Spelling & Grammatica
naam:
1
WERKBOEK
BLOK
4 4 BLOK
WERKBOEK 9 789048 741267
2
Spelling & Grammatica
naam:
DicTwee
hardop. Kind A zegt het woord rustig Kind B zegt het woord na. Kind B schrijft het op. Wissel van rol. heeft opgeschreven. Ga door tot ieder zes woorden Kijk samen na en verbeter.
Spelling & Grammatica Blok 2
Hulpkaarten klank-letterkaart klinkers
i
kort
e
o
a
u
m
b
p
y
ee
oo
aa
uu
w
v
f
c
ie
eu
oe
n
d
t
q
ij
ei
ou
l
z
s
x
r
j
g
h
lang twee tekens
medeklinkers
au
ui
lettergroepen eer
oor
eur
ng
nk
aai
ooi
oei
ch
sch
eeuw
ieuw
uw
k
vis en zon Schrijf je f of v, s of z? Houd je hand tegen je keel. Zeg langzaam fff, vvv, sss, zzz. Bij vvv en zzz voel je het trillen.
Bij fff en sss voel je niks.
3
ROADMAP Dit ga ik leren en doen in blok 2. Les 1-4 d: ➜ Ik kan deze klanken herkennen aan het begin van een woor – de fff van fiets en de vvv van vis – de sss van sok en de zzz van zon ➜ Ik kan deze woorden goed schrijven:
Les 5-8 ➜ Ik kan vraagzinnen m aken. ➜ Ik kan deze woorden goed schrijven:
Les 9-12
een atste klank van la e d n ka Ik ➜ oemen. klankgroep ben jven: rden goed schri o o w ze e d n ka ➜ Ik
En ook dit! ➜ Ik schrijf zinnen bij een plaat. ➜ Ik verzamel spullen op het strand.
Les 13-16 ➜ Ik laat zien wat ik nog weet en ik oefen.
QUIZ 2
➜ Ik bedenk mijn eigen boek. ➜ Ik luister naar de dieren. ➜ Ik schrijf een kort verhaal. ➜ Ik maak een versje af.
Les 1 Grammatica Lesd oel Ik kan deze klanken herkennen aan het begin van een woord:
We et
➜ de fff van fiets en de vvv van vis ➜ de sss van sok en de zzz van zon
je
Uitleg ➜ Voel met je hand bij je keel. ➜ Als je de vvv en de zzz uitspreekt, trilt het in je keel. ➜ Als je de fff en de sss uitspreekt, trilt het niet in je keel.
Hetzelfde? Bij sommige mensen klinken de s en z aan het begin van een woord precies hetzelfde. Dat is lastig bij spelling.
lf Eerst samen, dan ze Spreek het woord langzaam uit. Voel aan je keel. Voel je het trillen? Kruis aan. Met welke letter begint het woord? Schrijf op. trilt wel
trilt niet
eerste letter
f v z s v z Ik maak opdracht 1 en 2.
4
Ik maak opdracht 2 en 3.
1 Spreek het woord langzaam uit. Voel aan je keel. Voel je het trillen? Kruis aan. Met welke letter begint het woord? Schrijf op. trilt wel
trilt niet
eerste letter
z s v f 2 Met welke letter begint het woord? Kruis aan. f
v
s
z
3 Met s of z? Schrijf het hele woord op. Wies heeft een broer en een Pas op, dat
us.
akmes is scherp!
We zwaaien en zeggen: ‘Tot Je wast ramen met een
iens!’
pons.
zus zakmes ziens spons 5
Les 2 Spelling Uitleg Minidictee Ik schrijf op 1 2 3 4 5 6
Ik verbeter
brug hoort schrikt geur schok De beer slaapt en snurkt.
Lesd oel ➜ Ik kan woorden als de f iets, de vis en de sok, de zon goed schrijven.
lf Eerst samen, dan ze Wat zie je? Schrijf het woord op.
de
z ee p
het
s o p
v ie r
de
Ik maak opdracht 1 en 2.
6
z w aa n
de
f ie t s
de
v l a g
Ik maak opdracht 2 en 3.
1 Wat zie je? Schrijf het woord op.
het
z ou t
v ij f
de
f l ui t
de
s l a k
de
z aa g
de
v aa s
2 Schrijf het woord op. Rana koopt een
zak sap vork fruit slok zoet
ak met nootjes.
In de appel zit veel
ap.
Roos eet met mes en
ork.
Ik eet elke dag
uit.
Buse neemt een
lok van de melk.
De koek smaakt niet zuur, maar
oet.
3 Wat zie je? Schrijf het woord op.
Ik maak een
met mijn veters.
zwart strik
Ik drink een glas
is.
fris
De kleur is niet wit, maar
Bah! Er zit een Tim
.
in mijn glas.
erft de muur groen.
vlieg verft 7
Les 2 Spelling Oefenmix
Woord stroken
Zeg het woord. Hak het woord in klanken. Denk aan de spellingcategorie. Schrijf het woord op.
1 Wat zie je op het plaatje? Schrijf nog vijf woorden op. 1 2 3 4 5 6
s t ie r sch aa p h e r t w o l f s l u r f b eer
4 2
1
5
3
2 Schrijf het woord op. De koe eet
as in de wei.
Dat mes is heel
erp.
Vliegt daar een bij of een we Sst, ik h
een stem.
Ik ben aan de b Ik
t.
il de peer met een mes.
?
gras scherp wesp hoor beurt schil
3 Wat zie je? Schrijf het woord op.
8
s
stift
t
trui
k
krul
t
t
r
schrift schort deur
6
4 Schrijf het woord op. Hij is ziek. Hij heeft k Niet weinig, maar De man sch
ts.
eel.
zijn baard af.
Niet koud, maar wa Niet lief, maar
.
out.
koorts veel scheert warm stout
5 Welke woorden ontbreken? Lees de tekst. Schrijf de woorden op.
DE KOK IS NIET BLIJ Wat doet de kok nu w 1 ? Zijn muts is niet 2 oon, maar vies. De soep heeft een groene kl 3 . De kok
4 ikt opeens.
Zie ik daar een
5
in de soep?
Ach, het wordt vast lekker, h 6 !
weer 2 schoon 3 kleur 1
schrikt 5 spin 6 hoor 4
9
Les 3 Spelling Uitleg Minidictee Ik schrijf op
feest krant hoor deur schrikt
1 2 3 4 5 6
Ik verbeter
De vlieg zoemt.
Lesd oel ➜ Ik kan woorden als de f iets, de vis en de sok, de zon goed schrijven.
lf Eerst samen, dan ze Wat zie je? Schrijf het woord op.
de
z aa g
de
z ee f
de
f l e s
de
s p i n
de
v o r k
de
s t i p
Ik maak opdracht 1 en 2.
10
Ik maak opdracht 2 en 3.
1 Wat zie je? Schrijf het woord op.
het
de
v l ee s s t o k
f r ui t
het
v ui s t
de
z a k
de
ik
z w ee t
2 Wat zie je? Schrijf het woord op. Hij loopt op de De schoenen zijn Laila
art.
emt in het water.
Job heeft een nieuwe
3 Welke woorden ontbreken? Lees de tekst. Schrijf de woorden op.
vorst 2 feest 3 zaal 4 fiets 5 ziet 6 vis 7 zalm 8 vies 1
stoep zwart zwemt step
oep.
ep.
HET FEEST De 1 orst geeft een 2 eest in zijn kasteel. Het is in de grote 3 aal. Hij komt binnen op zijn 4 iets. Dat 5 iet er gek uit! De kok heeft vlees en 6 is gebakken. Ik lust geen 7 alm. Dat vind ik 8 ies.
11
Les 3 Spelling Oefenmix
Woord stroken
Zeg het woord. Hak het woord in klanken. Denk aan de spellingcategorie. Schrijf het woord op.
1 Wat zie je? Schrijf het woord op.
de
v ui s t
de
t r ui
het
de
z aa g
de
d eur
het
2 Schrijf het woord op. De klok slaat zeven k Ik h
mijn moeder roepen.
Ik was me met Ik
keer hoor zeep trek schuur school
.
eep.
ek een trui aan.
Ik pak mijn fiets uit de Dan ga ik naar
uur.
ool.
3 Wat zie je? Schrijf het woord op. Ik eet
op mijn brood.
Ik vang een
Op de grond ligt een
12
vlieg
.
Ik knip met de
worst
schaar
.
.
veer
s t uu r sch r i f t
4 Bekijk de boeken. Met s of z? Schrijf de woorden op.
Daar wemt een waan EM OEKT ZIJN OK
Ik peur naar een poor
Was je nor met eep woorden met s
Sem sok snor speur spoor
woorden met z
zoekt zeep zwemt zwaan
5 Welk woord kun je maken? Schrijf het woord op. + kwast
de
verfkwast
+ zak
de
snoepzak
+ bal
de
voetbal
+ bel
de
deurbel
+ kist
de
schatkist 13
Les 4 Spelling Uitleg Ik maak het dictee. Ik weet Ik het twijfel
Ik maak een DicTwee.
Ik schrijf op
Ik verbeter
slok schop weer arts scheef kleur vies zalf
1 2 3 4 5 6 7 8
Ik ga nog oefenen met:
1 Wat zie je? Schrijf het woord op.
14
de
bril
de
slurf
de
slak
de
knie
de
kaars
de
strik
2 Schrijf het rijmwoord op. boef step haak kat lip
schroef schep schaak schat schip
3 Wat zie je? Schrijf het woord op. De
beer
eet honing.
Bart maakt een gat met een b
Dit is de kl
De
voelt zacht.
boor kleur
blauw.
De kinderen zingen in k
.
.
koor veer
4 Wat zie je op het plaatje? Schrijf nog vijf woorden op.
sop 2 vuist 3 vlag 4 fiets 5 zwaan 6 zaag
1
15
Les 4 Spelling Toepassen
DE SCHAT 1 Lees wat Sun en Floor zeggen.
Floor, waar is de schat?
Staat het op je kaart?
Ik zie een kist bij de palmboom.
Dat is vast de schat. Kom mee!
Sun
2 Nu jij! Kijk naar het plaatje. Wat kan Sun nog meer zeggen? Schrijf dat in de gele spreekwolken. Wat kan Floor nog meer zeggen? Schrijf dat in de groene spreekwolken. Bijvoorbeeld
Ik zie de schat.
Floor
Er ligt ook een brief.
Pak de schat en de brief. Ik zie een vis. De vis heeft een munt. 16
Les 4 Grammatica Toepassen
HET ST RA ND
1 a Welke woorden beginnen met f? Kleur die rondjes rood. b Welke woorden beginnen met v? Kleur die rondjes blauw. c Welke woorden beginnen met s? Kleur die rondjes geel. d Welke woorden beginnen met z? Kleur die rondjes groen.
2 Weet je zelf nog een woord met f, v, s of z? Teken het erbij. 17
Les 5 Grammatica Lesd oel Ik kan vraagzinnen maken.
Uitleg
We et
je
➜ Je gebruikt een vraagzin als je iets wilt weten. ➜ Een vraagzin klinkt anders dan een vertelzin. De woorden staan in een andere volgorde. ➜ Een vraagzin: – begint met een hoofdletter – eindigt met een vraagteken
¿Hablas español? In het Spaans krijgt een zin twee vraagtekens. Er staat een omgekeerd vraagteken vooraan de zin. Er staat een gewoon vraagteken aan het eind.
?
?
➜ Voorbeelden zijn: vertelzin
vraagzin
De jongen voetbalt.
Voetbalt de jongen?
De klok tikt.
Tikt de klok?
lf Eerst samen, dan ze Maak korte vraagzinnen. Kies uit elke zak een kaartje. Schrijf de vraagzin op. Denk aan de hoofdletter. het ijs het schip zwemt smelt piept
Zwemt de vis 2 Spint de kat 3 Smelt het ijs 1
Ik maak opdracht 1 en 2. 18
spint
de tuinman de kat
harkt
de vis
de muis
vaart
? ? ?
Harkt de tuinman 5 Piept de muis 6 Vaart het schip 4
Ik maak opdracht 2 en 3.
? ? ?
1 Maak korte vraagzinnen. Kies uit elke zak een kaartje. Schrijf de vraagzin op. Denk aan de hoofdletter.
valt schrikt schijnt
1
Valt het glas
?
2
Schrikt de haas
?
3
Schijnt de zon
?
4
Past de schoen
?
de zon
past
het glas de haas
de schoen
2 Wat zie je op het plaatje? Maak een korte vraagzin. Denk aan de hoofdletter en het vraagteken. 1
Slaapt
de poes
?
2
Leest
de jongen
?
3
Fluit
de vogel
?
4
Rent
het meisje
?
3 Maak korte vraagzinnen. Schrijf er zelf woorden bij. Bijvoorbeeld
de vis? Vaart het schip? Bijt Eet Zwemt
de slang? de tijger? 19
Les 6 Spelling Uitleg Minidictee Ik schrijf op 1 2 3 4 5 6
Ik spaar voor een fiets.
Ik verbeter
boort geur zorg vult melk
Lesd oel ➜ Ik kan woorden als de tong goed schrijven.
lf Eerst samen, dan ze Wat zie je? Schrijf het woord op.
de
k r i ng
ik
z i ng
de
s l a ng
de
r i ng
de
w a ng
de
p e n
Ik maak opdracht 1 en 2.
20
Ik maak opdracht 2 en 3.
1 Wat zie je? Schrijf het woord op. Deze spin is niet e
.
e ng
Dus ik ben niet b
.
b a ng
Ik bak een ei in de p
p a n
.
Ik h
mijn jas op.
h a ng
Ik v
de bal.
v a ng
2 Schrijf het woord op. Niet oud, maar j
.
Niet kort, maar l
.
Ik pak de hamer en de ta Niet dik, maar d
.
.
Sem krijgt een zoen op zijn w
.
jong lang tang dun wang
3 Schrijf het woord op.
zingt 2 lang 3 breng 4 springt 5 hangt 1
DE PRIJS Mijn zus z
1
mooi.
Ze oefent al heel l 2 . Ik bre 3 haar een pakje. Het is een prijs! Ze spr 4
op van haar stoel.
Haar prijs h 5
nu aan de muur.
21
Les 6 Spelling Oefenmix
Woord stroken
Zeg het woord. Hak het woord in klanken. Denk aan de spellingcategorie. Schrijf het woord op.
1 Wat zie je op het plaatje? Schrijf nog vijf woorden op. 1 2 3 4 5 6
v v b f v g
aa s o r k oor l e s eer l a s
4
3 1 5
2 Welke woorden ontbreken? Lees de tekst. Schrijf de woorden op.
Blijf fit! Zit je vaak op je 1 oel? Dat is niet goed v 2 je. Beweeg drie k 3 per uu r. Spring of 4 eel met een bal. Of 5 iets een rondje door je 6 aat!
stoel 2 voor 3 keer 1
22
6
2
speel 5 fiets 6 straat 4
3 Schrijf het woord op. De lift gaat op en n Zit die schroef los of va Zij is niet rijk, maar a Na vijf komt
neer vast arm zes sterk kleur
. ? .
es.
Hij is niet slap, maar ste Rood is een mooie kl
. .
4 Wat doe jij? Schrijf het woord op. ik
vaar
ik
scheur
ik
fiets
ik
boor
ik
zwem
ik
veeg
5 Ken jij woorden die beginnen met f, v, s en z? Schrijf de woorden in de goede vlag. Bijvoorbeeld
f
fluit fris film
v
vorm vraagt vloer
s
stuk smaak stoer z
zweeft zoemt zuur 23
Les 7 Spelling Uitleg Minidictee Ik schrijf op 1 2 3 4 5 6
Ik ben straks aan de beurt.
Ik verbeter
peer sip meng vlek sprong
Lesd oel ➜ Ik kan woorden als de tong goed schrijven.
lf Eerst samen, dan ze Wat zie je? Schrijf het woord op.
de
s t a ng
de
t a ng
de
de
r i ng
de
s l a ng
ik
Ik maak opdracht 1 en 2.
24
k r i ng
z i ng
Ik maak opdracht 2 en 3.
1 Wat zie je? Schrijf het woord op. Een zoen op je w Het meisje is jo De t
w a ng
.
j o ng
.
t o n
is leeg.
In de schuur ligt een ta Ik s
.
t a ng s p r i ng
heel hoog.
2 Schrijf het woord op. Zijn jas h Is die bal v
aan de kapstok. jou?
