ABVV brochure - Dossier Eenoudergezinnen

Page 1

DOSSIER

Eenoudergezinnen

een sterke vakbond is

broodnodig

Waarom het Vlaams ABVV een eenoudertoets wil


Dit is een uitgave van Vlaams ABVV Hoogstraat 42 1000 Brussel tel. 02 506 82 21 info@vlaamsabvv.be www.vlaamsabvv.be Foto cover: Shutterstock

� vakbondABVV  @vakbondABVV © Vlaams ABVV oktober 2018 v.u. Caroline Copers, Hoogstraat 42, 1000 Brussel


Voorwoord

“In dit dossier kan u lezen dat het beleid nog zeer ver achterop hinkt als het over eenoudergezinnen gaat” 14,2% van de Vlaamse gezinnen is een eenoudergezin. Zo’n 180.000 kinderen tussen 0 en 18 jaar wonen bij een alleenstaande mama of papa. Daar kijken we niet meer van op. Of het nu het gevolg is van een bewuste keuze – als bom-moeder bijvoorbeeld – een echtscheiding, uit elkaar gaan of een overlijden maakt daarbij nauwelijks uit. Alleenstaand met kind/kinderen is vandaag normaal. Althans, dat denken we. De realiteit is helaas iets minder meegaand. In dit dossier kan u lezen dat het beleid nog zeer ver achterop hinkt als het over eenoudergezinnen gaat. De beleidsrealiteit, zo ontdekken we thema na thema, vertrekt nog steeds sterk van het standaard gezin: vader, moeder en kinderen gezellig rond de eettafel. Of het nu over wonen, kinderopvang, energie of werken gaat, het beleid blijft geven en nemen alsof we allemaal nog steeds samen zijn. Eenoudergezinnen, zo ontdekten we, worden op deze manier bijna standaard achtergesteld. Ze krijgen minder en betalen verhoudingsgewijs meer. Om dat probleem bij beleidsmakers aan te kaarten stelden we dit overzicht op. Om aan te tonen dat we de spreidstand tussen realiteit en beleid voor eenoudergezinnen ernstig moeten nemen. Om te wijzen op verschillen die we niet meer zouden mogen aanvaarden. Maar ook om het bewustzijn te doen groeien bij beleidsmakers dat een eenoudertoets net als een armoedetoets een essentieel onderdeel van nieuwe, maar ook bestaande wetgeving moet zijn. Of het nu om lokale, Vlaamse en federale wetten of Europese richtlijnen gaat. Natuurlijk zullen niet alle eenoudergezinnen dat altijd blijven. En natuurlijk zal hun aantal over de jaren heen fluctueren. Maar het eenoudergezin is here to stay. Dat zien we het liefst in zo goed mogelijke omstandigheden gebeuren: met een goede woon-werk-balans, in degelijke huisvesting, met ondersteuning waar zinvol en nodig. Want het mag niet de bedoeling zijn dat alleenstaande ouders en hun kinderen door onachtzaamheid van de wetgever al van bij de start met een achterstand beginnen. Op ons congres in mei 2018 vroegen we de invoering van een eenoudertoets. Met dit dossier zetten we de eerste stap daarnaartoe.

Caroline Copers algemeen secretaris Vlaams ABVV

Dossier eenoudergezinnen

3


Inhoud Inleiding............................................................................................... 5 Samengevat: 32 problemen waar eenoudergezinnen op stoten........6 1. Algemene cijfers ......................................................................... 9 2. Drempels voor eenoudergezinnen .............................................11

2.1 Eenoudergezinnen en armoederisico .....................................................................11 2.2 Inkomen & Arbeid ......................................................................................................12 2.3 Kinderbijslag ...............................................................................................................15 2.4 Alimentatievergoeding .............................................................................................16 2.5 Fiscaliteit......................................................................................................................16 2.6 Combinatie Werk - Gezin ..........................................................................................17 2.7 Kinderopvang ............................................................................................................ 18 2.8 Onderwijs .................................................................................................................. 20 2.9 Gezondheid..................................................................................................................21 2.10 Woon- en leefsituatie................................................................................................24 2.11 Energiefactuur............................................................................................................25 2.12 Werkgevers sensibiliseren........................................................................................26

3. Welke maatregelen voor eenoudergezinnen bestaan er?......27 Conclusie ............................................................................................................................29

Bronnenlijst......................................................................................................................... 30

4

Dossier eenoudergezinnen


Inleiding

“Veel sociale maatregelen zijn niet afgestemd op eenoudergezinnen” Het gezin als instituut is fel geëvolueerd. We spreken niet meer over ‘alternatieve gezinsvormen’ wanneer we spreken over samengestelde gezinnen of eenoudergezinnen bijvoorbeeld, maar over een grote diversiteit aan vormen van samenleven in gezinsverband. Alleenstaande ouders of eenoudergezinnen zijn een vorm van samenleven in gezinsverband. Meestal is men jarenlang alleenstaande ouder. Er is een structurele weerstand om rekening te houden met de feitelijke situatie van eenoudergezinnen, omwille van werkloosheid maar ook omwille van een mogelijke nieuwe samenstelling van het gezin. Eenoudergezinnen worden niet als volwaardige, maar veeleer als gebrekkige, tijdelijke gezinsvormen gezien. Nochtans leeft 14,2% van de kinderen (0-18 jaar) in een eenoudergezin (K&G, 2017), in gans België gaat het over 19% van de kinderen. Een maatschappelijke realiteit die de komende decennia alleen maar zal toenemen. In 2016 was iets meer dan één op de tien huishoudens een eenoudergezin, oftewel 478.603 huishoudens. Daar komen over 45 jaar zo’n 130.000 eenoudergezinnen bij. Het aantal eenoudergezinnen komt overeen met het aantal ouders bij wie de kinderen gedomicilieerd staan, vaak gaat het dus om de moeder. Maar deze kinderen kunnen natuurlijk ook deeltijds opgevangen worden door de andere ouder. Het werkelijke aantal alleenstaande ouders is dus in de praktijk nog veel hoger dan het aantal eenoudergezinnen. Het valt op dat veel sociale maatregelen niet of onvoldoende zijn afgestemd op deze maatschappelijke realiteit van eenoudergezinnen (bv. prefinanciering dienstencheques, kinderopvang, tijdskrediet…). Daarom eist het Vlaams ABVV een eenoudertoets. Dit dossier geeft een overzicht van de problemen waarmee eenoudergezinnen geconfronteerd worden, over de verschillende beleidsdomeinen heen. We formuleren ook een aantal concrete beleidsvoorstellen.

Dossier eenoudergezinnen

5


Inleiding

Samengevat: 32 problemen waar eenoudergezinnen op stoten Algemeen 1. Eenoudergezinnen zijn vaker kortgeschoolde vrouwen die vaker voltijds werken dan andere vrouwen met kinderen. 2. Eenoudergezinnen lopen een groter risico op sociaal isolement. 3. Het aantal alleenstaande ouders onder de armoededrempel is sinds 2000 alleen maar gestegen. 20% van de alleenstaande ouders moet rondkomen met een inkomen onder de armoedegrens vs 5% bij koppels. 4. Eenoudergezinnen hebben gemiddeld 30% minder inkomen dan tweeverdieners. 5. Werkgelegenheid: 66,5% van de alleenstaande moeders werkt, 78,9% van de alleenstaande vaders vs 94,4% van de koppels. 6. Eenoudergezinnen zijn gevoeliger voor de werkloosheidsval. 7. 44% van eenoudergezinnen heeft depressieve neigingen vs 25% bij koppels. Kinderen 8. Uit cijfers van Kind&Gezin (2017) blijkt dat 35% van de kinderen in een eenoudergezin in Vlaanderen een verhoogd armoederisico kennen. 9. Van de meer dan 540.000 kinderen die vandaag in een eenoudergezin opgroeien, ontvangt 60% een sociale toeslag (huidige kinderbijslag). 10. De nieuwe kinderbijslag bevoordeelt eenoudergezinnen met 1 of 2 kinderen. Vanaf 3 kinderen gaat het gezin er op achteruit. 11. Schoolvakanties zijn moeilijker overbrugbaar voor een eenoudergezin. 12. Ouderschapsverlof en tijdkrediet worden weinig opgenomen door eenoudergezinnen. 13. Kinderen van eenoudergezinnen verdienen later tot 30% minder, zijn vaker zelf single en hebben minder vrienden. 14. Kinderen van eenoudergezinnen gaan minder vaak naar een crèche of onthaalouder. De opvang in crèches is vaak te duur in verhouding tot het eengezinsinkomen. 15. Kinderen van eenoudergezinnen gaan daarentegen meer naar de (betaalbaardere) buitenschoolse kinderopvang. 16. Schoolresultaten van kinderen uit eenoudergezinnen zijn 8% slechter dan die van hun lotgenoten. 17. Familiaal verlof is beperkt tot 10 werkdagen per jaar. Als koppel is dat x2. Financieel 18. Echtscheiding is de belangrijkste oorzaak van alleenstaand ouderschap. De uitbetaling van alimentatie is dan erg belangrijk en vandaag niet gegarandeerd. 19. Huishoudelijke taken uitbesteden is voor de meeste eenoudergezinnen financieel niet haalbaar. Slechts 8% van de dienstenchequegebruikers is alleenstaande ouder. Bovendien wordt het hen moeilijker gemaakt dienstencheques te gebruiken door de prefinanciering. 20. De fiscale aftrek van dienstencheques is kleiner voor eenoudergezinnen dan voor koppels.

6

Dossier eenoudergezinnen

6


Inleiding

21. Ook de crèche is vaak te duur voor eenoudergezinnen. 40% van de alleenstaande moeders vs 60% van de anderen maakt er gebruik van. 22. 44% van eenoudergezinnen stelt noodzakelijke zorg uit. 23. Energiearmoede treft vooral eenoudergezinnen: 18,6% vs 4,7% koppels. Werkvloer 24. Eenoudergezinnen worden 2,4 keer per week geconfronteerd met een conflict tussen arbeid en gezin. Tweeverdieners 1,5 keer. 25. De flexibilisering van de arbeidsmarkt is een nog grotere uitdaging voor eenoudergezinnen. 26. Alleenstaande ouders die ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor een zwaar ziek kind opnemen krijgen sinds juni 2017 een hogere premie, maar enkel als ze in de privÊ werken. 27. Alleenstaande ouders hebben de laagste score werkbaar werk van alle gezinsvormen. 28. Het verplicht aanvaarden van werk binnen een bepaalde straal (60km) vormt een extra uitdaging voor alleenstaande ouders. Wonen 29. 56% van de eenoudergezinnen bezit een eigen huis vs 83% van de andere gezinnen. 30. Eenoudergezinnen worden vaker gediscrimineerd op de huurmarkt. 31. 41% van de woningen bij eenoudergezinnen is kwalitatief ontoereikend. Bij koppels is dat 32%. Eenoudergezinnen lopen 21% risico op CO-vergiftiging vs 12% bij koppels. 32. Woonbonus: (d.i. het belastingvoordeel dat verbonden is aan een hypotheeklening). Als je als koppel een lening van een huis afbetaalt, kan je de eerste 10 jaar elk 2280 euro fiscaal inbrengen. Dit geeft dan een belastingvoordeel van 1824 euro. Een eenoudergezin betaalt de lening alleen af (wat sowieso al moeilijker is) en krijgt dus maar 912 euro terug van de belastingen.

