Taaljacht Taal - handleiding - groep 5, blok 2

Page 1

Taal

5

2

Verhalen zijn overal HANDLEIDING

9 789048 740826

40826_TJT_gr5_b2_hl_omslag.indd Alle pagina's

22-02-2022 10:38



Taal Blok 2

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 1

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Blokinfo Les Soort les 1

2

3

4

5

6

7

8

9

Start

Verzamelen

Verkennen

Maken

Verkennen

Maken

Verkennen

Verkennen

Bijstellen

Leerkrachtdoelen

Leerlingdoelen

Taalbeschouwing

• Ik motiveer de lln. voor het taalthema en de eindtaak. (taalreflectie 15) • Ik nodig de lln. uit hun beginsituatie in kaart te brengen met de Rubric. (taalreflectie 15)

Mondelinge taalv.

• Ik laat de lln. gericht kijken en luisteren. (taaltaak 5)

Ik verken het thema, de woorden en de eindtaak.

Woordenschat

• Ik nodig de lln. uit hun beginsituatie in kaart te brengen met de woordenlijst. (taalreflectie 15) • Ik stimuleer de lln. om de themawoorden te leren. (woordleeractie 22)

Taalbeschouwing

• Ik laat de lln. ervaren dat verhalen overal en op allerlei manieren kunnen voorkomen. (taalreflectie 17)

Lezen

• Ik lees met de lln. informatieve teksten. (taaltaak 11)

Woordenschat

• Ik stimuleer de lln. om de themawoorden te leren. (woordleeractie 22 & 23)

Taalbeschouwing

• Ik verken met de lln. kenmerken van een verhaal. (taalreflectie 17) • Ik nodig de lln. uit hun leerproces in kaart te brengen met de Rubric. (taalreflectie 15)

Lezen

• Ik lees met de lln. een fictionele tekst. (taaltaak 14)

Woordenschat

• Ik stimuleer de lln. om de themawoorden te leren. (woordleeractie 22 & 23)

Taalbeschouwing

• Ik laat de lln. zinskernen uitbreiden met extra zinsdelen. (taalreflectie 18, Taaljacht spelling & grammatica) • Ik herhaal de kenmerken van een vertelzin. (taalreflectie 18, Taaljacht spelling & grammatica)

Lezen

• Ik lees met de lln. een fictionele tekst. (taaltaak 14)

Woordenschat

• Ik stimuleer de lln. om de themawoorden te leren. (woordleeractie 22)

Taalbeschouwing

• Ik verken met de lln. kenmerken van een fantasieverhaal. (taalreflectie 17)

Mondelinge taalv.

• Ik nodig de lln. uit een fantasieverhaal te vertellen op basis van drie verhaalelementen. (taaltaak 6)

Lezen

• Ik lees met de lln. een fictionele tekst. (taaltaak 14)

Schrijven

• Ik laat de lln. ervaren hoe je met behulp van drie verhaalelementen een verhaal kunt maken. (taaltaak 10)

Woordenschat

• Ik stimuleer de lln. om de themawoorden te leren. (woordleeractie 22 & 23)

Taalbeschouwing

• Ik nodig de lln. uit hun leerproces in kaart te brengen met de Rubric. (taalreflectie 15)

Lezen

• Ik lees met de lln. een fictionele tekst. (taaltaak 14)

Schrijven

• Ik stimuleer de lln. om een fantasieverhaal te schrijven. (taaltaak 10)

Woordenschat

• Ik stimuleer de lln. om de themawoorden te leren. (woordleeractie 22 & 23)

Taalbeschouwing

• Ik herhaal het begrip bijvoeglijk naamwoord. (taalreflectie 19, Taaljacht spelling & grammatica) • Ik laat de lln. de functie van bijvoeglijke naamwoorden ervaren. (taalreflectie 19, Taaljacht spelling & grammatica) • Ik daag de lln. uit om bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken om zelfstandige naamwoorden preciezer te beschrijven. (taalreflectie 19)

Lezen

• Ik lees met de lln. een fictionele tekst. (taaltaak 14)

Woordenschat

• Ik stimuleer de lln. om de themawoorden te leren. (woordleeractie 22)

Taalbeschouwing

• Ik verken met de lln. kenmerken van het voorlezen van een tekstfragment. (taalreflectie 17)

Mondelinge taalv.

• Ik stimuleer de lln. om een tekstfragment voor te dragen. (taaltaak 6)

Lezen

• Ik lees met de lln. een fictionele tekst. (taaltaak 14)

Woordenschat

• Ik stimuleer de lln. om de themawoorden te leren. (woordleeractie 22 & 23)

Taalbeschouwing

• Ik nodig de lln. uit hun leerproces in kaart te brengen met de Rubric. (taalreflectie 15)

Mondelinge taalv.

• Ik laat de lln. gericht en kritisch luisteren (taaltaak 5) • Ik stimuleer de lln. om elkaar peer-feedback te geven. (taaltaak 1)

Schrijven

• Ik stimuleer de lln. om de eindversie van hun fantasieverhaal te schrijven. (taaltaak 10)

Woordenschat

• Ik stimuleer de lln. om de themawoorden te leren. (woordleeractie 22 & 23)

Ik weet waar je verhalen kunt vinden.

Ik verken kenmerken van een verhaal.

Ik kan een zin langer maken, zodat hij meer vertelt.

Ik verken wat een fantasieverhaal is.

Ik kan een fantasieverhaal schrijven.

Ik verken hoe ik bijvoeglijke naamwoorden kan gebruiken om iets of iemand te beschrijven.

Ik verken hoe ik mijn verhaal boeiend kan voorlezen.

Ik kan mijn fantasieverhaal bijstellen.

• Ik stimuleer de lln. om hun fantasieverhaal voor te lezen. (taaltaak 6) • Ik laat de lln. gericht en kritisch luisteren. (taaltaak 5) • Ik stimuleer de lln. om elkaar peer-feedback te geven. (taaltaak 1)

Ik kan mijn fantasieverhaal voorlezen.

Woordenschat en taalbeschouwing

• Ik differentieer in herhaling (woordenschat) en verdieping (Taaljacht-opdrachten). (woordleeractie 22 & taaltaak 10)

Ik herhaal de woorden van dit blok.

Taalbeschouwing

• Ik kijk met de lln. terug naar de leeropbrengsten en het leerproces. (taalreflectie 15)

Ik kijk terug op wat ik dit blok geleerd heb.

Toets

Woordenschat

• Ik controleer aan de hand van een toets of de lln. de aangeboden woorden voldoende beheersen. (woordleeractie 22)

Taalspellen

Woordenschat en taalbeschouwing

• Ik laat de lln. oefenen met de woorden van dit blok. (woordleeractie 22) • Ik laat de lln. oefenen met de doelen van dit blok. (diverse taaltaken en taalreflecties)

10

Presenteren Mondelinge taalv.

11

Herhalen en verdiepen

12

Terugkijken en afsluiten

Taaljacht-opdrachten

2

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 2

• Ik motiveer de lln. om met de Taaljacht-opdrachten aan de slag te gaan. (taaltaak 10)

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Taalthema 2: Verhalen Subthema: Verhalen zijn overal Het thema Verhalen komt in elk leerjaar terug als tweede blok. In groep 5 ervaren de leerlingen dat verhalen overal en op allerlei manieren voorkomen. Verhalen prikkelen de verbeeldingskracht en dat gaan de leerlingen ervaren door zelf een fantasieverhaal te schrijven en dat aan elkaar voor te lezen. Samenhang met grammatica en begrijpend lezen De volgende grammaticadoelen uit Taaljacht spelling & grammatica worden herhaald en toegepast. Les

Onderwerp(en)

Les

Onderwerp(en)

4

vertelzinnen langer maken Taaljacht spelling & grammatica: groep 4, blok 5

7

bijvoeglijke naamwoorden benoemen en gebruiken Taaljacht spelling & grammatica: groep 5, blok 2

In de handleiding bij de les wordt aangegeven hoe u het geleerde bij begrijpend lezen kunt toepassen bij het lezen van de bronnen in de lessen. Woordenschat In dit thema worden in totaal 55 woorden aangeboden die zowel passief als actief worden ingeoefend in de taken (omkeerkant werkboek). De woorden komen voor het eerst aan bod in de taaldoelen, filmpjes, audiofragmenten en bronnen. De woordclusters worden via een filmpje in de woordleermomenten volgens de viertakt (Van den Nulft & Verhallen, 2001) aangeboden. De a- en b-woorden horen bij het basisaanbod, de c-woorden zijn uitbreidingswoorden. Iedere week staan er 1 of 2 (schooltaal)woorden centraal. U kunt ze ook bij andere vakken terug laten komen. De themawoorden zijn blauw. Extra materialen Iedere les werken de leerlingen in het leerwerkboek. Alle leerlingen en de leerkracht moeten beschikken over een wisbordje en stift. Vanaf dit blok werken de leerlingen aan een schrijfdossier: op papier of digitaal. Bij papier raden we aan om officiële A4- of A5-verhaalschriften te gebruiken. Voordeel is dat deze links een teken- en rechts een gelinieerde pagina bevatten. Om de leerlingen enthousiast te maken voor het schrijven van verhalen, kunt u werk van uzelf of andere leerlingen laten zien, bijvoorbeeld een verhalenschrift van vroeger. Les

Materialen

Les

Materialen

1

Printblad voorleesverhaal Het vogeltje en de kat of eigen fantasieverhaal (leerkracht)

7

Printblad nakijken (leerkracht)

2

Nederlandstalig liedje (fragment) dat een verhaal vertelt dat geschikt is voor kinderen

8

Kopie (vergroting) van het eigen fantasieverhaal (per leerling aanpak 1)

3

Printblad voorleesverhaal Kris gaat vissen (leerkracht)

9

Knutselmateriaal (schaar, lijm, potloden, stiften)

5

4 verschillende kleuren plakbriefjes (per groepje) 3 grote vellen papier (A3 of groter)

10

Printblad observatiepunten (leerkracht)

6

Printblad mijn fantasieverhaal (per leerling) 3 grote vellen van de vorige les met de ideeën van de leerlingen voor personage, plaats en gebeurtenis

12

Printblad evaluatiepunten (leerkracht)

Tips voor een rijke taalleeromgeving Dit thema gaat over de rijkdom van verhalen die overal om ons heen zijn en het schrijven van een fantasieverhaal met de bronnen: Les

Materialen

Les

Materialen

2

Limerick, streetart

6

Verhaalfragment: De vlinderzwijntjes

3

Fragment uit: Er was misschien eens

7

4

Gedicht: Duif

Fragment uit: De tsarenzoon, de vuurvogel en de grijze wolf

5

Fragment uit: Groot Biegel Sprookjesboek

8

Fragment uit: Vlieg mee met Peter Pan

Verantwoording lesdoelen De lesdoelen uit dit blok komen voort uit verschillende bronnen: • de kerndoelen (deze zijn geconcretiseerd in de Tussendoelen van het Expertisecentrum Nederlands en TULE van SLO) • het referentiekader (deze zijn geconcretiseerd in de SLO-serie Leerstoflijnen … beschreven) • curriculum.nu Er komen 24 soorten activiteiten voor in Taaljacht, deze zijn afgeleid van bovenstaande bronnen en zijn op te delen in 14 taaltaken, 7 taalreflecties en 3 woordleeracties. Voor een overzicht van deze taalactiviteiten zie de Algemene Handleiding. geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 3

3

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Roadmap ‘Verhalen zijn overal’

Les 1 Start Dit is de startles van het thema ‘Verhalen’. In deze les introduceert u het taalthema en de taaljacht: Ik presenteer mijn fantasieverhaal. U laat de leerlingen ervaren dat verhalen ‘overal’ om ons heen zijn. U modelt de eindtaak aan de hand van uw eigen fantasieverhaal of een bestaand fantasieverhaal. U oriënteert de leerlingen zo op de taaljacht.

Achtergrond voor de leerkracht In dit blok ligt de nadruk op de kracht van verhalen en dat verhalen overal om ons heen zijn. Een goed verhaal verbindt ons, laat ons in de spiegel van onze menselijkheid kijken en verwoordt gemeenschappelijke waarden. En verhalen prikkelen de fantasie en de verbeeldingskracht. Les 3 Verkennen

Les 2 Verzamele n In deze les verzame lt u met de leerlinge n vindplaatsen van ve rhalen. De leerlinge n er varen dat een verhaal meer is dan een geschrev en (proza)tekst, en dat er bijvo orbeeld ook een verh aa l in een gedicht kan zitten. Of in een poster. Of in ee n foto zonder tekst.

Achtergrond voor de leerkracht Verhalen kom je overal tegen! Soms is het een verhaal met alleen tekst, zoals in een roman, soms met tekst en beeld, zoals in een stripboek, een film of een serie. En soms is een verhaal ‘gevangen’ in enkel een beeld, zoals in een foto, een kunstwerk of een afbeelding. Als je goed kijkt, zie je overal verhalen. En dat is ook niet gek, want verhalen verbinden, raken, vertellen een waarheid en geven toegang tot (on)voorstelbare werelden.

In deze les verkennen de leerlingen kenmerken van verhalen. Hierbij zoomt u in op de hoofdkenmerken: een verhaal hoeft niet echt gebeurd te zijn (maar dat kan wel) en heeft een hoofdpersoon met wie je kunt meeleven.

Achtergrond voor de leerkracht In deze les draagt u bij aan de verhaalanalyse. De verhaalanalyse gaat over verhaalkenmerken als genre, personages, tijd, motieven, ruimte, verteltechniek, verloop.

Les 4 Maken Bij Taaljacht spelling & grammatica hebben de leerlingen geleerd wat een vertelzin is en hoe je zo'n zin kunt uitbreiden. In deze les oefenen de leerlingen hiermee in een fantasierijke context. In les 6 kunnen de leerlingen deze ervaringen gebruiken als ze hun eigen fantasieverhaal maken.

Les 5 Verkennen merken van een De leerlingen verkennen de ken u in op de fantasieverhaal. Hierbij zoomt iets wat in het echt hoofdkenmerken: er gebeur t te personages in niet kan en er komen zelfbedach voor.

Achtergrond voor de leerkracht Elke zin roept beelden op en schept zo een verbeelde wereld. Door een zin uit te breiden, krijgt de zin meer beelden waardoor de lezer de verbeelde wereld nog scherper voor zich ziet. Schrijvers maken hiervan bewust gebruik.

Achtergrond voor de leerkracht Fantasieverhalen zijn producten van de verbeelding. In fantasieverhalen overschrijdt de verbeelding steeds opnieuw de grenzen van de realiteit. Fantasieelementen zijn niet rationeel verklaarbaar, maar toch nemen fantasieverhalen ons moeiteloos mee naar andere werelden. Ze verbeelden een realiteit die de grens tussen wat waar en wat onwaar is, doet vervagen. 4

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 4

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Les 6 Maken In deze les maken de leerlingen de eerste versie van een fantasieverh aal met behulp van he t SMS-schema.

Achtergrond voor de leerkracht Fantasie staat voorop in een fantasieverhaal. De kunst is om het verhaal wel geloofwaardig te houden. Verhalen kunnen de grenzen van de realiteit overschrijden en toch geloofwaardig blijven.

Les 8 Verkennen In deze les verkennen de leerlingen hoe ze hun fantasieverhaal boeiend kunnen voorlezen.

Les 7 Verkennen Bij Taaljacht spelling & grammatic a hebben de leerlingen geleerd wat een bijvoeglijk naamwoord is. In dez e les verkennen ze hoe je met (attribu tieve) bijvoeglijke naamwoorden beelden de beschrijvingen kunt geven. Achtergrond voor de leerkracht Een bijvoeglijk naamwoord kan in een zin op twee manieren gebruikt worden: - attributief: het bijvoeglijk naamwoord staat voor het zelfstandig naamwoord (de groene kast). - predicatief: als hoofd van het naamwoordelijk gezegde (de kast is groen).

Les 9 Bijstellen In deze les geven de leerlingen elka ar feedback op hun fantasieverhaal. Ze gebruiken deze feedback om tot een verbeterde eindversie te kom en.

Les 10 Presenteren Eindelijk is het zo ver: de leerlingen mogen hun fantasieverhaal voorlezen, én genieten van andere fantasieverhalen.

diepen Les 11 Herhalen en ver verre de leerlingen In deze les gaat u na in hoe twoorden de aangeboden woordenscha toets: de ve atie form beheersen met een iz. woordenschatqu ig zijn, dan is er in Mocht extra oefening nod n in te zetten. deze les tijd om de taalspelle te werken aan In deze les is er ook tijd om zijn de vrijere de Taaljacht-opdrachten; dit taalthema. opdrachten gericht op het

Les 12 Terugkijken en afsluiten In deze les blikt u samen met de leerlingen terug op hun taaljacht en kijkt u samen vooruit naar de volgende ‘jacht’. De leerlingen vullen de eindrubric in, waardoor ze terugkijken op het taalthema en de mondelinge en de schriftelijke eindtaak. Voor deze les is een printblad evaluatiepunten voor de leerkracht beschikbaar. Met behulp van dit blad kunt u uw eigen ervaringen, successen, leerpunten en vervolgstappen in kaart brengen.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 5

5

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Meertaligheid Taalthema en taaltaak

Les 2

Verhalen zijn er in elke traditie. In sommige tradities worden verhalen opgeschreven, in andere tradities vooral verteld. Vroeger werden verhalen alleen verteld en doorverteld. Veel van die verhalen zijn later wel opgeschreven.

