beginnen nog steeds bij de basis. En soms merk je wel dat kinderen daar sneller door heen lopen. Dus wat je eigenlijk ziet als je vanuit het kind gaat redeneren, dat eigenlijk het aanbod dat in het vangnet plaatsvindt anders georganiseerd zou kunnen worden. Dus dat je meer op het kind kan aansluiten. En dat is eigenlijk ook meteen de spanning, want de gemeente wil zo snel mogelijk diploma’s behalen. Dus de gemeente wil zoveel mogelijk kinderen in zo’n kort mogelijke
73
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
tijd laten afzwemmen. Dat is uiteindelijk het doel van de gemeente. Als je die methodiek gaat aanpassen, dus meer op het kind gaat zitten, zal het waarschijnlijk ook betekenen dat het iets langer gaat duren. Wat de gemeente niet zo leuk vindt. Precies! Dan kom je gelijk bij het andere stuk; wil je dat kinderen zwemveilig worden en wil je dat kinderen dat op langere termijn ook blijven uitvoeren? Dan zou ik eerder gaan voor een aanbod dat misschien iets langer duurt, maar waardoor kinderen wel meer bewust worden van het feit dat ze in het water zijn en wat ze moeten doen, dan kinderen zo snel mogelijk leren klaarstomen om het trucje te kunnen. En dat is gelijk ook mijn frustratie binnen het zwemvangnet. Dus aan de ene kant wil je eigenlijk dat de kinderen een zwemdiploma halen in een zo kort mogelijke tijd, dat is eigenlijk het doel. Alleen wil je dat kinderen echt zwemveilig zijn, dan moet je juist niet op zo’n kort mogelijke termijn zo snel mogelijk een zwemslag leren, maar zou je eigenlijk op de wat langere termijn moeten proberen om ze ook bewust te maken van hoe ze veilig moeten zijn in het water. Nee precies, daar ben ik het wel mee eens ja! Alleen dan kom je weer op het andere punt; het A-diploma is een heel mooi ijkpunt, dus dat is een diploma wat je kan afgeven en wat verder geen waarde heeft overigens, want je hoeft het niet te doen. Er staat nergens in de wet dat het moet. Dus kinderen gaan dit doen om zwemveilig te worden. Ik ben dan van mening dat als je deze kinderen wil laten zwemmen in een veilige omgeving, dan zou ik eerder gaan zitten op veiligheid, dus dat je daarmee begint en dus dat kinderen zich leren redden in het water, op die manier dat je eigenlijk aan het eind kan zien van oké wij vertrouwen er nu op dat als dit kind in een zwembad met z’n vriendjes gaat spelen dat hij zich zelfstandig kan redden. Alleen het Adiploma leent zich daar niet voor. Dat is zeg maar mijn gedachtegang bij het zwemvangnet zelf. Dus dat is niet over het Masterplan, maar als je het dan puur over pedagogische aspecten hebt, dan zit daar wel het probleem. Dus wil je kinderen zwemveilig maken, dat betekent niet dat je de kinderen zo snel mogelijk het trucje moet leren. Het zwemveilig worden zit hem daar niet in. En nogmaals, dit is slechts een observatie vanaf de buitenkant, dit is alleen puur hoe ik als pedagoog naar het vangnet kijk. En ik merk ook vanuit de gemeente; zo snel mogelijk dit, zo snel mogelijk dat (…). Ja inderdaad, dat kreeg ik ook wel mee uit het gesprek met Aart Janssen, dat ze echt op de cijfers zitten te drukken. En dan bedoel ik vooral van bovenaf, niet zo zeer Aart maar juist de gemeenteraad die alleen kijkt naar de cijfers. En volgens jou ziet de gewenste situatie er dus uit van oké een iets langer traject, maar dan een grotere garantie op zwemveiligheid. Ja, dat vind ik heel belangrijk ja. Met name met zo´n project, dus dat je wil dat kinderen die geen zwemles kunnen betalen uiteindelijk zwemveilig moeten worden, dan vind ik het niet belangrijk dat ze een A-diploma halen, want een A-diploma geeft voor mij geen garantie op zwemveiligheid. Dan kun je een ‘trucje’. Alleen het nadeel hoe mijn gedachte of ideaalbeeld eruitziet, daar zijn geen diploma’s voor. Dus dan moet je wellicht zelf een diploma gaan maken. Nou, die is weer niet geaccrediteerd en wordt niet erkent door de overheid. En wat je nu steeds meer ziet gebeuren dat de overheid denkt van oké dat zwemwereldje is best wel apart, er zijn de afgelopen jaren flink wat ongelukken gebeurd, ook met schoolzwemmen, diploma’s die met paddenstoelen uit de grond komen, etc. Dus nou is de regering aan het kijken welke methode ze gaan aanhouden. Is er de wens dat er een landelijke methode wordt gehanteerd? Ja, die begint er steeds meer te komen! Dat maakt het dan ook wel interessant voor het Masterplan, na die tijd. Ja! 74
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Nu zijn er eigenlijk drie grote methodes; het gewone Zwem ABC van de NPZ, Superspetters van de KNZB en Optima Forma met hun eigen diploma. Maar stel wij zouden een eigen diploma samenstellen, met die en die eisen, dan kunnen wij daar mee starten. Best krom geregeld dus! Een beetje hetzelfde als met rijscholen. Dus dat is ook een beetje de trend die je steeds meer ziet in het onderwijs. Er is dus totaal geen overzicht! (…) En als we het dan over het Masterplan hebben, wie of wat moet volgens jou dan gaan veranderen? Als je kijkt vanuit de LO bril. Nou ik denk en dat zei ik eigenlijk net ook al, dat als je vanuit de LO kant kijkt naar wat kinderen nodig hebben en wat kinderen nu krijgen in het zwemvangnet, dus eigenlijk de druk die erachter zit, dan weet ik niet of dat de goede druk is die uiteindelijk moet worden neergelegd in het zwembad. Oké! En als ik kijk naar wat er moet veranderen, dan zouden we naar mijn inzien eens goed moeten kijken naar de invulling van de methodes zoals ze nu worden gegeven in het zwemvangnet. Of dat wellicht, omdat het toch een korte termijn is, dat we in ieder geval kunnen kijken van oké welke delen kunnen we dan nog korter maken of kunnen we de stap kleiner maken van het zwemmen om meer aan te sluiten bij kinderen. Kunnen we wellicht de beginperiodes zoals die nu zijn wat spelenderwijs maken, zodat het in ieder geval wat meer leren wordt. Kijk zwemles is eigenlijk heel steriel en doe je bijna altijd in stilstand water. En als jij in een zwembad gaat zwemmen en je hebt je A-diploma gehaald dan raken al veel kinderen in paniek, ook al hebben ze een A-diploma gehaald. Wat mijn eis zou zijn is om te kijken naar de omgeving waar het nu in gedaan wordt om die minder geconditioneerd te maken. Ik denk namelijk dat kinderen die 9, 10 of 11 zijn, dat die dat ook wel aankunnen. Ook voor degenen zonder enige ervaring in het water? Dat is vraag twee, maar ik denk dat het watervrij maken op een heel andere manier kan zoals die nu wordt toegepast, om daarmee ook sneller door de stof heen te gaan. Dus wat moet er veranderen, dan denk ik vooral dat de manier waarop de lessen nu worden ingevuld, dat daar wellicht nog wat winst te behalen valt (…). Ik denk dat als je alleen je A-diploma haalt en daarna stopt met zwemmen en die kinderen gaan nooit meer zwemmen, wat voor effect heeft het dan gehad? Waarschijnlijk vrij weinig als ze er niks mee gaan doen. Kijk wat je wilt doen is die kinderen aan de ene kant zwemveilig maken, maar aan de andere kant ook stimuleren om te blijven zwemmen. En niet alleen voor de participatie, maar als jij de vaardigheden niet onderhoud kun je eigenlijk een jaar later bij wijze van spreken opnieuw beginnen met het leren van de vaardigheid. En dat is volgens mij ook een vraag die voor de gemeente interessant is, dus wil je kinderen alleen veilig maken en een A-diploma laten behalen, als dat hun doel is dan zijn ze goed bezig. Alleen de vraag is uiteindelijk; wil je vooral kinderen veilig maken of wil je dat ze ook plezier krijgen in en gaan participeren? En natuurlijk ook voor de veiligheid op de langere termijn. Ja! Alleen de gemeente gaat niet een A, B en C diploma vergoeden, dat is uitgesloten. Maar als gemeente kun je wel zeggen van we willen dat ze veilig zijn, dat is 1, en we willen gaan kijken of we ze ook kunnen laten doorstromen in een zwemvereniging of in ieder geval kunnen laten participeren. Want hoe we nu bezig zijn is het eigenlijk dweilen met de kraan open! Kijk het is mooi dat ze het constateren dat er relatief veel kinderen zijn zonder zwemdiploma, oké maar haal je het echte probleem wel weg? Dat is maar de vraag. Dus dan heb je het eerste probleem wel getackeld, maar mijn volgende vraag en dat is 75
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
dan vanuit mijn pedagogische achtergrond, wil je dat kinderen het trucje kunnen of wil je kinderen uiteindelijk plezier gaan ervaren en het ook vaker gaan doen? Want dan onderhoud je uiteindelijk ook je vaardigheid. Nog even over het projectvoorstel dat ik een kleine twee weken terug heb verstuurd naar de gemeente. Had je deze al doorgenomen en had je al op- of aanmerkingen? Ja, maar daar komt dat eigenlijk ook wel in terug. Het projectresultaat moet uiteindelijk zijn dat ze veilig zijn, die snap ik. Interventie om integratie in de maatschappij te bevorderen, dus zwemmen betekent sociaal contact maken, die zie ik ook. Maar dan denk ik oké als dit een doelstelling is, dus je wil dat kinderen uiteindelijk gaan participeren in de sport, dus dat ze ook gaan integreren in het zwemonderwijs of verder gaan met het zwemmen, dan moet er wel iets meer gebeuren dan alleen maar het aanbieden van het A-diploma binnen het zwemvangnet. Dus dan moeten we zorgen dat er ook ruimte is voor verenigingen, etc. Ja precies, Aart die had daar ook al een idee over om wellicht een samenwerking aan te gaan met Swol 1894. Dus eigenlijk als je dit als doelstelling hebt en je biedt alleen een A-diploma aan, dan is dit eigenlijk niet toereikend. Dan gaan je niet de sportparticipatie verhogen, dan denken die kinderen niet in één keer van zwemmen is zo leuk, ik heb mijn A-diploma en ik ga zwemmen. Daar is meer voor nodig. Dus dan moet je gaan kijken naar het aanbod, hoe je daar op gaat inzetten. En hoe zie je dat voor je? Wellicht naast de lessen ook een sportkennismakingsaanbod voor die kinderen gaan neerzetten voor diverse sporten, want op zwemgebied is dat er nauwelijks. Dus voor de kinderen van het zwemvangnet heb je dan en dan een gratis of tegen beperkte kosten een training of iets, dat je op die manier ook het plezier in het zwemmen gaat stimuleren. Dus dat was vooral mijn vraag op de projectresultaten. Met name de vraag naar de gemeente gaat zijn van hoe je inderdaad het stimuleren van de sportparticipatie, volgens mij is die nu nagenoeg 0, dan hebben ze waarschijnlijk dit doel niet gehaald. Dus we moeten gaan kijken hoe we dat sportparticipatie doel gaan verhogen. Maar verder de doelstellingen die de Calo heeft maar ook die de gemeente heeft, daar kan ik wel in komen. En als je kijkt naar de centrale doelstelling van het Masterplan? Namelijk zwemvangnetregeling die als interventie vanuit de gemeente Zwolle wordt ingezet voorzien van kennis door onderzoek en van een kwaliteitsimpuls door ontwikkeling van ondersteunende methodieken. Waar kan je vanuit de LO denken aan onderzoek en waar kan je vanuit de LO denken aan ondersteunende methodieken, en waarom? Ook ter onderbouwing in het Masterplan. Dus hoe de LO een bijdrage kan leveren aan onderzoek en hoe kan de LO met ondersteunende methodieken een bijdrage leveren? Kijk waar LO’ers heel goed in zijn is over het algemeen de omgeving van het kind betekenisvol maken. Dus alles wat je doet maak je betekenisvol voor het kind. En ik denk dat de LO daar wel een bijdrage in kan leveren in het onderzoek, met name in het betekenis vol leren. Dus binnen het onderzoek, als je kijkt naar het methodisch gebied dan zouden LO’ers daar onderzoek in kunnen doen. Ook in de zin van een stageopdracht? Zeker, dat lijkt me een hele mooie opdracht. Dan schuur je eigenlijk aan het concept dat bij het schoolzwemmen gedaan wordt, het Swim2Play concept, waarbij je ervan uitgaat dat je gebieden hebt waar kinderen binnen leren en je probeert met alles wat je doet het zo vorm te geven dat het een betekenisvolle situatie wordt. Volgens mij als je wil aansluiten bij de belevingswereld van het kind van 9,
76
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
10, 11 of 12 jaar, dus we moeten kijken om meer aan te sluiten bij de kinderen zelf. En het probleem omtrent de taal-/ cultuurbarrière? Er moet een goede mix zijn tussen jongens en meisjes, zowel in deelnemers als in begeleiding, in hoeverre dat kan natuurlijk. Maar dat zijn vooral de randvoorwaarden. De basis moet zijn dat kinderen zich hoe dan ook welkom voelen in de omgeving en dat is iets wat LO’ers kunnen doen. In onderzoek zou je kunnen kijken naar, dus onderzoek doen naar wat werkt methodisch gezien wel en wat werkt niet en dan zou je daar ook op kunnen doorwerken en kunnen zeggen van oké dan hebben we bijvoorbeeld ook een methodische leerlijn die we kunnen ontwikkelen. Daar zijn LO’ers over het algemeen ook erg sterk in. En in die zin is het ook realistisch dat een student dat gaat aanpakken? Ja, vind ik wel maar dan moet het wel iemand zijn die er affiniteit mee heeft. Plus je moet een student hebben die moet kunnen redeneren vanuit de niet-zweminstructie kant, maar die wel weet wat er gedaan wordt. Maar niet alleen het kind centraal stellen, ook de activiteiten binnen het vangnet betekenisvol maken. Dus LO’ers zijn enerzijds goed in het kind centraal te stellen, dat is 1, maar aan de andere kant moeten ze ook in staat zijn als ze zo’n methodische leerlijn gaan ontwikkelen, dat het plezier en het verhogen van de sportparticipatie in het zwembad voorop staan (…). Wellicht nog leuk om te vermelden. In het Masterplan wil ik ook gaan kijken naar het Social Return on Investment, dus echt aantonen van kijk dit levert het op, om daarmee het struikelblok voor de gemeente weg te nemen. Ja, heel goed en dan zou bijvoorbeeld kinderen die vaker gaan zwemmen, dus die kaarten gaan kopen, dat zou een return on investment kunnen zijn als je het hebt over sociaal ondernemen. En dan zouden die 1, 2 of 3 weken die je dan extra hebt, die zouden daarmee op de langere termijn misschien wel veel meer op kunnen leveren. Ja inderdaad en vooral met de insteek om de gemeente ervan te overtuigen. Kijk ik snap de gemeente wel, maar als wij zien dat kinderen niet gelukkig worden en dan laat ik het veilig worden nog in het midden, dan moeten wij uiteindelijk degene zijn die daar wat aan gaan doen (…). - Afsluiting -
77
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Transcript interview #3 Interviewer:
Jeffrey van As
Naam respondent:
Wethouder R.E. de Heer
Datum afname:
31-3-2016
Locatie:
Stadhuis gemeente Zwolle
- Introductie Allereerst zal ik even mijn rol binnen het project toelichten. Ik ben student van de opleiding Sportmanagement aan het Windesheim en in het kader van mijn afstuderen loop ik stage bij het nieuw opgezette ZwemanalyseLAB. Via Mandy ben ik er een beetje ingerold en ik maak deel uit van het projectteam dat is opgezet voor de ontwikkeling van het Masterplan. Mijn taken hierbinnen zijn het opstellen van het projectvoorstel en daarnaast onderzoek doen naar de invulling en programma-inhoud van het Masterplan. Uiteindelijk zal ik dan ook verantwoordelijk zijn voor het opleveren van het plan. Dus dat is een beetje mijn rol binnen het project. Dit gesprek is dus voornamelijk bedoeld om uw visie m.b.t. de vangnetregeling op tafel te krijgen, mede op advies van Aart. (…) Wat vindt u van de situatie zoals die nu is met de komst van het nieuwe On Campus? Ik heb dat niet meteen helder voor de geest, maar als ik kijk naar On Campus en wat de rol van On Campus zou moeten zijn dan is dat denk ik een bijzonder mooie combinatie tussen het sporteducatie deel, tegelijkertijd een openbaar gebied waar ‘gewone’ inwoners van Zwolle hun sportbeleving kunnen houden. Dan maken we niet en dat ligt daar nog boven (…). Ik vind het heel belangrijk dat wij niet voor iedereen een eigen plekje organiseren, maar een plekje voor iedereen organiseren. Zeker op het gebied van sport is het realiseren van accommodaties prijzig en dan kunnen we maar beter de middelen bij elkaar leggen, daar wordt de accommodatie kwalitatief gezien beter van en dan is het voor iedereen toegankelijk. En het voordeel daarvan is denk ik dat het educatiedeel van On Campus bij wijze van spreken als een soort ‘living lab’ dingen en situaties zou kunnen testen, wat ik echt heel tof vind. En dat is in essentie wat ik het mooiste vind van On Campus. Dus we hebben niet enkel de oplossing voor het zwemwater in Zwolle gevonden, daar gaat wel onze grootste investering naar uit, maar daaromheen is heen ook een heel mooi centrum gebouwd waarmee we misschien wel twee of drie vliegen in één klap slaan. En dan het probleem binnen de vangnetregeling, hoe denk je daarover zeker gezien de nabije toekomst? Je moet me maar niet kwalijk nemen dat ik niet alles in detail weet. Kijk, wat voor mij van belang is dat jongeren leren zwemmen, dat is voor mij van belang! Ongeacht hoe de situatie thuis is zou je ervoor moeten zorgen dat iedereen leert zwemmen. Waarom? We barsten van het water in Nederland, dus je moet gewoon zwemvaardig en watervreesvrij zijn, dat vind ik heel belangrijk. Daarom ben ik blij dat we een vangnetregeling hebben, zodat mensen met een smalle beurs in ieder geval niet beperkt worden. Ik vind dat wij als overheid dat iedereen moeten gunnen en dat doen we met de vangnetregeling. Dat er nu ook mensen in het vangnet aan het zwemmen zijn waarvan de tijd om te leren zwemmen langer duurt, volgens mij is dat het essentiële probleem. Klopt. Ja dat is lastig, maar dan kom ik weer terug op waarom
78
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
ik zo blij ben dat we een gezamenlijke investering hebben gedaan, dan zit er gelukkig ook heel veel expertise bij het educatiedeel, om van daaruit eens te kijken welke modellen we daarop los kunnen laten (…). Misschien gedurfd, maar ik ga hem toch stellen. Kijk vanuit de gemeente wordt er in de vangnetregeling vooral gekeken hoeveel diploma’s er behaald worden, dus echt de uitstroom van het vangnet. Het idee achter het Masterplan is eigenlijk dat je het traject, dan zijn de kinderen wel iets langer bezig, maar dat ze dan daadwerkelijk meer hebben dan simpelweg een A of B diploma. Dus dat je in termen van waterveilig dat ook echt kan waarborgen. Dat is een beetje de essentie van het Masterplan. Dus mijn vraag is hoe sterk de wens is tot kwaliteitsverbetering van het vangnet binnen de gemeente? Of ligt de nadruk op de uitstroomresultaten? Vanuit die essentie vind ik dat fantastisch. Het vervelende van een overheidsorganisatie is dat wij vaak budgetten moeten koppelen aan doelstellingen die worden gecommuniceerd in de begroting. Met name met de vangnetregeling, wat politiek gezien een gevoelig onderwerp is en gevoelig betekent niet dat je er niet aan moet komen, maar de bezuiniging op het schoolzwemmen is door de gemeenteraad geaccordeerd, mits wij zorgen dat de mensen die een smalle beurs hebben wel aan een diploma komen. Dat zou kunnen betekenen dat wij ooit bij het vaststellen van de vangnetregeling de bepaling hebben neergezet dat de uitstroom de belangrijkste indicator is. Maar als wij hier zo met elkaar zitten te praten en stellen dat, dat niet de indicator is maar het resultaat. Dus als je de indicator niet haalt, maar wel het resultaat, dus dat iedereen die door de vangnetregeling zwemmen leert uiteindelijk waterveilig is. Een iets lager aantal, maar (…). Precies, want het resultaat telt. Het is fantastisch dat iedereen met een diploma van de vangnetregeling weg gaat, maar als dat de laatste keer was dat ze gingen zwemmen. Daarvan zeggen wij, dat is innovatie en dat is goed en als bestuurder zeg ik wat mij betreft alle ruimte. Eén slag om de arm, wij moeten nog wel duidelijk maken aan de gemeenteraad dat als de indicatoren straks wegvallen. Kijk je moet je voorstellen dat je als gemeenteraad dit allemaal niet weet, maar je geeft op jaarbasis ruim €70.000 uit aan het vangnet en daar staat tegenover dat, ik noem maar wat, 100 mensen een diploma halen en in een keer daalt dat fors. Dan heb ik meteen een politieke rel, want het werkt niet meer, etc. Terwijl misschien het resultaat, namelijk veel meer kinderen indirect zwemvaardig zijn, dat ik dat beter kan laten zien. Dus het vereist voor ons en dat is meer beleidsmatig en in de verantwoordingssfeer, wel een moment waarop wij met de raad daarover communiceren. Maar de essentie van waar ben je eigenlijk mee bezig, ondanks het feit dat we met indicatoren werken, is het niet mijn doel om zoveel mogelijk diploma’s te hebben. Mijn doel is uiteindelijk dat mensen die bij de vangnetregeling hebben leren zwemmen dat hun hele leven kunnen en er ook nog plezier aan beleven. In verband met de bezuinigingen in de sport en gelet op de financiering hebben wij de taak gekregen om dan te kijken naar andere terreinen, hoe de link te leggen tussen het Masterplan en andere terreinen, dat daar eventueel een deel subsidie vandaan kan komen. We hebben het dan over Veiligheid, Sociale Zaken en vanzelfsprekend Sport. Wat is jouw gedachte over het maken van deze link? Ik zou mij kunnen voorstellen dat je daarvoor moet kijken naar het belangrijkste effect. Normaal betaalden wij geld en daar stond tegenover diploma’s. Dus wij maakten het
79
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
geld over en wij kregen dan een Excelsheet, of wat je dan kan toetsen, met het aantal behaalde diploma’s. Eigenlijk zeg je nu met het Masterplan, we zijn bezig om met andere methodes misschien wel wat minder, maar tenminste robuuster en duurzamer veilig te maken. Nou dat is mooi een sportparticipatie onderdeel, naast dat je een sociaal vangnet hebt voor mensen met een smalle beurs, zorg je ervoor dat kinderen sneller en makkelijker naar een sportclub gaan. Dus bij sociale zaken zou je kunnen kijken naar het Jeugdsportfonds, of je gekoppeld aan de vangnetregeling misschien ook wel iemand een jaar kan helpen om een abonnement af te nemen. Dan maak je een combinatie tussen de vangnetregeling, bedoeld voor mensen die te weinig geld hebben om een diploma te halen en dan zou het helpen dat ze een jaar later nog een abonnement hebben of lid van een vereniging worden. Daar heb ik vanuit sport geen geld voor en dat is ook niet mijn beleid. Sportparticipatie is wel mijn beleid, maar ik doe dat door faciliteiten, door accommodaties, door sportvelden aan te leggen, door sportverenigingen de ruimte te geven mensen te werven. Het Jeugdsportfonds, een particuliere stichting, heeft wel de ruimte om mensen met een smalle beurs op die manier aan het sporten te krijgen. Het kan interessant zijn vanuit de Masterplangedachte dat er sneller wordt gewezen op dat mensen die worden losgelaten van ‘nou kun je het’ een folder in de hand gedrukt krijgen en dat ze daarmee naar Jeugdsportfonds kunnen voor een halfjaarlijks abonnement voor een tientje in plaats van het volle bedrag. Maar vanuit sport is daar geen ruimte voor, hoe zie je dit dan voor je? Dus dan zou je moeten kijken of je een andere doelstelling te pakken hebt of laat ik hem anders stellen. Vanuit jullie idee zou je moeten gaan kijken of die manier ook leidt tot andere en vernieuwende vragen die je bij andere partijen kunt neerleggen. En daar ben ik dan ook weer bij gebaat. En misschien kunnen jullie het ook intern regelen bij On Campus. Dat zou ik ook interessant vinden, als de uitkomst is dat mensen die zwemleraar willen worden en die daarvoor opgeleid zijn, dat we een modus kunnen vinden dat zij leren hoe je kinderen moet lesgeven en tegelijkertijd kinderen in staat stelt om makkelijker en goedkoper te kunnen zwemmen. Dat je ook weer twee vliegen in één klap slaat? Ja! En dan zouden we kunnen kijken of daar nog een extra subsidie voor kan komen, maar we staan natuurlijk wel onder enorme bezuinigingen. Maar dat zou ik interessant vinden! Veiligheid vind ik lastig. We hebben geen overheidsverantwoordelijk om te zeggen dat mensen allemaal moeten kunnen zwemmen. Maar gelukkig kunnen we het wel. Ik zie dus niet één, twee, drie een link met ons veiligheidsbeleid. Het is ook lastig en dat ligt ook een beetje bij mijn herkomst, want ik ben van de VVD. Ik vind dat als iemand langs het water loopt dan zelf verantwoordelijk is dat hij of zij er niet in valt en er vervolgens ook weer uit kan komen. De volgende cirkel zijn de ouders. Maar stel je voor dat wij steeds meer gedwongen worden vanuit veiligheidsoverwegingen om mensen neer te zetten bij onze recreatieplassen, wat nog niet aan de orde is, maar stel dat dan hebben wij een investering te doen. Dan komt het wat meer neer op openbare orde, hoewel ik die wel wat ver gezocht vind. Dan nog even over de begroting. Ik zit vooral met de vraag, 1 van wat vind je van de bijdrage van de gemeente en 2, het project na die tijd, het is een driejarig project, 2019 zijn we klaar en dan ligt er als het goed is een totaalplaatje. Uit evaluatie en effectmeting moet blijken of het daadwerkelijk geholpen heeft. Stel het heeft goed uitgepakt, wat gebeurt er dan met het eindproduct? Is dat een product van de gemeente, is dat een product van de Calo of is dat een product van ons 80
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
gezamenlijk? Hoeveel dragen wij ook alweer bij? Op jaarbasis €20.000. Voor de komende drie jaar, dus €60.000? Ja. Kijk weet je, als er een methode uit komt die ook voor mijn collega’s sport wethouders interessant is in andere gemeenten, dan vind ik dat ik dat openbaar moet maken. En dan zal het al een grote eer zijn als ik zou zeggen dat is de ‘Zwolse zwemmethode’. Vervolgens zou het interessant zijn als partijen die dat overnemen eigenlijk een soort licentie betalen. Aangezien we toch geïnvesteerd hebben is het ook leuk om een deel van die licentiegelden terug te krijgen. Dan zouden we ook nog nader af kunnen spreken door te zeggen van weet je, als wij de Zwolse methode implementeren in meerdere delen van het land en daar komt geld van binnen, kun je het ook in het project houden. Dus je ontwikkelt drie jaar een methode, maar misschien moet je die wel door ontwikkelen, dat we met elkaar afspreken dat die licentiegelden in het project blijven. Want stel dat de opbrengsten per jaar, laten we eens heel laag gaan zitten, €5.000 zijn, dan duurt het nog wel heel lang voordat we dat hebben terugverdiend. En ik moet er dan niet aan denken om steeds met elkaar jaarlijks de discussie aan te gaan over van wie dat geld is. Dus er zijn wat mij betreft twee methodes; of je spreekt met elkaar af dat je van de ontwikkelkosten een soort van business case maakt. Op gegeven moment heb je een product en dat ga je uitbesteden en daar koppel je een prijskaartje aan en bij elk verkochte licentie zit ook een deel ontwikkelkosten. Dan heb je gewoon een terugvloeiregeling. Aan de andere kant, we hebben een initiële ontwikkeling, dat heet de ‘Zwolse methode’ en dat doet iedereen goed want het is leuk voor Zwolle en de opbrengsten daarvan maken we een innovatie pot van. Die twee dingen, daar heb ik geen uitgesproken mening over. Nog een laatste vraag, wanneer is het voor jouw een geslaagd project? En dan puur kijkend naar hoe het probleem zich nu voordoet. Voor mij zou het probleem geslaagd zijn als je iets hebt gevonden en daar ben ik ook benieuwd naar …, op de een of andere manier komen er mensen in de vangnetregeling die het moeilijk vinden om de vaardigheden zo aan te leren om te slagen voor een diploma. En dat zijn er meer dan normaal, want ik neem aan dat het niet inkomensafhankelijk is of je wel of niet de vaardigheden hebt. Dus het project is geslaagd op het moment dat je een indicatie hebt gevonden voor mensen die gewoon lastig leren zwemmen volgens de methode die wij in de algemeenheid hebben afgesloten en daarvoor een alternatief weet te bieden. Dan is het niet allen voor de gemeente interessant, dan is het ook voor zwemscholen interessant. Dan heb je dus een methode ontwikkeld, waarbij je op een andere manier zwemvaardigheid en watervrijheid aanleert en dat is voor iedereen, ook voor de gemeente Zwolle, interessant. En als dat dan in Zwolle is bedacht dan doet dat de Campus goed, de Calo goed en de naam van Zwolle goed. En dat is interessant, want dan zijn we namelijk niet alleen innovatief in onze manier van het benaderen van de probleemstelling, maar ook innovatief in het benaderen van het product. Er schiet me nog één vraag te binnen; staat de gemeenteraad hiervoor open of niet? Dat zullen we ze moeten aantonen. Maar ik denk dat de gemeenteraad er erg voor open staat dat wij dat hier in Zwolle doen op basis van onze eigen kennis en kunde, studenten, etc. Die combinatie is voor hun zeer interessant. Dus het is dan ook verstandig om tegen de zomer dit te communiceren met de gemeenteraad.
81
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
- Afsluiting -
82
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
Transcript interview #4 Interviewer:
Jeffrey van As
Naam respondent:
P. van ‘t Hooft
Datum afname:
1-4-2016
Locatie:
Hogeschool Windesheim, Zwolle
- Introductie (…) De insteek van dit gesprek is vooral om inzicht te krijgen in de vormgeving van het Masterplan vanuit de PMT. Wellicht leuk om mee te beginnen. Een kleine twee weken terug heb ik het projectvoorstel aangeleverd bij de gemeente en gisteren heb ik hier ook over gesproken met de Wethouder. Had je deze al doorgenomen en heb je nog vragen en/of opmerkingen? Ja, een zeer mooi stuk! Ik ben wel benieuwd naar hoe je aan de gegevens bent gekomen, dat is gewoon ter informatie voor mij. Dus er staat over de doelgroep dat er veel kinderen van allochtone afkomst zijn. Heb je hier cijfers voor of is dat naar aanleiding van wat Wim heeft verteld? Naar aanleiding van wat Wim heeft verteld. En de cijfers van het speciaal onderwijs heb ik van Wim van vorig jaar. Oké, maar eigenlijk zou je dus van drie jaar moeten hebben dat je ook terug kan kijken, dus dat je een soort van databank krijgt. Dat je dus uitspraken kan doen over een tendens, want nu is het maar een aanname. En dat wil ik ook zeggen. Hetgeen wat je last veroorzaakt dat zie je vaak het meest, dus als je zo blijft kijken dan zie je dat dus ook, terwijl je niet echt checkt, ik weet ook niet of Wim dat heeft gecheckt van hoeveel zijn het er. Kijk, Wim heeft last van de ouders die het niet snappen, maar hij heeft niet geteld of dat meer ouders zijn dan ouders die dat niet doen bijvoorbeeld. Dus als je straks echt aanbevelingen of advies wil geven dan is dat er één, dat je het ongeveer moet tellen en als je weet dat iemand in het speciaal onderwijs zit dat je er van uit moet gaan dat het leren anders gaat en soms dus ook langer kan duren (…). Ik had begrepen dat jij inmiddels ook al contact had gehad met Sietske en Mirthe, die de doelgroep aan het uitzoeken zijn. Ja, dat klopt en dat is ook zeker iets wat ik kan meenemen straks in het Masterplan. En dan is in ieder geval de doelgroep zoals die nu is in kaart gebracht, door de CBCL, de checklist voor de lesgevers, dus hoe de lesgevers de leerlingen ervaren (…). In jouw optiek, wat is het huidige probleem. Van het vangnet? Ja, en hoe is dat tot stand gekomen? Het huidige probleem is dat een hele kwetsbare doelgroep, die slechte leerervaringen heeft of slechte ervaringen met water of weinig ervaring met water, dat die allemaal tegelijk komen zwemmen en dat de lesgevers in principe zijn toegerust op normale leerlingen. Oké, dan krijg ik al weer iets anders te horen dan van anderen, dus dat is wel leuk dat het nu vanuit een andere invalshoek wordt bekeken. Dus dat is volgens mij waar het probleem ligt, dus niet omdat ze niet willen, want ze zijn heel enthousiast, maar je krijgt gewoon één bult kinderen, een diverse groep die heel kwetsbaar is. Dus doelgroep maar ook een deel lesgevers, omdat ze niet bekwaam zijn? Ik denk dat ze wel bekwaam zijn, maar dat ze de standaard van de normale kinderen over deze kinderen leggen, dus dat ze ook zo snel leren. En hoe ziet de gewenste situatie er volgens jou dan wel uit? En wie of wat moet het Masterplan gaan veranderen? De gewenste situatie volgens het Masterplan? Want ik denk wel dat als deze
83
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
kinderen bij normale reguliere lessen mee zouden komen, zouden ze heel veel leren van kinderen die het wel kunnen. Dat er meer tijd wordt gegund, zowel door opdrachtgever als lesgevers om de kinderen het water eigen te maken. Even een vraag tussendoor, hoe lang duurt het traject van het vangnet zoals die nu is? Normaal gesproken hebben de meeste kinderen met een jaar een A diploma, maar in het vangnet redden ze dat niet. Dus ik heb het idee dat Wim de hijgende adem van de gemeente in zijn nek voelt van je moet door en ze moeten afzwemmen, terwijl ik denk zo zou het niet moeten zijn. Dus er moet meer rust komen. Of een ander diplomastelsel. De druk van de eisen van het zwemdiploma moet er af en de lesgevers zouden meer oog moeten krijgen voor de individuele leerbehoeften van de kinderen. Dus het gaat echt om de leerbehoeften. Ik heb nu het idee dat het Zwem ABC leiding gevend is, terwijl de leerwens van het kind leidend moet zijn. (…). Dus men moet een keus gaan maken. Of je hebt een jaar en je maakt ze watervrij of als je per se dat Zwem ABC wil dan zit daar geen tijdlimiet op. Hoe zit het met het specifieke doel van het Masterplan vanuit de ogen van PMT? Het specifieke doel van het Masterplan, ik denk vanuit de PMT zou het moeten zijn dat de lesgevers leren hoe zij met kleine veranderingen, kleine wijzigingen plezier van het kind voorop krijgen, in plaats van de activiteit. En welke expertise kan er vanuit de PMT meegenomen worden? Want elke opleiding heeft natuurlijk zijn eigen bijdrage. Vanuit de PMT kan meegenomen worden dat die heel goed kunnen observeren en analyseren, dus ze kunnen echt kijken naar bewegende en in dit geval zwemmende leerlingen wat het bewegingsniveau is, maar ook wat het belevingsniveau is. Dat kan worden meegenomen. In het begeleiden en behandelen, dat men af kan stemmen op de leerwens maar ook het belevingsniveau van de deelnemer. En op het moment dat het wel duidelijk is dat kinderen psychopathologie hebben, bijvoorbeeld ADHD of PDD, dat er makkelijker richtlijnen aangegeven kunnen worden. (…). Ik heb natuurlijk ook een theoretisch kader moeten maken en dat is nogal wat lastig bij mij, want hoe ga je een theoretisch kader maken voor interventieontwikkeling? Dus ik heb Intervention Mapping toegepast, waarbij je eerst gaat kijken vanuit de theorie om dat vervolgens toe te passen in de praktijk, dus in de interventie. Zijn er bepaalde theorieën die ik vanuit de PMT mee kan nemen in de ontwikkeling van het Masterplan? Methodiek zou ik echt kijken naar het Hellewee concept. Voor motorisch leren, en dat is helemaal uitgewerkt door Peter van Beek, daar staat alles over motorisch leren. Sietske en Mirthe hebben dit ook gebruikt dus die zou ik er zeker in meenemen. Als het gaat over begeleiden en behandelen, dan denk ik vooral aan waar goed onderwijs aan moet voldoen, want het gaat natuurlijk over goed zwemonderwijs. Het is nou niet zo zeer dat ik het in mijn opdracht moet vermelden, maar dat ik naar de gemeente toe kan legitimeren van dit zijn de theorieën, dus meer ter verantwoording van. En dan kun je straks ook nog verwijzen naar de scriptie van Sietske en Mirthe. Hun schrijven uiteindelijk richtlijnen voor waar een goede les aan moet voldoen. Dus ik zou die richtlijnen meenemen. Kijk, dat is perfect! (…). Dan voor in het project zelf, wie kunnen er vanuit de PMT betrokken worden bij het Masterplan? Dus moet ik dan denken aan studenten in de vorm van stages, of? Ja, dat zou heel goed kunnen. Nu ben ik zelf van mening zolang het Zwem ABC de standaard is, dan weet ik niet of studenten de lessen moeten gaan geven. Maar 84
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