Dossier eenoudergezinnen

7


8

Dossier eenoudergezinnen


1 Algemene cijfers

“Alleenstaande ouders vervullen dubbele rollen met gehalveerde middelen” 1 Uit de gezinsenquête2 (2018) blijkt dat 71,2% van de gezinnen in Vlaanderen en het Brussels hoofdstedelijk gewest een ‘intact gezin’ is, 10,7% is een nieuw samengesteld gezin en de overige gezinnen (d.i. 18,1%) zijn alleenstaande ouders3 (Audenaert, 2018). Volgens de cijfers van Statistiek Vlaanderen telt het Vlaams gewest in 2017 zo’n 275.934 alleenstaande ouders. Dit is 15% van alle ouders met kinderen. Ruim 8 op de 10 alleenstaande ouders is een vrouw. Dit wil zeggen: bijna 7% van alle vrouwen ouder dan 18 is een alleenstaande moeder (amper 2% is alleenstaande vader). Het alleenstaand ouderschap wordt meestal veroorzaakt door echtscheidingen (waarbij de vrouw meestal het hoofd van het eenoudergezin wordt), alsook door de langere levensverwachting van vrouwen. Alleenstaand ouderschap is dus vooral alleenstaand moederschap. De overgrote meerderheid van de alleenstaande ouders is tussen de 25 en 55 jaar, een fase waarin het uitbouwen van zowel carrière als gezinsleven centraal staat. Het alleenstaand ouderschap stijgt met de leeftijd van de kinderen (bv. 8% bij 0-2 jarigen, over 14% bij 6-11 jarigen tot 19% bij 12-17 jarigen). Bij de 3 tot 5 jarigen woont één op de 10 kinderen met één ouder samen. Eenoudergezinnen worden gekenmerkt door kinderen met een oudere leeftijdsstructuur. Ze zijn oververtegenwoordigd in de leeftijdscategorieën vanaf 12 jaar (dit is logisch, want de kans op overlijden ouder neemt toe, alsook de kans op een scheiding)

1 Bron: Van Peer, 2015. 2 Kritische noot bij steekproef gezin enquête: ondervertegenwoordiging lager opgeleiden en niet-werkenden. (dus waarschijnlijk ook ondervertegenwoordiging eenoudergezinnen). 3 Definitie alleenstaande ouder: “een man of vrouw die aan het hoofd staat van een huishouden en die niet samenwoont met een partner, wel met één of meerdere kinderen”.

9


1

Algemene cijfers

Nieuw samengestelde gezinnen naar leeftijd van de respondent (n=2.161) 100 80 60 40

(nieuw) samengestelde gezinnen

20

alleenstaande ouders intacte gezinnen

0

35 - 44 jaar

45 - 54 jaar

55 jaar en ouder

· Dé alleenstaande ouder bestaat niet, maar er is een breuklijn tussen kort- en langgeschoold · De groep alleenstaande ouders is heterogeen. Al zien we dat aan het hoofd van het eenoudergezin voornamelijk vrouwen staan met een korter scholingsniveau.

Bron: Gezinenquête, 2018

jonger dan 35 jaar

Alleenstaande ouders kennen een lager tewerkstellingspercentage maar werken wel vaker voltijds dan de andere vrouwen met kinderen. Dit hangt samen met het verschil in inkomenspositie (Cantillon, 2003). We zien ook hier een duidelijke breuklijn tussen langer en korter geschoolde alleenstaande ouders. Hoger opgeleide alleenstaande ouders met een goed betaalde job hebben meestal een goed onderhandelde combinatie gezin en arbeid, waarbij ze gebruik maken van instrumentele hulp en van hulp door de ex-partner (Van Peer, 2015). Hoogopgeleide vrouwen die altijd beroepsactief waren en in een verblijfco-ouderschap stappen, kunnen de combinatie makkelijker aan dan kortgeschoolde vrouwen die nooit beroepsactief waren tijdens hun huwelijk en na de huwelijksbreuk voltijds voor de kinderen zorgen. Hogeropgeleiden hebben een groter verdienvermogen. Zij genieten bovendien van een cumulatief effect: meer arbeidservaring doet hun menselijk kapitaal nog verder stijgen waardoor ze een groter netwerk hebben. Hogeropgeleide alleenstaande ouders beschikken met andere woorden over meer resources. Vaak hebben zij ook meer autonomie en persoonlijke slagkracht in hun arbeidscontext (Van Peer, 2015). Daartegenover blijkt uit onderzoek (Van Peer, 2015) dat het de kortgeschoolde alleenstaande moeders vaak aan inspraak ontbreekt. Bovendien beperkt hun lager opleidingsniveau hun kansen op de arbeidsmarkt (Valgaeren, 2010). Zij lopen het grootste risico op sociaal isolement, omdat het werk en gezin hen volledig opslorpen. Wanneer zij de combinatie niet aankunnen, is de verleiding voor hen groter om uit de arbeidsmarkt te stappen. Dit zijn de twee extremen van een breed en divers continuüm. Omdat het aandeel ooit gescheiden vrouwen toeneemt en alleenstaande moeders gemiddeld korter geschoold zijn dan moeders in een koppelhuishouden, zal naar verwachting de groep kortgeschoolde alleenstaande moeders nog groeien. Waar deze moeders reeds zwakker staan op de arbeidsmarkt door hun opleidingsniveau, komen zij na een echtscheiding nog meer verzwakt op de arbeidsmarkt te staan (Van Peer, 2015).

10

Dossier eenoudergezinnen


Algemene cijfers

1

2 Drempels voor eenoudergezinnen 2.1 Eenoudergezinnen en armoederisico • 20% eenoudergezinnen met inkomen onder de armoedegrens • 1 op 3 kinderen in eenoudergezin heeft verhoogd armoederisico Eenoudergezinnen zijn een kwetsbare groep met een groot armoederisico. Het aantal alleenstaande ouders onder de armoededrempel is sinds 2000 alleen maar gestegen. In Vlaanderen moet 1 op 5 (20%) van de alleenstaande ouders rondkomen met een gezinsinkomen onder de armoedegrens (bij koppels is dit slechts 5%). Eenoudergezinnen zijn met andere woorden een zeer belangrijke doelgroep in de strijd tegen kinderarmoede.

Tabel 1: Armoederisicopercentage (<60% van het mediaan netto-inkomen) naar huishoudtype°, België, SILC 2017 (inkomen 2016) Alleenstaanden: Totaal Alleenstaanden: Man -65 jaar Alleenstaanden: Vrouw -65 jaar Alleenstaanden: Man 65+ Alleenstaanden: Vrouw 65+ 2 volwassenen (minstens één 65+) zonder inwonende kinderen 2 volwassenen (beide -65) zonder inwonende kinderen Andere huishoudens zonder inwonende kinderen Alle huishoudens zonder inwonende kinderen Eenoudergezin 2 volwassenen, 1 inwonend kind 2 volwassenen, 2 inwonende kinderen 2 volwassenen, 3 of meer inwonende kinderen Andere huishoudens met inwonende kinderen Alle huishoudens met inwonende kinderen

21,9% 23,2% 18,9% 25,4% 18,8% 14,8% 8,9% 8,0% 14,3% 39,7% 12,7% 8,5% 19,1% 20,8% 17,5%

Bron: Statbel (Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium): EU-SILC 2017

Uit cijfers van het steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting (voor België) blijkt dat alleenstaanden (21,9%) en eenoudergezinnen (39,7%) in het bijzonder meer geconfronteerd worden met armoede dan gezinnen met meerdere inkomens (zie tabel 1). Uit de cijfers van Kind&Gezin (2017) blijkt dat 35% van de kinderen in een eenoudergezin in Vlaanderen een verhoogd armoederisico kennen.

° inwonende kinderen: personen van 0 tot en met 15 jaar en personen van 16 tot en met 24 jaar indien ze inactief zijn en inwonen bij tenminste één ouder.

* Dit cijfer is hoogstwaarschijnlijk een onderschatting, gezien de inschalingswijze van Kind & Gezin. De inschaling gebeurt door verpleegkundigen en gezinsondersteuners van Kind & Gezin, de eerste maand na de geboorte op basis van 6 criteria (maandinkomen, opleiding, stimulatieniveau kinderen, arbeidssituatie ouders, huisvesting en gezondheid). Indien men op meer dan 3 van de 6 criteria onder de ondergrens scoort, wordt er over kansarmoede gesproken. Dossier eenoudergezinnen

11


2

Drempels voor eenoudergezinnen

2.2 Inkomen & Arbeid • 4 op 10 eenoudergezinnen komt moeilijk rond • alleenstaande ouders met jonge kinderen werken het minst • alleenstaande ouders zijn gevoeliger voor werkloosheidsval Het tweeverdienersgezin is nog steeds de norm. Elke maatregel die per huishouden geldt, snijdt dieper in de portemonnee van eenoudergezinnen dan in die van tweeverdieners. Bijna 1 op de 4 gezinnen met inwonende kinderen geeft aan moeilijk rond te komen tegenover 43% van de eenoudergezinnen (cijfers Famifed). Eenoudergezinnen hebben gemiddeld 30% minder inkomen dan een tweeverdienersgezin. Volgens een onderzoek van de KULeuven (De Standaard, 20 september 2018) verdienen koppels maandelijks gemiddeld 3.903 euro, alleenstaande ouders met kinderen gemiddeld 2.052 euro. Met inbegrip van kinderbijslag, onderhoudsgeld of uitkeringen stijgt dit maandelijks netto-inkomen naar 4.148 euro voor koppels en voor alleenstaanden naar 2.561 euro. Gezinnen met tienerkinderen geven gemiddeld zo’n 973 euro aan hun kroost uit, dit loopt op tot 1.401 euro als de kinderen 18+ zijn. Hooggeschoolde tweeverdieners geven meer geld uit aan hun kinderen maar gemiddeld maakt dit slechts 1/5e uit van hun inkomen. Terwijl dit bij laaggeschoolde alleenstaanden kan oplopen tot bijna 2/3e van het gezinsinkomen. Koppels zijn dus veel welvarender. De cijfers van Kind& Gezin (2017) tonen de scheve inkomensverdeling bij eenoudergezinnen aan: liefst 64,2% van deze gezinnen heeft een bruto belastbaar inkomen van minder dan 30.000 euro. Bij de kinderen uit een tweeoudergezin is dat 16%. Kinderen uit een eenoudergezin maken bijna de helft uit (47,2%) van de kinderen met een gezinsinkomen kleiner dan 15.000 euro. Van kinderen met een hoog gezinsinkomen (>75.000 euro) woont bijna 99% bij een tweeoudergezin (K&G, 2017) Onderzoek toont een laag werkgelegenheidscijfer aan bij eenoudergezinnen – er is erg vaak sprake van werkloosheid. Uit de cijfers van K&G (2017) blijkt dat 69,7% van de alleenstaande moeders werkt, 8,7% is werkzoekend met een uitkering van de RVA, 17% is niet-beroepsactief (4,7% is ‘andere). 80,1% van de alleenstaande vaders is werkend, 6,8% is werkzoekend, 8,8% is niet beroepsactief (en 4,3% is ‘andere). De werkloosheidsuitkering (+ kinderbijslag en andere premies) zijn ontoereikend om menswaardig te leven (studie Centrum Sociaal Beleid), maar ook het gezinsinkomen van werkende alleenstaande ouders is heel vaak ontoereikend.4 De arbeidsmarktparticipatie van alleenstaande ouders hangt sterk af van de leeftijd van kinderen: hoe ouder het kind, hoe groter de kans dat de ouder werk heeft. Alleenstaande moeders met een kind onder de drie jaar zijn heel vaak niet actief op de arbeidsmarkt. Wat opvalt is dat het aandeel kinderen met een werkende ouder toeneemt met de leeftijd van het kind. Zo heeft 54,9% van de kinderen jongeren dan 3 jaar een alleenstaande mama die werkt, voor kinderen van 12 tot 18 jaar ligt het aandeel al veel hoger (73,6%). (dit o. a. door de hoge kinderopvangkosten en de moeilijke toegankelijkheid van de kinderopvang; zie verder). Alleenstaande ouders hebben vaak een precaire positie op de arbeidsmarkt. En ondanks het feit dat een voltijdse job maar heel moeilijk te combineren valt met het gezin, werken alleenstaande ouders noodgedwongen minder vaak deeltijds dan moeders of vaders in een koppelhuishouden.