Lesdoel: Ik weet waar je verhalen kunt vinden.

In dit blok schrijven de leerlingen een fantasieverhaal. Leerlingen die nog moeite hebben met het schrijven van een verhaal in het Nederlands, kunt u stimuleren om goed te luisteren naar de instructie en daarna hun verhaal in hun thuistaal op te schrijven. Alle tips die ze in de komende lessen ter verbetering van hun verhaal krijgen, zijn namelijk ook toepasbaar op andere talen (langere zinnen maken, bijvoeglijke naamwoorden toevoegen enzovoort). Als leerlingen niet in hun thuistaal kunnen schrijven, maar wel beter in hun thuistaal een verhaal kunnen verzinnen, dan kunnen ze samenwerken met een taalmaatje.

Achtergrondinformatie taaldoel

Heel veel dingen kunnen een verhaal vertellen, en niet iedereen bedenkt hetzelfde verhaal bij hetzelfde voorwerp. De ene persoon bedenkt het een, de ander iets heel anders. Hoe je een foto of voorwerp ‘leest’, wordt onder andere bepaald door je cultuur en je ervaringen. Het mooie van je fantasie gebruiken is, dat niets fout is.

Alternatieve suggestie

Preteaching bronteksten In Taaljacht wordt gewerkt met authentieke bronnen. De woordenschatwoorden zijn blauw gemaakt en ze worden voor alle leerlingen uitgelegd. In de bronnen kunnen nog andere woorden staan die lastig te lezen of te begrijpen zijn. Bekijk daarom de bronnen tijdens de voorbereiding en bepaal of het nodig is om ze voor een groepje leerlingen te preteachen. Hiervoor is bij de lessen preteaching beschikbaar.

Les 1 Lesdoel: Ik verken het thema, de woorden en de eindtaak.

Betrekken thuistaal en leefomgeving

Leerlingen die in het buitenland gewoond hebben en/of thuis een andere taal spreken, kunnen wellicht iets vertellen over de verschillen tussen verhalen die ze in Nederland horen/lezen en verhalen uit andere landen, in andere talen.

Laat de leerlingen een voorwerp of een foto meebrengen waar een verhaal aan vastzit. Wie wil, kan dat verhaal vertellen aan de klas of in een groepje. U kunt ook een eigen voorwerp of foto meenemen en vragen of de leerlingen er een verhaal bij kunnen bedenken. Als een aantal leerlingen dat heeft gedaan, kunt u het ‘echte’ verhaal vertellen. Leek het op wat de leerlingen hadden bedacht?

Les 3 Lesdoel: Ik verken kenmerken van een verhaal.

Betrekken thuistaal en leefomgeving

Vraag de leerlingen om een aantal hoofdpersonen te noemen die voorkomen in de verhalen die ze ooit gehoord of gelezen hebben. Zijn er overeenkomsten of verschillen tussen de hoofdpersonen uit Nederlandse verhalen en buitenlandse verhalen? Zien de hoofdpersonen er anders uit? Maken ze andere dingen mee? Hoe zou dat komen? Een schrijver put vaak uit zijn of haar eigen ervaring en geeft daar een draai aan. Dus een schrijver uit Groenland zal misschien meer over sneeuw en kou vertellen, terwijl een schrijver uit Brazilië het heeft over iets wat in het regenwoud is gebeurd.

Alternatieve suggestie

Vraag of de leerlingen boeken met fantasieverhalen van thuis mee kunnen nemen, dat kan ook in hun thuistaal zijn. Zoek zelf ook naar boeken uit allerlei culturen. Neem verderop in dit thema de tijd om de boeken te vergelijken. Waarschijnlijk is de fantasie wel hetzelfde, maar worden er andere personages, landschappen en voorwerpen gebruikt (bijvoorbeeld een vliegende riksja in plaats van een vliegende auto).

6

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 6

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Les 4

Les 6

Lesdoel: Ik kan een zin langer maken, zodat hij meer vertelt.

Lesdoel: Ik kan een fantasieverhaal schrijven.

Achtergrondinformatie taaldoel

Alternatieve suggestie

Les 5

Les 7

Lesdoel: Ik verken wat een fantasieverhaal is.

Lesdoel: Ik verken hoe ik bijvoeglijke naamwoorden kan gebruiken om iets of iemand te beschrijven.

Als je een zin langer maakt, moeten de delen die je toevoegt in een bepaalde volgorde staan. Die volgorde is per taal verschillend. Leerlingen die een thuistaal met een andere volgorde van zinsdelen hebben, zullen hier wellicht moeite mee hebben. Geef hen hierbij extra ondersteuning.

Betrekken thuistaal en leefomgeving

In een fantasieverhaal is het ook mogelijk om dingen uit verschillende landen of tradities met elkaar te combineren. Iets wat in het ene land wel kan, is fantasierijk in een ander land. Bijvoorbeeld bepaalde dieren of landschappen. Kunnen de leerlingen zoiets bedenken? Op deze manier kunnen de leerlingen dingen uit hun land van herkomst verwerken in een verhaal.

De leerlingen kunnen ook schrijven in hun thuistaal. Laat ze dat dan op de computer doen, zodat er gemakkelijk een vertaling gemaakt kan worden. Loop samen de vertaling door of laat de leerling samen met een maatje de vertaling doorlopen en de zinnen mooier maken en verbeteren.

Achtergrondinformatie taaldoel

In het Nederlands komen bijvoeglijke naamwoorden vaak direct voor een zelfstandig naamwoord. In een aantal andere talen kunnen ze ook direct achter het zelfstandig naamwoord staan. Vraag aan leerlingen met andere thuistalen waar bijvoeglijke naamwoorden in die talen staan en laat hen extra goed opletten of ze de bijvoeglijke naamwoorden op de juiste plek in de tekst hebben gezet.

Les 8 Lesdoel: Ik verken hoe ik mijn verhaal boeiend kan voorlezen.

Alternatieve suggestie

Als de leerlingen boeken in andere talen hebben meegenomen, kunnen die ook voorgelezen worden. Laat de leerlingen een stukje uitzoeken waarbij ze moeten fluisteren of juist hard moeten roepen, een stilte moeten laten vallen of juist snel moeten praten. De andere leerlingen moeten proberen te voelen waar het verhaal over gaat. Zou het een spannend, grappig of verdrietig stukje uit een verhaal zijn?

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 7

7

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Taalspellen Leerkrachtdoelen

Materialen

• Ik laat de leerlingen oefenen met de woorden van dit blok. • Ik laat de leerlingen oefenen met de doelen van dit blok.

• Bekijk welke materialen nodig zijn bij de gekozen werkvorm(en).

Vooraf • U kunt de taalspellen inzetten op een zelfgekozen moment om de leerlingen spelenderwijs extra te laten oefenen en te kijken waar de leerlingen staan. • We adviseren om aan het einde van iedere lesweek in ieder geval één woordenschatspel te spelen. • Bij sommige spellen staat een lesnummer vermeld. Speel deze spellen pas na afloop van de betreffende les.

woordenschat

WOORDBINGO Doel: de leerlingen koppelen woorden aan gegeven betekenissen.

Nodig: woordkaartjes, wisbordje en stift (per leerling)

❶ Laat de leerlingen zes vakken op hun wisbordje tekenen. ❷ Zet de timer op 1 minuut. De leerlingen schrijven in elk vak één woord (van deze week of van het gehele blok). ❸ Gebruik de woordkaartjes. Geef de betekenis van een woord. Geef DenkTijd. Herkent een leerling het woord op het wisbordje, dan streept hij dit door. ❹ Volle ‘kaart’? De leerling roept: ‘Bingo’. ❺ Controleer de kaart door de betekenissen opnieuw hardop te noemen.

Tijd: 10 minuten

VARIATIE

• Niet u, maar de leerlingen geven om de beurt de betekenis van een woord.

• Laat de leerlingen zes woorden opschrijven en het wisbordje daarna ruilen met een maatje. Ze spelen bingo met de woorden van een ander.

woordenschat

MAAK EEN ZIN Doel: de leerlingen herhalen actief woorden door er zinnen mee te maken.

Nodig: woordkaartjes

❶ De leerlingen werken in tweetallen. Geef elk tweetal een aantal woordkaartjes. De opdracht is: Maak een fantasiezin met het woord op het kaartje van je maatje. ❷ Op uw startteken zegt kind A: Op mijn woordkaartje staat dit woord: [woord]. Kun jij daar een zin mee maken? ❸ Kind B maakt een zin met het woord. ❹ Dan wisselen ze van rol. ❺ Tijd over? Laat dan de kaartjes wisselen met een ander tweetal.

8

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 8

Tijd: 5 minuten

VARIATIE

• Noem twee woorden waaraan je denkt bij het woord op het kaartje.

• Bedenk zinnen die met elkaar te maken hebben, zodat je er een verhaal mee kunt maken.

• Kind B maakt een korte zin. Kind A maakt de zin langer door een zinsdeel of bijvoeglijke naamwoorden toe te voegen.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie woordenschat: Woordbingo

10 minuten

woordenschat: Maak een zin

5 minuten

taalbeschouwing: Doe maar na!

5 minuten

taalbeschouwing: Zie het voor je

10 minuten

RondPraat

taalbeschouwing

DOE MAAR NA! (NA LES 4) Doel: de leerlingen oefenen met het beschrijven van zaken.

Tijd: 5 minuten

❶ De leerlingen werken per tafelgroepje. ❷ Leerling 1 gaat met de rug naar het digibord staan. Leerling 2 en 3 staan ertegenover en kijken naar leerling 1. Leerling 4 staat achter leerling 2 en 3, en neemt een houding aan. ❸ Leerling 1 beschrijft de houding van leerling 4. Leerling 2 en 3 moeten op basis van de beschrijving dezelfde houding aannemen. ❹ Welk groepje heeft de meeste houdingen goed overgenomen?

VARIATIE

• Plaats een voorwerp achter een stuk karton of onder een doek, zodat de andere leerlingen het niet kunnen zien. Beschrijf dit voorwerp en laat het tekenen.

taalbeschouwing

ZIE HET VOOR JE (NA LES 7) Doel: de leerlingen oefenen het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden.

Werkvorm: RondPraat

❶ De leerlingen werken per tafelgroepje. Noem een personage (mens, dier), voorwerp of plaats. Beschrijf dat met bijvoeglijke naamwoorden zo in een zin, dat ik het voor me kan zien. ❷ Gebruik hierbij RondPraat. De leerlingen zitten of staan op een genummerde plaats. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Voeg een bijvoeglijk naamwoord toe. Geef aan dat de leerlingen in de zin behalve bijvoeglijke naamwoorden

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 9

Nodig: leeg blaadje (per groepje)

Tijd: 10 minuten

ook stukjes mogen gebruiken om de zin langer te maken (beschrijvende zinsdelen) (de groene stoel achter het bureau). De zin schrijven ze op het blaadje van hun tafelgroepje. ❸ Laat willekeurig uit elke groep een leerling vertellen welke zin ze hebben bedacht. De anderen doen hun ogen dicht en proberen het personage, het voorwerp of de plaats voor zich te zien. Steek je duim omhoog als je voor je zag wat het andere groepje heeft beschreven.

9

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 1 · Start Leerkrachtdoelen Taalbeschouwing • Ik motiveer de leerlingen voor het taalthema en de eindtaak. • Ik nodig de leerlingen uit hun beginsituatie in kaart te brengen met de Rubric. Mondelinge taalvaardigheid • Ik laat de leerlingen gericht kijken en luisteren.

Materialen Woordenschat • Ik nodig de leerlingen uit hun beginsituatie in kaart te brengen met de woordenlijst. • Ik stimuleer de leerlingen om de themawoorden te leren.

Vooraf • Het taalthema gaat over verhalen. • Het eindproduct van dit blok is een fantasieverhaal. De leerlingen zullen dit jaar meer verhalen schrijven. Bedenk vooraf of u de leerlingen de verhalen wilt laten bewaren in een verhaalschrift of in een verzamelmap. In dit blok noemen we deze verzameling verhalen ‘schrijfdossier’. • Mocht u een opstelschrift van uzelf (van vroeger) hebben, dan is het wellicht leuk om dat deze les aan de leerlingen te laten zien. Instructie

20 min

Voorkennis activeren • We maken vandaag kennis met een nieuw taalthema. In dit blok ga je leren waar je verhalen ziet en hoort, en leer je een fantasieverhaal schrijven en voorlezen. We kijken zo naar een filmpje over dit thema. • In groep 4 heb je al geleerd waarom mensen elkaar verhalen vertellen. Weet je nog waarom mensen dat doen? Schrijf dat op je wisbordje. Gebruik de beurtenstokjes en vul waar nodig aan. [om van te genieten, om van te leren, om elkaar beter te leren kennen] • Bekijk samen met de leerlingen het filmpje op het digibord. Kijkvraag: Welk soort verhalen hoor en zie je? Schrijf dit op je wisbordje. • Gebruik Eén Beurt RondPraat. De leerlingen zitten of staan op een genummerde plaats. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De vraag is: Welk soort verhalen hoor en zie je? • Geef de gelegenheid om antwoorden te delen. Gebruik de beurtenstokjes. [bijvoorbeeld: echt gebeurde verhalen, spannende verhalen, sterke verhalen, verhalen in liedteksten] Wellicht noemen de leerlingen ook vindplaatsen en onderwerpen. Besteed daar nu geen aandacht aan, dit komt aan bod in les 2. • Ik heb ook een verhaal. Lees uw zelfgeschreven fantasieverhaal voor of gebruik het printblad voorleesverhaal Het vogeltje en de kat. • Vertel de leerlingen waarin zij dit schooljaar hun verhalen zullen verzamelen (verhaalschrift, map, digitaal dossier). Laat eventueel ook het opstelschrift van uzelf (van vroeger) zien. • Laat de Roadmap zien op het digibord. Laat de opdracht bij les 1 invullen.

10

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 10

• leerwerkboek Rubric Start-Roadmap (p. 2-3) en woordenlijst lessen 1-2-3 (p. 4-5) • leerwerkboek taken: Taaljachtopdrachten (p. 2-3) en taak 1 (p. 4-5) • printblad voorleesverhaal Het vogeltje en de kat of eigen fantasieverhaal (leerkracht) • wisbordje en stift (leerkracht en per leerling)

Rubric • In dit blok schrijven jullie een fantasieverhaal en leer je hoe je een fantasieverhaal boeiend voorleest. • Laat de Rubric Start zien op het digibord. Weet iedereen nog hoe dit werkt? • Lees de drie doelen voor en laat de leerlingen zichzelf inschalen. Dit gaan jullie in dit blok leren! Nu is de vraag: wat weet je al van deze drie doelen? In welke kolom zet je een kruisje? Geef een voorbeeld op het digibord. Woordenlijst • Laat de woordenlijst van les 1-2-3 zien op het digibord. Kijk op p. 4-5 van je werkboek. Dit zijn de themawoorden die jullie in de lessen tegenkomen en gaan leren. Misschien zie je woorden die nieuw voor je zijn. Of misschien ken je het woord wel, maar leer je een andere betekenis van het woord. Je gaat nu zelf aangeven of je de betekenis van het woord al kent. Ik lees zo meteen het woord voor en jullie kruisen direct aan of het woord nieuw voor je is, of je het al herkent of zelfs al gebruikt. Lees alleen de woorden voor, niet de betekenis. • Zorg voor een hoog tempo. De woorden komen terug in les 2 en les 3, en worden ingeoefend bij de taken. • Deze week gaan we een aantal woorden ook bij andere vakken zo vaak mogelijk proberen te gebruiken. Benoem deze woorden: onwaarschijnlijk en waarschijnlijk. • Schrijf deze woorden op het whiteboard of wijs naar de woordposter. Gebruik ze zo veel mogelijk bij andere vakken. • Het lijkt me onwaarschijnlijk dat je je fantasieverhaal van dit blok al helemaal bedacht hebt, maar in de volgende lessen schrijven jullie waarschijnlijk prachtige fantasieverhalen. Aan de slag

20 min

Zelfstandige verwerking • Laat de leerlingen het werkboek omdraaien. Jullie oefenen zelfstandig met de woorden van de week. Vandaag maak je taak 1. Op p. 2-3 staan Taaljacht-opdrachten. Aan deze opdrachten mag je altijd werken als je klaar bent. • Neem de Taaljacht-opdrachten kort met de leerlingen door en vertel waarin ze deze mogen verwerken: schrift, schrijfdossier, computer. • Er is geen verlengde instructie in deze les.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie Instructie ### Voorkennis activeren Rubric Woordenlijst Aan de slag Taken Terugkijken

Eén Beurt RondPraat

RondPraat • De startles heeft geen verlengde instructie. • In een combinatiegroep laat u de hoogste jaargroep zelfstandig starten met een Taaljacht-opdracht uit de taken (omkeerkant werkboek).