studenten kunnen wel in de vorm van een stage de lesgevers begeleiden. Observaties doen van de leerlingen in relatie tot de lesgever, de groepsdynamische aspecten en de lesgevers vervolgens adviseren. Dus een stukje begeleiden van de lesgevers zouden ze heel goed kunnen. In het stuk als het gaat om watervrij maken zouden ze ook echt het lesgeven kunnen doen, dus zeg maar het voortraject voordat ze gaan leren zwemmen, want ze worden simpelweg niet opgeleid als zwemleraar. (…). In het projectvoorstel is als centrale doelstelling opgenomen: voorzien van kennis door onderzoek en van een kwaliteitsimpuls door ontwikkeling van ondersteunende methodieken. Waar kan ik vanuit de PMT denken aan onderzoek en waar kan ik vanuit de PMT denken aan ondersteunende methodieken? Wat betreft onderzoek daar zijn we natuurlijk al mee bezig, namelijk het in kaart brengen van de doelgroep. Gerichte interventies die helpen het onderwijs effectiever te maken. Dus ook daadwerkelijk onderzoeken welke interventies wel of niet werken. En ook onderzoeken of bepaalde methodieken wel werken. Met een experimentele groep die volgens een bepaalde methode gaat zwemmen, bijvoorbeeld met nieuwe motorische richtlijnen. En een groep die traditioneel les krijgt en dan kijken of en wat het verschil is. Dus het verschil tussen verschillende interventies. En wat betreft ondersteunende methodieken? Hierbij denk ik vooral aan betekenisvolle invulling geven aan bestaande methodieken, waarbij nieuwe ideeën omtrent motorisch leren worden ingebouwd. Dus dat er betekenisvolle activiteiten komen. De inhoud vanuit de PMT heb ik dan wel benadrukt en is helder. Dan heb ik nog een vraag over het project an sich; drie jaar, wat is jouw gedachte hierover? Waarbij periode 1 start in september 2016. Ik denk dat drie jaar heel mooi is. Ik zou het ook mooi vinden om in die drie jaar de doelgroep bij te houden. Ik denk dat je dat over drie jaar goed kan zien, na één of twee jaar kun je dat eigenlijk niet zeggen, maar na drie jaar heb je wel een beter beeld. Na drie jaar kun je ook kijken of je interventies werken. (…). Vervolgens, hoe zie je de toekomst van het project voor ogen? Ik ben heel nieuwsgierig naar wat voor product het de vangnet gaat opleveren. Wat wil de gemeente als product, blijft dat het Zwem ABC of mag dat ook iets anders zijn? Dat had Martijn ook als opmerking, dat er sprake is van een versnippering in de zwemmarkt. Wat is goed? Wat niet? Nou kijk, het Zwem ABC is hartstikke goed, maar het moet wel passen bij de doelgroep. Op de wijze hoe deze nu wordt toegepast wordt er niet gegeneraliseerd geleerd. Binnen het zwemonderwijs oefenen ze alleen maar op wat ze moeten presteren. De kennis moet gegeneraliseerd zijn, zodat het in elk willekeurige situatie toegepast kan worden. Maar hoe kunnen we nou zeggen dat we het gehaald hebben? En daar zit ook nog een deel onderzoek in. Wanneer is het goed? En wat is hierbij de norm? En dat is ook wel de uitdaging voor straks naar de gemeente, je moet natuurlijk op een resultaat kunnen evalueren, wat was beoogd en is datgeen behaald? En moet dat resultaat dan af te lezen zijn aan de deelnemers van het vangnet of de kwaliteit van de lessen? Ja, en dat is dus hetgeen waar ik het ook over heb gehad met de Wethouder. De Wethouder gaf aan dat het resultaat uiteindelijk telt, indirect, dus dat je echt veiligheid kunt waarborgen. En dat je
85
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
zeker weet dat de kinderen die een diploma hebben gehaald ook veilig zijn. En dat is ook lastig om daadwerkelijk aan te tonen. Maar dat is iets waar ik voornamelijk met Mandy over zal sparren. - Afsluiting -
Transcript interview #5 Interviewer:
Jeffrey van As
Naam respondent:
M. van der Weijden-van Rooden
Datum afname:
5-4-2016
Locatie:
Hogeschool Windesheim, Zwolle
- Introductie Nou, over het voorstel hebben we het al gehad. Ik heb Martijn en Patty ook gevraagd naar eventuele op- of aanmerkingen. Martijn kwam toen met het resultaat met betrekking tot sportparticipatie, dus hoe denk je dat te gaan realiseren? Want veiligheid en sociale zaken die waren voor hem duidelijk, maar hij zei wel van uiteindelijk wat je doet is alleen een Adiploma afgeven en het realiseren van sportparticipatie niet zozeer. En dat is wel iets om ook naar te kijken om de gemeente ook echt over te halen. En van Patty kreeg ik vooral het belang vanuit de PMT heel duidelijk. Ja ik kijk eigenlijk met twee of misschien wel drie brillen op naar dit project. Ja precies, zowel overstijgend als vanuit de S&B. En als ik dan kijk naar het belang van, dus wat heeft de zwemleswereld aan deze interventiemaatregel? Nou volgens mij is het een heel goede opvangbak voor wat er uit het reguliere systeem komt, waarin ook heel veel verandert moet worden, maar er blijft zeg maar uit dat putje een restje over waar het reguliere systeem niks mee kan. En daarvoor is heel mooi die vangnetregeling, maar inhoudelijk halen we daar niet zo heel veel uit. Wat me nou mooi lijkt is dat uiteindelijk dit Masterplan leidt tot meer kennis en inzicht krijgen, die we ook weer terug kunnen brengen in het reguliere systeem. Want die kinderen die vallen daar uit of komen er niet eens in en dat heeft een oorzaak. Ook omdat we dat eigenlijk niet kunnen bedienen, maar we kunnen ook niet de input geven waarom we dat niet kunnen bedienen. Dus ik zie niet alleen maar een verbetering op vangnet-niveau, ik zie dat we de kennis ook in de reguliere markt terug kunnen brengen. Oké, vanuit deze benadering had ik het nog niet bekeken. En dat is inderdaad en dat gaf Martijn ook aan, dat de zwemlesmarkt zo versnipperd is en er is totaal geen overzicht. En wat je dan zegt om ook het reguliere onderwijs een input te leveren, dat is zeker belangrijk. Dat vind ik een mooie, dat is één. Dus die kennis is eigenlijk multi-inzetbaar. De tweede is; stel je voor en dan kijk ik vanuit de bril als ouder, ik heb drie kinderen en eentje kan in het reguliere circuit, fungeert in het reguliere circuit en haalt een A en B-diploma, maar de ander om wat voor reden dan ook, ik ga bijvoorbeeld scheiden, heeft het ingewikkeld op school en kan niet mee in dat reguliere systeem. Dus dan kom je in die vangnetregeling terecht. Ik heb één kind dat kan zwemmen, een baby en nog een middelste kind dat nog geen diploma’s heeft. Maar die eigenlijk al wel zou moeten hebben? Ja. Maar, ik heb ook wel wat andere zorgen, ik heb niet meer het geld om de vaardigheden van het oudste kind te onderhouden, want een kaartje in het zwembad met drie kinderen kost me al gauw €25 à €30, sportvereniging kan ik ook niet echt betalen,
86
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
kinderen vinden zwemmen wel heel erg leuk. Oké help ik als ouder loop vast. Oké, ik krijg de mogelijkheid om mijn kind een A-diploma uit het vangnet te laten halen, daar worden kinderen ondersteund en daar krijg ik geld voor, maar dan heb ik nog steeds een kind dat alleen een A-diploma heeft, waarvan ik me terdege realiseer dat die daarmee nog niet zwemveilig is. Ja maar dan realiseer jij het, maar er zijn genoeg ouders die zich dat niet realiseren. Precies. En wat zou nou mooier zijn, en natuurlijk kan ik ze via sportkompas makkelijk kennis laten maken met sporten. Ik kan mijn kind heel makkelijk inschrijven bij sportkompas om te voetballen, nou dan kan die 8 weken voetballen. Alleen mijn kind vindt zwemmen heel erg leuk en daar ligt geen optie voor mij. Oké, wat nou als ik met mijn kinderen, twijfelachtig of die goed kunnen zwemmen, dat ik kan zeggen voor een periode van 8 weken, jullie gaan één keer in de week recreatief zwemmen onder begeleiding. Er worden spelletjes gespeeld maar je krijgt ondertussen wel wat aanwijzingen, je wordt naar het goede arrangement gebracht en daarin moet je bijvoorbeeld gedeeltelijk een bijdrage betalen en gedeeltelijk
word ik als gescheiden ouder op
bijstandsniveau ondersteund, dus een vergoeding vanuit de gemeente. En dat is voor jou het ideale plaatje? Zeg maar zo’n systeem, maar ook ik als ouder die niet is gescheiden en ik heb mijn kind gewoon in het reguliere traject gehad en mijn kind vond zwemles super leuk. Dus daarna heb ik ze een jaar op de zwemvereniging gedaan, maar daar vonden ze niks aan, want toen moesten ze banenzwemmen. Zwemmen, spelen en buitenspelen vonden ze wel heel leuk. Dus ik had graag mijn kinderen voor een bepaalde periode in zo’n sport-, spel- en zwemprogramma mee laten draaien. Maar dat is er helemaal niet. Nergens is er daarvoor een mogelijkheid. Ja, ik kan zelf een abonnement kopen en dan kunnen ze in de zomer in het buitenbad en zelf spelen. En dat is het probleem, heel veel ouders zitten daar zelf niet op te wachten. En scouting vind ik daar bijvoorbeeld een heel mooi voorbeeld van. Scouting vind ik echt zo’n arrangement dat gaat over participatie, groepsgevoel, spelen, traditie, veiligheid, etc. Dus scouting in het recreatiezwemmen. Mooi een S&B’er zo’n programma laten ontwikkelen. Ja inderdaad en dat is ook het mooie aan dit project, uiteindelijk liggen er voor elke opleiding mogelijkheden. Dus hoe kan de S&B’er, aansluitend op het vangnet, zorgen voor een overbrugprogramma. Ja en dat is het juiste woord inderdaad, een overbrugprogramma dat ze gestimuleerd worden om uiteindelijk de volgende stap te maken als ze wat ouder zijn. In ieder geval op jonge leeftijd al bezig zijn met zwemmen en ook de vaardigheden blijven onderhouden. En natuurlijk zijn er wel zwemvaardigheidsdiploma’s, maar wat mij nou mooi lijkt aan de hand van het scoutingprincipe, dat het in buitenwater is, in binnenwater en dat de nadruk wel op het spelen ligt maar wel met een pedagogisch doel. Wel een gedachtegang erachter, maar voor het kind is het maar ‘spelen’. Wat me daarnaast mooi lijkt dat je vanuit de gemeente kan zeggen, gefeliciteerd uw zoon of dochter heeft in het vangnet een A-diploma gehaald, hier krijgt u een kaartje en kunt u komend jaar vrij deelnemen met uw kind aan een participatie/ verkenprogramma. En dat bij de uitvoer van dat programma ook de verenigingen betrokken zijn, die vervolgens weer aansluitend een programma zouden kunnen maken op dat schakelprogramma. Dus ze hebben een jaar kunnen spelen, binnen en buiten, ‘s zomers in de Whythmenerplas en ’s winters binnen, én dan ga je over naar een aansluitingsprogramma. Inderdaad, en dit valt ook te kopiëren naar het reguliere zwemonderwijs, niet alleen voor dat ‘restje’ dat achterblijft, natuurlijk ook voor hun maar ook voor de rest. En ook het volgende, wat ik voorheen namelijk heel mooi vond met peuterspeelzalen, toen het nog niet door heel 87
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
veel kinderopvangbedrijven werd overgenomen, dus toen het nog in handen was van de gemeente. Ik bracht mijn kinderen naar de peuterspeelzaal en ik moest mijzelf inschalen wat ik verdiende, nou ik zit in het hoogste segment dus ik kon het overzien en betaalde per kwartaal €100 meer dan een gezin dat onder dat bedrag zat. Volledig legitiem, want ik heb meer te besteden dus ik het vind het prima om iets meer uit te geven, als dat vervolgens mogelijk maakt dat kinderen uit gezinnen op bijstandsniveau voor een lager bedrag ook kunnen deelnemen aan de peuterspeelzaal. Nu is dat gecommercialiseerd, je moet een kinderdagverblijftarief betalen en wat zie je, een enorme afname van kinderen die deelnemen aan de peuterspeelzalen. En ik zou zo’n zelfde constructie heel mooi vinden voor het schakelprogramma. En dan zit je ook weer meteen op sociale zaken. Precies! Want je houdt op deze manier de samenleving gemengd en het is voor iedereen toegankelijk. Aansluitend op de participatiesamenleving, ik heb ook een stukje verantwoordelijkheid, ik kon studeren en ik heb die mogelijkheid gekregen, dat heeft niet iedereen, dus ik wil best dat stukje verantwoordelijkheid nemen. En het mooie van dit vind ik, je ziet op lokaal niveau direct resultaat, dus waar je meer belasting moet heffen en dat je weet dat het ergens terugkomt in beleid en in een grote pot, maar hier weet je direct het effect, omdat ik bereid ben om een stapje extra te doen ontstaat er voor anderen ook een mogelijkheid. Dat is een heel mooie oplossing ja. Maar even helemaal vanaf het begin, hoe is volgens jou het probleem binnen de vangnetregeling ontstaan? Nou volgens mij en wat je ook vaak ziet in beleid, je hebt altijd gewoon het reguliere zwemsysteem gehad. Daarnaast hadden we schoolzwemmen en dat was eigenlijk de vangnetconstructie. En dat is eigenlijk waardoor het ontstaan is. Schoolzwemmen werd bij veel gemeentes afgeschaft, omdat veel gemeentes zich denk ik wel realiseerden, maar niet de omvang ervan, omdat het toch nog best wel een grote groep kinderen was die gewoon geen zwemdiploma hadden toen ze in het schoolzwemmen kwamen. En volgens mij had dat niet alleen te maken met een geldkwestie maar soms ook met cultuur, opvoeding, etc. Dus het schoolzwemmen is afgeschaft maar toen hebben we wel gezegd van oké de mensen die het reguliere systeem niet kunnen betalen zetten we in de vangnetregeling. Wat ik denk is dat daarmee een hele grote beleidsgroep tussen wal en schip is komen te zitten. Dus dat is één, ik vraag me af hoe is dat beleid, dus een streep door het schoolzwemmen en vervolgens het advies richting de gemeente om te kiezen voor een vangnetregeling, tot stand gekomen. De tweede is, in het huidige reguliere systeem als je die qua zwemmen zou leggen naast de onderwijsontwikkeling, hebben we gezien dat er een periode in het onderwijs is geweest waarin het kind dat niet meekomt in het reguliere systeem terechtkomt in het speciaal onderwijs, want je hebt speciale begeleiding nodig, of je kan in het reguliere systeem met extra begeleiding. Die diagnosetrajecten vinden allemaal in groep 3/4 op z’n vroegst plaats. Maar wanneer begint een kind met diplomazwemmen, groep 2/3, dus die zitten nog in de signaleringsfase in het reguliere onderwijs en komen later pas in die diagnostische fase, maar komen wel in het reguliere zwemmen terecht, waarvan die ouder zegt; we hebben wel een vermoeden dat er wat aan de hand is, maar we weten niet precies wat. En die verantwoordelijkheid wordt ook neergelegd bij de instructeur. Heel veel van dat soort kinderen lopen vast in het reguliere systeem. Wat gaan ze doen? Ze gaan ‘hoppen’ tussen verschillende zwemscholen, maar uiteindelijk doen ze allemaal hetzelfde. En ook daar 88
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
zit een grote groep bij die heel lang bezig zijn, maar eigenlijk niks opschieten, dus eigenlijk geen alternatief hebben. En daarbij nog het volgende. Stel die ouders van deze kinderen verdienen boven modaal, dat kind wordt in groep 5 niet gesignaleerd vanuit de vangnetregeling en zit dus letterlijk tussen wal en schip. Precies, niet toelaatbaar voor de vangnetregeling maar in het reguliere onderwijs lukt het niet, dus val je buiten de boot. En we hebben nergens de kennis of input of een specialistische zwemschool die zegt “geef mij dat type kinderen maar, ik heb kennis van zaken.” Hoe sterk merk je dat de wens vanuit de gemeente dan komt? Het grappige is en die snap ik ook wel, je moet eigenlijk kennis hebben van de hele zwemlesmarkt wil je dit soort dingen kunnen overzien. Maar dan denk ik meteen dat de gemeente zegt van dat is een behoorlijke eis om daar allemaal zorg voor te dragen. En dat is ook wat ik vooral meekreeg van Aart en René, met name René vanuit zijn VVD achtergrond; het staat nergens in de wet dat wij hiervoor verplicht zijn. En daar ligt dan ook het struikelblok voor hun. Onze minister Sport is ook een VVD’er en ze beroept zich terecht op dat ze zegt dat de ouders verantwoordelijk zijn voor de zwemvaardigheid van de kinderen, dat is ook haar agenda. Alleen de vraag is en dat klopt de verantwoordelijkheid ligt bij de ouder, maar dan moet ook wel kennis van zaken daar zijn, dat die ouder ook de verantwoordelijkheid kan nemen en vervolgens bij de juiste persoon neer kan leggen. Terechte vraag, is de gemeente dan degene die daar dan op moet investeren, om die kennis in de markt te brengen of moet de markt dat zelf doen? Dat vind ik een terechte vraag, alleen ik draai hem om, we hebben een vangnetconstructie waarin we concluderen dat veel van dit soort type kinderen erin zitten, waarom dan niet daar als we daar toch die kinderen in hebben zitten, om daar op onderzoek te gaan en aan twee kanten het mes te laten snijden? Eén dat we beter kunnen bedienen op de groep die buiten de boot valt en twee, dat we de markt kunnen voeden met kennis waardoor de markt ook veel meer de ontwikkeling in kan gaan die we graag zien. En dan heb je hem aan beide kanten gedicht. En dan heb je wel de VVD bril op, want dan zorg je voor kennis in de markt, wat maakt dat het de markt de kans geeft om specialistische zwemscholen, dus eigenlijk de speciale scholen, op te richten. En dan kan de ouder uiteindelijk ook de verantwoordelijkheid nemen! Precies. En nu zit die ouder letterlijk met de handen in het haar en dat kan nooit de marktwerking zijn. Maar ik ben het ermee eens dat de gemeente zegt “het is onze verantwoordelijkheid niet.” Ja, en dat is het enige wat ik vanuit de gemeente hoor. Maar goed, hun verantwoordelijkheid zit wel op de vangnetregeling en daar constateren we dat zoals hoe het eigenlijk in de markt werkt het in het mini in het vangnet werkt. Dus waarom niet zorgen voor een effectiviteitsslag in het vangnet, maar om dan meteen een dubbelslag te slaan door de kennis die je opdoet ook wel terug te brengen in de markt. Even opleiding specifiek vanuit de opleiding S&B, jij kijkt vanuit de bril van de S&B, welke bijdrage kunnen hun specifiek leveren? Nou wij zijn vanuit het S&B team momenteel bezig met een nieuwe strategie en visie, missie. Dus we zitten in het team in de ontwikkeling, dus die kan ik alvast mooi voor je meenemen. In onze strategiemap is het zo dat we een aantal focusgebieden aanbrengen, dus een aantal kwaliteiten in kaart brengen. Die studenten aan het eind van de opleiding moeten kunnen? Ja en waar wij ook experts aan kunnen verbinden. Dus waar we onze vakken op inrichten, waar we onze experts en docenten aan kunnen verbinden, waar we projecten aan verbinden, waar we vervolgens studenten aan kunnen 89
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
verbinden en ook waar we onze stakeholders, dus onze organisaties aan verbinden. Als je die schets bekijkt zijn we op een aantal vlakken heel goed. We zijn goed in onderzoek. Op twee mensen na, Robert en André, is iedereen master geschoold, waarvan we ook drie promovendi hebben en één promovendi in aantocht en één master in opleiding. Dus op onderzoek zijn wij boven gemiddeld. Dus dat betekent als we interventieprogramma’s ontwikkelen we, en dat is ook de lijn in het HBO dat alles evidence-based moet zijn, ook zo denken. Je ziet nu ook dat alle producten die door vierdejaars worden opgeleverd dat ook in zich hebben. Dat is één. En twee is; we hebben een aantal mensen heel sterk op beleidsmatig vlak, dus wat is nodig op lokaal beleid maar ook op nationaal beleid. Andere kant is dat we op de sporttechnische kant ook goed bedeeld zijn. Kennis van bonden, kennis van verenigingen. En dan nog pedagogisch en veilig sportklimaat en school en sport. Dus heel simpel gezegd, we zitten op het drieluik onderzoek – beleid – pedagogisch, en daartussen zit eigenlijk sporttechnisch. En daarin bedien je natuurlijk fantastisch en heb je een heel duidelijke kleur als team. In relatie tot het vangnet, volgens mij op
precies
die
onderwerpen
veiligheid,
participatie,
pedagogisering,
beleidsinterventies,
programmaontwikkeling, sporttechnisch. Je hebt dus alle raakvlakken. Concreet zijn we bezig met het oprichten van een buurtsportcoach-academy. Stel je maakt een participatieprogramma, dan kan je via die buurtsportcoach-academy projecten onder brengen. We zijn bezig met het oprichten van een jeugdsporttalenten-academie en daarin, en dat zit op het sporttechnisch vlak, willen we eigenlijk degene zijn die kennis hebben over de pedagogisering en talentontwikkeling binnen verenigingen en dan met name gericht op de breedtesport. Is dat dan Zwolle breed of? Landelijk, dus met NOC*NSF participeren we in een groot project wat dit uiteindelijk gaat doen. Dus hoe kunnen we de jonge jeugd coaches opleiden dat ze de stap van breedtesport naar topsport maken. Maar indirect heeft dit ook weer een link met het Masterplan. Ja! En de derde is dat we bezig zijn met internationalisering, dat is een grote pijler binnen ons team en waar we ons de komende jaren mee bezig gaan houden. Internationaal hebben we het afgelopen jaar verkend van wat kunnen we halen en wat kunnen we brengen. En met name zijn internationale partijen geïnteresseerd in hoe wij beleid doen, met name verbindingen op lokaal niveau. Ja precies die merk je heel erg. Als je kijkt naar Westerse culturen dan zie je dat die heel erg gecommercialiseerd zijn en die kennis over beleidsmatige aspecten is er totaal niet. Klopt, dus op het grootste congres in Europa rondom sportmanagement leggen we heel makkelijk contact, omdat dit een expertisegebied is die andere landen niet hebben. Dus wij zijn nu bezig om dat nu wat te intensiveren, we hebben dat wat meer in kaart gebracht. Maar goed, we moeten ook wel in kaart brengen van wat gaan we halen, want anders gaan we alleen maar brengen en niet halen. Precies, wat krijg je er uiteindelijk voor terug? Ja en onze focus ligt nu voornamelijk op de Scandinavische landen, omdat daar ook wel wat te halen valt op de wijze waarop zij dingen organiseren. Zoals? Niet te veel afwijken, maar ik ben wel nieuwsgierig. Ja dat snap en het is vooral ook nog in de oriënterende fase, maar waarom wij in de Scandinavische landen geïnteresseerd zijn is omdat zij daar een beetje tussenin zitten. Dus zij maken beleid, maar ze kunnen dat goed vercommercialiseren. Dus niet puur de commerciële kant, maar ook niet wat wij doen alleen maar leunen op overheidsgelden, zij weten daar precies tussenin te gaan zitten. En dat zou voor ons het ‘halen’ zijn en dat staat ook dichter bij ons dan bijvoorbeeld Amerika, Engeland en Spanje. Dat zit veel meer op de commerciële 90
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
kant en dat staat verder van ons vandaan, ook omdat wij geloven dat, dat niet meer de toekomst is. Als je kijkt naar de ontwikkeling, dus steeds meer een participatiesamenleving, gesloten beurs, subsidies worden steeds minder, dat vraagt ook steeds meer van onze verantwoordelijkheid. En dat doen zij goed dus daar gaan we wat intensiveren om te kijken of we daar kunnen samenwerken. Het buitenland is altijd geïnteresseerd in wat wij doen rondom zwemmen, want dat is echt een uniek systeem in de wereld. Ja dat merk je niet alleen op topsportniveau maar ook op breedtesportniveau. En we hebben natuurlijk al onze vangnetconstructie, maar stel dat we dit nog deze impuls kunnen geven, dan denk ik dat we hiermee in de Scandinavische landen ook hoge ogen mee gooien. Dat zou wel heel gaaf zijn. Dus daar zie ik ook een verbinding. En de laatste is ook een boeiende, we zijn aan het kijken of we een vlot kunnen trekken met het Desta-project. In Ethiopië zijn ze bezig om het Papendal van Ethiopië op te richten en daar zitten ook een aantal partijen in en wij willen kijken of wij op breedtesportniveau daar ons aandeel in kunnen delen. Dus mooi het Papendal, maar in het kielzog wil je natuurlijk dat het op breedtesport een effect heeft. Daar willen we kijken of wij kunnen aanhaken met dat project. Bij Desta bij Papendal is zwemmen ook topsport, dus dat zou een hele mooie relatie zijn met dit. Dus stel dat je de uitvoering van cursussen en projecten die je ontwikkelt in het vangnet kunt brengen richting Ethiopië en ook over de bühne kunt brengen. Dus dat is eigenlijk onze nieuwe strategie. Ja leuk! En dan heb je het inderdaad niet alleen over nu en de komende drie jaar, maar ook voor in de toekomst. En niet alleen nationaal maar ook internationaal. En die is ook wel boeiend voor Zwolle zelf, want dat kreeg ik ook wel mee vanuit de gesprekken met Aart en René, met name vanuit René kwam sterk de wens om met het eindproduct Zwolle te positioneren, de ‘Zwolse methode’. Daarbij gaf ik wel aan van je hebt natuurlijk wel ontwikkelkosten. Maar hij zei letterlijk stel het pakt goed uit dan ben ik aan mijn collega Wethouders verplicht, vanuit mijn ambt, om dat over te dragen. Toen zei ik meteen van ja wat doe je dan met de ontwikkelkosten? Toen kwam die met twee punten. Of we stoppen de opbrengst in het project zelf, net als met software, dus doorontwikkeling. Of hij zei van we maken een ‘innovatiepotje’ en de opbrengsten steken we daar in. Precies. Maar ik denk dat hij hier nog niet eens aan heeft gedacht. Klopt, want die link die maak ik nu ook pas. Stel het pakt goed uit en je hangt daar de naam ‘Zwolse methode’ aan dan gooi je internationaal, maar ook alleen al landelijk, hoge ogen. En dan zou je nog simpel kunnen starten met de contacten die we dan denk ik over drie jaar hebben in Scandinavische landen, kun je heel mooi zeggen “kom maar eens op werkbezoek en kom maar eens kijken hoe we dit doen”. Ja, en moet je eens zien hoeveel inzichten je daaruit haalt. Nog even over de legitimering van de begroting. Social Return on Investment, daar weet jij nu natuurlijk alles van. Wat zijn jouw ideeën erover en hoe kunnen we de resultaten aantoonbaar maken? Volgens mij maken we een hele goede, en dat vind ik altijd mooi hoe we dat doen, dat we studenten waardevolle opdrachten kunnen geven, dus daar zit een hele mooie verbinding. Hoe kun je hem direct verbinden met het curriculum, dat is natuurlijk een relatief goedkope invulling, de student ontwikkelt. En dat gaf die ook wel aan hoor, de Wethouder, hij zag één grote lijn, namelijk de eigen kennis en expertise gebruiken, dus alles samenpakken en dat gaan gebruiken om het te versterken. Hij zei van daar staat de gemeenteraad denk ik wel heel erg voor open. Ja en dat is ook het mooie en daar geloof ik ook in. Aan twee kanten; één want het is waardevol voor de student, je hebt echt het gevoel dat je iets oplevert dat van waarde is. Je kan echt iets betekenen en je betekent echt iets 91
