WW4 f/andw
(S^
ÜeeM O L
Jcw/Veloof, .
^
•
101 ZWEVEGEMSE FIGUREN DEEL 1 Eerste deel van een verzameling korte biografieën van mensen uit de fusiegemeente Zwevegem die tijdens hun leven om een of andere reden opvielen op politiek, sportief, cultureel, folkloristisch vlak, of hoe dan ook en die overleden zijn na de Tweede Wereldoorlog.
Jaak Bataille, André Coorevits, Jan Deloof, Raphael Desmet, Gerrit Suys, Remi Van Loosveldt, Luc Vanassche en André Velghe
Eindredactie: Jan Deloof Lay-out: AndrĂŠ Velghe
Dit boek werd uitgegeven in december 2011 door F.V. Amantine, Culturele en Heemkundige Kring van Zwevegem p/a: Gemeentelijke Openbare Bibliotheek Bekaertstraat 13B - 8550 Zwevegem D/2011/9000/01
Gedrukt bij Ye Print Waregem Vichtseweg 176a 8790 Waregem 056 77 22 33
Voorwoord Beelden van het verleden vasthouden, de tijd doen stilstaan, het is de grote drijfveer achter veel heemkundig werk. Hoe zag de wereld er toen uit en wie heeft toen aan de weg getimmerd? Om een antwoord te vinden op die vragen kun je natuurlijk pakken krantenknipsels en foto’s sparen en ordenen, maar je moet dan wel rekening houden met veel herhaling. Luc Vanassche kwam met een ander idee, deels geïnspireerd door voorbeelden van andere gemeenten: waarom niet een verzameling aangelegd van korte biografieën van mensen uit de fusiegemeente Zwevegem die tijdens hun leven om de een of andere reden opvielen? Dan kon je in één publicatie en zonder herhalingen het belangrijkste over hen vinden en, door die schetsen naast elkaar te leggen, ook een algemeen beeld oproepen van ons verleden in de tweede helft van de twintigste eeuw. Hij kon voor het aanleggen van zo’n dossier meteen rekenen op de medewerking van (in alfabetische volgorde) Jaak Bataille, André Coorevits, Jan Deloof, Raphael Desmet, Gerrit Suys, Remi Van Loosveldt en André Velghe. En zodoende bieden zij u een eerste reeks korte biografieën aan. Er is geen enkel selectiecriterium aan te pas gekomen, de 101 opgenomen personen staan in dit eerste deel omdat de bijdrage over hen het eerst klaar was. Meteen is gezegd dat de personen die in het geplande tweede deel opgenomen zullen worden werkelijk in niets de minderen zijn van de eerste 101 figuren en dat dit tweede deel niet minder interessant zal zijn dan het eerste. Alleen vanwege de grotere hanteerbaarheid van het boek is gekozen voor twee delen. Zoek ook geen hiërarchie of rangorde in de 101 gegadigden onderling, er is er geen. Mensen die in de sport bedrijvig zijn geweest, of in de cultuur of de politiek, staan er naast mensen die gewoon opvielen door hun wat afwijkende levenswandel of mensen met een ongewone hobby, die ze met grote kennis van zaken bedreven. Om het te zeggen met de bekende dooddoener: er is voor elk wat wils. Het boek bevat nogal wat persoonsnamen en ondanks de grote aandacht die werd besteed aan de juiste schrijfwijze ervan, is de kans op fouten niet onbestaande. Wij willen dan ook vooraf onze verontschuldigingen aanbieden voor eventuele foutief geschreven namen. De auteurs wensen u veel leesgenot toe.
Aimé Baert Geboren te Otegem op 17 juli 1927 en overleden te Kortrijk op 6 juli 2002. Zoon van Frans Baert en Anna Vermoere, eveneens bekende Otegemnaren. Anna werd Anneke Donckers genoemd. Ze hield een snoepen kruidenierswinkel in de ‘Kaffiestrate’. Echtgenoot van Paula Vandeburie. Ze kregen zes kinderen: Martine, Bernard, Ann, Hilde, Marleen en Lieve. In Otegem kende iedereen hem als ‘meester Aimé’. Voor de vrienden Meetje Baert. Hij was het prototype van de aloude dorpsonderwijzer, met de nadruk op dorp. Bijna zijn hele leven heeft hij in de ‘Kaffiestrate’ gewoond, de huidige St.Annastraat. ‘Meester Aimé’ volgde het kleuter- en lager onderwijs te Otegem en studeerde af als onderwijzer aan het Sint-Thomasinstituut te Brussel in 1947. Zijn loopbaan als onderwijzer begon en eindigde hij te Otegem. Als leerkracht eerste en tweede leerjaar heeft hij steeds het beste van zichzelf gegeven aan de jonge broekjes, die zich hem nog goed herinneren. Plichtsgetrouwheid en heel veel toewijding waren zijn bijzondere kenmerken als leerkracht en opvoeder. Doch ‘meester Aimé’ zal niet enkel als onderwijzer in de herinnering verder leven. Zijn verknochtheid met en inzet voor zijn geliefd dorp waren spreekwoordelijk en ten zeerste gewaardeerd. Hij regisseerde het plaatselijk toneel, was jarenlang bibliothecaris, was elke zondagvoormiddag van dienst in de onderpastorie, hield als enige het Davidsfonds levend toen het een dipje kende. Hij leerde op zijn eentje vreemde talen met de nieuwe technieken van die tijd. Niet alleen de algemene cultuur interesseerde ‘meester Aimé’. Hij was een sportman uit de duizend. Hij verzorgde microreportages van de plaatselijke wielerwedstrijden à la Berten Lafosse, hij was een fan van de Otegemse kampioen Jef Planckaert, die hij in een Davidsfondsavond over bekende Otegemnaren aan de tand voelde over de wetenswaardigheden en anekdotes uit zijn loopbaan. Hij was bestuurslid van Wielerclub Otegem Boven. Hij stichtte de eerste judoclub in Otegem: Saïgo, die later onder impuls van zijn neef Rik uitgroeide tot de huidige succesvolle Judoclub Otegem. Ook voetbalclub Blauwvoet Otegem lag hem nauw aan het hart. Hij was 20 jaar penningmeester. Hij zat bij de thuiswedstrijden steevast in het lokethokje en de 5
boekhouding was altijd tiptop in orde. Als het eens dreigde mis te lopen op een vergadering, zweeg hij wijselijk, maar thuisgekomen schreef hij een brief naar de bestuursleden om de gemoederen te bedaren en de samenhorigheid te herstellen. ‘Meester Aimé’ cijferde steeds zichzelf weg uit liefde voor het gemeenschapsleven in het dorp. Op kerkelijk vlak was hij een voorbeeld en zette zich wekelijks in voor de parochie. Hij schreef een interessant werkje over de parochiekerk Sint-Amand en Sint-Anna. Hij was een van de eerste lekenlectoren in de missen. Die fakkel heeft hij samen met Paula doorgegeven aan zijn kinderen. Hilde, Bernard, Marleen zetten zich in op tal van domeinen: Chiro, zangkoor, vormselcatechese, buurtwerking, 11-11-11-actie, Rode Kruis, bloedinzameling, vrijwilliger ziekenhuis, judo Otegem, schoolbestuur. Bij tal van onbaatzuchtige initiatieven ten bate van de Otegemse bevolking is er een Baert betrokken. ‘Meester Aimé’ heeft dorpsgeschiedenis geschreven. Net geen 75 jaar oud is hij gestorven te Kortrijk op 6 juli 2002.
6
Antoon Bekaert Geboren te Zwevegem op 10 augustus 1930 en overleden te Zwevegem op 7 maart 1990. Zoon van Leon Antoon Bekaert en Elisabeth Velge. Op 4 juni 1955 gehuwd met Janine Waucquez (uit een Brusselse familie van groothandelaars in textiel). Liep lagere school in de jongensschool van Zwevegem-centrum. Hij deed zijn lagere middelbare studies aan het Sint-Amandscollege in Kortrijk (vanwege de oorlogsomstandigheden gingen zelfs de allerrijkste kinderen niet ver van huis studeren) en maakte zijn middelbare studies af in Godinne. Studeerde later economie aan de Katholieke Universiteit Leuven en aan de Harvard Business School (VSA). Antoon Bekaert begon zijn beroepsactiviteiten in de draadtrekkerij in Zwevegem. Hij werd ondervoorzitter van de Raad van Zaakvoerders ten tijde van de p.v.b.a. Tréfileries Léon Bekaert, en lid van de Raad van Bestuur na de omvorming tot naamloze vennootschap. Begin 1969 nam hij het voorzitterschap op van het directiecomité. Toen zijn schoonbroer, Marc Verhaeghe de Naeyer, in 1978 in pensioen ging, werd Antoon Bekaert voorzitter van de Bekaert Groep. Hij bleef dit tot in 1985. Net als zijn vader bekleedde hij verschillende functies op lokaal, nationaal en internationaal vlak: voorzitter van het Verbond van Kristelijke Werkgevers, West-Vlaanderen (1962-1968) en daarna VKW-Nationaal (1971-1988) voorzitter van Uniapac International (wereldverbond van christelijke werkgevers (1981-1985) en van Uniapac België (1988-1990) burgemeester van Zwevegem (1962-1976) (buiten de raad aangesteld bij K.B., na het overlijden van zijn vader) lid van de Coudenberggroep (denktank met 70 leden) steun bij de uitbouw van de Universiteit van Córdoba (in Argentinië – hij had een voorliefde voor Latijns Amerika), waar hij in 1982 tot Doctor Honoris Causa werd benoemd voorzitter van de European Foundation for Management Development ondervoorzitter van Fabrimetal-Vlaanderen (nu Agoria). In de periode van zijn burgemeesterschap zijn enkele opmerkelijke verwezenlijkingen te noteren: de oprichting in 1963 van het Gemeentelijk Technisch Instituut 7
vanaf 1964: de start van de openluchtklassen in Amberloup de verbroedering met de gemeente Le Coteau (F) in 1966 het peterschap over de Ordonnance-school van Doornik in 1968 de publicatie van een gemeentelijk informatieblad vanaf 1971 de opening in 1977 van een groot sportcomplex, waarvan de bouw al in 1975 begonnen was. Dit lijstje is natuurlijk verre van volledig, want talloos zijn de verenigingen (in en buiten Zwevegem) die hij sponsorde of waar hij bestuurslid of lid van was, of voorzitter, of erevoorzitter. Slechts een paar namen: de Stichting Ons Erfdeel, het Festival van Vlaanderen, Jeugd en Muziek Vlaanderen, het Vlaams Jeugdorkest … Als burgemeester vormde hij een stevige tandem met zijn eerste schepen, Joseph Vandevelde, die zijn plaats innam als Antoon Bekaert in het buitenland verbleef. Zwevegem had een heel speciaal plaatsje in zijn hart. Als vanzelfsprekend streed hij in de tijd van de fusies van de gemeenten voor een Zwevegem dat zijn zelfstandigheid en eigenheid kon behouden. Zijn visie op onderneming en maatschappelijke ordening heeft hij uiteengezet in een groot aantal toespraken en artikelen. Hij was een gentleman, fijngevoelig, dienstbaar en optimistisch, en hij stond open voor een grap. Zijn luide lach was zijn grote kenmerk. Hij hield van tennissen en zwemmen, maar zijn grote hobby was paardrijden. Onder meer daarom kocht hij het kasteel van Cuts (bij Compiègne in Frankrijk). Daar kon hij zich volledig uitleven en had er ruim voldoende plaats voor zijn verzorgde paarden. Hij en zijn echtgenote werden in de adelstand opgenomen op 31 december 1965, als baron en barones. Het is typerend dat reeds het jaar na zijn overlijden een gedenkboek verscheen, het ‘Liber Amicorum Antoine Bekaert. In verstandhouding met …’ (Lannoo, 1991), waarin de belangstellende lezer nog veel wetenswaardigheden over deze sympathieke bedrijfsleider en burgemeester kan vernemen.
November 1962 - Aandenken aan de eerste gemeenteraad van Antoon Bekaert. zittend: Jerome Claeys, Joseph Vandevelde, Antoon Bekaert, Marcel Blancke en Jules Dewitte staand: Romain Opsomer, Alberiek Vanhaverbeke, Jeroom Callens, Maurice Delputte, Gerard Baert, Remi Desloovere, Julien Sablain en Noël Vandekerkhove.
8
Camiel Bleusé Geboren te Moen op 14 oktober 1911 en overleden te Kortrijk op 11 april 1980. Zoon van Camiel Bleusé en Zulma Desmet. Halfbroer van Henri Sulmont. Net als moeder Zulma Desmet zwanger is geworden van haar vierde kind (er waren al drie dochters geboren: Madeleine ° 1901, Anna ° 1907 en Maria ° 1909) sterft haar man Camiel Bleusé, op 1 april 1911. Het vierde kind, een zoon, wordt geboren op 14 oktober 1911 en krijgt de naam van zijn overleden vader: Camiel. Camiel is een pienter baasje, maar beschikt niet over een sterke gezondheid. Tijdens zijn opleiding aan het seminarie wordt hij ziek en moet hij een jaar thuis verzorgd worden. In die periode groeit de kunstenaarsmicrobe die hij deelt met zijn vijf jaar jongere halfbroer, Henri Sulmont, zoon van zijn moeder Zulma Desmet en haar tweede man, Julien Sulmont. Afgestudeerd en priester gewijd in 1939, wordt Camiel gedurende 11 jaar leraar (onder andere tekenleraar) aan het bisschoppelijk college te Waregem. Principaal Deweer, de latere pastoor van de basiliek te Dadizele, ziet met genoegen hoe Camiel en zijn halfbroer Henri zich in de schilderkunst bekwamen. Hij geeft hen tijdens en na de tweede wereldoorlog vele opdrachten. In 1950 wordt Camiel door Mgr. Lamiroy benoemd tot kapelaan in de arbeiderswijk over de vaart, de Kappaert te Zwevegem. Hij ontpopt zich als dynamische herder. De toenmalige kapel, een barak, smukt hij zelf op. Het platenkot wordt de ruimte voor de vele toneelopvoeringen die hij regisseert en jaarlijks organiseert hij de Reuzenfeesten. De reuzen Ivo Bloeiaard, Philomene Mentenaire en hun zoon Kaspaert heeft hij zelf gemaakt. In 1960 wordt de Kappaert een zelfstandige parochie. Camiel Bleusé wordt er de eerste pastoor en kiest voor de naam St.-Jozef-Arbeider. In 1969 wordt een nieuwe kerk gebouwd en een kerkhof aangelegd. Pastoor Bleusé wil het gebouw laten lijken op een loods van een fabriek. Dat sluit immers goed aan bij de mensen van de Kappaert, voornamelijk arbeiders van de firma Bekaert. Het uitwendig sober gebouw kleden de beide halfbroers Camiel en Henri binnenin stijlvol aan. Het wordt een juweeltje, met een stralenkrans rond het tabernakel, schilderijen van eigen hand, kleurrijke glasramen, een doopvont, een kerststal en een kruisweg en vooral een drie meter hoog keramiekreliëf: het beeld van St-Jozef, patroon van de arbeiders. 9
Zijn hele ambtstermijn, al van 1950, wordt Camiel op de Kappaert bijgestaan door zijn zus Maria Bleusé, die het huishouden bereddert. In 1979 echter wordt hij ziek. Na een operatie weet hij dat hem geen lang leven meer wacht. Hij krijgt eervol ontslag, maar wil niet op zijn Kappaert blijven, om de nieuwe pastoor niet te ‘schoonmoederen’. Evenmin wil hij ver weg. Hij verhuist naar de Blokellestraat, net over de parochiegrens. Na amper zes maanden pensioen sterft pastoor Bleusé, op 11 april 1980. E.H. Camiel Bleusé leeft verder in de vele kunstwerken die hij ons naliet. Hij wilde altijd het schone en het religieuze in de mens tot uiting brengen. Als we nu nog naar zijn schilder- en boetseerwerk kijken, zien we bezinning en inkeer, rust en stilte.
Kunstwerk van pastoor Bleusé in de Kappaertkerk te Zwevegem.
10
Raymond Boillot Geboren te Hellemmes-Lille (Nord, France) op 8 augustus 1903 en overleden te Waregem op 25 november 1969. Echtgenoot van Marguerite Ameloot. Hij kwam zich uit Noord-Frankrijk vestigen te SintDenijs in 1933. Hij begon in de brouwerij van Doutreloigne (op de plaats) met één meublementsgetouw met een weefbreedte van 70 cm. Hij heeft daar dan nog een paar tapijtengetouwen bijgeplaatst. Fillebert Leconte was zijn eerste wever en later zijn rechterhand in het bedrijf. In 1939 begon hij aan de opbouw van zijn nieuwe fabriek. Getouwen werden aangekocht en alles stond klaar voor de productie toen de tweede wereldoorlog uitbrak. Raymond Boillot was officier bij het Franse leger en werd opgeroepen om zijn land te gaan verdedigen. Alle werkzaamheden werden stilgelegd tot zijn terugkomst na de oorlog. Bij zijn terugkomst kon hij niet opstarten omdat er gewoonweg geen vraag was naar tapijten. Om toch maar iets te doen nam hij contact op met Achiel Vrijghem die een bedrijfje had aan het station te Sint-Denijs. Die had 12 getouwen voor platwerk. Raymond Boillot huurde zes getouwen van Vrijghem om te kunnen opstarten. Korte tijd erna trok ook de verkoop van tapijten weer aan. De tapijtweverij N.V. Boillot & Ameloot was een ultramodern bedrijf, uitgerust met een twintigtal computergestuurde getouwen. Het was gevestigd in de Jolainstraat 44 te SintDenijs, maar had behalve de hoofdzetel ook een vestiging in de industriezone in Wevelgem, waar aan veredeling werd gedaan, en een afdeling ‘C’ op ’t Hooghe te Kortrijk. Daar nam de N.V. haar intrek in de oude gebouwen van Elektro-Devos. Meer dan 90% van de tapijten die Boillot & Ameloot verlieten, waren bestemd voor buitenlandse markten (Amerika, Duitsland en Frankrijk). Het bedrijf Boillot was op een bepaald ogenblik de enige werkverschaffer voor Sint-Denijs, zodat men verhoudingsgewijs kon zeggen dat Boillot voor Sint-Denijs was wat Bekaert in die tijd was voor Zwevegem. Op 11 november 1961 werd het bedrijf getroffen door een felle brand, ontstaan door de verwarmingsinstallatie van de stoppage. Op 1 mei 1983 had het bedrijf redenen om te feesten, want het werd 50 jaar oud. Maar kort erna, op 11 mei 1983, volgde een van de zwartste dagen voor Boillot: een tweede grote brand, als gevolg aan een blikseminslag, vernielde een groot gedeelte van de onderneming. De zonen namen de zaak over, maar het bedrijf is die tweede brand nooit meer helemaal te boven gekomen en het werd failliet verklaard op 16 december 1985. In 1983, vlak voor de 11
fatale brand, draaiden er nog 23 tapijtgetouwen in de onderneming. Op het ogenblik van het faillissement had Boillot nog 68% van de aandelen in handen. In het kader van het textielplan was de staat voor 32% aandeelhouder geworden. Er werkten toen 113 arbeiders en 15 bedienden. Het einde van Boillot was meteen het einde van de enige werkverschaffing voor Sint-Denijs (op ĂŠĂŠn kleine uitzondering na: de melkerij aan het station, met een achttal werknemers).
De brand van 11 mei 1983.
12
Daniël Bossuyt Geboren te Deerlijk op 1 augustus 1929 en overleden te Otegem op 16 februari 2003. Echtgenoot van Marie Madeleine Vantieghem. Daniël behaalde een licentie van radioamateur. Hij was lid van U.B.A. (Koninklijke Unie van de Belgische Zendamateurs vzw) Zijn hobby beoefende hij enthousiast en met kennis van zaken. Hij legde langs de ‘phonie’ met zijn zendmast contacten met honderden missiezusters, paters en broeders over de hele wereld. Vanaf 1962 zette hij zich met hart en ziel in om hun communicatie met het thuisfront te verzorgen. Ze noemden hem: “Daniël van de Phonie”. Door zijn hobby lenigde hij een concrete nood, namelijk de schrijnende afwezigheid van elk communicatiemiddel. Door de tijdsverschillen was hij dag en nacht bereikbaar. Ze zijn niet te tellen, onze ontwikkelingshelpers die op Daniël een beroep hebben gedaan. Door zijn toedoen gingen de berichten over en weer en kon de familie op de hoogte blijven van de toestand in vaak onheilzame missiegebieden. Na het werk, om 19 uur, kwam hij in de ether met de frequentie: “ON4ER roept en luistert”. Ook sommige Congolese gezagdragers deden een beroep op hem om collega’s uit België te contacteren. Hij creëerde op die wijze honderden vrienden over de hele wereld. Door de jaren heen werd Daniël één van de beste Congokenners van het land (toen nog Zaïre). Hij was de stem van vertrouwen in verscheurd Zaïre. Op welke frequentie hij informatie doorgaf en inwon, bleef een zorgvuldig bewaard geheim. Hij wilde dan ook nooit de pers te woord staan. Zijn sociaal werk deed hij in de anonimiteit. Niet alleen de toenmalige bisschop van Brugge, Mgr. De Smedt, bracht bijzondere waardering op voor het dienstbetoon dat hij via zijn zender realiseerde. Ook wijlen koning Boudewijn schatte zijn werk hoog in. Door dezes toedoen kreeg Daniël zelfs een frequentie toegewezen die het minst atmosferische storingen opleverde. In grote delen van Zaïre was er geen telefoon te vinden en aangezien brieven of postpakjes wel eens drie tot vijf weken onderweg waren, was de krachtige zender van Daniël het enige middel om snel te vernemen hoe de toestand er was. Ongeveer elke kloostergemeenschap beschikte daar over een eigen zendtoestel en een pater of een zuster die de boodschap voor de missie uitzond. Beroepshalve werkte hij in de elektriciteitscentrale in Ruien. Omdat hij in Otegem vlak naast een hoogspanningsmast woonde, moest hij uitwijken naar Tiegem, en eenmaal met pensioen werd zijn gedrevenheid zijn tweede beroep. Daar bracht hij de meeste van zijn dagen door. Rijk is hij er niet door geworden. De kloostergemeenschappen 13
hielpen ervoor zorgen dat hij de huur en de verwarming kon betalen. “Maar”, zei Daniël, “de menselijke rijkdom die ik langs de zender opdeed, was onbetaalbaar.” Zijn heengaan op 74-jarige leeftijd was een groot verlies voor onze paters, broeders, kloosterzusters en ontwikkelingshelpers in Afrika en vooral in Congo.
Daniel Bossuyt aan zijn zendapparatuur.
14
Marcel Bossuyt Geboren te Sint-Denijs op 30 juli 1930 en overleden te Heestert op 10 januari 2008. Zoon van Juliaan Bossuyt, timmerman, en Germaine Desmet. Echtgenoot van Marie-José Catteeuw. Na de lagere school te Sint-Denijs trok Marcel naar de vakschool Saint-Henri te Moeskroen. Zoals dit toen de gewoonte was reed hij dagelijks op en af met de fiets. Algauw ondervond Marcel dat hij zijn vrienden, met wie hij samen naar school reed, gemakkelijk kon achterlaten en zo begon hij te koersen. Eenmaal de school achter de rug ging hij in Frankrijk in een leerlooierij aan de slag. Na een paar jaar hield hij het daar voor bekeken en trok naar een garage in Estaimbourg. Ondertussen was hij als renner opgeklommen naar de liefhebbers. Heel dikwijls vertrok hij ‘s morgens vroeg naar zijn werk, maar deed eerst nog een ‘toerke’ langs Doornik, kwestie van te trainen. Veel landbouwers van Sint-Denijs wisten hem wonen, want ze hadden hem nodig als ‘garagist’ om na zijn gewone werkuren tractoren te gaan herstellen. Door gebrek aan tijd stopte hij dan met koersen. Zijn allerdrukste perioden kwamen ieder jaar met de oogsttijd. Van slapen kwam dan niet veel in huis: hij trok van de ene boer naar de andere, steeds maar herstellingen uitvoerend na zijn gewone dagtaak. Marcel werkte nog een tijdje bij de carrosserie Ruysschaert in Kooigem, daarna bij het transportbedrijf Vervaecke in Spierre, en beëindigde zijn actieve loopbaan bij Verleyen, verdeler van landbouwmachines in Bellegem. Doordat Marcel in Sint-Denijs altijd voor iedereen ten dienste stond was hij zeer geliefd bij de bevolking, wat hem bij de gemeenteverkiezingen ten goede kwam. Bij de gemeenteraadsverkiezing van 11 november 1970 kwam Marcel voor het eerst op in de politiek op de lijst van de Socialistische Partij. Het werd een nek aan nek gevecht tussen de CVP (5 zetels) en de PVV (4 zetels). Marcel haalde met zijn partij twee zetels en kon dus in de praktijk optreden als scheidsrechter. Marcel koos voor de CVP en kreeg een schepenzetel aangeboden, tot aan de fusie. Bij de fusie in 1977 werd hij gemeenteraadslid in de coalitiepartij ‘Zwevegem 2000’. Hij was ook een fervente vinkenliefhebber en werd voorzitter van de vinkenmaatschappij ‘De vereenigde vrienden’.
15
Noël Breda Geboren te Moen op 28 juni 1923 en overleden te Kortrijk op 3 februari 2011 Noël Breda. Hij was een figuur om naar te luisteren en naar op te kijken. Bescheiden zonder veel woordverheffingen en omfloerste frazen - eerder met een kwinkslag - wist de wijze Moense zakenman doorgaans de spijker op de kop te slaan en mensen met raad en daad bij te staan. Niet zelden was hij een troost of redder in nood voor hen die in nesten zaten en niet direct een uitweg zagen. Nochtans waren zijn vrouw en kinderen zijn eerste bekommernis en voor de hele familie had hij altijd tijd. Zijn klein- en achterkleinkinderen waren zijn oogappels. Hij hield ze in de gaten en had er een vrolijk verhaal of een korte krachtige levenswijsheid voor over. Samen met zijn jongste zoon Didier bouwde hij het bank- en verzekeringsbedrijf NV Breda tot een grote onderneming uit. In den beginne had Noël er niet veel voor nodig: een bierviltje waarop hij zijn opdracht noteerde om deze naar de bevoegde instanties door te spelen. Toen de zaken ingewikkelder en het werk uitvoeriger werden kon hij rekenen op zijn zoon die de zaken in goede banen leidde. Dat het leven echter niet altijd over rozen liep heeft Noël jammer maar helaas meermaals ondervonden. Hij verloor vroeg zijn ouders, ook te vroeg zijn echtgenote Godelieve Decuypere en niet het minst zijn oudste zoon Alfred (dokter), die op amper 46jarige leeftijd bij een verkeersongeval om het leven kwam. Ook zijn grootvader van vaderszijde ontviel hem. Noël was de zoon van Alfred Breda, gewezen schepen in Moen, die gehuwd was met Letitia Cottenier. Pret en verzet zocht Noël Breda onder meer in de wieler- en voetbalsport. Beide sporttakken volgde hij op de voet. Zelf holde hij achter de bal aan. Voor de tweede wereldoorlog was hij in de ‘Vlaamsche’ competitie als amper 20-jarige al een te duchten spits. Sterk als hij was kon hij in de voorhoede meer dan zijn mannetje staan in de vooroorlogse voetbalploeg SV Moen. Later werd hij medestichter en hoofdsponsor van het naoorlogse koninklijk F.C. Moen, waarin zijn beide zonen in het eerste elftal speelden en waarvan zoon Didier jarenlang voorzitter is geweest. Zijn ouders, die in de gewezen Sint-Denijsstraat te Moen het café ‘t Huis van Commerce’ openhielden, stonden aanvankelijk hun weide af om er het voetbal te laten plaatsvinden. Toen F.C. Moen ontstond en Noël en zijn vrouw inmiddels het café hadden overgenomen werd er in de onmiddellijke nabijheid een nieuw voetbalveld aangelegd. Noël stond eerst een kamer af, later zelfs zijn dichtbij gelegen garage, om de spelers er zich te laten omkleden en wassen. Dat laatste gebeurde als het kon met het water 16
dat met een zogenaamde ‘bassin’ uit een regenton werd geschept en waarmee ten slotte het bevuild schoeisel werd schoongemaakt. Noël is altijd supporter van F.C. Moen gebleven. Met zijn klare kijk reikte hij de clubleiders zijn doordachte adviezen aan. Met zijn vriend wijlen ereburgemeester Remi Debrabandere zat hij meestal met een kopje koffie of een pintje aan het venster in de kantine om het verloop van de matchen en de gesprekken te volgen en ze van commentaar te voorzien. Met z’n beidjes woonden ze niet weinig wedstrijden op verplaatsing bij en reden daarna samen naar het clublokaal voor een gezellige babbel en nabeschouwingen met de spelers en supporters. Noël Breda had ook een grote sympathie voor de wielersport. Dat kwam ten dele doordat de Moense wielerliefhebbers samenkwamen bij zijn broer Marcel - in café ‘De Oude Brouwerij’ op de Moenplaats – waar het clublokaal van de eertijdse wielerclubs was gevestigd en zowel de ‘Paul Demanvrienden’ als later ‘SV Moen’ hoogtij vierden. Marcel was medestichter en een van de kopstukken van de bloeiende veloclubs in Moen. Hij speelde ook voetbal en was bovendien een tijdlang lokaalhouder van de vooroorlogse Moense voetbalploeg. Zijn jongere broer Noël die behalve voetballer ook liefhebber van de wielersport in het algemeen was, trad tevens op als bevoorrader van ex-wereldkampioen Marcel Kint uit Zwevegem. Daarnaast stond hij niet minder het Moens buitenbeentje, beroepsrenner en wieleridool Julo Depraetere bij. Het was voor Julo een blijvende pittige herinnering dat hij eens de aangereikte drinkbus van zijn bevoorrader Henri Desmet miste en wat verder van Noël de drinkbus van Marcel Kint kreeg. Noël had geroepen: “Ge moet ze dan maar aan ‘Marcel’ geven”. Bijna leeg gedronken speelde hij de bus aan ‘Kintie’ door, met een korte uitleg over zijn mistasten. Toen de Zwevegemnaar de bus aan zijn mond zette en vaststelde dat hij met een kleine rest tevreden moest zijn liet hij zijn ongenoegen blijken. Hij kon er niet om lachen! Telkens Julo dit vertelde kon hij er wél om lachen … dank zij Noël! Als trouw bezoeker van café ‘De Sportwereld’ werd Noël medestichter en voorzitter van de wielertoeristenclub ‘De Sportvrienden’, die na het ophouden van wielerclub ‘SV Moen’ de ontstane leemte van het wielerleven in Moen opvulde. De ‘Sportvrienden’ hebben jarenlang in café ‘Sportwereld’ (bij Julo Depraetere en Denise Vervaecke) voor sport en ontspanning gezorgd. Na het sluiten van het café zijn ze gedeeltelijk naar café ‘t Oud Gemeentehuis’ op de Moenplaats verhuisd. Behalve een broer, Marcel, had Noël ook nog een zuster Marcella, die gehuwd was met slager Gerard Depraetere. Gerard stond met zijn schoonbroer aan de wieg van F.C. Moen, die in 1958 werd opgericht. Noël was ten slotte trouw bestuurslid van de plaatselijke oudstrijdersbond. Overigens hield de Moense volksfiguur van een natje en een droogje met familie en vrienden en kon de gewichtige persoon genieten van de fijne geur van een dikke sigaar. Dat Noël Breda actief was en van aanpakken wist blijkt ook uit het feit dat hij bij de opkomst van de cinema achter zijn café ‘t Huis van Commerce’ in de Sint-Denijsstraat te Moen met een paar vrienden de zaal ‘Rialto’ inrichtte, om plaatselijk films te draaien.