ROADMAP

Thema Verhalen

Les 1

Verhalen zijn overal

Waarover zou jij een verhaal willen schrijven?

Als je goed om je heen kijkt, dan zie je overal verhalen. Verhalen prikkelen je fantasie en maken je nieuwsgierig! Daarover gaat dit blok.

Eindtaak Ik kan mijn eigen fantasieverhaal boeiend voorlezen.

RUBRIC

Dit is nieuw voor mij.

Ik kan dit met hulp.

Ik kan dit alleen.

Als je later nog ideeën bedenkt, kun je die hier opschrijven:

Ik kan iemand hierbij helpen.

Les 3 Over welke hoofdpersoon zou je een verhaal willen schrijven? Kruis aan en schrijf de hoofd persoon erbij. een mens:

Les 2

een dier:

Ik kan benoemen waar ik verhalen zie en hoor.

een ding:

Les 5

fantasieverhaal. Bedenk zelf onderdelen voor je les. Tip: Kijk bij opdracht 1 en 2 in de het personage

Ik kan een fantasieverhaal schrijven.

Les 4

Les 7 Ik kan een fantasieverhaal voorlezen.

de gebeurtenis

Les 6

Waar heb je vooral bijvoeglijke naamwoorden toegevoegd? Kruis aan. bij het personage bij de plaats anders, namelijk:

2

Terugkijken

de plaats

Les 8 3

5 min

• Blik terug op de opdracht bij les 1 in de Roadmap. Gebruik RondPraat. De leerlingen zitten of staan op een genummerde plaats. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De vraag is: Waarover zou jij een verhaal willen schrijven? • Loop rond en schrijf op een wisbordje enkele steekwoorden. Ik heb al veel ideeën gehoord voor verhalen. Waarschijnlijk worden het prachtige verhalen. Ik ben heel benieuwd. Wijs de leerlingen op de extra ruimte onder opdracht 1 in de Roadmap. Als je later nog meer ideeën hoort, ziet of weet, dan kun je die hier opschrijven.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 11

11

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 2 · Verzamelen Leerkrachtdoelen

Materialen

Taalbeschouwing • Ik laat de leerlingen ervaren dat verhalen overal en op allerlei manieren kunnen voorkomen.

• leerwerkboek les 2 (p. 6-7) • leerwerkboek taak 2 (p. 6-7) • Nederlandstalig liedje (fragment) dat een verhaal vertelt dat geschikt is voor kinderen • wisbordje en stift (per leerling)

Lezen • Ik lees met de leerlingen informatieve teksten. • Leesbegrip: verhaalkenmerken Woordenschat • Ik stimuleer de leerlingen om de themawoorden te leren.

Vooraf • Deze les kunt u ontdekkend of instructiegebonden aanbieden. • De leerlingen gaan in het klaslokaal op zoek naar verhalen (bijvoorbeeld bij een poster, foto, tekening of kalender). Eventueel kunt u ook elders in de school of buiten laten kijken. Woordleermoment

5 min

• Vandaag gaan we verder met het taalthema. Maar eerst leer je een aantal woorden die je tegenkomt in deze en de volgende les. Laat het filmpje en de opdracht zien. • De themawoorden staan gemarkeerd in het werkboek en in de handleiding. Leg deze zo nodig uit met behulp van de woordenhulp. Kies voor het vervolg van de les voor Ontdekken of Instructie . Ontdekken

10 min

Verkennen • De werkboeken zijn nog gesloten. • Laat een stukje van een door u gekozen liedje horen en laat zien dat u naar de tekst luistert. Dit vind ik een leuk nummer. Vertel kort het verhaal van het lied. Loop naar een poster in de klas. Speel dat u het verhaal van de poster ‘leest’. De poster vertelt een verhaal. Vorig jaar in groep 4 hebben jullie je eigen verhaal verteld aan de hand van een IK-poster. Bekijk daarna een foto of tekening en vertel er iets over. Al die verhalen vind ik zomaar hier, in het klaslokaal. • In deze les gaan jullie ontdekken waar je verhalen kunt vinden. Onderzoeken • De leerlingen gaan in de klas op zoek naar verhalen. De leerlingen delen hun wisbordje in twee vakken: linksboven schrijven ze ‘met tekst’ en rechtsboven ‘zonder tekst’. • Gebruik RondPraat & Schrijven. De leerlingen zitten op een genummerde plaats. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De vraag is: Waar in de klas vind je verhalen? [bijvoorbeeld bij 1 (met tekst): in een postergedicht, in een boek, in een tijdschrift, in een stripboek; bijvoorbeeld bij 2 (zonder tekst): op een foto, in een schilderij, op een poster, in een kunstwerk op een plein] • Bespreek de ontdekkingen van de leerlingen aan de hand van de beurtenstokjes en vul indien nodig aan. 12

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 12

Concluderen • Geef een samenvatting van wat de leerlingen ontdekt hebben, bijvoorbeeld dat je overal verhalen kunt vinden en dat er verhalen met en zonder tekst zijn. • Lees met de leerlingen de uitleg in het werkboek op p. 6 en laat die aanvullen met een eigen ontdekking. óf Instructie

10 min

Voorkennis activeren • Laat een stukje van het door u gekozen liedje horen en laat zien dat u naar de tekst luistert. Dit vind ik een leuk nummer. Vertel kort het verhaal van het lied. Instructie • Lees met de leerlingen het lesdoel en de uitleg. • Laat zien waar de leerlingen in de klas een verhaal kunnen vinden en benoem of het een verhaal is met of zonder tekst. Bijvoorbeeld: speel dat u het verhaal van een poster ‘leest’, zeg dat de poster een verhaal vertelt. Vorig jaar in groep 4 hebben jullie je eigen verhaal verteld aan de hand van een IKposter. Bekijk een foto en vertel er iets over. Leuke verhalen, hè? En die verhalen vind ik zomaar hier, in het klaslokaal. • Vul de uitleg in het werkboek aan. [bijvoorbeeld met tekst: in een krant, op een poster; bijvoorbeeld zonder tekst: in een schilderij, in een game] Begeleid inoefenen • Lees met de leerlingen de limerick op p. 6. Laat zien waar de plaatsnaam staat. Dit is een verhaal met tekst, en door die tekst weet ik meteen wat het verhaal van de limerick is. • Bekijk daarna de foto en lees de tekst erbij. Op de foto zie ik een verhaal zonder tekst. Ik kan zelf bedenken wat het verhaal bij dit kunstwerk is. Gebruik TweeGesprek Op Tijd. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Bekijk de straattekening. Bedenk wat het verhaal is. • Gebruik de beurtenstokjes om enkele leerlingen hun antwoorden te laten delen. [bijvoorbeeld: De man is gestruikeld over een blikje.]

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie Woordleermoment óf

Ontdekken Verkennen Onderzoeken Concluderen Begeleid inoefenen

Instructie Voorkennis activeren Instructie Begeleid inoefenen

Check

RondPraat & Schrijven

TweeGesprek Op Tijd

Aan de slag aanpak 2 3 Taken

aanpak 1 Verlengde instructie Terugkijken

Les 2 Verzamelen Lesdoel

1 Kijk om je heen in de klas. Schrijf op waar je een verhaal ziet. Bijvoorbeeld

Ik weet waar je verhalen kunt vinden.

Uitleg

verhaal met tekst

Verhalen zijn overal: ➜ met tekst: in een boek, film, gedicht, lied,

in mijn leesboek op de poster

Eigen antwoord

➜ zonder tekst: in een foto, tekening,

verhaal zonder tekst

op mijn tekening op de foto

2 Bekijk de afbeeldingen. Kruis aan waar jij weleens een verhaal tegenkomt. Eigen antwoord Er bestaan korte gedichtjes die een grappig verhaal vertellen. Ze bestaan uit vijf zinnen. Zin 1, 2 en 5 rijmen op elkaar. Ook zin 3 en 4 rijmen. Het laatste woord van zin 1 is een plaatsnaam. Zo’n gedichtje heet een limerick.

Bijvoorbeeld: Een man uit de buurt van Opdal en die sprak wel zo’n zeventien talen van Russisch tot Frans en van Turks tot Japans maar geen Fries, en dat vond-ie wel balen.

In toeristische steden zie je in de zomer soms kunstenaars aan het werk. Met stoepkrijtjes vertellen ze mense n een verhaal. Er komt geen tekst bij kijken. De mensen lopen er uit respect vaak niet overheen. Maar na één regenbui is het kunstw erk weer weg. Op de foto zie je kunstenaar Julian Beever aan het werk.

3 Welk verhaal kun je in jouw slaapkamer vinden? a Schrijf op waar je het verhaal ziet. Bijvoorbeeld

op een foto b Bedenk een titel voor het verhaal. Schrijf op. Bijvoorbeeld

De turnkampioen 4 Bekijk het kunstwerk op de muur. a Schrijf op waar je dit verhaal zou kunnen zien. Bijvoorbeeld

op straat b Bedenk een verhaal bij het kunstwerk. Schrijf dat in steekwoorden op. Bijvoorbeeld

meisje, kermis, ballon 6

7

Check

5 min

• Deel met een lijn je wisbordje weer in twee vakken. Schrijf linksboven ‘met tekst’ en rechtsboven ‘zonder tekst’. • Toon de afbeeldingen op het digibord. Schrijf de cijfers van de afbeeldingen in het juiste vak. [met tekst: 1, 3, 5, 6, 7; zonder tekst: 2, 4] • Leerlingen die moeite hadden met de checkvraag komen in aanmerking voor verlengde instructie. Aan de slag

20 min

Zelfstandige verwerking 2 3 • Maak de opdrachten van deze les. Ga daarna door naar taak 2. geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 13

Verlengde instructie 1 • Maak opdracht 1 samen. Leg het onderscheid tussen beide verhaalvarianten nog eens uit aan de hand van bijvoorbeeld een leesboek (met tekst) en een tekening (zonder tekst). Terugkijken

5 min

• Je hebt nu gezien waar je verhalen kunt vinden. Stel de vraag en laat de leerlingen antwoorden in koor: Waar kun je verhalen vinden? [overal] • Dat is handig voor jouw fantasieverhaal. Weet je niet wat je wilt schrijven, kijk dan eens om je heen voor ideeën.

13

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 3 · Verkennen Leerkrachtdoelen Taalbeschouwing • Ik verken met de leerlingen kenmerken van een verhaal. • Ik nodig de leerlingen uit hun leerproces in kaart te brengen met de Rubric.

Materialen Woordenschat • Ik stimuleer de leerlingen om de themawoorden te leren.

• leerwerkboek les 3 (p. 8-9) • leerwerkboek taak 3 (p. 8-9) • printblad voorleesverhaal Kris gaat vissen (leerkracht) • wisbordje en stift (per leerling)

Lezen • Ik lees met de leerlingen een fictionele tekst. • Leesbegrip: verhaalkenmerken

Vooraf

Check

• Het eindproduct van dit blok is een fantasieverhaal. Vandaag maken de leerlingen daar een begin mee. Het verhaal kan worden bewaard in een schrijfdossier. Woordleermoment

5 min

• Vandaag gaan we verder met het taalthema. Maar eerst leer je een aantal woorden die je tegenkomt in deze en de volgende les. Laat het filmpje en de opdracht zien. • De themawoorden staan gemarkeerd in het werkboek en in de handleiding. Leg deze zo nodig uit met behulp van de woordenhulp. Instructie

10 min

Voorkennis activeren • Verhalen zijn overal om ons heen. Weet je nog? Achter elke afbeelding en tekst zit een verhaal. Welke verhalen ben je vandaag al tegengekomen? Gebruik de beurtenstokjes en vraag door: Waar heb je het verhaal gevonden? Is het een verhaal met of zonder tekst? • Vraag willekeurig een leerling te bedenken wie de hoofdpersoon van dat verhaal zou kunnen zijn. Instructie • Lees met de leerlingen het lesdoel en de uitleg. Licht elk kenmerk van een verhaal toe aan de hand van verhalen die u recentelijk heeft voorgelezen. Begeleid inoefenen • Lees het voorleesverhaal De dag waarop poezen postbodes werden op p. 8 voor. • Laat de leerlingen de antwoorden op hun wisbordje schrijven. Waarom is dit een verhaal? [Er is een hoofdpersoon (poezen), ze maken iets mee (post bezorgen).] Denk je dat dit echt gebeurd kan zijn? • Vertel dat het verhaal echt gebeurd is. Toon daarbij de volgende pagina uit het boek Er was misschien eens op het digibord. Nu weet je dat het echt is. Bespreek met de leerlingen of een verhaal leuker is als het echt gebeurd is of juist niet, of dat het niet uitmaakt.

14

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 14

5 min

• Toon de afbeelding en de vragen op het digibord. Lees het printblad voorleesverhaal Kris gaat vissen voor. Kijk naar de vragen en schrijf de antwoorden op je wisbordje. [1 Kris; 2 ze gaat vissen en vangt iets; 3: eigen antwoord] • Loop rond en observeer welke antwoorden de leerlingen op hun wisbordje schrijven. Vraag aan de leerlingen waarom dit een verhaal is en of ze denken dat het echt gebeurd is. Bepaal welke leerlingen in aanmerking komen voor verlengde instructie. Aan de slag

20 min

Zelfstandige verwerking 2 3 • Maak de opdrachten van deze les. Ga daarna door naar taak 3. Verlengde instructie 1 • Help de leerlingen op weg met opdracht 1. Lees het verhaaltje bij de opdracht voor en laat de leerlingen meelezen. Laat de leerlingen nadenken over het verhaal aan de hand van de volgende vragen: Wat gebeurt er in dit verhaal? Denk je dat het echt gebeurd is? Wie is de hoofdpersoon? Is het een mens, een dier of een ding? Terugkijken

5 min

• Gebruik Eén Beurt RondPraat. De leerlingen zitten of staan op een genummerde plaats. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De vraag is: Wat zijn kenmerken van een verhaal? • Laat de leerlingen zichzelf opnieuw inschalen in de Rubric. Laat de leerlingen per doel met 1, 2 of 3 vingers aangeven waar ze staan.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie Woordleermoment Instructie Voorkennis activeren Instructie Begeleid inoefenen Check Aan de slag

Eén Beurt RondPraat

aanpak 2 3 Taken aanpak 1 Verlengde instructie Terugkijken

Les 3 Verkennen Lesdoel

1 Lees het verhaaltje in het verhaalschrift van Anil.

Ik verken kenmerken van een verhaal.

Uitleg Een verhaal: ➜ hoeft niet echt gebeurd te zijn. ➜ gaat over een hoofdpersoon met wie je kunt meeleven. De hoofdpersoon: ➜ kan een mens, dier of ding zijn. ➜ maakt iets mee, want er gebeurt altijd iets in een verhaal.

‘Ga jij maar lekker schatten zoeken op zolder!’ zegt oma altijd, maar Anil heeft nog nooit een schat gevonden. Hij speelt met de knikkers. Eén rolt weg. Anil bukt en kijkt onder een oude kast. Er glinstert iets. Hij graait en haalt het tevoorschijn. Het is een gouden sleutel. Vul in en kruis aan. De hoofdpersoon heet: De hoofdpersoon is een:

In het boek Er was misschien eens worden twintig onwaarschijnlijke verhalen verteld. Als je ze leest, ga je twijfelen; zijn ze echt gebeurd of niet? Op de pagina na elk verhaal wordt dat uit de doeken gedaan. Neem het verhaal hieronder. Poezen als postbodes? Hoe geloofwaardig is dat?

8

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 15

Is dit verhaal geloofwaardig? Eigen antwoord

mens

dier

ding

Hij vindt iets. ja

nee

2 Er gebeurt altijd iets in een verhaal. a Zet een rondje om één hoofdpersoon. Eigen antwoord

b Fantaseer wat deze hoofdpersoon kan meemaken. Schrijf dat in steekwoorden op. Eigen antwoord

Wat maakt de hoofdpersoon mee?

Anil

Uit: Kamiel De Bruyne, Er was misschien eens

3 Bekijk de plaatjes. Hoe geloofwaardig zijn deze verhalen? Zet een rondje om het juiste antwoord. Bijvoorbeeld Het verhaal over dit jongetje is waarschijnlijk echt / niet echt gebeurd.

Het verhaal over deze jongen is waarschijnlijk echt / niet echt gebeurd.

4 Beantwoord de vraag bij les 3 in de ROADMAP. Eigen antwoord 9

15

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 4 · Maken Leerkrachtdoelen

Materialen

Taalbeschouwing • Ik laat de leerlingen zinskernen uitbreiden met extra zinsdelen. • Ik herhaal de kenmerken van een vertelzin.