Mijn zus is nergens ba De film is e
voor!
.
Op school hebben wij een lange g
.
hangt van bang eng gang
3 Wat zie je? Schrijf het woord op. Schrijf daarnaast een of twee rijmwoorden. Bijvoorbeeld rijmt op
tong
gong, jong
stang
bang, zang
ring
ding, ving 25
Les 7 Spelling Oefenmix
Woord stroken
Zeg het woord. Hak het woord in klanken. Denk aan de spellingcategorie. Schrijf het woord op.
1 Welke dieren zie je op het plaatje? Schrijf nog vijf dieren op. 1 2 3 4 5 6
v w z b v s
o s o l f w aa n eer i s l a ng
1
3
2
4
5
6
2 Wat zie je? Schrijf het woord op.
de
lamp
de
koorts
de
slee
de
wang
de
plant
de
veer
3 Bekijk de boeken. Zoek de woorden met ng. Schrijf de woorden op.
De man met de ta
De dEuR iN dE gA De ri
weg
gang 2 ring 1
26
is
tang 4 zing 3
Ik zi
in
de zon
4 Schrijf het woord op. Niet oud, maar jo
.
Ik heb geen honger, maar d Nour kl Ik ha
.
in zijn boek. aan de ringen.
Niet sterk, maar
ap.
Brrr, buiten is het
ris.
Max sch
zijn baard af.
Ik eet geen
ees, maar wel vis.
jong dorst kleurt hang slap fris scheert vlees
5 Welke woorden ontbreken? Lees de tekst. Schrijf de woorden op.
Bing is bang! Mijn broer Bing vindt een spin heel e 1 . Zijn a 2 st is groot. Ziet hij een spin, dan maakt hij een spro 3 . Hij re 4 naar de wc. Ik help hem en va 5 de spin. Ik pri 6 een kleurplaat voor Bing uit. Een kleurplaat van een spin!
eng 2 angst 3 sprong 1
rent 5 vang 6 print 4
27
Les 8 Spelling Uitleg Ik maak het dictee. Ik weet Ik het twijfel 1 2 3 4 5 6 7 8
Ik schrijf op
dring plonst meer geur pompt zorgt breng voer
Ik ga nog oefenen met:
1 Wat zie je op het plaatje? Schrijf nog vijf woorden op.
kalf 2 worst 3 klomp 4 wolk 5 lamp 6 muts
1
28
Ik maak een DicTwee. Ik verbeter
2 Wat zie je? Schrijf het woord op. Ik sch
scheur
het papier.
De trein rijdt op het sp
Zij b
.
een gat in de muur.
Nina kl
in een boek.
Ik stoot mijn voet. Mijn teen doet z
.
spoor boort kleurt zeer
3 Schrijf het woord op. De
in maakt een web.
Pasta eet je met een Honing smaakt
ork.
oet.
Van sporten blijf je
it.
Na het getal drie komt Ik wil niet zitten, maar
. aan.
spin vork zoet fit vier staan
4 Schrijf het woord op. tuin
+
de
tuinslang
zee
+
de
zeetong
nijp
+
de
nijptang
uit
+
de
uitgang 29
Les 8 Spelling Toepassen 1 Kijk naar de boeken. a Lees de titels.
M ijn bo ek
Storm op het meer De ring van prins Vik OP ZOEK NAAR DE SCHAT Een brief in een fles
Een slang in de tent
b Welk boek lijkt jou het leukst? Schrijf het hier op. Bijvoorbeeld
Storm op het meer
2 a Maak zelf een boek. Wat is de titel van jouw boek? Bijvoorbeeld
De beer in het bos b Teken zelf de voorkant.
c Schrijf kort op waar jouw boek over gaat. Bijvoorbeeld
Ik loop in het bos. Dan zie ik een beer. De beer gromt. Ik ren weg. 30
Les 8 Grammatica Toepassen sist
zoemt
eet
vliegt
piept
de slang
de mus
de bij
de koe
het kuiken
sss zoem
piep
Beestenbende 1 a Wat doen de dieren op het plaatje? Maak vijf vraagzinnen met de gele kaartjes. Schrijf de vertelzin ernaast. Bijvoorbeeld vraagzin
vertelzin
Sist de slang? Zoemt de bij? Vliegt de mus? Eet de koe? Piept het kuiken?