17
Jan Byttebier Geboren te Avelgem op 5 maart 1896 en overleden te Kortrijk op 9 augustus 1979. Zoon van Emile Bijttebier (sic) en Mathilde Buysens. Echtgenoot van Adelaïde Byttebier (geen familie van Jan). Julien, Jean, Joseph, Michel (Jan) Byttebier kwam uit een gezin van 8 kinderen en woonde als kind in Avelgem, waar hij ook naar het college trok. Zoals het in die tijd de gewoonte was leerde hij zijn eerste muzieknoten bij een onderwijzer die in opdracht van de plaatselijke muziekvereniging notenleer gaf. Van zijn oudste zus kreeg Jan zijn eerste trompet en zo werd hij al vlug lid van de Avelgemse harmonie. In de huiskamer van zijn dochter Godelieve hangt nog een ingekaderde tekening die hij in 1916 maakte toen hij in St.Lambrechts-Woluwe studeerde voor timmerman. Jan huwde op 7 juni 1924 met Adelaïde Byttebier; ze bleven een heel korte tijd in Avelgem wonen. De ouders van Adelaïde woonden in de Gauwelstraat te Heestert. Een deel van het grote gebouw werd gebruikt door bakker Aimé Ottevaere en toen dat vrij kwam trokken de jonggehuwden naar Heestert. Daar bouwde Jan in 1926 een timmeratelier. Tijdens de oorlogsjaren lag de bouw bijna volledig stil, zijn werk bestond toen vooral uit meubels maken voor landbouwgezinnen en lijkkisten maken in opdracht van het plaatselijk rustoord. Tussenin vond Jan nog de tijd om samen met Cesar Cosaert (Cesar Schoenies) in drie culturele verenigingen enorm verdienstelijk te zijn: de fanfare St.-Cecilia, de toneelbond ‘Deugd in Vreugd’ en het parochiaal Mariakoor. Hij werd lid van de Heestertse fanfare in 1924. In de moeilijke periode, begin van de jaren zestig, heeft hij meegeholpen om de maatschappij recht te houden en heeft hij vanaf november 1964 (toen reeds 68 jaar oud) als dirigent de fanfare met zachte hand geleid tot grotere bloei. Hij durfde het aan om reeds in augustus 1965 voor het eerst deel te nemen aan een stapmarsenwedstrijd in Kortrijk en in 1966 dirigeerde hij de fanfare tijdens hun eerste Lenteconcert, dat nu nog jaarlijks gehouden wordt. De fanfare kon weer vooruit en in 1968 gaf hij het dirigeerstokje door aan zijn opvolger. Zelf bleef hij hulpdirigent en actief muzikant tot 1975. Hij ontving in 1974 het staatsereteken ‘Gouden Palmen der Kroonorde’ voor meer dan 60 jaar muzikant. Jan was niet alleen van 1926 tot 1940 ‘schrijver’ van de Heestertse toneelvereniging, maar hij stond zelf verschillende keren als acteur op het podium. Hij kende vooral de kunst om de 18
mensen te doen lachen. In de periode van 1926 tot 1958 werden de toneelavonden meestal aangekondigd met een drama, gevolgd door een blijspel. Tussenin zorgden Jan en Cesar voor enkele ‘Kluchtzangen’. Als eeuwige optimist was hij daarvoor zeker de geschikte persoon. Voor de blijspelen en kluchten met zang nam hij, samen met Roger Degroote, de taak van speler-regisseur op zich en tussen het repeteren door heeft hij heel wat decors getimmerd. Jan was 50 jaar kerkzanger, waarvoor hij in 1974 van de bisschop het ‘Gulden Kruis van SintDonatianus’ ontving. Zijn lievelingslied tijdens de begrafenissen was: “Pie Jesu, dona ei requiem”. Samen met Martin Vanhoutte maakte hij zo ongeveer het kerkkoor uit. Tijdens de kruisdagen (de drie dagen voor O.-L.-Heer-Hemelvaart) ging telkenjare de Kruisprocessie uit om zegen te bekomen over de vruchten der aarde. De helft van de parochianen was er present in een wel honderd meter lange stoet. Dan weergalmde het bijna weeklagend gezang van Jan en Martin over de eindeloze uitgestrekte kouters. In de jaren dertig werd Jan ook dirigent van het St.-Ceciliakoor (nu Mariakoor) dat op 15 augustus 1931 door onderpastoor René Defrancq werd opgericht. Na de tweede wereldoorlog gaf hij het dirigeerstokje door aan Celesta Lambert.
1974 - De muzikale familie Byttebier was sterk vertegenwoordigd in de fanfare St.-Cecilia Heestert. L-R: zoon Gaby Byttebier, kleinkinderen Jan, Adelheid en Patricia Byttebier, onderdirigent Jan Byttebier. (Adelheid Byttebier, ° Kortrijk, 15 oktober 1963, was minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen in de Vlaamse Regering-Somers I, voor de politieke partij Groen! van mei 2003 tot juli 2004 en Brussels volksvertegenwoordigster voor Groen! van 1999 tot 2009.)
19
Gomar Antoon Caes Geboren te Zwevegem op 9 april 1912 en overleden te Kortrijk op 22 oktober 1961. Zoon van Gomar Victor Caes (+ Zwevegem 08.12.1911), onderwijzer te Zwevegem, en van Emma Verniers, borduurster. Echtgenoot van Anna Demeyere. Gomar jr. volgde lager onderwijs in de centrumschool te Zwevegem, daarna college, om dan net als zijn vader naar Torhout te gaan en de studies aan te vatten van onderwijzer. Daarna deed hij er nog een jaartje bij voor regent. Ondanks alle studies in de richting van het onderwijs kwam hij nooit voor een klas te staan, want hij deed zijn intrede bij de firma Bekaert, vermoedelijk onder invloed van zijn oudere zus Maria. Zijn eerste opdracht bestond erin om het kantoor in Brussel te gaan bevolken. Dagelijks met de trein op en af naar de hoofdstad. Nog voor de tweede wereldoorlog kreeg hij een job aangeboden bij Bekaert in Zwevegem. Gomar werd de eerste secretaris van de wielerclub Zwevegem-Sport, onder het voorzitterschap van Maurice Declercq, en bleef dit tot aan zijn overlijden in 1961. Gomar wist op 29 maart 1947 het nummer 461, bekend bij de B.W.B., over te nemen van de wielerclub Zwevegem-Knokke. Hij organiseerde de eerste Grote Prijs Marcel Kint. Hij was trouwens een persoonlijke vriend van Marcel. Hij was een van de enigen die in café ‘Valkenburg’ na een wedstrijd mocht doorgaan naar de keuken, waar Marcel zich meestal afzonderde. Hij was ook mede-oprichter van de Bekaploeg (de voetbalploeg van de firma Bekaert). Was tegelijk speler en bestuurslid. Gomar had de gave van het woord naar jongeren toe, zowel in het bedrijf als in de vrije tijd op het voetbalveld. Hij kon veel jongeren op het juiste spoor houden. Tegelijk was hij lange tijd mede-verantwoordelijk voor de organisatie van nevenactiviteiten bij Bekaert, zoals Kerstfeesten, Sinterklaasfeesten en andere. Zijn reeds vermelde zuster Maria was nog in het pensionaat te Bellegem toen ze op zestienjarige leeftijd, nog voor het einde van het schooljaar, zo rond Pasen, haar studie moest stoppen van haar moeder. Mijnheer Leon Leander Bekaert was bij haar moeder geweest en vond dat Maria zijn eerste vrouwelijke bediende moest worden in de firma. Op dat ogenblik had Bekaert nog maar twee mannelijke bedienden in dienst, onder wie Gustaaf Deschuttere (1885-1955). Maria bleef in de firma tot ze 75 jaar oud was. Als ongehuwde dame had ze vermoedelijk anders toch niets om handen. Ze was zodanig deel van het geheel dat ze door de kinderen Bekaert werd aangesproken als ‘tante Maria’. 20
Albert Callens Geboren te Sint-Denijs op 20 maart 1929 en overleden te Sint-Denijs op 14 mei 2003. Zoon van Victor Callens, landbouwer en tevens seizoenarbeider in Frankrijk, en van Esther Parmentier. Echtgenoot van Godelieve Marchand. Hij volgde lager onderwijs in Sint-Denijs. Begon aan het college in Moeskroen en deed dan de overstap naar de vakschool, waar hij mechanica studeerde. Na de school begon hij als mecanicien in een bedrijf in Doornik. Albert was gewezen propagandist van de KAJ, en vrijgestelde secretaris bij het ACW, verbond Kortrijk, en tevens secretaris van het ACV en de Christelijke Mutualiteiten van Sint-Denijs. Van 1957 tot eind 1986 was hij secretaris van het ACW van dit dorp. In de jaren 1970 was hij ook kassier in het Sint-Denijse BAC-kantoor. In het begin was de BAC niet meer dan een spaarkas in de Gilde. In het cafĂŠ hing een houten bak met nummertjes en gleufjes, waar iedereen zijn spaarcenten in kon deponeren. Op geregelde tijdstippen werd die kas geledigd door Albert. Bovendien was hij in zijn beginjaren ook bode voor het ACV in Marke (in de tijd dat het lidgeld nog thuis afgehaald werd door de bode). Albert Callens werd in Sint-Denijs op 12 oktober 1958, bij zijn eerste opkomst, verkozen tot gemeenteraadslid bij de CVP-meerderheid. Door interne problemen bij de CVP werd hij bij de verkiezingen van 11 oktober 1964 naar de oppostiebanken verwezen. Door de overstap van burgemeester Marcel Vandewalle naar Gemeentebelangen was de CVP-meerderheid namelijk gebroken. Bij de verkiezingen van 11 november 1970 herpakte de CVP zich en nam met de hulp van de socialisten het gemeentebestuur weer in handen. Albert werd voor het eerst schepen en bleef dit tot aan de fusie. Albert was vooral de bezieler van het groot Zomerfeest in Sint-Denijs, en dit vanaf 1946. Door een beetje gesputter van zijn motor, zoals hij het zelf uitdrukte, gaf hij er de voorkeur aan om op 20 maart 1994 met pensioen te gaan, na veertig jaar inzet voor het ACV, maar hij werd in 1995 wel voorzitter van de Kristelijke Bond van Gepensioneerden (nu OKRA) te SintDenijs. Hij was een actief lid van de boltrogclub van zijn dorp en fervent verzamelaar van bidprentjes (in hoofdzaak van Sint-Denijzenaren).
21
Jeroom Claeys Geboren te Zwevegem op 13 mei 1913 en overleden te Heestert op 3 januari 2001. Zoon van Jules Claeys en Elisa Alsberghe. Echtgenoot van Jeanne Deleye, dochter van Henri Deleye (° Halluin 16 januari 1889) en van Clara Decuypere (° Zwevegem 5 november 1891). Het paar kreeg drie kinderen: Tony, Maurice en Marc. Vader Jules Claeys werd geboren in Oedelem op 7 januari 1868 en overleed in Zwevegem op 18 mei 1947. Hij was onderwijzer in Zwevegem en vervolgens gemeentesecretaris. Elisa Alsberghe werd geboren in Harelbeke op 25 mei 1892 en overleed in Zwevegem op 21 november 1916. Hun zoon Jeroom trad op 1 oktober 1933 in dienst bij de gemeente Zwevegem als tijdelijk bediende op het secretariaat. Hij werd op 17 oktober 1936 benoemd tot secretaris van de C.O.O. (Commissie van de Openbare Onderstand – nu OCMW) in opvolging van zijn vader. Na diens opruststelling als gemeentesecretaris werd Jeroom Claeys op 18 maart 1938 aangesteld als tussentijds gemeentesecretaris en op 5 april van datzelfde jaar volgde zijn definitieve benoeming. Hij leidde de gemeente met ijzeren hand. Geen enkel dossier kon aan zijn aandacht ontsnappen. Hij speelde in de eerste ploeg van S.K. Zwevegem vanaf het seizoen 1934-1935 tot juist voor de oorlog (het seizoen 1938-1939). Alle voetbal viel natuurlijk stil met het uitbreken van de oorlog, maar in het seizoen 1940-41 was hij een van de initiatiefnemers om een nieuwe ploeg op te richten met alle nog thuis zijnde spelers, zowel van de S.V. als van de S.K. (clubs die voor de oorlog aartsrivalen waren). Ze kwamen op onder de benaming van De Witte Kaproenen. Toen in 1942 reeds verschillende soldaten weer thuis waren werd Zwevegem Sport boven de doopvont gehouden. Jeroom werd de eerste voorzitter, tot 1946-47. In hun eerste jaar speelden ze onmiddellijk kampioen. Hij was de stuwende kracht achter het lokaal feestcomité (dat in 1955 werd opgericht naar aanleiding van 75 jaar Bekaert). In 1960 werd hij ook beheerder bij de bouwmaatschappij ‘Eigen Haard’. Op 1 april 1977 ging hij met pensioen en werd als gemeentesecretaris opgevolgd door Armand Sengier. Hij ontving de burgerlijke medaille 1ste Klasse voor bewezen diensten in ‘Eigen Haard’, voor 25 jaar C.O.O. en voor meer dan 35 jaar secretaris van de C.O.O. Hij kreeg ook de burgerlijke medaille 1ste Klasse voor 25 jaar dienst als secretaris en de ‘Gouden Palmen in de Kroonorde’ voor de diensten bij de gemeente. 22
Hij was ‘Ereburger’ van de gemeente Zwevegem. Ook was hij een verwoed postzegelverzamelaar, die bijna alle Belgische postzegels in zijn bezit had.
Feestcomité Zwevegem in 1955 opgericht voor de viering van 75 jaar Bekaert. L-R: zittend: Michel Delputte, Joseph Vandevelde, Gilbert Libbrecht, Raphael Blancke, Jeroom Claeys, Basiel Demuynck, Pierre Ysenbaert - staand: Michel Van de Kerkhove, Jozef Libbrecht, André Devynck, Henri Carrette, Maurice Declercq, Antoon Vander Plaetse, Hendrik Sulmont.
23
Paul Cornillie Geboren te Geluwe op 21 april 1923 en overleden te Kortrijk (in een ziekenhuis) op 17 februari 2011. Zoon van Cyriel Cornillie, landbouwer, en Honorine D'Halluin. De kleine Paul volgde lager onderwijs te Geluwe en trok daarna naar het college te Roeselare. Na zijn middelbaar ging hij naar het seminarie om zijn priesterstudies aan te vatten. Hij werd priester gewijd op 31 mei 1947 en kon onmiddellijk aan de slag als leraar in het college Onbevlekte Ontvangenis te Veurne. Hij bleef er tot in 1957. Toen werd hij benoemd tot onderpastoor van de SintAmandusparochie in Zwevegem. Hij werd proost van het ACW en van alle nevenorganisaties. Bij de jeugd nam hij ook de KAJ, de VKAJ en de Chirojongens voor zijn rekening. Hij was de drijvende kracht voor het bouwen van de jeugdhemen achter het theatercentrum, met toegang van in de Leopoldstraat. Vandaag zijn die jeugdhemen al weer verdwenen; er is een parkeerterrein van gemaakt. Bij de start van de Europawijk begin de jaren 1960 kocht pastoor Willem Vandemoortele vier percelen bouwgrond, met het doel er een kerk te bouwen. Het waren de twee Pauls (Paul Cornillie en Paul Tuts) die het project uitwerkten. Geen wonder dat de wijk de naam SintPaulus kreeg. (Meer details over deze realisatie zijn te vinden in het jaarboek 1988 van de Geschied- en Heemkundige Kring Frans van Halewijn). Met kerstmis 1967 werd de kerk ingewijd door wijlen Mgr. Desmedt, bisschop van Brugge. In de volkse wijk bereikte Paul Cornillie wekelijks ruim 1000 kerkgangers. Het geloof was nog in volle bloei en hij wist het hart van zijn misgangers te beroeren. Zijn wekelijkse bezoeken aan parochianen die in de Kortrijkse ziekenhuizen verbleven waren een van zijn grootste troeven. Op de Europawijk werd hij opgevolgd door E.H. Freddy Malfait, want Paul Cornillie werd in 1977 pastoor benoemd op de Sint-Elisabethparochie te Kortrijk. Hij bleef er tot 1988. Tussen Zwevegem en Kortrijk is de afstand maar vijf kilometer en zodoende zochten veel Zwevegemnaren hem ook nog op in Kortrijk. Blijkbaar had hij van zijn kant zijn hart in Zwevegem verloren, want hij kwam terug als aalmoezenier van het rusthuis Sint-Amand. Hij woonde eerst achter de Stenen Molen en daarna kwam hij in de serviceflats van het rusthuis wonen. In 1997 werd zijn gouden priesterjubileum gevierd. Na 18 jaar aalmoezenier te zijn geweest in het rusthuis ging hij op 26 oktober 2006 zelf op rust. In 2007 vierde hij zijn diamanten priesterjubileum in een overvolle kerk. In zijn homilie betreurde hij dat men hem destijds in 24
het seminarie te veel had wijsgemaakt, dat de kerk de mensen te hard aanpakte (deze teksten werden op zijn begrafenis herhaald door Deken Achiel Roets). Ondanks zijn hoge leeftijd vond hij het een terechte beslissing om de Sint-Pauluskerk van de Europawijk, waar hijzelf in 1966 zoveel kunde en energie in had gestoken, vandaag te laten ontwijden en te gebruiken voor andere doeleinden. Zijn stelling was: ”tijden veranderen”. Op 26 februari 2011, om 10.30 uur, vond zijn begrafenis plaats in de Zwevegemse SintAmanduskerk waar hij als onderpastoor begonnen was. Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in het familiegraf te Geluwe.
Aanstelling van José Lefevere te Knokke op 21 november 1993 L-R: Gery Gevaert, misdienaar Bart Vanhoutte, Paul Cornillie, José Lefevere, Omer Missiaen, André Vermeulen en zuster Ducatteeuw Marie Antoinette.
25
Gilbert De Clercq Geboren te Olsene op 24 januari 1936 en overleden te Kortrijk op 19 april 2008. Geboren te Olsene op 24 januari 1936 en plots overleden te Kortrijk op 19 april 2008. Zoon van Robert De Clercq en Irma Dhaenens, die in Olsene een bedrijf hadden voor afvalverwerking van vlas (klodden). Gehuwd met Vera Coussement op 12 juli 1963. Hij doorliep de lagere school in Olsene, de middelbare school - inderdaad in het Frans in Moeskroen, en hoger onderwijs aan de RUG - Rijksuniversiteit Gent, waar hij Licentiaat Geschiedenis werd. Hij werd leraar aan het Damiaancollege en het Ten Broele Instituut (tot 1968) (beide in Kortrijk). Hij werd directeur van het Ten Broele Instituut (van 1967 tot 1996) en was ook examinator in de Centrale Examencommissie, Brussel. Gilbert speelde een rol in verschillende verenigingen, zonder veel lawaai te maken en altijd goedgeluimd: lid van de Katholieke Studentenactie (KSA) van Olsene bestuurslid van de Militianenactie (MILAC) in Olsene voetballer bij Olsene Sportief (1e provinciale), Sint-Pieters-Kuurne (4e provinciale) en KWB Zwevegem (liefhebbersvoetbal) tot de leeftijd van 46 jaar secretaris van de gezinsraad in Zwevegem voorzitter en lid van de algemene vergadering van de vzw Katholiek Onderwijs Zwevegem (tot aan zijn overlijden) bestuurslid van de vzw Losschaert Feestkomiteit (tot 1997), de laatste muziekfeesten op het domein van baron Marc Verhaeghe de Naeyer en barones Monique Bekaert bestuurslid van het Davidsfonds van Zwevegem (tot 2006), en lange tijd stuwende kracht van de leesclub binnen het Davidsfonds lid van de Cultuurraad van Zwevegem (als vertegenwoordiger van de vzw Losschaert Feestkomiteit) lid van de KWB in Zwevegem.
26
Aloïs De Graeve Geboren te Heestert op 8 augustus 1909 en overleden te Avelgem op 11 april 2002. Zijn ouders waren van Heestert. Zijn vader was smid, zijn moeder huisvrouw. Zijn moeder was heel wat jonger dan zijn vader, maar toch verloor hij haar al heel vroeg. Zijn vader werd met dementie opgenomen in het rustoord van Heestert. Ondertussen studeerde Wies (wat uiteindelijk de naam werd die iedereen in de mond had) in Torhout voor onderwijzer. In die tijd bleven de studenten een heel trimester op school en Wies kwam alleen tijdens de vakanties naar Heestert. Door het vroege overlijden van zijn moeder en door de opname van zijn vader verbleef hij tijdens de vakanties bij zijn Heestertse familie. Na zijn studies werkte hij eerst bij een bedrijf in Kortrijk dat radio’s en andere elektrische toestellen verkocht. In Kortrijk leerde hij zijn vrouw Joanna (Jeanne) De Baecke kennen. Na hun huwelijk kwamen ze op de Plaats in Heestert wonen. Intussen was Wies daar vanaf 1934 aan het werk als onderwijzer. Van 1964 tot 1968 werd hij ook schoolhoofd. Jammer genoeg kregen ze geen kinderen, maar elke vakantie mochten kinderen van de familie mee op reis. In Heestert waren ze pioniers op het gebied van reizen. Eerst met de tent, later met de caravan en toen ze ouder werden gingen ze enkele maanden overwinteren in Tenerife! Aloïs De Graeve, familie van Bert De Graeve, de bekende CEO van de NV Bekaert SA, laat een enorm palmares achter als actief lid van heel wat verenigingen. Hij speelde, om te beginnen, jarenlang toneel bij het Heestertse ‘Deugd en Vreugd’. En vanaf augustus 1928 tot 1961 bespeelde hij de tuba in de Koninklijke Fanfare St.-Cecilia. Zijn grote passie was echter het boogschieten, tijdens de zomer op de staande wip en tijdens de winter binnen op de liggende wip. Hij was voorzitter van de Heestertse handbooggilde Sint-Sebastiaan. Ook werd hij voorzitter van het schuttersverbond. Zelf was hij een begenadigd boogschutter en behaalde verschillende titels van ‘koning’ en ‘keizer’ van de schutters. Hij werd trouwens vaak genomineerd en gehuldigd als sportlaureaat van Zwevegem. Hij was ook imker en van heinde en ver kwamen de mensen om zijn geneeskrachtige honing! Een mooi leven dus, vol inzet voor zijn school, zijn familie, zijn vrienden en sociaal sterk geëngageerd.
27
Meester Wies tijdens zijn beginjaren als onderwijzer te Heestert. Een les over “Onze gemeente”. We zien ook de tekst van het Beiaardlied van Peter Benoit in schoonschrift!
Zijn grote passie was vooral het boogschieten. Hier poseert de schutterskampioen bij enkele van zijn talrijke trofeeën.
28
Marcel Deboiserie Geboren te Desselgem op 12 december 1924 en overleden te Kortrijk op 3 november 2000. Zoon van Constant Deboiserie, vlasboer, en Laura Meerschman. Marcel was de derde uit een gezin van zeven kinderen. Hij had twee broers en vier zussen, die zich allemaal heel sterk ingezet hebben voor het verenigingsleven. De oudste zoon (Remi Deboiserie) heeft de zaak van vader Constant voortgezet. Marcel volgde lager onderwijs in Desselgem en deed middelbare studies in het college te Waregem. Na zijn studies werkte hij in het familiebedrijf in het vlas. Hij is geen soldaat geweest, maar tijdens de tweede wereldoorlog werd hij samen met zijn broer Remi naar Duitsland gestuurd, aan de Poolse grens, om daar te werken voor ‘den Duits’. Op 8 oktober 1949 trouwde hij met Gilberte Lemaitre en stapte hij in de zaak die haar ouders opgericht hadden. Die hadden in 1938 een huis en wasserij gebouwd in de Albertstraat 10 in Zwevegem. Madeleine Vanoverbeke, de moeder van Gilberte, deed voordien de strijk voor de rijke mensen in Heule. Vanaf 1938 startten ze dus in Zwevegem een echte wasserij op. De vader van Gilberte, Raymond Lemaitre, overleed echter al in 1948. Marcel Deboiserie kwam als vanzelfsprekend in de zaak, waar een man nodig was. Later was er ook een zelfwasserij (de voorloper van een wassalon): huisvrouwen konden op bepaalde dagen van de week zelf komen wassen en strijken in de wasserij, waar ze gebruik konden maken van de aanwezige was- en strijkmachines. Omstreeks 1968 kwam er dan een wassalon en winkel. De zaak werd later, in 1989, overgelaten aan hun zoon Kris. Marcel stond in 1966, naast Gilbert Soetens (toenmalig schepen) en Jozef Demeyere, mede aan de wieg van de karabijnschuttersclub met de voor de hand liggende naam: ‘SintSebastiaan Karabijnschutters Zwevegem’. De club werd opgericht in de schoot van de Middenstand, waarvan Gilbert Soetens voorzitter was. De naam wijzigde op 26 mei 1971 in ‘Sint-Barnabas Karabijnschutters Zwevegem’ omdat in oude kronieken over Zwevegem melding wordt gemaakt van een karabijnschuttersgilde Sint-Barnabas, die ten tijde van Maria-Theresia van Oostenrijk reeds meer dan tweehonderd jaar bestond en toen een heropleving kende. In 1975 wijzigde de naam dan in ‘Schuttersvereniging Sint-Barnabas Zwevegem’ omdat vanaf dan niet alleen met karabijn maar ook met pistool en revolver werd geschoten. Marcel werd er de eerste voorzitter van en bleef dit tot eind 1988. 29
Hij was een man van vele hobby's. Hij was gewoon graag bij de mensen. Kaarten, lekker eten (maar met niet te veel ‘spel’; steak à l'os of een gewone saucisse op de barbecue was al goed genoeg, als het maar gezellig was!), een goed glas wijn, een fris pintje... Op reis gaan deed hij ook graag. Dan verkende hij de hele streek, heel dikwijls te voet, met de wandelstok. De laatste jaren trokken Gilberte en Marcel iedere jaarlijkse vakantie naar de zee. Daar ging hij met de fiets op verkenning of las hij boeken aan het strand.
8 juni 1991 - Viering van het 25-jarig bestaan van de schuttersvereniging Sint-Barnabas en het jaarlijks souper. Foto van vier pioniers van de club met de voorzitter voor restaurant 'De Zwaan' in de Kortrijkstraat te Zwevegem. L-R: Marcel Deboiserie (eerste voorzitter), Gilbert Soetens (ere-voorzitter), André Velghe (toenmalig voorzitter), Antoon Vandenborre en Jozef Demeyere.
