2 minute read

Mens in de buurt

Next Article
Help Shell

Help Shell

In mijn werk voor het Buurtfonds Woonbedrijf, dat leefbaarheid combineert met de inzet van creativiteit, kom ik allerlei buurtbewoners tegen. Jong, oud, boos, vrolijk, kwetsbaar, veerkrachtig, gezellig of tegendraads. Veel van hen blijven me bij. Deze keer: Fatima en Toos.

“Het is wel even wennen, zeker”, zei ze, half verontschuldigend, “dat ik nu een hoofddoek draag.” Ik dronk thee met Fatima, begin veertig, moeder van vier kinderen, en drijvende kracht achter het kleine buurthuisje in een gemêleerde wijk. Net terug van een vakantie in Marokko, bij haar familie, besloot ze dat ze toch graag een hoofddoek wilde dragen. “Jullie denken nu natuurlijk dat dat moet van mijn familie. Maar ik wil het zelf graag. En ik ben nog steeds dezelfde Fatima. Al ben ik wel bang dat ik nu anders bekeken wordt. Op het schoolplein bijvoorbeeld.”

Advertisement

Fatima’s vastesidekickToos zat naast haar. Rookte een sigaret, friemelde wat aan haar gouden kettinkje en zei: “Mij maakt het allemaal niet uit. Maar wel zonde van je mooie haar.” Ze zijn een

Ik ben bang dat ik anders bekeken wordt nu ik een hoofddoek draag.

Mij maakt het allemaal niet uit. Maar wel zonde van je mooie haar.

opmerkelijk duo, Fatima en Toos. De één Marokkaans, jong, bescheiden en zachtaardig, de ander volks en platinablond, op leeftijd, recht voor zijn raap en door het leven getekend. Maar wél met allebei hetzelfde hart voor de buurt. Vooral voor de ouderen en kinderen, voor wie ze onvermoeibaar koffieochtenden en knutselclubjes organiseren. Waarbij de één met open armen iedereen verwelkomt, en de ander zorgt dat de kinderen niet uit de bocht vliegen en de hele knutselkast overhoop halen.

En hart voor elkaar, dat hebben ze óók. “Als je géén hoofddoek draagt, denken Nederlanders sneller dat je ‘een van hen’ bent”, vervolgde Fatima. “Met hoofddoek ben je anders. Gevaarlijker. Of onderdrukt. Daarom heb ik nooit een hoofddoek gedragen. Terwijl ik het wel wilde. Nu wil ik mijn hart volgen.”

Toos zwijgt, en gooit drie zoetjes in haar koffie. Dan zegt ze: “Ik moet die kerel van de worstenbroodjes nog bellen. Die zou sponsoren bij de buitenspeeldag. Want als die jonghonger krijgen, breken ze de boel af. Ik had hem al eerder gebeld, maar hij viet de hoorn niet af.” Ik probeer te begrijpen wat Toos zojuist zei. Maar Fatima lacht. “Hij viet de hoorn niet af? Dat is toch geen Nederlands? Hij nam de telefoon niet op, dát moet je dan zeggen! Brabo dat je bent.”

“Ach gij”, zegt Toos, terwijl ze een nieuwe sigaret opsteekt, “mé oew ABN.”

Wikke Peters

Meer columns lees je op renda.nl/columns. Ook deze column is daar terug te vinden.

This article is from: