Lezing door Abelkader Benali Triple A –Zeitgeist 1933 Confrontaties – 23 september 2011
Het spook van de geschiedenis waart door Nederland. Er zouden tendensen in de politiek en de samenleving zijn die opvallende parallellen hebben met de jaren waarin het fascisme in Europa aan zo’n kracht won dat het een paar jaar later haar pathos kon omzetten in moord. Het populisme heeft het niet op de zogenaamde elite-cultuur en heeft het al helemaal niet op met de zogenaamde grote cultuur, het Project Europa. Beiden worden aangemerkt als geldverspilling. In Nederland denkt iemand die geld verspilt niet als een echte Nederlander. Geen betere manier om op een verjaardagsfeestje de ruggegraatlozen aan je kant te krijgen dan door te roepen dat iets geldverspilling is. Voetbal is geen geldverspilling, meer snelwegen is geen geldverspilling en de obsessie met veiligheid is geen geldverspilling. Een einde maken aan de geldverspilling, daar wordt brede consensus voor gevonden. De nationale trots teruggebracht tot het talent om een kloppende balans te presenteren.
In verwarring gebracht door de opeenstapeling van ontij en economische terugslag, zoekt men naarstig naar een jaar in de geschiedenis waar men de huidige malaise van een historisch kader kan voorzien. Dat wordt dan 1933. Het jaar waarin Hitler aan de macht kwam; het jaar waarin Thomas Mann zijn lezing over Wagner hield in Amsterdam en zich daarmee de woede op de hals haalde van de nationalistische lobby in Duitsland. Als een zee waarin alle rivieren, hoe onbeduidend ook, uiteindelijk in uitkomen, zo kanaliseert het jaar 1933 ons historisch bewustzijn, onze angsten en onze neiging om met het hoofd naar achteren gekeerd toch vooruit te willen zien. En we hopen, tegen beter weten in, dat als we maar lang genoeg zwaaien met die vlag waarop 1933
op staat, dan dat de blinde ziende wordt en de analfabeet de tekens zal verstaan. Het jaartal een krachtige wonderolie die de maatschappelijke kramp waarin het arme sociale lichaam verkeert moet verhelpen. Ik help het hopen, maar u hoort mijn scepsis.
Als kind spaarde ik postzegels en de meeste sinistere waren die uit de Duitse crisistijd. Deze postzegels kostten miljoenen D-marken maar waren nog niet gedrukt al weer waardeloos geworden, de inflatie had ze ingehaald en moesten met zwarte inkt worden overdrukt met nog grotere bedragen waarna ze, eenmaal op de markt, alsnog waardeloos werden. Wat voor mij een eigenaardig curiosum was uit de geschiedenis, was in de tijd waarin het zich afspeelde een teken van de horror die de mensen beleefden. Hoe langer ik naar de postzegel keek hoe minder ik ervan begreep. Om te begrijpen wat de postzegel uitdrukte moest ik me niet alleen inlezen in macro-economische hysterie en proberen de waanzin die erbij loskwam voor te stellen maar ook een poging doen om mijn eigen veilige omgeving, het Nederland waarin ik woonde, als een plek waar de onzekerheidsprincipes net zo makkelijk konden toeslaan als in het Berlijn van 1933. Wij zijn mensen die de realiteit voor lief nemen en zolang we de realiteit voor lief nemen, stemmen we stilzwijgend in met veel wat er mis in is. De mens is gemaakt uit een taai hout dat geneigd is om mee te buigen en moeilijk breekt. Er zijn echter momenten waarop de mens machteloos staat. Vertrouwen in een munt is hetzelfde als vertrouwen in elkaar: hoe meer je ervan hebt, hoe meer je erin gelooft. De schrijver Dostojevski bezocht het casino niet om te winnen maar om te verliezen. Platzak zijn kan ook bevrijdend werken. Je ziet de wereld zoals hij is: een magazijn.