De slang sist. De bij zoemt. De mus vliegt. De koe eet. Het kuiken piept.
b Teken er nog twee dieren bij. Bedenk bij elk dier een vraagzin en een vertelzin. Bijvoorbeeld vraagzin
vertelzin
Slaapt de poes? Rent de muis?
De poes slaapt. De muis rent. 31
Les 9 Grammatica Lesd oel Ik kan de laatste klank van een klankgroep benoemen.
Uitleg De eerste klankgroep eindigt op een: ➜ korte klank
➜ tweetekenklank
hu | tten
keu | ken
➜ lange klank
➜ medeklinker
bo | men
kas | teel
lf Eerst samen, dan ze Wat voor klank hoor je aan het eind van de eerste klankgroep? Kruis aan. klinker korte klank
lange klank
…|…
medeklinker tweetekenklank
1 2 3 4 5 6 Ik maak opdracht 1 en 2.
32
Ik maak opdracht 2 en 3.
1 Wat voor klank hoor je aan het eind van de eerste klankgroep? Kruis aan. klinker korte klank
lange klank
…|…
medeklinker tweetekenklank
2 Wat voor klank hoor je aan het eind van de eerste klankgroep? Zet een blauwe streep onder de woorden met een korte klank. Zet een rode streep onder de woorden met een lange klank.
3 a Lees het woord hardop. Zet een streep tussen de klankgroepen. b Wat voor klank hoor je aan het eind van de eerste klankgroep? Zet een blauw rondje om de korte klanken. Zet een rood rondje om de lange klanken.
…|…
…|…
p e| p e r
k n i| k k e r
v a| z e n
b a| k k e r
s t o| p p e n
k o| p e n
h e| b b e n
m u| z ie k 33
Les 10 Spelling Uitleg Minidictee Ik schrijf op 1 2 3 4 5 6
Hij loopt langs de kerk.
Ik verbeter
strekt vlug gang tulp steekt
Lesd oel ➜ Ik kan woorden als de bank goed schrijven.
lf Eerst samen, dan ze Wat zie je? Schrijf het woord op.
ik
de
d e nk
p i nk
de
s t r o nk
ik
sch e nk
de
b a nk
de
p l a nk
Ik maak opdracht 1 en 2.
34
Ik maak opdracht 2 en 3.
1 Wat zie je? Schrijf het woord op. De hond loopt ma
Bah, wat een st
De i
.
!
m a nk s t a nk i nk t
is op.
De poes heeft pijn. . Hij ja
j a nk t
Ik dr
d r i nk
een glas melk.
2 Schrijf het woord op. Janne de
denkt klinkt
aan Saar.
De muziek kl
goed.
Hij is gevallen en huilt niet. Hij is heel fli . Ik zit op de ba De i
flink bank inkt
.
drupt uit de pen.
3 Schrijf het woord op. Niet rechts, maar
.
De steen zi naar de bodem van het meer. De kattenbak sti
.
Ik spring van de duik Hij
de melk in.
.
links zinkt stinkt duikplank schenkt 35
Les 10 Spelling Oefenmix
Woord stroken
Zeg het woord. Hak het woord in klanken. Denk aan de spellingcategorie.
1 Wat zie je? Schrijf het woord op.
Schrijf het woord op.
de
t o ng
de
k i n
de
v l ie g
de
p a n
de
z w aa n
de
r i ng
2 Wat zie je op het plaatje? Schrijf de woorden op.
kan 2 struik 3 slang 4 tent 5 zon 6 klomp 7 gras
1
3 Schrijf de woorden op. Ik va
een spi .
Een traa
36
rolt over mijn wa
Die ta
is brui .
Mijn ri
is groe .
.
vang traan tang ring
spin wang bruin groen
4 Welke woorden ontbreken? Lees de tekst. Schrijf de woorden op.
Wat
n?
mar en Fie
ik, Suus, O doen Lin, V
en lied. Lin zi 1 e een vis. Vik 2 angt op zee. Suus su 3 t. tst op straa Omar 4 ie it. op een flu Fien blaa 5 een plas. Ik spri 6 in
zingt 2 vangt 3 surft
fietst 5 blaast 6 spring
1
4
5 Los de rebus op. Schrijf de woorden op.
k=f
t = sl
zoekt de slang in Oplossing: De wolf zoekt de slang in de struik. De
wolf
a = oe +t
–k
i = ui de
struik
37
Les 11 Spelling Uitleg Minidictee Ik schrijf op 1 2 3 4 5 6
Ik breng de prins naar huis.
Ik verbeter
flink strekt zoekt links bang
Lesd oel ➜ Ik kan woorden als de bank goed schrijven.
lf Eerst samen, dan ze Wat zie je? Schrijf het woord op.
de
s t a nk
de
v o nk
hij
de
p i nk
de
b a nk
ik
Ik maak opdracht 1 en 2.
38
j a nk t
d r i nk
Ik maak opdracht 2 en 3.
1 Wat zie je? Schrijf het woord op.
de
p l a nk
de
p i nk
de
de
s t r o nk
de
i nk t
ik
b a nk
d e nk
2 Schrijf het woord op. Ik heb last van mijn been. Ik hi Het paard loopt ma Hij dri Ik de
.
.
een kopje thee. dat ik het antwoord weet.
Jouw idee kli
goed.
hink mank drinkt denk klinkt
3 Schrijf het woord op. Tijn bo
hard op de deur.
Bah, jouw sokken sti
heel erg!
Ik kijk naar rechts en li
.
De bril valt in het bad. naar de bodem. Hij zi Esra sche
melk in.
bonkt stinken links zinkt schenkt 39
Les 11 Spelling Oefenmix
Woord stroken
Zeg het woord. Hak het woord in klanken. Denk aan de spellingcategorie. Schrijf het woord op.
1 Wat zie je? Schrijf het woord op.
de
t o ng
de
t o n
de
t r a p
de
t aa r t
de
z ee f
de
p i nk
2 Bekijk de kaarten. Schrijf de woorden in de juiste kolom. Alles over
oP dE
Zi
de sl
.
bA
Koop een ri voor je pi
Dri
.
Zing ring slang
in de zon.
bank pink Drink
3 Schrijf het woord op. Ik de Ik
dat ik het kan. oom soms in mijn slaap.
Ik zet de
oem in de vaas.
Ik lust geen kaas, maar wel wo Uit mijn neus komt Het is feest. Ik hang de 40
ag uit!
ot.
.
denk droom bloem worst snot vlag
.
4 Schrijf het woord op. Poep op de stoep, wat een st Ga naar binnen door de ing In de her
.
vallen de blaadjes.
Niet naar rechts, maar naar li De ballon
stank ingang herfst links zweeft dorst
!
.
eeft door de lucht.
Ik heb honger en do
.
5 Wat zegt meester Frank? Vul de goede woorden in. 1 De
van een boom.
2 De
is vies.
3 De
2
3
graaft een gang. 4
4 De 5 Het
s v o m i nk 1
in de pot.
5
van mijn fiets.
t r o t s
r o nk k l l o t
Wat lees je van boven naar beneden? Schrijf op. Ik ben heel
trots
op jou!
41
Les 12 Spelling Uitleg Ik maak het dictee. Ik weet Ik het twijfel
Ik maak een DicTwee.
Ik schrijf op
Ik verbeter
kwart hangt schenk filmt kring druif zweeft bonkt
1 2 3 4 5 6 7 8
Ik ga nog oefenen met:
1 Schrijf het woord op. Kaan smeert Muna kra
met haar nagels op het blad.
De kat ligt op de
oel.
De bal ligt in de
uik.
Jelle De wo
42
oop op zijn pannenkoek.
oept van de koekjes. is wit.
stroop krast stoel struik snoept wolk
2 Wat zie je? Schrijf het woord op.
de
fluit
het
vuur
de
vlieg
de
zeep
de
fles
de
zwaan
3 Wat zie je? Schrijf het woord op. Schrijf daarnaast een of twee rijmwoorden. Bijvoorbeeld rijmt op
tong
jong, sprong
ring
zing, ding
tang
wang, bang
4 Schrijf het woord op. De muziek kli Ik bo
hard.
op de deur.
De boom heeft een dikke stro Er springt een vo Die kaas sti
.
.
uit het kampvuur.
klinkt bonk stronk vonk stinkt 43
Les 12 Spelling Toepassen
Mijn verhaal wie
waar
wat
de
de
een
het m
de
een
de
de
een
1 a Wat zie je op de plaatjes? Kies een woord uit ‘wie’. Schrijf op. Bijvoorbeeld
de zwaan Kies een woord uit ‘waar’. Schrijf op. Bijvoorbeeld het meer Kies een woord uit ‘wat’. Schrijf op. Bijvoorbeeld een ring
b Schrijf nu een kort verhaal. Gebruik de woorden die je hebt gekozen bij a. Bijvoorbeeld Er was eens een
zwaan
Op een dag kwam hij bij een Daar zag hij een
ring
.
meer
Hij kreeg een idee. Verzin zelf hoe het verder gaat
c Hoe heet je verhaal? Schrijf de titel op. Bijvoorbeeld
De zwaan en de ring. 44
. .
de ring . En ik leg hem in mijn nest. Dat is mooi. Maar er was ook een prins. Hij was de ring kwijt. En hij was boos op de zwaan. Ik pak
Les 12 Grammatica Toepassen
MET JE VOETEN IN HET WATER 1 a Lees het versje hardop. Kijk naar de woorden op de witte kaartjes. Zet een streep tussen de klankgroepen.
W a n| d e l l e| k k e r m e t m e m e e I k g a z w e| m m e n i n d e z e e K i j k, m i j n v o e| t e n z i j n a l n a t Nu m i j n b e| n e n, d u r f i k d a t ?
Het water komt al tot mijn buik. Ik ga er nu maar gauw weer uit. b Kijk naar de woorden op de witte kaartjes. Wat voor klank hoor je aan het eind van de eerste klankgroep? Zet een blauw rondje om de korte klanken. Zet een rood rondje om de lange klank. Zet een geel rondje om de tweetekenklank. En zet een groen rondje om de medeklinker.
…|…
c Bedenk zelf nog twee zinnen bij het versje. Schrijf de zinnen op. Bijvoorbeeld 45
Les 13 Grammatica Quiz Lesd oel
QUIZ-KAART 1 antwoorden quiz
Ik kan vraagzinnen maken. ➊ ➋ ➌ ➍
Belt de juf? Spint de poes? Lekt de mok? Past de schoen?
◯ Ik maak opdracht 1. ◯ Ik maak opdracht 2.
1 Maak van de vertelzin een vraagzin. Schrijf de zin op. Onze klas wint. De pup plast.
Wint onze klas? Plast de pup?
2 a Bekijk het plaatje. Wat was de vraagzin? Schrijf die op. Ja, het regent!
Regent het?
Ja, de mug steekt!
Steekt de mug?
b Bedenk zelf een vraagzin en schrijf die op. Teken en schrijf het antwoord erbij. Eigen antwoord
46
Nee, ik ben wakker!
Slaap je?
QUIZ-KAART antwoorden quiz 2
Lesd oel
lange klank
Ik kan de laatste klank van een klankgroep benoemen.
korte klank
tweetekenklank
medeklinker
➊ ➋ ➌ ➍
1 Wat zie je? Zeg het woord. Wat voor klank hoor je aan het eind van de eerste klankgroep? Kruis aan.
…|…
klinker lange klank
medeklinker
korte klank
tweetekenklank
1
2
2 a Lees het woord hardop. Zet een streep tussen de klankgroepen. b Wat voor klank hoor je aan het eind van de eerste klankgroep? Zet een blauw rondje om de korte klanken. Zet een rood rondje om de lange klanken. s l o| m e
s l a| k k e n
d i | k k e b o| m e n
s n e| l l e k a| l e
c Kies uit elke bak twee woorden. Bedenk twee vertelzinnen met de woorden. Schrijf op. Bijvoorbeeld
…|…
k e| v e r s
t a| k k e n du
re
ho
m
le
ge
rode rare
hoge
gele
m
el
ers kikk
s
ls appe en p sokken rap t
Wat een rare sokken. 2 Ik zie rode appels. 1
47
Spelling & Grammatica
naam:
1
WERKBOEK
BLOK
4 4 BLOK
WERKBOEK 9 789048 741267
2
Spelling & Grammatica
naam: