24 minute read
Oosterwold: utopie zonder stedenbouw?
Er wordt volop gebouwd in Oosterwold, de experimentele zelfbouwwijk tussen Almere en Zeewolde. Vorig jaar zijn de eerste resultaten aan de Almeerse zijde door beide gemeenten geëvalueerd, om lessen te trekken voor het vervolg en de aanpak van fase 2 in Zeewolde. De gebiedsorganisatie Oosterwold en het bewonersplatform zijn bezig de grote hoeveelheid aanbevelingen uit de evaluaties en de politieke consultaties uit te werken en in de praktijk toe te passen. Dit najaar zouden hier besluiten over genomen worden, en dat was de aanleiding voor dit verhaal. Maar het blijkt toch een meer tijdrovende puzzel. Maar met een steile leercurve volgens een van mijn zegslieden. Ik ga op een aantal thema’s in: de publieke ruimte, waaronder de wegen en paden, de stadslandbouw, de gemeenschappelijke voorzieningen, en de toenemende rol van marktpartijen.
Annemiek Rijckenberg
Advertisement
Evaluatie eerste deel fase 1
Wanneer je nieuwsgierig bent naar de resultaten van Oosterwold tot nu toe, moet je er niet zomaar naar toe rijden op een regenachtige herfstdag. Het is er akelig stil, het asfalt glimt je ongastvrij tegemoet. Gelukkig vinden we een theehuisje in de lege en luxueuze Odin supermarkt. Daarnaast staat een prachtig houten woongebouw, en bloeien nog bloemen in grote perken. Voor de ruime potstal liggen bergen winterwortels. Ook bij dit bezoek is het doel is om te kijken naar de uitwerking van de principes van zelf doen en uitvinden, en de combinatie van ontwikkelregels, individuele vrijheid, en collectieve idealen als duurzaam leven en stadslandbouw.
“Hoe pas je de principes van zelfbouw nu op een hoger schaalniveau toe? Hoe zorg je dat de burgers (weer) zeggenschap krijgen over de volle breedte van de stedelijke ontwikkeling? Dus niet alleen over het wonen, maar ook over bedrijvigheid, infrastructuur, het groen/blauwe raamwerk en de publieke ruimte? Hoe creëer je buurtschappen die normaal gesproken in de loop der eeuwen als vanzelf ontstaan? Hoe kom je tot een bijna eindeloze differentiatie, met een veelheid aan functies en een grote intimiteit? Hoe plan je organische groei?” Dit waren de vijf vragen in het ‘Voorwoord Intergemeentelijke structuurvisie Oosterwold 2013’.
Na het lezen van de evaluaties[1]en rondkijken in de nu gerealiseerde delen van Oosterwold is de eerste opwelling: niet zo! Maar wanneer je bewoners spreekt en nadenkt over de ‘droom van Duivesteijn’ hoop je dat de idealen ook in de volgende fases overeind blijven. Dat wordt door de onderzoekers ook bepleit, hoezeer ook de gekozen regels die idealen niet altijd hielpen realiseren. In de rapportage van PAU/Over Morgen[2]worden de zes ambities van Oosterwold onderzocht en van aanbevelingen voorzien: 1. Biedt maximale vrijheid aan initiatieven: Uit de gesprekken met bestuurders en raadsleden blijkt dat de maximale vrijheid voor initiatiefnemers het onderscheidende kenmerk van Oosterwold is. Het wordt cruciaal gevonden voor het vervolg van Oosterwold en nodig om Oosterwold tot een bijzondere gebied te blijven ontwikkelen en te behouden. De volgende onderdelen komen nog niet goed uit de verf en vragen bij de voorbereiding van fase 2 bijzondere aandacht: tot stand komen kernen en buurtschappen; financieel voor iedereen bereikbaar, zonder tot minimale woningen te leiden (40 m2); andere vormen van ondernemerschap dan ‘agrarisch’. 2. Ontwikkelt zich organisch: de uitkomsten van de enquête onder de bouwers zijn, dat het zelf aanleggen van infrastructuur en (nuts)-voorzieningen ingewikkeld is, veel (technische) kennis vereist en regelmatig tot frictie tussen bewoners leidt. Circa een derde van de bewoners denkt dat voorzieningen niet vanzelf komen, net zomin als de ontwikkeling van Oosterwold als samenleving. 3. Is een continue groen landschap: De respondenten in de enquête herkennen het groene karakter van Oosterwold. Het gebied trekt mensen aan die hier specifiek in geïnteresseerd zijn. Ongeveer twee derde van de initiatiefnemers geeft aan dat er weinig publiek groen in Oosterwold is, zoals parkjes en speelplekken. Daarnaast vindt de meerderheid dat Oosterwold ontoegankelijk is door het ontbreken van een netwerk van voet- en fietspaden. Tevens wordt gepleit voor meer clustering en vor-
ming van buurtschappen en kernen. De onderzoekers adviseren om de mogelijke aanpak van en randvoorwaarden voor ‘meer clustering’ in fase 2 bij voorrang uit te werken. 4. Heeft stadslandbouw als groene drager: Stadslandbouw wordt gewaardeerd, maar de uitvoering lijkt weerbarstig. Als drager en borger van een open en landschappelijk gebied (en niet per se als groene drager) is de stadslandbouw van groot belang, maar de productiedoelstelling is discutabel/onhaalbaar. Met name als productieopgave voor een grotere regio. Ook de realiseerbaarheid in relatie tot de wateropgave/wateropvang roept vragen op. Naar welke landbouwzone gaat in droge zomers de prioriteit uit? Heeft het verdelingsvraagstuk gevolgen voor de ambitie of inrichting van Oosterwold? Uitkomsten enquête: Ongeveer één derde van de initiatiefnemers geeft aan dat niet altijd de helft van de kavels wordt ingevuld met stadslandbouw. Ook geeft het overgrote deel van de respondenten aan dat het moeite kost om stadslandbouw goed in te vullen. In de toelichting hebben veel mensen genoemd dat zij het als een probleem ervaren dat het bouwen van schuurtjes en kassen ten koste gaat van de bebouwingsmogelijkheden (voor de woning). 5. Is duurzaam en zelfvoorzienend: Het principe, dat kavels verregaand zelfvoorzienend zijn is volgens de onderzoekers nu nauwelijks sturend en onderscheidend en moet worden aangescherpt. In de praktijk zien ze geen echte vernieuwende en innovatieve oplossingen. Er is aanvullend aandacht nodig voor de wijze waarop Oosterwold kan bijdragen aan de Regionale Energie Strategie. Bij de aanleg en beheer van nutsvoorzieningen en afvalwatersysteem kan worden voortgeborduurd op de lessen uit fase 1a, waarbij een duidelijk onderscheid wordt aangebracht tussen rol en verantwoordelijkheid: voor de hoofdinfrastructuur ligt deze eenduidig bij de overheid en de nutsbedrijven, incl. technische uitwerking, realisatie en beheer; voor de invulling van aansluiting op de hoofdinfrastructuur en op eigen terrein nog steeds bij bewoners. 6. Is financieel stabiel: Doordat er door de overheid pas wordt geïnvesteerd op het moment dat de noodzaak er ook daadwerkelijk is, wordt er geen financieel risico gelopen. Dit geeft ruimte om het tempo door de initiatiefnemers te laten bepalen, zonder dat dit meteen een financieel nadeel oplevert voor de overheid.
Conclusie koersdocument: “Wij achten het verantwoord om ‘Co-creatie moet je samen leren’ expliciet als aanvullende ambitie op te nemen, om daarmee te borgen dat dit aspect van de ‘maximale vrijheid’ voor zowel overheid als initiatiefnemers een volwaardige plek in het geheel van de gebiedsontwikkeling en de samenlevingsopbouw krijgt. In dit verband is het mogelijk om te zoeken naar verankering van ‘vrijheid en eigen verantwoordelijkheid’ voor en na de pioniersfasen in Oosterwold.”
Publieke ruimte en public spirit
De uitgangspunten leken zo simpel: “In Oosterwold bouwt iedereen zijn eigen huis. We bouwen samen aan een wijk. Richten met elkaar de publieke ruimte in. Met kavelwegen, verspreid groen en doorwaadbare stroken rond je kavel behalve aan de zijde waar je kavelweg ligt”.
In de praktijk hebben deze regels tot onduidelijkheid, wrevel en conflicten geleid. De kavelwegverenigingen, die overal zijn opgericht, waren niet altijd opgewassen tegen de verschillen tussen
Oosterwold
FOTO ANNEMIEK RIJCKENBERG
bewoners, in achtergrond, motivatie e.a. Ivan Nio schrijft er het volgende over:
“In Oosterwold zijn verschillende groepen neergestreken met een uiteenlopend economisch en cultureel kapitaal. Er is een geromantiseerd beeld van de echte Oosterwolder die idealistisch is, niet zoveel geld te besteden heeft, maar wel over voldoende tijd beschikt om een eigen huis te bouwen en die zich aan stadslandbouw wijdt en die collectief is ingesteld. Dat beeld wordt graag en vaak uitvergroot. Maar Oosterwold is vanaf het begin af aan diverser geweest, onder andere door CPO’s als de Eco-projecten en projectmatige ontwikkelingen als Buitenplaats, en de komst van mensen die wel een eigen woning hebben gebouwd, maar zich ook al hebben laten ontzorgen. Dat is alleen maar verder toegenomen door de bouw van projecten van ontwikkelaars. Er lijkt een tweedeling te zijn tussen de ‘echte’ Oosterwolder die zelf bouwt en bewoners in projecten en in cataloguswoningen op individuele kavels.” (p .55)
“De doorwaadbaarheid garandeert het karakter als buitengebied. Maar vrijwel iedereen vindt het onzinnig dat dezelfde generieke regel van doorwaadbare zones geldt voor zowel grote als kleine kavels. Het is zelfs onduidelijk wat er precies bedoeld wordt met de doorwaadbare zones (alleen wandel- of ook fietspaden) en hoe ze moeten worden onderhouden. Oosterwolders zouden gezamenlijk met elkaar opnieuw moeten bepalen hoe ze deze regel willen invullen. Bewoners (Platform Oosterwold) zouden samen met de gemeente initiatieven kunnen uitlokken om de doorwaadbare zones en de stadslandbouw nog meer een vanzelfsprekend onderdeel van Oosterwold te laten zijn.” (p.79)
Eén jaar later lijken deze aanbevelingen gehoor te krijgen. In de bijeenkomsten met het bewonersplatform, de gebiedsorganisatie en de gemeenteraad is gezocht naar constructieve oplossingen. “In de praktijk blijkt dat sommige bewoners het moeilijk vinden deze doorwaadbare en publieke ruimte (gezamenlijk) goed in te vullen. Wat nu? Handhaven of het eerst nog een kans geven? Met de werkgroep 'Pilot doorwaadbare zones’ is daarom een actieplan gemaakt om groepen buren te helpen met het leggen van verbindingen. Door met elkaar te werken aan routes en publieke functies en ruimtes kunnen voorbeelden ontstaan en worden uitgerold over heel Oosterwold. Indien nodig worden de uitgangspunten en regels over doorwaadbaarheid en publieke ruimtes aangepast, al dan niet met een herziening van het bestemmingsplan en met (juridische en financiële) zekerheid voor bewoners en borging voor de toekomst. Wie uiteindelijk niet meedoet valt terug op de huidige regels en kan worden gehandhaafd.”[3]
Stadslandbouw is een vak
“Wat Oosterwold als samenleving uniek maakt is een combinatie van factoren: de gemeenschappelijke ervaring van het bouwen van een huis en inrichting van de kavel; veel gelijkgestemden met vergelijkbare interesses en leefstijl; gezamenlijk maken, delen en onderhouden van een collectieve ruimte; stadslandbouw, waardoor mensen veel in de tuin werken, en gereedschap en oogsten delen. De groepsapps zorgen ervoor dat er makkelijk contact met elkaar wordt gelegd. Bewoners zijn sterker georiënteerd op hun dagelijkse omgeving dan in andere wijken in Almere. Er wonen veel praktisch ingestelde en daadkrachtige mensen.” (Nio, p.48)
Stadslandbouw is duurzaam, de grond onder Oosterwold is van topkwaliteit, en
de regel om 50 procent van de kavels voor stadslandbouw te bestemmen biedt een garantie voor het doel van openheid, een continu groen landschap. Het ideaal was om in tien procent van de voedselvraag in de twee gemeentes te voorzien. Nu is dat tussen april en oktober niet zo moeilijk, dan kan de koude grond teelt en de kas veel opleveren. Maar voor heel Almere en Zeewolde? De bureaus PAU en Over Morgen adviseerden om dit doel los te laten, vanwege het ontbreken van enig perspectief op realisatie. De bedenkers van dit doel hebben wel zeer romantische noties van Gods water over Gods akker in hun achterhoofd gehad. Groente en fruit telen is een tijdrovende bezigheid. De verspreide fruitbomen, karpervijvers, wijnstokken en moestuinen laten zien, dat veel mensen hun best doen, maar er is geen sprake van grootschalige productie. Wel van grote belangstelling, grootschalige aanplant van bomen, en veel nog kleine initiatieven. Het effect van deze regels is ook ultiem suburbane woningbouw: ik zag ook veel gazon op de grote kavels.