• woordenlijst lessen 4-5-6 (p. 10-11) en leerwerkboek les 4 (p. 12-13) • leerwerkboek taak 4 (p. 10-11) • schrijfblaadje (per leerling) • wisbordje en stift (per leerling)

Lezen • Ik lees met de leerlingen een fictionele tekst. Woordenschat • Ik stimuleer de leerlingen om de themawoorden te leren.

Vooraf • Bij Taaljacht spelling & grammatica hebben de leerlingen in groep 4 geleerd wat een vertelzin is. Ze weten dat een zin uit zinsdelen bestaat en dat je zinnen langer kunt maken om meer informatie te geven. In deze les oefenen de leerlingen dit in een fantasierijke context en in les 6 passen ze dit toe bij het schrijven van hun eigen fantasieverhaal. • Door een zin uit te breiden, wordt de zin interessanter. De lezer krijgt meer informatie en gaat het echt voor zich zien. Schrijvers maken hiervan bewust gebruik. U kunt de leerlingen hier eens op wijzen tijdens het voorlezen. In deze les oefenen de leerlingen dit in een fantasierijke context en in les 6 passen ze dit toe bij het schrijven van hun eigen fantasieverhaal. • In les 7 leren de leerlingen de zin uitbreiden met bijvoeglijke naamwoorden. Het is prima als de leerlingen dat in deze les al uit zichzelf doen, maar het hoeft nog niet. Woordleermoment

5 min

• Laat de woordenlijst van les 4-5-6 zien op het digibord. Kijk op p. 10-11 van je werkboek. Dit zijn de themawoorden die jullie in de lessen tegenkomen en gaan leren. Misschien zie je woorden die nieuw voor je zijn. Of misschien ken je het woord wel, maar leer je een andere betekenis van het woord. Je gaat nu zelf aangeven of je de betekenis van het woord al kent. Ik lees zo meteen het woord voor en jullie kruisen direct aan of het woord nieuw voor je is, of je het al herkent of zelfs al gebruikt. Lees alleen de woorden voor, niet de betekenis. • Zorg voor een hoog tempo. De woorden komen terug in les 5 en les 6, en worden ingeoefend aan de takenkant. • Deze week gaan we een aantal woorden ook bij andere vakken zo vaak mogelijk proberen te gebruiken. Benoem deze woorden: de afloop en de opbouw. • Schrijf deze woorden op het whiteboard of wijs naar de woordposter. Gebruik ze zo veel mogelijk bij andere vakken. • Als je een verhaal gaat schrijven, denk je na over de opbouw en de afloop. Instructie

10 min

Voorkennis activeren • Toon de afbeelding op het digibord. Wat zien jullie op dit plaatje? Geef antwoord in een korte vertelzin. Gebruik de beurtenstokjes. [bijvoorbeeld: De zon schijnt. De koe eet. 16

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 16

De kikker zit. De vis zwemt. De eend zwemt.] Jullie kunnen al goede korte vertelzinnen maken. Vandaag ga je leren hoe je korte vertelzinnen langer kunt maken. Schrijf op het digibord de zin De vis zwemt. Wijs op het gebruik van de hoofdletter en de punt. Instructie • Lees met de leerlingen het lesdoel en de uitleg. • De zin vertelt ons wie iets doet: de vis. En we weten wat die vis doet: zwemmen. Maar je kunt nog meer vertellen over de vis. Bijvoorbeeld wanneer de vis zwemt: De vis zwemt elke dag. • Haal op het digibord de punt weg achter De vis zwemt. Schrijf elk zinsdeel dat u toevoegt erachter. Vul de zin aan. De zin wordt langer. Je kunt ook informatie toevoegen over hoe de vis zwemt: heel vrolijk, en waar de vis zwemt: in de vijver. Begeleid inoefenen • Toon het gedicht Duif van p. 12 in het werkboek op het digibord. Onderstreep op het digibord hoe de schrijver een vertelzin langer maakt en laat de leerlingen die stukjes in het werkboek onderstrepen. • Geef bij elke vraag van de uitleg een voorbeeld uit Duif. Bij de eerste strofe: Wie? De duif. Wat doet de duif? De duif zit. Waar zit de duif? Op het dak. • Bij de derde strofe: De duif vliegt weg. Hoe vliegt hij weg? Langzaam. Ik kan ook zelf iets toevoegen: Hij zit op het dak. Wanneer zit hij daar? Elke ochtend, elke dag, op maandagavond. • Gebruik Eén Beurt RondPraat. De leerlingen zitten of staan op een genummerde plaats. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Voeg een zinsdeel toe aan de vertelzin, zodat hij meer vertelt. [bijvoorbeeld bij 1: De duif loopt als het regent vliegensvlug over de hei.] • Gebruik de beurtenstokjes om een aantal leerlingen naar hun zelfbedachte zinsdelen te vragen. Check

5 min

• Schrijf op je wisbordje: De kikker springt. Voeg zinsdelen toe aan de vertelzin, zodat hij meer vertelt. Schrijf op. [Bijvoorbeeld: De kikker springt snel van de kant het water in.] • Laat de leerlingen de wisbordjes omhooghouden en bespreek een aantal voorbeelden. geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie Woordleermoment Instructie Voorkennis activeren Instructie Begeleid inoefenen Check Aan de slag

Eén Beurt RondPraat

Simultaan TafelRondje

aanpak 2 3 Taken aanpak 1 Verlengde instructie Terugkijken

Les 4 Maken Lesdoel

1 Bedenk wat er zou kunnen gebeuren als vleugels een dikke, grijze duif niet meer door de lucht kunnen dragen. Maak de vertelzin langer met wanneer, hoe of waar. Bijvoorbeeld

Ik kan een zin langer maken, zodat hij meer vertelt.

Uitleg

De duif valt

Een korte vertelzin vertelt dat er iets gebeurt. Bijvoorbeeld: De man rent.

naar beneden.

2 a Maak de korte vertelzin langer met een wanneer-deel. Bijvoorbeeld

Soms wil je dat de lezer meer te weten komt. Dan maak je de zin langer. Je voegt informatie toe.

na het eten vandaag

Amber speelt Ze spelen

buiten met Kee. verstoppertje in de tuin.

b Maak de korte vertelzin langer met een hoe-deel. Bijvoorbeeld

Bijvoorbeeld:

Kee telt tot tien

De man rent. Wanneer?

De man rent in de nacht.

Waar?

.

c Maak de korte vertelzin langer met een waar-deel. Bijvoorbeeld Kee zoekt Amber eerst

De man rent in de nacht op zijn blote voeten.

Hoe?

met haar ogen dicht vlug.

Amber verstopt zich

De man rent in de nacht op zijn blote voeten door het bos.

bij de bosjes achter de boom.

.

Uiteindelijk vindt ze Amber

3 Schrijf een lange vertelzin. Eigen antwoord Bedenk een persoon. Wat doet de persoon, wanneer, hoe en waar? Wie?

Duif

Ravi

Er zit een duif. Er zit een duif op het dak. de buren. Er zit een dikke, grijze duif op het dak van Hij zit daar. Hij zit daar gewoon. me te gluren. Hij zit daar gewoon een beetje brutaal naar

klimt

Wanneer?

Hoe?

in de pauze vlug

Waar?

op het rek.

4 Schrijf een kort verhaal over een dier. Begin met een korte vertelzin en voeg steeds een zinsdeel toe. Bijvoorbeeld

Dan vliegt hij weg. Dan vliegt hij langzaam weg. slagen. Dan vliegt hij langzaam weg met trage, zoevende

Het nijlpaard zwemt. Het nijlpaard zwemt elke dag. Het nijlpaard zwemt elke dag in de rivier. Het nijlpaard zwemt elke dag rustig in de rivier.

Hoe kan dat? Hoe kan dat toch? duif door Hoe kan dat toch, dat vleugels een dikke, grijze de lucht kunnen dragen?

12

Doet wat?

© Jan de Waard 2021

13

• Steek je duim omhoog voor je borst als je het nog lastig vindt om zinnen langer te maken en opdracht 1 met mij wilt maken. Anders ga je zelf verder. Aan de slag

20 min

Zelfstandige verwerking 2 3 • Maak de opdrachten van deze les. Ga daarna door naar taak 4. Verlengde instructie 1 • Help de leerlingen op weg met opdracht 1. Model de opdracht en laat de leerlingen zelf een antwoord bedenken en opschrijven. De duif valt. Wanneer valt de duif? [bijvoorbeeld: na een uur, op een ochtend] Waar valt de duif, waarop of waarin? geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 17

[bijvoorbeeld: op de grond, in de tuin] Hoe valt de duif? [bijvoorbeeld: met flapperende vleugels, hard] Terugkijken

5 min

• Gebruik Simultaan TafelRondje. Ieder groepje heeft vier wisbordjes. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Maak een lange zin. Gebruik de beurtenstokjes om enkele leerlingen de lange zin te laten voorlezen. • In deze les heb je geleerd hoe je een zin langer maakt, zodat hij meer vertelt. Dat komt goed van pas als je een fantasieverhaal gaat schrijven.

17

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 5 · Verkennen Leerkrachtdoelen

Materialen

Taalbeschouwing • Ik verken met de leerlingen kenmerken van een fantasieverhaal.

Lezen • Ik lees met de leerlingen een fictionele tekst. • Leesbegrip: verhaalkenmerken

Mondelinge taalvaardigheid • Ik nodig de leerlingen uit een fantasieverhaal te vertellen op basis van drie verhaalelementen.

Schrijven • Ik laat de leerlingen ervaren hoe je met behulp van drie verhaalelementen een verhaal kunt maken.

• leerwerkboek les 5 (p. 14-15) • leerwerkboek taak 5 (p. 12-13) • 4 verschillende kleuren plakbriefjes (per groepje) • 3 grote vellen papier (A3 of groter) • wisbordje en stift (per leerling)

Woordenschat • Ik stimuleer de leerlingen om de themawoorden te leren.

Vooraf • Deze les kunt u ontdekkend of instructiegebonden aanbieden. • In deze les verzamelen de leerlingen op grote vellen ideeën voor een fantasieverhaal. Laat deze vellen ter inspiratie voor hun eigen verhaal hangen in de klas. • Bij beide routes vragen we u om een zelfbedacht fantasieverhaal aan de leerlingen te vertellen. U kunt hier vooraf al over nadenken. Woordleermoment

5 min

• Vandaag gaan we verder met het taalthema. Maar eerst leer je een aantal woorden die je tegenkomt in deze en de volgende les. Laat het filmpje en de opdracht zien. • De themawoorden staan gemarkeerd in het werkboek en in de handleiding. Leg deze zo nodig uit met behulp van de woordenhulp. Kies voor het vervolg van de les voor Ontdekken of Instructie . Ontdekken

10 min

Verkennen • De werkboeken zijn nog gesloten. • Vertel de leerlingen een kort, zelfbedacht fantasieverhaal alsof u dit écht beleefd heeft. Bijvoorbeeld over een mannetje dat zo klein is dat het in uw jaszak past. • Bespreek of dit verhaal geloofwaardig is. Dit is een fantasieverhaal, daarin gebeuren dingen die niet echt kunnen. Jullie gaan ontdekken wat kenmerken van een fantasieverhaal zijn en hoe je daarmee een verhaal maakt. Onderzoeken • Lees met de leerlingen De zoute goudvis op p. 14. • Gebruik de beurtenstokjes. Wat doet een schrijver als hij een fantasieverhaal wil schrijven? [Hij verzint dingen en maakt daar zinnen mee.] • Gebruik Simultaan TafelRondje. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De vraag is: Wat heeft deze schrijver verzonnen? • Bespreek de ontdekkingen van de leerlingen met de beurtenstokjes. Over welke onderdelen van een verhaal kan de schrijver dingen verzinnen? Vul indien nodig aan. [bijvoorbeeld: personage: zoutvis; plaats: kristallen vijver, vijver vol tranen; gebeurtenis: een vijver vol tranen huilen]

18

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 18

Concluderen • Geef een samenvatting van wat de leerlingen ontdekt hebben, bijvoorbeeld dat een schrijver voor een fantasieverhaal zelf personages, plaatsen en gebeurtenissen bedenkt. • Lees met de leerlingen de uitleg in het werkboek op p. 14 en laat die aanvullen met een eigen ontdekking. óf Instructie

10 min

Voorkennis activeren • Vertel de leerlingen een kort, zelfbedacht fantasieverhaal alsof u dit écht beleefd heeft. Bijvoorbeeld over een mannetje dat zo klein is dat het in uw jaszak past. • Bespreek of dit verhaal geloofwaardig is en vertel dat dit een fantasieverhaal is. Jullie gaan leren wat kenmerken van een fantasieverhaal zijn en hoe je daarmee een verhaal maakt. Instructie • Lees met de leerlingen het lesdoel en de uitleg. • Lees de tekst De zoute goudvis op p. 14. • Licht de uitleg toe met voorbeelden uit het verhaal. Bespreek wat echt zou kunnen [Een goudvis sterft.] en wat de schrijver verzonnen heeft. [een zoutvis, een vijver vol tranen huilen] Begeleid inoefenen • Gebruik GedachtenNotities in drie rondes (personage, plaats en gebeurtenis). Geef elke leerling uit het groepje een paar plakbriefjes in een eigen kleur. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Bedenk ideeën voor je fantasieverhaal. • Hang drie grote vellen papier op met de titels: personage, plaats en gebeurtenis. Laat de leerlingen de plakbriefjes met ideeën op de juiste vellen plakken. • Model hoe u met drie elementen (personage, plaats en gebeurtenis) een verhaal bedenkt van ongeveer drie zinnen. Bespreek dat niet altijd alle elementen fantasie hoeven zijn. • Gebruik Sta Op-Hand Omhoog-Tweetal. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Bedenk een kort verhaaltje van ongeveer drie zinnen met de ideeën (personage, plaats en gebeurtenis).

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie Woordleermoment óf

Ontdekken Verkennen Onderzoeken Concluderen Begeleid inoefenen

Instructie Voorkennis activeren Instructie Begeleid inoefenen

Check

Simultaan TafelRondje

GedachtenNotities

Sta Op-Hand OmhoogTweetal

Aan de slag aanpak 2 3 Taken

aanpak 1 Verlengde instructie Terugkijken

Les 5 Verkennen Lesdoel

1 a Lees De zoute goudvis nog eens. Vul de rijtjes in. Eigen antwoord

Ik verken wat een fantasieverhaal is.

het personage

Uitleg In een fantasieverhaal: ➜ komen personages voor die zelf bedacht zijn. ➜ komen plaatsen voor die zelf bedacht zijn. ➜ gebeuren dingen die in het echt niet kunnen, bijvoorbeeld: – kinderen kunnen vliegen –

de plaats

de gebeurtenis

b Omcirkel in de rijtjes wat fantasie is. Eigen antwoord

Eigen antwoord

2 a Kruis aan wat fantasie is. een dorp op een wolk

een groene

een kind dat mag autorijden

onzichtbaar worden

zelf dansen

schoenen die uit zich

een olifant

vliegen

een geheime hut een lolly die nooit op gaat

zingende lama

een b Lees de voorbeeldzin. Maak dan zelf ook zo’n vertelzin. Eigen antwoord

een oud kasteel

Een kat die kan vliegen gaat naar een oud kasteel.

3 In De zoute goudvis staat:

Bedenk hoe jij een vis zou vangen die niet bestaat. Gebruik je fantasie. Schrijf op. Bijvoorbeeld

fiets

een dapper meisje

DE ZOUTE GOUDVIS

Uit: Paul Biegel, Groot Biegel Sprookjesboek

met een zout dropje

4 Beantwoord de vraag bij les 5 in de ROADMAP. Eigen antwoord

14

15

Check

5 min

• Schrijf op je wisbordje een verzonnen personage, plaats en gebeurtenis. • Laat de leerlingen er een kort verhaal van ongeveer drie zinnen mee bedenken. Vertel je verhaal aan je maatje. Wissel van beurt. • Vind je het lastig om een verhaal te bedenken met een verzonnen personage, plaats en gebeurtenis? Steek dan je duim omhoog voor je borst, dan doen we opdracht 1 samen. Anders ga je zelf verder. Aan de slag

20 min

Zelfstandige verwerking 2 3 • Maak de opdrachten van deze les. Ga daarna door naar taak 5. geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 19

Verlengde instructie 1 • Bespreek (nog eens) wat in het verhaal De zoute goudvis fantasie is en maak opdracht 1 samen met de leerlingen. • Kies uit elk rijtje iets en maak daar een vertelzin mee. Ondersteun de leerlingen bij het maken van zinnen die samenhangen. Terugkijken

5 min

• Laat de leerlingen in tweetallen elkaar kort een verhaal vertellen met de elementen uit de Roadmap-opdracht. • Vertel de afloop van het verhaal van de zoutvis. Na een lange zoektocht komt de vis zelf naar de visser toe. Hij wil wel bij de koningin wonen, maar alleen in de kristallen vijver. De hofdames zingen er een leuk nummer bij en de koningin lacht weer. 19

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 6 · Maken Leerkrachtdoelen Taalbeschouwing • Ik nodig de leerlingen uit hun leerproces in kaart te brengen met de Rubric.

