Rekenen met Semsom groep 3 - Handleiding blok 1

Page 1

handleiding

blok 1



blok 1 handleiding

Blokvoorbereiding Les 1 t/m 20 Alternatieve activiteiten

p. 2 - 5 p. 6 - 45 p. 46 - 51


Blok 1 · Blokvoorbereiding Doelen week 1 t/m 3

2

vorige stap

weekdoel

lesdoel

volgende stap

Startblok week 2 Getalbeelden tot en met 12 herkennen zonder te tellen.

week 1 Getallen Hoeveelheden tot en met 20 verkort tellen en vergelijken met behulp van de 5-structuur.

les 1

basisles Hoeveelheden tot en met 20 verkort tellen met behulp van de 5-structuur.

les 2

basisles Bedragen tot en met 20 euro verkort tellen met biljetten van 5 euro en munten van 1 euro.

les 3

basisles Hoeveelheden tot en met 20 vergelijken en aangeven hoeveel er meer of minder zijn.

les 4

basisles Hoeveelheden tot en met 20 plaatsen in een staafgrafiek en ­vervolgens vergelijken.

les 5

meer-weerles Hoeveelheden tot en met 20 verkort tellen en vergelijken met behulp van de 5-structuur. Meetkunde De schaduw van een voorwerp tekenen.

vorige stap

weekdoel

lesdoel

Groep 2 Hoeveelheden tot en met 10 handelend splitsen.

week 2 Bewerkingen De splitsingen tot en met 7.

les 6

basisles Hoeveelheden tot en met 7 splitsen.

les 7

basisles De splitsingen van 3, 4 en 5.

les 8

basisles De splitsingen van 6 en 7.

les 9

basisles Een verhaal met tekening bedenken bij de splitsingen tot en met 7.

les 10

meer-weerles De splitsingen tot en met 7. Meten, tijd, geld Het systeem van kopen en betalen.

Blok 1 week 3 Hoeveelheden tot en met 20 op het rekenrek opzetten en aflezen.

volgende stap Blok 2 week 3 De splitsingen tot en met 10.

vorige stap

weekdoel

lesdoel

volgende stap

Blok 1 week 1 Hoeveelheden tot en met 20 verkort tellen en vergelijken met behulp van de 5-structuur.

week 3 Getallen Hoeveelheden tot en met 20 opzetten op het rekenrek en aflezen.

les 11

basisles Hoeveelheden tot en met 10 opzetten op de bovenste rij van het rekenrek en aflezen.

les 12

basisles De (bijna)dubbelen tot en met dubbel 5 aflezen op het rekenrek.

les 13

basisles Hoeveelheden tot en met 20 opzetten op het rekenrek en aflezen.

les 14

basisles Hoeveelheden tot en met 20 op het rekenrek verbinden aan andere hoeveelheden.

les 15

meer-weerles Hoeveelheden tot en met 20 opzetten op het rekenrek en aflezen. Meetkunde Kennis van de begrippen: links, rechts, tegenover en tussen.

Blok 3 week 2 Getallen tot en met 20 samenvoegen en splitsen in een tiental en eenheden.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg


Blok 1

Doelen week 4

Doel rekenhoek

lesdoel

Meetkunde

les 16

toetsles Toets Blok 1 • Hoeveelheden tot en met 20 verkort tellen en vergelijken met behulp van de 5-structuur. • De splitsingen tot en met 7. • Hoeveelheden tot en met 20 opzetten op het rekenrek en aflezen. Toets automatiseren • De getalbeelden tot en met 12 herkennen zonder te tellen. • De getallen 0 tot en met 10 schrijven. • De getallenrij tot ten minste 10.

les 17

herhalen remediëren verdiepen-les Hoeveelheden tot en met 20 verkort tellen en vergelijken met behulp van de 5-structuur.

les 18

herhalen remediëren verdiepen-les De splitsingen tot en met 7.

les 19

herhalen remediëren verdiepen-les Hoeveelheden tot en met 20 opzetten op het rekenrek en aflezen.

les 20

speelles Meten, tijd, geld Verwoorden wanneer je bij het wegen kilogram of gram gebruikt.

Semsoms rekenmuur

Voorwerpen sorteren op minimaal 3 kenmerken.

Automatiseerdoelen

doel wordt getoetst

oefenen op power

oefenen op speed

8 6

20

15

6

10 geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

16

17

17

18

7

8

5

6

19 2 7

5

2 5

5

1

8

3


Blok 1 · Blokvoorbereiding Materialen Standaardmaterialen: rekenbakje, wisbordjes, werkboeken, toetsboek en activiteitenkaarten. rekenhoek

week 1

week 2

week 3

week 4

• bak met mozaïekfiguren (of andere voorwerpen om te sorteren, zoals knopen of bouwblokjes) • dominostenen • bakjes (of een groot vel met getekende vakken)

Leerkracht • 2 eierdozen • 20 eieren of blokjes • pot met groot aantal knikkers • boek met prijskaartje ‘20 euro’ • prijskaartjes met bedragen t/m 20 euro • speelgeld: 20 munten van 1 euro, 10 biljetten van 5 euro, extra (VDI): 6 munten van 2 euro, 4 biljetten van 10 euro • 2 bakjes • ca. 40 blokjes • 1 kralenketting • 23 grote blokken • 4 of meer dobbelstenen • volgblad (printblad B1.1)

Leerkracht • 6 insteekhoezen • speelgeld: 20 munten van 1 euro, 20 biljetten van 5 euro • bak met voorwerpen (zoals schaar, boek) met prijskaartjes tot 10 euro (per viertal) • fiches of blokjes (VLI) • getalkaartjes 0 t/m 10 (1 per leerling) • 5 lijmpotjes • 6 kralen • volgblad (printblad B1.1)

Leerkracht • groot rekenrek • 2 eierdozen met blokjes, kralenketting, dobbel­ stenen, geld of getalbeeldkaarten • (bakjes met) groepjes van 0 t/m 20 telbare voorwerpen (1 per tweetal) • volgblad (printblad B1.1)

Leerkracht • registratieblad (printblad B1.9) • 2 bakjes met 20 blokjes • getalbeeldkaarten (printbladen SB.5 t/m SB.8, B1.4 t/m B1.7, VLI) • eierdozen (VLI) • 2 kralenkettingen t/m 20 (VLI) • groot rekenrek • getalkaartjes t/m 20 (printblad SB.3, VLI) • keukenweegschaal (met grammen) • personenweegschaal (met kilogrammen) • 1 pak suiker (1 kilogram) • Zie verder het reken­circuit in les 20 • volgblad (printblad B1.1)

Leerling • bal (of pittenzak, per tweetal) • 20 blokjes of fiches • getalkaartjes tot 30 (rb of printblad SB.3) • speelgeld: 4 munten van 1 euro, 4 biljetten van 5 euro (per tweetal) • 1 getalbeeldkaart (printbladen B1.4 t/m B1.6) • lege grafiek (printblad B1.2) • getalkaartjes 31 t/m 50 (printblad B1.3 per tweetal, VDI) • kralenketting t/m 50 (per tweetal, VDI) • zaklamp (per tweetal) • 20 wat grotere houten blokken of bouwblokken (per tweetal)

Leerling • speelgeld: 4 munten van 1 euro, 2 munten van 2 euro, 1 biljet van 5 euro, 1 biljet van 10 euro (per tweetal, VDI) • 1 dobbelsteen (rb, per viertal) • 10 fiches (rb) • 1 getalbeeldkaart 0 t/m 7 (printbladen SB.5 t/m SB.8)