30
Remi Debrabandere Geboren te Moen op 6 augustus 1922 en overleden te Heestert op 7 december 2005. Twaalf jaar lang stond Remi Debrabandere aan het roer van de gemeente Moen. De burgemeester-landbouwer was een zoon van Joseph en Maria Snoeck. Hij was gehuwd met Agnes Parmentier, die in 1993 overleed. Hun gezin werd uitgebreid met vier kinderen: Réjane, Yves, Marianne en Patricia. Na de fusie van gemeenten maakte Remi deel uit van de eerste legislatuur in het vergrote Zwevegem. Zijn overleden zoon Yves zetelde in het daaropvolgend gemeentebestuur als raadslid. De familie ‘Debrabandere’ was in Moen van grote betekenis en stond in hoog aanzien. Ze bewoonde vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw het neerhof op het dorpsplein, dat hoorde bij het omwalde middeleeuws kasteel van de heren De Croix uit Dadizele. Remi’s grootvader Ivo, die indertijd als schepen zetelde, verloor in 1893 drie zonen in een brand op de hoeve. Joseph, één van de vijf kinderen die de vlammenzee overleefden, nam het hof over en was vanaf 1921 burgemeester van de gemeente Moen. Hij overleed schielijk op 19 april 1938 na een ongeluk in Antwerpen. Remi nam de taak van zijn vader als landbouwer over en werd van 1959 tot 1971 ook burgemeester in de zogenaamde steenbakkersgemeente. Aanvankelijk was hij kopman van de christelijke volkspartij. Later stapte hij over naar de bleekblauwe, gematigde liberale partij bestaande uit boeren, handelaars en middenstanders. Remi huldigde het principe: ‘De pastoor baas in zijn kerk, de burgemeester in het gemeentehuis’. Tijdens de werkdagen begaf Remi zich met de fiets (doorgaans in ‘kiel’) naar het gemeentehuis om zijn correspondentie in te kijken en het werk te regelen met het gemeentepersoneel: de secretaris, de administratief bediende (tevens koster), de veldwachter en een paar werklieden die de karweitjes of klusjes op de gemeente klaarden. De dienstverlening op het gemeentehuis was dan nog niet zo uitgebreid en omslachtig. Van een technische en culturele dienst was er nog nauwelijks of geen sprake. Ze waren naar verluidt ook niet nodig. Overdag regelde Remi samen met zijn actieve vrouw de werkzaamheden op en om de hoeve. Ze werden bijgestaan door enkele helpers, onder meer door de bekende figuur Kamiel Viane, die er als kind werd opgevangen en verzorgd en die ongelukkig door een op hol geslagen stier aan zijn einde kwam. Het werk in de stallen en op de velden kende anderzijds zijn dagelijks, normaal verloop. De sporadische vergaderingen en ontvangsten op het gemeentehuis hield Remi meestal voor ’s avonds, zelfs de burgerlijke huwelijken. Eens 31
heeft burgemeester Remi Debrabandere voor het voltrekken van een trouw zich van een volledig uur vergist. Toen hij aankwam liepen de trouwknechten en de familieleden er al wat aangeschoten bij. Ze hadden immers het feest in een dorpscafé reeds volop ingezet, met alle gevolgen vandien. Alles verliep rustig en kalm in het dorp, behalve op de jaarlijkse ommegang met de paardenwijding en tijdens de septemberkermis. Dit waren heuse volksfeesten, die door heel wat mensen van binnen en buiten de gemeente uitbundig werden gevierd. Het was toen ook de gewoonte dat de gemeenteprominenten en verenigingen tijdens de jaarwisseling hun nieuwjaarswensen bij de burgemeester aan huis overmaakten. Remi Debrabandere heeft onder zijn bewind grote realisaties verwezenlijkt: de bouw van een nieuw gemeentehuis, de renovatie van de gemeenteschool en de overwelving van de Oliebergbeek. In de jaren 1967 en 1968 was burgemeester Remi Debrabandere uiteraard betrokken bij de onteigeningen van landerijen en woningen voor de verbreding van het kanaal Bossuit-Kortrijk. Voortdurend moeten zoeken naar andere, betere voorstellen om eigendommen te ontnemen (af te kopen) teneinde de eigenaars toch min of meer tevreden te kunnen stellen, vond de burgervader stresserend, onaangenaam en zeer ondankbaar. Om de muizenissen en beslommeringen bij zijn politieke taak wat uit zijn hoofd te zetten, zocht Remi Debrabandere verademing bij de ‘Moense Bliekers’, die ‘s zondags aan de wal bij het neerhof hun hengel in het viswater uitwierpen. Van die vissersclub was hij tevens jarenlang de geliefde erevoorzitter. Remi had ook een boontje voor het voetbal. Hij was trouwe supporter van F.C. Moen. Zelfs nadat hij de politiek vaarwel had gezegd en economisch op non-actief stond, volgde hij zoveel mogelijk de thuiswedstrijden van de geelzwarten, doorgaans in gezelschap van zijn vriend Noël Breda. Vaak trokken ze ook samen op verplaatsing. Na het kijkstuk volgde een verlengstuk in het clublokaal, waar met de supporters tussen pot en pint nog werd nagekaart over de wedstrijd.
De na-oorlogse burgerwacht rond de jaren 1950.
32
Maurice Decraene Geboren te Otegem op 4 december 1905 en overleden te Kortrijk op 20 april 1987. Echtgenoot van Marcella Depraetere. Ze hadden 1 dochter Yolande. Burgemeester van Otegem van 1960 tot 1971. In 1964 waren Felicien T’Joens en Maurice D’Haene zijn schepenen. Onder zijn bewind werd in 1966 de eerste steen gelegd van de Pontwijk. In die periode waren de paardengespannen uit de tijd van burgemeester Victor Vantieghem verdwenen (zie aldaar) en kon men zonder bezwaren de kasseistenen vervangen door tarmac. Dat gebeurde dan ook in de Tiegemstraat en de Ingooigemstraat. Maurice was medestichter van KV Blauwvoet Otegem. Hij volgde Maurice Mekeirele op als voorzitter, tot 1973. Toen zorgde hij voor verjonging en werd Dion Lefèbvre voorzitter. Hij was de volksvriend die met vaderlijk gezag zijn troepen samenhield. Hij was ook de man die door zijn relaties buiten Otegem vruchtbare contacten kon onderhouden met voetbalclubs uit hogere reeksen, met name Kortrijk Sport, Stade Kortrijk en Harelbeke. Waardevolle elementen kwamen Blauwvoet versterken. Die kon hij inlijven met kilootjes boter en ‘klutskes’ aardappelen. Als landbouwer en eigenaar van de Kasteelhoeve te Diesveld had hij heel wat aandacht voor de landbouwwegen en een deel van de Kasteelstraat (nu Diesveldstraat) werd een betonweg. Toen de huurovereenkomst van de gemeentelijke schoolgebouwen van de vrije jongensschool hernieuwd moest worden, gebeurde dat niet en de vrije jongensschool werd gemeenteschool, wat kwaad bloed zette bij Pastoor Deneweth en Otegem in twee kampen verdeelde. De gronden voor het nieuwe kerkhof werden aangekocht en de ontgravingen en overbrengingen hadden plaats van 1968 tot 1969. In 1970 trok Maurice zich uit de politiek terug. Zijn plaats op de kiezerslijst werd ingenomen door zijn echtgenote Marcella Depraetere. Er werd een nieuwe straat naar deze burgemeester genoemd.
33
Albert (Roger) Defoor Geboren te Otegem op 23 februari 1925 en overleden te Kortrijk op 7 april 2005. Echtgenoot van Rozette Vaneeckhout. Het echtpaar had vier kinderen: twee zonen en twee dochters. Albert werd in de volksmond Roger genoemd. Hij was medestichter en erevoorzitter van Wielerclub Otegem Boven. Onder zijn voorzitterschap ontstond in 1969 de eerste cyclocross die zou uitgroeien tot de hoogdag van Otegem op Weversmisdag in januari. De school kreeg een vrije dag en het dorp werd onder de voet gelopen door duizenden toeschouwers. Hij was de populaire beenhouwer, in de volksmond “Larie” werd genoemd. Hij was altijd welgezind. Hij bezocht wekelijks zijn trouwe klanten aan huis om de bestelling te noteren. Er stond altijd een fles jenever op de toog en hij kende zijn pappenheimers. Toen mocht het nog dat hij met een sigaartje tussen de lippen de klanten bediende. Toen er eens een nieuwe klant voor de toog opdook vroeg hij: “een druppel of een pintje?” Er wordt verteld dat de klant toen verbouwereerd antwoordde: “Ik zou liever een biefstukske en een halve kilo gekapt hebben.” Hij was een vurig supporter van de voetbalclub ‘de Blauwvoet’ en werd voorzitter van de supportersclub. In 1973 werd hij penningmeester. Bij elke thuismatch zat hij in het lokethuisje en samen met vrouw Rozette runde hij 25 jaar lang de kantine. In de beginjaren van het ontmoetingscentrum De Spoele hield hij er samen met vrouw Rozette ook de cafetaria open ten voordele van de voetbalclub. Hij werd ook de sympathieke voorzitter van de Kristelijke Bond van Gepensioneerden, nu OKRA. Op een luimige manier kon hij op de ledenvergaderingen zijn toehoorders boeien en met een kwinkslag en zijn typische lach wuifde hij kritiek weg. Niet te verwonderen, want hij was ook een begenadigd toneelspeler, die in de blijspelen al van bij zijn verschijning de zaal aan het lachen bracht. “Roger Laries” was een dorpsfiguur bij uitstek.
34
Ernest Defoor Geboren te Otegem op 6 november 1906 en overleden te Otegem op 22 oktober 1984. Echtgenoot van Julia Cabij. Het echtpaar had zes kinderen, drie dochters en drie zonen onder wie Geri (zie aldaar). Hij was schatbewaarder van de kerkfabriek. Gewezen secretaris en medestichter van ACWACV-CM-BAC-KBG-KWB. Hij was eenvoudig, kalm, wijs en bezadigd. Talrijke mensen werden door hem wegwijs gemaakt in de wirwar van syndicale en sociale verplichtingen. Hij bleef jaren de bezieler van de plaatselijke sociale organisaties. Alle werknemers lagen hem nauw aan het hart. Hij was ook diplomaat en graag gezien bij de werkgevers. Hij was een trouwe vriend, een man van zijn woord, een gezellig man, een ware volksvriend, die nooit aan zichzelf dacht. Rerum Novarum op Ons-Heer-Hemelvaartsdag was jaarlijks de grote dag voor “Nestie”. Na de stoet met de vlaggen van de Otegemse verenigingen nam hij het woord in een zinderende toespraak. Minder bekende nieuwtjes begon hij met de zeispreuk “ hier gezeid en elders gezwegen” Zijn zonen erfden zijn verantwoordelijksgevoel en wilden dat naar de politiek overbrengen. Hij was de vader van wijlen Eric en Geri Defoor, gewezen gemeenteraadsleden van GrootZwevegem. Ook zoon Jozef werd raadslid in de laatste legislatuur van zelfstandig Otegem.
35
Geri Defoor Geboren te Otegem op 7 september 1940 en overleden te Heestert op 19 maart 2010. Zoon van Ernest Defoor en Julia Cabij. Geri komt uit een gezin van zes kinderen. Na het lager onderwijs trok hij naar de vakschool in Kortrijk, waar hij aanvankelijk het beroep van garagist leerde, maar uiteindelijk voor zijn roeping koos: het ACW-werk. Hij wilde het werk van zijn vader Ernest met volle overtuiging voortzetten en begon als ACV-bode in o.a. Sint-Denijs, Moen en Heestert. Hij werd secretaris van het ACV, waarvoor hij zowel in Heestert, Moen als Avelgem bureauwerk moest verrichten. Hij was wat blij toen zijn neef Gino besloot om hetzelfde pad te bewandelen. Geri vervulde zijn militaire dienst in Doornik en daarna in Duitsland als sergeant. Tijdens zijn jeugd speelde hij bij F.C. Blauwvoet Otegem. Daar was hij tevens een vaste waarde in de eerste kampioenenploeg in 1962. Hij was ook mede-oprichter van de ‘Gildeboys’ in Heestert. Vanuit deze voetbalploeg ontstond in 1967 F.C. Sparta Heestert. Geri werd de eerste ondervoorzitter en bij de start van de competitie in 1968 speelden ze hun eerste match. Deze functie oefende hij een tiental jaren uit tot hij voor de tweede keer de ‘Gildeboys’ oprichtte. In 1966 huwde hij met Yvette Vanherzeele. Geri was vooral een grote kindervriend. Meer dan 40 jaar heeft hij als de échte Sinterklaas vele kinderharten beroerd. In allerlei verenigingen en ook ten huize van de kinderen speelde hij dolgraag sinterklaas. Hij was een echte volksvriend en wilde steeds bij de mensen zijn. Daardoor had hij een druk sociaal leven dat steunde op kameraadschap, medeleven en inzet voor de zwakkeren. Hij bracht er bij talloze familiefeesten de gezellige sfeer in, met zijn volle warme stem was hij een geboren animator zowel in gesproken woord als in zang. Bij de vinkenmaatschappij ‘Morgenzang’ van Heestert was Geri penningmeester en zorgde hij voor de inschrijvingen. Verder was hij nog secretaris van het feestcomité, commissielid van de plaatselijke fanfare en gedurende vele jaren voorzitter van Okra. Hij was ook enkele jaren lector tijdens begrafenisplechtigheden in Heestert. Tenslotte zat hij ook eventjes in de politiek: tijdens de legislatuur 2001-2006 was hij gemeenteraadslid van Zwevegem. Na een operatie ging zijn gezondheid geleidelijk achteruit en stierf hij op 70-jarige leeftijd.
36
Hector Dejaegere Geboren te Harelbeke op 15 mei 1883 en overleden te Kortrijk op 17 april 1973. Ongehuwde zoon van Julianus Dejaegere en Elisa Maes. Hector was dus afkomstig van Harelbeke, waar hij al op vijfjarige leeftijd van zijn grootvader leerde hoe je mollen moet vangen. Het is zijn grote specialiteit geworden en het wekt dus geen verbazing dat iedereen hem kende als ‘De Mollenvanger’. Eigenlijk, in onvervalst Zwevegems: ‘De Moollepakker’. Boeren die met mollen geplaagd zaten in hun akkers, ook uit naburige gemeenten, kwamen naar Hector om hen te helpen. Om zijn specialiteit uit te oefenen gebruikte Hector altijd hetzelfde ijzer, het ijzer dat ook zijn moeders vader had gebruikt. De ongetrouwd gebleven Hector verloor zijn moeder in 1928 en woonde daarna helemaal alleen in de Kortrijkstraat, op de Hector Dejaegere, alias ‘De Mollenvanger’, kijkt belang- Losschaert. “Sedert de dood van zijn moestellend toe, samen met een glunderende peter Basiel der leefde hij als die kluizenaars aan wie de Verbauwhede, wanneer mevrouw Verhaeghe de Naeyer herinnering voortleeft onder het volk. Een – Bekaert op 14 augustus 1968 op het gemeentehuis beetje eigenaardig, heel apart in zijn lehaar handtekening als meter op de geboorteakte venswijze was Hector in de gehele streek plaatst. bekend. Velen deden een beroep op zijn kunde…” (tekst op zijn bidprentje) Op 15 augustus 1968 werd Hector opeens wereldberoemd in Zwevegem en omliggende, want het feestcomité van de Losschaert kwam naar buiten met een reus, gemaakt naar zijn beeld en gelijkenis, die ook de naam ‘De Mollenvanger’ kreeg. Een massa wijkbewoners en sympathisanten woonden de inschrijving in het bevolkingsregister van Zwevegem bij. Voor de doopplechtigheid was Monique Verhaeghe de Naeyer-Bekaert meter en Basiel Verbauwhede peter van de omvangrijke boreling. En er volgde een heuglijk feest! De mensen van het tv-programma Echo (hoe heette de huidige VRT op dat moment ook al weer?) waren echter ontgoocheld. Het feestcomité van de Losschaert had Hector de dag ervoor afgehaald van het ziekenhuis, waar hij vermoedelijk voor het eerst in zijn leven had verbleven. Zijn haar was geknipt, hij was kort geschoren, nee, het was dezelfde ‘Torie Jaegers’ niet meer. Maar het comité was heel tevreden dat ze met een propere Hector konden uitpakken.
37
Zo stil als iedereen hem kende is Hector Dejaegere een maand voor zijn negentigste verjaardag heengegaan. In alle eenvoud en bescheidenheid, maar vereeuwigd door de schepping van de reus van de Losschaert.
De traditionele foto voor het gemeentehuis na de ondertekening van de geboorteakte van de reus ‘De Mollenvanger’. Bovenaan de trap Hector Dejaegere geflankeerd door Mevrouw Verhaeghe de Naeyer – Bekaert en Basiel Verbauwhede. Verder op de foto de leden van het feestcomité van De Losschaert.
38
Jozef Delbeke Geboren te Deerlijk op 24 oktober 1916 en overleden te Zwevezele op 7 februari 2007. Was medepastoor in Otegem van 1952 tot 1964. Zoon van Cyrille Emile Delbeke (landbouwer) en Marie Elodie Leon Vanwynsberghe. In zijn ondergeschikte rol heeft hij een belangrijke rol gespeeld in het gemeenschapsleven van Otegem. Hij was de eerste priester die een lekenlector introduceerde in de zondagsmissen. Die zat aanvankelijk verscholen tussen het volk voor de preekstoel, met een microfoon in de hand en de teksten op zijn knieën. ‘Meneer den Onderpaster’ was de bezieler van de grootse KAJ- en VKAJ-viering in 1956. In datzelfde jaar stichtte hij de Chiro voor de jongens en de Kroonwacht voor de meisjes, omdat hij vond dat er een gebrek was aan geleide opvoedende ontspanning voor jongens en meisjes onder de 14 jaar. Hij was niet alleen de bezielende proost, maar hij schreef ook toneelstukken voor de jeugd. De meest bekende zijn het drieluik: ‘Delio wordt koning’, ‘Delio keert weer’ en ‘Delio ter dood’, waarin hij de kinderen de zeven hoofdzonden in zeven personages liet uitbeelden in een boeiend scenario: hovaardigheid, gierigheid, onkuisheid, nijd, gulzigheid, gramschap, traagheid en Delio was de Liefde. Het stuk werd zelfs opgevoerd in Moeskroen voor de Vlaamse ouders en hun kinderen in het St-Jozefscollege. Hij stichtte in 1957 Milac Otegem, om de soldaten in contact te houden met het thuisfront. Die soldaten ‘lagen’ meestal in Duitsland, zelfs 18 maanden lang. Hij schafte zich een eerste stencilmachine aan en stichtte ‘Het Zonneke’, ofte de ‘gazette’ van Otegem, een maandblad dat op een ludieke manier het nieuws uit Otegem buiten onze landsgrenzen verspreidde. Met de opbrengst van ruim 400 abonnementen bezorgde hij onze dienstplichtige jongelui met kerstmis een nuttig geschenk en het weekblad ‘De krant van West-Vlaanderen’. Met het Milac-comité organiseerde hij een bonte avond om die geschenken te bekostigen. Die lokte telkens een bomvolle feestzaal boven de jongensschool. Het tijdschrift bestaat nog altijd. De redactie bestond uit jongeren die hun diensttijd achter de rug hadden. Als een redactielid trouwde moest hij de redactie verlaten. Zo kwam het dat het blad tijdelijk wegviel bij gebrek aan vrijgezellen. Nu is het in handen van eervolle huisvaders die het als een dorpsplicht beschouwen om Otegemse weetjes die niet in de kranten komen in de huiskamers te brengen. Eén van de hoogtepunten was de speciale uitgave van ‘Het Zonneke’ ter gelegenheid van de doortocht van de Ronde van Frankrijk in Otegem met een in memoriam Jef Planckaert, die in
39
2007 overleed, en met artikels uit kranten van de jaren 1950-60 over de successen van hun illustere dorpsgenoot. Klap op de vuurpijl: onderpastoor Delbeke schafte zich in 1959 een filmcamera aan en schreef een scenario ‘Kent gij Otegem?’ Daarin filmde cameraman wijlen Frans Vercruysse hoe een dorp in de jaren 1950 leefde. Hij vatte alles samen in een zwart-witte prent van twee uur: het geestelijk leven, de ontspanning, het onderwijs, de neringdoeners, de landbouw, de jeugdbeweging, de bonden. Die film werd weekends lang gedraaid in de bovenzaal van de jongensschool en bereikte 700 toeschouwers. Honderden mensen zagen zich voor het eerst in hun doen en laten op het witte doek. Hij heeft de dorpsmensen van toen blijvend in de kijker geplaatst en die jongeren van toen hebben later het gemeenschapsleven in Otegem gestalte gegeven. In een tijdspanne van 12 jaar heeft deze eenvoudige onderpastoor in Otegem een toekomstvisie ontwikkeld om "U" tegen te zeggen. In 1964 bij zijn vertrek kwam hij aan de deur bij André Coorevits met 15 grote achtmillimeterbobijnen met de opdracht : "Ge gaat er nog wel ne keer wat mee doen, André." Het heeft meer dan 40 jaar geduurd tot de elektronische middelen op de markt kwamen om er een moderne prent van te maken. De films van E.H. Jozef Delbeke vormen de basis van de historische DVD 'Ooteghem in de tijd van toen’ die in 2010 verscheen, met beelden van 1948 tot 1998. Jammer dat hij de bekroning van zijn werk niet meer heeft kunnen meemaken. In 1964 werd hij medepastoor in Aarsele en in 1968 pastoor te Zwevezele, St.-Jozef (Hille) tot hij eervol ontslag kreeg in 1987. Hij stierf op 91-jarige leeftijd in het rusthuis ‘Maria ter Ruste’ te Zwevezele in 2007.
E. H. Jozef Delbeke bij de oprichting van de Kroonwacht (later opgeslorpt door de Chiro) in Otegem.
40
Berlinde Delobelle Geboren te Heestert op 13 mei 1884 en overleden te Heestert op 17 juli 1971. Dochter van Leonard Delobelle en Melanie Dekoker. In eerste huwelijk getrouwd met Aimé Byttebier (timmerman) en een tweede keer met Cyriel Roelstraete. Beroep: vroedvrouw. Officieel heette ze Alida, Eliza, Berlinde Delobelle, maar voor de mensen van het dorp was ze ‘Berlinde Kokers’ (uiteraard naar de familienaam van haar moeder). Ze is vast en zeker een historische figuur geweest van Heestert en uren in de omtrek. Bekend, bemind en geprezen door duizenden moeders en vaders omdat zij zoveel kinderen zo goed ‘ter wereld’ heeft gebracht. Berlinde was namelijk een van de eerste gediplomeerde vroedvrouwen. In Brugge, waar zij haar studies deed, was de leuze die de studenten elke dag in het klaslokaal zagen hangen: “Geduld – Zedigheid – Reinheid”. Met haar ‘velootje’ heeft ze de hele streek afgerotst, van het ene gezin naar het andere. Er zijn momenten geweest dat ze op één nacht vier kindjes ter wereld moest brengen en Cyriel, met wie ze in 1919 in een tweede huwelijk getrouwd was, moest dan de facteur spelen. Als Berlinde weg was voor een ‘kinderbedde’ noteerde hij zorgvuldig waar ze naar toe was en kwam er intussen een nieuwe klant aankloppen in de Gauwelstraat nr. 35, dan moest Cyriel zorgen dat zijn vrouw verwittigd werd om van de ene verlossing naar de andere over te stappen. Heestert, Moen, St.-Louis en Otegem waren abonnee, maar zelfs vanuit Kortrijk deden ze een beroep op haar. Later kon ze zich een moto aanschaffen. Dat was een heel evenement, want dat beestje wilde af en toe niet vooruit en dan moest Cyriel uit zijn nest om het spul in gang te stampen. Er mocht geen tijd verloren gaan, want er wachtte ergens een aanstaande moeder. In die tijd was het helemaal niet zeker dat er intussen een dokter zou zijn. In vele gevallen was het opknappen van dat karweitje enkel en alleen haar taak. Niettemin mocht Berlinde op het einde van haar bijna 50-jarige loopbaan met fierheid zeggen dat ze al die vele moeders erdoor geholpen heeft. Geen enkele is, zoals men placht te zeggen, ‘in het kinderbedde gebleven’.
41
In een interview van 1969 lezen we: “Ik heb vaders gezien die geen ‘chieke toebak’ waard waren op zulke momenten. Alles moest ik voorzeggen en aanwijzen. Ik moest beter weten waar alles lag en te vinden was. Om hun spanning door te spoelen waren zij het best met een goeie klare. Wanneer alles goed gepasseerd was zegden ze: Wij hebben het toch weer eens goed voor mekaar gebracht…” Op 15 oktober van datzelfde jaar mochten Cyriel, die vroeger NMBS-werkman was, en Berlinde hun gouden huwelijksjubileum vieren. Berlinde was er heel fier op dat haar dochter Josepha (zie aldaar) verpleegster was in het Kinderwelzijn en haar kleindochter Ria eveneens verpleegster bij het Wit-Gele Kruis. Ze was tevens een trouw en geprezen bestuurslid van de Bond der Gepensioneerden en lid van de Katholieke Arbeiders Vrouwen.
Op 15 oktober 1969 vierden Berlinde en Cyriel hun gouden huwelijksjubileum.
42
Marcel Deloof Geboren te Heestert op 1 juni 1906 en overleden te Kortrijk op 18 mei 1969. Zoon van Aloïs Deloof en Marie Delmeire. Echtgenoot van Marcella Vanmeenen. Zijn vader, die timmerman was in de Stampkotstraat in Heestert, stierf toen Marcel nog maar vier maanden oud was. Hij liep een paar jaar school in Heestert, op en af van dicht bij de Knokkebrug, waar zijn hertrouwde moeder toen woonde. Als zeven-/achtjarige had hij de opdracht ’s morgens met een karretje de melkkannen van twee boeren mee te nemen naar de melkerij in de Vierkeerstraat in Heestert. Dan mocht hij naar de klas. Vanaf september 1914 tot en met september 1917 was hij keukenhulpje in een kloosterschool in Doornik. Na de eerste wereldoorlog kon hij op zijn dertiende als seizoenarbeider aan de slag in Frankrijk. Hij heeft toen ook een tijdje bij Bekaert gewerkt, maar na korte tijd, na een woordenwisseling met de legendarische ‘Meneer Maurice’, gaf hij het op en trok naar La Flandre. Hij leerde daar zijn toekomstige vrouw kennen. Tijdens de tweede wereldoorlog ‘trok hij zijn plan’ om in te staan voor het onderhoud van zijn gezin. Veel ‘blauwers’ konden bij hem in de leer gaan. Na de oorlog trok hij opnieuw naar Frankrijk om er te werken in een wolspinnerij. Tenslotte eindigde zijn werkmansloopbaan weer bij Bekaert in Zwevegem. Bij zijn huwelijk in 1939 ging hij in Deerlijk wonen, op de grens met Zwevegem, maar hij kwam in 1951 terug naar Knokke, waar hij een nieuw huis had gebouwd, juist voor het Souterrainbos (dat bij de verbreding van het kanaal in de jaren 1970 verdween). Zijn hele leven lang was hij een uitstekende tuinier, en voor zijn ontspanning kon hij ‘kaarten met zijn gat in ’t water’. Hij was bestuurslid van de wielerclub en van de Kristelijke Werkersbeweging (KWB) van Knokke. Maar zijn grootste verdienste was allicht zijn inzet voor de folkloregroep Mechagel. Het typisch Knokse Mechagel is een volkse stoet die om de zeven jaar uitgaat. Marcel stapte voor het eerst mee in 1922, als 16-jarige, en daarna eveneens in 1929. Daarna viel alles stil, zeker met de oorlog ertussen. Zodra hij weer in Knokke woonde hield Marcel zich bezig met het heropstarten van Mechagel. Men besliste om de Mechagelstoet weer te laten uitrukken op maandag 13 oktober 1952, de maandag van Knokke-kermis. De deelnemers kwamen voornamelijk uit de 43
lokale steenbakkerij van Demeestere en uit de dakpannenfabriek. In die tijd lagen alle activiteiten rond Knokke-kermis stil van de vrijdagmiddag tot de dinsdagmorgen. Toen 1959 naderde was men in Zwevegem de Berenstoet aan het voorbereiden. Frans Van Immerseel, de ontwerper van deze Berenstoet, moedigde Marcel sterk aan om Mechagel zeker niet te laten vallen. Onder impuls van stoetenbouwer Van Immerseel zette men alle figuren van Mechagel op papier, met de wijze raad van Silveer Vanhuysse, die thuis was in de heemkunde. Mechagel werd zodoende ook een evocatie van de oude beroepen in het dorp. Na de Mechagel van 1959 stapte de Knokse groep in 1960 zelfs mee op in de Berenstoet zelf. Ook op 14 oktober 1966 was Mechagel weer te zien. Als commandant van Mechagel was Marcel de hoofdverantwoordelijke voor, tijdens en na de stoet. Na het overlijden van Marcel nam zijn zoon Eric de taak over voor de stoet van 1973. In 1980 gebeurde er niks, maar in 1988 werd de draad opnieuw opgenomen door de dienstdoende wijkburgemeester van Knokke, Willy Vancauwenberghe. Mechagel werd door hem in ere gehouden in 1988, 1995, 2002 en 2009.
De groep van de Mechagelstoet van maandag 13 oktober 1952.
44
Valère Demeestere Geboren te Kortrijk op 9 mei 1886 en overleden te Kortrijk op 23 juli 1963. Zoon van Amaat Gustaaf Demeestere, landbouwer te Kortrijk, en Pelagie Vanderplancke. Amaat was een broer van de Zwevegemse brouwer Hector Demeestere, die actief was te Zwevegem van 1891 tot 1919, toen hij de brouwerij verkocht aan Cyrille Bafcop. Echtgenoot van Aline Vanneste. Bij hun huwelijk op 31 december 1913 gingen ze heel kort in Kortrijk wonen, Veldstraat 111, want in januari 1914 betrokken ze de woning van haar ouders (gelegen in de Otegemstraat, komende vanuit het centrum, juist voorbij het station rechts) en zetten er de handel in bouwstoffen, kolen en dergelijke voort. Later is hij dan verhuisd naar de Oudenaardsesteenweg in Kortrijk. In 1909, op 23-jarige leeftijd, begon Valeer Demeestere zijn eerste bakstenen te bakken aan ‘Den Ondank’, nu Oude Lettenhofstraat. In juni 1911 diende hij een verzoekschrift in bij de gemeentelijke overheid om langs de huidige Oude Lettenhofstraat een bestendige steenbakkerij op te richten, ter hoogte van de huidige Salembierstraat. Daar werden enkele veldovens ingericht. De aarde werd gedolven in de onmiddellijke omgeving. Daar tegenover stond café ‘Den Ondank’, dat gebruikt werd als eetzaal, rustplaats enz. Ter plaatse werkte de jeugdige Valeer met een zestal losse arbeiders voor het delven van de aarde, en het maken en branden van de stenen. Onder hen Alidoor Decock en Camiel Vierstraete. Deze laatste bleef zijn hele leven bij Valeer en later diens schoonzoon Paul Hanssens werken. (Zie ook onder Paul Hanssens) In 1912 had Valeer Demeestere blijkbaar al voldoende ervaring opgedaan en wou hij een groter bedrijf opstarten. Daarvoor kocht hij samen met zijn toekomstige schoonvader Aloïs Vanneste gronden van Camille Pauwels, die gelegen waren langs de Kastanjeboomstraat, zeg maar het voorste deel van het huidige containerpark. De productie kon de vraag niet volgen, zodat hij in 1914 een eerste Hoffman-ringoven liet bouwen. Dat gebouw is nog gedeeltelijk zichtbaar: het betreft de loods tussen het containerpark en het dierenasiel te Knokke. De stenen voor de bouw van de eerste ringoven werden gebakken in buitenovens, die zich bevonden op de plaats van de huidige weegbrug bij het binnenrijden van het achteraan gelegen deel van het containerpark. De aarde werd gestoken op het weiland achter de woning nr.1 in de Kastanjeboomstraat. De eerste wereldoorlog kwam roet in het eten gooien. De productie werd voor lange tijd stilgelegd. Na de oorlog moest de onderneming natuurlijk op volle toeren draaien voor de heropbouw van de woningen in de regio. Valeer kon de leiding niet meer alleen aan, en vond onvoldoende arbeiders die bij hem wilden komen werken. Daarom haalde hij Lievin Cooleman weg bij de steenbakkerij Vanelslander te Kortrijk. Lievin werd de eerste voorman. 45
Hij was afkomstig uit de kuststreek en moest er voor zorgen dat er jaarlijks 15 à 20 mannen het seizoen kwamen doen te Knokke, van het begin van de lente tot eind september. Voor deze mensen had Valeer een loods gebouwd op de plaats waar vandaag de dag de groenafvalpers staat. Die loods diende als slaap- , woon- en leefruimte voor de seizoenarbeiders. Er werd gewerkt tot de zaterdagnamiddag. In het begin werden ze betaald per 1000 geproduceerde bakstenen. Ze werkten in groep en de voorman verdeelde de lonen. In 1919 bouwde Valeer Demeestere reeds een tweede ringoven, om de vraag te kunnen volgen. Deze tweede ringoven werd gebouwd recht tegenover de toegang naar de huidige voedselbank. Valeer bouwde ook een eigen woonst naast de latere villa die hij zou bouwen voor zijn enige dochter, Gilda. De voorgevel ervan werd gemetseld met façadestenen afkomstig van de steenbakkerij Geldens, de latere dakpannenfabriek gelegen aan Knokkebrug. (Nu is de sigarenfabriek Cortès daar gevestigd). Dit was in Knokke het enige huis met façadestenen van Geldens. Toen zijn dochter op 3 oktober 1936 trouwde werd er niet gewerkt op de steenbakkerij. Valeer betaalde voor zijn volk in ieder café te Knokke een vaatje bier. En in die tijd ontbrak het in Knokke niet aan cafés! Toen Arthur Callens aangeworven werd als ondermeester moest hij bij de fabriek komen wonen. Aan, bij en op de fabriek. Hij werd vertrouwensman van Valeer. Deze woning werd gesloopt in augustus 1990. In 1934 kocht hij de steenbakkerij van Leon Collin te Moen, die failliet was gegaan. Begin de jaren 1950 stelde de steenbakkerij Demeestere te Knokke ongeveer 150 mensen te werk, en er werd nog met een twaalftal paarden gewerkt. Na het huwelijk van zijn dochter liet hij het toezicht over de steenbakkerij te Knokke over aan zijn schoonzoon, Paul Hanssens, wat niet wilde zeggen dat hij te Knokke niet meer te zien was. Valeer Demeestere, naar wie in Zwevegem een straat werd genoemd, was bestuurslid van de Zwevegemse Wielerfanfare, de zogenaamde Veloclub, en van alle verenigingen die blauw gezind waren.