Publieke voorzieningen
Nio: “Het verdwijnen van de overheid als hoeder van de openbare ruimte heeft grote consequenties voor Oosterwold. (…) Een gemeenschap heeft ook publieke ruimten en voorzieningen nodig. Het is bekend dat bijvoorbeeld speeltuinen leiden tot onderlinge contacten tussen ouders. Maar hoe ontwikkel je dat organisch? Filosoof Maurice Specht vroeg zich af waar de Meent van Oosterwold blijft. Oosterwolders zijn allemaal hun particuliere droomwereld aan het bouwen, maar waar komen de gemeenschappelijk beheerde gronden, de ‘commons’? Ook bewoners missen openbare ruimten als een parkje en een speeltuin. In tuinen staan trampolines en er zijn schommels, maar dat is niet voldoende. Er zijn geen openbare ontmoetingsplekken in de vorm van groen, speeltuinen en sportveldjes en de vraag is of bewoners die gezamenlijk nog kunnen aanleggen.” (p.64 en 65)
Ook dit probleem gaat worden aangepakt. Door andere regels ten aanzien van de kavelinrichting en mogelijkheden van clustering van versnipperde publieke ruimte. Door in nieuwe uitgiftegebieden
het ontwikkelproces meer in te richten op collectieve voorzieningen. In het uitgiftebeleid voor archeologische vindplaatsen komen goede randvoorwaarden en opties voor bewoners om deze te huren of kopen. De gemeente wil algemene middelen inzetten ten behoeve van wijkvoorzieningen. De planning van de wijkvoorzieningen door de gemeente gaat in co-creatie met bewoners plaatsvinden. ‘Sterkere gemeentelijke mederegie’ wordt aangekondigd om waardevolle gebiedsontwikkelingsprocessen met meerdere partijen te stimuleren en faciliteren.
Voor de sociale wijkvoorzieningen wordt een aanbod gedaan van procesbe-
“Oosterwold heeft veel energie losgemaakt”
geleiding bij samenwerking van bewoners met name aan de voorkant van het ontwikkelproces. Daarvoor is goede bereikbaarheid en bij voorkeur fysieke aanwezigheid met voldoende capaciteit van het wijkteam nodig.
Het meest spannende is natuurlijk hoe met deze welgemeende en ook gevraagde interventies de principes van zelf bedenken en doen overeind blijven. Zeker in fase 2, grotendeels op het grondgebied van Zeewolde en veel particulier eigendom.
De grote vraag wordt, wat de organische ontwikkeling verder gaat inhouden. De meest recente projecten stemmen niet vrolijk. Langs de A6 mogen meer ontwikkelaars nu hun gronden benutten voor nieuwbouw zonder enige organische pretentie, zelfbouw, collectief opdrachtgeverschap, betaalbaarheid, stadslandbouw of eisen aan duurzaamheid of doorwaadbaarheid.
Het Groene Wold, een ontwikkeling van private bouwers, is geheel uitverkocht. Blokjes woningen, 3 types, met elk een eigen soort baksteen, een bushalte, een foodcourt en twee supermarkten. En rioolaansluitingen. Er zou één supermarkt
Luchtfoto Oosterwold
BRON GEMEENTE ALMERE
komen in Oosterwold. Deze krijgt nu concurrentie van AH en Lidl.
Het geld en de wensen voor de toekomst
Met nog tien jaar te gaan is het veel te vroeg om een eindoordeel te vellen over Oosterwold fase 1a. Fase 1b en 1c komen er nog aan. “Almere slaagt er altijd in ieder zuchtje wind op de woningmarkt in zijn zeiltje te vangen” zei Dirk Sijmons al over het Homeruskwartier, de zelfbouwvoorganger van Oosterwold. Ondanks een lege gemeentekas in een door de bankencrisis stilgevallen markt heeft een vernieuwende en inspirerende vorm van gebiedsontwikkeling plaatsgevonden, die Almere ook aantrekkelijk maakte voor meer idealistische en hoog opgeleide inwoners. De visie als stuwende kracht heeft in Oosterwold gewerkt. Er heeft een bijna Amerikaanse vorm van suburbanisatie plaatsgevonden, met ongebreideld individualisme naast kleinschalige collectiviteit in de kavelverenigingen, en nu ook aandacht voor de publieke ruimte en ontbrekende voorzieningen.
Want wanneer we naar alle aanbevelingen kijken uit beide onderzoeksrapporten dan lijkt er sprake geweest van planologische kwakzalverij. Een groot woongebied vooralsnog zonder openbaar vervoer of veilige fietsverbindingen, zonder basisinfrastructuur als wegen, riolen en groen, waarbij uiteindelijk voor lastiger te realiseren oplossingen moet worden gekozen. Een woningbouwprogramma zonder huurwoningen, en met meer ruimte voor ontwikkelaars dan voor collectieven, laat
“Samen ontdekken we hoe het anders kan. En dat geldt eigenlijk voor heel Oosterwold” Eric Kooyman
Pilot wandelpad in Oosterwold
FOTO ANNEMIEK RIJCKENBERG
staan coöperaties. Een nieuw gebied zonder voorzieningen op cultureel gebied, met slechts twee (vrije) schooltjes, geen buurthuis of zzp-trefpunt (behalve een online initiatief). Maar met nog vele jaren en hectares te gaan, en volop plannen en wensen voor publieke voorzieningen, van scholen tot gezondheidscentrum.
Er is sprake van herbezinning en goede voornemens. Die gaan geld kosten, en dat hebben Almere en Zeewolde in kas. De toekomstige kosten voor beheer komen uit de toename van de OZB en de éénmalige grondbijdragen. Het succes van Oosterwold is ook af te meten aan de vraagprijzen voor de al gerealiseerde woningen en de wachtlijsten voor de resterende grond in Almere. Daar is de grond bijna geheel uitgegeven, en in Zeewolde is er al veel grond in particuliere handen. Achteraf is het jammer, dat er niet één ‘sociaaldemocratisch’ instrument in de principes is terechtgekomen, zoals een revolving fund, grondbank, erfpacht (van oorsprong liberaal), anti-speculatiebeding, of baatbelasting. Er is slechts de éénmalige afdracht bij de afname van de -nu wel duurdere- grond. Dit is verklaarbaar door de start tijdens de financiële crisis, alle mogelijke marktbeletselen moesten worden weggenomen, maar blijft jammer.
Maar toch. Oosterwold heeft veel energie losgemaakt, en Flevoland staat weer op de kaart als aantrekkelijk ontwikkelgebied. Dit blijkt uit de druk op Lelystad om de aanwezige rijksgronden te claimen voor woningbouw, en uit het ongevraagde plan van een consortium van marktpartijen voor Eemvallei stad.
Het is duidelijk te vroeg voor oordelen of conclusies, maar de gevoelens zijn gemengd. Vooral over het deel van Oosterwold in Zeewolde. Deze gemeente staat nu vooral in het nieuws vanwege het immense datacentrum van Meta/ Facebook, maar is zich ook heel serieus aan het bezinnen op voortzetting van de idealen van Oosterwold. De werkwijze heeft nog geen fundamenteel debat over de toekomst van de stedenbouw opgeleverd, maar dat komt nog wel!
[1] Evaluatie Oosterwold Rapportage Juni 2020; zie voor samenvatting
‘Koersdocument’ Evaluatie
Oosterwold. [2] Evaluatie Oosterwold en
Koersdocument 02-06-2020, bureaus
Over Morgen en PAU; Communityvorming in Oosterwold, Dr. Ivan Nio, november 2020, In opdracht van gemeente Almere,
Gebiedsmanagement Oosterwold. [3] Presentatie bijeenkomst gemeenteraad oktober 2021
In deze tijden van grote transities, zijn ook de maatschappelijke voorzieningen in onze steden en dorpen buurten en wijken aan verandering onderhevig. Nieuwe concepten zijn nodig. Maar hoe ziet de maatschappelijke voorziening van de toekomst eruit? Om welke voorzieningen of combinatie van voorzieningen gaat het? En hoe worden deze geprogrammeerd nu planologische kengetallen niet meer bestaan? In een interview met Peter van Schie (senior stedenbouwkundige) en Marcel Hermans (programmamanager Verbeter Breda) van de gemeente Breda en met Pauline Tiecken (senior projectmanager) en Harro Wieringa (projectleider Stadscampus De Kien voor Deventer economisch perspectief) die voor de gemeente Deventer werken, en met Céline Janssen (promovenda Leerstoel Gebiedsontwikkeling TU Delft op het thema sociale duurzaamheid in gebiedsontwikkeling) bespreken we aan de hand van concrete opgaven in de twee gemeenten de rol van maatschappelijke voorzieningen in de stad van de toekomst.
Jutta Hinterleitner
Deventer als een grote samenhangende ‘stadscampus’, waarbinnen voorzieningen op verschillende plekken verbonden zijn. De afbeeldingen laat ‘eilanden’ met bijzondere functies zien, die samen een systeem van aantrekkelijke plekken vormen. De roze kleur representeert de spoorzone, de rode clusters bijzondere voorzieningen in de omliggende wijken.
BRON: WAM ARCHITECTEN, SMARTLAND EN STADSFACTOR
Het vertrekpunt voor het gesprek zijn ruimtelijke concepten voor sociaal inclusieve gebieden, die begin 2021 in workshops met de titel ‘De stad van de toekomst hier en nu’ zijn ontwikkeld. In deze workshops onder leiding van BNA Onderzoek en Vereniging Deltametropool is door ontwerpers en de bij dit interview betrokken ambtenaren gewerkt aan visies op stadscampus De Kien in Deventer, een kantoren- en onderwijslocatie tussen station en historische binnenstad, en aan Breda Noord, waar naoorlogse wijken aan weerszijden van de noordelijke rondweg vragen om gebiedstransformatie.
De eerste vraag gaat over de huidige ontwikkelingen ten aanzien van voorzieningen in buurten. Welke trends zien jullie in je stad ontstaan?
Harro Wieringa: “In Deventer gaan we van monofunctionele gebieden voor bijvoorbeeld wonen of kantoren in de toekomst steeds meer toe naar gemengde milieus. Daardoor ontstaat meer levendigheid door de dag heen, en mogelijkheden voor flexibel en meervoudig gebruik. Wat betreft de spreiding van voorzieningen, geloof ik in een verdeling op loopafstand.”
Pauline Tiecken vervolgt: “Wij werken breder in Deventer aan gemixte profielen van stedelijke plekken die bereikbaar zijn per fiets. Deventer is in 10 minuten per fiets te doorkruisen en heeft een prettige compactheid, waardoor je voorzieningen kunt spreiden en het nog steeds behapbaar blijft. In de stadscampus willen we naast de functies rondom mobiliteit die bij een stationsgebied horen, zoals overstapfaciliteiten ook het ontmoeten faciliteren. Ik merk dat wij hier nog te weinig aandacht
Gebouwplinten en garageboxen, hier in de wijk Hoge Vucht in Breda, kunnen ruimte geven aan start ups en kleine bedrijvigheid uit de buurt, en daardoor de samenhang versterken.
BRON: WAM ARCHITECTEN, SMARTLAND EN STADSFACTOR
voor hebben. Kan een mobiliteitshub ook een sociale functie vervullen voor een lokale community?”
Céline Janssen: “In mijn onderzoek ben ik erachter gekomen dat sociale duurzaamheid zich via verschillende voorzieningen en functies in de stad manifesteert. In fysieke voorzieningen zoals betaalbare woningen, winkelaanbod, parken. Maar ook in sociale functies, zoals ontmoeten, en in participatieve functies, zoals de mate van invloed en je gerepresenteerd voelen. Hier zijn combinaties uit te maken met de functies zoals mobiliteit. Maar dat is niet altijd even makkelijk, en lukt ook niet altijd even goed. Een ontmoetingsplek bij een mobiliteitshub is voor de gebruikers van de deelmobiliteit, dus niet per se voor iedereen. Als je niet aan het overstappen bent, is het niet heel waarschijnlijk dat je de hub als ontmoetingsplek gaat beschouwen. Soms zit iets als ontmoeten het ook in simpele basisvoorzieningen in de bestaande omgeving die we al kennen, zoals goede openbare ruimte, een lokale winkel of sportschool, vergeet die niet.”
Peter van Schie: “In Breda hebben we te maken met andere problemen. Hier zijn de kleine winkelstrips op buurtniveau al jaren geleden opgeheven in verband met leegstand. Het gevolg is een concentratie in het wijkwinkelcentrum, dat heel sterk is en goed functioneert. Maar voor de buurt loopt het kleinschalige elkaar ontmoeten daardoor achteruit. Ontmoeting speelt zich nu af in de openbare ruimte, buurtparken, maar ook rond de basisscholen en de zorg, en leunt dus nu op de sociale, en niet op de commerciële voorzieningen. Het is een kwetsbaar evenwicht. Wij geven hernieuwde aandacht aan het werken in de buurt, en zetten de rem op het opheffen van werkplaatsen. Kleinschalige werkgelegenheid is een belangrijke voorziening in de buurt. Naast sociaaleconomische kansen kan hier ook ruimte worden gecreëerd voor circulariteit, bijvoorbeeld reparatiewinkels.”
Wat zou de rol van bewoners, winkeliers en het bedrijfsleven en andere instellingen kunnen zijn in het 'runnen' van voorzieningen? Zijn er goede voorbeelden?
Céline Janssen: “Als je het hebt over een voorziening, denken we vaak aan een fysieke plek, terwijl het ook vaak een organisatorische voorziening is, een netwerk, een budget of een proces.”
Peter van Schie: “In Breda zijn inmiddels 500 wijkdeals gesloten, dit zijn afspraken met buurten over het mede onderhouden van het groen. Ook is er een buurtpunt[1] ingericht, waar gemeente, corporatie, politie en zorgpartijen spreekuur houden. Dit is een laagdrempelige en kleinschalige plek in de buurt, waar je even binnen kunt lopen. Het wijkpunt helpt de instellingen die er gebruik van maken ook hun netwerken in de buurt te vergroten.”
Pauline Tiecken: “Wat betreft de financiering, moeten we het hebben van samenwerking tussen partijen. Bewoners alleen
Een inventarisatie van mogelijke maatschappelijke voorzieningen voor de wijk Hoge Vucht in Breda.
BRON: VENHOEVENCS
redden dat vaak niet, er is backup vanuit de gemeente, corporatie of commerciële partij nodig.”
Harro Wieringa: “De kinderboerderij in Rotsoord[2], Utrecht is een voorbeeld waarbij de gemeente minimaal geld bijlegt, maar de bewoners het project openhouden. Er zijn voorzieningen aan gekoppeld zoals een boerderijwinkel, dierenpension en een horecavoorziening. Een ander voorbeeld is de buurtwinkel in Wilp[3], waar de boeren hun producten in een keet aanbieden en daarmee de buurt helpen met een winkel, maar ook hogere winstmarges voor zichzelf kunnen genereren.”
Peter van Schie: “In Hoge Vucht heeft coöperatie ‘Ons’[4]een sociaal initiatief opgezet waar onder andere een restaurant, een paramedisch centrum, een naaiatelier, en een schoonmaakbedrijf voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt deel van uitmaken. Mensen kunnen hier leren, werken en ontmoeten. Het gebouw is in bezit van de woningcorporatie, de gemeente draagt bij via subsidies. ‘Ons’ heeft een weg gevonden de mogelijkheden die zich voordoen ten volste te benutten, en weet commerciële en publieke geldstromen goed te verbinden en daarmee bij te dragen aan maatschappelijke brede doelen.”
Hoe kun je vanuit de gemeente de ontwikkeling van voorzieningen anno nu aanjagen? Wat kan de omgevingsvisie betekenen?
Peter van Schie: “Ik pleit vooral voor iets meer planologie in het proces. Vroeger werd ge-
werkt met planologische kengetallen, waarmee de toegang tot voorzieningen voor alle groepen geborgd werd. Nu doen we dat niet meer, en weten we ook niet meer precies welke voorzieningen nodig zijn. We werken meer vraaggericht, maar wie doet dan de uitvraag? En wie vraagt? Voor mijn gevoel zouden we
weer iets meer planologie moeten bedrijven, om vanuit de publieke kant een goede verdeling in het sociaal domein te borgen. Er ligt tegenwoordig een enorme focus op wonen. Maar om goed te kunnen wonen moet je een goede gemeenschap hebben, en daarvoor zijn goede voorzieningen voorwaardelijk. Je moet de integraliteit van het sociale en het fysieke domein scherp op je netvlies hebben. Dus stel in de bestemmingsplannen de maatschappelijke functie vast! Dan blijft de prijs laag en kunnen de maatschappelijke voorzieningen eerder tot stand komen. Je ziet nu een tendens dat maatschappelijk vastgoed wordt ingevuld door wonen.”
Marcel Hermans: “We werken ook op een nieuwe manier. Waar de omgevingsvisie ophoudt, begint het programma Verbeter Breda, dat de toenemende tweedeling in de samenleving een halt wil toeroepen. In het kader van dit programma zijn gespreksarena’s georganiseerd, en praten we vanuit het programma nu door met ondernemers, onderwijs en bewoners om te kunnen besluiten op welke manier de voorzieningen in de buurt het beste ontwikkeld kunnen worden. Het ouderwetse buurthuis beantwoord niet langer de vraag, maar initiatieven zoals ‘Ons’ laten multi-level oplossingen zien die kansrijk en eigentijds zijn.” Harro Wieringa: “Ik denk dat beleid uitrollen alleen niet de oplossing is. Burgers en overheden ontwikkelen nieuwe manieren om elkaar te vinden, niet alleen fysiek, maar ook door digitalisering en tech. Gemeentes acteren hier ook op. In Schiedam hebben ze een content creator[5]voor de social media aangetrokken, een studente die in de buurt beweegt. Zij maakt ‘klimaatvlogs’ over lokale initiatieven die bijdragen aan een beter klimaat, en treedt op die manier op als een linking pin tussen gemeente en burgers.”
“Wij proberen in onze omgevingsvisie de systeemwereld en de leefwereld bij elkaar te brengen” Hoe kun je ervoor zorgen dat de voorzieningen aansluiten op de vraag van bewoners? En is dit de opstap naar maatschappelijke voorzieningen 2.0?
Harro Wieringa: “De gemeenten maken al grote stappen. Er is in veel gemeenten al een ‘ondernemende ambtenarij’, die dicht op de burgers en bedrijven zit. Voor burgers is het soms moeilijker, zij weten niet altijd waar ze de deurbel moeten vinden. Wie aanspreken, waar kunnen ze met hun vraag terecht? Gemeentehuizen worden door hen nog te veel als ambtenaarsbolwerken gezien. Wat we nodig hebben zijn laagdrempelige buurtaanspreekpunten die de weg weten en van advies kunnen
dienen. Het menselijk contact blijft hierin essentieel. Ik zie verbindingspersonen die zijn gelieerd aan de buurt én aan de gemeentes als een nuttige rol daarin.”
Pauline Tiecken: “De ondernemende ambtenaar vind ik een mooi beeld. De ambtenaar die de wijken intrekt, ik denk dat dat al steeds vaker gebeurt. Maar het gemeentelijke apparaat inclusief hoe het functioneert met een college en een raad, kan daar nog niet altijd voldoende op in spelen. De ondernemende ambtenaar kan de werelden van de besluitvorming en van de uitvoeringspraktijk in de wijken nog niet altijd snel en goed verbinden. Beleid en praktijk zijn vaak nog te verschillende beleef- en werkwerelden.”
Marcel Hermans: “Wij komen er bij het uitwerken van de gespreksarena’s die wij begeleiden achter dat verschillende partijen verschillende abstractieniveaus hebben als ze met elkaar in gesprek gaan. Wat bestuursvoorzitters van woningcorporaties zeggen, is van een andere orde dan wat bewoners zeggen. Daardoor verloopt een gesprek tussen beide niet automatisch succesvol. De bewoner zit met concrete vraagstukken op een concrete plek, de bestuurder denkt meer in grote lijnen.”
Céline Janssen: “In mijn onderzoek zie ik dat er eigenlijk geen enkele professionele partij, en trouwens ook geen enkele bewoner is, die alles overziet van wat er in een wijk gebeurt. De verschillende leefwerelden zijn er gewoon. Waar zit dan de grens van hoe goed je de behoeften van bewoners in beeld kan krijgen, en daarin kan faciliteren? Waar heb je als professional invloed op en hoe kun je als stedenbouwkundige of als lokale buurtcommissie overzicht krijgen?”
Marcel Hermans: “Mijn advies is: Ga in vredesnaam naar buiten! Als je nooit buitenkomt, zul je het nooit weten.”
Peter van Schie: “Wij proberen in onze omgevingsvisie de systeemwereld en de leefwereld bij elkaar te brengen. Bijvoorbeeld interpreteren wij op systeemniveau groen als plek voor biodiversiteit en waterberging, maar op niveau van de leefwereld als ruimte die bijdraagt aan gezondheid en sociale ontmoeting. Het systeem/de lange termijn en het leven/vandaag de dag verenigen we op die manier. En wij voeren hier gesprekken over met de collega’s van sociaal domein, met als doel aan een betere gemeenschap te werken.”
Tot slot
Celine Janssen: “Dit gesprek ging vooral over hoe we dichter bij de leefwereld kunnen komen van de mensen die de plekken gebruiken die we aan het ontwerpen zijn. En wat zijn de manieren om dichter bij de leefwereld te komen? Zijn dat linking pin personen? Of zijn dat social media platforms? Of is dat de inrichting van een buurthuis in een wijk? Of is het de verandering van de talen die we spreken? Het meer leren kennen van elkaars werkvelden? Het is mooi om te zien dat er zoveel motivatie is om hier antwoorden op te zoeken!”
[1] https://www.alwel.nl/Nieuws/2380/nieuwbuurtpunt-in-fellenoord--schorsmolen [2] https://nieuwrotsoord.nl [3] https://www.trouw.nl/economie/desupermarkt-2-0-slaat-aan-in-wilp-bij-onsbepaalt-de-boer-de-prijs~b325960a/ [4] http://www.onsingeeren-zuid.nl [5] https://www.youtube.com/watch?v= nm4BsrYe0HI