4 Zie ook Valgaeren, E. De loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders, deel 1. Steunpunt gelijkekansenbeleid, Diepenbeek. 2008.

12

Dossier eenoudergezinnen


Drempels voor eenoudergezinnen

2

Dit vertaalt zich ook in de werkbaarheidsgraad van eenoudergezinnen. Die is met 47,5% de laagste van alle gezinsvormen.

werkbaarheidsgraad

één of meerdere knelpunten

werkbaar werk

47,7%

50,0%

48,7%

49,8%

52,5%

51,9%

50,0%

51,3%

50,2%

47,5%

48,1%

52,3%

allenstaand, geen kinderen

partner zonder job, geen kinderen

partner met job, geen kinderen

allenstaand met kinderen

partner zonder job, met kinderen

partner met job, met kinderen

Kinderen in een eenoudergezin kennen vaker een lagere werkintensiteit5 (d.i. het aantal maanden dat volwassenen in het gezin gewerkt hebben – ongeacht aantal arbeidsuren – tegenover het aantal maanden dat ze hadden kunnen werken) dan kinderen die opgroeien in een tweeoudergezin. 1 op de 3 kinderen in een eenoudergezin in Vlaanderen kent een werkintensiteit van minder dan 25% (K&G, 2017). Ook duidelijk is dat de werkintensiteit vooral in eenoudergezinnen verschilt naargelang de leeftijd van het kind. Hoe jonger het kind, hoe lager de werkintensiteit. Onderstaande figuur toont dat op de totale bevolking in ons land onder de 60 jaar, eenoudergezinnen (de rode lijn) in 2016 zo’n 40% een zeer lage werkintensiteit heeft (d.w.z. onder 0,2).

Zeer lage werkintensiteit volgens huishoudentype - België procent van de totale bevolking onder 60 jaar 80 60

20 0 2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

alleenstaande

eenoudergezin

twee volwassenen

twee volwassenen met een afhankelijk kind

twee volwassenen met twee afhankelijke kinderen

twee volwassenen met drie of meer afhankelijke kinderen

2016

Bron: indicatoren.be (Statbel, 2017)

40

5 Deze variabele is gebaseerd op de verhouding van het aantal gewerkte maanden (van alle leden van het huishouden in de leeftijdscategorie 0-59 jaar) op het aantal werkbare maanden. Vervolgens kan men de relatie nagaan tussen het aantal gewerkte maanden van het huishouden op het armoederisico. Ter illustratie: een alleenstaande heeft een werkintensiteit 1 indien hij/zij tijdens het voorbije jaar 12 maanden op 12 werk als voornaamste activiteit had (12/12). Hij/zij heeft een werkintensiteit van 0,5 indien hij/zij 6 maanden van de 12 werk als voornaamste activiteit had (6/12), … Voor een koppel bedraagt het aantal werkbare maanden in totaal 24 (2x12). Een koppel zal dus een werkintensiteit 1 hebben als beide partners 12 maanden hebben gewerkt (24/24). Het koppel zal een werkintensiteit van 0,5 hebben indien zij samen een totaal 12 van de in totaal 24 maanden werk als voornaamste activiteit hadden, enzovoort. Zoals verwacht is er een omgekeerde relatie tussen het aantal gewerkte maanden en het armoederisico: hoe meer maanden men werkt, hoe kleiner het armoederisico. Ook speelt de kinderlast een belangrijke rol op de evolutie van het armoederisico volgens werkintensiteit. Personen die in 2016 in een huishouden woonden met kinderen en niet gewerkt hebben (werkintensiteit = 0), bevinden zich in de meest precaire situatie. 85,8 % van hen leeft onder de armoededrempel. Voor gelijkaardige personen in een huishouden zonder kinderen bedraagt dit 51,6 %. Bij een maximale werkintensiteit daalt het armoederisico van personen in een huishouden met kinderen tot 3,1 % (zonder kinderen is dit 2,2 %). Dossier eenoudergezinnen

13


2

Drempels voor eenoudergezinnen

31,8% van de kinderen in een eenoudergezin heeft een ouder die voltijds in loondienst is, 31,3% heeft een ouder die deeltijds in loondienst is, bij 7,9% is de ouder zelfstandige, bij 24,3% is de ouder niet-beroepsactief (4,7% is andere). (K&G, 2017). De regel moet zijn dat de sociale zekerheid bestaansrisico’s dekt, waarvan alleenstaande ouder er zeker een is. Een bijkomende problematiek die een impact heeft of het gezinsinkomen is wanneer de alimentatievergoedingen niet correct betaald worden, waardoor een stuk inkomen gemist wordt. Kinderen die opgroeiden bij een alleenstaande moeder voelen daar ook als volwassene de gevolgen van. Zo verdienen ze 30 procent minder, zijn ze vaker zelf single en hebben ze minder vrienden. Dat blijkt uit een Brits-Duits onderzoek. In Nederland kan een alleenstaande ouder die voor het minimumloon werkt bijna 600 euro besteedbaar inkomen meer hebben dan in België, hoewel het brutominimumloon in beide landen ongeveer hetzelfde is.

Mogelijke oplossingen: Optrekken van de uitkeringen voor zorgonderbrekingen en voor alleenstaanden tot op het niveau van de ziekte-uitkeringen, conform de Europese ontwerprichtlijn (congres federaal ABVV 2018): “Door de sociale zekerheid de bijkomende bestaansrisico’s te doen dekken, waaronder alleenstaand zijn met kinderen ten laste, wat al te vaak leidt tot armoede (vooral bij vrouwen), door verhoogde uitkeringen te voorzien voor bepaalde gevallen naargelang van de maatschappelijke evoluties, waaronder de eenoudergezinnen” (ABVV 2018)

2.3 Kinderbijslag • zonder kinderbijslag zou het armoederisico bij eenoudergezinnen nog hoger liggen • nieuw systeem van kinderbijslag zorgt niet voor verbetering • huidige eenoudertoeslag wordt afgeschaft in nieuwe systeem kinderbijslag De kinderbijslag vormt voor een groot aandeel gezinnen (en zeker ook de eenoudergezinnen onder het grensbedrag6) een fundamenteel onderdeel van het beschikbare gezinsinkomen en is sinds geruime tijd een belangrijk instrument in de armoedebestrijding. Zonder kinderbijslagen zouden de armoedecijfers nog hoger liggen. 1 Januari 2019 gaat het nieuwe Vlaamse kinderbijslagsysteem van start. Wat de impact concreet zal zijn voor eenoudergezinnen, is niet zo simpel vast te stellen. De gegevens en projecties die hierover voorhanden zijn, zijn gefragmenteerd en allesbehalve volledig. In de huidige kinderbijslagregeling (tot 31/12/2018) bestaat de eenoudertoeslag. Als sociale categorie ‘eenoudergezin’ (kinderen geboren voor 2019) met een laag inkomen heb je naast de basiskinderbijslag recht op een bijkomende toeslag; de toeslag voor eenoudergezinnen7. Er wordt alleen gekeken naar het beroepsinkomen (uit arbeid of sociale uitkeringen). Onderhoudsuitkeringen ontvangen van de ex-partner en onderhoudsbijdragen ontvangen voor kinderen tellen niet mee.

6 2501,28 euro bruto per maand. Het recht op eenoudertoeslag vervalt als er een partner of een persoon die geen familie is (tot en met de derde graad) in je gezin komt wonen of als je een huwelijk aangaat. 7 “de bijslagtrekkende vormt geen feitelijk gezin en is niet gehuwd, behalve indien een feitelijke scheiding zich na het huwelijk heeft voldaan” (AKBW)) Je totale inkomsten mogen echter niet hoger liggen dan € 2.452,41.EUR bruto per maand. Bovendien mag je ook geen recht hebben op een toeslag voor werklozen van meer dan zes maanden en gepensioneerden of invaliden en langdurig zieken.