Briefhoofd van een factuur van 31 mei 1938.
46
Gabriëlle Demets Geboren te Waarmaarde op 26 augustus 1899 en overleden te Zwevegem op 1 mei 2010. Dochter van Adolf Demets (landbouwer) en Zulma Gerniers, die twee zonen en vier dochters hadden. Gabriëlle liep lager onderwijs in Celles (Henegouwen) om er Frans te leren. In 1936 huwde ze met Charles Gerniers, een schoonbroer van de Zwevegemse brouwer Cyriel Bafcop. Bij hun huwelijk kwamen Charles en Gabriëlle in Zwevegem wonen, in de Harelbeekstraat, waar ze een familieweverij met twaalf getouwen opstartten. Ze hadden vijf man personeel: drie wevers, een bobijnster en een spoelster. Ze weefden hoofdzakelijk hemdenstoffen. Tijdens de oorlog moesten ze ook stoffen leveren aan de Duitsers, weliswaar tegen de zin van Charles. Hij had alle stukken weggebracht, op een viertal rollen stof na, die hij wou onderbrengen in het bedrijf Vetex in Kortrijk. Wellicht werd hij verklikt door een jaloerse concurrent-wever. Vanwege die vier rollen werd hij opgepakt en in Kortrijk opgesloten in de gevangenis naast het station. Jammer genoeg werd het station en de omgeving op 26 maart 1944 zwaar gebombardeerd door de geallieerden en Charles kwam om in dit bombardement. Gabriëlle bleef achter met drie kleine kinderen, maar de zware tegenslag kon haar niet tegenhouden om het werk van haar man voort te zetten. Ze hield de weverij draaiende tot in 1958. Twee van haar zonen bleven bij moeder wonen, Jacques en Luc. Ze verzorgden haar tot de laatste dag van haar lang leven. Toen ze op 100-jarige leeftijd ontvangen werd op het gemeentehuis zei ze pront dat ze pas om de vijf jaar zou terugkomen. Ze hield woord in 2004 en 2009. In april 2010 overleed Bernardina Van Dommelen uit Antwerpen en zodoende werd Gabriëlle toen uitgeroepen tot oudste Belg. Tot een echte viering van dat feit is het door ziekte nooit kunnen komen. De kranige Gabriëlle reed met haar zwarte Chevrolet (bouwjaar 1952) tot in 1985, dus tot haar 85-ste! Tot ze aan het Pirroen in Kortrijk een lichte aanrijding had en er de brui aan gaf. Ze had een voorliefde voor de Franse posten op TV en ze volgde de sportuitzendingen tot kort voor haar dood. La Libre Belgique was haar dagelijkse krant.
47
Joseph Demeulenaere Geboren te Rijsel (Frankrijk) op 16 maart 1919 en overleden te Kortrijk op 4 oktober 2000. Zoon van Georges Demeulenaere en Valérie Ally. Echtgenoot van Josepha Roelstraete. (Zie ook aldaar) Beroep: koster – bediende. Joseph, Henri, César Demeulenaere kwam uit een gezin van zes kinderen dat in Houtem bij Ieper woonde. Aan de kostersschool te Torhout studeerde hij voor koster-organist. Op 6 augustus 1937 mocht hij, nauwelijks 18 jaar oud, op aanbeveling van E.H. Jozef Ghesquière, directeur van het ‘Sint-Jozefsgesticht Thorhout’, naar Heestert trekken. Een tocht die hij per fiets vanuit Houtem ondernam. Het was snikheet, hij reed lek en kreeg daarbij nog een boete omdat zijn stalen ros geen nummerplaat had. Op 9 augustus kreeg de versbakken kerkdienaar de kerksleutels van zijn voorganger Jules Retsin, die ziek was. Aanvankelijk logeerde hij bij slager Gerard Van Eeckhout. Vanaf 1 september 1938 werd Joseph wegens zijn legerdienst in Vilvoorde tijdelijk vervangen door André Vandevelde en ten gevolge van de mobilisatie in 1939 en de oorlog in 1940 kon hij pas terugkeren op 1 juli 1940. Hij was ook voor een korte periode bediende in de sigarenfabriek Vandermarliere te Heestert. In 1945 huwde hij met Josepha Roelstraete. Samen waren ze jarenlang de spilfiguren van het koninklijk toneelgezelschap ‘Deugd en Vreugd’. De toneelmicrobe had hen beiden stevig in haar greep. Als archivaris en P.R.-man zorgde hij voor een unieke verzameling krantenknipsels en foto’s van deze vereniging. Hij zorgde tevens voor de reservatie van de toegangskaarten. Na de oorlog was hij enkele jaren bediende in het gemeentehuis van Heestert onder de burgemeesters Achiel Quatannens en Remi Deprez, tot hij vanaf 1948 agent werd bij het Gemeentekrediet van België, tot in 1986. Om allerlei voordrachten te kunnen bijwonen sloot hij zich aan bij de Davidsfondsafdeling van Moen. Hij werd dan ook algauw aangesproken om de boeken van de leden in Heestert te bedelen. Later werd hem gevraagd om een onderafdeling in Heestert op te richten. Zo werd op 25 september 1942 een plaatselijke afdeling van het Davidsfonds boven de doopvont gehouden en Joseph was de eerste secretaris. Samen met Jozef Dejonckere zorgde hij ervoor dat er in een mum van tijd honderd leden waren. De activiteiten werden op een schoolbord in het portaal van de kerk aangekondigd. De vergaderingen hadden doorgaans 48
plaats bij de ‘buizestoof’ in het kleine zaaltje van de Tap (nu Malpertus). Hij bleef bestuurslid tot 1972. Bij de viering van het DF-halfeeuwfeest werd Joseph op zondag 26 april 1992 tijdens de academische zitting gedecoreerd als medestichter. Van 1954 tot 1976 was hij ontvanger van de COO (Commissie Openbare Onderstand) van Heestert. Het lag voor de hand dat zo iemand van heel dichtbij betrokken werd bij het plaatselijk Mariakoor, van 1949 tot zijn laatste dag, niet alleen als begeleider. Maar bij tijden was hij voorzitter, secretaris, penningmeester of allemaal tegelijk. Op zondag 1 april 1973, in de zitting van de kerkraad, ontving de koster-orgelist het ereteken ‘Het Gulden Kruis van St.-Donatianus’. Dit was hem toegekend door de bisschop om zijn trouwe dienst gedurende meer dan 35 jaar. En op zaterdag 10 november van hetzelfde jaar ontving hij ook het arbeidsereteken 1ste klas voor meer dan 25 jaar dienst (intussen al 36 jaar!). Dit ging gepaard met een viering waarop al wie in een of andere functie deelnam aan het parochiaal leven aanwezig was. Na een loopbaan van 47 jaar als koster, waarbij hij 7 pastoors had gediend, ging Joseph op 1 juli 1984 met pensioen. Na zijn laatste H.Mis op 30 juni volgde een hulde vanwege de kerkfabriek, de parochieraad en het Mariakoor. Joseph overhandigde de sleutels van de kerk aan zijn opvolger Karel Vanhoutte. Joseph bezat ook een verbazingwekkend uitgebreide verzameling gedachtenisprentjes en een collectie zichtkaarten. Hij was immers geboeid door heemkunde.
Joseph aan het orgel.
49
André Demuynck Geboren te Sint-Denijs op 20 januari 1916 en overleden te Heestert op 15 januari 2001. Zoon van Désiré Demuynck, schoenmaker, en Zoë Deleersnijder. André bleef ongehuwd. Onderwijzer te SintDenijs. Hij volgde lager onderwijs in Sint-Denijs. Hobby’s: toneelspelen. Hij was circa 19571961 regisseur van de groep ‘De Uilenspiegels’, zijnde de katholieke toneelgroep, die optrad in de oude patronage in de Koffiestraat, van tijdens de tweede wereldoorlog (1942) tot einde 1961. Meester André was in de volksmond ‘Meester Bolle’. Je mocht het niet wagen te hoesten in zijn bijzijn of hij wist je zijn zelfgemaakte vliersiroop aan te prijzen. Zeer opdringerig deed hij je ervan proeven en je kreeg zelfs een flesje mee naar huis. Honderden jaren geleden zou men gezegd hebben dat hij de medicijnman van het dorp was. Na de mobilisatie in september 1939 werd André in mei 1940 te Willebroek krijgsgevangen genomen. Na lange voettochten, begeleid door Duitse soldaten, werden ze uiteindelijk in een goederentrein gestopt richting Oost-Pruisen. Aan zijn krijgsgevangenschap hield André slechte herinneringen over. Per dag 10 tot 11 uur werken, banen aanleggen in de bossen, ook bij slecht weer. Het eten werd meestal koud voorgeschoteld. Het hardste voor hem was te moeten zwijgen, en dit voor iemand die graag zijn woordje zei. Na de oorlog kreeg hij niet direct een plaats als onderwijzer. Eerst was hij vertegenwoordiger voor stoven voor een firma in ijzerwaren. Dit alles deed hij met de fiets, al was het bedrijf waar hij voor werkte gelegen in Roeselare. Hij kon fietsen als geen ander. Ondanks het feit dat André op amper 18-jarige leeftijd zijn diploma op zak had, kon hij als hij de pensioenleeftijd bereikte geen volledige loopbaan voorleggen. De oorlog 40-45 zat daar voor een groot stuk tussen. Voor het openlijk uitkomen voor zijn Vlaamsgezindheid werd hij langer dan een decennium uit het ambt van onderwijzer geweerd, verloor hij zijn burgerrechten en diende hij enkele jaren in de gevangenis door te brengen. In 1960 werd hij in ere hersteld en kreeg alle rechten terug. Na 15 jaar gewerkt te hebben als vertegenwoordiger deed hij in 1960 zijn intrede in het onderwijs. Hij begon les te geven in Deerlijk en mocht na drie jaar naar Sint-Denijs komen. In de gemeentelijke jongensschool volgde hij Lucien Vandenbulcke op. Meester Bolle legde het steeds uit met handen en voeten. Bij kinderen die in een of ander vak achterop waren ging hij gratis ten huize om hen bij te scholen en voor de kantonale examens mochten alle kinderen ook op woensdagnamiddag naar school, om extra te 50
oefenen voor dat examen. Met als resultaat: op de kantonale examens behaalden zijn leerlingen heel behoorlijke resultaten. In de jongensschool voerde hij ook de warme maaltijden in. AndrĂŠ was een trouwe kerkganger de zondag in de hoogmis en hij zong mee in het plaatselijke koor. Bij het betreden van de kerk hoorde men meteen duidelijk of AndrĂŠ aanwezig was in het koor of niet: zijn stem was uniek.
Meester Bolle in de souffleursbak.
51
Paul Depoortere Geboren in Moen op 27 augustus 1943 en overleden in Moen op 2 maart 2000. Paul Depoortere werd te Moen geboren als zoon van Gerard en Noëlla Vandenbulcke. Hij was gehuwd met Georgette Hoogstoel en had twee zonen: Geert en Frank. Hij overleed plotseling tijdens het uitvoeren van een herstelling aan zijn woning. Als bescheiden, maar gedreven enig kind uit een arbeidersgezin wist hij zich op te werken tot scheikundig ingenieur en zette hij zich belangeloos en onverdroten in voor zijn idealen en visies. Die stak hij niet onder stoelen en banken. Paul was een voortrekker van de Culturele Centrale in Zwevegem en stond aan de wieg van het Moense Feestcomité en de jaarlijkse kroegentocht met de kermis. Maar hij zal ons het meest bijblijven als de promotor van het accordeon. De vurige Moenenaar heeft tot aan zijn dood een lans gebroken voor de herwaardering van dit volksinstrument en de accordeonist. Alle activiteiten van de energieke Depoortere opnoemen is nauwelijks mogelijk. Twintig jaar lang (1980-2000) bracht hij in het kader van de Zwevegemse Culturele Centrale spraakmakende evenementen. Het accordeonfestival in de Kouterstraat te Zwevegem groeide uit tot een hoogstaande culturele activiteit, waar ieder jaar naar uitgekeken werd. In mei 2006 werd Paul postuum gehuldigd tijdens Airbag Bis in Brugge, waar behalve aan de befaamde accordeonisten Willy Staquet en Roger Danneels ook aandacht geschonken werd aan het werk van Moenenaar Paul Depoortere. Zijn engagement steunde op drie pijlers: enerzijds de socio-economische achtergrond van het instrument, anderzijds de artistieke mogelijkheden van het accordeon en ten slotte de liefde voor de muziek. Als kind was Paul gefascineerd door de accordeonisten die op de schaarse vrije dagen het volk deden dansen. Hij wilde die gebeurtenissen doen herleven en het is zeker de reden waarom zijn eerste accordeonactiviteiten op kermisdagen plaatsvonden. Hij bestudeerde de rijke Vlaamse volkstraditie van accordeonbouwers en -stemmers, van liedjeszangers en contradansen. Op die wijze raakte hij bekend met het werk van vele nationale en internationale toppers. De musette liet Paul Depoortere niet los, hij deed opzoekingen en publiceerde erover. Hij mocht gerust op Belgisch vlak beschouwd worden als dé kenner bij uitstek. Hij wist bovendien het kruim van de Parijse musettescène naar Zwevegem te halen. Het accordeononderwijs was tot het begin van de jaren tachtig hoofdzakelijk het domein van privé leraren. De accordeonwedstrijden die destijds in Vlaanderen en Wallonië gehouden 52
werden hadden met een imagoprobleem te kampen. De commerce vierde hoogtij. Tot deze wantoestanden wou Depoortere niet bijdragen. Toch zag hij in dat een accordeonwedstrijd een belangrijk middel is om de artistieke ontwikkeling van jonge muzikanten te stimuleren. Geleidelijk kreeg zijn accordeonwedstrijd, die spoedig tot ‘De Beker der Vlaanderen’ gedoopt werd, vorm. Daar Paul Depoortere niet zoveel van muzieknoten afwist diende hij personen te zoeken die bereid en bekwaam waren om in de jury te zetelen of om een programma samen te stellen. In de persoon van Lucien Seynaeve uit Sint-Denijs vond hij een vaste waarde die van de eerste tot de laatste wedstrijd als juryvoorzitter fungeerde. Gelijktijdig met het organiseren van Pauls eerste initiatieven werd het accordeon toegelaten aan de Conservatoria, de Academiën en het Lemmensinstituut. Algauw maakten Roger Eggermont (Conservatorium Antwerpen) en Cyriaque Jossart (Conservatorium Mons) deel uit van het technisch comité van de wedstrijd. Ook werd een beroep gedaan op andere componisten, verdienstelijke accordeonisten en jonge afgestudeerden. De ‘Beker der Vlaanderen’ had een goede naam en werd bovendien een begrip in België. Er kwamen deelnemers (virtuozen) uit verschillende landen naar Zwevegem. Het festivalpodium van de feesthal was dikwijls het toneel van aangrijpende momenten. Paul was een gevoelig man. Toch ging het er hem vooral om dat het accordeon zoveel mogelijk bespeeld werd. Jaarlijks organiseerde hij in samenwerking met het Moense feestcomité de accordeonkroegentocht. In iedere drankgelegenheid was er dan tijdens Moen-kermis ‘s avonds trekzakmuziek te horen. Met weemoed dacht hij hierbij terug aan zijn kindertijd, toen het kermisgebeuren de enige uitlaatklep was.
1988 - Paul als lid van het feestcomité in n.a.v. 1000 jaar Moen
1987 – Paul wordt verkozen tot 'Culturele Persoonlijkheid van het jaar
53
Gaandeweg groeide de appreciatie. Hij kreeg materiële steun van gemeente en provincie. In 1985 mocht hij publiciteit maken in bekende radioprogramma's. Zijn activiteiten kregen ook aandacht op tv. In 1987 werd Paul door het Willemsfonds uitgeroepen tot ‘Culturele Persoonlijkheid van het jaar’. In 1989 werd hij ook aangezocht om tijdens ‘Vlaanderen Leeft’ een ‘Dag van het Accordeon’ te organiseren. Zijn grootste erkenning kreeg Paul toen een cameraploeg van ARTE tijdens het festival van 1994 van hem beelden kwam schieten voor de documentaire ‘Le Second Souffle’. Bij zijn overlijden in 2000 betuigden de nationale en internationale cultuurinstanties hun medeleven. De Zwevegemnaar Roger Delvoye drukte zijn rouw uit door de compositie van het muziekstuk ‘à mon ami Paul’. De Belgische jazzaccordeonist Ronny Verbiest bracht in zijn cd ‘Caro Hum’ hulde aan Paul Depoortere met het nummer ‘Allez Pol’. Naast zijn culturele activiteiten was Paul Depoortere ook nog lid van tal van beheerraden en sociale verenigingen. De populaire grote Paul was in een vorig leven ook voorzitter van de ‘Moense Sloebers’, een studentenclub voor de Moense jeugd. In die hoedanigheid was hij mede verantwoordelijk voor de zogenaamde ‘ontvoering’ van toenmalig burgemeester Remi Debrabandere. Deze stunt wekte aanvankelijk nogal wat beroering en deed heel wat stof opwaaien in Moen en daarbuiten. Toen men echter te weten kwam dat de ‘Moense Sloebers’ aan de basis van die ontvoering lagen, wist de bevolking dat het om een frats ging. De grap werd voorzitter Paul, die geen vlieg kwaad deed, dan ook niet kwalijk genomen.
54
Remi Deprez Geboren te Deerlijk op 20 oktober 1901 en overleden te Heestert op 12 juni 1992. Zoon van Adolphe Deprez (Deerlijk 26 april 1868 - Kortrijk 20 september 1945) en Eudoxie Benoit (26 september 1860 - Deerlijk 8 januari 1917). Weduwnaar van Julia Deprez. Remi Deprez was geen rasechte Heestertnaar. Hij werd in 1901 geboren te Deerlijk in een landbouwersgezin. Hij kwam naar Heestert wonen in 1936, toen hij trouwde met Julia Deprez, een landbouwersdochter uit Moen. Hij werd directeur van de Zuivelfabriek St.Antonius in de Vierkeerstraat, een samenwerkende vennootschap waarvan hij samen met enkele landbouwers uit de streek medestichter was. Deze melkerij is sinds de jaren 1970 via allerhande fusies en herstructureringen geleidelijk opgegaan in wat nu de Milcobelgroep is. Zijn jeugdjaren in Deerlijk werden sterk beĂŻnvloed door zijn ongehuwde grootnonkel, die hem nog voor schooltijd leerde lezen en schrijven, door meester Prosper in de lagere school en door onderpastoor Hemmeryck, proost van de boerenjeugdbond, waarvan Remi de leider was. Vanuit dit sociaal engagement werd hij in 1932 verkozen als gemeenteraadslid op de lijst van burgemeester-dokter Isebaert, maar nam ontslag toen hij naar Heestert kwam wonen. Alhoewel het niet zijn bedoeling was ooit nog aan politiek te doen was het bij de eerste naoorlogse gemeenteraadsverkiezingen van november 1946 reeds zover. Enkele mogelijke kandidaten aarzelden om zich verkiesbaar te stellen wegens de recente oorlogstoestand en zo werd vanuit de nieuw opgerichte christelijke volkspartij (C.V.P.) aangedrongen bij inwijkeling Remi Deprez. Die werd de vijfde burgemeester van Heestert sinds het ontstaan van BelgiĂŤ in 1830. Hij volgde Petrus Hooghe (1830-1884), Charles Decock (1885-1899), Modest Rohaert (19001907), en Achiel Quatannens (1908-1946) op. Remi Deprez is burgemeester van Heestert gebleven tot 1970 en werd vanaf 1971 opgevolgd door zijn oudste zoon Paul (die de zesde maar tevens laatste burgemeester van het zelfstandig Heestert werd, en vanaf de fusie achtereenvolgens eerste schepen en burgemeester van Zwevegem, tot 2006). Tijdens de ambtsperiode van Remi Deprez is er heel wat verwezenlijkt. Het uitzicht van Heestert werd ingrijpend gewijzigd. De naoorlogse wegenis met uitbouw van de openbare verlichting werd volledig vernieuwd. Dank zij de nieuwe burgemeester kwam er samenwerking tussen de oudstrijders-verenigingen en kon in 1950 het oorlogsmonument worden opgericht op de plaats waar later het nieuw gemeentehuis zou komen. Toen reeds 55
werd begonnen met een dorpskernvernieuwing avant la lettre en dit op basis van een globale lange termijnvisie. In 1955 werd de huidige begraafplaats ingewijd en kwam er openbaar groen, met een verkeersvrije zone, rond de kerk. Het plein en het kerkhofplein werden aangelegd, met ontsluiting naar de Outrijvestraat. Er kwam een nieuwe pastorij en onderpastorij, alsook een nieuw gemeentehuis, dat in 1964 werd ingehuldigd. Een eerste reeks sociale woningen werd gebouwd in de Outrijvestraat, gevolgd door die in de Nieuwstraat. Remi Deprez werd omschreven als een diplomaat onder de mensen. Hij wist wat hij wilde, maar bereikte zijn doel in consensus met schepenen en raadsleden, ook die van de oppositie. Hij had ook een sterke vertrouwensrelatie met gemeentesecretaris Armand Sengier en veldwachter GabriĂŤl Goethals. Tijdens de beleidsperiode van Remi Deprez zijn er in Heestert nooit politieke problemen geweest, maar er heerste een goede geest van samenwerking, zodat er veel gerealiseerd kon worden. Deze samenhorigheid straalde ook af op het uitgebreid verenigingsleven van Heestert.
Maart 1982 – oud-burgemeester van de deelgemeente Heestert, Remi Deprez, krijgt als huldeblijk een geschenk overhandigd van burgemeester Joseph Vandevelde.
56
Cyriel Deschoolmeester Geboren te Avekapelle op 5 september 1873 en overleden te Zwevegem op 4 december 1944. Onderpastoor in Moen (1910-1926). In een tijdspanne van ongeveer 15 jaar heeft E.H. Cyriel Deschoolmeester zijn stempel gedrukt op de Moense gemeenschap. Op socio-cultureel vlak was hij een kordate en strenge voortrekker, een sterke persoonlijkheid. Door zijn veeleisendheid was hij niet altijd en niet door iedereen even graag gezien! Hij trad in bij de Witte Paters van Afrika, ontving de priesterwijding te Luik op 4 april 1899 en trok als missionaris naar het toenmalig Belgisch Congo. Daar was hij van nabij betrokken bij het bouwen van kerken en scholen. Om gezondheidsredenen keerde hij naar België terug en was vervolgens 12 jaar werkzaam als leraar in het bisschoppelijk college van Tongeren. Daarna kwam hij naar het bisdom Brugge en werd onderpastoor te Moen vanaf 25 november 1910. Hij vestigde zich met zijn ouders aan de Hoogkroonstraat (de huidige Stationsstraat) tegenover de parochiezaal Tap. Op 30 januari 1926 werd hij pastoor in Kuurne-Sint-Catherine en op 24 juli 1932 de vierde pastoor van Sint-Katarina Assebroek. Daar was men al sinds 1910 aan het wachten op een nieuwe parochiekerk (alhoewel de machtiging tot het bouwen van een kerk er pas kwam bij KB van 18.10.1933). Vijf dagen na zijn aanstelling nam hij al contact op met de burgemeester en legde hij zijn plannen voor. Na heel wat tegenwerking van gemeente en provincie, en heel wat financiële problemen, slaagde hij er toch in zijn plan te verwezenlijken, want in 1934 werd de nieuwe kerk plechtig ingewijd. Zeven jaar na het bouwen en voltooien van de St.Katarinakerk te Assebroek kreeg hij op 21 april 1941 ontslag en vestigde hij zich te Zwevegem als bestuurder van het rusthuis aldaar. Hij overleed er op 4 december 1944. Terug naar Moen, waar hij meteen zijn toneeltalent etaleerde en de voedselvoorziening tijdens de eerste wereldoorlog in goede banen leidde. De kersverse onderpastoor van Moen ging onmiddellijk scheep met de toenmalige toneelvereniging ‘De Kunstminnende Jeugd’, die tweemaal per jaar optrad onder de leiding van Henri Verbrugge (zie ook aldaar), sedert de bouw van de nieuwe Tap in 1907. E.H. Deschoolmeester liet algauw blijken dat hij van aanpakken wist. Enthousiast en bekwaam kwam hij ruim denkend en vooruitstrevend voor het voetlicht. Hij was een manusje van alles: hij ensceneerde, regisseerde, grimeerde, herwerkte passages, schrapte of voegde bedrijven bij tot het stuk en de voorstelling hem bevredigden. Hij bouwde en schilderde ook decors, en haalde er moderne middelen bij. Hij 57
zorgde voor petroleumverlichting en hij beheerde ook nog de financiën. Zijn revolutionaire ingreep leidde wel tot conflicten en in 1912 ontstond zelfs een breuk met de ‘Kunstminnende Jeugd’. Die scheuring leidde tot de oprichting van de groep ‘Vreugd in Deugd’. Onderpastoor Deschoolmeester mobiliseerde talentrijke jongeren. Hij zette ze naar zijn harde hand. Hij aarzelde niet om een speler die te laat kwam op de repetitie - zelfs op een vrije zondagnamiddag - een mep tegen de oren geven. Hij nodigde de spelers ook uit op zijn kamer voor herhaalde individuele of collectieve herhalingen … tot alles in orde was. De resultaten van zijn werk waren een streling voor het oog. De opgevoerde historische verhalen of bijbelstukken, met talrijke acteurs in fraaie kostuums, waren er telkens één om ‘u’ tegen te zeggen. Na het vertrek van Deschoolmeester in 1926 volgde een verminderde activiteit. Een groep jongeren, met name ‘De Moense Sloebers’ (zie onder Paul Depoortere), bracht het toneel in de steenbakkersgemeente terug aan de top. Onder regisseur Hendrik Sulmont bereikte ‘Vreugd in Deugd’ een nieuw hoogtepunt. Met ‘Hernomen Dialoog’ werd de Moense toneelvereniging (in 1958) opgenomen in de ere-afdeling van de West-Vlaamse Toneelkringen. Maar … kort na de viering van het 50-jarig bestaan verdween ‘Vreugd in Deugd’ (jammer maar helaas) van het toneel. En de voedselbedeling dan… Tijdens de bezetting kwam er voedselschaarste. Zoals in vele gemeenten werd in Moen een comité ‘Oorlog 14-18’ opgericht voor de bedeling van de toegestuurde voedingswaren uit Amerika. Onderpastoor Cyriel Deschoolmeester was voorzitter van het comité en zorgde voor de organisatie. Zowat driehonderd huisgezinnen konden dan in de parochiezaal Tap meel afhalen met een aan huis bezorgde en daarvoor bestemde kaart op naam. Mettertijd ontstond bij de bedeling hoe langer hoe meer gedrum en geduw om bij de bedelers te geraken. Op zekere dag was de onderpastoor dat gewriemel en gewring kotsbeu en besloot hij met krijt op de vloer een ‘schreef’ (lijn) te trekken. Overtuigd riep hij daarop: “En allemaal over de schreve of geen mèl!” Door zijn maatregel maakte hij zich niet populair, maar die spreuk is vele Moenenaars bijgebleven.
E.H. Deschoolmeester met de cast van een toneelstuk.
58
Joël Deschutter Geboren te Zwevegem op 22 oktober 1932 en overleden te Roeselare op 1 oktober 1997. Zoon van Cyriel Deschutter en Zoë Beuselynck. Echtgenoot van Nicole Callewaert. Ze zijn gaan inwonen bij de ouders van Nicole en zijn er steeds gebleven. Als kind liep Joël school in het internaat te Aalbeke tot bij het begin van de tweede wereldoorlog. Tijdens de oorlog was hij intern in het Sint-Amandscollege te Kortrijk. Hij studeerde echter af als technisch tekenaar. Hij kon onmiddellijk aan de slag bij de dienst Engineering in de NV Bekaert SA, waar hij bleef werken tot aan zijn brugpensioen op 57-jarige leeftijd. Ziekte dwong hem ertoe met pensioen te gaan. Joël was buiten Bekaert vooral bedrijvig in de wereld van de kanosport. Hij werd lid van de Sobeka Kanoclub Zwevegem toen hij twintig was. Er was toen veel werk met het opknappen van de boten, want de kanoclub (tijdens de oorlog gesticht binnen de Bekaertonderneming) was na de oorlog zo goed als stilgevallen. In januari 1970 werd hij secretaris van de club, die toen ongeveer 45 leden telde en een jaarbudget had van 50.000 frank. Stilaan wordt Joël de bezieler van de club. Het is de tijd dat de ‘kanofeesten’ ontstaan, dat meisjes in de club worden toegelaten en Joël op wacht staat aan de kleedkamerdeur, dat papierslagen geld in het laatje moeten brengen, dat de rood-zwarte clubtruitjes worden ontworpen en er reclame wordt gemaakt in de Zwevegemse scholen, om nieuwe leden aan te trekken via initiaties. Mede onder zijn impuls verhuist de kanoclub in 1971 uit het oude loodsje naar het grotere gebouw erachter, een deel van de vroegere weverij ‘La Flandre’. Een paar jaar later ziet het clubblaadje het licht. Intussen begint voor Joël ook de opgang in de kanofederatie. Via het provinciaal comité wordt hij lid van het Technisch Comité, waar hij het met gepaste hardnekkigheid opneemt voor de Sobeka-vaarders en ze hun jeugddromen helpt waarmaken (lees: WK-selecties helpt halen). Hij slaagt in zijn examen als scheidsrechter en wordt lid van de raad van beheer van het Koninklijk Belgisch Kanoverbond. In 1978 wordt hij er ondervoorzitter van. De kanofederatie wordt het jaar daarop communautair gesplitst en Joël wordt verkozen tot voorzitter van het Nederlandstalig Kanoverbond (NKV). Hij wordt verschillende keren herkozen, een laatste keer begin 1997, voor een periode van vier jaar, waarvan hij alleen maar de eerste maanden actief kan zijn. 59
Joël heeft in zijn lange loopbaan de hele clubgeschiedenis meegemaakt en mede bepaald. Hoe leden van de club in de tweede helft van de jaren 70 weer meestrijden op nationaal niveau en op wereldkampioenschappen. Hoe in 1980, mede door zijn inzet, een eerste grote internationale wedstrijd kan plaatsvinden, een vijflandenkamp. Hoe de club eveneens in 1980 voor het eerst in het buitenland gaat deelnemen, met name in Vichy. Hoe Sobeka in 1981 de op één na beste club van het land wordt. Hoe de jongeren in 1984 de daarna ruim bekend geworden kano-TD opstarten. Hoe in 1985 voor het eerst een zomerstage plaatsvindt, veertien dagen Boedapest. Hoe de club in 1987 meer dan 200 leden telt. En hoe Sobeka in 1990 met 225 leden de grootste club van het land wordt. Joël heeft de grote successen van Sobeka van dichtbij meegemaakt en mogelijk helpen maken. Denk daarbij maar aan de Olympische deelnames: Ivan Decock, Rome 1960 Inge Coeck en Geert Deldaele, Seoel 1988 Delphine Vandevenne, Atlanta 1996. Op hetzelfde elan zijn Petra Santy en Wouter D’Haene trouwens doorgegaan in Athene (2004). Ook binnen de gemeente Zwevegem maakte Joël zich bijzonder verdienstelijk, als lid van het dagelijks bestuur van de Sportraad, als beheerder van de v.z.w. Sportbeheer Zwevegem en als coördinator van het clubcentrum ‘De Brug’ (op de locatie van het vroegere ‘La Flandre’). Bij zijn overlijden kon terecht worden gezegd: “Leon Antoon Bekaert heeft de kanoclub opgericht, maar Joël heeft hem groot gebracht.”
Leden van de kanoclub op het kanaal Bossuit-Kortrijk ter hoogte van de oude brouwerij Bafcop. Joël Deschutter zit links op de foto in wit T-shirt met donker ‘marcelleke’.
60
Louise Desmet Geboren te Moeskroen op 27 februari 1901 en overleden te Heestert op 28 april 1974 De dochter van Henri en Philomene Delecluse heeft nooit haar moeder gekend. Haar vader, een Moenenaar die bakker was, huwde met Philomene, een weduwe uit Moeskroen, van wie de eerste man dezelfde stiel uitoefende. Ze gingen samen in Moeskroen wonen en er het beroep van bakker voortzetten en een winkel openhouden. Een paar jaar na hun huwelijk werd Louise Marie Joseph geboren. Drie dagen nadat ze het levenslicht zag overleed haar moeder. Kort daarop werd baby Louise aan de familie Messiaen op de Plaats in Moen toevertrouwd. Toen dochter Augusta Messiaen met Gustaaf Soens huwde en het jonge koppel in de ouderlijke woning zijn intrek nam vreesde Louise dat ze daar niet langer zou kunnen blijven. Haar onderdak kwam echter niet in het gedrang en ze kon met dit jong gezin, dat het levenslicht schonk aan twee zonen, Urbain Robert en Albert, en één dochter, MarieThérèse, meeleven. Louise zag de kinderen groot worden, studeren, zich verloven en huwen. Ze was ook getuige van en nauw betrokken bij het overlijden van haar dierbare nicht, bij wie ze werd opgenomen. Louise liep lagere school in de vrije basisschool van de Zusters O.L.Vrouw van Zeven Weeën van Ruiselede te Moen, die in de schaduw van haar verblijfplaats was gelegen. Na de lagere school trok ze als knappe leerlinge naar de normaalschool in Heverlee, waar ze in 1919 haar studies van onderwijzeres met succes voltooide. Als kersverse leerkrachte stond Louise enkele jaren in Sint-Jan-ter-Biezen bij Ieper voor de klas. Vervolgens mocht ze les geven in de lagere meisjesafdeling waar ze zelf school had gelopen, vlak bij de deur. Ze stond er als enige leek bij de zusters van het klooster die de kinderen in de kleuterafdeling en de meisjes in de lagere school onderrichtten en opvoedden. Juf Louise, die zich als vrijgezel thuis voelde bij de zusters, was dank zij haar zacht karakter steeds bereid in hun voetsporen te lopen en heeft er les gegeven tot haar pensioenleeftijd. Ze had 36 jaar dienst. Haar carrière werd in 1955 bekroond met de ministeriële onderscheiding van verdienstelijke leerkracht. Ze hield niet van grootdoenerij, daarentegen schonk zij liefdevolle aandacht aan al wie tot haar kwam. Dan ging Louise Desmet met pensioen. Twee generaties Moense meisjes hebben bij haar een goede basis voor hun toekomst en leven gekregen. Na haar actieve loopbaan als onderwijzeres stelde Louise zich ten dienste van de Moense verenigingen. Zij was onder meer voorzitster van de Congregatie van O.-L.-Vrouw en organiseerde vele bedevaarten naar Gistel. Behalve rijkbegaafd en kristelijk was ze rechtgeaard, precies en profijtig. Ze leefde ook innig mee met de mensen in moeilijkheden, 61
stond hen bij en hielp hen zo lang als mogelijk uit de zorgen of om hun leed te verwerken. Jarenlang heeft zij zich ten dienste gesteld van de familie Soens en samen met Gustaaf de wederwaardigheden van het leven gedragen. Toen het moeilijk werd om het leven zelf te dragen is juffrouw Louise, zoals men haar in de volksmond noemde, naar het rustoord Marialove van de Zusters O.-L.-Vrouw van Zeven Weeën in Heestert getrokken. Ze overleed er op 73-jarige leeftijd en werd op 4 mei 1974, omringd door talrijke oud-leerlingen, naar haar laatste rustplaats in Moen overgebracht. Op het einde van haar leven zei de wijze vrouw het volgende: “Het menselijk leven is voor mij een grote leerschool geweest. Ge moet en kunt altijd iets bijleren. De laatste jaren heb ik moeten leren oud worden en nu moet ik leren oud zijn. Het vraagt veel goede wil, zelfvergetelheid, toegeeflijkheid, spreken als het moet, maar nog meer: zwijgen als het moet.”
62
Hubert Detremmerie Geboren te Deerlijk op 26 maart 1930 en overleden te Ronse op 9 november 2008. Echtgenoot van Godelieve Vanrespaille. Het echtpaar had 3 kinderen. Hubert Detremmerie was de zoon van een slager uit de Zwevegemstraat te Otegem. Als universitair nam hij deel aan de kermisfeesten en was de tolk bij het bezoek van een Engelse voetbalploeg, die het in een vriendschappelijke wedstrijd tegen Blauwvoet Otegem opnam. Hij werd licentiaat in de handels-en financiële wetenschappen. Nauw verbonden met de Christelijke Arbeidersbeweging schopte hij het tot voorzitter van de toenmalige Bank BAC, later BACOB en nu onderdeel van Dexia. Er bestond een intens contact tussen politicus Wilfried Martens, vakbondsleider Jef Houthuys, de latere voorzitter van de Nationale Bank van België Fons Verplaetse en Hubert Detremmerie. De vier stippelden als vrienden in het geheim in Poupehan, tussen 1982 en 1987, samen het herstel van de Belgische economie uit, met onder andere een devaluatie van de Belgische frank met 8,5 %. Hubert Detremmerie stond voor een directe aanpak en beschikte over een uitgebreide dossierkennis. In 1995 werd hij voorzitter van het college van censoren van de Nationale Bank van België, lid van het directiecomité en beheerder van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid (NMKN), beheerder van de Katholieke Universiteit van Leuven, van de Universitaire Faculteiten Sint-Aloysius en voorzitter van EHSAL. In 1995 nam hij afscheid van de BACOB-bank. Er werd hem gevraagd of hij baron wou worden, maar als man van de arbeidersbank heeft hij dit geweigerd. Bij EHSAL werd nadien een leerstoel opgericht en naar hem genoemd. Deze leerstoel werd onder andere door Karel Van Miert bekleed. Hubert heeft zijn Otegemse roots nooit verloochend. Ook vrouw Godelieve is een rasechte Otegemse. Op 21 februari 1992 werd Hubert door de Davidsfondsafdeling uitgenodigd om aan een debat deel te nemen, door Otegemse mensen geleid, samen met andere bekende Otegemnaren: Minister Albert Lavens, Kannunik Roger Lesage en wielerkampioen Jef Planckaert. Het werd een hoogdag voor het dorp. Hubert stelde de mensen gerust: ”een Gutt-operatie , zoals die na de oorlog plaatsvond om de staatsschuld te saneren, heeft geen zin, maar de devaluatie van de Belgische frank in 1982 was wel belangrijk.” Toch zei hij toen ook dat de nieuwe regering van dat ogenblik zeker aan “onze portemonnee ging zitten.” Hubert Detremmerie overleed op 78-jarige leeftijd te Ronse in 2008.
63
Maurice D'Haene Geboren te Ingooigem op 21 juli 1899 en overleden te Kortrijk op 9 januari 1996. Echtgenoot van Aphra Bulteel. Het echtpaar had 8 kinderen: vijf dochters en drie zonen. Maurice en Aphra waren het eerste koppel dat in Otegem zijn platinahuwelijksjubileum mocht vieren. Hij was een taaie boom, gehard door het leven, die meer dan 95 jaar stand hield doorheen de stormen van het bestaan. Hij bracht acht kinderen groot en besteedde al zijn vrije tijd aan de gemeenschap. Rustig en wijs stelde hij zich ten dienste van zijn dorpsgenoten. Hij kon luisteren en nadenken en als hij zijn hoofd schudde mocht je zeggen: ”Maurice ziet het anders”. En het was meestal juist. Hij stond bekend als bezieler van de voetbalsport en de wielersport. Hij was medestichter van voetbalclub Blauwvoet Otegem en was de rechterhand van voorzitter Maurice Mekeirele. Hij had de gave om de brandjes te blussen in een club die toen uitsluitend uit eigen mensen bestond. Toen een speler uit ongenoegen zijn schoenen binnenbracht (want toen deelde de club nog de voetbalschoenen uit), dan was hij het die het initiatief nam om de speler te overreden om op zijn stappen terug te keren. Zijn drie zonen voetbalden zelf en moesten steeds het goede voorbeeld geven. Zo kon hij één van zijn zonen overtuigen om de schuld van een incident tegenover een scheidsrechter alleen op zich te nemen om betere spelers uit de wind te houden. Maurice was ook medestichter van Wielerclub ’Otegem Boven’ en was met Felicien T’Joens de bezieler en de stuwende kracht. In de vijftiger jaren slaagden ze erin om met kermisdinsdag (toen duurde de kermis 3 dagen) een folklore-Ronde van Frankrijk uit de grond te stampen, die een trouwe imitatie was van de echte Ronde. De landenploegen werden gevormd door de wijken en de straten van het dorp. Ieder land had zijn lokaal en zijn kopman. De stichter van de Tour, Henri Desgranges, werd natuurgetrouw uitgebeeld door Felicien en de volgwagens van toen spreken nu nog tot de verbeelding. Tientallen renners ensceneerden een spectaculaire valpartij waar ‘bloed’ vloeide en verpleegsters het beste van zichzelf gaven. We zagen de paniek van de sportbestuurders. Een heel dorp op die wijze op de been (of beter op de fiets) brengen was een huzarenstuk, waarvan Maurice en de
64
familie de bezielers waren. Die beelden zijn vereeuwigd in de DVD met de titel ‘Ooteghem in de Tijd van Toen’ die in 2010 aan de man werd gebracht. Maurice was schepen van Otegem vanaf 1938 in de legislaturen van burgemeesters Mekeirele, Decraene en Ysenbaert, tot 1973.Toen liet hij samen met Felicien T’Joens zijn plaats over aan de nieuwe generatie. Zo kon hij bekwame jongeren verantwoordelijkheid geven. Zijn gedrevenheid was groot. Elke dag zag men hem met de fiets het dorp doorkruisen en mensen aanspreken met zijn bekende tabakspruim in de mond. Stemmen ronselen lag niet in zijn aard, doch gewiekst politicus was hij wel en trouw aan het gegeven woord. Dank zij zijn gezegende leeftijd is hij vijfentwintig jaar lang de eerste voorzitter geweest van de Bond van de Gepensioneerden. Hij organiseerde voor het eerst een busuitstap naar de Kluisberg, en dat was het begin van de verrassingsreizen van de verenigingen. Maurice D’Haene heeft met zijn optimisme en zijn enthousiasme de weg getoond om aan de volgende generatie de liefde voor hun dorp door te geven.
De 94-jarige ereschepen en medestichter van KV Blauwvoet Otegem overhandigt het gedenkboek "50 jaar Blauwvoet Otegem" aan Bondsvoorzitter Dr. Michel D'Hooghe, die 69 medailles kwam uitreiken aan de jeugdspelers van Blauwvoet die kampioen speelden bij de Reserven-Juniors-Scholieren en Knapen, een unicum voor een kleine provinciale club in onze nationale voetbalwereld.
65
Palmer Dheedene Geboren te Zwevegem op 7 juni 1921 en overleden te Zwevegem op 17 september 1998. Palmer was het enig kind van Odiel Dheedene (slager) en Clara Vereecke (een dochter uit de bekende familie van duivenmelkers in Sint-Lodewijk-Deerlijk). Hij was de echtgenoot van Denise Deneve. Hij was leerling aan de jongensschool van Zwevegem-centrum en liep daarna school in het ‘Collège Episcopal St. Joseph’ te Moeskroen, waar hij hoge punten scoorde. Na de oorlog ’40-’45 is hij naar de Beenhouwersschool gegaan te Antwerpen, om zo het beroep van zijn vader voort te zetten (in de slagerij Otegemstraat 53). Maar in hart en nieren was hij een literair man, met een uitgesproken voorkeur voor poëzie en toneel. Vele jaren reisde hij het hele Vlaamse land af om theatervoorstellingen bij te wonen. Op dat vlak was hij een wandelende encyclopedie. Hij hield ook een heel archief bij van de geschiedenis van het Zwevegems toneelleven. Daarover kon hij honderduit vertellen. Zoals over ‘Vlaamsch en Vrij’ en de andere (politiek gekleurde) gezelschappen uit het interbellum: bijvoorbeeld hun gezamenlijke inspanningen om ‘Judas’ van Cyriel Verschaeve op te voeren (april 1924) en de financiële kater die zij daar aan overhielden. Ook kon hij levendig de opvoeringen in herinnering brengen ten voordele van Winterhulp tijdens de tweede wereldoorlog en het dieptepunt erna, dat tot 1963 zou duren. Toen stonden enkele jongeren van de Katholieke Studentenactie (KSA) aan de wieg van het huidig Zwevegems Teater, dat in de beginjaren luisterde naar de naam Zwevegems Jeugdteater. Hij sprong voor hen in de bres. Samen met Silveer Vanhuysse, Gilbert Libbrecht en Jules Barrezeele, mensen die allemaal evenzeer met toneel waren begaan, stichtte hij een beschermcomité. In de eerste jaren van het krantje van het Zwevegems Jeugdteater verzorgde hij zijn vaste rubriek: ‘Het hoekje van de notenkraker’. Hij schreef zelfs, onder het pseudoniem Willem Ten Brink, een historische komedie voor de toneelkring van zijn hart: ‘Messire van Halewijn’. Het Zwevegems Jeugdteater heeft het stuk in november 1970 tweemaal opgevoerd, in een regie van Joris Sustronck. Dank zij onder meer het archief van Palmer Dheedene was het mogelijk de geschiedenis van het toneelleven in Zwevegem vóór het Zwevegems Teater in detail samen te stellen. Zie daarvoor ‘Zanten en Zanen II’ (uitg. Amantine, Zwevegem, 1999). Op 53-jarige leeftijd heeft Palmer noodgedwongen zijn beroep als slager om gezondheidsredenen moeten stopzetten. Gedurende 14 jaar is de ziekte blijven aanslepen. Op 17 september 1998 stierf hij in zijn woning aan de Otegemstraat 53.
66
Jacques Dragon Geboren te Outrijve op 3 januari 1930 en overleden te Sint-Denijs op 13 september 1991. Zoon van Leon Dragon (meubelmaker) en Anita Demeulemeester. Weduwnaar van Gabriëlle Verrue. Hobby: boogschieten. Jacques Dragon liep tot het zesde leerjaar school recht tegenover zijn ouderlijk huis in Outrijve. Hij volgde daarna het middelbaar in het college van Avelgem en behaalde op 15 juni 1949 zijn onderwijzersdiploma. Als kersvers onderwijzer kwam hij echter niet aan de bak. Hij volgde dan maar avondlessen boekhouden en typen in het college van Avelgem. Hij vond toen werk in een bedrijf van koloniale waren, waar hij de reisroutes uitstippelde en vervolgens de boekhouding bijhield. In september 1956 kon hij eindelijk zijn droom waarmaken. Hij kon meester Frans Forment opvolgen in de wijkschool van de Gaai te Sint-Denijs. Hij werd er tevens schoolhoofd. Maar het schooltje, dat rond de jaren 1900 meer dan 100 leerlingen telde, was inmiddels tot een paar tientallen afgeslankt. Het sloot zijn deuren in 1965 met nog een twintigtal leerlingen. Aan de andere kant breidde de gemeentelijke school uit met een afdeling voor Bijzonder Lager Onderwijs (BLO). In 1980 werd de nieuwe school geopend in de Dalestraat, waar ook ‘Meester Jacques’ terechtkwam. Jacques Dragon was 25 jaar secretaris van de handboogschuttersgilde Sint-Sebastiaan. In 1983 werd hij Europees kampioen bij de handboogschutters. De titel van keizer van België bij de handboogschutters ontsnapte hem tot tweemaal toe op het nippertje: hij werd tweemaal tweede. Hij was tevens afgevaardigde bij de nationale bond der wipschutters. Onder zijn leiding organiseerde Sint-Sebastiaan de Keizerschieting van 1985 op de sportterreinen van Sint-Denijs. Dat jaar werd de titel gewonnen door de Française Christine Ourdouillie. Jacques Dragon was ook spelend lid van de toneelgroep ‘De Uilenspiegels’ van Sint-Denijs, voorzitter van de vzw Sportcentrum Sint-Denijs en lid van de sportraad van Zwevegem.
67
Edouard Dubus Geboren te Haubourdin (Nord, Fr.) op 22 augustus 1909 en overleden te Heestert op 26 september 2002. Zoon van Cesar Dubus en Elisa Dewulf. Weduwnaar van Marie-Madeleine Messiaen. Hobby: liberaal zijn. De roepnaam van Edouard Dubus was ‘Wartie Mot’. Dit kwam omdat hij vroeger nog bij Motte gewerkt had in Roubaix. Hij kwam later als tapijtwever werken bij Boillot in Sint-Denijs, tot aan zijn pensioen. Hij werkte er altijd ‘s nachts, zodat hij overdag ten dienste kon zijn van mensen die zijn hulp nodig hadden. Hij stichtte in de jaren ‘30 een toneelgroep op Den Dries. De toneelgroep van de blauwen. Hetzelfde deed zich voor bij de muziekvereniging in die periode: telkens een groep van de Blauwen en een van de Katholieken. Edouard was spelend lid (klarinet) bij de blauwen. Na de tweede wereldoorlog, met name op 16 oktober 1944, werd hij aangesteld als hulpveldwachter te Sint-Denijs. Hij bleef in dienst tot 2 juli 1946. Hij werd aangesteld in vervanging van Julien Delbeke, aan wie bepaalde zaken van tijdens de oorlog ten laste werden gelegd. Edouard werd op zijn beurt opgevolgd door Michel Vanhoutte. Na de tweede wereldoorlog richtte hij samen met George Naert, Cesar Suys, Marcel Breda en Willy Beunnens in Sint-Denijs de liberale ziekenkas op, evenals het blauw syndicaat. Ze hadden hun lokaal in café ‘De Vrijheid’. Voor de oorlog hadden ze wel een blauw ziekenfonds, maar het draaide niet zo goed. Een persoon van het hoofdbureau van Avelgem kwam zitdagen houden in de schoenwinkel van Armand Crommelynck. Zijn zes kinderen liepen school bij de Zusters van Liefde in het klooster te Sint-Denijs. Op de speelplaats mochten ze wel niet met de andere kinderen spelen omdat hun vader een harde liberaal was. Bij de verkiezingen van 1946 werd Edouard Dubus voor het eerst verkozen als liberaal gemeenteraadslid. Hij werd in die hoedanigheid herkozen in 1952 en 1958. In 1964 werd hij verkozen op een gezamenlijke lijst van Gemeentebelangen, met op kop de uittredende burgemeester Marcel Vandewalle (landbouwer) die de overstap maakte van de CVP-lijst naar Gemeentebelangen. Edouard werd eerste schepen in 1965. De verkiezingen van 11 oktober 1970 waren een nek-aan-nekrace. Gemeentebelangen behaalde vier zetels, de CVP vijf. De socialisten behaalden twee zetels. Het was Marcel Bossuyt die bij de socialisten het grootste aantal stemmen behaalde, en de CVP bood hem een schepenzetel aan. Daardoor kwam Edouard op de oppositiebanken terecht. 68
Met de verkiezingen bij de fusie met Zwevegem werd hij lid van het OCMW (hij was vroeger in Sint-Denijs ook lid geweest van de Commissie voor Openbare Onderstand). Hij was eveneens bestuurslid van de amateurvoetbalploeg van café ‘De Vrijheid’. Edouard was een felle aanhanger van André Kempinaire uit Avelgem. Meester Gillon uit Kortrijk was ook zijn steun in nood. In de hevigheid van de verkiezingsstrijd kon hij eens niet nalaten een emmer pap(lijm) over het katholieke hoofd te gieten van een tegenstander. Hij werd met de hulp van Meester Gillon vrijgesproken voor de rechtbank in Kortrijk. Edouard Dubus was een graag geziene man, die regelmatig aan te treffen was in de lokale herbergen, met uitzondering van ‘De Gilde’. Hij was nog liever doodgevallen van de dorst dan daar een stap binnen te zetten.
Burgemeester Armand Bulteel wenst Edouard geluk met zijn vereremerking.
69
Paul Pierre Ferrard Geboren te Sart-Bernard (12 km van Namen) op 27 december 1904 en overleden te Monceau-sur-Sambre op 26 januari 1954. Echtgenoot van Anne-Marie Bataille, geboren in Duinkerke. Paul Ferrard trad als ingenieur in dienst bij Intercom in 1931. Op 1 februari 1936 werd hij overgeplaatst naar de elektriciteitscentrale te Zwevegem. Daar werd hij op 26 augustus 1939 benoemd tot ingenieur-diensthoofd. In Zwevegem woonde het gezin Ferrard-Bataille in de Otegemstraat, op de plaats waar nu de Okay-winkel te vinden is. Op 10 mei 1940 werd hij opgeroepen voor het leger, als luitenant. Bij de capitulatie van het Belgisch leger vond hij een tijdelijk onderkomen bij een boer op de wijk Snakske, tussen Aartrijke en Ruddervoorde, maar op 15 juni 1940 was hij al terug in de centrale te Zwevegem, waar hij op 3 juli 1940 belast werd met de algemene leiding. Paul Ferrard heeft in die moeilijke oorlogsjaren alles gedaan wat in zijn macht lag om het leven van zijn werknemers dragelijk te maken. Hij stond meer dan normaal ‘ikke’ voor zijn mensen en bleef vaak aandringen bij zijn hoofdbestuur op verhogingen en verbeteringen, waarbij de Duitse bezetter (die loonopslag simpelweg verbood) soms om de tuin moest worden geleid. Slechts een paar voorbeeldjes: vanaf 7 december 1941 kregen zieke werknemers de helft van hun loon doorbetaald en Paul Ferrard zaagde in één geval zo lang tot hij 75% mocht toekennen aan een arbeider die zeven kinderen ten laste had. Volgens een getuige was Ferrard een diep christelijk man (wat niet altijd gemakkelijk was, aldus de getuige). Dat diep geloof belette niet dat zijn vrouw Anne-Marie ooit door pastoor Vanoverschelde publiekelijk werd gekapitteld van op de preekstoel: ”Mag ik die madame daar achteraan vragen haar kinderwagen buiten de kerk te gaan plaatsen? Het is hier geen garage!” Dezelfde getuige gaf een sprekend voorbeeld van hoe christelijk Paul Ferrard wel was. Op een bepaald moment werd in de centrale technisch alarm gegeven en de ingenieurs renden naar de ‘tableauzaal’. Er was een verkeerd manoeuvre uitgevoerd, waarschijnlijk door een tweede wattman die in geen velden of wegen te bespeuren viel, tot Ferrard hem ontdekte in een cabine. De man zat er op zijn knieën, met open armen huilend: “Onze Lieve Heer, alstublieft, help mij. Help mij! Wat moet ik doen?” Mijnheer Ferrard heeft onmiddellijk de spons geveegd over de pekelzonde van de wattman. Een kerel die zo hartroerend de hulp en de bescherming van de Heer inriep kon hij toch niet straffen? Paul Ferrard was ook muziekliefhebber en heeft onder meer een zangkoor opgericht, met enkele personeelsleden.
70
Op 5 november 1947 moest hij Zwevegem echter verlaten, want hij werd benoemd tot directeur van de centrale van Monceau-sur-Sambre, toen de grootste centrale van Intercom. Misschien vond men hem de meest geschikte persoon om de voortdurende sociale conflicten in die centrale op te lossen. Deze nieuwe taak moet hem zeer zwaar gevallen zijn en is misschien mede de oorzaak van zijn vroegtijdig overlijden. In Zwevegem werd als vorm van eerbetoon aan Paul Ferrard een straat naar hem genoemd.
Na het bombardement van de elektriciteitscentrale op 31 oktober 1942. Lunch op de Dag van de Veiligheid, in de open lucht vanwege het recent bombardement.
71
Jules Flipts Geboren te Roeselare op 15 augustus 1888 en overleden te Roeselare op 6 mei 1967. Zoon van Edward Flipts en Silvie Masquelier. Z.E.H. Jules Flipts werd priester gewijd te Brugge op 20 december 1913. Intussen was hij al vanaf 2 oktober van dat jaar ‘bewaker’ in het Sint-Amandscollege te Kortrijk en werd dan voor dezelfde functie in 1919 overgeplaatst naar het Klein Seminarie te Roeselare. Op 23 januari 1924 werd hij aangesteld als onderpastoor te Moorslede, op 10 januari 1927 te Lichtervelde en op 27 april 1936 te Brugge-St.-Jacobs. Op 19 december 1939 werd hij dan pastoor te Krombeke. Daar stonden op een zondagmorgen alle heiligenbeelden met de rug naar de mensen toegekeerd. De pastoor vond dat de parochianen er te weinig geestelijke en financiële belangstelling voor hadden. E.H. Jules Flipts werd naar Heestert ‘gepromoveerd’ op 20 juli 1948, maar kreeg al na korte tijd een hevig conflict met de kerkfabriek. De wrijvingen begonnen reeds naar aanleiding van zijn aanstelling als pastoor. Jules Flipts had 15 augustus voorgesteld, zijn geboortedag en het feest van O.-L.-Vrouw. De neringdoeners waren echter voor die datum niet te vinden omdat halfoogst, ‘de Ommegangsdag’, per se al veel volk naar Heestert bracht. De aanstelling op een andere dag zou voor hen een bijkomende en winstgevende festiviteit zijn. De plechtige installatie gebeurde dan op zondag 22 augustus 1948. Van op het Statieplein vertrok een prachtige stoet met o.a. ruiterij, de muziekverenigingen van Moen en Heestert en praalwagens. De schooljeugd gaf in een tiental taferelen het priesterwerk weer. Verder werden 21 patroonheiligen van de plaatselijke ambachten en neringen uitgebeeld. ‘s Avonds gaf de turnvereniging ‘IJzervast’ op de speelplaats van het klooster een demonstratie en gaven de B.J.B.-meisjes enkele reidansen ten beste. Als slot gaf de Heestertse fanfare St.Cecilia om 20.30 u. nog een muziekconcert op de kiosk. Enkele dagen later werd de nieuwe pastoor naar het ziekenhuis te Kortrijk gevoerd voor een operatie en keerde pas in maart 1949 terug. Het was zijn droom van Heestert het Mariaoord van de Scheldestreek te maken. Die droom ging niet echt in vervulling omdat hij slechts korte tijd in Heestert vertoefde. Hij voerde toch de wijkbedevaarten in en vanaf 15 oogst lieten zestien plaatselijke verenigingen elke dag van de noveen een bedevaartsmis opdragen. Na vespers en lof werd de ommegang gedaan naar
72
de kapellen van Onze Lieve Vrouw der Zeven Weeën rond de kerk. Ongeveer vijfhonderd mensen volgden deze bedevaart. Op 25 maart 1949 (Maria Boodschap) organiseerde mijnheer pastoor een Winterbedevaart voor ‘Onze Lieve Vrouw van Heestert’, met om 6 uur ’s morgens de ‘Gulden Messe’. Er werd op voorhand aangekondigd dat de voordeur van de kerk klokslag 6 uur gesloten zou worden tot het ‘spektakel’ afgelopen was. Ondanks het vroege uur en het gure weer van die dag was er heel veel volk in de kerk. Iedereen was nieuwsgierig om te zien wat er zou gebeuren. De meisjes van het pensionaat beeldden de Boodschap van de Engel aan Maria uit. Nog nooit had men hier ‘toneel’ in de kerk gezien. Jules Flipts heeft zowat op alle plaatsen waar hij stond de heiligenbeelden weggenomen, verplaatst, overschilderd en teruggezet. Ook te Heestert was er een bestendige volksverhuizing onder de heiligen. Vooral om zijn sermoenen kwamen mensen vanuit de omliggende parochies naar de kerk van Heestert. Meestal begon hij met een grap als ‘captatio benevolentiae’. Soms ging hij ook aan het schelden op aanwezige of afwezige personen. Sommige grappige anekdoten werden later zelfs gepubliceerd in ‘ ‘t Manneke uit de Mane’, zoals de historie van de twee antieke kandelaars die hersteld moesten worden. Hij stelde voor dat de twee rijkste boeren elk 2000 fr. zouden betalen voor dit restauratiewerk. ’s Anderendaags kwamen er tien boeren met elk 2000 fr. Verschillende sermoenen zijn beschreven in een boek van Maurice Eggermont, ‘Dorpsromantiek uit vroeger jaren’. Zo bv. het Pinkstersermoen waarin Flipts het verhaal vertelde alsof het zich in Heestert afspeelde en waarbij Christus afscheid nam van zijn apostelen op de Tuitenberg, of het schooisermoen voor ‘die arme kerke’ van Heestert, of het sermoen der klokken... Pastoor Flipts bleef de gunst van het volk behouden. Hij had vooral sympathie voor de arbeidende klasse, waarmee hij minder ambtelijke betrekkingen had als pastoor en daardoor ook minder wrijvingen. Een zieke werkman van Bekaerts fabriek kreeg dagelijks bezoek van hem. De man had hem eens gezegd: “Menere, gij zijt mijne paster niet, gij zijt gij mijne vriend!” Op de begrafenis van die man legde hij na het evangelie zijn kazuifel af en hield van op de preekstoel een prachtige homilie. De eremis van E.H. Frans Lateur op 20 mei 1951 gebeurde niet zonder enige moeilijkheden. Bij de voorgaande eremissen werd de nieuw gewijde priester in stoet met muziek en vaandels afgehaald vanuit het klooster. Deze keer mocht dat niet van pastoor Flipts, ook niet vanuit de pastorij. Het werd dan maar een ministoet vanuit het huis van Mejuffrouw Vanherpe in de nabijheid van de kerk. Dit was waarschijnlijk omdat Frans de zoon was van de penningmeester van de kerkfabriek, waarmee hij niet akkoord was. Op 12 juli van datzelfde jaar werd E.H. Flipts overgeplaatst als pastoor in Oekene … waar hij op 2 oktober 1960 ontslag nam.
73
Jozef Germyns Geboren te Heestert op 28 juni 1901 en overleden te Kortrijk op 10 februari 1976. Leon, Pieter, Joseph, Octave Germyns werd op 28 juni 1901 als enig kind geboren in het gezin Octave Germyns en Palmyre Deprost. Het werd een thuisgeboorte zoals het toen meestal was. Zijn grootmoeder had in Brugge een diploma van vroedvrouw behaald en zij stond haar dochter bij. Zijn vader was wagenmaker, timmerman en meubelmaker. Tevens was hij kruidenier en verhuurder van houten weefgetouwen, vooral aan seizoenarbeiders. Ook bezat hij twee cafés. Na de lagere school te Heestert volgde Jozef in 1914 les in het college van Avelgem. Enkel voor een drietal maanden, want het lerarenkorps werd opgeroepen en het college gesloten. Een tweede poging volgde in Oudenaarde, maar het scenario herhaalde zich. Het jaar daarna studeerde hij in Brugge tot het einde van de oorlog. Enkel met de toestemming van de Duitse bezetter kon hij zich verplaatsen. Hij verbleef een gans jaar in Brugge zonder naar huis te komen. Zijn ouders gaven hem de nodige fondsen om een heel jaar rond te komen en het hotel te betalen, want het internaat van het college was overvol. In 1917 werd het ouderlijk huis door de Engelsen plat geschoten. Zijn ouders bouwden het weer op in 1921. Na de oorlog volgde hij les aan de normaalschool te Torhout, waar hij in 1921 afstudeerde. Na het behalen van zijn diploma ging hij direct op reis naar de Rijn. Hij is blijven reizen tot aan de tweede wereldoorlog. Zijn loopbaan als onderwijzer begon in Beveren (Leie), waar hij twee jaar les gaf. Die afstand werd ’s zomers overbrugd met de fiets, tijdens de winter ging hij op logement. In 1923 kwam een plaats vrij in de gemeenteschool te Heestert en hij werd aangenomen als derde leerkracht. Direct was hij betrokken bij het gemeentelijk leven. Hij werd ‘member’ van de fanfare St.Cecilia Heestert, lid van de boogschutters St.-Sebastiaan en spelend lid van de toneelverenigingen ‘Deugd en Vreugd’ en ‘Willen is kunnen’. Op 7 september van dat jaar trad hij in het huwelijk met Gilberta Lacres.
74
Tijdens de tweede wereldoorlog werden de onderwijzers opnieuw opgeroepen en aangezien Jozef geen militaire dienst had vervuld moest hij de school een tijdlang alleen runnen. Hij gaf in Heestert gedurende 41 jaar les, de langste periode in deze school sinds de Belgische onafhankelijkheid. Van 1961 tot 1964 was hij hoofdonderwijzer. Toen hij op 10 februari 1976 overleed woonde hij al zijn hele leven in zijn geboortehuis.
Februari 1960. Jozef Germyns ontvangt uit de handen van de arrondissementscommissaris het ereteken ‘Burgerlijk Kruis 1ste klas’.
75
Paul Hanssens(1) Gilda Demeestere(2) 1 - Geboren te Gullegem op 3 januari 1910 en overleden te Kortrijk op 11 februari 1985. 2 - Geboren te Kortrijk op 4 juli 1913 en overleden te Zwevegem op 11 april 1974.
Paul Hanssens Zoon van Jules Hanssens, een vlasbaas uit Gullegem, en Maria Vantieghem. Gehuwd op 3 oktober 1936 met Gilda Demeestere Gilda. Ter gelegenheid van hun huwelijk werd het personeel van de steenbakkerij te Knokke bij de feestvreugde betrokken door zijn schoonvader Valère Demeestere. Hij betaalde in ieder café te Knokke een vaatje bier, en iedereen kreeg een dag vrijaf. En er waren toentertijd nog veel café’s te Knokke! Voor zijn dochter had Valère Demeestere een nieuwe villa gebouwd langs de Avelgemstraat, nummer 190, zodat het jonge paar direct zijn intrek kon nemen naast het bedrijf. Voortaan werden alle lonen uitbetaald in het kantoor achteraan de villa door de kersverse mevrouw Hanssens. Daarvoor kon men wekelijks zijn geld gaan afhalen in de woning van Arthur Callens, de ondermeester. Eind de jaren 40, begin 50, waren circa 150 arbeiders werkzaam op de steenbakkerij te Knokke. Paul Hanssens was de hele dag op zijn bedrijf te zien. Als hij tegen negen uur ‘zijnen toer’ niet gedaan had wisten de arbeiders dat hij gaan jagen was. Enkel zijn passie voor de jacht kon hem van zijn bedrijf weghouden. Maar in 1980 sloot de steenbakkerij te Zwevegem-Knokke definitief haar deuren. Enkel een doorgedreven modernisatie had het bedrijf eventueel overeind kunnen houden. Paul Hanssens was secretaris van de kerkfabriek bij de oprichting van de parochie MariaBernarda (Knokke) in oktober 1938. Hij volgde in januari 1952 bij diens overlijden Raymond Decuypere op als voorzitter van de kerkfabriek en bleef dit tot zijn overlijden in 1985. Bij de bouw van de nieuwe kerk te Knokke in 1953 schonk hij als voorzitter van de kerkfabriek driehonderd duizend frank. Tevens leverde hij gratis de bakstenen voor de binnenmuren. Op 26 mei 1956 schonk hij ook 150 nieuwe kerkstoelen voor de nieuwe kerk. Eind 1963, bij de viering van 25 jaar parochie, werd aan Paul Hanssens het gulden kruis van Sint-Donatianus overhandigd. 76
Ter gelegenheid van het huwelijk van hun oudste dochter werden nieuwe witte gewaden geschonken aan de kerk te Knokke. Het echtpaar Paul Hanssens was altijd erg mild voor de Knokse parochie. Zo schonken ze op 15 maart 1974 ook nog een nieuw orgel voor het op 20 februari 1974 opgerichte Maria-Bernarda-zangkoor. Paul Hanssens was in de jaren 50 tot 70 voorzitter van het feestcomité te Knokke. Hij werd in die tijd sterk omringd door de lokale middenstand en in het bijzonder door meester Karel Verstraete. Paul Hanssens was een verstokte kaarter. Op zondag na de mis van 10 uur was hij meestal aan te treffen in café ‘Uilenspiegel’ om zijn kaarthonger te stillen. Hij was diep christelijk en stond altijd open voor iedereen. Weinig verenigingen of noodlijdenden verlieten de villa Hanssens met lege handen. Een bijzonderheid: als aandenken aan de verloren gegane industrie te Knokke werd op 20 augustus 1989 een reus gebouwd die de naam kreeg van ‘Stafke de Steenbakker’.
Gilda Demeestere Dochter van Valère Demeestere, zaakvoerder van de steenbakkerij Demeestere te Knokke, en Aline Vanneste. Echtgenote van Paul Hanssens, zaakvoerder van de steenbakkerij Demeestere-Hanssens (voortzetting van de steenbakkerij Demeestere). Na haar huwelijk stond ze in voor alle administratie van de steenbakkerij te Knokke, tot aan haar dood. Gilda Demeestere, alias mevrouw Hanssens, bood ter gelegenheid van de wijding van de hoeksteen van de nieuw te bouwen kerk op 12 oktober 1953 een lunch aan in de pastorie voor de speciale genodigden. Op 10 oktober 1962 werd onder haar leiding de missie-naaikring opgericht. Ze was in de jaren 50 stichtster en erevoorzitster van de plaatselijke afdeling van het Kinderwelzijn te Knokke. Zij zorgde ervoor dat alles wat nodig was om het Kinderwelzijn op te starten aangekocht en betaald werd. Bij het huwelijk van haar jongste dochter schonk ze het glas-in-loodraam aan de kerk dat nog steeds te zien is vanop de Avelgemstraat. Gilda Hanssens-Demeestere overleed op 11 april 1974 in de leeftijd van 60 jaar. Haar dood betekende een groot verlies voor Knokke, want veel verenigingen konden op haar milde steun rekenen.
77
Arthur - Achiel Hollaert Geboren te Kwaremont op 20 maart 1888 en overleden te Avelgem op 23 juni 1965.
Echtgenoot van Elodie Simoens. Van weinig mensen zijn twee doodsantjes met een verschillende datum van overlijden bekend. Dat is het geval met Achiel Hollaert, die officieel Arthur Achiel Hollaert heette. Hij ontsnapte niet aan de mobilisatie van de eerste wereldoorlog. Als trouwe patriot trok hij op naar het front, vrouw en kind achterlatend. Op dat ogenblik woonden ze nog te lande en te velde in Sint-Denijs, in een krot van een huisje. Achiel sneuvelde zogezegd aan het front op 29 oktober 1914 te Pervijze aan de IJzer. In een gevecht tegen de Duitsers lag hij voor dood tussen zijn gevallen strijdmakkers. Na de gevechten moesten de Duitsers zich terugtrekken voor de opkomende Engelsen, maar voordat ze vertrokken ontdeden ze alle gesneuvelden van hun naamplaatje, om die plaatjes over te maken aan de Belgische overheid. Die brachten dan het droevige nieuws over aan de familie. Zo gebeurde ook met Achiel. De opkomende Engelsen vonden Achiel twee lange dagen later op het slagveld. Hij leefde nog. Hij was weliswaar heel zwaar gewond, maar werd per boot overgebracht naar Londen voor verzorging. Achiel zelf was buiten bewustzijn en is pas weer bijgekomen in het zieken78
huis in Engeland. Daar kreeg hij een gedeeltelijke borstkas in zilver. Maar aan het thuisfront werd intussen een begrafenisdienst geregeld. Na zijn herstel in het ziekenhuis in Londen werd hij opgevangen in een Engels gezin, waar hij de rest van de oorlog gebleven is. Terugkeren was natuurlijk totaal onmogelijk. In Engeland leerde hij de stiel van schilder. Enorm was de verwondering toen Achiel begin januari 1919 plotseling voor de deur stond te Sint-Denijs. Hij had de oversteek gedaan met de boot en was dan vanaf de Noordzee met verschillende soorten transport tot in Eeklo geraakt. Vanaf Eeklo had hij de rest te voet moeten doen. Thuisgekomen is hij enkele maanden naar de koolmijnen gaan werken, maar het zware werk was onverenigbaar met zijn gezondheidstoestand. Vanaf dan trok hij naar Frankrijk om te gaan werken bij Lepoutre, waar hij als schilder aan het werk kon. Korte tijd na zijn terugkomst verhuisden ze ook naar de Stationsstraat in Sint-Denijs, naar een betere woning, want de gezinshereniging ging gepaard met gezinsuitbreiding: het gezin kreeg nog drie kinderen bij. In 1927 verhuisden ze dan naar hun nieuwe woning in de Koffiestraat. Tijdens de tweede wereldoorlog kon Achiel dienst doen bij de burgerwacht aan het station te Sint-Denijs. Bij de bevrijding van dit dorp door het Engels leger werd Achiel uiteraard de tolk bij uitstek. Tenslotte kon hij na de oorlog aan de slag in de melkerij aan het station te Sint-Denijs. Als oud-strijder en oorlogsinvalide 1914-1918 werd Achiel vereerd met het IJzerkruis, Vuurkruis, Zegemedaille en Herinneringsmedaille van de eerste wereldoorlog, de Herinneringsmedaille Regering Leopold II en verscheidene eretekens van de oorlog 19141918.
23 december 1917 - Achiel samen met een Belgisch soldaat in Londen.
Achiel Hollaert, dochters Simonne en Rosanne (vooraan), echtgenote Elodie Simoens en zonen AndrĂŠ en Marcel.
Achiel, in het midden vooraan op de wagen tijdens de bevrijdingsfeesten te St.Denijs.
79
Lucien Hollaert Geboren te Moen op 31 oktober 1910 en overleden te Kortrijk op 7 april 1982. Tot halverwege de vorige eeuw was de gemeente Moen voor toneelliefhebbers een ‘place to be’. Naast een toonaangevende katholieke toneelbond ‘Vreugd in Deugd’ stond er in de steenbakkersgemeente eveneens een hoog aangeschreven socialistisch acteergezelschap op de planken. Tot 1928 heette dat ‘De Kunstminnende Jeugd’, een paar jaar later ‘Kunst na Arbeid’. Henri Verbrugge (zie aldaar) was de grote bezieler van eerstgenoemde vereniging, Lucien Hollaert van de laatste. Dat het tussen de rivaliserende toneelgroepen ‘Vreugd in Deugd’ en ‘Kunst na Arbeid’ niet altijd boterde, was een publiek geheim. Maar voor sommige acteurs van alle twee de bonden stond de plaatselijke bevolking vol bewondering. Eén van de spilfiguren van ‘Kunst na Arbeid’ was ongetwijfeld Lucien Hollaert. Reeds op 11-jarige leeftijd trad Lucien voor het voetlicht. Op aansturen van ‘peter’ (grootvader) Henri Verbrugge, de molenaar die ‘de Kunstminnende Jeugd’ in het leven riep, werden Lucien en zijn zus Marguerite van kindsbeen af ten tonele gevoerd. Ze hadden van de genen van hun grootvader langs moederszijde gedeeld en waren geboren als acteurs in spe. Voor de ontwikkeling van hun talent stond ‘peter Henri’ hen bij. Toen de peetvader van het Moens toneel op 82-jarige leeftijd definitief het toneel verliet, kwam ‘Lucien’ eindelijk op de voorgrond, iets wat hij reeds vroeger had kunnen doen maar uit respect voor zijn voorganger niet had gedaan. Hij koos bewust voor een tweederangsrol. Een paar repetities voor een optreden kwam Henri Verbrugge een kijkje nemen om de laatste loodjes te leggen, eventuele correcties aan te brengen. Dat was voldoende om de regie aan hem toe te schrijven. Nadat het doek over de ‘Kunstminnende Jeugd’ gevallen was, ten gevolge van interne geschillen met enkele leden, hunkerden zij die met hart en ziel aan het toneel verknocht waren naar verder publiek optreden op de planken. De zwanenzang duurde niet lang. Amper een maand later ontstond ‘de Verbroedering’ - onder die naam werd opnieuw gestart - maar al gauw werd voor de naam ‘Kunst na Arbeid’ gekozen. Lucien Hollaert speelde daarin letterlijk en figuurlijk de hoofdrol. Tien jaar later verlieten de verenigde toneelvrienden voorgoed het podium. Deze keer was het te wijten aan de aankoop van het Volkshuis in 1950 door de textielfabriek Bekaert die zich in Moen had gevestigd. Een delegatie van het bestuur wist algauw waar de klepel hing toen een gesprek werd aangeknoopt met Gerard Bekaert, van huis uit katholiek. Hij zou zijn zegen geven om ‘Kunst na Arbeid’ verder in zijn zaal te laten spelen, maar toen de 80
toenmalige pastoor dat hoorde stak hij daar een stokje voor. Hij stuurde erop aan om het katholieke ‘Vreugd in Deugd’ daar te laten repeteren. ‘Meneer Gerard’ liet ten slotte geen van beide groepen gebruik maken van zijn zaal, al had hij tegen de pastoor gezegd: “Er zijn er meer van ‘Kunst na Arbeid’ die in mijn fabriek werken dan van ‘Vreugd in Deugd’.” Dan heeft de toneelvereniging van Moen haar toevlucht gezocht in het socialistisch lokaal te Avelgem. Het avondwerk en de door de spelers af te leggen afstand deden die oplossing algauw de das om. Ondanks al die perikelen liet ‘Kunst na Arbeid’ zich niet onbetuigd. Lucien Hollaert zette zich onverdroten in, als regisseur en als hoofdrolspeler, en de successen bleven niet uit. Met zijn knappe zus Marguerite en een handvol vlotte vertolkers ging het er ook vaak plezierig aan toe. Zo was Marguerite bij veel liefdesscènes betrokken, vrijages op het podium. Die brachten niet zelden de toeschouwers onbedaarlijk aan het lachen. Eens vroeg ze haar tegenspeler stiekem of hij soms zijn ’rolle’ kwijt was, waarop hij antwoordde: “wad avance van deure te klappen (wat helpt het om verder te gaan) als ze toch blijven lachen!” In 1937 nam de Moense toneelvereniging deel aan de wedstrijd van de Federatie van Arbeidstoneelkringen der Provincie West-Vlaanderen en kreeg een eervolle vermelding. ‘Kunst na Arbeid’ hield begin de jaren ’50 op te bestaan. Het gezelschap sloot af met een glansprestatie: de opvoering van ‘Slachtoffers der Samenleving’. Voor deze voorstelling werd een beroep gedaan op de Gentse toneelactrice Mia Mendelson. Eerder werd al eens gespeeld met de toneelkunstenares Simonne Candaele uit Oostende en beroepsactrice mevr. Waumans. Lucien Hollaert plaatste een punt achter zijn rijke toneelcarrière bij de ‘Uilenspiegels’ in SintDenijs. Nadat ‘Kunst na Arbeid’ was opgedoekt werd de talentrijke Moense acteur aangetrokken om daar te spelen en te regisseren. In zaal Siola heeft hij de plaatselijke toneelvereniging groot gemaakt en tot haar hoogste peil gevoerd. Toen Lucien de woorden van de voorzegger niet meer hoorde, hield hij het acteren voor bekeken. Zijn laatste optreden ging gepaard met een figurantenrol voor zijn zoon, Lucien Hollaert junior. Als regisseur is hij nog een tijdje doorgegaan (circa 1953-1956), tot hij op gevorderde leeftijd in ploeg diende te werken. Hij zag er dan tegen op ’s avonds laat van Sint-Denijs met de fiets naar huis te rijden en ’s anderendaags in de vroege morgen aan de slag te gaan. Zelfs de mooie ‘geste’ van een fervente toneelsupporter en fietsenhandelaar van eigen bodem, die Lucien een bromfiets aanbood om makkelijker de afstand te kunnen overbruggen, kon hem niet van mening doen veranderen.
81
Anna Kinds Geboren te Zwevegem op 14 september 1892 en overleden te Heestert op 4 november 1995. Ongehuwde dochter van Jules Kinds (° te Bellegem 9 sept. 1855) en Marie Silvie Vandenbulcke. Haar vader was aanvankelijk politieagent te Kortrijk en werd op 21 november 1885 aangesteld te Zwevegem als veldwachter. Op 11 mei 1924 vroeg hij, op 68-jarige leeftijd, aan de gemeenteraad om nog een jaar langer in dienst te mogen blijven, omdat hij zich in staat achtte om zijn ambt behoorlijk te vervullen. Hij bleef in dienst tot 30 juli 1925, en overleed te Zwevegem op 21 februari 1934. Zijn dochter Anna stond in Zwevegem bij iedereen bekend als ‘Annatje van de sjampetter’ of, nog intiemer, ‘Anna van Zuulkes’. Zij was werkelijk iemand uit een geheel andere tijd: haar vader ging bijvoorbeeld nog rond met de bel, om op de hoek van de straat een ”bericht aan de bevolking” voor te lezen, met als besluit: ”elk zegge het voort”. Annatje kwam via haar vader op het gemeentehuis terecht. Haar eerste werk was de volkstelling van 1908. Ze trok van huis tot huis om alle namen en gegevens van de bewoners te noteren. Ze was amper zestien jaar oud. Ze klom langzaam op tot in de Burgerlijke Stand. In haar mooi en verzorgd handschrift heeft ze duizenden geboorten, overlijdens en huwelijken ingeschreven. In die zorg legde ze de eerbied voor de mens … en haar vriendelijkheid, die het de kleine man gemakkelijk maakte om de schroom voor ‘het stadhuis’ te overwinnen. Vol eerbied voor wie boven haar stond, een goede en gulle kameraad voor haar collega’s en allen die ze ontmoette ... maar toch bleef ze de ‘dochter van de sjampetter’. Bijna iedereen was bij haar welkom op het bureau en thuis. Vooral als ze op pensioen was, was het haar vreugde en haar lang leven mensen te ontvangen en ‘wel te doen’ in haar huisje aan het begin van het kerkhofstraatje. Ze werd oud, zeer oud en behoeftig. Altijd had ze het aanbod voor het rustoord in Zwevegem afgeslagen, tot het echt nodig werd en niet zo meteen meer kon. Het was haar een groot verdriet, ondanks de onberispelijke zorgen in Marialove, haar laatste levensjaren niet te kunnen doorbrengen in haar zo dierbaar Zwevegem. Het heeft haar veel moed en tranen gekost om dit, toch met een beetje wrok, te aanvaarden. Het was het enige verlangen dat in
82
haar lange leven niet vervuld werd. Gelukkig kreeg ze op haar hoge leeftijd in Heestert bijna dagelijks bezoek van vrienden voor het leven uit Zwevegem.
1962 (?) - Bij de pensionering van Anna Kinds L-R: Jeroom Claeys, Silveer Vanhuysse, Gerard Baert, Alberic Vanhaverbeke, Joseph Vandevelde, Anna Kinds, Maurice Delputte, Leon Antoon Bekaert, Jeroom Callens, Marcel Blancke, Remi Desloovere, ??, ??.
83
Marcel Kint Geboren te Zwevegem op 20 september 1914 en overleden te Kortrijk op 23 maart 2002. Marcel werd geboren in Zwevegem op 20 september 1914. De fiere ouders waren Arthur Kint, oud 29 jaar, en Melanie Paulina Delobelle, oud 28 jaar. Arthur was spoorwegarbeider, maar bij de geboorte van Marcel was hij soldaat in de loopgraven achter de IJzer. Moeder Melanie verzorgde het eigen huishouden. Marcel had nog een zus, Gabrielle, geboren in Zwevegem in 1911, en een jongere broer, Leon, geboren in 1920. Melanie overleed in Zwevegem op 24 juli 1921, zestien maanden na de geboorte van haar jongste kind Leon. Na het overlijden van zijn echtgenote kon Arthur, die werkzaam was bij de boeren, onmogelijk zijn kinderen bij zich houden. Marcels zuster Gabrielle (9 jaar) en broer Leon (1 jaar) trokken in bij de ouders van Arthur in café ‘Den Haze’ achter de Kapel Milanen. Marcel werd als zesjarige ondergebracht bij nonkel Achiel Delobelle, die nog bij zijn moeder woonde achter de boerderij van Verhamme in de Sint-Arnoutstraat. Hij ging eerst naar school op de Kreupel, samen met zijn beste vriend Albert Vanassche, die later zijn eerste verzorger werd. Samen trokken ze ook naar de ‘grote’ school in Zwevegemcentrum. Tot aan hun veertiende. Toen Marcel veertien was, ging hij een maand of achttien werken in de firma Bekaert. Hij ontmoette er een werkmakker die koerste en hem kon overtuigen dit ook te doen. Hij kocht zijn eerste fiets bij Victor Defruyter (fietsenhandelaar, die in café ‘De Drie Linden’ in de Sint-Denijsstraat woonde en later aan de brug te Knokke). In het begin dat hij koerste ging Marcel tijdens de wintermaanden ook nog werken in de zeskantweverij bij Bekaert, tot hij onafhankelijke werd (toen een categorie voor jongere renners). Marcel huwde op 24 augustus 1937 te Zwevegem met Suzanna Ivonna Putman. Suzanne was beter bekend als ‘Jeannot’ en was geboren in Zwevegem op 26 juli 1917 als dochter van Karel Lodewijk Putman, bakker, en Marie Eudoxie Deprez. De ouders woonden in de Otegemstraat 269, namelijk café ‘Du Progrès’, niet ver van de vaart. Na hun huwelijk woonde het jonge paar in de Otegemstraat 89, recht tegenover de Kouterstraat. Het jaar erop openden ze in dezelfde Otegemstraat een schoenwinkel, gelegen schuin tegenover de Kouterstraat. 84
Van 1931 tot 1951 heeft Marcel Kint een prachtig palmares bijeen gefietst, ondanks de moeilijke jaren tijdens de tweede wereldoorlog, waarin hij om zijn tijd op te vullen veel te zien was op de hoeve Spincemaille in de St.Denijsstraat. Daar was zijn opdracht aardappelen koken voor de varkens. Een gedetailleerd overzicht van zijn indrukwekkende wielerloopbaan staat te lezen in de publicatie ‘Marcel Kint - De Zwarte Arend’ van Luc Vanassche en André Velghe (2007). Met natuurlijk helemaal bovenaan zijn titel van wereldkampioen in Valkenburg, in 1938. Daaraan herinnert ‘Café Valkenburg’ dat Marcel bouwde in 1939-1940. Hij startte daar ook zijn fietsenhandel op (Otegemstraat 87, nu een computerzaak). Hij is de langst regerende wereldkampioen geweest, van Valkenburg 1938 tot Zürich 1946 waar hij op een onsportieve wijze van een tweede wereldtitel werd gehouden. Toen hij het koersen voor bekeken hield, wou hij zijn fietsenhandel uitbreiden. Dit was echter niet mogelijk in Zwevegem, waarop hij in 1957 naar Kortrijk vertrok, in de Proosdijstraat 21. Hij had er de magazijnen van de groothandel in voedingswaren KerckhofGrijspeert gekocht. Marcel had toen al twee man in dienst, een kadermaker en een schilder. In 1979 liet hij zijn zaak over aan zijn enige zoon, Marcel junior, die op zijn beurt in maart 2007 een opvolger vond in Marcels kleinzoon Dominiek. Marcel Kint werd in Kortrijk gehuldigd op zijn 85e verjaardag en door het Willemsfonds van Zwevegem in 2000 uitgeroepen tot de Zwevegemse figuur van de eeuw. Op 4 januari 2002 werd hij, samen met judoka Gella Vandecaveye, ereburger van Zwevegem. Marcel overleed in Kortrijk op 23 maart 2002.
1988 – ontvangst op het gemeentehuis te Zwevegem – vijf kampioenen op een rij. L-R: Rik Van Steenbergen, Briek Schotte, Marcel Kint, Eddy Merckx en Gino Bartali.
85
Albert Laperre Geboren te Kortrijk op 28 november 1920 en overleden te Kortrijk op 22 september 1984. Zoon van Albrecht Laperre en Julia Govaert. Hij was gehuwd met Simonne Gillebert. Albert werd samen met Victor Vercoutere op 6 februari 1951 tot politieagent benoemd en beiden traden in dienst op 2 april 1951. Voor en na de oorlog 1940–1945 werkte hij in de gieterij bij Picanol te Ieper. Op aandringen van zijn broer Marcel, die zwaargewicht was, begon hij te boksen bij de middengewichten. Hij bokste tot in 1950. Albert wilde bij de politie van Ieper in dienst gaan. Op aandringen van vrienden schreef hij zich in voor het examen van politieagent te Zwevegem, om te zien hoe die examens in elkaar staken, om dan later deel te nemen in Ieper. Door administratieve problemen rond de toepassing van voorkeurrechten bij de benoeming van Victor Vercoutere, werden Albert en Victor slechts per schrijven van 29 maart 1951 door het gemeentebestuur van Zwevegem ingelicht dat hun benoeming uitwerking mocht hebben en dat zij zich op 2 april voor de dienst moesten aanmelden, zodat Simonne, Albert’s echtgenote, inderhaast haar café ‘Oud Ieper’ in Ieper moest sluiten. Hij was zeer sociaal en zou het kot hebben afgebroken als hij onrechtvaardig behandeld werd. Albert was dan ook de man die in de gemeenteraad de nodige uitleg ging geven om de betaling van overuren te bekomen. Hij deed dit met verve en kon de leden van de raad overtuigen, zodat de overuren van het politiepersoneel voortaan betaald werden. Op een bepaalde winterse dag had hij op zijn ronde vastgesteld dat een gezin geen kolen meer had en er ook geen kon kopen. Albert trok onmiddellijk naar het bureau van burgemeester Antoon Bekaert en zou dit pas verlaten nadat de burgervader een briefje had geschreven dat Albert bij een kolenhandelaar mocht brengen, zodat deze onmiddellijk 500 kilo kolen bij het behoeftige gezin kon brengen. Dit was nog een tijd dat de burgemeester de kosten voor zich nam. Albert was ook een verwoed kaarter. Dat ging nogal ver: als Albert wachtdienst had thuis, wist zijn collega dat hij de kaarter zo nodig tussen dat en dat uur kon afhalen in café 't Wit Paard in de Otegemstraat. Albert was ook de man die aan allerhande wedstrijden deelnam. Daarvoor dweilde hij de gemeente af om wedstrijdformulieren te verzamelen, wat door de meesten wel en door een minderheid veel minder op prijs werd gesteld. Hij werd op 25 februari 1980 bevorderd tot politieinspecteur met ingang van 1 maart 1980. 86
Op 31 december 1981 ging hij met rustpensioen, maar kon daar slechts kort van genieten.
Albert Laperre wordt vereremerkt door burgemeester Antoon Bekaert. Op de achtergrond de gemeenteraadsleden Marcel Pappyn en Gilbert Cooleman.
87
Albert Lavens Geboren te Otegem op 15 november 1920 en overleden te Kortrijk op 5 augustus 1993. Hij was de zoon van Adolf en Madeleine Ameye. Adolf is schepen geweest van Otegem en voorzitter van de Openbare Onderstand (het huidige OCMW). Albert Lavens was gehuwd met Angelique Decraene, dochter van molenaar Honoré, die de grond schonk voor de bouw van de Fatimakapel. Ze hadden vier kinderen. Na hun huwelijk hebben ze zich in Kortrijk gevestigd. Albert is opgegroeid in een landbouwersgezin in de Tiegemstraat. Tijdens zijn parlementaire vakantie stond hij vaak mee te oogsten. Hij kende de boerenstiel van binnen en buiten. Niet te verwonderen dat de premiers Tindemans en Martens aan hem dachten voor het ministerie van landbouw. Hij bleef meeleven en heeft nooit zijn Otegemse roots verloochend. Hij schreef in 1983 als supporter het voorwoord van het gedenkboek ‘50 jaar Blauwvoet Otegem’. Als minister was hij een welgekomen en welbespraakte eregast op het jaarlijks Middenstandsfeest. In een plaatselijke debatavond, georganiseerd door het Davidsfonds in 1992, zei hij: “Wat ben ik blij dat ik in een dorp geboren ben. Dat was voor mij een voordeel in mijn politieke carrière. We leefden op het ritme van de natuur. We leerden onze plan trekken. Er is nog altijd een grotere solidariteit onder de mensen van de buiten.” Albert studeerde economische wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven. Tijdens de oorlogsjaren gaf hij les aan het H.Hartcollege te Waregem. Na de tweede wereldoorlog werd hij lesgever aan het Vormingsinstituut voor bedrijfsleiders en KMO’s te Kortrijk. Albert Lavens was volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Kortrijk tussen 19581968. Daarna werd hij senator. Hij bekleedde verschillende ministerposten: 1973-77: Minister van Landbouw 1979-80: Minister van Landbouw en Middenstand. 1980-81: Minister van Landbouw.
88
Hij is ook voorzitter geweest van de senaatscommissie openbare werken, ruimtelijke ordening en huisvesting. Tussen 1981 en 1983 was hij voorzitter van de senaatscommissie buitenlandse handel. In 1983 stopte hij met de politiek en werd ere-senator. Hij was een van de populairste politici van het land en behaalde in ons kiesdistrict meer dan 32.000 voorkeurstemmen. Hij kende elke Otegemnaar bij naam. Hij werd een groot politicus genoemd omdat hij onder meer geijverd heeft voor de aanpassing van de Belgische landbouw aan het Europees landbouwbeleid. In 1974 publiceerde ‘Knack’, in een verhelderend interview, zijn toekomstvisie in wat men toen noemde “de boerenkrijg” in Europa. Als Minister van Middenstand leverde hij grote inspanningen voor de sanering van het pensioenstelsel voor de zelfstandigen. Hij was een pionier en voorzitter van het Sociaal Hulpbetoon in de regio Kortrijk en legde de basis voor de huidige stevige grondvesten. Ook de inschakeling van de computer is zijn werk geweest. Middenstandsproost Valeer Deschacht stond steeds aan zijn zijde en bestempelde hem als een eerlijk en rechtschapen politicus die verknocht bleef aan de mensen uit onze gewesten, in alle fasen van zijn leven. Voor het schrijven van het historisch gedenkboek ‘Ooteghem 1000’ in 1998 konden de auteurs putten uit het uitgebreid archief dat hij samengesteld had over het reilen en zeilen van zijn geboortedorp van 1800 tot 1992. Hij stierf op 73-jarige leeftijd in Kortrijk en is in Otegem begraven. In deze deelgemeente werd een straat naar hem genoemd.
De minister (uiterst links) was er altijd bij als er in zijn geboortedorp iets te vieren was. Hier in 1982 ter gelegenheid van de promotie van Blauwvoet Otegem naar 1ste provinciale. U ziet naast de minister de bestuursleden Richard Dewinter, André Dendauw en stichter Maurice D'haene met hun dames. Uiterst rechts mevr. Maurice Decraene, die medestichter was van Blauwvoet. In de tweede rij herkennen we keeper Johan Vandemeulebroucke overgekomen van Zwevegem Sport.
89
J(oz)ef Libbrecht Geboren te Avelgem op 1 augustus 1901 en overleden te Kortrijk op 2 september 1976. Zoon van Remi Constantin Libbrecht en Marie Sidonie De Coster. Echtgenoot van Maria Julia Vandewalle. Gehuwd op 4 januari 1927. Ze hadden een gezin met negen kinderen: Paula, Georges, Herman, Magda, Frans, Agnes +, Antoon, Paul +, Mia. Jozef volgde lager en middelbaar onderwijs te Avelgem en trok dan nog een jaar naar Torhout, waar hij op 30 juli 1921 zijn onderwijzersdiploma behaalde. Hij kon onmiddellijk aan de slag als onderwijzer in Marke, waar hij bleef van 19 september 1921 tot 30 november 1923. Tijdens zijn legerdienst gaf hij les aan analfabeten. Jozef deed de overstap naar Outrijve op 1 januari 1924 en bleef er tot 30 september 1926. Een nieuwe job als onderwijzer lokte hem op 1 oktober 1926 naar Zwevegem-Centrum, waar ook zijn oudere broer Gilbert les gaf. Dit duurde tot 25 september 1938. De dag erna kreeg hij een nieuwe opdracht van het gemeentebestuur, namelijk het oprichten van een nieuwe school in Knokke-Zwevegem, als directeur met klas. Op 9 september 1938 was Knokke een zelfstandige parochie geworden en men eiste er volwaardig lager onderwijs. Tot dat ogenblik konden de jongens in Knokke enkel onderwijs volgen tot en met het tweede leerjaar. Voor de daarop volgende jaren waren ze aangewezen op de centrumschool aan het Th. Toyeplein in Zwevegem. Vanwege het grote succes werd op 28 oktober 1938 reeds besloten een tweede onderwijzer aan te stellen, met name meester Karel Verstraete. Karel nam 32 leerlingen voor zijn rekening (het eerste, tweede en derde leerjaar) en Jozef (meester Sif) nam de overige jaren, tot en met het achtste leerjaar. De legendarische opvattingen over school en onderwijs van Jozef Libbrecht gaven in de kringen van de pedagogische theoretici aanleiding tot veel discussie. ‘Meester Sif’ belastte zijn leerlingen namelijk nooit met huiswerk. Zijn devies was: “leren moet ge doen op school, daarna is het tijd voor ontspanning en andere activiteiten”. Van bij zijn komst in Knokke werd hij aangesproken door E.H. Defrancq, met de vraag de taak van koster op zich te nemen. Toen ze dat te weten kwam hoorde zijn echtgenote het in Keulen donderen, want hij had nooit gezegd dat hij een kostersdiploma behaald had. In oktober 1938 volgde hij Jeanne Vanhoutte op als orgelist in de kapel te Knokke. Hij bleef koster te Knokke tot 1 januari 1975, de dag waarop André Vanhoutte hem opvolgde. Intussen was ‘meester Sif’ ook nog landmeter geworden. Zijn diploma als landmeter behaalde hij in Brugge op 24 december 1927. Hij oefende dus drie beroepen uit, wat hielp 90
om de pot aan het koken te houden voor zijn kroostrijk gezin, maar wat er ook op wijst dat hij een erg veelzijdig man was. Jozef, die toen in de Deerlijkstraat woonde, kwam pas in 1941 naar Knokke, in de MariaBernardastraat. Als schooldirecteur en koster moest hij naar Knokke verhuizen. Het grote voordeel was daarbij dat hij tijdens de oorlogsjaren over een grotere tuin beschikte om zijn gezin bijkomende bevoorrading te kunnen verschaffen. Altijd is ‘meester Sif’ opgekomen voor de kleine man. Zo richtte hij in de jaren 1920 de KAJ-afdeling op in het centrum, vermoedelijk op vraag van de toenmalige grote baas van de Gilde, Sifke Vercruysse (zie aldaar). Hij organiseerde van 22 tot 30 september 1929 een reis naar Rome voor de plaatselijke KAJ, dit ter gelegenheid van het Heilig Jaar. Later stond hij ook aan de wieg van de KWBafdeling te Knokke, samen met zijn collega Karel Verstraete. L-R: Meester Karel Verstraete, pastoor Jozef Thiers, Jozef Libbrecht had een heel goede pen, wat schepen van onderwijs Joseph Vandevelde en direc- herhaaldelijk gebleken is. Hij was jarenlang de teur met klas Jozef Libbrecht. Foto genomen op onbezoldigde openbare briefschrijver van schoolreis in Dinant in 1949. Blijkbaar was het toen nog de gewoonte dat de pastoor en de schepen mee Knokke, voor ouders en lieven van soldaten in Duitsland die met hun zoon of vrijer in contact gingen op schoolreis. wilden blijven, of voor familieleden die wilden corresponderen met hun nonkel-pater of tante-nonneke in de Ardennen of helemaal in de afgelegen missies van Congo. Talrijke gedichten en teksten schreef hij voor allerhande feestelijkheden. Slechts een paar voorbeelden:
In 1933 schreef hij een brochure ‘Ten strijd!’, ter gelegenheid van de vlaggenwijding bij de Kajotters van Zwevegem. bij het 75-jarig bestaan van Bekaert dichtte hij een ‘Jubelkantate’, een bevlogen tekst, waar N. Nuttin meeslepende muziek voor schreef. Jozef beschrijft er de stichter van de Bekaertonderneming in als een onversaagde kapitein, en zijn opvolger als een alom geprezen en geliefde admiraal, die zijn vredelievende armada over alle wereldzeeën liet uitzwermen. in oktober 1963 verzorgde Jozef een ‘Geschiedenis van 25 jaar Knokke’. veel jaargangen scholieren hebben met grote trots en uit volle borst het lied ‘Tussen Lei- en Scheldeboorden’ gezongen, weer een tekst van ‘meester Sif’. En alsof dat allemaal nog niet genoeg was, werkte hij ook graag mee met het amateurtoneel, vooral met het Zwevegemse toneelgezelschap ‘Vlaams en Vrij’: grimeren , regisseren , zelf meespelen. Niets was dit onvermoeibaar werkpaard vreemd.
91
Valère Valentin Loobuyck Geboren te Oostkerke op 20 mei 1929 en overleden te Zwevegem op 11 maart 1994. Op 1 januari 1955 nam Valère Loobuyck als kersverse veldwachter met zijn vrouw Simonne Lannoy zijn intrek in Moen. Hij was de oudste zoon van de burgemeester-boer van het dorpje Oostkerke, dicht bij Damme, en werd ook de jongste veldwachter van de brigade Kortrijk. De 20-jarige benjamin van het korps werd prompt tot vaandeldrager gebombardeerd. Hij had er trouwens het postuur voor. Maar aan ervaring ontbrak het hem. Valère volgde dan politieschool en slaagde met onderscheiding. Aldus kreeg hij ook het getuigschrift van de gerechtelijke politie. De polderjongen ontpopte zich in de Moense gemeenschap als kordate man van de macht en een vooraanstaand volksfiguur. Als hij zich eenmaal geëngageerd had trok hij zich niet meer achteruit. Ontelbare keren is hij ’s avonds op patrouille geweest en ook ’s nachts trok hij er op uit. Hij was goed op de hoogte van wat roerde en poerde in de gemeente. Hij werkte zelfstandig en was het niet gewoon gebonden te zijn aan vaste uren. Een uurrooster had hij niet, maar zeven dagen op zeven was hij met z’n werk bezig. Hij was een prima tipgever voor de politie. Hij kende Moen als zijn broekzak. Zeven dagen per week droeg hij zijn uniform. Hij ging er prat op, om niet te zeggen dat hij er verliefd op was. Soms was hij wat voortvarend. Op een avond fietste Valère achterwaarts Moen (dat wil zeggen: ten westen van de vaart). Hij ontmoette een onbekende wandelaar, die hij meteen wantrouwde. Een pensjager die er stiekem op uit was een stukje wild in de wacht te slepen? Na een korte controle en vraaggesprek bleek dat het om een jonge geestelijke ging die naderhand bisschop geworden is. Die jonge priester bracht zijn vakantie door bij de familie Van De Populiere en maakte dolgraag tegen de avond een wandeling. Na het brevieren genoot hij van de rust en van moeder natuur. Valère heeft ook eens zijn buurman op de bon gezet en charmezanger Joe Harris hield hij na een optreden in Moen tegen op de Knokkebrug omdat hij er te snel van door ging. Een proces tegen een kloosterzuster van de Zwevegemse materniteit werd opgemaakt omdat ze naar verluidt tegen 140 per uur over de brug racete en een reëel gevaar betekende voor de voorbijgangers. Als ordehandhaver was Valère op haast alle belangrijke manifestaties present. Hij was tevens actief lid van meerdere organisaties. Als vader van acht kinderen (5 92
zonen en 3 dochters) maakte hij deel uit van de Bond der Grote en Jonge Gezinnen. Hij was eveneens bestuurslid van het Davidsfonds en lid van het Moens feestcomité. Meer dan genoeg voor één man? Dan ken je Valère niet. Hij had naast al die bezigheden nog meerdere hobby’s. Hij werd bijvoorbeeld lid van de Moense wielertoeristenclub ‘De Sportvrienden’ en deed ook aan diepzeeduiken. Zijn vakantie bestond uit trektochten met zijn kinderen. Met een busje reed hij eens naar Zuid-Frankrijk. Alleen, want hij gunde z’n vrouw eens wat rust. Valère kon ook wel eens verstrooid zijn. Hij was ooit op weg met zijn kinderen en hield halt aan café ‘Vienne’ te Zwevezele. Op de terugweg diende hij stante pede rechtsomkeer te maken, want hij stelde tot zijn schrik vast dat er eentje ontbrak. Valère Loobuyck heeft voor vijf burgemeesters gewerkt. Voor de fusie van gemeenten in 1977 respectievelijk voor Pierre Van Acker, Remi Debrabandere, Roger Degroote en Marcel Verriest. Na de fusie voor de Zwevegemse burgemeester Joseph Vandevelde. Zijn vrees dat hij na de fusie door het politiekorps van Zwevegem opgeslorpt zou worden kwam niet uit. Hij mocht in Moen blijven. Hij bleef eenzaam en alleen over in het nieuw gemeentehuis dat begin de jaren ’60 in de Kerkstraat was gebouwd. Hij had er ruimte zat, wat niet altijd het geval is geweest. Hij zorgde voor de estafette en de contacten met de gemeente Zwevegem. Hij stond de Moenenaars met raad en daad bij en voelde zich heer en meester, de koning te rijk. Iedere dag vatte hij er zijn dagtaak met plezier aan. Hij hield registers bij, de volks- en hondentelling, het gulden boek… Hij zorgde onder meer voor de rijbewijzen, reispassen, afschriften en plus-3passen. Na 38 jaar veldwachterschap ging hij op 1 mei 1993 met pensioen. Naar aanleiding daarvan organiseerden de Moense verenigingen op de jaarlijkse ommegangkermis (voor de gelegenheid ‘Champetterfeesten’ genoemd) van 12 september 1993 een feestelijke praalstoet, waarin tal van anekdoten over Valère werden uitgebeeld. Sluitstuk van de stoet was de allereerste reus van Moen ‘Valère de Champetter’. Kort na die hulde overleed de Moense volksfiguur als gevolg van een slepende ziekte.
93
Silveer Maes(1) - Isabelle Matton(2) 1 - Geboren te Zwevegem op 16 mei 1919 en overleden te Gent (U.Z.) op 16 september 1998. 2 - Geboren te Zwevegem op 29 februari 1924 en overleden te Oostende op 2 augustus 2007.
Silveer Maes Hij was een zoon van Adolf Maes (Zwevegem 1876 - Zwevegem 1943) en Eugenie Vanschaemelhout, die zes kinderen hadden: Maria, Germana, Marcel, André, Henriette en de jongste, Silveer. Silveer volgde lager onderwijs in Zwevegem en middelbaar onderwijs in Sint-Amand in Gent. Vader Adolf was directeur bij de firma Glorieux in de Ommegangstraat in Zwevegem en stichtte begin de jaren 1920 zijn eigen bedrijf: ‘Werkhuizen Adolf Maes’ op de hoek van de Otegemstraat met de Ommegangstraat. Na de eerste wereldoorlog nam hij de firma Glorieux over. Zoals ook onder ‘Karel Vancauwenberghe’ uitgelegd wordt, werd deze firma gesplitst in drie nieuwe weverijen, telkens gerund door een schoonzoon: 94
de firma Clama, gerund door Henry Clarys, gehuwd met dochter Maria de firma Vanwynsberghe, gerund door Georges Vanwynsberghe, gehuwd met dochter Germana de firma Vancauwenberghe, gerund door Karel Vancauwenberghe, gehuwd met dochter Henriette. Wat de drie zonen betreft: Marcel Maes verliet Zwevegem bij zijn huwelijk en verhuisde naar Brussel. André Maes stierf in 1956 en vanaf dat ogenblik runde Silveer Maes de ‘Werkhuizen Adolf Maes’, samen met zijn vrouw Isabelle. In zijn jongere jaren was Silveer een fervent fietser. Het gebeurde dat hij in de late namiddag op zijn fiets sprong, naar Brugge reed, daar een paar pintjes dronk en terugfietste naar Zwevegem. Hij was ook medestichter van de Zwevegemse kanoclub, lid van het Zwevegemse zangkoor Sint-Amandus en van de Zwevegemse brandweer. Tijdens de oorlog was hij tevens bedrijvig in het kader van Winterhulp. Hij was ook bekend vanwege zijn activiteiten als muzikant en toneelspeler. In 1938 werd in Zwevegem een afdeling van de Vlaamse Toeristenbond (V.T.B.) opgericht, met Silveer Vanhuysse als voorzitter. Tijdens de tweede wereldoorlog ontstond in de schoot van die V.T.B.-afdeling een toneelkring, waarvan zijn broer André Maes voorzitter werd, Leon Ysebaert secretaris, de voornoemde Silveer Vanhuysse regisseur en Jan Callens muzikale leider. René Eggermont maakte zich verdienstelijk achter de schermen. De naam van de kring was: ‘De Gesellen van den Spele’. Aanvankelijk in de zaal Bafcop (Brouwershof, Otegemstraat) en later in de zaal van Bekaert (Bekaertstraat) probeerde de kring alle zorgen te doen vergeten, de zorgen van de oorlog of die van de naoorlog. In de documentatie die Palmer Dheedene daarover bewaard heeft worden een aantal stukken genoemd (zie de publicatie ‘Zanten en Zanen II’ van 1999). Silveer Maes staat er geboekstaafd als de “doorduwer voor de muziek” en heeft zeker meegespeeld in de operette ‘Het witte paard’, opgevoerd op 6 en 20 maart 1949, en de operette ‘Monica’ (1950). Niet in Palmers documentatie opgenomen is een stuk over de vlucht naar Egypte dat in het geheugen van zijn kinderen is blijven hangen en waarin Silveer de rol van Jozef heeft gespeeld. Silveer speelde onder andere saxofoon en trompet. Hij had een tijdlang zijn eigen orkest, dat elke donderdagavond repeteerde in de Kortrijkstraat 80 te Zwevegem, waar Silveer en Isabelle woonden. Omdat Silveer een goede zangstem had heette de villa trouwens ‘De Nachtegaal’. Bij het orkest hebben heel wat goede muzikanten gespeeld, onder meer (alfabetisch) Julien Bleuzé, Jan Callens, Carlos Coopman, Frans Coucke, Felix Deconinck, Julien Decuypere, Eric Depaemelare, Georges Vermaut …
Isabelle Matton Isabelle was de dochter van Hector Matton en Alida Demeire, beiden van Zwevegem. Haar vader was bakker/patissier in de Zwevegemse Otegemstraat, aan de lichten ter hoogte van de Blokkestraat. Hector en Alida hadden drie dochters: Hilda, Isabelle en Elmire. Hilda en haar man, Jozef Holvoet, zetten de bakkerij voort. Elmire trouwde met Wilfried Sileghem. Ze was de eerste secretaresse die werkte voor Silveer Maes, haar schoonbroer. Kinderen van Silveer Maes en Isabelle Matton: Jan, Mia, Karel, Sylvia, Jef, Katrien, Roos en An, en Johanna. Isabelle Matton deed haar lager onderwijs in het Instituut Saint-Charles in Dottenijs en haar middelbaar in O.L.V. van Vlaanderen in Kortrijk.
95
Silveer en Isabelle bouwden samen hun onderneming uit tot een wereldspeler. Andere bedrijven volgden ‘Maes’ op de voet qua investeringen in het machinepark. Het was namelijk het eerste matrastijkbedrijf dat het aandurfde reeds in 1971 de uiterst dure, sneldraaiende Zwitserse Sulzer-(projectiel)weefmachines aan te kopen, die toen 250 toeren per minuut draaiden in 4 kleuren op een breedte van 220 cm. In 1983 werd verhuisd van de Ommegang- naar de Blokellestraat, waar nieuwe Sulzermachines geplaatst werden met een snelheid van 300 toeren per minuut. Daar was het bedrijf volledig geïntegreerd: voorbereiding, sterken, ververij (7 verfbomen van 150kg/stuk, in 1 verfbehandeling), weverij en veredeling. Er werkten circa 150 man. Als eerste matrastijkwever investeerde het bedrijf ook in luchtweefmachines, met de eerste elektronische Jacquardmachines die een snelheid draaiden van 650 toeren per minuut in 4 kleuren op een weefselbreedte van 220 cm. Intern in het bedrijf werden ook de Jacquardkaarten en de elektronische Jacquardbesturing gerealiseerd voor de verschillende Jacquardtypes. ‘Maes Mattress Ticking’, zoals de onderneming intussen heette, produceerde matrastijk van hoogstaande kwaliteit. De productie werd en wordt wereldwijd uitgevoerd. Silveer volgde de financiële kant en nam de belangrijke beslissingen over de investeringen. Hij had een goede visie en aarzelde niet om telkens de meest gedurfde, nieuwste technologieën aan te kopen, zoals uit het voorgaande blijkt. In de productie was Isabelle de drijvende kracht. In 1968 kwam zoon Karel als eerste in het bedrijf en later volgden Jan, Sylvia en Jef. Eerst verliet Jan de onderneming om een eigen bedrijf te gaan leiden (‘Maes Metal nv’, Ellestraat). Karel en Sylvia verlieten eveneens ‘Maes Mattress Ticking’, dat nu gerund wordt door Jef Maes en het enige nog overblijvend textielbedrijf van Zwevegem is. Isabelle en Silveer gaven in 1996 de fakkel definitief door en zijn aan de Belgische kust gaan wonen. Wat de andere bedrijvigheden van Isabelle betreft: ze was in haar jeugd wel bij de bovengenoemde V.T.B. geweest (hebben ze elkaar misschien daar leren kennen?) en ze hielp bij Winterhulp, maar we kunnen stellen dat ze altijd in de eerste plaats oog heeft gehad voor haar gezin en de onderneming. In de weverij had ze in 1976 een werkongeval aan de sterkmachine. De veiligheidsstop functioneerde niet en ze wou voelen of de trekrol ingelopen (beschadigd) was. Ze kwam met haar hand vast te zitten tussen twee zware rollen. De herstelperiode na dit ongeluk is de enige periode in haar leven geweest dat ze niet in het bedrijf te zien was. Tot de laatste dag voor de geboorte van haar tweeling, Roos en An, was ze in de fabriek te vinden, en de dag erna liep ze ‘s morgens vroeg al weer in de weverij: ze was gewoon de straat overgestoken vanuit de materniteit (die stond in de Otegemstraat, recht tegenover hun bedrijfsgebouwen in de Ommegangstraat). En bij de geboorte van haar laatste dochter, Johanna (1963), was het niet anders. De dag na de geboorte liep ze weer in de fabriek rond. De zuster van de materniteit moest maar bellen als er daar bezoek voor haar was. Isabelle was een ijzersterke vrouw, die dag en nacht in de weer was voor haar negen kinderen, haar man en haar bedrijf. Door hun levenswerk werden Silveer en Isabelle echte ‘ongekroonde textielbaronnen’.
96
Freddy Malfait Geboren te Kortrijk op 15 februari 1937 en overleden te Deinze op 16 juli 2000. Zoon van André Malfait ( bankbediende) en Maria Lefevere (kapster). Freddy Malfait was een van de opvallendste onderpastoors die Zwevegem ooit heeft gekend, niet alleen door zijn lange gestalte, maar vooral vanwege zijn ongewone activiteiten. Hij was maar 14 jaar toen hij al bokswedstrijden organiseerde met zijn straatvrienden in de garage van zijn ouders. En als 15-jarige meldde hij zijn ouders dat hij priester wilde worden. Hij volgde tot dan toe lager en middelbaar onderwijs aan het SintJozefinstituut te Kortrijk. Op 16-jarige leeftijd trok hij naar het Don Bosco-instituut te Kortrijk als late roeping, gezien hij nog geen Latijn gestudeerd had. Na vier jaar Don Bosco ging hij naar het seminarie in Brugge voor een priesteropleiding van zes jaar. Hij werd priester gewijd in Kortrijk op 16 juli 1963. Hij was een jaargenoot van ex-bisschop Roger Vangheluwe. Kort na zijn wijding werd hij benoemd tot leraar en subregent aan het Sint-Vincentiuscollege te Ieper. Provinciegouverneur Paul Breyne liep daar toen school. Freddy Malfait had er de typerende bijnaam van ‘Zorro’. In de kamer van ‘Zorro’ konden zowel studenten als collega-leraars met de deur in huis vallen, van ’s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Pastoor Freddy werd 63 jaar. Zijn leven kan grosso modo ingedeeld worden in perioden van telkens zeven jaar. Zeven jaar Grootseminarie in Brugge, twee maal zeven collegejaren in Ieper, zeven jaar medepastoor te Zwevegem, zeven jaar in het opvanghuis ‘Korte Golf’, zeven jaar pastoor in Sint-Eloois-Winkel en zeven weken federatie Ledegem. In al die jaren, vanaf Ieper, was hij in zijn verschillende standplaatsen proost van de lokale afdeling van de Katholieke Studentenactie (KSA). Hij werd in 1977 medepastoor in Zwevegem (een nieuwerwetse naam voor het aloude ‘onderpastoor’). De bovenverdieping van zijn woning bij de kerk van Sint-Paulus werd direct ingericht al sportruimte. Er kwam als vanzelfsprekend ook een boksring. Dat boksen had hij van zijn vader meegekregen. Zijn vader was voor de tweede wereldoorlog namelijk administrator en kassier voor boksmanager en inrichter Michel Vanlaecke zaliger. (Na de oorlog opgevolgd door zijn zoon Jules Vanlaecke). Van in zijn jeugdjaren vergezelde Freddy zijn vader naar alle boksmeetings. Een andere passie, die voor het goochelen, had hij van pater Naessens in het Don Bosco-instituut. 97
In 1984 kreeg zijn zorg en bekommernis voor jongeren die het in onze maatschappij niet zo gemakkelijk hebben een duidelijke wending door de oprichting van het opvanghuis ‘Korte Golf’ in Sint-Eloois-Winkel. Veel jongeren kwamen en gingen, lang niet iedereen kon worden geholpen, maar iedereen vond bij priester Freddy telkens een luisterend oor, een helpende hand en vooral … een open deur. Tussen pot en pint, ergens aan de rand van de tatami, in een hoek van de boksring of onderweg in de ‘ camionette’ - God wist waarheen - hebben velen hun hart kunnen luchten. Medepastoor Freddy Malfait werd door het Willemfonds van Zwevegem verkozen tot figuur van het jaar 1984. In 1993 werd hij aangesteld tot pastoor in het dorp waar ‘Korte Golf’ gevestigd was, SintEloois-Winkel. Hij was er de drijvende kracht achter de jaarlijkse motorzegening aan de SintElooiskerk. De populaire pastoor overleed op 16 juli 2000: hij reed zich omstreeks 2 uur met zijn bekende camionette te pletter tegen een huisgevel op de Tieltsesteenweg te Grammene. Freddy Malfait was een markant figuur, steevast gekleed in het zwart met lederen broek of jeansbroek en vest, en met cowboylaarzen aan. Over het grote kruis dat hij om zijn nek had hangen zei hij altijd: “ ’t is de Grote Baas, die altijd mee is“.