Wanneer de afspraken die we met elkaar hebben gemaakt gevaarlijk worden ondermijnd door grote verandering die geen andere logica hebben dan de vlucht naar voren, trekt dit een zware wissel op het vertrouwen. We leven gelukkig niet in 1933 maar we leven wel in een samenleving waarin het vertrouwen in politici, nieuwkomers en een gemeenschappelijke munt, langzaam erodeert. We hebben weinig om op terug te vallen. De kerk, de vakbond en de familie hebben niet meer het aanzien dat ze hadden. Facebook en Internet heeft het indivdu bevrijd van zijn loyaliteit aan een enkele groep. De anarchie van de social media zijn door de individuele leden helemaal geaccepteerd, als een ingewikkelde vis die je moet leren eten. Taal is een instrument geworden. De huidige politiek faalt omdat ze in plaats van perspectief te bieden en het project van de democratie te verstevigen, besluit om de angsten van de mensen te bevestigen. Hitler beschuldigde de joden ervan geen nationale loyaliteit te hebben. De joden waren trouw aan elkaar en verspreid over de wereld. Hun ongrijpbaarheid verleende ze het aura van macht, hun aanwezigheid werd vergeleken met bacillen die een lichaam binnendrongen. De nationale identiteit was voor hen slechts make-up, onder het opgedofte gelaat verborg zich een parasiet. Eenzelfde soort wantrouwen merk ik ook bij conservatieve populisten. Een jonge, conservatieve denker vroeg mij een paar dagen geleden op de man af of ik over een dubbel paspoort beschikte. Hij vertelde me daarna dat hij een politiek voorstond waarin de loyaliteit van de staatsburger bij een nationale identiteit lag. Als geschoolde jurist benaderde hij het complex samenleving – wat ik eerder zou vergelijken met een architectonisch misbakselals een amalgaam van individuen die via wetten kunnen worden gereguleerd. Hij leek erg tevreden te zijn met zijn stelling, alsof hij daarmee de toverformule had
gebrouwen tegen alle etnische onlust. De utopie van een samenleving is een hardnekkige. De populisten noemen alle cultuur die zich bedient van abstracties, elitecultuur. De populisten plaatsen vreemdelingen die ze makkelijk kunnen klassificeren als buitenstaanders consequent buiten de samenleving. De drietrapsraket bereikt zijn hoogtepunt wanneer de politiek die in hun ogen de verwording van de samenleving mogelijk heeft gemaakt, de linkse kerk, etc, etc, wordt weggezet als een historische vergissing, een aberratie, een zonde tegen de natuurstaat van de natie. Dit zijn in extreme vorm ook fascistische noties. De achterliggende gedachte is dat kunst net als migranten en progressieve politiek in plaats van te verbinden, juist polariseren. Schade toebrengen aan de natie. De grootste zonde die men op dit moment kan begaan is zich uitspreken tegen de gedachte dat migranten, net als goede boeken en progressieve ideeen, de maatschappij een dynamiek geven die verandering mogelijk maakt. We staan juist voor verandering. Onze arbeidsmarkt, de globaliserende wereld en Europa: linksom of rechtsom worden we geconfronteerd met de uitdaging er iets van te maken. En die uitdaging om de wereld waarin we leven te leren omarmen, is vooral een persoonlijke uitdaging! In 1996 ging ik in Leiden studeren. Geschiedenis. Ik nam me voor om het canon van de Westerse cultuur door te nemen. Ik werd er een beetje om uitgelachen. We leefden in een post-moderne wereld waarin de liedjes van Madonna net zoveel over de Westerse cultuur te zeggen hadden als de gedichten van Baudelaire. Het was een on-hierarchische, enigszins oppervlakkige tijd. De enige reden waarom ik dat allemaal deed was uit pure nieuwsgierigheid naar wat een cultuur mij te bieden had, dat gevoegd bij het ideaal dat hoe groter de algemene ontwikkeling, hoe beter het beest dat in ons huist kan worden beteugeld. Wist ik veel dat
diezelfde Duitse Nazi-officieren die zo mooi Mozart achter de piano speelden, in Auschwitz de mens dood verklaarden. Zo onschuldig was die cultuur dus toch niet, maar de kracht van Wagner was te sterk. Er hing iets mysterieus, krachtigs, ja, zelfs sexy omheen. De vriendschap met Nietsche die hem aanbad en daarna vergruisde. Het idee van de moderne kunstenaar als een mytische allesweteren, eerder verwant aan de sjamanen van Mongolie dan aan de SPitzburger in Mann’s Buddenbrooks. Het sprak me allemaal erg aan. Daar moest ik meer van weten. Ik las een boekje over de Duitse componist Wagner, geschreven door de toenmalige hoofdredacteur van de Groene Amsterdammer, Martin van Amerongen die Wagneriaan was en de complexe relatie van de Duitsers tot hun grote componist goed begreep. Martin van Amerongen stierf niet veel later. Op een dag kocht ik een peperduur kaartje voor de Stopera waar ik naar de opera van Wagner ging luisteren. De Parsifal. In het programmaboekje stond dat de opera tegen de zes uur zou duren. Met twee pauzes. Niet eerder zou ik zo lang gaan zitten voor zoveel muziek. Ik maakte me druk over de pauzes. Het laatste geld wat ik voor die maand had gereserveerd was opgegaan aan het kaartje. Een kopje koffie kon er nog wel vanaf. Het tweede niet meer. In de operazaal had ik geen tijd om na te denken over zoveel kleinigheden. Het doek ging op en er klonk een zachte, overdonderde muziek. De muziek van de opera maakte indruk op me, maar ik begreep er niets van. Het was een woeste rit door een hemel en hel van indrukken en dat vijf uur lang. Ik had ook dorst gekregen en was laat thuis. Toch had het bijwonen van de opera me een goed gevoel gegeven. Ondanks alle onzekerheid die ik over mijn aanwezigheid had, voelde ik me door het bijwonen van de opera, boven alles uitgetild worden. Muziek tilt ons boven onszelf uit. Het doet ons, voor het moment
dat het plaatsvindt, verdwijnen. Het bijzonder aan de Westerse cultuur lag voor mijn daarin dat al die grote individuele kunstenaars in staat bleken te zijn om meesterwerken te componeren waarin een ieder zichzelf op een andere manier kon zien. De enige manier waarop Wagner boven zichzelf uit kon stijgen was door het kunstwerk boven alles te stellen. Het kunstwerk als plaatsvervanger van de kunstenaar op aarde. Dronken van de atmosferische, soms klagelijke muziek kwam ik thuis. Er had een ontregeling van de zinnen plaatsgevonden die me in plaats van te verwarren of te beangstigen, juist bevrijd leek te hebben van heel wat reserves tegenover het leven en mezelf. Blijkbaar was het de Westerse muziek te doen om het bewerkstelligen van een intieme relatie met het zelf waar de oude manieren tekort schoten. Het kunstwerk maakte in me los, iets dat meer te maken had met een droom dan een werkelijke wereld. Het was een ultieme vlucht van elke vorm van het zelf. Misschien staan we op de restauratie van het Europese fascisme. Een vredelievend fascisme dat zijn doelen wil bereiken niet via de kanonnen en geweld, maar via wetten, media en een manipulatie van de taal. Een fascisme ook dat juist niet lijkt op het fascisme van de jaren dertig. Dat zou haar grootste overwinning zijn. Misschien heeft het fascisme van de jaren dertig geen toekomst omdat al teveel geweld uiteindelijk zelfs de grootste etnische misantroop tegen de borst stuit. Wellicht komt er een fascisme dat bruggen wil bouwen met de vele ontevreden groepen in de samenleving. Een fascisme dat lippendiensten zal bewijzen aan Europa. Een fascisme dat de teugels laat vieren waar nodig en ze weer aantrekt wanneer nodig. Een fascisme dat weet dat het met dreigen en haat-taal alleen niet komt. Een fascisme dat charmeert en dat iets van zijn retoriek laat varen om in het gevlei te komen bij een nieuwe middenklasse dat met zijn ressentiment geen kant op kan. Een fascisme dat zowel de
nieuwe conservatieven als de havenarbeider verenigt. Misschien is het fascisme nu pas begonnen aan zijn echte opmars. Een fascisme dat het zonder Hitler afkan. Daarnaast heb ik een andere reden om voorzicht aan te doen met het cultiveren van historische parallellen. Hoewel in 1933 langzaam duidelijk begon te worden dat de Europese agressie richting een climax moest gaan, was dit voor zij die zich buiten Europa in haar invloedssferen duidelijk dat er stront aan de knikker was. De Arabier. De ZuidAmerikaan. De Afrikaan. Ze hadden al langer dan ze lief was de hardhandige knedingen van het Europese project gevoeld. Een sprong in het diepe – zoals die in 1933 werd gepoogd – was lang daarvoor al begonnen. De staatsagressie van de jaren dertig werd ook buiten Europa sterk gevoeld; de koloniale machten waren verwikkeld in een verbeten strijd om invloed, aanzien en grondgebied. De inboorling in Abessinie die onder het houwel van de Italiaans sneefde kon niet bevroeden dat dit geweld dat tegen hem werd gepleegd in naam van de vooruitgang was. Wat toen geexploiteerd en beschermd werd was de superioriteit van de Westerse beschaving. kon vormgeven in moord. Een groeiende weerstand tegen migranten wordt vertaald in een actief ontmoedigingsbeleid. Er komt geen moslim meer in, klinkt de zinsnede, de favoriete Hollandse manier om dapperheid te tonen. Het opgezwollen imperatief laat aan stelligheid niets te wensen over. Er klinkt een steeds luidere roep om een sterker nationaal bewustzijn, want dat kan het zwaar zieke lichaam weer winterklaar maken. Toch is het moeilijk om onder de nieuwe profeten van de nationale eigendunk iets van echte trots te voelen. Het voelt te berekenend aan. Het zou vervelen als het niet zo waar was. Deze nieuwe
beweging streeft niet zozeer naar een nieuwe wereldorde, of proclameert een nieuw elan – een van de kenmerken van het fascisme was dat uit haar baarmoeder de nieuwe mens gebaard zou worden – integendeel, het streeft naar stilstand. Een verwoed pogen om alles bij het oude te houden, het liefst iets ouder nog. Een regressieve politiek waarin migranten, buitenstaanders, kunstenaars als vijanden van de consensus worden voorgesteld. Zij zouden die consensus in gevaar brengen door hun overenthousiaste aanwezigheid. In de islam meenden deze hooligans voor de consensus een ideale vijand te hebben gevonden. Ongrijpbaar en toch en masse aanwezig; machtig en toch ook bedremmeld geisoleerd. De barbaren zijn opgestaan. Het mag ons niet verbazen dat wij, in onze pogingen om de zuurverdiende rijkdom van dit land te beschermen, zelf de barbaren zijn geworden. Slechte, oppervlakkige barbaren die menen met het dumpen van een munt, het dumpen van migranten en het dumpen van orkesten schoon schip te hebben gemaakt op het dek van fregatschip Nederland. Een stuk lichter kan op de ultieme Consensus worden gekoerst. Deze operatie wordt met een zekere grimmigheid uitgevoerd. Men neemt zijn eigen plannen zeer serieus. Daar hebben de hooligans voor de consensus zeker meer gemeen met de fascisten dan ze zelf zouden willen toegeven. Met een oneindige toewijding, die eerder met een mysticus worden geassocieerd worden doelen nagestreefd die nooit bereikt zullen worden. In het ten uitvoer brengen van deze doelen, sterft ook het achterliggende idee.