14

Dossier eenoudergezinnen


Drempels voor eenoudergezinnen

2

De toeslag voor eenoudergezinnen bedraagt: • eerste kind: € 46,88 • tweede kind € 29,06 • derde en volgende kind € 23,43 Deze toeslag heeft een duidelijk sociaal corrigerend effect op het gezinsinkomen, vooral van de laagste inkomenscategorieën (K&G,2017). Maar ondanks het compenserende effect van de kinderbijslag ligt het armoederisico voor eenoudergezinnen nog steeds hoger dan het algemeen kinderarmoederisico. België slaagt er in vergelijking met andere Europese landen minder in om met kinderbijslag het armoederisico van alleenstaande moeders te doen dalen (Van Lancker, Ghysels en Cantillon, 2012, p. 24). Als een eenoudergezin ontstaat na overlijden van één van de ouders is er recht op een bijslag voor half-wezen. Het totaal aantal kinderen met recht op de Belgische kinderbijslag die opgroeien in een eenoudergezin is op eind 2016 op meer dan 540.000 geraamd. Bijna 290.000 van deze kinderen ontvangen een sociale toeslag voor eenoudergezinnen. Bijna 44.000 kinderen hebben één van beide ouders verloren en de andere ouder is niet opnieuw getrouwd en vormt geen feitelijk gezin. Bijna 40% van de kinderen in een eenoudergezin ontvangen geen sociale toeslag omdat de inkomsten van de alleenstaande ouder het plafond overschrijden (Famifed, 2018). De eenoudertoeslag wordt sinds 2015 automatisch provisioneel toegekend aan eenoudergezinnen o.b.v. eenoudergezin én vervangingsinkomen (a posteriori controle op basis van fiscale flux). Concreet wil dit zeggen dat eenoudergezinnen automatisch een toeslag ontvangen als ze: enkel een vervangingsinkomen (werkloosheid of ziekte) hebben; een werkloosheidsuitkering en een loon op basis van een deeltijdse tewerkstelling ontvangen; zelfstandige zijn en gelijkstelling aan ziekte waarvoor geen enkele bijdrage werd betaald genieten; of een faillisementsverzekering ontvangen; geen socio-professioinele activiteit hebben. Alleenstaande ouders die niet aan één van deze criteria voldoen (bv. alleenstaande ouders die aan het werk zijn maar toch een laag inkomen hebben), ontvangen niet automatisch een eenoudertoeslag. Voor hen is het dus omslachtiger om een recht te kunnen openen. Vanaf 1 januari 2019 worden de sociale toeslagen losgekoppeld van het sociaal statuut van de ouders en gaat de eenoudertoeslag op in het nieuwe kinderbijslagsysteem: het zogenaamde groeipakket.8 Er zijn hogere basisbedragen voorzien (de leeftijds- en rangtoeslagen zijn afgeschaft). In de nieuwe regeling bepaalt alleen het belastbaar jaarinkomen vóór aftrek van de forfaitaire of werkelijke beroepskosten of je een sociale toeslag krijgt. De sociale toeslag geldt voor alle gezinnen onder de grens van 30.984 euro (ongeacht of het één- of twee oudergezinnen zijn) en met een bepaalde gezinsgrootte. Gezinnen met een laag inkomen uit arbeid krijgen in tegenstelling tot vandaag ook een sociale toeslag. Voor gezinnen met een inkomen lager dan 30.984 euro is de maandelijkse toeslag 51 euro per kind (bij gezinnen met 1 of 2 kinderen) of 81 euro per kind (bij gezinnen met minstens 3 kinderen). Voor middenklasse gezinnen met een inkomen tussen 30.984 euro en 61.200 euro en minstens drie kinderen bedraagt de sociale toeslag maandelijks 61 euro per kind. Ook voor gezinnen die nu reeds kinderbijslag krijgen geldt deze nieuwe regeling als er een belastbaar jaarinkomen (voor aftrek beroepskosten) is lager dan 30.984 euro, al krijgen ze wel de ‘oude bedragen’. Gezinnen met een belastbaar jaarinkomen (vóór aftrek van beroepskosten) tussen 30.984,00 euro en 61.200,00 euro, die hun kinderbijslag in de huidige regeling krijgen, komen niet in aanmerking voor sociale toeslagen tenzij er een kind bijkomt.9

8 Noot: Enkel het Waalse gewest heeft nog een specifieke toeslag voor eenoudergezinnen (20 euro per kind indien gezinsinkomen huidige grensbedrag niet overschrijdt). 9 Zodra een bijkomend kind kinderbijslag krijgt in de nieuwe regeling, krijgt dat gezin ook sociale toeslagen. De kinderen geboren vóór 2019 krijgen de degressieve sociale toeslagen (47,81 euro à 5,20 euro) uit de huidige regeling, de bijkomende kinderen geboren vanaf 2019 krijgen een gelijke sociale toeslag van 61,20 euro.

Dossier eenoudergezinnen

15


2

Drempels voor eenoudergezinnen

Uit de armoedetoets blijkt dat de nieuwe regeling gunstiger is voor nieuwe eenoudergezinnen10. Maar enige nuance is hier wel op zijn plaats. Dit gunstige effect op armoedereductie is na analyse van de armoedetoets voornamelijk toe te schrijven aan de verhoogde nieuwe selectieve participatietoeslagen (dit zijn de oude ‘schooltoelages’), en niet aan de basiskinderbijslag en sociale toeslagen. Voor de gezinnen die momenteel al kinderbijslag ontvangen, gelden de verworven rechten. Dit wil zeggen dat er niets verandert aan hun kinderbijslagbedragen. Wat de implicaties zijn voor de ‘mix gezinnen’ (dit zijn ouders met kinderen geboren voor 2019 en met kinderen na 2019) is helemaal niet duidelijk. Deze gezinnen werden ook niet meegenomen in de armoedetoetsberekingen. Een eenoudertoets is ook hier zeker een meerwaarde. Voor de kinderen die recht hebben op de nieuwe (half)wezentoeslag is er een grotere negatieve impact. Zij zullen in het nieuwe systeem beduidend minder toeslag krijgen: halve wezen: 240 euro (zonder leeftijdsbijslagen) i.p.v. 360,83 euro (mét leeftijdsbijslagen).

2.4. Alimentatievergoeding • alimentatievergoeding is noodzakelijke aanvulling op inkomen alleenstaande ouder Echtscheiding is de belangrijkste oorzaak van alleenstaand ouderschap. Na echtscheiding komen vaak stromen van alimentatiegelden op gang die het beschikbare inkomen van de ontvangende gezinnen positief beïnvloeden. Voor veel alimentatiegeldontvangers is het onderhoudsgeld een noodzakelijke aanvulling op hun inkomen. Als de betaling ervan achterwege blijft, dan kan dit de bestaanszekerheid van het gezin in gedrang brengen. Daarom moet er een garantie zijn dat de alimentatievergoeding waar een gezin recht op heeft ook effectief betaald wordt.

2.5. Fiscaliteit Voor kinderen ten laste krijgen ouders een toeslag op de belastingvrije som. Een groter deel van het inkomen ontsnapt aan belastingen, waardoor je minder belastingen betaalt. Er wordt niet alleen rekening gehouden met natuurlijke kinderen. Ook pleegkinderen, ten volle geadopteerde kinderen en kinderen van de partner kunnen fiscaal ten laste zijn. Een gehandicapt kind (meer dan 66 procent) telt voor twee kinderen. De toeslag op de belastingvrije som stijgt naargelang het aantal kinderen: • voor 1 kind: € 1.520 • voor 2 kinderen: € 3.900 • voor 3 kinderen: € 8.740 • voor 4 kinderen: € 14.140 • voor elk kind boven het vierde: € 5.400 Alleenstaande ouders en feitelijke samenwoners die één of meer kinderen ten laste hebben, krijgen een supplementaire verhoging van de belastingvrije som van 1.520 euro, dit bedrag is sinds dit jaar (2018) verhoogd tot 2.550 euro.

10 De armoedetoets maakte geen uitsplitsing naar kinderaantal. We kunnen dus niet zeggen of er een verschil is tussen eenoudergezinnen met 1, 2, 3 of 4+ kinderen. Ook dit is een lacune. Volgens de berekeningen van de Gezinsbond zorgt het afschaffen van de huidige rangprogressiviteit ten voordele van een hoger basisbedrag ervoor dat alle nieuwe eenoudergezinnen met één kind er financieel op vooruit gaan. De meeste eenoudergezinnen met twee kinderen zullen een hoger bedrag krijgen, tenzij het gaat over twee oudere kinderen (door de afschaffing van de leeftijdsbijslagen). Vlaamse eenoudergezinnen met drie kinderen krijgen in de toekomst minder kinderbijslag uitgekeerd.

16

Dossier eenoudergezinnen


Drempels voor eenoudergezinnen

2

Voor elk kind jonger dan 3 jaar voor wie geen kosten voor de crèche of onthaalouder afgetrokken worden, is er een verhoging van de belastingvrije som van 570 euro (bv. kinderen die door de ouder zelf of grootouders worden opgevangen). Bijna alle kosten die je maakt voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar kan je aftrekken van de belastingen met een maximum van € 11,20 per dag. Het gaat over voor- en naschoolse opvang, opvang op woensdagnamiddagen, opvang op vrije dagen, opvang tijdens schoolvakanties (kampen, speelpleinen; lidgelden komen niet in aanmerking), eventuele opvang tijdens middagpauzes. Ook de kosten voor thuisopvang van zieke kinderen kunnen fiscaal worden afgetrokken op voorwaarde dat die opvang wordt erkend door Kind & Gezin. Vanaf 2018 kan een alleenstaande ouder die in 2017 een belastbaar inkomen heeft van minder dan € 18.000 65% aftrekken in plaats van 45%. Het maximum van € 11,20 per dag blijft, maar voor de alleenstaande ouder met een laag inkomen zal het fiscale voordeel verhogen van € 5,04 per dag naar € 7,28. Zo krijgen alleenstaande ouders tot 2 euro extra per dag per kind. Er zijn wel een aantal voorwaarden aan verbonden. Hier speelt wel een belangrijk Matheuseffect (zie ook 2.7) ; de middenklasse tweeverdiener kan de opvang gewoonlijk wel betalen, om die dan vervolgens van de belastingen te kunnen aftrekken. Zij gaan dus meer opvang gebruiken en langer kunnen werken en zo weer meer verdienen. Ouders met een laag inkomen hebben het moeilijker om de rekeningen te betalen, en gaan dus niet veel opvang vragen waardoor ze dan weer minder van de belastingen kunnen aftrekken.

2.6. Combinatie Werk - Gezin • eenoudergezinnen minder opgewassen tegen onverwachte moeilijkheden • inkomensverlies belet opname ouderschapsverlof en tijdskrediet • kunnen amper gebruik maken van dienstencheques • het verplicht zoeken van een passende dienstbetrekking is een extra drempel voor eenoudergezinnen Eenoudergezinnen ervaren een moeilijke combinatie tussen werk en gezin. Ze lopen een verhoogd risico op een conflict tussen de professionele en gezinssfeer. De combinatiestress wordt niet meer verdeeld over twee gezinshoofden en over twee sociale netwerken, maar berust bij één ouder. Net door hun gezinsstructuur zijn eenoudergezinnen kwetsbaar. Onverwachte moeilijkheden zoals bijvoorbeeld een plotse ziekte van de ouder of het kind, of gedragsproblemen bij de kinderen leggen een relatief zwaardere hypotheek op het evenwicht arbeid-gezin. Uiteraard hangt er veel af van welke rol de andere (ex-) partner opneemt. Ook de schoolvakanties bijvoorbeeld zijn moeilijker overbrugbaar met slechts één pakket aan verlofdagen. De plan- en organisatielast ligt doorgaans hoger, zeker wanneer de kinderen nog jong zijn. Uit onderzoek (Van Peer, 2015) blijkt dat het aandeel ouders dat een conflict ervaart tussen arbeid en gezin met 70% ongeveer gelijk ligt bij alleenstaande en samenwonende ouders, alleen ligt de intensiteit hoger bij eenoudergezinnen. Gemiddeld worden zij er 2,4 keer per week mee geconfronteerd tegenover 1,5 keer bij tweeverdieners (Van Peer, 2015). Ouderschapsverlof en tijdkrediet worden weinig opgenomen door eenoudergezinnen. Dit komt voornamelijk door de relatief lage forfaitaire vergoeding en de korte duurtijd. Er is immers geen tweede inkomen dat het inkomensverlies tijdens opname van het verlof kan compenseren. Daarom stelde het ABVV in haar congres van 2018 voor om het ouderschapsverlof voor eenoudergezinnen te verdubbelen.

Dossier eenoudergezinnen

17


2

Drempels voor eenoudergezinnen

We vroegen een aantal cijfers op bij de RVA (juli 2018), daarbij konden ze niet altijd uitspraken doen naar gezinstype. Maar uit deze cijfers blijkt dat: • Voor de thematische verloven in de privésector zijn er in 05/2018 in totaal 53.578 betalingen geweest. Hiervan waren er 1862 aan een eenoudergezin. Dit is 3,48%. • Voor de thematische verloven in de andere sectoren kunnen we enkel voor het regime 1/5de bepalen of het een eenoudergezin betreft of niet. Voor deze sectoren gebeurden er in 05/2018 14.126 betalingen onder het regime 1/5de, waaronder 661 betalingen aan een eenoudergezin. Dit is 4,68%. • Voor tijdskrediet kunnen we enkel voor het regime 1/5de bepalen of het om een eenoudergezin/alleenwonende gaat. In 05/2018 waren er 83.273 betalingen onder het stelsel tijdskrediet 1/5de, waarvan 11.258 aan een eenoudergezin/alleenwonende. Het onderscheid tussen alleenwonende en eenoudergezin is niet mogelijk. Dit is 13,5%. Naast de drempel in het kader van tijdskrediet, vonden we ook in het regelgevend kader voor werkzoekenden een extra drempel voor eenoudergezinnen. Het betreft de maatregelen omtrent – wat men noemt – het vinden van een ‘passende dienstbetrekking’. Als je werkloos wordt, ben je verplicht om binnen de grenzen van een passende dienstbetrekking op zoek te gaan naar een nieuwe job. De criteria passende dienstbetrekking werden enerzijds vastgelegd om een kwaliteitstoets op de aangeboden jobs te kunnen uitvoeren. Anderzijds bepalen ze de bovengrenzen waarbinnen elke werkloze zijn zoektocht aanvangt. Als een werkzoekende zich niet houdt aan deze regelgeving, kan hij of zij zijn of haar uitkering verliezen. In de loop der jaren werd het kwalitatieve luik meer en meer verlaten en verengde men de criteria passende dienstbetrekking tot een wetgevend kader dat aangewend wordt als een juridische push voor de flexibilisering van arbeid. Uit onderzoek van Sarah Vansteeniste (KUL – 2015) bleek dat de criteria in geen geval een meerwaarde vormen voor de werkzoekenden om meer succesvol te zoeken. De relevantie van die criteria worden aldus verengd tot een schorsingsmechanisme. Daarenboven toont haar onderzoek aan dat de criteria op geen enkele wijze rekening houden met de mate waarin de werkzoekende als alleenstaande ouder alle dagelijkse familiale verplichtingen zelf moet invullen. De vraag om jobs te aanvaarden binnen een straal van 60 km, ongeacht de pendeltijd, of die een maximum pendeltijd van vier uur (of 12u/dag als som van werk en verplaatsingstijd) kennen, getuigen van geen enkel realisme t.a.v. eenoudergezinnen. Zeker in de wetenschap dat je jobs moet aanvaarden die evenwaardig zijn aan de werkloosheidsuitkering. Daarnaast voorziet dezelfde wetgeving ook een achterpoort om nachtarbeid op te leggen in functie van een aangeleerd beroep, vorming of eerdere tewerkstelling. Wie een job opneemt die hijzelf niet kiest of ontevreden is , zal er weinig energie kunnen voor opbrengen en heeft naast een resem psychologische en fysieke ongemakken ook een grotere kans om de job te verlaten of gedwongen te worden alternatief te zoeken. En dan begint het verhaal gewoon van vooraf aan. De oplossing voor deze drempel zit hier in een autonomie bevorderende aanpak en minimaal in het aanpassen en pro rateren van de voorwaarden in functie van de gezinslast. Huishoudelijke taken uitbesteden is voor de meeste eenoudergezinnen financieel niet haalbaar, terwijl ondersteuning hier net extra nodig is. Een grote meerderheid van de werkende ouders uit eenoudergezinnen neemt meestal alle frequente huishoudelijke taken op. De uitbesteding van huishoudelijke taken aan formele diensten wordt zelden als strategie gebruikt. Een kwart van de alleenstaande vaders en slechts 18% van de moeders doet er beroep op. Alleenstaande moeders gaan eerder over tot inkrimping van de persoonlijke tijd om de regie over de zorgrol te kunnen blijven voeren (Van Peer, 2015). Uit een studie van Marx en Vandelannootte (2015) blijkt dat het profiel van de gebruikers van dienstencheques voornamelijk tweeverdieners zijn waarbij beide partners voltijds werken. Daarenboven is de grote meerderheid hoger opgeleid. Gezinnen met een hoger gezinsinkomen maken relatief meer gebruik van het dienstenchequesysteem (Haigner, et al 2010). Uit de recentste cijfers van Federgon (2018) is slechts 8% van de dienstenchequegebruikers alleenstaande ouder.

18

Dossier eenoudergezinnen


Drempels voor eenoudergezinnen

2

Wat het gebruik van dienstencheques betreft zien we twee grote drempels voor eenoudergezinnen: 1. de prefinanciering: je moet de cheques op voorhand aankopen per 10 aan 9 euro per stuk. Dit wil zeggen dat je 90 euro in één keer moet ophoesten. 2. de fiscale aftrek: Gehuwde of wettelijk samenwonende partners hebben beiden recht op een fiscale vrijstelling, en kunnen zo per gezin 6 uur per week fiscaal aftrekbare dienstencheques gebruiken. Diezelfde fiscale maatregel is voor de alleenstaande vader of moeder met kinderen beperkt tot slechts 3 uur per week. We pleiten ervoor om de dagelijkse huishoudelijke ondersteuning toegankelijker te maken. Want welk gezin heeft het grootste tekort aan helpende handen?

2.7. Kinderopvang • alleenstaande ouders maken minder gebruik van kinderopvang • kostprijs blijft drempel • ‘bestellen is betalen’-systeem zorgt voor barrières Kinderopvang is voor alleenstaande ouders onmisbaar, zeker als de ouder het hoofdverblijf heeft. Ook de gratis ‘informele’ opvang door grootouders, familie, vrienden en buren is belangrijk. Paradoxaal genoeg blijkt uit onderzoek (Van Peer, 2015) dat alleenstaande ouders minder gebruik maken van gratis ‘informele’ opvang dan koppels. Het aandeel alleenstaande moeders met kinderen jonger dan dertien jaar dat gratis opvang gebruikt ligt met 66% fors lager dan dat van gehuwde vrouwen met jonge kinderen (81%) of van vrouwen met een nieuwe partner (73%). Alleenstaande vaders krijgen wel beduidend meer hulp van de eigen ouders, zowel vergeleken met mannen met een partner als met alleenstaande moeders. Eenoudergezinnen maken ook minder gebruik van formele kinderopvang zoals crèche of onthaalouder. Vooral opvang voor min-driejarigen wordt minder gebruikt: iets meer dan 40% doet er beroep op, tegenover 60% van de samenwonende moeders (Van Peer, 2015). De opvang in crèches is vaak te duur in verhouding tot het eengezinsinkomen. Zodra de kinderen de schoolleeftijd hebben, wordt de formele buitenschoolse opvang dan weer intenser gebruikt door alleenstaande ouders. Deze opvang is meestal goedkoper dan de opvang voor kinderen jonger dan drie (Van Peer, 2015). Een gepaste opvangplaats vinden is voor een groot deel van de ouders van jonge kinderen een probleem of een zorg. Bovendien zijn er mobiliteitsproblemen, openingsuren, afstand, enz… De mogelijkheden om gebruik te maken van kinderopvang spelen nochtans een essentiële rol omdat ze alleenstaande ouders in staat stellen om te gaan werken, of een opleiding te volgen, en een inkomen te verwerven. Kinderopvang kan dus een belangrijke rol spelen in het bestrijden van armoede bij alleenstaande ouders. Kinderopvang wordt nu al vooral opgenomen door tweeverdieners, die zullen de extra kost misschien wel voelen, maar dit zal niet leiden tot minder werken. Wat de toegankelijkheid van de kinderopvang betreft, behoren de alleenstaande ouders met kinderen tot de doelgroepen van het voorrangsbeleid voor inkomensgerelateerde kinderopvang (IKG). Opvanglocaties krijgen extra subsidies indien ze kindjes uit deze doelgroep kinderen opvangen. Dit is zeker positief, maar vooral in stedelijke gebieden zijn er lange wachtlijsten, en vooral gezinnen uit precaire arbeidssituaties zijn daar het slachtoffer van.

Dossier eenoudergezinnen

19


2

Drempels voor eenoudergezinnen

Hoewel de meeste gezinnen met lagere inkomens gebruik maken van een opvangvoorziening met een IKG-tarief wanneer ze een beroep doen op formele opvang, blijft voor velen van hen de kostprijs een grote drempel. Het werkelijk beschikbaar inkomen van gezinnen in kwetsbare situaties kan bijvoorbeeld lager zijn dan het inkomen op basis waarvan het recht op een IKG-tarief wordt berekend. Vele gezinnen hebben hoge huisvestings- of gezondheidskosten en schulden… Daarnaast zijn er ook vaak niet-begrensde ‘supplementen’ (bv. voor afvalverwerking, administratie, vochtige doekjes, zonnecreme…) die proportioneel meer doorwegen op de factuur voor eenoudergezinnen.

Oplossingen: Schaf supplementen af voor de voorschoolse kinderopvang, investeer in inkomensgerelateerde opvanginitiatieven, verlaag opnieuw het laagste tarief voor inkomensgerelateerde opvang en heroriënteer de asociale ‘kinderopvangtoeslag’11 (in het groeipakket kinderbijslag) naar hogere sociale toeslagen.

Bovendien voerde het decreet voorschoolse opvang het principe van ‘bestellen is betalen’ in om ouders te responsabiliseren. Dit houdt in dat ouders op voorhand een opvangplan moeten opstellen waarbij ze zeggen op welke dagen hun kindje naar de opvang zal komen. Bestelde opvang moet je dus betalen. Het opvangplan zorgt voor een aantal ongunstige effecten, want het zijn de meest kwetsbare – lees: werkarme – gezinnen die de grootste dupe zijn van de nieuwe financierings- en responsabiliseringsregels. Voor mensen die deeltijds werken of hun werk minder goed op voorhand kunnen plannen – en dus de kinderopvang slechts sporadisch en vaak onregelmatig willen gebruiken – zal het ‘bestellen is betalen’-systeem wel de barrières doen toenemen. Bovendien zijn kinderen uit kwetsbare gezinnen vaker ziek (en kunnen ze dus niet naar de opvang komen, ook al is het ‘besteld’) en stellen hun ouders vaker een doktersbezoek uit (Vandenbroeck & Van Lancker, 2014, p. 11). Door de toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt (denk aan deeltijds werkenden die hun uurroosters pas kort op voorhand kennen) is het moeilijk om een opvangplan lang op voorhand op te stellen. Dat blijkt ook uit recent onderzoek van de Vrouwenraad. Er moet daarom meer aandacht gaan naar gezinnen met flexibele (of onderbroken bv. ouderschapsverlof of vakantieperiodes voor leerkrachten…) werkroosters. Ouders moeten zich nog al te vaak naar de wil van het kinderdagverblijf schikken en hebben moeilijkheden bij het vinden van een opvangplan/plek. Flexibiliteit mag echter niet het gevolg hebben dat het personeel in de kinderdagverblijven of de onthaalouders hier het slachtoffer van worden (omdat er verwacht wordt dat er 24/24, 7/7 opvang moet zijn). Tenslotte zien we qua betaalbaarheid nog een Matheuseffect versterkt doordat de belastingaftrek vooral de hogere inkomens ten goede komt. Buitenschoolse opvang voor kinderen van 3 tot 12 jaar wordt zoals hierboven gezegd wel veel gebruikt door alleenstaande ouders. Maar deze opvang valt weg vanaf de middelbare school. Een verderzetting van deze opvang tijdens de eerste twee jaren van het middelbaar onderwijs is mogelijk voor vele gezinnen een oplossing. Buitenschoolse activiteiten/buitenschoolse opvang moet ook kunnen inspelen op de noden van ouders met een laag inkomen. Ook hier: alleenstaande ouders maken minder gebruik van buitenschoolse opvangvoorzieningen dan ouders uit koppels, terwijl het net deze kinderen

11 De kinderopvangtoeslag binnen het groeipakket kinderbijslag (een politieke beslissing, een eis van Open VLD) is een extra premie voor ouders die hun kinderen naar de zelfstandige, niet-inkomensgerelateerde kinderopvang sturen. Eigenlijk komt deze maatregel bij uitstek de hoogste inkomens ten goede, die ook al meer kunnen profiteren van de fiscale aftrek van kinderopvang. Op een moment dat de minimumkost voor kinderopvang voor de laagste inkomens verdrievoudigd wordt en er een tekort is aan betaalbare opvangplaatsen, is dat een merkwaardige budgettaire keuze. Bovendien is de kans reëel dat de voorzieningen gewoon hun prijzen zullen opdrijven. Om nog maar te zwijgen over het feit dat de kinderbijslag een extra subsidiekanaal wordt voor de commerciële kinderopvang – ten koste van de doelstelling om met de kinderbijslag de armoede te verminderen.

20

Dossier eenoudergezinnen


Drempels voor eenoudergezinnen

2

zijn die vanuit sociaal en educatief standpunt het meeste voordeel zouden halen uit deze activiteiten. parascolaire activiteiten zoveel mogelijk binnen schoolmuren organiseren, huistaakbegeleiding...

2.8. Onderwijs De schoolresultaten van Vlaamse kinderen uit eenoudergezinnen zijn 8% slechter dan de resultaten van kinderen uit een gezin met twee ouders. Dat blijkt uit een studie over gelijke kansen in het onderwijs van de onafhankelijke denktank Itinera. Scholen gaan niet altijd goed om met de realiteit van eenoudergezinnen. Ook leerkrachten denken nog te vaak vanuit de traditionele gezinsvormen (bv. bij oudercontacten). Voor de centrale aanmeldingssystemen en het uitblijven van een centraal aanmeldingsregister zijn er duidelijk nadelige gevolgen voor eenoudergezinnen. Zij kunnen geen beroep doen op een partner om in de wachtrij te gaan staan, maar dit is sowieso een praktijk die moet verdwijnen. Als we kijken naar de kostprijs van onderwijs dan kan wel gesteld worden dat voor de schooltoelage rekening gehouden wordt met eenoudergezinnen, maar bv. met de schoolpremie niet. Ook de begrenzing van de schoolkosten moet een doel zijn, bv. door de invoering van de maximumfactuur in het secundair onderwijs.

2.9. Gezondheid • eenoudergezinnen kampen vaker met gezondheidsproblemen: zowel fysiek als mentaal • hebben maar half zoveel recht op familiaal verlof als koppels Er is sprake van de zogenaamde gradiënt in de gezondheidszorg. Dit wil zeggen dat mensen met een hoge opleiding of een hoog inkomen gemiddeld een duidelijk betere gezondheid hebben dan kortgeschoolden en mensen in lage inkomenscategorieën. Wat gezinstype betreft, scoren de alleenstaande moeders over de gehele lijn qua gezondheid het slechts. Uit onderzoek van het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid (2012) blijkt dat er steeds meer mensen zijn die hun bezoek aan huisarts, tandarts of specialist uitstellen omwille van financiële redenen. Belangrijke bepalende factoren hiervoor zijn leeftijd, geslacht, inkomen, gezinssituatie, woonplaats en gezondheidstoestand. Ruim 1 gezin op 7 moet zorg omwille van financiële redenen uitstellen en ruim zes op de tien gezinnen moeten het daarom zuiniger aan doen. Eenoudergezinnen stellen het vaakste zorgt uit: 30% (16% bij de alleenstaanden en 6% bij koppels zonder kinderen). Alleenstaande ouders kampen vaker met psychologische problemen: 44% van de eenoudergezinnen heeft depressieve neigingen, tegenover 25% bij koppels. Zo is het gebruik van psychofarmaca bij alleenstaande moeders veel hoger (Vrouwenraad, 2014). Ook kinderen uit eenoudergezinnen hebben meer psychische problemen dan kinderen uit ‘intacte gezinnen’ (Vrouwenraad, 2014). Uit de Gezondheidsenquête van 2013 blijkt dat huishoudens in Vlaanderen maandelijks gemiddeld € 108 besteden aan gezondheidsverstrekkers, voorgeschreven en nietvoorgeschreven geneesmiddelen, aan een verblijf in een verzorgingsinstelling en/of aan medische hulpmiddelen. Het aandeel van deze uitgaven in het huishoudbudget wordt geschat

Dossier eenoudergezinnen

21


2

Drempels voor eenoudergezinnen

Pourcentage de personnes vivant dans un ménage dont la personne de référence ou tout autre membre a eu à postposer des soins de santé ou à y renno ncer pour des raisons financières dans le courant de l’année écoulée, selon le type de ménage, Belgique, 2004 ménage monoprental au moint 1 enfant dépend

10,3

5,1

femmes isolées ‹65

8,4

3,6

2 adultes, 3 ou + enfants dépend

7,5

1,9

hommes isolées ‹65

6,4

3,1

ménages avec enfants dépend

5

2,1

hommes isolées ›65

4,9

1,8

total

3,8

1,9

2 adultes, 2 enfants dépend

3,5

1,8

ménages sans enfants dépend

3,4

2,2

2 adultes pas d’enfants dépend (tous les deux ‹65)

3,4

2,2

autres ménages sans enfants dépend

3,3

1,8

2 adultes, 2 enfants dépend

3

1,4

2 adultes, pas d’enfants dépend (au moins une pers. 65+)

2,8

1

femmes isolées ›-66

2,2

1,2

autres ménages sans enfants dépend

0,1

0

1,6

2

4

6

8

détail d’une consultation d’un médicin/d’une intervention médicale ET/OU d’une consultation d’un dentiste détail d’une consultation d’un médicin/d’une intervention médicale

op 5%. De gemiddelde uitgaven voor gezondheidszorgen hangen niet samen met het inkomen van het huishouden. Dit impliceert dat in relatieve termen uitgaven voor gezondheidszorgen zwaarder doorwegen voor die huishoudens die slechts een beperkt inkomen hebben; voor de 20% laagst verdienende huishoudens gaat het om 7% van het inkomen, bij de 20% meest verdienende huishoudens om 3%. De gemiddelde (relatieve) uitgaven voor gezondheidszorgen variëren in functie van het type huishouden: voor een alleenstaande gaat het om € 87 (of 5% van het beschikbaar inkomen), voor een koppel met kinderen om € 148 (of 5% van het beschikbaar inkomen). Speciale aandacht dient uit te gaan naar eenoudergezinnen: in relatieve termen zijn de uitgaven voor gezondheidszorgen er het hoogst (Gezondheidsenquête, 2013). De verhoogde tegemoetkoming inzake gezondheidszorg geeft patiënten recht op verhoogde terugbetaling van hun medische kosten. Vanaf oktober 2015 hebben die personen ook recht op een derdebetalersregeling bij de huisarts zodat ze enkel remgeld moeten betalen. Sinds 2014 werd het omnio-statuut en de verhoogde tegemoetkoming samengevoegd. Sinds dan hebben twee groepen hier recht op. De eerste groep krijgt het automatisch toegekend en moet niet voldoen aan de inkomensvoorwaarde (vb. leefloners, ouderen met een IGO…). Eenoudergezinnen behoren tot de tweede groep, deze krijgen het recht toegekend na een inkomensonderzoek, maar dus niet automatisch. De berekening gebeurt op basis van het bruto belastbaar maandinkomen van het gezin van de maand voorafgaand aan de aanvraag. Omgerekend moet het lager zijn dan 19.105,58 euro per jaar, verhoogd met 3.536,95 euro per bijkomend gezinslid (bedragen geldig sinds 1 september 2018).

Oplossing: • Een automatische rechtentoekenning + derdebetalersregeling uitwerken • Eenoudergezinnen toevoegen aan doelgroepen maximumfactuur • Verder inzetten op wijkgezondheidscentra

22

Dossier eenoudergezinnen

10

12


Drempels voor eenoudergezinnen

2

Een ziek kind geeft geen recht op betaald klein verlet op het werk. Je hebt in zo’n geval wel het recht om afwezig te blijven om dwingende redenen, het zogenaamde familiaal verlof. Ook bij een onvoorziene hospitalisatie van je kind kan je dat familiaal verlof opnemen. Let wel: een werknemer moet dit kunnen bewijzen aan zijn of haar werkgever. Bovendien ontvang je voor deze afwezigheidsdagen ook geen loon en geen gelijkstelling voor je pensioen. Als je voltijds werkt, is dit familiaal verlof trouwens beperkt tot maximaal tien werkdagen per jaar. Voor eenoudergezinnen is dit inkomensverlies moeilijk te dragen, naast de organisatorische problemen die zo’n hospitalisatie met zich meebrengt. Bovendien kan een koppel 20 dagen familiaal verlof opnemen (elk 10 dagen), terwijl een alleenstaande ouder maar 10 dagen heeft. Het ABVV vraagt een recht op 5 dagen betaalde afwezigheid per jaar voor zorg aan naasten, conform de Europese (ontwerp)richtlijn omtrent de combinatie werk-privé (congres federaal ABVV 2018) Valt je kind voor langere tijd ziek of wordt het wekenlang in het ziekenhuis opgenomen, dan heb je recht op thematisch verlof voor medische bijstand. Zo wordt de arbeidsovereenkomst tijdelijk geschorst. Zo’n schorsing is beperkt tot een maximum van 12 maanden per patiënt. Je moet deze onderbreking ook opnemen in periodes van minimaal 1 en maximaal 3 maanden. Ook een deeltijdse vermindering van de prestaties (1/5de of 1/2de) behoort tot de mogelijkheden. Dit kan maximaal voor een periode van 24 maanden per patiënt. Opgepast: in een KMO met minder dan 10 werknemers is zo’n deeltijdse schorsing niet mogelijk, tenzij de werkgever het toestaat. Een voltijdse kan wel. Alleenstaande ouders krijgen een uitzonderingsmaatregel. Als hun zieke kind jonger is dan 16 jaar, dan kunnen zij het thematisch verlof voor medische bijstand aanvragen: een volledige schorsing tot 24 maanden en een deeltijdse vermindering tot 48 maanden. In afwijking op de minimumduur van een maand per aanvraag, kunnen alle ouders hun prestaties gedurende één week (dit wil zeggen 7 opeenvolgende dagen) volledig schorsen – periode die vervolgens verlengbaar is voor een bijkomende week – om een minderjarig kind, tijdens of net na zijn hospitalisatie omwille van een zware ziekte bij te staan of te verzorgen. Werkgevers kunnen dit weigeren omwille van organisatorische redenen, tenzij het een alleenstaande ouder betreft. De premie die de RVA uitkeert voor alleenstaande ouders met een ziek kind is hoger dan voor ouders in een koppel (deze bedraagt bijvoorbeeld 1.035,45 euro netto per maand voor een voltijdse onderbreking – het basisbedrag is 750,33 euro). Dus hier is er wel een compensatie voor eenoudergezinnen (zowel in de tijd, als in de premie, alsook de mogelijkheid om het 1 week op te nemen). Naast het thematisch verlof voor medische bijstand is er ook nog het tijdskrediet met motief medische bijstand. Daar gelden andere voorwaarden (o.a. CAO, anciënniteit…). Voor meer informatie verwijzen we naar de ABVV-brochure of de website van de RVA. Zo’n bedrag maakt het inkomensverlies maar voor een klein stukje goed.

Dossier eenoudergezinnen

23


2

Drempels voor eenoudergezinnen

2.10. Woon- en leefsituatie • eenoudergezinnen minder vaak eigenaar van gezinswoning • zijn oververtegenwoordigd op huurmarkt • komen vaker in woningen van slechte kwaliteit terecht • worden benadeeld bij woonbonus Uit de gezinsenquête (2018) blijkt dat alleenstaande ouders significant minder over een eigen gezinswoning bezitten. Een betaalbaar, kwalitatief en aan de hedendaagse energienormen aangepast huis is voor heel wat alleenstaande ouders niet vanzelfsprekend. Eenoudergezinnen hebben veruit het moeilijkst toegang tot eigendom. Bij alleenstaanden (54%) en eenoudergezinnen (56%) liggen de aandelen eigenaars heel wat lager dan bij koppels, zowel deze zonder kinderen (80%) als met kinderen (83%). Ook uit de EU-Silc enquête zien we dat eenoudergezinnen vaker huurder zijn dan eigenaar. Op onderstaande figuur zien we de verdeling naar huishoudtype en eigendomsstatuut (2012). Alleenstaanden en eenoudergezinnen zijn oververtegenwoordigd in de groep die een eigen woning verlaten voor een huurwoning. Een echtscheiding blijkt in 40% van de gevallen het voornaamste motief te zijn voor een transitie van eigenaar naar huurder. De meest ernstige woningnood ligt bij alleenstaanden met kinderen en bij grote gezinnen (3+ kinderen) het hoogst (Vrouwenraad, 2016). In Vlaanderen wonen eenoudergezinnen dus vaker in een huurwoning. De woonkost is in verhouding voor een alleenstaande ook veel hoger dan voor een koppel. Als alleenstaande ouders de rekening maken op het einde van de maand, betalen zij voor huur, lening, water, gas, elektriciteit, afval, telecom, dienstencheques, brandverzekering... min of meer hetzelfde als een

15

10

0

totaal eigenaar

eigenaar met hypotheek of lening

eigenaar zonder hypotheek of lening

huurder

alleenstaande met kinderen ten laste twee volwassenen met één kind ten laste twee volwassenen met twee kinderen ten laste twee volwassenen met drie of meer kinderen ten laste

24

Dossier eenoudergezinnen

huurder tegen markthuurprijs

huurder tegen sociaal tarief of gratis

Bron: eu-silc 2012 (ilc_ivho02)

5


Drempels voor eenoudergezinnen

2

koppel met kinderen. Op de private huurmarkt is het niet makkelijk een betaalbare woning te vinden. Ongeveer de helft van de alleenstaanden en iets meer dan 40% van de eenoudergezinnen geven op de private markt meer dan 30% van het gezinsinkomen uit aan wonen (Vrouwenraad, 2016). Ze worden bovendien vaak gediscrimineerd op de huurmarkt. Dat blijkt uit gedragstesten van Unia. Er is een significante discriminatiegraad van ongeveer 6% tegenover alleenstaande moeders, zowel bij telefonische als bij e-mailcontactname. De hoogste algemene discriminatiegraad (1 op 8) ligt bij leefloongerechtigden of arbeidsongeschikten. Wat betreft huishoudtype springen de alleenstaanden en de eenoudergezinnen naar voor met de meeste betaalproblemen op de private huurmarkt. Ook wie werkloos, langdurig ziek of arbeidsongeschikt is, kent relatief veel problemen. Bij kandidaat-huurders voor sociale woningen zien we dat 46% van de totale vraag door alleenstaanden komt (niet alleen alleenstaande ouders). Uit het onderzoek van UNIA blijkt een stijgende groei van eenoudergezinnen onder de aanvragers (Vrouwenraad, 2016). Vernieuwende woonvormen zoals cohousing, waarbij de lasten en lusten worden verdeeld, kunnen een oplossing bieden, maar zijn vaak te duur voor alleenstaande ouders. Bij alleenstaanden is 47% van de woningen van ontoereikende kwaliteit en bij eenoudergezinnen gaat het om 41%. Bij koppels is 32% van de woningen van ontoereikende kwaliteit. Alleenstaanden en eenoudergezinnen (22% en 21%) hebben bijna dubbel zoveel risico op CO-vergiftiging dan koppels (12%). De woningen van alleenstaanden en eenoudergezinnen zijn minder goed geïsoleerd dan woningen van koppels met kinderen. Ook bij de woonbonus worden eenoudergezinnen benadeeld (d.i. het belastingvoordeel dat verbonden is aan een hypotheeklening): Als je als koppel een lening van een huis afbetaalt, kan je de eerste 10 jaar elk 2280 euro fiscaal inbrengen. Dit geeft dan een belastingvoordeel van 1824 euro. Een eenoudergezin betaalt de lening alleen af (wat sowieso al moeilijker is) en krijgt dus maar 912 euro terug van de belastingen.

2.11. Energiefactuur • eenoudergezinnen worden zwaarder getroffen door energiearmoede • maken geen aanspraak op sociaal tarief Ruim één op de vijf Belgische gezinnen leeft in energiearmoede, een percentage dat al enkele jaren stabiel blijft, zo blijkt uit de jaarlijkse Barometer Energiearmoede (2018). En dit ondanks een daling van de stookolie- en aardgasprijzen van 2014 tot de eerste helft van 2016. Vooral veel alleenstaanden en zeker eenoudergezinnen worstelen met de energiefacturen. Opvallend ook: mensen die met energiearmoede kampen, geven veel vaker aan in slechte of zeer slechte gezondheid te verkeren. De energiearmoede treft vooral alleenstaanden (vooral vrouwelijke alleenstaanden) en eenoudergezinnen. Waar ‘slechts’ 4,7% van de koppels leeft in energiearmoede, is dat bij alleenstaanden 28% en bij eenoudergezinnen 18,6%. Het sociaal tarief is een tegemoetkoming die het betalen van elektriciteits- en gasrekeningen voor bepaalde groepen toegankelijker maakt. Dit gunstigere tarief is toegankelijk voor mensen die een tegemoetkoming krijgen van het OCMW, mensen die een persoon met een beperking of een inwonende oudere ten laste hebben en voor mensen die in een sociaal appartement wonen (FOD Economie). De overheid heeft echter weinig oog voor alleenstaande ouders, die eveneens moeilijkheden ervaren bij het betalen van de energiefacturen, zoals uit onderzoek blijkt. Het is bovendien aangewezen om rekening te houden met het totale gezinsinkomen, al dan niet inclusief alimentatie, bij het bepalen van het tarief voor eenoudergezinnen.

Dossier eenoudergezinnen

25


2

Drempels voor eenoudergezinnen

2.12. Werkgevers sensibiliseren • eenoudergezinnen hebben baat bij flexibiliteit op hun maat • met schoolbelcontracten of co-ouderschapscontracten • nieuwe regelgeving laat dat toe Het is belangrijk dat werkgevers gesensibiliseerd worden over de maatschappelijke realiteit van alleenstaande ouders (bv. over ouderschapsverlof, maar ook werkroosters, prioritair verlof tijdens schoolvakanties… ) Een flexibele arbeidstijdregeling, inspraak over de eigen werktijdregeling, autonomie, een goede synchronisatie van arbeids-, school- en gezinstijd zijn noodzakelijke randvoorwaarden. Moderne bedrijven en overheidsorganisaties evolueren met mondjesmaat naar systemen van thuiswerken en plaats- en tijdsonafhankelijk werken. Deze systemen bieden grote kansen voor eenoudergezinnen. Alleenstaande ouders hebben baat bij nieuwe vormen van arbeidstijdregeling die flexibiliteit op gezinsmaat bieden, zoals ‘schoolbelcontracten’ of ‘co-ouderschapscontracten’. Schoolbelcontracten zijn overeenkomsten waarbij enkel gewerkt wordt binnen de schooluren. Het gaat hier nog steeds om grote deeltijdse banen. Er wordt minder aan het loon geraakt aangezien er meer uren worden gewerkt dan in een klassieke halftijdse baan. Co-ouderschapscontracten laten toe dat de werknemer in de week dat de kinderen bij de partner zijn langere dagen maakt. Dit kan door te werken met een variabel uurrooster over een cyclus van twee weken. De arbeidsduur en dus ook het loon zijn hoger dan wanneer de werknemer met een klassiek deeltijds contract werkt. Dit soort contracten zijn uitgemond in de regelgeving ‘glijdende werktijden’ en zijn vervat in de Wet Peeters (de ‘Wet betreffende werkbaar en wendbaar werk’, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 15 maart 2017). Het systeem van glijdende werktijden kan ingevoerd worden via een CAO of via een procedure om het arbeidsreglement te wijzigen. Er schuilen voor eenoudergezinnen echter ook heel wat valkuilen in de toenemende flexibilisering van arbeid, een realiteit waar o.a. professor Ive Marx al op heeft gewezen. Voor alleenstaande ouders is het vaker een financiële noodzaak om bij te klussen na de uren. Je moet dan de afweging maken tussen voltijds werken of bijvoorbeeld een viervijfde baan te combineren met een flexijob wat financiëel interessanter kan zijn. Zo worden eenoudergezinnen eigenlijk aangemoedigd om minder voltijds te werken. Dat heeft professionele gevolgen, bijvoorbeeld minder kans op een promotie, maar brengt hen op termijn ook in een veel minder gunstige positie doordat ze deels geen sociale rechten meer opbouwen, met alle gevolgen vandien op eventuele latere uitkeringen en pensioen. Op die manier duwt het beleid alleenstaande ouders richting meer precaire jobs.

26

Dossier eenoudergezinnen


Drempels voor eenoudergezinnen

2

3 Welke maatregelen voor eenoudergezinnen bestaan er?

Hieronder lijsten we op welke maatregelen er specifiek zijn voor eenoudergezinnen (daarnaast zijn er uiteraard ook de maatregelen voor personen met een gezinslast – waartoe eenoudergezinnen ook behoren). • Kinderbijslag: eenoudertoeslag (zie hoger). • F iscaal: Voor ouders wordt de belastingvrije som verhoogd voor elk kind ten laste. Daarbovenop is er nog een extra verhoging voor alleenstaanden met één of meerdere kinderen ten laste. Dit bedrag is onlangs verhoogd naar 2550 euro (vanaf 2018). In principe kan dat voordeel enkel worden toegekend aan de ouder bij wie de kinderen hun fiscale woonplaats hebben. Onder bepaalde voorwaarden kan het belastingvoordeel voor kinderen ten laste echter worden verdeeld onder de ouders. Dat is de zogenaamde fiscale coouderschapsregeling. • Bijna alle kosten die je maakt voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar kan je aftrekken van de belastingen met een maximum van € 11,20 per dag. Het gaat over voor- en naschoolse opvang, opvang op woensdagnamiddagen, opvang op vrije dagen, opvang tijdens schoolvakanties (kampen, speelpleinen; lidgelden komen niet in aanmerking), eventuele opvang tijdens middagpauzes. Ook de kosten voor thuisopvang van zieke kinderen kunnen fiscaal worden afgetrokken op voorwaarde dat die opvang wordt erkend door Kind & Gezin. • Vanaf 2018 kan een alleenstaande ouder die in 2017 een belastbaar inkomen heeft van minder dan € 18.000 65% aftrekken in plaats van 45%. Het maximum van € 11,20 per dag blijft, maar voor de alleenstaande ouder met een laag inkomen zal het fiscale voordeel verhogen van € 5,04 per dag naar € 7,28. Zo krijgen alleenstaande ouders tot 2 euro extra per dag per kind. Er zijn wel een aantal voorwaarden aan verbonden. • Voor alleenstaande ouders is de combinatie van beroeps- en gezinsleven nog moelijker dan voor tweeoudergezinnen. Zowel op federaal als op Vlaams niveau zijn er een aantal beleidsmaatregelen om de combinatie voor alle gezinsvormen te vergemakkelijken. Van belang zijn de zogenaamde tijdsmaatregelen zoals het tijdkrediet en de thematische verloven (zie hoger). Maar systemen van ouderschapsverlof of deeltijds werk zijn financieel en praktisch moeilijk houdbaar, zeker voor alleenstaande ouders, omwille van de korte

Dossier eenoudergezinnen

27


3

Welke maatregelen voor eenoudergezinnen bestaan er?

duurtijd en de lage forfaitaire vergoeding. Sinds juni 2017 krijgen (dankzij het sociaal overleg) alleenstaande ouders een hogere premie als zij ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor medische bijstand voor een zwaar ziek kind opnemen (RVA, 2018). Deze verhoging is enkel van toepassing op de werknemers uit de privésector. Dit wordt onder bepaalde voorwaarden aangevuld door een Vlaamse aanmoedigingspremie. Hierdoor worden deze verloven financieel toegankelijker voor alleenstaande ouders. Maar van een volwaardige inkomenscompensatie is echter nog verre van sprake. De uitkering ligt nog steeds onder de Europese armoederisicodrempel. • Voor de alleenstaanden met kinderen worden de voltijdse uitkeringen voor alle leeftijden en halftijdse uitkeringen voor wie minder dan 50 jaar is, verhoogd met 38%. Dit komt neer op een bruto bedrag van 1129,61 euro. Daarmee wordt de Europese armoederisicodrempel voor een alleenstaande ouder nog lang niet bereikt. Die bedraagt namelijk 1478,20 euro voor een ouder met één kind jonger dan 14 jaar, en 1819,32 euro voor een alleenstaande ouder met twee kinderen jonger dan 14 jaar. Voor wie meer en oudere kinderen heeft, ligt de drempel nog veel hoger (EU-SILC 2015 armoederisicodrempel voor alleenstaanden, geïndexeerd tot 31/05/2017). Wie een uitkering krijgt voor 1/5de van de tijd en jonger is dan 50, krijgt volgens de nieuwe regeling een verhoging van 21 procent. Voor alleenstaande ouders van boven de 50 lagen de premies al hoger. • Voor alleenstaande ouders die weer aan de slag gaan na een periode van minstens drie maanden vergoed werkloos te zijn geweest, was er tot voor kort de kinderopvangtoeslag van de RVA. Deze bedroeg € 84,47 per maand en kon gedurende 12 maanden verkregen worden. De voorwaarde was dat men een contract heeft van onbepaalde duur en minstens halftijds aan de slag gaat. • Zo werd de zogenaamde ‘werkloosheidsval’ deels opgevangen. Sinds 1 januari 2018 heeft Vlaanderen deze bevoegdheid overgenomen en heeft het deze toeslag afgeschaft. Alleenstaande ouders die het werk hervat hebben voor 1 januari 2018 kunnen nog tot 31 december 2018 deze toeslag aanvragen. Indien de tewerkstelling na 31 december 2017 werd aangevat, kan men de toeslag niet meer verkrijgen.

LOKAAL BELEID • Enkele recente voorbeelden geven aan dat ook lokale besturen rekening beginnen te houden met de groeiende doelgroep van alleenstaande ouders: de Mechelenbon voor afval, de Puurskorting op de gemeentebelasting, de Trud’Or-aankoopbon in Sint-Truiden. Maar een meer structurele aanpak is noodzakelijk. • OCMW Leuven zet sinds 1 april 2018 in op een huurpremie gericht op eenoudergezinnen en gezinnen met kinderen: OCMW Leuven zet vanaf 1 april 2018 jaarlijks 420.000 euro in voor huurpremies. Kandidaat-huurders van de Leuvense sociale huisvestingsmaatschappijen SWAL of Dijledal komen hiervoor in aanmerking als ze in Leuven wonen en al meer dan twee jaar op de wachtlijst van deze organisaties staan. Zo zal een alleenstaande ouder die aan deze voorwaarden voldoet in aanmerking komen voor een huurpremie van 40 euro per maand. Per kind verhoogt OCMW Leuven dit bedrag met 15 euro. Als de ouders al vier jaar op zo’n wachtlijst staan, komt daar 10 euro per maand bij. • In Gent is er recent de wooncoöperatie WOONCOOP opgericht met als doelgroep alleenstaanden en eenoudergezinnen. De woningen worden aangekocht met een budget van particulieren, ze worden gerenoveerd en enkel aandeelhouders mogen huren. Aandeelhouders krijgen ook jaarlijks een dividend van 2%.

28

Dossier eenoudergezinnen


Welke maatregelen voor eenoudergezinnen bestaan er?

3

CONCLUSIE Eenoudergezinnen kunnen genieten van bepaalde sociale voordelen en tegemoetkomingen, onder andere in de sociale bescherming en de fiscaliteit. Toch blijkt dit pakket maatregelen niet voldoende doelmatig te zijn. De diverse maatregelen zijn vaak gebaseerd op verschillende invullingen van het begrip eenoudergezin/alleenstaande ouder, op verschillende voorwaarden, enz. Er is een kloof tussen de ‘officiële’ statuten van de eenoudergezinnen/alleenstaande ouders en de ‘reële’ situaties. Net als de Vrouwenraad (2014) vragen we daarom om te vertrekken vanuit één definitie van eenoudergezin/alleenstaande ouder op basis waarvan data verzameld kunnen worden en beleidsmaatregelen kunnen worden genomen. Naast een heldere definitie is de nood vooral het grootst aan een expliciete aandacht van het beleid voor de groeiende groep van eenoudergezinnen. Zij zijn ondertussen een maatschappelijke realiteit geworden, maar het beleid blijft achter en hanteert bij de opmaak van regelgeving nog al te vaak het tweeverdienersgezin als norm. Een algemene eenoudertoets die op elk beleidsdomein wordt toegepast bij het uitwerken van beleid biedt daarop een antwoord, omdat het beleidsmakers dwingt om bij elke keuze de gevolgen voor eenoudergezinnen mee in rekening te brengen. Het maakt de problemen van deze groep niet alleen meer zichtbaar, maar heeft ook een sensibiliserend effect op de politiek.

Dossier eenoudergezinnen

29


Bronnenlijst ABVV studiedienst (2007). De alleenstaanden mogen niet langer alleen staan. Brussel. ABVV (2018). Goedgekeurde congresresoluties Federaal ABVV. Cantillon, B., Verbist, G., De Maesschalck, V. (2003). De sociaal-economische positie van eenoudergezinnen. Onderzoeksrapport, Centrum voor Sociaal Beleid. Delbeke, B. & Meyer, S. (2017). Barometer energiearmoede (2018). Brussel: Koning Boudewijnstichting, maart 2018. Demarest, S. & Mimildis, H. (2012). De bepalende factoren voor de toegang tot gezondheidszorg in België – Een studie van de zorgbehoeften waaraan niet wordt voldaan om financiële redenen op basis van de Belgische gezondheidsenquête, Brussel, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Emmery, K. & Luyten, D. (2018). Partners in tijden van ouderschap. Ouders en relaties in gezinnen vandaag. Antwerpen: Garant. Famifed (2017). Eenoudergezinnen en de kinderbijslag. Brussel: Federaal agentschap voor de kinderbijslag. Kind & Gezin (2017). Het kind in Vlaanderen. Brussel. Koning Boudewijnstichting (2014) Een structurele aanpak van verarming van eenoudergezinnen in België. Brussel. Marx, I. & Vandelannoote, D. (2015). Want aan eenieder die heeft zal gegeven worden: het Belgische systeem van de dienstencheques. Antwerpen. CSB berichten, februari 2015. Sarah Vansteenkiste (2015) Wanneer zijn zoekstrategieën effectief? Een studie bij Vlaamse werklozen. KULeuven. Valgaeren, E. (2010). De loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders. Van Lancker, W., Ghysels, J. en Cantillon, B. (2012). De impact van kinderbijslagen op het armoederisico van alleenstaande moeders: België in vergelijkend perspectief. Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, Antwerpen, november 2012, www.centrumvoorsociaalbeleid.be Van Peer, C. (2015). Arbeid en gezin. Moeilijke confrontatie in eenoudergezinnen. Sociaal.net. Van Peer, C (2015). De combinatie van arbeid en gezin bij eenoudergezinnen: strategieen en valkuilen. In Vanderleyden, L. & Callens, M., Arbeid en gezin: een paar apart. SVR-studie 2015/1, Brussel, studiedienst Vlaamse regering. Vlaamse overheid (2016). Alleenstaande ouders in de schijnwerper. SVR-Stats, 2016/10 Vlaanderen (2018). Gezinsenquête: overzicht van de voornaamste resultaten. Brussel. Vrouwenraad (2014). Beleidsaanbevelingen alleenstaande ouders, gender en armoede. Brussel. Vrouwenraad (2016). Alleenstaande ouders en huisvesting. Brussel.

30

Dossier eenoudergezinnen


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.