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
voor de maatschappij en dat vind ik ook wel een stukje verantwoordelijkheid van het onderwijs. Natuurlijk kunnen we terecht bij commerciële organisaties, maar ook hier vind ik dat hier een groot stuk van onze verantwoordelijkheid ligt. Dat we ook zorgen dat we kennis en kunde die we in het onderwijsdomein opzetten ook terugbrengen in de maatschappij. En in dat opzicht sluit het ook wel een beetje aan bij het beleid van Bussemaker, die eigenlijk zegt “we willen echt wel investeren in het onderwijs, maar we vinden dat het ook weer direct terug moet komen in de samenleving.” Of specifiek in het onderwijs of op andere plekken. Dus daar geloof ik ook wel in. Maar het mooiste vind ik dan ook dat de student dat zo gaat ervaren. Ik zelf nog wat hoger, ik vind het mooi dat we de student kunnen laten inzien dat dit ook waardevol ondernemen is, want die willen we vanuit het team veel meer onze kleur geven. En de ander is van oké dan zitten we nog steeds dat de experts die we erop zetten, dus een Martijn, een Patty, die moeten wel betaald worden. En deels is dat gewoon een investering van Robert, de directeur, daarom hebben we überhaupt een go gekregen om dit te verkennen, omdat hij ook echt deze waardes ziet. Maar je bent nog slagvaardiger als er meer ruimte wordt vrijgemaakt voor zo’n project. Zeker in zo’n beginfase! Ja dat zie je maar met het LAB, 5 à 6 studenten, dan maak je zoveel meer slagen dan de concurrentie. En dat betekent ook dat het daarmee realistischer is dat we zeggen van binnen een jaar of anderhalf ronden we onderzoek af, daarna gaan we ontwikkelen en daarna gaan we het vermarkten. Die stappen zijn dan ook in drie jaar haalbaar. Dus een stap die we echt moeten doen is dat we naast ontwikkeling van dat participatieprogramma ook echt moeten nadenken over hoe krijgen we die kennis terug in de markt en hoe gaan we daar ons geld terughalen, wat we vervolgens weer kunnen investeren. Ik zie het zo voor me dat als we dat in drie jaar kunnen opzetten dat, dat het resultaat is en dan kunnen we onszelf ook, met misschien nog één of twee jaar een klein steuntje in de rug, uiteindelijk gaan bedruipen. Dus volgens mij drie jaar kijken wat je hebt opgezet, vervolgens nog twee jaar in een aflopende schaal ondersteund worden en daarna zelf supporting zijn, dat is hoe ik het voor me zie! En dan is echt voor mij een hard doel en daar zal ik ook op sturen, dat je programma’s hebt staan die je na drie jaar ook echt kan vermarkten. En aan ons ook om die internationale link te leggen. Ondertussen hebben we het al over heel wat punten gehad. Als je kijkt naar de centrale doelstelling van het project; voorzien van kennis door onderzoek en voorzien van een kwaliteitsimpuls door ontwikkelen van ondersteunende methodieken. Voor elke opleiding is dit verschillend. Voor PMT onderzoek doen naar de doelgroep. In het Masterplan moet ik dit ook gaan beschrijven voor S&B, waar kan ik dan aan denken? En kan dat ook zo weggezet worden dat het uit te voeren is door een student in de vorm van een stage? Dus wat voor projecten zie je voor je? Nou volgens mij de kwaliteit van een S&B student is dat die op basis van bestaande kennis een programma kan ontwikkelen en dat vervolgens in de markt kan brengen. De eerste stap wellicht nog met ondersteuning van, maar de tweede stap moet zelfstandig te maken zijn. Precies. Dus stel uit onderzoek van Patty komt een fantastisch mooie methodiek hoe we dus kinderen met PDD-NOS en ADHD met een aangepast proces kunnen opleiden. Die kennis is ook waardevol voor de reguliere zwemmarkt. Dus hoe zie ik dat dan voor me? Een S&B student neemt die kennis tot zich, wat moet ik dan in zo’n programma stoppen en wie moet ik daar dan voor zetten, en hoe ziet die reguliere markt eruit en waar ga ik dat de markt in brengen? Dan is het LAB 92
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
een mooie connectie, gaan we samen met de NPZ, de KNZB om tafel zitten of we daar een podium voor hebben. Maar ik zie het voor me dat een student dat stuk in kaart kan brengen en daar een programma op kan ontwikkelen. En vervolgens is het belangrijkste dat ik zeg van we verkopen dat door een cursustraject aan te bieden, je kan bij Patty een vierdaagse cursus volgen waar je eigen handvatten krijgt hoe je met kinderen met PDD-NOS of ADHD in een zwemles om moet gaan. Daar betaal je een bedrag voor, waar we gedeeltelijk Patty mee betalen en houden we geld over om in onze eigen onderzoeksprojecten te stoppen. Dat opzetten, dat vind ik echt een S&B opdracht. En dat kunnen we ook voor de LO trouwens doen. En wat wij ook zouden kunnen, heel specifiek een voorbeeld van hoe je het zou kunnen vermarkten ook richting de commerciële markt, maar ook waar we het net over hadden, het scoutingprincipe onder het zwemmen, dat kunnen S&B’ers natuurlijk ook erg goed. Dat kun je tevens weer verbinden aan de buurtsportcoach-academy. Precies, daarom zijn de pijlers die je net hebt benoemd ook erg relevant. Het is niet alleen voor de komende drie jaar, maar ook voor de periode daarna. Ja en ik kan me ook wel voorstellen dat een zwembond, dat die uiteindelijk zegt van dit is fantastisch. Het is een win/winsituatie, je maakt het voor meerdere partijen aantrekkelijk. (…). Wellicht nog leuk om te zeggen. Ik vroeg aan Martijn van hoe zie je dat dan voor een LO’er voor je? Toen begon die eerst met hoe die erin was gerold in het project, een SKO opstarten, etc. Later gaf die aan van mijn idee is om een als ware een zwemkleur aan te brengen binnen de opleiding, om de zwemlesmarkt centraal te stellen. Super mooi en dat vind ik ook het mooie van dit project. De experts kunnen het verbinden aan hun eigen agenda, daar weer studenten aan verbinden en dat maakt dit Masterplan letterlijk een Masterplan, omdat het zoveel kan opleveren en het heel veel uiteinden heeft. Hoe maak je een interventie succesvol, zo dat de vangnetconstructie van waarde is voor de markt. Nou ik kan geen grotere VVD-gedachte bedenken. Ik denk niet dat mensen zich realiseren wat dit kan opleveren. - Afsluiting -
93
ONDERZOEKSVERSLAG | MASTERPLAN VANGNETREGELING ZWEMMEN
BIJLAGE VI: ANALYSEMODEL THEMA 1: VANGNETREGELING ZWEMMEN 1.1
Huidig probleem/situatie
1.2
Gewenste situatie
THEMA 2: CALO-OPLEIDINGEN 2.1
Relatie Masterplan
2.2
Specifieke bijdrage/expertise
2.3
Programma-inhoud Masterplan
THEMA 3: GEMEENTE ZWOLLE 3.1
Beleidsinhoud en aanknopingspunten Masterplan
3.2
Doelstelling in relatie tot Masterplan
THEMA 4: MASTERPLAN 4.1
Implementatie
4.2
Output en outcome
4.3
Toekomst Masterplan
In de onderstaande tabel is het analysemodel ingevuld. Een þ geeft aan dat het thema tijdens het betreffende interview aan bod is gekomen.
Thema 1.1 1.2 2.1 2.2 2.3 3.1 3.2 4.1 4.2 4.3
Interview #1
Interview #2
Interview #3
Interview #4
Interview #5
þ þ þ þ þ
þ þ þ þ þ þ -
þ þ þ þ þ
þ þ þ þ þ þ þ -
þ þ þ þ þ þ þ þ
94