Leerling • getalkaartjes 0 t/m 20 (rb of printblad SB.3) • rekenrek • rood en wit kaartje • getalbeeldkaarten t/m 20 (printbladen SB.5 t/m SB.8, B1.4 t/m B1.7, VLI) • 3 dobbelstenen (rb, per tweetal, VDI) • 1 schat (een gum of een blokje, per tweetal)

Leerling • 7 blokjes (rb, VLI) • 2 dobbelstenen (rb, per tweetal, VDI) • rekenrek • getalkaartjes t/m 10 (rb of printblad SB.3)

Vervolgtaken

4

week 1

week 2

week 3

week 4

• activiteitenkaarten vlinder 1.1 t/m 1.6, rups 1.1 en 1.2, libelle 1.1 en 1.2 • activiteitenkaarten automatiseren kever 0A.1 t/m 0A.10, 0B.1, 3, 5, 7 en 9 • automatiseringssoftware

• activiteitenkaarten vlinder 1.7 t/m 1.12, rups 1.3 en 1.4, libelle 1.1 en 1.2 • activiteitenkaarten automatiseren kever 0A.1 t/m 0A.10, 0B.1, 3, 5, 7 en 9 • automatiseringssoftware

• activiteitenkaarten vlinder 1.13 t/m 1.18, rups 1.5 en 1.6, libelle 1.1 en 1.2 • activiteitenkaarten automatiseren kever 0A.1 t/m 0A.10, 0B.1, 3, 5, 7 en 9 • automatiseringssoftware

• activiteitenkaarten vlinder 1.1 t/m 1.18, rups 1.1 t/m 1.6, libelle 1.1 en 1.2 • activiteitenkaarten automatiseren kever 0A.1 t/m 0A.10, 0B.1, 3, 5, 7 en 9 • automatiseringssoftware

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg


Blok 1

Activiteitenkaarten

Observatiepunten

Leg de activiteitenkaarten in de rekenhoek. Aan het dier op de kaart zie je bij welk doel een kaart hoort.

In dit blok staat het herkennen van structuren centraal. Dit is van belang bij het vlot leren tellen van hoeveelheden.

dier op de kaart

hoort bij

vlinder

weekdoelen

rups

onderhoudsdoelen les 5, 15

libelle

rekenhoekdoel

kever

automatiseringsdoelen

Organisatie Rekenhoek Introduceer het doel van de rekenhoek bij de start van les 1. Laat de activiteitenkaarten zien aansluitend bij het doel. Leg deze kort uit. In de rekenhoek werken alle leerlingen aan het specifieke rekenhoekdoel. Dit kan op verschillende momenten, bijvoorbeeld nadat leerlingen klaar zijn met de verwerking, tijdens de verwerking (maak dan afspraken over wanneer die leerlingen de verwerking bij de les mogen maken) en als onderdeel van het circuit in les 20 bij blok 1 t/m 4. Daarnaast kunnen de leerlingen de andere doelen nog extra oefenen. Dat kan met behulp van de activiteitenkaarten of n.a.v. de suggesties bij de lessen. Stimuleer het samen oefenen met andere leerlingen. Zorg ervoor dat de materialen en eventuele opdrachten in de rekenhoek aansluiten op de doelen (zie de lijst met materialen rekenhoek). Zet de activiteitenbox ook in de rekenhoek. Tip: Houd een aftekenlijst bij zodat iedere leerling aan bod komt. Activiteiten bij het rekenhoekdoel • Leg mozaïekfiguren (of knopen, bouwblokjes enzovoort) en bakjes (of een groot vel met getekende vakken) in de rekenhoek. Sorteer de mozaïekfiguren. Je mag zelf weten op welke manier je sorteert. Vertel waar je op gelet hebt bij het sorteren van de figuren. Kun je op meerdere manieren de voorwerpen sorteren? Stimuleer het sorteren op meerdere kenmerken zoals grootte, kleur en vorm. • Leg dominostenen in de rekenhoek. Sorteer de dominostenen. Je mag zelf weten op welke manier je de dominostenen sorteert. Kun je dit op verschillende manieren doen? (Denk aan: alle dominostenen met een 5 bij elkaar, met antwoord 7, met twee dezelfde getallen en/­of dominostenen waarbij de getallen oplopend zijn: 3 en 4, 2 en 3). Speelles De lesdoelen worden in een circuit herhaald en onderhouden. De opdrachten zijn kort en krachtig. Verdeel de leerlingen in groepen en stel deze zo samen dat de leerlingen van en met elkaar kunnen leren. Leg de activiteiten uit. Deze staan beschreven bij de les. Zorg dat de materialen klaar liggen en maak afspraken over de samenwerking, werkhouding en wat je moet doen als je klaar bent. geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

Week 1 • Kan de leerling met behulp van de 5-structuur verkort tellen? • Kan de leerling hoeveelheden vergelijken en aangeven hoeveel er meer en minder zijn? • Herkent de leerling de 5-structuur in diverse situaties en kan hij daar gebruik van maken bij het oplossen van opgaven? Week 2 • Begrijpt de leerling dat het splitsen van hoeveelheden kan helpen bij het splitsen van getallen? • Op welke manier gebruikt de leerling bij de splitsingen van de getallen tot en met 7 de concrete materialen? • Kan de leerling vertellen hoe hij de splitsingen tot en met 7 maakt? Hanteert hij daarbij een bepaalde structuur? Week 3 • Maakt de leerling bij het opzetten en aflezen van hoeveelheden op het rekenrek gebruik van de 5- structuur? • Kan de leerling de 5-structuur benutten bij het herkennen van (bijna)dubbelen op het rekenrek? • Kan de leerling andere hoeveelheden verbinden aan hoeveelheden op het rekenrek door structuren te herkennen? Observeren Laat de leerling regelmatig hardop vertellen wat hij doet bij het oplossen van de opgaven. Noteer de bevindingen op het volgblad. Maak gebruik van de controle van begrip-vragen en de checkmomenten tijdens de les om te observeren of de leerling het lesdoel en weekdoel behaald heeft. Noteer ook deze bevindingen op het volgblad.

Evaluatie blok Voor het volgen van de ontwikkeling van de leerlingen gebruik je het volgblad bij de lessen, de resultaten van de lessen 5, 10, 15 (de HRV-lessen) en de toetsles. Maak een samenvatting van deze bevindingen. • Zijn de doelen van dit blok behaald? Ja:

○ Wat heeft goed gewerkt in deze periode?

○ Welke activiteiten worden in het volgende blok ingezet om de

­leerstof te herhalen en onderhouden?

○ Benut de tips bij de lessen om de leerstof te herhalen en onder­

houden in diverse situaties.

Nee:

○ Probeer de oorzaak te vinden (zie bijvoorbeeld de suggesties bij

de verlengde instructies) en voeg dat specifieke doel toe aan de doelen voor het volgende blok. ○ Wat zijn de rekeninhoudelijke onderwijsbehoeften voor de komende periode? Blijf de voortgang monitoren. • Welke aandachtspunten zijn van belang voor de komende periode voor de hele groep en voor een enkele leerling? Verwerk deze aandachtspunten in de volgende blokvoorbereiding. 5


Blok 1 · Les 1 · Basisles · Getallen Opbouw

Doelen

Materialen

Lesdoel • Hoeveelheden tot en met 20 verkort tellen met behulp van de 5-structuur.

Leerkracht • 2 eierdozen • 20 eieren of blokjes • pot met groot aantal knikkers (VDI) • volgblad (printblad B1.1)

Automatiseren • De getallenrij tot ten minste 20. Rekenwoordenschat • verkort tellen, 5-structuur

Leerling • bal (of pittenzak, per tweetal) • 10 blokjes of fiches en getalkaartjes t/m 20 (rb of printblad SB.3) • werkboek

Automatiseren

10 min

Op verkenning

5 min

Instructie

10 min

Zelfstandig werken

15 min

Verlengde instructie Zelfstandige verwerking Bewegend en spelend leren Lesafsluiting

Automatiseren

Spel met de bal Bekijk het filmpje. Maak tweetallen. Tel hardop mee, elke keer dat je de bal gooit. Tel eerst steeds één verder. Start vanaf de 0. Gooi over totdat je bij 20 bent. Ben je bij de 20? Tel dan verder als je kunt of begin weer bij de 0. Dan begint de ander met tellen. Doe hetzelfde met terugtellen. Variatie: Introduceer een stopgetal, bijvoorbeeld: Tel van 20 naar 15. Bij 15 is de bal stil en volgt een nieuwe opdracht: Tel nu van 3 naar 12.

Op verkenning

Activeren van voorkennis Kunnen jullie nog tellen met sprongen van 2 en 5? Dan gaan we dat nu samen doen.

Instructie •

6

10 Min

Maak tweetallen. Pak een handjevol blokjes uit je rekenbakje. Geef een voorbeeld hoe je de blokjes handig kunt tellen. Controle van begrip: Is tellen met groepjes van 7 een han­ dige manier? Vertel waarom je dat vindt. Zijn er leerlingen die het lesdoel al hebben behaald? Stel ze een denkvraag. Laat grote aantallen zien, bijvoorbeeld een

5 min

Pak nu een flinke hand met blokjes, ongeveer 20, en pak je blauwe wisbordje. Tel op een handige manier dit aantal in groepjes van 5. Schrijf op je wisbordje hoeveel blokjes het zijn. 3, 2, 1, laat maar zien. Kijk rond, wie heeft het meest geteld? Vertel waarom.

Check Pak het blauwe wisbordje. Laat de afbeeldingen op het bord 1 voor 1 zien. • Hoeveel kralen staan er voor de wasknijper? Schrijf het antwoord op. 1, 2, 3, laat maar zien. • Hoeveel eieren zitten er in de dozen? Schrijf het antwoord op. 1, 2, 3, laat maar zien. • Hoeveel blokjes zie je? Schrijf het antwoord op. 1, 2, 3, laat maar zien. Als een leerling een onjuist antwoord geeft, of 1 voor 1 telt, komt hij in aanmerking voor verlengde instructie.

5 Min

Lesdoel Laat de doelen zien. • Deze week gaan we stap voor stap leren om hoeveelheden tot en met 20 verkort te tellen en te vergelijken met behulp van de 5-structuur, met groepjes van 5. Verkort tellen is tellen met sprongen van 2 of 5. Dat kunnen jullie al! • Vandaag leer je hoeveelheden tot en met 20 verkort te tellen met behulp van de 5-structuur. Zo hoef je niet meer alles 1 voor 1 te tellen, dat gaat vlotter.

15 min

pot met knikkers, dropjes in een zak of bloemetjes in een struik. Hoe tel je vlot en goed? Laat zien en leg uit. Hoe groot waren je groepjes steeds? Vervolg met de rest van de leerlingen de instructie.

10 Min

Laat het automatiseerdoel zien met het bord. Jullie oefenen vandaag met de getallenrij tot ten minste 20. ACT

Zelfstandige verwerking

Zelfstandig werken

15 M in

Zelfstandige verwerking Neem de oefeningen door met het bord. Zorg dat de leerlingen goed begrijpen wat ze moeten doen. Maak eventueel enkele opgaven samen. Laat daarna de oefeningen zelfstandig afmaken. Vertel de leerlingen wat ze kunnen doen als ze met het werkboek klaar zijn. Zie de tabel ‘Vervolgtaken’ in het blokoverzicht met o.a. passende activiteitenkaarten. Verlengde instructie Herhaal het lesdoel: Ik kan hoeveelheden tot en met 20 verkort tellen met behulp van de 5-structuur. Ga na wat de leerling nodig heeft. • Oefen het hardop tellen in groepjes van 5. Stimuleer dat de leer­lingen niet 1 voor 1 gaan tellen. Wanneer de leerlingen het •

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg


les

1

blok 1 les 1

1

3

13 14 15 16

hoeveel?

verbind.

15 16 17 18

0

2

4

17 18 19 20

12 13 14 15

22 25

22 27

hoeveel?

verbind. 23 21 13

0 15

5

maak evenveel.

18

17

20

16

4

5

antwoord direct weten, mogen ze dit ook direct benoemen: 1. Start met vingerbeelden tot 10. De leerlingen tellen steeds vanuit 1 volle hand verder. 2. Pak 1 eierdoos en vul 1 rij met 5 eieren. Doe daarna verschillende aantallen eieren in de onderste rij. De leerlingen tellen steeds verder vanaf de volle rij van 5. 3. Pak nu 2 eierdozen. Vul de eerste doos met 2 rijen van 5. Doe in de tweede doos wisselende aantallen. De leerlingen tellen de volle rijen met sprongen van 5 en tellen vanuit daar door hoeveel eieren er totaal zijn. Evalueer met de leerlingen: Wat is voor jou een handige manier om te tellen? Tot hoever zou je kunnen tellen in groepjes van 5? Tel samen hardop tot dat getal. Start aan het einde van de instructie met het werkboek of gebruik het werkboek bij de instructie (begeleid oefenen) en laat ze zelfstandig verder werken.

Check Kunnen de leerlingen nu zelfstandig aantallen tot en met 20 verkort tellen? • Pak het blauwe wisbordje. Schrijf op je wisbordje een getal tussen de 10 en 20. • Tel voor jezelf tot dat getal in groepjes van 5. Teken voor elk groepje van 5 een rondje. Hoeveel groepjes van 5 heb je geteld? Hoeveel blijven er over? Noteer de namen van de leerlingen die een onjuist antwoord geven op het volgblad. Vooruitkijken In de volgende les gaan we verder met verkort tellen. Dan tellen we geld. Tips voor leerlingen die het doel nog lastig vinden Oefen regelmatig het in sprongen van 2 en 5 vooruit- en terugtellen. • Herhaal de getalbeelden tot en met 10 op diverse manieren: met de vingers, met de eierdoos, met de kralenketting, met getalbeeldkaarten. • Zet een passende activiteitenkaart in. •

Bewegend en spelend leren ACT

15 Min

Tikken op de rug Bekijk het filmpje. Maak tweetallen. Pak getalkaartjes tot 20 en pak elk 10 fiches uit je rekenbakje. De een pakt een kaartje. Tik zachtjes op de rug van de ander het aantal dat op het getalkaartje staat. De ander telt mee en legt net zoveel fiches neer, in de 5-structuur. Klopt het? Draai het kaartje om en controleer samen. Wissel dan van beurt. >> Kijk voor een alternatief (binnen of buiten) op de activiteitenpagina.

Lesafsluiting

5 Min

Terugkijken Kom terug op het lesdoel met het bord. Vandaag hebben jullie het tellen met groepjes van 5 geoefend. • Laat de knikkers zien op het bord. Is het handig om 18 knikkers 1 voor 1 te tellen? Laat in tweetallen aan elkaar horen hoe je tot de 18 kan tellen met behulp van de 5-structuur. (5 - 10 - 15 - 16 - 17 - 18) •

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

7


Blok 1 · Les 2 · Basisles · Getallen Opbouw

Doelen

Materialen

Lesdoel • Bedragen tot en met 20 euro verkort tellen met biljetten van 5 euro en munten van 1 euro.

Leerkracht • boek met prijskaartje met ‘20 euro’ • speelgeld: 20 munten van 1 euro, 10 biljetten van 5 euro • prijskaartjes met bedragen t/m 20 euro • extra speelgeld: 6 munten van 2 euro, 4 biljetten van 10 euro (VDI) • volgblad (printblad B1.1)

Automatiseren • Getalbeelden tot en met 12 herkennen zonder te tellen. Rekenwoordenschat • biljet

Automatiseren

Leerling • speelgeld: 4 munten van 1 euro, 4 ­biljetten van 5 euro (per tweetal) • werkboek rekenmuur • werkboek

5 Min

Activeren van voorkennis Maak een prijskaartje met 20 euro vast aan een boek. Aan dit boek zie ik een kaartje. Wie kan lezen wat erop staat? Wat betekent 20 euro? Moet ik dan met 20 munten van 1 euro betalen? • Laat 20 munten van 1 euro zien. Dit is 20 euro. Laat daarna 4 biljetten van 5 euro zien. Dit is ook 20 euro. 5 losse euro’s is evenveel als een biljet van 5 euro. Een biljet is een briefje. 4 biljetten is samen: 5, 10, 15, 20 euro.

Lesdoel Laat het lesdoel zien. Aan het eind van de les kunnen jullie bedragen tot en met 20 tellen met biljetten van 5 euro en munten van 1 euro. Op een biljet staat hoeveel het waard is. Vandaag oefenen we met de biljetten van 5 euro, maar er zijn ook biljetten van 10 euro en 20 euro. Om grotere bedragen te maken is het handig als je kan tellen met biljetten. Instructie •

8

10 Min

Dit boek kost 17 euro. Ik kan betalen met losse euro’s, maar het kan makkelijker. Kijk maar, met biljetten: 5, 10, 15, 16, 17. Ik tel eerst de biljetten van 5 euro. Dan de losse euro's. Zijn er leerlingen die het lesdoel al hebben behaald? Stel ze een denkvraag of voeg een extra activiteit toe:

Op verkenning

5 min

Instructie

10 min

Zelfstandig werken

15 min

Verl. instr. Zelfst. verw.

Zelfst. verw.

Bewegend en spelend leren Lesafsluiting

Zelfst. verw. Verdiep. instr. 15 min 5 min

Denkvraag: Welke bedragen zijn makkelijk te leggen met geld en welke bedragen zijn moeilijker? Geef eens een voorbeeld. ○ Extra activiteit: Deel biljetten van 5 euro uit. Laat de leerlingen verschillende geldbedragen leggen. Moeilijke en makkelijke. Hoe zou je dat vlot en goed tellen?

Laat het automatiseerdoel zien met het bord. Vandaag herhalen jullie de getalbeelden tot en met 12.

Op verkenning

10 min

10 Min

Werkboek rekenmuur Jullie werken vandaag in het werkboek. Introduceer het werkboek rekenmuur als de leerlingen in het Startblok daar nog niet mee hebben gewerkt. Neem de oefeningen door. Zorg dat de leerlingen goed begrijpen wat ze moeten doen. Maak eventueel enkele opgaven samen. Laat daarna de oefeningen zelfstandig afmaken. Probeer zo vlot mogelijk te antwoorden.

Automatiseren

Deel het speelgeld uit, laat Semsom zien op het bord. We gaan voor Semsom een grote emmer pinda’s kopen. De ­emmer kost 12 euro. Deze betalen we met biljetten en munten. Pak 12 euro: Eerst 1 biljet van 5 euro, daarna nog 1 biljet van 5 euro en dan nog 2 losse euro’s. Semsom krijgt ook nog een nieuwe band waarin hij kan schommelen. De band kost 18 euro. Pak 18 euro: Eerst 3 biljetten van 5 euro en dan nog 3 munten van 1 euro. Controle van begrip: Op welke manieren kun je handig tellen met geld? Hoeveel euro is een biljet met daarop een 5 waard? Als je 20 euro moet betalen, hoe kun je dat doen? Hang prijskaartjes aan voorwerpen in de klas. Maak tweetallen. Je ziet prijskaartjes. Loop rond en ga de bedragen die je ziet, samenstellen met biljetten van 5 euro en met losse munten. Controleer elkaar. Loop zelf ook rond en stuur bij waar nodig.

Check Pak het blauwe wisbordje. Laat de afbeeldingen 1 voor 1 zien op het bord. • Hoeveel euro is dit? Tel handig. Schrijf op je wisbordje je antwoord. 1, 2, 3, laat maar zien. • En hoeveel euro is dit? Schrijf dit naast het eerste getal. 1, 2, 3, laat maar zien. • Nu staan er 2 getallen op je wisbordje. Welk getal is het grootst? Zet daar een cirkel omheen. Als uit de Check blijkt dat een leerling de leerstof niet begrijpt, komt hij in aanmerking voor verlengde instructie.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg


les

1

blok 1 les 2

2

3

13 14 15 16

wat is evenveel?

verbind.

14 euro

19 euro

20 euro

0

2

4

hoeveel?

27 euro

wat is evenveel? 0

5

28 euro

wat kun je kopen?

34 euro

39 euro

Bijvoorbeeld 10 euro

4 euro

8 euro

5 euro

16 euro

12 euro

6

Zelfstandig werken

7

15 Min

Zelfstandige verwerking Neem de oefeningen door met het bord. Zorg dat de leerlingen goed begrijpen wat ze moeten doen. Maak eventueel enkele opgaven samen. Laat daarna de oefeningen zelfstandig afmaken. Vertel de leerlingen wat ze kunnen doen als ze met het werkboek klaar zijn. Zie de tabel ‘Vervolgtaken’ in het blokoverzicht met o.a. passende activiteitenkaarten. Verlengde instructie Herhaal het lesdoel: Ik kan bedragen tot en met 20 euro verkort tellen met biljetten van 5 euro en munten van 1 euro. • Ga na wat de leerling nodig heeft: ○ Begrijpt de leerling nog niet dat een biljet van 5 euro hetzelfde is als 5 losse euromunten? Laat de samenhang zien met speelgeld. Leg 5 losse euromunten op tafel en vertel hardop dat 1 biljet van 5 euro hetzelfde is als 5 losse euromunten. Laat het biljet op tafel liggen en haal de 5 losse munten weg. Hier ligt nog steeds 5 euro. Dit biljet is 5 euro waard. ○ Begrijpt de leerling nog niet dat het tellen van groepjes van 5 handiger is dan 1 voor 1 tellen? Laat de leerling ervaren dat het tellen met groepjes vlotter gaat. Ik tel in groepjes van 5 met 5 euro­biljetten tot 20 en jij telt 1 voor 1 tot 20 met losse euromunten. Wat gebeurt er? Nu andersom, jij telt in groepjes van 5 en ik 1 voor 1. Wat gebeurt er nu? Evalueer met de leerling: Wat heb je net ontdekt? Wat is een handige manier om vlot tot 20 te tellen? • Start aan het einde van de instructie met het werkboek of gebruik het werkboek bij de instructie (begeleid oefenen) en laat ze zelfstandig verder werken.

Bewegend en spelend leren ACT

Verdiepende instructie • Verdieping op het basisdoel: Ik kan geldbedragen tot 20 euro op verschillende manier leggen. • Maak tweetallen. Deel ook het extra speelgeld uit. Maak om de beurt verschillende bedragen tot 20 euro. Gebruik steeds zo min mogelijk biljetten en munten. Controleer elkaar. • Bespreek met de leerlingen hoe je handig en vlot kunt rekenen met geld. geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

15 M in

Mix en ruil - geld • Bekijk het filmpje. Zorg dat iedere leerling 1, 2, 3, 4 of 5 munten van 1 euro heeft en 1 biljet van 5 euro, maximaal 10 euro. Loop rond en tik iemand aan. Hoeveel geld hebben jullie samen? Hoe tel je de losse munten vlot? Ruil daarna je geld en tik iemand anders aan. • Extra opdrachten: Zoek iemand die hetzelfde bedrag heeft. Ga bij elkaar staan. Zoek nog 2 leerlingen. Maak een viertal. Hoeveel geld hebben jullie samen? >> Kijk voor een alternatief (binnen of buiten) op de activiteitenpagina.

Lesafsluiting

5 M in

Terugkijken Kom terug op het lesdoel met het bord. Vertel aan een klasgenoot op welke manier je kan tellen met geld. Wat vind jij een handige manier om vlot te tellen? Check Pak het geld. Leg het bedrag dat ik noem op je tafel. Gebruik zoveel mogelijk de biljetten van 5 euro. Loop rond en noem totaal 3 bedragen tot 20 euro. Laat in tweetallen kijken of het klopt. Noteer de namen van de leerlingen die een onjuist bedrag neerleggen op het volgblad. Vooruitkijken In de volgende les gaan we oefenen met het vergelijken van hoeveelheden. Door verkort te tellen, kun je snel vergelijken. Tips voor leerlingen die het doel nog lastig vinden Tel regelmatig in groepjes van 5 met biljetten van 5 euro. • Zet een passende activiteitenkaart in. •

9


Blok 1 · Les 3 · Basisles · Getallen Doelen

Materialen

Lesdoel • Hoeveelheden tot en met 20 vergelijken en aangeven hoeveel er meer of minder zijn.

Leerkracht • 2 bakjes en 27 blokjes • 2 eierdozen (VLI) • 1 kralenketting • volgblad (printblad B1.1)

Automatiseren • Van 3 getallen tot ten minste 20 aangeven welk getal het grootst of het kleinst is. Rekenwoordenschat • verschil

Opbouw

Leerling • 20 blokjes (rb, per tweetal) • 1 getalbeeldkaart (printbladen B1.4 t/m B1.6) • werkboek

Automatiseren

10 min

Op verkenning

5 min

Instructie

10 min

Zelfstandig werken

15 min

Verlengde instructie Zelfstandige verwerking Bewegend en spelend leren Lesafsluiting

Automatiseren

10 Min

Laat het automatiseerdoel zien met het bord. Vandaag oefenen jullie met het aangeven welk getal van 3 getallen het grootst of het kleinst is. ACT

Buk, zit of sta Bekijk het filmpje. Ik laat steeds 3 getallen zien. Bij elk getal hoort een beweging. Buk bij het onderste getal. Zit op je stoel bij het middelste getal. Sta naast je stoel bij het bovenste getal. Ik vraag naar het grootste of naar het kleinste getal. Kijk naar de getallen en kies meteen bukken, zitten of staan. Blijf bij je keuze.

Op verkenning

Activeren van voorkennis Kijk eens naar je buurman/buurvrouw. Hoe ziet hij/zij eruit? Wat is bij jullie hetzelfde en wat is anders? • Schrijf 4 en 14 op het bord. Wat is hetzelfde en wat is anders bij deze twee getallen? Dit noem je vergelijken. • Bij de Buurtsuper kost 1 groot pak hondenbrokken 15 euro. Bij de Metromarkt kost 1 pak 13 euro. Waar is het goedkoper? Hoeveel is het verschil? Het verschil tussen twee getallen is aantal dat er tussen zit. Bijvoorbeeld: tussen 15 euro en 13 euro zit 2 euro verschil. Lesdoel Laat het lesdoel zien. Aan het eind van de les kunnen jullie hoeveelheden tot en met 20 vergelijken en het verschil uitrekenen. Het goed kunnen vergelijken van getallen is bijvoorbeeld handig als je gaat trakteren en je wilt weten of je genoeg hebt.

10

5 Min

Instructie

Zelfstandige verwerking 15 min 5 min

Doe 12 en 15 blokjes in 2 bakjes. Laat de bakjes zien. Ik wil weten hoeveel blokjes in de bakjes zitten. Hoe kan ik daarachter komen? Overleg met een klasgenoot. Tel samen met de leerlingen de beide bakjes. Gebruik de 5-structuur. In welk bakje zitten meer blokjes? Laat zien dat je ook makkelijk kunt vergelijken door te structureren in rijen: leg de blokjes in een rij naast elkaar en leg beide rijen onder elkaar. Je ziet waar meer blokjes liggen, ik ga niet 1 voor 1 tellen: ik kijk, ik denk en weet, dit is 3 meer. Controle van begrip: Hoe kun je handig vergelijken? Hoe groot is het verschil tussen 8 en 12? En tussen 12 en 18? Zijn er leerlingen die het lesdoel al hebben behaald? Stel ze een denkvraag: Als het verschil 5 is, welke twee getallen onder de 20 kan ik dan aan het vergelijken zijn? Maak tweetallen. Pak allebei een klein handje blokjes. Tel eerst zelf op een handige manier de blokjes. Vertel aan elkaar hoeveel blokjes je hebt. Vergelijk beide aantallen en vertel hoeveel het verschil is.

Check • Flits nu 2 hoeveelheden (17 en 14) op het bord. Pak je groene wisbordje, nummer 2. Vergelijk de twee hoeveelheden. Waar zie je meer? Hoeveel meer? Schrijf dit op in het eerste vakje. Doe hetzelfde bij de volgende afbeeldingen (13 en 19, 12 en 16). • Vergelijk steeds de twee getallen. Wat is meer? Hoeveel meer? Schrijf op in het derde vakje. 1, 2, 3, laat maar zien. (3 - 6 - 4) Als uit de Check blijkt dat een leerling de leerstof niet begrijpt, komt hij in aanmerking voor verlengde instructie.

10 Min

Kijk allemaal mee op het bord. Ik kijk, denk en ik tel hoeveel vingers en kralen. Ik tel niet 1 voor 1, maar in groepjes van 5. Doe maar mee. Hoeveel vingers en kralen zie je? Vergelijk beide getallen. Wat is meer, 8 of 12? Pak je wisbordje en schrijf op: hoeveel meer kralen dan vingers zijn er? 1, 2, 3, laat maar zien. Doe hetzelfde bij de volgende afbeelding. geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg


les

1

blok 1 les 3

3

1

2

hoeveel meer?

wat is meer?

×

1

2

3

1

2

3

1

2

3

1

2

3

× ×

2

3

3

4

×

zoek de 9 verschillen.

hoeveel minder?

0

1

2

3

1

2

3

1

2

5

teken 3, 4 of 5 minder of meer. Bijvoorbeeld

minder

3

1

2

3

3

4

5

meer

3

4

5

8

Zelfstandig werken

9

15 Min

Zelfstandige verwerking Neem de oefeningen door met het bord. Zorg dat de leerlingen goed begrijpen wat ze moeten doen. Maak eventueel enkele opgaven samen. Laat daarna de oefeningen zelfstandig afmaken. Vertel de leerlingen wat ze kunnen doen als ze met het werkboek klaar zijn. Zie de tabel ‘Vervolgtaken’ in het blokoverzicht met o.a. passende activiteitenkaarten. Verlengde instructie • Herhaal het lesdoel: Ik kan hoeveelheden tot en met 20 vergelijken en aangeven hoeveel er meer of minder zijn. Ga na wat de leerling nodig heeft. • Pak een eierdoos met 8 eieren en een met 6 eieren. Eerst kijken, dan denken: waar zie ik er meer? Daar zijn 8 eieren, 8 is meer dan 6 eieren. Ik kijk daarna hoeveel meer. Wat is het verschil? Ik zie dat er 2 eieren meer zijn in die doos. • Zet op een kralenketting 13 op en doe 9 eieren in een eierdoos. Eerst kijken, dan denken: waar zie ik er meer? Wat is het verschil? • Evalueer met de leerlingen: Hoe kun je handig twee getallen vergelijken? Wat vind jij een handige manier om te vergelijken? • Start aan het einde van de instructie met het werkboek of gebruik het werkboek bij de instructie (begeleid oefenen) en laat ze zelfstandig verder werken. Bewegend en spelend leren ACT

15 Min

Mix en ruil - hoeveelheden vergelijken Bekijk het filmpje. Geef iedere leerling een getalbeeldkaart. Jullie gaan rondlopen. Wanneer je iemand tegenkomt, tik je die aan. Tel de hoeveelheid op elkaars kaart. Vergelijk, wie heeft meer? Hoeveel meer? Als dit samen gelukt is, ruil je van kaart en loop je weer verder totdat je weer iemand tegenkomt. Verander tussentijds de opdracht: wie heeft minder? Hoeveel minder? >> Kijk voor een alternatief (binnen of buiten) op de activiteitenpagina.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

Lesafsluiting

5 M in

Terugkijken Kom terug op het lesdoel met het bord. Jullie hebben geoefend met het vergelijken van hoeveelheden. Overleg in tweetallen. Op welke manieren kun je hoeveelheden of getallen vergelijken? • Laat aan elkaar horen hoe je 16 en 13 vergelijkt. Hoe groot is het verschil? •

Check Pak je groene wisbordje, nummer 3. Omcirkel steeds 'goed' of 'fout'. 1. 12 en 14: 14 is meer. Is dat goed of fout? 1, 2, 3, laat maar zien. Doe hetzelfde met: 2. 19 en 14: 14 is meer; 3. 9 en 13: 13 is minder; 4. 19 is 5 meer dan 14; 5. 9 is 3 minder dan 13. Noteer de namen van de leerlingen die een onjuist antwoord geven op het volgblad. Vooruitkijken In de volgende les gaan we ook hoeveelheden vergelijken, maar dan met een staafgrafiek. In de les leer je wat dat is. Tips voor leerlingen die het doel nog lastig vinden Maak door de dag heen allerlei vergelijkingen in verschillende situaties en met verschillende materialen. • Leg concrete materialen (eierdozen, blokjes) in de rekenhoek, waarmee de leerlingen zelf hoeveelheden kunnen vergelijken. • Speel spelletjes met de getalbeeldkaarten, bijvoorbeeld memory. • Zet een passende activiteitenkaart in. •

11


Blok 1 · Les 4 · Basisles · Getallen Doelen

Materialen

Lesdoel • Hoeveelheden tot en met 20 plaatsen in een staafgrafiek en vervolgens vergelijken.

Leerkracht • 23 grote blokken • 4 of meer dobbelstenen • volgblad (printblad B1.1)

Automatiseren • Sprongen van 1 en 2 maken tot ten minste 10. Rekenwoordenschat • staafgrafiek

Automatiseren

Leerling • lege grafiek (printblad B1.2) • getalkaartjes (rb of printblad SB.3) • 1 getalbeeldkaart per leerling ­(printblad SB.5 t/m SB.8, B1.4 t/m B1.7) • werkboek rekenmuur • werkboek

10 Min

Laat het automatiseerdoel zien met het bord. Vandaag oefenen jullie sprongen van 1 en 2. Werkboek rekenmuur Neem de oefeningen in het werkboek door. Zorg dat de leerlingen goed begrijpen wat ze moeten doen. Maak eventueel enkele opgaven samen. Laat daarna de oefeningen zelfstandig afmaken. Probeer zo vlot mogelijk te antwoorden. Op verkenning

Opbouw

5 Min

Activeren van voorkennis We hebben geoefend met tellen door te kijken, na te denken en dan in 1 keer zien hoeveel het is. Noem eens een voorbeeld van een getalbeeld dat je in 1 keer herkent? Waaraan zie je dat?

Lesdoel Laat het lesdoel zien. Vandaag gaan we nog een keer hoeveelheden vergelijken. Maar nu gebruiken we een staafgrafiek. Een staaf­grafiek heeft allemaal staven. Aan de hoogte van de staven kun je de hoeveelheid zien. Op deze manier kun je, zonder te tellen, in één keer zien waar er meer of minder van zijn. Instructie •

12

10 Min

Semsom klimt elke dag. Op welke dag is hij in de meeste bomen geklommen? Er is een handige manier om dat zonder te tellen in één keer te zien. Op maandag klom Semsom in 4 bomen. Zet 4 blokken boven op elkaar. Op dinsdag klom hij in 3 bomen (3 blokken) , op woensdag in 6 bomen (6 blokken) op donderdag in 2 bomen (2 blokken) en op vrijdag klom hij maar in 1 boom (1 blok). Zet alle stapels naast elkaar. Benoem de stapels: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag. Wat je nu ziet, noem je een staafgrafiek. Aan de hoogte van een staaf kun je zien hoeveel bomen het zijn. Ik zie in één keer dat Semsom op woensdag in de meeste bomen is geklommen. Wijs de staaf

Automatiseren

10 min

Op verkenning

5 min

Instructie

10 min

Zelfstandig werken

15 min

Verl. instr. Zelfst. verw.

Zelfst. verw.

Bewegend en spelend leren Lesafsluiting

Zelfst. verw. Verdiep. instr. 15 min 5 min

van woensdag aan. Ik heb eerst naar alle stapels gekeken. Ik denk, ik zie de meeste blokken bij woensdag, dus op woensdag is Semsom in de meeste bomen geklommen. Ik zie ook in één keer op welke dag Semsom niet veel heeft geklommen. Zien jullie dat ook? Deel het printblad uit. Pak je getalkaartjes. Op het bord zie je een lege grafiek. Hier staan de dagen (wijs aan) en hier de aantallen. We gaan samen een grafiek maken. Semsom heeft vorige week ook in bomen geklommen. Ik zet een kruis, jullie leggen steeds 1 kaartje (getal naar beneden) voor elke boom, boven elkaar. Vertel het verhaal opnieuw, maar nu met andere aantallen bomen (in totaal maximaal 20). Op welke dag is Semsom in de meeste bomen geklommen? Laat het antwoord verwoorden: ‘Ik kijk en zie …’ Op welke dag in de minste bomen? Wie kan een vraag bedenken bij de woensdag? En bij de maandag? Controle van begrip: Kijk naar de grafiek: Wat betekenen de ­staven? Wat betekent het getal 6 (of ander getal als 6 niet voorkomt)? Wat betekent donderdag? Maak tweetallen. Bedenk nu samen in hoeveel bomen ­Semsom klimt per dag. Maak de staafgrafiek. Bedenk nu om de beurt een vraag bij de grafiek. Loop rond en geef feedback.

Check Pak je blauwe wisbordje en kijk naar het bord. Ik heb van de boeken in de kast een staafgrafiek gemaakt. Hoeveel boeken liggen op de 2e plank? Kijk en denk. Schrijf het antwoord op je wisbordje. 1, 2, 3, laat maar zien. (3) Vraag op dezelfde manier: • Hoeveel boeken liggen op de 3e plank? (12) • Hoe groot is het verschil tussen het aantal boeken op plank 2 en 3? (9) Als uit de Check blijkt dat een leerling de leerstof niet begrijpt, komt hij in aanmerking voor verlengde instructie.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg


les

blok 1 les 4

3 2 1

4

0

4

waarvan zijn er meer?

1 12 11 10

×

9 8 7 6

0

5 4 3

5

kleur. vul in. 17

2

16

1

15 14 13

2

12 11

waarvan zijn er minder?

10 9 8 7 6

3

5 4

hoeveel meer?

3 2

3

7

2

5

2

4

1

12

14

17

10

10

Zelfstandig werken

11

Zelfstandige verwerking Neem de oefeningen door met het bord. Wijs erop dat opgave 2 en 3 doorgaan op de grafiek in opgave 1. Zorg dat de leerlingen goed begrijpen wat ze moeten doen. Maak eventueel enkele opgaven samen. Laat daarna de oefeningen zelfstandig afmaken. Vertel de leerlingen wat ze kunnen doen als ze met het werkboek klaar zijn. Zie de tabel ‘Vervolgtaken’ in het blokoverzicht met o.a. passende activiteitenkaarten. Verlengde instructie • Herhaal het lesdoel: Ik kan hoeveelheden tot en met 12 plaatsen in een staafgrafiek en vervolgens vergelijken. Ga na wat de leerling nodig heeft. • Maak samen een concrete grafiek van blokken : Semsom speelt met andere apen. Op maandag met 5 apen, op dinsdag met 8, op woensdag met 2, op donderdag met 6 en op vrijdag met 2 apen. Laat de leerling meedoen en de blokken stapelen . Wat betekenen de staven? Wat betekent ieder blok? Stel vragen over wat er te zien is. Kijk en denk en geef dan pas antwoord. Laat de leerling hardop verwoorden. • Start aan het einde van de instructie met het werkboek of gebruik het werkboek bij de instructie (begeleid oefenen) en laat ze zelfstandig verder werken. Verdiepende instructie • Verdieping op het basisdoel: Ik kan een verhaal (met tekening) maken bij een staafgrafiek. • De leerling maakt met getalkaartjes een staafgrafiek op het printblad en bedenkt bij die grafiek een verhaal. Laat eventueel het verhaal tekenen. De leerlingen vertellen elkaar het verhaal bij de grafiek. Bewegend en spelend leren ACT

15 Min

Levende grafiek Bekijk het filmpje. Maak ruimte in de klas of doe deze activiteit buiten. Leg de getallen van 0 tot 12 naast elkaar neer. De leerlingen gooien met 2 dobbelstenen. Elke leerling gaat bij het getal

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

staan van het aantal ogen dat hij heeft gegooid. Zo ontstaan rijen die samen een levende grafiek vormen. Hoe kan het dat 0 en 1 niet gegooid zijn? Welk getal is het meest gegooid? Variatie: ieder kind pakt een getalbeeldkaart en gaat op goede plek in de grafiek staan. >> Kijk voor een alternatief (binnen of buiten) op de activiteitenpagina.

15 Min

Lesafsluiting

5 M in

Terugkijken Kom terug op het lesdoel met het bord. Vandaag hebben jullie geleerd een staafgrafiek te maken. Hoe kun je in een staafgrafiek hoeveelheden vergelijken? Check Pak je groene wisbordje, nummer 3. Omcirkel goed of fout. Toon de grafiek op het bord. Laat na elke vraag de wisbordjes omhoog houden: 1, 2, 3, laat maar zien. • Ik zie in de grafiek dat er meer zwarte dan witte potloden zijn. (g) • Ik zie in de grafiek dat er van twee kleuren potloden evenveel zijn. (g) • Ik zie in de grafiek dat het verschil tussen de groene en zwarte potloden 10 is. (f) • Ik zie in de grafiek dat het verschil tussen de gele en rode potloden 5 is. (g) Noteer de namen van de leerlingen die een onjuist antwoord geven op het volgblad. Vooruitkijken In de volgende les gaan we alles van deze week herhalen. Wat je moeilijk vindt, kun je dan nog een keer oefenen. Tips voor leerlingen die het doel nog lastig vinden Verzamel in de rekenhoek voorwerpen en laat onder begeleiding (van een andere leerling) een concrete staafgrafiek maken met blokjes. Laat de grafiek vervolgens met kaartjes leggen en daarna op een leeg blad tekenen. • Zet een passende activiteitenkaart in. •

13


Blok 1 · Les 5 · Meer-weerles · Getallen Opbouw

Doelen

Materialen

Weekdoel • Hoeveelheden tot en met 20 verkort tellen en vergelijken met behulp van de 5-structuur.

Leerkracht • 2 bakjes • ongeveer 40 blokjes • 2 eierdozen met eieren of blokjes • volgblad (printblad B1.1)

Automatiseren • Vanuit elk getal tot ten minste 20 verder tellen en terugtellen. Onderhouden • De schaduw van een voorwerp tekenen.

Automatiseren

Leerling • bal (of pittenzak, per tweetal) • fiches en blokjes (rb) • getalkaartjes 31 t/m 50 (printblad B1.3 per tweetal, VDI) • kralenketting t/m 50 (per tweetal, VDI) • zaklamp (per tweetal) • 20 wat grotere houten blokken of bouwblokken (per tweetal) • werkboek

5 Min

Laat het automatiseerdoel zien met het bord. Vandaag oefenen jullie de telrij tot ten minste 20. ACT

Spel met de bal Bekijk het filmpje. Maak tweetallen. We spelen het spel met de bal. Ga op één grote stap van elkaar staan. De een noemt een getal tot en met 20 en zegt of je verder of terug moet tellen. Gooi de bal met een klein boogje naar elkaar. Tel om en om, elke keer dat je de bal gooit, hardop verder of terug. Stop bij 0 of bij 20. Daarna noemt de ander een nieuw getal. Wissel zo steeds van beurt.

Instructie •

10 Min

Deze week hebben jullie veel geleerd over verkort tellen en vergelijken. Bespreek de doelen. Ik heb hier twee bakjes met blokjes (tot en met 20) . Op welke manieren kan ik deze nu gaan vergelijken? Denk aan het structureren in groepjes van 5 en aan het structureren in rijen. Laat beide manieren in het kort zien. Maak tweetallen. Pak allebei een handje vol fiches en blokjes uit je rekenbakje, meer dan 10. Vergelijk de hoeveelheden. Tel met groepjes van 5. Wie heeft meer? Hoeveel meer? Pak daarna een nieuwe hoeveelheid. Herhaal de opdracht enkele keren. Kijk naar de afbeelding op het bord. Hoeveel euro zie je links? En rechts? Wat is meer? Hoeveel meer?