Materialen Woordenschat • Ik stimuleer de leerlingen om de themawoorden te leren.

Lezen • Ik lees met de leerlingen een fictionele tekst. • Leesbegrip: verhaalkenmerken

• leerwerkboek les 6 (p. 16-17) • leerwerkboek taak 6 (p. 14-15) • printblad mijn fantasieverhaal (per leerling) • 3 grote vellen papier van de vorige les met de ideeën van de leerlingen voor personage, plaats en gebeurtenis

Schrijven • Ik stimuleer de leerlingen om een fantasieverhaal te schrijven.

Vooraf • Het eindproduct van dit thema is een fantasieverhaal. De leerlingen kunnen de opbouw van het start-midden-slot-schema gebruiken. Hiermee hebben ze in groep 4 eerder gewerkt bij het schrijven van verhalen. • In deze les maken de leerlingen de voorlopige versie van hun verhaal op het printblad. (U kunt de leerlingen ook op de computer laten werken.) In les 9 stellen ze dit bij. Op het printblad mijn fantasieverhaal zit daarom veel witruimte tussen de schrijfregels. Laat de leerlingen werken met potlood. Ze kunnen hun werk dan eenvoudig bijstellen. • Begeleid de leerlingen bij het schrijven van hun verhaal. Het is niet belangrijk hoe lang het verhaal is, maar wel dat het na deze les af is, zodat de leerlingen in les 7 de zinnen van hun verhaal kunnen uitbreiden met bijvoeglijke naamwoorden. Woordleermoment

5 min

• Vandaag gaan we verder met het taalthema. Maar eerst leer je een aantal woorden die je tegenkomt in deze en de volgende les. Laat het filmpje en de opdracht zien. • De themawoorden staan gemarkeerd in het werkboek en in de handleiding. Leg deze zo nodig uit met behulp van de woordenhulp. Instructie

10 min

Voorkennis activeren • In de vorige les hebben jullie geleerd wat een fantasieverhaal is. Ik lees jullie zo een fantasieverhaal voor. Welke personages, plaatsen en gebeurtenissen zijn gefantaseerd? Schrijf één ding op je wisbordje. Lees met de leerlingen De vlinderzwijntjes op p. 16. Gebruik de beurtenstokjes om de leerlingen naar hun antwoorden te vragen. [bijvoorbeeld: de vlinderzwijntjes, een pad die alarm slaat] In deze les gaan jullie zelf een fantasieverhaal schrijven. In groep 4 heb je al kennisgemaakt met de opbouw van een verhaal. Instructie • Lees met de leerlingen het lesdoel en de uitleg. • Wijs in het verhaal De vlinderzwijntjes aan in welk deel van het verhaal de onderdelen van het SMS-schema staan.

20

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 20

Begeleid inoefenen • Model hoe de leerlingen hun ideeën uit de vorige les in een SMS-schema kunnen verwerken. Verwijs naar de informatie bij opdracht 1 uit les 5 en naar de grote vellen papier waarop de leerlingen ideeën verzameld hebben. Kies enkele ideeën uit en vraag telkens of dat idee bij start, midden of slot hoort en waarom. • Wijs de leerlingen bij opdracht 1 van les 6 op het SMSschema bij de uitleg. Gebruik Tweetal Coach. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Schrijf bij elk rijtje alvast één idee voor je fantasieverhaal. Check

5 min

• Heb je genoeg ideeën om aan de slag te gaan met je fantasieverhaal en weet je hoe je moet beginnen? Dan kun je de opdrachten maken en je verhaal gaan schrijven. Steek je duim omhoog voor je borst als je mijn hulp nog kunt gebruiken. Aan de slag

20 min

Zelfstandige verwerking 2 3 • Maak de opdrachten van deze les. Vertel de leerlingen waar ze bij opdracht 3 hun verhaal schrijven. In het werkboek wordt het printblad genoemd. Maar u kunt er ook voor kiezen de leerlingen het verhaal op de computer te laten typen. Ga daarna door naar taak 6. • Als je in deze les niet aan de taken toekomt, is er in les 9 tot en met 12 voldoende tijd om die af te maken. Verlengde instructie 1 • Licht bij opdracht 1 de afzonderlijke elementen van het SMSschema nog eens toe. Gebruik de ideeën uit les 5. Waar speelt het verhaal zich af? Welke plaats zou jij uit deze ideeën kiezen? Schrijf dat op bij start. De leerlingen vullen zelf het SMS-schema verder in. • Geef de leerlingen bij opdracht 2 tips voor beginzinnen. Bijvoorbeeld: Op een dag ... of Toen ik op zolder aan het rondneuzen was, ... Vraag de leerlingen daarna hun verhaal hardop aan u te vertellen. Vertel dat ze beginnen met de beginzin en laat hen de volgorde van het SMS-schema gebruiken. Vraag of ze nog iets willen veranderen. • Hierna kunnen de leerlingen zelfstandig aan het werk met opdracht 3. geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie Woordleermoment Instructie Voorkennis activeren Instructie Begeleid inoefenen Check Aan de slag

Tweetal Coach

TweeGesprek Op Tijd

aanpak 2 3 Taken aanpak 1 Verlengde instructie Terugkijken

Les 6 Maken Lesdoel

1 Schrijf ideeën voor jouw fantasieverhaal in de rijtjes. Eigen antwoord

Ik kan een fantasieverhaal schrijven.

start

midden

slot

Uitleg In een fantasieverhaal verzin je een verhaal waarin dingen gebeuren die niet echt kunnen. Je kunt deze opbouw gebruiken: start

➜ Waar speelt het verhaal zich af? ➜ Wie is de hoofdpersoon?

midden

slot

➜ Wat gebeurt er? ➜ Wat zijn de gevoelens van de hoofdpersoon daarbij?

De vlinderzwijntjes Die ochtend ging de herder zoals gewoonlijk weer op pad met zijn kudde vlinderzwijntjes. De achtenzestig dieren huppelden braaf voor hem uit over de hei richting het meertje. Reuzenpad Paddie zorgde ervoor dat geen enkel vlinderzwijntje van de troep afdwaalde. Daar was Paddie goed in. Alles ging zoals het moest gaan. Er leek geen vuiltje aan de lucht. Plotseling stond Paddie stil en begon hard te kwaken. De herder zag direct waarom. En wat hij zag beloofde niet veel goeds! Aan de horizon verscheen een zwerm vliegende krokodillen. Maar de herder bleef rustig. ‘Verstop je!’ riep hij. ‘Allemaal! Nu!’ De zwijntjes reageerden direct.

➜ Wat is de afloop? ➜ Wat gebeurt er met de hoofdpersoon?

Vliegensvlug verdwenen ze in lege konijnenholen en andere gaten in de grond. In een oogwenk was er geen zwijntje meer te zien. De herder ging op een rotsblok zitten met Paddie op schoot en begon een lied te zingen. Hij wist dat vliegende krokodillen een hekel hebben aan zingende herders. Daarom was hij ook niet bang. Na enkele rondjes boven zijn hoofd te hebben gevlogen, verdwenen de krokodillen even plotseling als ze waren gekomen. De kust was weer veilig. De herder zette Paddie op de grond. Paddie kwaakte drie keer en uit de holen en gaten kwamen de vlinderzwijntjes weer tevoorschijn. Alle achtenzestig. Opgelucht vervolgden ze hun weg.

16

Terugkijken

2 a Bedenk een beginzin voor je verhaal. Schrijf op. Eigen antwoord

b Kleur in elk rijtje bij opdracht 1 de dingen die jij kiest voor jouw verhaal. Eigen antwoord c Hoe loopt jouw verhaal af? Wat gebeurt er aan het eind met de hoofdpersoon? Schrijf op. Eigen antwoord

3 Gebruik opdracht 1 en 2. Schrijf je verhaal op het printblad. Eigen antwoord

4 Schrijf een paar woorden uit je verhaal op die te maken hebben met fantasie.

Eigen antwoord

17

5 min

• Vertel kort het verhaal dat je bedacht hebt. Gebruik TweeGesprek op Tijd. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Luister naar het verhaal van je maatje. Geef een top en een tip. • Complimenteer alle leerlingen met hun samenwerking. • Laat de leerlingen zichzelf opnieuw inschalen in de Rubric. Benoem de voortgang van de leerlingen.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 21

21

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 7 · Verkennen Leerkrachtdoelen Taalbeschouwing • Ik herhaal het begrip bijvoeglijk naamwoord. • Ik laat de leerlingen de functie van bijvoeglijke naamwoorden ervaren. • Ik daag de leerlingen uit om bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken om zelfstandige naamwoorden preciezer te beschrijven.

Materialen Lezen • Ik lees met de leerlingen een fictionele tekst. • Leesbegrip: verhaalkenmerken Woordenschat • Ik stimuleer de leerlingen om de themawoorden te leren.

Vooraf • Om hun verhaal zo te vertellen dat de lezer het voor zich ziet, gaan de leerlingen bijvoeglijke naamwoorden gebruiken. In Taaljacht spelling & grammatica groep 4, blok 7 hebben de leerlingen geleerd wat bijvoeglijke naamwoorden zijn. • Zorg ervoor dat de leerlingen bij opdracht 3 over hun eigen fantasieverhaal beschikken. • Kijk voor les 9 het fantasieverhaal van de leerlingen na met het printblad nakijken. Bij Taaljacht spelling & grammatica hebben de leerlingen kennisgemaakt met het nakijken met de blauwe en rode bril. Daarbij letten ze erop of hun zinnen goed klinken en of de spelling en interpunctie van hun tekst kloppen. Bij het nakijken van het fantasieverhaal kunt u hen hier ook op wijzen. Woordleermoment

5 min

• Laat de woordenlijst van les 7-8-9 zien op het digibord. Kijk op p. 18-19 van je werkboek. Dit zijn de themawoorden die jullie in de lessen tegenkomen en gaan leren. Misschien zie je woorden die nieuw voor je zijn. Of misschien ken je het woord wel, maar leer je een andere betekenis van het woord. Je gaat nu zelf aangeven of je de betekenis van het woord al kent. Ik lees zo meteen het woord voor en jullie kruisen direct aan of het woord nieuw voor je is, of je het al herkent of zelfs al gebruikt. Lees alleen de woorden voor, niet de betekenis. • Zorg voor een hoog tempo. De woorden komen terug in les 8 en les 9, en worden ingeoefend aan de takenkant. • Deze week gaan we een aantal woorden ook bij andere vakken zo vaak mogelijk proberen te gebruiken. Benoem deze woorden: op slag en uitbrengen. • Schrijf deze woorden op het whiteboard of wijs naar de woordposter. Gebruik ze zo veel mogelijk bij andere vakken. • Soms gebeurt er iets waardoor je op slag geen woord meer kunt uitbrengen. Bijvoorbeeld als je heel erg schrikt. Instructie

10 min

Voorkennis activeren • Schrijf op het digibord: de vlinder. Schrijf eronder: de blauwe vlinder. Schrijf daaronder: de mooie vlinder. • Onderstreep de bijvoeglijke naamwoorden. [blauwe, mooie] Schrijf op je wisbordje wat dit voor woorden zijn. [bijvoeglijke naamwoorden] Hiermee geef je meer informatie over mensen, dieren of dingen. Dat maakt een verhaal interessanter. 22

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 22

• woordenlijst lessen 7-8-9 (p. 18-19) en leerwerkboek les 7 (p. 20-21) • leerwerkboek taak 7 (p. 16-17) • printblad nakijken (leerkracht) • wisbordje en stift (per leerling)

• Bedenk nog een bijvoeglijk naamwoord dat iets over de vlinder zegt en schrijf het op je wisbordje. Instructie • Lees met de leerlingen het lesdoel en de uitleg. • Ik wandel door een bos. Laat de leerlingen ervaren dat je het in je hoofd voor je kunt zien als je iets beschrijft met bijvoeglijke naamwoorden. Sluit je ogen en probeer het voor je te zien. Beschrijf nu met bijvoeglijke naamwoorden het bos. Ik slinger over een smal pad tussen dikke bomen. De warme zonnestralen schijnen tussen de groene bladeren door. Ik ruik de zoete, roze bloesem. Begeleid inoefenen • Lees samen met de leerlingen De tsarenzoon, de vuurvogel en de grijze wolf op p. 20. Onderstreep in de tekst de bijvoeglijke naamwoorden. • Laat opdracht 1 zien. Model met het voorgedrukte antwoord het toevoegen van bijvoeglijke naamwoorden in de tekst. • Gebruik Eén Beurt RondPraat. De leerlingen zitten of staan op een genummerde plaats. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Voeg in de andere twee zinnen een bijvoeglijk naamwoord toe. • Laat de leerlingen hun antwoorden invullen. Check

5 min

• Op het schoolplein zit een vogeltje. Beschrijf het vogeltje zo, dat een ander het vogeltje voor zich ziet. Schrijf twee bijvoeglijke naamwoorden op je wisbordje. [bijvoorbeeld: klein, groen] Houd je wisbordje omhoog. • Steek je duim omhoog voor je borst als je bijvoeglijke naamwoorden gebruiken nog lastig vindt en opdracht 1 met mij wilt maken. Anders ga je zelf verder. Aan de slag

20 min

Zelfstandige verwerking 2 3 • Maak de opdrachten van deze les. Licht bij opdracht 3 de werkwijze toe. Voeg bijvoeglijke naamwoorden toe aan je eigen fantasieverhaal. De leerlingen kunnen de bijvoeglijke naamwoorden schrijven op de lege regel boven het woord waar ze bij moeten komen. Ga daarna door naar taak 7.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie Woordleermoment Instructie Voorkennis activeren Instructie Begeleid inoefenen Check Aan de slag

Eén Beurt RondPraat

aanpak 2 3 Taken aanpak 1 Verlengde instructie Terugkijken

Les 7

Verkennen

Lesdoel Ik verken hoe ik bijvoeglijke naamwoorden kan gebruiken om iets of iemand te beschrijven.

1 Deze stukjes komen uit het sprookje. Voeg zelf bijvoeglijke naamwoorden toe. Schrijf op. Bijvoorbeeld

blauwe in het donkere een houten zijn

Uitleg Gebruik bijvoeglijke naamwoorden als je iets wilt beschrijven, zodat de lezer het voor zich ziet. Je beschrijft bijvoorbeeld:

bos stok

➜ hoe iets ruikt, voelt of klinkt. De prachtige tuin ruikt naar bloeiende bloesem en een gemaaid gazon.

onheilspellend

ogen

t

vederlich

2 Lees het stukje uit een verhaal over een prinses. a Onderstreep alle bijvoeglijke naamwoorden in de drie zinnen.

➜ hoe iemand eruitziet of is.

blije

Mijn grote, grijze en allerliefste opa.

rode

Toen de boze prinses in haar saaie jurk binnenkwam, keek iedereen verbaasd op. Dit is een stukje tekst uit het Russische sprookje De tsarenzoon, de vuurvogel en de grijze wolf.

Het was stil in het bos en al gauw vielen zijn ogen dicht. En hij was zeker in slaap gevallen als hij niet op dat moment vederlichte voetstapjes had gehoord. Ilja opende zijn ogen. Voor hem, een eindje bij hem vandaan, stond een vreemd klein mannetje. ‘Ik weet wat je zoekt,’ zei het met een krakend stemmetje, en het wees met een stok naar een boom. ‘Trek die uit de grond, daaronder zul je een pikzwart paard vinden. Ik weet zeker dat je daar wat aan zult hebben.’ Uit: Thé Tjong-King, Russische sprookjes

Ik weet wat je zoekt.

lieve leuke

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 23

prachtige

Wat droeg ze lelijke schoenen! En dan dat vieze kroontje ...

roman tisc

h

b Het verhaal moet gaan over een mooie prinses. Maar de bijvoeglijke naamwoorden kloppen niet. Schrijf boven de zinnen bijvoeglijke naamwoorden die beter passen bij een mooie prinses. Kijk eerst goed naar het voorbeeld. Bijvoorbeeld

llen krista 3 Pak je eigen fantasieverhaal erbij. Voeg bijvoeglijke naamwoorden toe. Bijvoorbeeld bij personages of plaatsen. Schrijf ze op de goede plaats boven de tekst. Eigen antwoord

donzig

4 Beantwoord de vraag bij les 7 in de ROADMAP. Eigen antwoord

20

Verlengde instructie 1 • Zoek samen bij opdracht 2a de bijvoeglijke naamwoorden uit de tekst. • Model daarna opdracht 2b. De prinses komt in haar saaie jurk op het feest. Wat voor jurk kan het nog meer zijn? Bijvoorbeeld een grote, groene, mooie of lange jurk. Als ik een bijvoeglijk naamwoord toevoeg, kun je de jurk voor je zien: een schitterende jurk. Laat de leerlingen bij de volgende regel in tweetallen bedenken welke bijvoeglijke naamwoorden er kunnen staan.

blonde

Wie was toch dat rare meisje met die pluizige haren?

21

Terugkijken

5 min

• Bespreek de vraag in de Roadmap. Is je tekst duidelijker of beter geworden door bijvoeglijke naamwoorden toe te voegen? • Ik ben heel benieuwd naar jullie fantasieverhalen. Laat de leerlingen hun fantasieverhaal inleveren. Gebruik het printblad nakijken om de verhalen voor les 9 na te kijken. Ik kijk de fantasieverhalen na en zal er tops en een tip over geven. Daarmee gaan jullie in les 9 je fantasieverhaal bijstellen.

23

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 8 · Verkennen Leerkrachtdoelen Taalbeschouwing • Ik verken met de leerlingen kenmerken van het voorlezen van een tekstfragment.

Materialen Woordenschat • Ik stimuleer de leerlingen om de themawoorden te leren.

Mondelinge taalvaardigheid • Ik stimuleer de leerlingen om een tekstfragment voor te dragen.

• leerwerkboek les 8 (p. 22-23) • leerwerkboek taak 8 (p. 18-19) • kopie (vergroting) van het eigen fantasieverhaal (per leerling aanpak 1) • wisbordje en stift (leerkracht en per leerling)

Lezen • Ik lees met de leerlingen een fictionele tekst.

Vooraf

óf

• Deze les kunt u ontdekkend of instructiegebonden aanbieden. • Zorg ervoor dat de leerlingen in deze les weer over hun fantasieverhalen beschikken. Ze oefenen nu het voordragen ervan. • Kopieer en vergroot het fantasieverhaal van de leerlingen aanpak 1. Woordleermoment

5 min

• In deze les worden geen nieuwe woordclusters aangeboden. Herhaal desgewenst een cluster uit les 2, 3, 5 of 6 op het digibord. • Bekijk de gemarkeerde woorden. Dit zijn de themawoorden. Leg deze woorden zo nodig uit met behulp van de woordenhulp. Kies voor het vervolg van de les voor Ontdekken of Instructie . Ontdekken

10 min

Verkennen • De werkboeken zijn nog gesloten. • Jullie gaan zo luisteren naar twee geluidsfragmenten waarin een verhaal wordt voorgelezen. Welk fragment vind jij dat het fijnst wordt voorgelezen? Schrijf 1 of 2 op je wisbordje. Laat geluidsfragment 1 en 2 horen. Laat je wisbordje zien. • In het eerste fragment gebruikt iemand zijn stem om boeiend voor te lezen. In deze les onderzoeken jullie hoe jullie je eigen fantasieverhaal boeiend voor kunnen lezen.

Instructie

10 min

Voorkennis activeren • Jullie gaan zo luisteren naar twee geluidsfragmenten waarin een verhaal wordt voorgelezen. Welk fragment vind jij dat het fijnst wordt voorgelezen? Schrijf 1 of 2 op je wisbordje. Laat geluidsfragment 1 en 2 horen. Laat je wisbordje zien. • In het eerste geluidsfragment gebruikt iemand zijn stem om boeiend voor te lezen. In deze les leren jullie hoe jullie je eigen fantasieverhaal boeiend voor kunnen lezen. Instructie • Lees met de leerlingen het lesdoel en de uitleg. • Onderstreep in de uitleg hoe de stem wordt gebruikt om de tekst boeiend voor te lezen. Laat geluidsfragment 1 nogmaals horen. • Laat het voorgelezen stukje uit de bron op p. 22 zien op het digibord. Bespreek op welke plaatsen in de tekst de voorlezer afwisselt door te fluisteren, hard, langzaam en snel te praten en stiltes te laten vallen. Wijs de leerlingen erop dat ze ook leestekens kunnen gebruiken bij het bepalen van de plaats waar ze een stilte laten vallen. Licht ook het nadoen van geluiden toe. • Vul de uitleg in het werkboek aan. Wat kun je nog meer met je stem doen als je een verhaal voorleest? [bijvoorbeeld: geluiden nadoen]

Onderzoeken • Gebruik Eén Beurt RondPraat. Geef elke leerling uit het groepje een nummer. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De vraag is: Wat maakt het voorlezen boeiend? Laat geluidsfragment 1 nogmaals horen. • Bespreek de ontdekkingen van de leerlingen met de beurtenstokjes en vul indien nodig aan. [bijvoorbeeld: hard en zacht stemgebruik, snel en langzaam voorlezen, stiltes laten vallen, geluiden nadoen]

Begeleid inoefenen • Jullie gaan nu oefenen met boeiend voorlezen van het tweede stukje van de tekst op p. 22. Model de aanpak uit opdracht 3. Laat de leerlingen het stukje tekst voorbereiden. • Gebruik TweeGesprek Op Tijd. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Lees het tweede deel van Peter Pan boeiend voor.

Concluderen • Geef een samenvatting van wat de leerlingen ontdekt hebben. • Lees met de leerlingen de uitleg in het werkboek op p. 22 en laat die aanvullen met een eigen ontdekking. [bijvoorbeeld: geluiden nadoen]

• Ik ga zo een tekst voorlezen. Wat hoor je als ik voorlees? Hoor je 1) afwisselend hard en zacht, 2) afwisselend snel en langzaam of 3) een stilte? Steek dat aantal vingers op. • Lees voor op de manier die voor de zin staat. [afwisselend hard-zacht] Pien werkt heel geconcentreerd aan haar opdracht. ‘Roekoe!’ Pien schrikt zich een hoedje. Naast haar op de

24

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 24

Check

5 min

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie Woordleermoment óf

Ontdekken Verkennen Onderzoeken Concluderen Begeleid inoefenen

Instructie Voorkennis activeren Instructie Begeleid inoefenen

Check

Eén Beurt RondPraat

TweeGesprek Op Tijd

Sta Op-Hand OmhoogTweetal

Aan de slag aanpak 2 3 Taken

aanpak 1 Verlengde instructie Terugkijken

Les 8 Verkennen Lesdoel

1 a Je kunt de zin ‘Wat heb je gezien?’ op twee manieren voorlezen. Welke manier past het beste? fluisteren Kruis aan.

Ik verken hoe ik mijn verhaal boeiend kan voorlezen.

Uitleg

Kom! gebaarde Olle. Ik sluip naar zijn schuilplaats achter de boom. ‘Wat heb je gezien?’ vraag ik.

Gebruik je stem om de tekst boeiender te maken. ➜ Dat doe je door veel af te wisselen: – tussen fluisteren en hard praten. – tussen langzaam en snel praten. ➜ En door stiltes te laten vallen. ➜

hard praten

Verderop staat Yasin. Hij wijst opgewonden naar iets in het water. ‘Wat heb je gezien?’ roep ik.

Eigen antwoord

b Lees de volgende tekst op twee manieren voor: langzaam en snel. Op welke manier klinkt de zin het boeiendst? t. Frits hoort iets: het hek kraak langzaam snel komen dichterbij. Voetstappen Stap, stap, stap.

Een stukje tekst uit Vlieg mee met Peter Pan.

2 Hoe gebruik je je stem om de tekst boeiend voor te lezen? Zet steeds een rondje om het goede antwoord.

Vijf piraten stoven op de jongens af en

Ik rende snel naar mijn geheime hut. wel stilte / geen stilte

deden wat Haak bevolen had. Ze waren net bezig met de laatste knoop in het touw rond

Ik hoorde een vreemd geluid. Wat was dat? wel stilte / geen stilte

de polsen van Krullenbol, toen er uit de baai

Ik keek door een kier naar binnen. fluisteren / hard praten

een geluid klonk.

Er lag een meisje heel zachtjes te snurken. fluisteren / hard praten

Tiktak, tiktak, tiktak …

3 Bereid het boeiend voorlezen van je fantasieverhaal voor. a Geef met potlood in je fantasieverhaal aan hoe je je stem gebruikt. Eigen antwoord

Een onheilspellend getik kwam snel dichterbij. De krokodil!

Schrijf f waar zou je fluisteren.

Schrijf l waar je langzaam zou praten.

Alle piraten draaiden hun hoofd met een ruk naar

Schrijf h waar je hard zou praten.

Schrijf s waar je snel zou praten.

kapitein Haak. Ze wisten naar wie het monster op zoek

b Zet een rondje om de plek waar je een stilte zou laten vallen. Eigen antwoord

was, en hij wist het ook. Hij veranderde op slag van een stoere piratenkapitein in een jammerend wrak. Zijn

4 Tiktak, tiktak, tiktak ... geeft een geluid aan in het verhaal.

botten leken wel pudding te worden en hij wankelde in paniek achteruit. Toen zijn benen hem niet langer konden dragen, zakte hij in elkaar. Maar nog steeds bewoog hij, nu kruipend, terwijl hij hees uitbracht: ‘Verberg me!’ Uit: J.M. Barrie, Vlieg mee met Peter Pan

Schrijf een geluid op dat je kunt gebruiken in je eigen verhaal. Bijvoorbeeld

Schrijf erbij hoe je dat gaat voorlezen. Bijvoorbeeld

beng drup, drup, drup

hard langzaam

22

23

vensterbank zit een dikke duif. [afwisselend snel-langzaam] De duif vliegt naar de lamp boven de tafel van de juf. Iedereen kijkt naar de duif en dan naar de juf. De juf kijkt omhoog. [met een stilte] Hij zal toch niet … Jawel, hoor. Fledder, hij poept zo op haar bureau. • Steek je duim omhoog voor je borst als je met mij wilt oefenen hoe je een tekst boeiend kunt voorlezen. Anders ga je zelf verder. Aan de slag

20 min

Zelfstandige verwerking 2 3 • Maak de opdrachten van deze les. Ga daarna door naar taak 8.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 25

Verlengde instructie 1 • Bespreek aan de hand van opdracht 1a waaraan je ziet dat iets op een bepaalde manier kan worden voorgelezen. Hier bijvoorbeeld aan sluip en roep. • Geef de leerlingen van aanpak 1 voor opdracht 3 een vergrote kopie van hun verhaal. Zij oefenen het voorlezen met een maatje. Terugkijken

5 min

• Gebruik Sta Op-Hand Omhoog-Tweetal. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Oefen het voorlezen van (een deel van) je fantasieverhaal. • Blik terug op hoe de leerlingen samen geoefend hebben en geef een compliment. 25

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 9 · Bijstellen Leerkrachtdoelen Taalbeschouwing • Ik nodig de leerlingen uit hun leerproces in kaart te brengen met de Rubric. Mondelinge taalvaardigheid • Ik laat de leerlingen gericht en kritisch luisteren. • Ik stimuleer de leerlingen om elkaar peerfeedback te geven.

Materialen Schrijven • Ik stimuleer de leerlingen om de eindversie van hun fantasieverhaal te schrijven. Woordenschat • Ik stimuleer de leerlingen om de themawoorden te leren.

Vooraf • U heeft feedback gegeven op de verhalen van de leerlingen. Deel de feedback aan het begin van deze les uit. • In deze les (vóór les 10) maken de leerlingen hun fantasieverhaal af. Als de leerlingen op papier gewerkt hebben, kunnen ze het verhaal in het net overschrijven in hun verhaalschrift of het printblad mijn fantasieverhaal met de wijzigingen in hun verhaalschrift plakken. • U kunt de leerlingen hun verhaal laten illustreren. • Denk goed na over de samenstelling van de tweetallen. Zie voor aanvullende informatie de algemene handleiding bij deze methode. • Voor de leerlingen die in deze les niet toekomen aan taak 9, is er in de laatste week van het blok gelegenheid om deze af te maken. Woordleermoment

5 min

• In deze les worden geen nieuwe woordclusters aangeboden. Herhaal desgewenst een cluster uit les 2, 3, 5 of 6 op het digibord. Instructie

15 min

Voorkennis activeren • Laat de Rubric zien op het digibord. In dit blok leren jullie waar je verhalen vindt, hoe je een fantasieverhaal kunt schrijven en boeiend kunt voorlezen. In deze les maken jullie de eindversie van je fantasieverhaal. • Laat de leerlingen zichzelf opnieuw inschalen. Loop alle drie de onderdelen langs en vraag de leerlingen met 1, 2 of 3 vingers aan te geven hoeveel stapjes ze zijn gegroeid. Jullie zijn allemaal gegroeid. Soms gaat dat met één stapje, soms met meer stapjes. Soms moet je ook weer een stapje terug doen. Dat hoort bij het proces van leren. In de Rubric kun je dat proces zien. Instructie • Lees met de leerlingen het lesdoel. Om je fantasieverhaal te verbeteren, krijg je feedback van mij en van je maatje. • Laat het filmpje zien op het digibord. • Loop de stappen op p. 24 langs. • Deel de nagekeken fantasieverhalen uit en laat het printblad nakijken op het digibord zien. Lees de tekst van de nummers van mijn tops en tip. Geef de leerlingen de tijd om de opmerkingen door te nemen en zo nodig vragen hierover te stellen. Bespreek ook wat u mogelijk heeft opgeschreven over 26

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 26

• • •

• leerwerkboek les 9 (p. 24) • leerwerkboek taak 9 (p. 20-21) • knutselmateriaal (schaar, lijm, potloden, stiften) • wisbordje en stift (leerkracht en per leerling)

het nakijken met de blauwe of rode bril. Bij Taaljacht spelling & grammatica hebben de leerlingen kennisgemaakt met het nakijken met de blauwe en rode bril. Daarbij letten ze erop of hun zinnen goed klinken en of de spelling en interpunctie van hun tekst kloppen. Dit kunnen ze ook bij taal toepassen. Doe stap 1 op p. 24 dan samen en geef de leerlingen de gelegenheid om vragen te stellen. Vertel de leerlingen bij stap 4 waar ze hun verhaal in het net gaan schrijven. Vertel de leerlingen welke tweetallen samenwerken. Gebruik Tweetal Coach bij stap 2. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Geef feedback op het fantasieverhaal. Geef de leerlingen de gelegenheid om vragen te stellen en spreek af wat ze mogen doen als ze klaar zijn.

Aan de slag

20 min

Zelfstandige verwerking 2 3 • De leerlingen maken zelfstandig hun fantasieverhaal af. • Loop rond met het wisbordje en schrijf op wat u ziet. Stuur eventueel bij op het proces. • Als er tijd over is, maken de leerlingen taak 9. Verlengde instructie 1 • Bespreek met de leerlingen die in aanmerking komen voor verlengde instructie de feedback die u heeft gegeven op het fantasieverhaal. Leg eventueel nog eens uit wat een fantasieverhaal is. Geef de leerlingen hints hoe ze hun verhaal kunnen verbeteren. Daarna sluiten ze aan bij de coöperatieve werkvorm bij stap 2. • Begeleid de leerlingen eventueel ook bij het invullen van stap 3. Terugkijken

5 min

• Deel de tops en tips die u heeft opgeschreven tijdens de zelfstandige verwerking. • Jullie fantasieverhalen zijn klaar. In de volgende les gaan jullie deze voorlezen.

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie Woordleermoment Instructie Voorkennis activeren Instructie Aan de slag aanpak 2 3 Zelfstandige verwerking aanpak 1 Verlengde instructie

Tweetal Coach

Terugkijken

Les 9 Bijstellen

Les 10 Presenteren

Lesdoel

Lesdoel

Ik kan mijn fantasieverhaal bijstellen.

Ik kan mijn fantasieverhaal voorlezen.

tasieverhaal Feedback op een fan

rlezen van Feedback op het voo een fantasieverhaal

Stap 1

Stap 1

Lees de tops en tip van je juf of meester.

Lees je verhaal voor.

Waarover wil je nog uitleg? over:

Ik hoef geen uitleg, alles is duidelijk. Kruis tops aan, schrijf tips op.

Stap 2

Stap 2

Deze tops en tips over het voorlezen kreeg ik van

Lees je fantasieverhaal voor aan je maatje.

tops

a Mijn maatje is: Kruis aan wat je maatje heeft gehoord. verzonnen personages verzonnen plaatsen

verzonnen gebeurtenissen

b Vraag je maatje om een top en een tip. Schrijf op. top

Ik heb fluisteren en hard praten afgewisseld. Ik heb langzaam en snel praten afgewisseld. Ik heb stiltes laten vallen.

tip tips

Stap 3

Stap 4

Hoe ga je je fantasieverhaal verbeteren?

Maak je fantasieverhaal af.

Kijk ook nog eens bij stap 1 en 2. met deze tips 1

klaar

Zet een kruisje bij stap 3 als je iets klaar hebt.

Stap 3

Waar ben je het meest trots op?

2 3 24

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 27

25

27

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 10 · Presenteren Leerkrachtdoelen

Materialen

Mondelinge taalvaardigheid • Ik stimuleer de leerlingen om hun fantasieverhaal voor te lezen. • Ik laat de leerlingen gericht en kritisch luisteren. • Ik stimuleer de leerlingen om elkaar peerfeedback te geven.

• leerwerkboek les 10 (p. 25) • wisbordje en stift (leerkracht en per leerling) • printblad observatiepunten (leerkracht)

Vooraf

Aan de slag

• Voor u is er een printblad beschikbaar met observatiepunten. Dit kunt u tijdens de les gebruiken om in beeld te brengen hoe de mondelinge en schriftelijke vaardigheden van de leerlingen zich ontwikkelen. • In dit blok leren de leerlingen hun fantasieverhaal schrijven. Voor sommige leerlingen kan dat spannend zijn. In de algemene handleiding staan tips om die angst bij de leerlingen weg te nemen. Benadruk steeds dat de leerlingen oefenen en dat ze dus ook niets fout kunnen doen. Je mag leren en nieuwe ervaringen opdoen. • Het voorlezen van het fantasieverhaal gebeurt in kleine groepjes. U kunt er ook voor kiezen om (enkele) presentaties plenair te doen.

Zelfstandige verwerking 2 3 • In deze les is er tijd en ruimte om de taken van het blok af te maken en te werken aan de Taaljacht-opdrachten. • Loop rond met het wisbordje en schrijf op wat u ziet. U kunt deze punten terugkoppelen in de lesfase Terugkijken. • Probeer niet de leerlingen feedback te geven. Stuur eventueel bij op het proces, maar geef de leerlingen de tijd om er eerst zelf uit te komen.

Instructie

20 min

Voorkennis activeren • Straks presenteren jullie je verhaal. Je laat dan de tekst en de tekening zien en je vertelt wat de titel is. Jullie hebben al eerder gepresenteerd. Waarop moet je letten als je gaat presenteren? Gebruik de beurtenstokjes om de leerlingen hun antwoorden te laten delen en vul aan. [bijvoorbeeld: spreek luid en duidelijk] • Ik verheug me enorm op de verhalen die jullie gaan voorlezen. Wie heeft er al zin in? Laat dit met je duim omhoog voor je borst zien. Help de leerlingen die mogelijk zenuwachtig zijn op weg.

Terugkijken

20 min

5 min

• Iedereen heeft zijn fantasieverhaal voorgelezen. Ik heb rondgelopen en ik ben heel trots op jullie. Koppel uw aantekeningen op het wisbordje terug. Ik heb mooie tops en tips gehoord. Geef elkaar maar een groot applaus!

Instructie • Lees met de leerlingen het lesdoel. • Laat het filmpje zien op het digibord. • Loop de stappen langs van p. 25. Bij stap 1 lees je het verhaal voor. De feedback vul je in bij stap 2. Stap 3 vul je in nadat iedereen geweest is. Geef de leerlingen de gelegenheid om vragen te stellen en spreek af wat de leerlingen mogen doen als ze klaar zijn. • Gebruik RondPraat Op Tijd bij stap 2. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De opdracht is: Lees je fantasieverhaal voor.

28

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 28

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie Instructie Voorkennis activeren Instructie Aan de slag Zelfstandige verwerking Terugkijken

RondPraat Op Tijd

Les 10 Presenteren Lesdoel Ik kan mijn fantasieverhaal voorlezen.

rlezen van Feedback op het voo een fantasieverhaal

Stap 1

Lees je verhaal voor.

duidelijk. Kruis tops aan, schrijf tips op.

Stap 2

Deze tops en tips over het voorlezen kreeg ik van tops

en gebeurtenissen

Ik heb fluisteren en hard praten afgewisseld. Ik heb langzaam en snel praten afgewisseld. Ik heb stiltes laten vallen.

tips

Stap 4

Maak je fantasieverhaal af. Zet een kruisje bij stap 3 als je iets klaar hebt.

Stap 3

Waar ben je het meest trots op?

25

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 29

29

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 11 · Herhalen en verdiepen Leerkrachtdoelen

Materialen

Woordenschat en taalbeschouwing • Ik differentieer in herhaling (woordenschat) en verdieping (Taaljacht-opdrachten).

• • • • •

leerwerkboek les 11 (p. 26) woordenlijst lessen 1-2-3 (p. 4-5) woordenlijst lessen 4-5-6 (p. 10-11) woordenlijst lessen 7-8-9 (p. 18-19) leerwerkboek taken: Taaljacht-opdrachten (p. 2-3) • handleiding: script woordenschatquiz (p. 36) • wisbordje en stift (per leerling)

Vooraf

Terugkijken

• In deze les kunt u de regie ook bij de leerlingen laten. Vraag hen vooraf waaraan zij nog willen werken: themawoorden herhalen, Taaljacht-opdrachten afmaken of een andere leerling verder helpen. De ingevulde Rubric kan hiervoor handvatten geven. • In deze les krijgen de leerlingen en u aan de hand van een formatieve woordenschatquiz een beeld over de beheersing van de aangeboden themawoorden. Aan het einde van het blok kunt u ervoor kiezen om een summatieve woordenschattoets af te nemen. • In deze les kunt u ook de taalspellen inzetten uit de handleiding (p. 8-9).

• Bij de woorden in het spiekbriefje staat niet alleen de betekenis, maar nu ook een zin van jou. Kies een woord van het spiekbriefje en maak er zelf nog een ándere voorbeeldzin mee op je wisbordje. Geef DenkTijd. Gebruik de beurtenstokjes. Laat de leerlingen het woord en de voorbeeldzin noemen. • Stel indien van toepassing de volgende vraag: Jullie krijgen een woordenschattoets over de woorden van dit blok. Wie denkt dat hij de woorden zo goed beheerst dat hij de toets goed kan maken? Controleer door middel van een duim opsteken voor de borst wie zichzelf positief inschaalt voor de toets.

Woordenschatquiz

5 min

10 min

• Jullie hebben in dit blok nieuwe woorden geleerd. De woorden kwamen voor in de lessen en je hebt ze zelfstandig geoefend in de lessen en aan de takenkant. Vandaag beginnen we met een quiz. Je krijgt vragen waarbij je antwoord A, B of C kiest. Vul het antwoord in op je quiz-kaart. • Laat het filmpje zien of lees het script van de woordenschatquiz op p. 36 voor. • Laat de leerlingen eerst voorspellen hoeveel antwoorden ze goed denken te hebben. Kijk daarna de quiz na met de leerlingen. • Optioneel: speel met de groep een woordenschatspel. • Leerlingen met ≥ 2 fout in de woordenschatquiz of over wie u twijfelt, komen in aanmerking voor verlengde instructie. Aan de slag

30 min

Zelfstandige verwerking 2 3 • Maak de opdrachten van deze les, maak daarna de taken af of ga door met een Taaljacht-opdracht. Verlengde instructie 1 • Pak de woordkaartjes (a-woorden) van dit blok. Doe een snelle check: leg de kaartjes in het midden van de tafel, noem een beschrijving van een woord. De leerlingen wijzen binnen 3 seconden het juiste woord aan. • Maak opdracht 1 deels mondeling samen.

30

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 30

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie Woordenschatquiz Aan de slag aanpak 2 3 Zelfstandige verwerking

aanpak 1 Verlengde instructie Terugkijken

FlitsKaarten

Les 11

Herhalen en verdiepen

Les 12 Terugkijken en afsluiten

Lesdoel

Lesdoel

Ik herhaal de woorden van dit blok.

Ik kijk terug op wat ik dit blok geleerd heb.

QUIZ-KAART C

B

A

A

B

C

B

C

B

C

RUBRIC Taalthema: Verhalen zijn overal

A

B

C

A

A

B

C

A

A

B

C

A

B

C

A

B

C

A

B

C

goed

Ik voorspel

1 Vul de Rubric in. Eigen antwoord

Ik heb

Ik weet dat verhalen overal voorkomen.

Ik weet dat verhalen overal voorkomen en ik kan ze aanwijzen.

goed Fantasieverhaal schrijven

1 Hieronder vind je een spiekbriefje met woorden van dit blok. Maak de voorbeeldzinnen af. Eigen antwoord De afloop van mijn verhaal

Spiekbriefje de afloop

hoe iets eindigt

onwaarschijnlijk

bijna onmogelijk dat het zo is

de opbouw

hoe iets in elkaar zit

op slag

direct, op hetzelfde moment

uitbrengen

iets zeggen

waarschijnlijk

bijna zeker dat het zo is

Ik kan een fantasieverhaal schrijven.

Ik kan een fantasieverhaal schrijven met start-midden-slot.

Mijn verhaal heeft een hoofdpersoon.

Mijn verhaal heeft een hoofdpersoon met wie je meeleeft.

Ik kan korte vertelzinnen maken.

Ik kan langere vertelzinnen maken (met bijvoeglijke naamwoorden en extra zinsdelen).

Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat

De opbouw van mijn verhaal

Zij was op slag

Fantasieverhaal voorlezen Ik kan mijn fantasieverhaal voorlezen.

Ik kan niets uitbrengen als Waarschijnlijk

Ik kan mijn fantasieverhaal voorlezen en daarbij letten op stiltes en afwisseling (fluisteren-hard praten, langzaam-snel praten).

2 Met welke woorden van dit blok kun je dingen beschrijven? a Schrijf twee woorden op.

Bijvoorbeeld

donzig, romantisch

b Maak met één woord een zin. Bijvoorbeeld

2 Waarvan heb je genoten bij het schrijven van je fantasieverhaal? Schrijf op. Eigen antwoord

Ik aai het donzige kuikentje. 26

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 31

27

31

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 12 · Terugkijken en afsluiten Leerkrachtdoelen

Materialen

Taalbeschouwing • Ik kijk met de leerlingen terug naar de leeropbrengsten en het leerproces.

• • • • • •

Vooraf • In dit blok hebben de leerlingen geleerd waar je verhalen ziet en hoort, en hoe je een fantasieverhaal schrijft en dat boeiend voorleest. Hoe hebben ze dat gedaan? Hoe tevreden zijn ze over hun opbrengsten en het leerproces? • In de afsluitende Rubric staan dezelfde drie onderdelen als in de Rubric Start op p. 2: het taalthema en een mondelinge en schriftelijke taak die samen in de eindtaak teruggekomen zijn. • De leerlingen geven zelf aan wat ze geleerd hebben. U kunt ook een beoordeling geven. Zie voor meer informatie hierover de algemene handleiding. • Tijdens de lesfase Aan de slag kunt u ervoor kiezen om de woordenschattoets te laten doen. • Voor u is er een evaluatieformulier beschikbaar. Hierop kunt u aangeven hoe u dit blok heeft ervaren. Wat vond u bijvoorbeeld van de motivatie en de prestaties van uw leerlingen? Hoe beoordeelt u uw eigen rol daarin? Welke aandachtspunten zijn voor u belangrijk voor het volgende blok? Instructie

20 min

Voorkennis activeren • We zijn in dit blok op taaljacht geweest. Jullie hebben geleerd waar je verhalen ziet en hoort, en hoe je een fantasieverhaal schrijft en dat boeiend voorleest. In dit blok zaten veel woorden die te maken hebben met fantasieverhalen. Schrijf ten minste drie woorden op je wisbordje. Je mag kijken in de woordenlijsten. • Zet de timer op 1 minuut.

leerwerkboek les 12 (p. 27) woordenlijst lessen 1-2-3 (p. 4-5) woordenlijst lessen 4-5-6 (p. 10-11) woordenlijst lessen 7-8-9 (p. 18-19) printblad evaluatiepunten (leerkracht)) wisbordje en stift (per leerling)

• Gebruik TweeGesprek Op Tijd. De stappen van de werkvorm staan op het digibord. De vraag is: Waarvan heb je genoten bij het schrijven van je fantasieverhaal? • Vraag aan elk tweetal hun antwoorden terug. • Vertel wat u dit blok heeft ervaren. Noem een aantal successen op het gebied van product en proces. [bijvoorbeeld bij product: bijvoeglijke naamwoorden gebruiken, zinsdelen toevoegen, het voorlezen; bijvoorbeeld bij proces: het samenwerken bij het oefenen, het geven van feedback] Aan de slag

20 min

Zelfstandige verwerking • Bespreek met de leerlingen wat ze gaan doen, bijvoorbeeld: (af)maken Taaljacht-opdrachten, taken afmaken. U kunt er ook voor kiezen om de toets te geven. Vooruitkijken

5 min

• Blik vooruit naar het volgende blok. Benoem alvast het thema en de eindtaak. • Kies een procesdoel, eventueel samen met de leerlingen, waaraan de groep in het volgende blok gaat werken. Zie voor suggesties de algemene handleiding.

Evalueren • Neem de Rubric door. • Ik ga nu ieder onderdeel voorlezen en jij beoordeelt jezelf. Zet een kruisje waar je aan het eind van dit blok staat. Lees de onderdelen voor en model het denkproces: Bedenk even voor jezelf of je weet waar je verhalen kunt zien of horen. Kruis het vakje aan dat het beste past. • Doe ook de andere onderdelen op deze manier. Reflecteren • Opdracht 2 gaat niet over wat je dit blok hebt geleerd, maar hoe je het blok vond. Wie heeft genoten van het schrijven, wie heeft genoten van de verhalen van anderen? Maak opdracht 2. 32

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 32

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Coöperatieve werkvorm

Organisatie Instructie Voorkennis activeren Evalueren Reflecteren Aan de slag Zelfstandige verwerking Vooruitkijken

TweeGesprek Op Tijd • U kunt de woordenschattoets ook geven tijdens de lesfase Aan de slag.

Les 12 Terugkijken en afsluiten Lesdoel Ik kijk terug op wat ik dit blok geleerd heb.

C

1 Vul de Rubric in. Eigen antwoord

C

RUBRIC

B

C

Taalthema: Verhalen zijn overal

B

C

C

B

Ik weet dat verhalen overal voorkomen.

Ik weet dat verhalen overal voorkomen en ik kan ze aanwijzen.

goed Fantasieverhaal schrijven Ik kan een fantasieverhaal schrijven.

Ik kan een fantasieverhaal schrijven met start-midden-slot.

Mijn verhaal heeft een hoofdpersoon.

Mijn verhaal heeft een hoofdpersoon met wie je meeleeft.

Ik kan korte vertelzinnen maken.

Ik kan langere vertelzinnen maken (met bijvoeglijke naamwoorden en extra zinsdelen).

dat

Fantasieverhaal voorlezen Ik kan mijn fantasieverhaal voorlezen.

Ik kan mijn fantasieverhaal voorlezen en daarbij letten op stiltes en afwisseling (fluisteren-hard praten, langzaam-snel praten).

2 Waarvan heb je genoten bij het schrijven van je fantasieverhaal? Schrijf op. Eigen antwoord

27

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 33

33

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Toets Toetsdoelen

Materialen

Woordenschat • Ik controleer aan de hand van een toets of de leerlingen de aangeboden woorden voldoende beheersen.

• printblad basistoets woordenschat • printblad plustoets woordenschat

Vooraf • Alle leerlingen maken de basistoets. In deze toets worden de a- en b-woorden getoetst. De leerlingen die hebben geoefend met de c-woorden uit de woordenlijst maken ook de plustoets. In iedere toets (zowel basis als plus) is de laatste vraag een reflectievraag. • De toetstijd voor de basistoets is 20 minuten en voor de plustoets 10 minuten. • Laat leerlingen die de woordenschatwoorden onvoldoende beheersen extra oefenen met de oefensoftware en/of de taalspellen. • De vragen en antwoorden van de basis- en plustoets vindt u in de leerkrachtassistent. De basistoets is ook hiernaast afgebeeld. • Wanneer een beoordeling gewenst is, kan de normering uit de algemene handleiding worden gebruikt. Instructie

20 min

• Neem de tijd voor de toets. Lees aandachtig (mee) en controleer je antwoord. Als je klaar bent, ga je verder met een Taaljachtopdracht of maak je de taken af.

34

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 34

naam:

1 Op welk plaatje zie je een koker? Kruis aan.

2 Op welk plaatje zie je bloesem? Kruis aan.

3 Op welk plaatje zie je hei? Kruis aan.

5 min

• In deze les maken we de woordenschattoets. In deze toets laat je zien of je de woorden kent waarmee je de afgelopen weken hebt geoefend. • Neem de opdrachten van de basistoets woordenschat door met de leerlingen. Laat de eerste opdracht zien op het digibord en lees deze voor. Doe dit indien gewenst ook met de andere opdrachten. • Vertel welke leerlingen ook de plustoets woordenschat maken. Aan de slag

Basistoets

4 Hij vertelt een verhaal dat geloofwaardig is. Wat is de betekenis van geloofwaardig? Kruis aan. Je kunt niet geloven dat het waar is. Je kunt wel geloven dat het waar is. Het kan echt niet waar zijn. 5 Ik kan die zwerm niet alleen zien, maar ook horen! Wat is de betekenis van zwerm? Kruis aan. een heleboel vliegende dieren bij elkaar een lied van een muziekgroep een gevoel van bewondering

woordenschat • groep 5 • blok 2

© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

1/3

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Organisatie Instructie Aan de slag

• U kunt de woordenschattoets ook geven tijdens de lesfase Aan de slag in les 12.

Basistoets

Basistoets

6 Waarschijnlijk krijgen we een nieuwe juf voor gym. Wat is de betekenis van waarschijnlijk? Kruis aan. op hetzelfde moment bijna zeker dat het zo is onheilspellend

11 De plaatsnaam staat op een blauw bord. Wat is een voorbeeld van een plaatsnaam? Kruis aan. tante Anja Amsterdam Snuffeltje

7 Het konijn ging er vliegensvlug vandoor. Wat is een ander woord voor vliegensvlug? Kruis aan. donzig plechtig razendsnel

12 Ik ken veel verschillende gevoelens. Noem drie voorbeelden van gevoelens. Schrijf op. Bijvoorbeeld

blij, boos, verdrietig 13 Wat is de laatste lettergreep van kunstenaar? Kruis aan. r naar kunst

8 Voeg tot slot twee eieren toe. Wat is de betekenis van toevoegen? Kruis aan. iets erbij doen iets eruit halen iets laten zoals het is

14 Ik wil niet dat jij mij iets beveelt! Waarmee heeft bevelen te maken? Kruis aan. moeten willen mogen

9 Wat is de betekenis van personage? Kruis aan. iemand die net doet of hij heel deftig en ernstig is een mens, dier of ding dat een rol speelt in een verhaal zo spreek je de koning of koningin aan

15 Wat vind jij? a Vond je het moeilijk om goede voorbeelden te noemen? Kruis aan. Eigen antwoord ja nee een beetje

10 Welk woord past op de lege plek? Kruis aan. Gaia vertelt over haar nieuwe boek. Ze leest een stukje voor en laat een paar illustraties zien. Maar ... vertelt ze niet.

b Je hebt op veertien vragen een antwoord gegeven. Hoeveel vragen heb je goed, denk je? Schrijf op. Eigen antwoord

de hofdame de hei de afloop

woordenschat • groep 5 • blok 2

c Je hebt veel woorden geleerd in dit blok. Hoe leer jij woordjes het makkelijkst? Schrijf op. Eigen antwoord

© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 35

2/3

woordenschat • groep 5 • blok 2

© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

3/3

35

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Script woordenschatquiz (bij les 11) Vooraf • U neemt als quizmaster een rol aan. In blok 2 vertelt u het verhaal als een fantastische verhalenverteller. De woorden van het blok komen hiermee terug in een betekenisvolle context. Dag jongens en meisjes, Welkom bij jullie tweede woordenschatquiz. Ik ga jullie een verhaal vertellen waarin dingen gebeuren die raar en een beetje spannend zijn en nooit echt kunnen gebeuren. Of toch wel!? Nee hoor, die dingen gebeuren in Sams droom. En in een droom kan alles! In deze quiz zitten weer tien woorden van dit thema verstopt. Kruis bij iedere vraag de goede letter aan. We gaan eerst een keer oefenen. We beginnen bij het begin. Sam trekt zijn pyjama aan, poetst zijn tanden en gaat in bed liggen. Hij valt direct in slaap. Aha, dat is al de voorbeeldopdracht. Voorbeeldopdracht: ‘Direct’: hoe kun je dat ook zeggen? A op slag B toeristisch C geloofwaardig Bespreek de voorbeeldopdracht klassikaal na zodat de leerlingen de vervolgopdrachten begrijpen. Antwoord A ‘op slag’ is goed. Al snel droomt Sam. Hij ziet een wit huis met een prachtige bloementuin. In dat huis staat een man. Hij maakt een héél groot en mooi schilderij. ❶ Hoe noem je ‘iemand die mooie dingen maakt, zoals schilderijen of beelden’? A de hofdame B de kunstenaar C de koker Opeens staat Sam in de kamer. De man is weg. Hij is alleen met het schilderij. Sam bekijkt het schilderij goed. Hardop vertelt hij hoe het schilderij eruitziet. ❷ Wat is een ander woord voor ‘vertellen hoe iets eruitziet?’ A beschrijven B uitbrengen C bevelen Links op het schilderij lijkt er een feestje te zijn in een tuin. De tuin lijkt op de tuin van het witte huis met die prachtige bloemen. Sam ziet allemaal kinderen met een hoedje op. Een kind aait een kuikentje. Dat is zó schattig en pluizig! ❸ Hoe noem je ‘pluizig’ ook wel? A plechtig B donzig C romantisch De kinderen zitten aan een lange tafel met heerlijk eten. Er staan allerlei taartjes, gebakjes, soesjes en andere lekkernijen. Mmm … daar heeft Sam zin in. Aan het hoofd van de tafel zit een kind dat met een stokje op de tafel tikt. Het stokje is gemaakt van een soort glanzend glas. ❹ Het stokje is gemaakt van ‘een soort glas dat meer glanst dan gewoon glas’. Hoe noem je dat stokje dan? Een … stokje. A geloofwaardig B donzig C kristallen Plots staat Sam in het schilderij. Hij schrikt er een beetje van. Maar gek genoeg voelt het ook goed dat hij in de tuin is. Hij loopt naar de tafel. Het kind aan het eind van de tafel praat deftig en ernstig tegen de andere kinderen. ❺ Als iemand ‘deftig en ernstig’ praat, dan praat hij … A plechtig B hees C romantisch 36

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 36

Sam heeft geen idee van wat er wordt gezegd. Wel ziet hij de ogen van de andere kinderen groot worden. De kinderen zitten stokstijf op hun stoel. Er steekt een wind op. Sam kijkt naar de lucht. De blauwe lucht is verdwenen. Hij ziet donkere wolken die er erg dreigend uitzien, alsof er iets akeligs gaat gebeuren. ❻ Welk woord past bij ‘erg dreigend, waardoor je denkt dat er iets akeligs gaat gebeuren’? A toeristisch B onwaarschijnlijk C onheilspellend De kinderen staan op en rennen razendsnel naar het witte huis dat op het schilderij staat. ❼ Wat is het woord dat jullie geleerd hebben voor ‘razendsnel’? A plechtig B waarschijnlijk C vliegensvlug In zijn droom rent Sam achter de kinderen aan. Bij de deuropening staat de man die het schilderij gemaakt heeft. Net voor Sams neus doet de man de deur dicht. Het is bijna zeker dat het zo gaat regenen. Waar moet Sam nu schuilen? ❽ Wat is een ander woord voor ‘bijna zeker dat het zo is’? A onwaarschijnlijk B waarschijnlijk C geloofwaardig Sam staat alleen buiten, voor het witte huis. Hij hoort gedonder en ziet daarna een bliksemflits. Hij heeft het koud en wat hij vanbinnen voelt is angst. Hij is ook een beetje verdrietig. Dat duurt maar heel even, want de deur gaat open en de man vraagt vriendelijk of Sam binnen wil komen. ❾ Welk woord hebben jullie geleerd voor ‘wat je vanbinnen voelt’? A de gevoelens B het personage C de zwerm Lieve kinderen, zal ik verklappen hoe het verhaal eindigt? Alles komt goed! Sam krijgt een warme kop thee van de man … O nee, niet van de man … Nee, zo ging het niet! Sam wordt wakker van de geur van zijn lievelingsthee. Ja, zo was het! Zijn vader geeft hem het kopje thee en luistert naar die vreemde droom. Daarna mag Sam nog lekker in bed blijven, want het is weekend! ❿ Hoe kun je ‘hoe iets eindigt’ ook zeggen? A de afloop B de opbouw C het respect Ik ben benieuwd of jullie alle themawoorden hebben weten te vinden! Dit was mijn woordenschatquiz! Dag, iedereen! Droom maar lekker vannacht, maar maak het alsjeblieft niet zó spannend!

WOORDENSC HATQUIZ ❶ B de kunstenaar ❷ A beschrijven ❸ B donzig ❹ C kristallen ❺ A plechtig

❻ C onheilspellend ❼ C vliegensvlug ❽ B waarschijnlijk ❾ A de gevoelens ❿ A de afloop

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 1-2-3 Woordenlijst ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN

a

b

1

de koker

een buis om iets in te bewaren

In de koker kun je opgerolde posters bewaren.

2

de kunstenaar

iemand die mooie dingen maakt, zoals schilderijen of beelden

De kunstenaar schildert prachtige schilderijen.

3

het nummer

het lied van een muziekgroep of artiest

Op het nummer van die zanger kun je fijn dansen.

4

het respect

een gevoel van bewondering voor iemand die iets goeds heeft gedaan

Ik heb veel respect voor mensen die zieke dieren verzorgen.

5

het toilet

de wc

Als ik moet plassen, ga ik naar het toilet.

6

de gemeente

gebied met één burgemeester

Den Bosch en Rosmalen zijn samen één gemeente.

7

de plaatsnaam

hoe een dorp of stad heet

Rotterdam, Rolde en Zaamslag zijn plaatsnamen.

WERKWOORDEN

a

8

balen

iets vervelend vinden

Ik baal dat de gymles niet doorgaat.

9

opleiden

iemand een vak leren

Op de koksschool leiden ze mensen op tot kok.

BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN

a

10 donzig

pluizig

In de wei lopen donzige kuikentjes.

11 geloofwaardig

waarvan je wel kunt geloven dat het waar is

Mila was te laat, maar ze had een geloofwaardig verhaal over hoe dat kwam.

12 romantisch

als je erbij kunt wegdromen

Een romantische film gaat vaak over de liefde.

13 toeristisch

waar veel mensen op vakantie gaan

In die toeristische stad kun je veel mooie, oude gebouwen zien.

14 aan de lopende band

de hele tijd

We moeten vaak lachen om Ruben, want hij maakt aan de lopende band grapjes.

15 bij komen kijken

bij nodig zijn

Bij het schrijven van een werkstuk komt veel kijken.

16 het sterke verhaal

een verhaal dat bijna niet echt gebeurd kan zijn

Dat jij op de maan bent geweest, is een heel sterk verhaal.

17 je een weg banen

een beetje ruw zorgen dat je erdoor kunt

Ze baande zich een weg door de drukke winkelstraat.

18 uit de doeken doen

verklappen

Een goochelaar doet nooit uit de doeken hoe zijn trucs werken.

19 onwaarschijnlijk

bijna onmogelijk dat het zo is

Het is onwaarschijnlijk dat jij veel langer dan twee meter wordt.

20 waarschijnlijk

bijna zeker dat het zo is

De lucht is zo donker, het gaat waarschijnlijk regenen.

UITDRUKKINGEN

c

OVERIG

b

de stad

het dorp

de plaatsnaam de gemeente

Haarlem

echt waar Lutjebroek

waarschijnlijk onwaarschijnlijk niet waar

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 37

37

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 4-5-6 Woordenlijst ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN

a

b

1

de hei

een gebied waar bijna alleen lage planten met kleine paarse of witte bloemetjes groeien

In de zomer is de hei prachtig paars gekleurd.

2

de hofdame

een vrouw die een koningin of prinses helpt bij haar werk

De hofdame houdt de handtas van de koningin vast.

3

de majesteit

zo spreek je een koning of koningin aan

Hij vergeet de koning met ‘majesteit’ aan te spreken!

4

de afloop

hoe iets eindigt

Ze vertelt het begin van het verhaal, maar niet de afloop.

5

de gevoelens

wat je vanbinnen voelt

Toen mijn kat dood was, kon ik met Ab praten over mijn verdrietige gevoelens.

6

de opbouw

hoe iets in elkaar zit

De opbouw van je verhaal is helemaal goed.

7

het personage

een mens, dier of ding dat een rol in een verhaal speelt

Die hond is het belangrijkste personage van de film.

8

de troep

dieren die in een groep bij elkaar zijn

Een troep apen zit op de rots naar de mensen te kijken.

9

de zwerm

een heleboel vliegende dieren bij elkaar

De zwerm spreeuwen vliegt elke avond boven ons huis.

10 afdwalen

een andere kant opgaan dan de bedoeling is

Als je van de groep afdwaalt, blijf je alleen over.

11 iets toevoegen

iets erbij doen

De soep smaakt flauw, ik voeg wat zout toe.

12 zoeven

een suizend geluid maken bij een snelle beweging

De auto zoeft over de snelweg.

WERKWOORDEN

a

BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN

a

13 kristallen

gemaakt van een soort glas dat meer glanst dan gewoon glas

Oma poetst haar kristallen beeldjes elke dag.

14 plechtig

deftig en ernstig

De burgemeester houdt een plechtige toespraak.

15 vliegensvlug

razendsnel

De vliegensvlugge hazen gaan er snel vandoor.

16 dat belooft niet veel goeds

het gaat waarschijnlijk niet goed aflopen

Mama kijkt heel boos, dat belooft niet veel goeds.

17 geen vuiltje aan de lucht

er is niets aan de hand

De voorstelling verloopt goed, er is geen vuiltje aan de lucht.

18 in een oogwenk

in heel korte tijd

Toen de bui losbarstte, was ik in een oogwenk kletsnat.

19 in huilen uitbarsten

heel hard beginnen te huilen

Wanneer hij het slechte nieuws hoort, barst hij in huilen uit.

20 de kust is veilig

er is geen gevaar meer

Kom maar uit je schuilplaats, de kust is veilig.

UITDRUKKINGEN

c

de plaats

het personage

de gevoelens

dieren in groepen

wat belangrijk is voor een verhaal de gebeurtenis

de opbouw

de afloop de kudde

38

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 38

de zwerm

de troep

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

22-02-2022 10:42


Blok 2 · Les 7-8-9 Woordenlijst ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN

a

c

1

de bloesem

bloemen van bomen of struiken

In het voorjaar bloeit de bloesem van de kersenboom.

2

het gazon

een grasveld bij een huis of in een park

Mijn oom maait het gazon in zijn achtertuin elke week.

3

de pols

het stuk tussen je hand en je arm, je kunt het bewegen

Een armbandje draag je om je pols.

4

de baai

grote opening in het land waar de zee in spoelt

In de baai bij dat stadje liggen veel zeilboten.

WERKWOORDEN

a

5

beschrijven

vertellen hoe iets eruitziet, ruikt, voelt of klinkt

Beschrijf eens hoe je kamer is.

6

bevelen

iemand een opdracht geven die hij echt moet doen

De agent beveelt de fietser te stoppen.

7

uitbrengen

iets zeggen

Van woede kon hij geen woord uitbrengen.

8

wankelen

onzeker, wiebelig lopen

Omdat hij duizelig is, is hij aan het wankelen.

BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN

a

c

als je stem het bijna niet meer doet

Door het gillen kreeg hij een hese stem.

10 onheilspellend

erg dreigend, waardoor je denkt dat er iets akeligs gaat gebeuren

Door die onheilspellende wolken denk ik dat het gaat onweren.

11 vederlicht

zo licht als een veertje

De vederlichte sneeuwvlokjes wegen bijna niets.

9

hees

UITDRUKKINGEN

a

12 op slag

direct, op hetzelfde moment

Toen ik haar zag, werd ik op slag verliefd!

c

13 iets voor je zien

in je hoofd weten hoe iets eruitziet

Ik kan al helemaal voor me zien hoe de jurk mijn tante zal staan.

14 je ogen vallen dicht

je valt in slaap

De film is zo saai dat mijn ogen bijna dichtvallen.

15 op iets afstuiven

heel hard ergens naartoe rennen

De hond stuift blij op zijn baasje af.

WOORDCLUSTERS WEEK 1 de stad

het dorp

echt waar waarschijnlijk

de plaatsnaam de gemeente

Haarlem

onwaarschijnlijk

Lutjebroek niet waar

WOORDCLUSTERS WEEK 2 de plaats

het personage

de gevoelens

dieren in groepen

wat belangrijk is voor een verhaal de gebeurtenis

de opbouw

de afloop de kudde

geen kopieermateriaal © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 39

de zwerm

de troep

39

22-02-2022 10:42


Colofon Ontwikkeling en begeleiding Projectteam Zwijsen Opmaak PPMP, Wolvega Beeld Omslag: Freek van Haagen/Shutterstock Foto: Shutterstock Illustraties: (p. 6(o)) ivan ilia, (p. 6(rb)) Roel Seidell, Shutterstock (overig) Beeld- en bureauredactie Tekst 2000, Houten

1e druk © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg ISBN 978-90-487-4082-6 Behoudens de uitzonderingen in de Auteurswet mag niets uit deze uitgave worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor licenties voor knipselkranten en -diensten of voor het overnemen voor onderwijsdoeleinden kunt u contact opnemen met de Stichting PRO: www.stichting-pro.nl. Voor meer informatie over auteursrecht in het onderwijs gaat u naar www.onderwijsenauteursrecht.nl. Aan het verwerven, waar nodig, van toestemming tot overname is door de uitgever de uiterste zorg besteed. Zou desondanks blijken dat een rechthebbende over het hoofd is gezien, dan verzoeken wij deze contact op te nemen met Uitgeverij Zwijsen.

40826_TJT_gr5_b2_hl_bw.indb 40

22-02-2022 10:42


Taal

5

2

Verhalen zijn overal HANDLEIDING

9 789048 740826

40826_TJT_gr5_b2_hl_omslag.indd Alle pagina's

22-02-2022 10:38


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.