Zelfstandig werken

20 Min

Zelfstandige verwerking Neem de oefeningen door met het bord. Zorg dat de leerlingen goed begrijpen wat ze moeten doen. Maak eventueel enkele opgaven samen. Laat daarna de oefeningen zelfstandig afmaken. Vertel de leerlingen wat ze kunnen doen als ze met het werkboek klaar zijn. Zie de tabel ‘Vervolgtaken’ in het blokoverzicht met o.a. passende activiteitenkaarten. 14

Automatiseren

5 min

Instructie

10 min

Zelfstandig werken

20 min

Verl. instr. Zelfst. verw.

Zelfst. verw.

Bewegend en spelend leren Lesafsluiting

Zelfst. verw. Verdiep. instr. 20 min 5 min

Vertel, naar aanleiding van het volgblad, welke leerlingen meedoen aan de verlengde instructie. Verlengde instructie • Herhaal het weekdoel: Ik kan hoeveelheden tot en met 20 verkort tellen en vergelijken met behulp van de 5-structuur. • Ga na wat de leerling nodig heeft: ○ Is het verkort tellen met de 5-structuur nog moeilijk? Oefen dan met tellen in groepjes van 5: concreet met de handen (5 vingers), 1 hand is 5, 2 handen is 10, 3 handen is 15. Maak samen enkele vingerbeelden tot en met 20. Oefen vervolgens met het tellen van gestructureerde hoeveelheden met 2 eierdozen. Doe steeds een andere hoeveelheid eieren in de dozen en tel elke volle rij als een sprong van 5. ○ Is het vergelijken nog moeilijk? Vergelijk hoeveelheden concrete materialen. Pak een eierdoos met 7 eieren en een met 9 eieren. Eerst kijken, dan denken: waar zie ik er meer? Daar zijn 9 eieren, 9 is meer dan 7 eieren. Ik kijk daarna hoeveel meer. Wat is het verschil? Ik zie dat er 2 eieren meer zijn in die doos. Zet daarna op een kralenketting 14 op en doe 8 eieren in een eierdoos. Eerst kijken, dan denken: waar zie ik er meer? Wat is het verschil? Stimuleer de leerling om de woorden 'vergelijken', 'meer' en 'minder' te gebruiken. • Start aan het einde van de instructie met het werkboek of gebruik het werkboek bij de instructie (begeleid oefenen) en laat ze zelfstandig verder werken. Verdiepende instructie • Verdieping op het basisdoel: Ik kan getallen tot en met 40 vergelijken en aangeven hoe groot het verschil is. • Hoe vergelijk je grote getallen? (bijvoorbeeld door na te denken over de getallenrij) • Maak tweetallen. Geef elk tweetal de getalkaartjes 20 tot en met 40. Verdeel de kaartjes. Draai tegelijkertijd 1 kaart om. Vergelijk de twee getallen. Wie heeft het grootste getal? Tik daarop. Degene die het eerst op het juiste antwoord getikt heeft, rekent uit (met een kralenketting of een getallenlijn) hoe groot het verschil is. De ander controleert. Als het antwoord goed is, mag je het kaartje houden. Daarna draai je weer tegelijk een nieuw kaartje om. geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg


les

1

blok 1 les 5

5

1

12 13 14 15

14 15 16 17

kleur. vul in.

16 17 18 19

20 21 22 23

16 17 18 19

13 14 15 16

2

3

12

15

5

10

15

0

5

van minst naar meest.

0

6

wat is evenveel?

12 15 17

1

2

3

15 euro

27 euro

13

Doelenblad Sluit het zelfstandig werken af met het invullen van week 1 op het doelenblad in het werkboek. 20 Min

Schaduwspel • Bespreek het onderhoudsdoel: Ik kan de schaduw van een voorwerp tekenen. Vandaag gaan we schaduwen maken. • Bekijk het filmpje. Start klassikaal met een grote lichtbron gericht op een witte muur of op een laken. Experimenteer met het creëren van schaduwen. Wat moet ik doen om de schaduw groter of kleiner maken? Kan ik de schaduw ook verstoppen? Maak vervolgens tweetallen. Laat de leerlingen met een zaklamp schaduwen maken en daarmee experimenteren. • Geef elk tweetal een bakje met 20 blokken . Maak met die blokken een bouwwerk. Schijn er met de zaklamp op. Teken de schaduw op een vel papier. Laat de contouren van de ­schaduw overtrekken of de schaduw natekenen. • Deze activiteit kan bij zonnig weer buiten uitgevoerd worden, zonder lampen. >> Kijk voor een alternatief (binnen of buiten) op de activiteitenpagina.

Lesafsluiting

15

10

12 13 14 15

13 euro

ACT

10

5

hoeveel meer?

1

Bewegend en spelend leren

5

hoeveel?

14 15 16 17

3

4

3

hoeveel?

14 15 16 17

2

2

Tips voor leerlingen die het doel nog lastig vinden • Laat in tweetallen getalbeelden flitsen. • Laat in tweetallen hoeveelheden vergelijken met behulp van bijvoorbeeld getalbeeldkaarten: Waar zie je meer of minder? Laat de leerlingen hardop verwoorden. • Laat in tweetallen hoeveelheden concrete materialen vergelijken. • Zet een passende activiteitenkaart in.

5 Min

Terugkijken Kom terug op het weekdoel met het bord. Jullie hebben deze week geleerd hoe je verkort kunt tellen en hoeveelheden kunt vergelijken. Hoe kun je hoeveelheden snel tellen? (door te structureren in groepjes of in rijen) • Laat in tweetallen aan elkaar horen hoe je tot de 19 kan tellen met behulp van de 5-structuur.(5, 10, 15, 16, 17, 18, 19) •

Vooruitkijken Volgende week gaan jullie leren splitsen, hoeveelheden verdelen in groepjes. Als je dat goed kunt, kun je straks makkelijker sommen maken.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

15


Auteursteam Semsom Marianne Espeldoorn (concept), Ronnie Huberts (concept), Marieke Gribling, Remco Hoeymans, Petra Kroon Advies Gert Gelderblom, Sherrill Woldberg (Expertis Onderwijsadviseurs) Projectteam Zwijsen Uitgever: Karel Wijne Nancy van Galen, Mirjam Faessen, Francis Kafoe, Laura van Merendonk, Niek Rooijakkers, Loekie Vis Fondsredactie Cecile van Laarhoven Eindredactie Dorine de Kruyf (Bureau Taalkunst, Tilburg) Bureauredactie Tetta van der Vorst (Addenda tekst en media, Houten) Vormgeving Concept en omslagen Richard van Zon (Valentein, Breda) Ontwerp binnenwerk Len Knoester (ik-ook grafisch ontwerp, Breda) Opmaak Chris Rapati (Grafisch Bureau Rapati, Culemborg)

Beeld Anke Gielen (Mirador media, Tilburg) Illustraties Character: Job van Gelder (Studio Monnikenwerk, ’s-Hertogenbosch) Technische illustraties: Coen de Kort (Tilburg) Shutterstock Fotografie Kasper van ’t Hoff Fotografie (Eindhoven) Lokin Fotografie b.v. (Breda) Shutterstock, Studio Zwijsen Video Chris Rooijakkers (Redfield Media, Geldrop) Met dank aan: Rian Meulendijks (BSO Buitengewoon van Kidsintown, Sterksel) 1e druk © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg Behoudens de uitzonderingen in de Auteurswet mag niets uit deze uitgave worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Aan het verwerven, waar nodig, van toestemming tot overname is door de uitgever de uiterste zorg besteed. Zou desondanks blijken dat een rechthebbende over het hoofd is gezien, dan verzoeken wij deze contact op te nemen met Uitgeverij Zwijsen.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.