Freddy Malfait bij de zegening van de motorrijders.
98
Jerôme Mekeirele Geboren te Otegem op 23 december 1900 en overleden te Kortrijk op 28 december 1960. Zoon van Emiel en Maria Vanhauwaert. Jerôme was landbouwer, maar de hoeve Mekeirele had ook een grote cichoreiast. Hij was burgemeester van Otegem van 1938 tot 1960. Gewezen voorzitter van de Boerengilde, voorzitter van de Raiffeisenkas. Zijn broer Maurice was in 1933 medestichter van FC Blauwvoet Otegem en was er meer dan 25 jaar voorzitter van. Jerôme Mekeirele had een stem als een klok en zijn kerkgezang weergalmde wekelijks boven de menigte uit: “Wij willen God in gans ons leven”… Hij maakte in Otegem de tweede wereldoorlog mee. De Duitse bezetter stal beide klokken uit de toren en transporteerde ze naar Hamburg om er kanonnen van te gieten. Gelukkig legden de Duitsers net op tijd de wapens neer en in 1946 kwamen de klokken naar Otegem terug. Meester Charles Demeyer beschreef het volksfeest voor de klas. Het opstel droeg als titel: “De klokken kwamen niet uit Rome, maar uit Hamburg.” Op 7 juli 1952 werden de klokken voor het eerst elektrisch bediend. Adolf Ysenbaert en Maurice D’Haene waren schepenen in zijn eerste legislatuur, Germain Demeestere en Felicien T’Joens in zijn tweede legislatuur. Onder zijn bewind werd Jules Glorieux uit Tiegem tot secretaris benoemd; die bleef secretaris tot aan de fusie in 1976. In 1958 werd er maar één kiezerslijst ingediend, zodat er geen verkiezingen waren. Vanaf 1959 waren Felicien T’Joens en Maurice Laverge de twee schepenen. Op 28 april 1960 werd de eerste steen gelegd van het Klein Ronse, de eerste woonwijk van Otegem. Jerôme Mekeirele stierf in 1960 en Maurice Decraene volgde hem op als burgemeester.
99
Basiel Naessens Geboren te Zwevegem op 10 augustus 1925 en overleden te Zwevegem op 21 april 2002. Zoon van Arthur Naessens, ondermeester bij Bekaert, en Elisa Hostens, huisvrouw. Echtgenoot van Blanche Delandsheere. Hij haalde zijn diploma van technisch ingenieur elektriciteit en begon in die hoedanigheid zijn loopbaan bij de NV Bekaert SA. Op aandringen van hoofdingenieur Ivan De Witte studeerde hij later nog scheikunde. Meer dan dertig jaar leidde hij de verzinkerij. In de periode omstreeks 1970, toen Bekaert verschillende staalkoordfabrieken opstartte (VSA, Spanje, België en Japan), kreeg hij de opdracht de fabriek in Burgos (Spanje) op het goede spoor te zetten. De start verliep er namelijk niet zo vlot als gewenst en Basiel trok er naartoe met een hele ploeg Vlaamse specialisten. Burgos groeide uit tot een modelfabriek. Aan het einde van zijn loopbaan kreeg hij een soortgelijke opdracht dichter bij huis, namelijk het opstarten van een staalkoordfabriek in Moen (die intussen al weer gesloten is). Wie meer wil weten: een en ander staat in geuren en kleuren geboekstaafd in ‘Staalkoord. Het verhaal van een winner’ (Bekaert/Lannoo, 1987). Behalve zijn professionele loopbaan kende hij ook een politieke loopbaan. Op aandringen van burgemeester Antoon Bekaert stelde hij zich in 1970 kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezingen en werd verkozen. Hij werd dadelijk schepen van Sport en Cultuur van de gemeente en bleef dit voor een periode van 24 jaar. Tijdens zijn jaren als schepen werden grote projecten uitgevoerd. Bijvoorbeeld het ombouwen van de oude fabrieksgebouwen van ‘La Flandre’ tot het ontmoetingscentrum ‘De Brug’, waar verschillende Zwevegemse verenigingen een thuis vonden; de bouw van het zwembad, op één centimeter na Olympisch, en van de nieuwe schietstand naast het kerkhof. Inzake de verbroederingsfeesten met Le Coteau en Lorsch nam hij de taak van Gilbert Soetens over.
In zijn jonge jaren, dat wil zeggen van 1946 tot 1962, was hij als ‘Bazielke’ een bekend en populair voetballer in het eerste elftal van Zwevegem Sport. In dezelfde ploeg speelde ook zijn oudere broer Joël. Voetbal bleef een grote plaats innemen in zijn hart, want Basiel volgde in 1970 Edgard Delbecque op als voorzitter van Zwevegem Sport. Hij werd in 1984 zelf opgevolgd door zijn schoonzoon Karel Casier. Basiel bleef toekijken vanop de zijlijn. Hij was een gedreven duivenliefhebber, tot hij in de jaren 80 moest afhaken bij gebrek aan tijd. Het viel niet meer te combineren met zijn schepenambt en zijn werk bij Bekaert. Maar … veel werk of minder werk, zijn woensdagnamiddag was heilig. Dan speelde hij bridge. Jarenlang was hij op woensdagnamiddag aan te treffen in ‘Las Vegas’ (nu ‘Harlekijn’)
100
in Knokke-Zwevegem. Steeds met zijn vaste partners. Iedereen mocht altijd alles vragen aan Basiel , maar niet als hij aan het kaarten was.
de
Basiel (2 van links) als basisspeler bij ZwevegemSport. Nog op de foto: Clement Vanoutrijve, Pierre Dooms, Jules Soetewey en Pierre Dhuyvetter.
Basiel tijdens een van zijn talrijke speeches als schepen.
1982 - viering sportlaureaten - zittend: Armand Bulteel, Marcel Vandemeulebroucke, Paul Dedeken, Basiel Naessens, Joseph Vandevelde, Francine Dewilde, Ronny Decoene, Julien Dessein, Hubert Lahousse (Sportaproost), Omer Devos - tweede rij: Armand Sengier, 7 onbekende jongeren derde rij: Emiel Casier, AndrĂŠ Dhondt,NoĂŤl Debue, Etienne Vanpraet, ??, ??, Roger Desmet, ?? - achteraan: Joachim Nolf, Gilbert Sandra, Lieven Delbeke, ??
101
Madeleine Ottevaere Geboren te Moen op 14 december 1902 en overleden te Kortrijk op 15 maart 1990. Dochter van Desiré Ottevaere en Rosalie Allegaert. Gehuwd met Alfons Avet. Ze was beter bekend als ‘Madeleine van Slietjes’. Die volksnaam dankte ze aan haar moeder. Rosalie werd in de volksmond ‘Slietje’ genoemd. Vandaar dus: ‘Madeleine van Slietjes’. Haar ouders waren populair, ze hielden café, maar ze waren ook allebei zeer sociaal. Jarenlang stond Slietje ‘achter den toog’, het laatst in café ‘De Halve Liter’ in de SintDenijsstraat. Haar man was muzikant en speelde de vrolijke noot. En de appel viel niet ver van de boom. Dochter Madeleine kende de kunst van het café houden. Eenmaal gehuwd met Alfons Avet ging ze met haar man in dezelfde straat wonen, in café ‘Sint- Hubert’, één van de oudste drankgelegenheden van Moen. Madeleine was goed bespraakt, joviaal en gedienstig. Ze wist uitermate goed met jong en oud om te springen. Ze bleef ook nooit bij de pakken zitten. Volkscafé ‘Sint-Hubert’ was een ontmoetingsplaats waar men op z’n dooie gemak een pittig pintje kon pakken, waar gezapig een babbeltje kon worden geslagen en de laatste nieuwtjes werden bovengehaald en verspreid. Het was ook een gelegenheid voor de werkmens om na zijn dagtaak even tussen pot en pint uit te blazen en van een drankje te genieten. Madeleine maakte haar café aantrekkelijk en zorgde met geregelde vernieuwingen dat haar cliënten er zich thuis voelden. Ze moest niet gepraamd worden om als een van de eersten in het dorp een biljart en een radio in huis te halen. Bij Madeleine ging jan en alleman over de vloer. Iedereen was er welkom. Zo wipte een lokale dokter, die met de motor patiënten aan huis bezocht, wel eens binnen om tussen zijn bezigheden door een stukje klassieke muziek op de radio te beluisteren. Madeleine volgde zelf het sport- en wereldgebeuren en maakte de grote evenementen op een lei aan het venster bekend. Zo werd tijdens de Ronde van Frankrijk, of na een ander belangrijk sportgebeuren, de uitslag bekendgemaakt. Madeleine van Slietjes’ herberg was een heus ontmoetingshuis. Was het hotnieuws of de mare voor de kinderen die na schooltijd kwamen kijken niet zo duidelijk, dan mochten ze aankloppen en ‘Sint-Hubert’ binnengaan om de sportuitslag of het niet-alledaags nieuwtje voor vader of moeder te noteren en mee naar huis te nemen. Te ‘Slietjes’ ontbrak het evenmin aan ontspanning. Er was een brede waaier aan mogelijkheden. Er kon onder andere worden gekaart, gekegeld en gevogelpikt. ‘s Zondags voor de mis kruisten tal van kerkgangers het café om hun fiets ter bescherming op de koer te plaatsen waar Fons zijn scharrelhennen de vrije loop hadden, de haan kraaide en de konijnen en soms een geitje vanuit hun hok op de koer toekeken. Na de mis werd dan 102
een drankje genut. Op de middag liep het drankhuis leeg. Na een korte pauze kwam er dan weer volk - al dan niet voor of na het bijwonen van de vespers - over de vloer. Tot ’s avonds laat was er opnieuw tering en nering. In ‘Sint-Hubert’ bleef men ook stilstaan bij bijzondere feestdagen en evenementen. Op tweede kerstdag hield Madeleine jaarlijks een wafelbak. Op de vooravond mochten haar dochter Marie-Thérèse en haar drie zoons (André, Gerard en Remi Avet) de handen uit de mouwen steken om zowat tien kilo deeg te bereiden en te verwerken. De dubbele houten deur van de feestzaal werd dan geopend en velen lieten zich de lekkere wafels aan de opgestelde schraagtafels smaken. ‘Sint-Hubert’, dat onder de kerktoren was gelegen, op de hoek van de Sint-Denijsstraat (nu Ter Moude) en de SintHubertusstraat (nu Kon. Boudewijnstraat), gaf ook toegang tot de aarden wielerpiste die in de jaren ’60 een waar toevluchtsoord was voor de wielerliefhebbers van Moen en omgeving. Die dagen brachten soms zoveel volk op de been dat Fons en Madeleine ’s morgens eens 90 bakken bier hadden besteld en er ’s avonds toch nog te kort hadden. Madeleine stond tijdens de week ook ter beschikking van de schoolgaande jeugd. Zij die ‘achterwaarts’ Moen of ‘te lande’ woonden, mochten ’s morgens hun eetemmertje, ‘gamelle’ genaamd, afgeven. Tegen ’s middags werd het opgewarmd en konden die kinderen in het café hun middagmaal verorberen. De misdienaars hadden er ook hun ontmoetingsplaats om het losgeld te verdelen dat ze in een envelop op het einde van de maand ontvingen van de pastoor. In café ‘Sint-Hubert’ was ook een tijdlang de duivenmaatschappij ‘De Vrije Vliegers’ gevestigd. Zestig jaar stond Madeleine als kasteleine achter de tapkast. In 1970 verlieten Alfons Avet en Madeleine Ottevaere ‘Sint-Hubert’ en verhuisden naar een rijwoning in de Doorniksesteenweg te Bossuit, om er samen van hun oude dag te genieten. Alfons overleed in 1976. Madeleine is er tot kort voor ze stierf blijven wonen. Ze was zo lang als mogelijk geïnteresseerd in Moen, las de krant, luisterde naar de radio en keek televisie. Enkele jaren nadat het echtpaar ‘Sint-Hubert’ verliet, kwam het oude café leeg te staan. Het werd verkocht en met de grond gelijk gemaakt. Het heeft plaats moeten maken voor het appartementsgebouw ‘Ter Moude’.
Café St. Hubert (Slietjes) met op de linkerfoto Madeleine achter de toog.
103
Sylvère Persyn Geboren te Ledegem op 12 oktober 1920 en overleden te Puerto de la Cruz (Tenerife - Canarische Eilanden - Spanje) op 31 maart 1993. Zoon van Oscar Persyn en Florence Cokelaere. Oscar was handelaar in brandstoffen en landbouwproducten en deed ook vervoer (in die tijd nog met paard en kar). Echtgenoot van Lucienne Dekeyvere. Ze huwden op 12 september 1949. Het echtpaar had drie kinderen: Kristine, Kathleen en Frank. Sylvère volgde lager onderwijs in Ledegem. Na zijn lager middelbaar ging hij nog één jaar naar een college in Rijsel, vermoedelijk om Frans te leren. Voor en tijdens de oorlog deed hij vervoer, meestal de bevoorrading van Intercom (nu Electrabel). In 1945 startte Sylvère Persyn een bedrijf op voor het uitvoeren van grond-, wegenis- en waterwerken. Hij kocht zijn eerste Beijerskranen en GMC-vrachtwagens van het Amerikaanse leger. Bij zijn huwelijk in 1949 kwam hij in Zwevegem wonen, Demeesterestraat 28. Hij had toen zijn depot en kantoor aan het kanaal. Bij de werken aan het kanaal rond 1950 vestigde hij het bedrijf definitief langs de Paul Ferrardstraat en werd de BVBA Persyn opgericht (30 december 1952). Zelf betrok hij in 1960 een nieuw gebouwde woning in de TweeMolensstraat 10. Sylvère Persyn vervoerde ‘schlamm’ ( afval van kolen ) naar de elektriciteitscentrales, onder meer die van Zwevegem. Hij stond voor de centrale te Zwevegem ook in voor het vervoer van de roetafval uit de fabriek naar de putten van de steenbakkerij Demeestere te Zwevegem-Knokke, samen met Adolf Gailliaert uit Zwevegem-Knokke (die ook een kleine vrachtwagen gekocht had). Ondertussen voerde hij ook werken uit aan de stations te Brugge en te Kortrijk, evenals aan de vliegvelden van Charleroi en Koksijde. Behalve de elektriciteitscentrales had Sylvère Persyn nog een andere belangrijke klant: Bekaert, in de jaren 1950 in volle expansie. Bij de uitbreiding van de Bekaertgebouwen heeft Persyn op een bepaald ogenblik tot 220 man ingezet. Na 1961 startte hij ook met de bouw van betonnen kunstwerken (bruggen, kokers, viaducten). Zijn eerste brug bouwde hij over de snelweg in Jabbeke. Daarvoor had hij zijn eerste bouwkundig ingenieur in dienst genomen. De gestage groei bracht met zich mee dat de BVBA op 1 januari 1980 werd omgevormd tot NV. De zetel van deze NV werd overgebracht naar de Blokellestraat 113A. Rond 1982 zetten zijn zoon Frank en zijn Sylvère Persyn (rechts) met senator Vandenberghe bij zijn vereremerking met het ereteken van de arbeid van Eerste Klasse
104
schoonzoon Jef Vancauwenberghe de zaak voort. In 2007 werd de NV Persyn via een ‘management buy out’ overgenomen door vier ingenieurs van de onderneming. Vandaag de dag is het bedrijf actief in vijf sectoren: burgerlijke bouwkunde, industriebouw, collector- en wegeniswerken, waterbouw, waterzuiveringsinstallaties en milieu. Sylvère was voor en kort na zijn huwelijk actief in het rennersmilieu als verzorger of manager (Maurice Desimpelaere, Marcel Kint …). Hij volgde toen de Tour de France en dergelijke. In die jaren was hij ook, samen met Rafael Decuypere en Gerard Vandenherke, in het bestuur van voetbalclub Zwevegem Sport en zorgde met de hulp van zijn vriend René Fosset, de voorzitter van Crossing Molenbeek, voor spelers van hoog niveau (uit de B-kern van Molenbeek). Sylvère had twee uitgesproken hobby’s: jagen en varen. Het ging om de jacht op klein wild (in Beveren-aan-de-IJzer) en op groot wild (Bohan-sur-Semois). In verband met zijn andere hobby: hij heeft vier jachten gebouwd en ermee gevaren, namelijk de Kris-Kath, Symbat, de Aphrodite en de Albatros. De thuishaven van zijn boten was Nieuwpoort (de Yacht Club Nieuwpoort). Hij voer veel naar Duinkerke, en in de zomer op de Rijn en de Moezel. Ook Veere was een geliefde ligplaats. Zijn verste reis is die geweest naar Pornic in Zuid-Bretagne, voorbij de monding van de Loire. Wegens zijn vele activiteiten was zijn inzet in Zwevegemse verenigingen later wel kleiner, maar hij was toch voorzitter van de 50-jarigen van zijn promotie (jongens en meisjes geboren in 1920).
26 maart 1944 - Sylvère Persyn, Marcel Kint en Noël Vanoverbeke
105
Roger Pille Geboren te Laken op 23 november 1908 en overleden te Zwevegem op 11 december 1973. Roger was de enige zoon van Cyriel Pille, arbeider, en Rachel Denijs, huisvrouw, beiden afkomstig uit Menen. Hij huwde op 28 november 1930 in Halluin (Fr.) met Hélène Hage (geboren in Halluin op 14 mei 1910, en gestorven op 18 oktober 1990). Roger is geboren uit Vlaamse ouders, die in 1913 naar hun geboortestad Menen terugkeerden, maar door de oorlogsomstandigheden de grensstad weer dienden te verlaten, om er zich pas in 1919 definitief te kunnen vestigen. Voor de jonge Roger waren het geen gemakkelijke kinderjaren. Nadat hij aan het college van Menen afstudeerde zag hij uit naar een vaste betrekking. Op 1 oktober 1931 trad hij toe tot het politiekorps van Kortrijk, waar hij in 1942 bevorderd werd tot politieinspecteur. In 1942, in volle oorlogstijd, wist hij het brevet van politiecommissaris te behalen in Gent. In 1945 werd hij waarnemend adjunct-commissaris in Kortrijk. In zijn periode bij de politie te Kortrijk, meer bepaald de oorlogsperiode, reed hij wekelijks op zondagmorgen, samen met collega Hullebus uit Ingelmunster, met de fiets naar Gent, waar ze beiden de opleiding volgden voor officier. Roger was tijdens de oorlog ook actief lid van de ondergrondse. Hij was meer bepaald verantwoordelijk voor de verspreiding van vlugschriften. De leden van zijn groep kwamen die op geregelde tijdstippen bij hem thuis afhalen aan de Kortrijkse IJzerkaai. Vermoedelijk was hij dus op zijn zondagritten ook koerier voor de ondergrondse tussen Kortrijk en Gent. Bij Regentsbesluit werd hij op 16 januari 1946 benoemd tot politiecommissaris te Zwevegem, waar hij in dienst trad op 1 maart 1946. In Zwevegem, dat toen ongeveer 8500 inwoners telde, waaide meteen een nieuwe wind en kwam er een grondige vernieuwing van het politiekorps, dat tot dan toe slechts twee veldwachters en twee tijdelijke politieagenten telde. Roger kwam in 1947 (daartoe verplicht door de gemeentelijke overheid) naar Zwevegem wonen, Avelgemstraat 13. Er was totaal geen andere mogelijkheid in het centrum. Er was wel een klein probleempje: in datzelfde huis woonden toen ook nog de weduwe van de ontvanger en André Vantieghem (de veearts). Die zijn er na enkele maanden wel vertrokken.
106
Bij K.B. van 20 november 1968 werd het ontslag van Roger Pille aanvaard en op 1 januari 1969 ging hij op rust. Hij heeft echter slechts vijf jaar van zijn pensioen kunnen genieten. Roger had zelf één zoon, Roland, gehuwd met de nicht van ‘Harold van de Gam’ (alias Harold Follet). Op zondagmorgen was Roger altijd te zien in het Oud Gemeentehuis om te bridgen en in de namiddag stond hij dan op het veld van Stade Kortrijk, de club uit zijn periode bij de Kortrijkse politie die hij trouw bleef. Roger kreeg de titel Erecommissaris, en verwierf de volgende onderscheidingen: Gouden Palmen in de Kroonorde, Burgerlijk Kruis 1e en 2e klasse, Medaille van de Weerstand, Herinneringsmedaille 1940-1945.
21 juli 1968 – Commissaris Roger Pille met echtgenote Hélène Hage, zoon Roland met echtgenote Frieda Decuypere, en kleinzoon Jan, op de trappen van het gemeentehuis na een vereremerking.
107
Joseph Planckaert Geboren te Poperinge op 5 mei 1934 en overleden te Otegem op 22 mei 2007. Jef Planckaert is de populairste Otegemnaar van de twintigste eeuw geweest. De manier waarop hij zich als toprenner ontwikkeld heeft is bewonderenswaardig. Zijn grote leermeester was Zwevegemnaar Marcel Kint (zie aldaar). Hij erfde van de gewezen wereldkampioen niet alleen zijn wilskracht en karaktersterkte maar ook zijn minzame zwijgzaamheid. Hij leefde het liefst in de luwte zoals zijn illustere voorganger, ver van de mediaaandacht en het supportersgewoel. Als nieuweling was hij geen winnaar. Daarvoor was hij niet genoeg spurter. Maar opgeven stond niet in zijn woordenboek. Hem verbeten zien achtervolgen bij tegenslag was voor de supporter de verplaatsing waard. In 1954 werd hij als twintigjarige omschreven als de opvolger van ‘adelaar’ Kint en ‘leeuw’ Schotte. Als liefhebber won hij in het voorjaar de klassieker Gent-Staden met anderhalve minuut voorsprong. Zijn doorbraak forceerde hij in datzelfde jaar als onafhankelijke (de huidige beloften) in de zware Waalse klassieker Brussel- Luik, na een solorit van 20 km. Marcel Kint had in 1935 hetzelfde gedaan. Zijn overgang naar de beroepsrenners in 1955 was meteen een schot in de roos. Na een buitengewone vlucht over de Vlaamse Ardennen won hij met panache Kuurne-Brussel-Kuurne. In 1956 werd hij derde in Milaan-San Remo, na winnaar Fred Debruyne en Fiorenzo Magni. In de Ronde van Zwitserland maakte hij furore door onweerstaanbaar een zware bergrit met voorsprong te winnen en in een sneeuwstorm zich meester te tonen van het Zwitsers gebergte. België had eindelijk een nieuwe ronderenner ontdekt. In de Ronde van Vlaanderen van 1957 was hij bergkoning en primus op de muur. Hij werd in de spurt geklopt door diezelfde spurter Fred Debruyne. Door een zege in de Vierdaagse van Duinkerke, in GentWevelgem en in de Ronde van Luxemburg, dwong hij zijn kandidatuur af in de nationale ploeg voor zijn eerste Ronde van Frankrijk. Hij woekerde met zijn krachten en eindigde zestiende. Jef werd tweede in het Belgisch kampioenschap, in een spurt met twee geklopt door Rik Van Looy. In 1958 schreef hij de openingsklassieker de Omloop het Volk op zijn naam en schitterde in de Tour met een zesde plaats en, uitzonderlijk voor een niet-spurter: tweede voor de groene trui.
108
In 1960 had Jef de Tour kunnen winnen, had hij in de beslissende rit, toen hij weg was met de latere winnaar Nencini, niet moeten wachten op gele trui Adriaensens, die een mindere dag had en de Tour in die rit verspeelde. Jef eindigde vierde. In 1961 was Planckaert de koning van de ‘Ballon d’Alsace’ en won de rit in de Vogezen met 6 minuten voorsprong op Anquetil, de latere winnaar. Tussenin won Jef vier keer ‘De grote prijs Marcel Kint’ als eerbetoon aan zijn leermeester, met telkens een demarrage op de ‘krote’. Dubbele wereldkampioen Rik Van Looy wist wat hij te danken had aan Jef Planckaert in het wereldkampioenschap in Bern, waar helper Jef zevende eindigde in de spurt met 17. Hij lijfde Jef in bij de befaamde Faema-Flandria ploeg. Onder zijn leiderschap beleefde Jef in 1962 zijn gloriejaar. Het begon met een overwinning in Paris-Nice. Wereldkampioen Rik Van Looy was toen zijn luxehelper geweest. Als wederdienst bezorgde hij in zijn helpersrol Van Looy de overwinningen in De Ronde van Vlaanderen en in Parijs-Roubaix. In beide klassiekers eindigde hij in het wiel van zijn kopman. Luik-Bastenaken-Luik was zijn beloning. Hij was ongenaakbaar, won zijn eerste echte klassieker en was fier als een pauw. Hij was klaar voor de Tour, de eerste Tour met merkenploegen. Hij vertrok als helper van wereldkampioen Rik Van Looy. Pech voor de ploeg toen de kopman ongelukkig ten val kwam en in de tiende rit moest opgeven. Met de Pyreneeën in zicht, stond Jef op de tiende plaats op 4’21” van de gele trui. In de 13e étape, Luchon - Superbagnères, werd hij door ploegleider Lomme Driessens tot kopman gebombardeerd. Dat gaf Planckaert plots vleugels. Hij veroverde meteen de gele trui op de top van de Superbagnères, slechts in de spurt geklopt door berggeit Federico Bahamontes, die in 1959 de Tour gewonnen had. Hij had nog slechts af te rekenen met het tijdritwonder Jacques Anquetil, die slechts 1’08” achter hem stond en de Ronde al twee keer dank zij de chronorit had gewonnen. Planckaert kon hem in de Alpen niet verder losrijden. Hij behield 8 ritten de gele trui, maar de tijdrit van 68 km werd hem fataal. Hij strandde op 4 minuten en kreeg op de koop toe nog een lekke tube. Anquetil zou in totaal vijf Tours winnen. Jef had de pech in zijn carrière op een tijdritwonder te vallen. België zou moeten wachten tot 1969 op Eddy Merckx om beter te doen dan Jef. Zijn topseizoen 1962 werd toch bekroond. Op de citadel te Namen fietste Jef iedereen uit het wiel en werd als beste renner van het seizoen: kampioen van België. Hij wilde niet gevierd worden voor zijn tweede plaats in de Tour. “Vier mij als ik een grote koers win”, zei hij, “nen tweeden is genen eersten.” Het was dus gebeurd. Op 15 september 1962 kreeg Jef Planckaert een onvergetelijke hulde in het dorp waarin hij groot is geworden: Otegem. Nooit had het dorp zoveel volk geslikt. Alle wijken hadden een wagen gebouwd om zijn exploten uit te beelden. Trokken vooral de aandacht: een wagen met de kerk van Knokke-Zwevegem, waar hij leerde met de ‘velo’ rijden, de praalwagen met de ‘Ballon d’Alsace’ en uiteraard de Citadelwagen, de citadel waar hij de driekleur wegkaapte. Journalist wijlen Berten Lafosse nam het woord en zei: “Renners zijn gezanten. Ze vertegenwoordigen een land, een volk, overal waar ze rijden: Jef Planckaert vertegenwoordigt ook een dorp, het is niet groot en ’t ligt ergens in Vlaanderen. De mensen wonen er graag en zullen u met trots spreken over hun Jef Planckaert, de ambassadeur van Otegem in den vreemde.” In 1963 verliet Rik Van Looy de Faema-Flandria ploeg. Een grote klap voor Planckaert, die zijn grote triomfen onder het leiderschap van Rik had beleefd. Hij won wel zes wedstrijden, maar 109
moest de strijd staken in de Tour. In 1964 won hij ei zo na voor de tweede keer LuikBastenaken-Luik. Na een solorit van 20 kilometer werd hij op de piste van Rocourt ingelopen en eindigde slechts vierde. Die mentale en fysieke klap is hij nooit meer te boven gekomen. In 1965 beëindigde hij zijn carrière. Zijn mooiste herinnering in zijn afscheidsjaar was zijn tweede plaats in een harde wedstrijd in de Vlaamse Ardennen te Oudenaarde , waar hij geklopt werd door een zeer jong renner, niemand minder dan Eddy Merckx, met wie hij een kloof van 3 minuten dicht fietste. Later zei Jef: “Ik heb toen de geboorte meegemaakt van een zeer groot kampioen.” Over heel wat wielrenners zijn er boeken geschreven. Geen enkel Vlaams journalist of wielerkenner heeft ooit aan de bescheiden Jef Planckaert gedacht. Toch bestaat er een prachtig boek met meer dan 150 foto’s en een uitgebreide beschrijving van al zijn grote wedstrijden, geschreven door een Waals supporter van Luik: Jo Houben, die in 1997 een bezoek bracht aan de familie Planckaert. In 2004 kwam het boek van de pers: ‘L’énigmatique Monsieur Joseph’ (de raadselachtige meneer Joseph). Niemand in Otegem noch de lokale pers heeft daar ooit weet van gehad, wat weer typeert hoe bescheiden Jef Planckaert en vrouwtje Willianne altijd zijn geweest. Op 1 maart 2003 heeft de schrijver nog een bezoek gebracht aan zijn idool en in het boek staan mooie foto’s van de ex-wielerkampioen en zijn familie. Jef is gestorven in 2007. Jo Houben kon niet aanwezig zijn op de begrafenis. Het dorp heeft toen ter gelegenheid van de doortocht van de Tour in de Tiegemstraat een treffend ‘In memoriam’ gebracht voor zijn ‘ereburger’. Bernard Hinault himself heeft toen in naam van de Tourdirectie een ruiker aangeboden aan Willianne. De wielerliefhebbers konden een powerpoint met honderden foto’s bewonderen. De plaatselijke gazette, ‘Het Zonneke’, bracht een extra editie uit met een samenvatting van alle krantenartikels die over Jef geschreven werden, met veel archieffoto’s. Na de begrafenis, waarop tientallen oud-renners aanwezig waren, vertelde Rik Van Looy dat hij veel te danken had aan Jef, maar dat Jef nog meer uit zijn loopbaan had kunnen halen, had hij meer in eigen kunnen geloofd en had hij bijvoorbeeld niet gewacht op zijn kopman in de Tour van 1960. In 2009 werd een standbeeld van Jef Planckaert onthuld op de dorpsplaats te Otegem.
Jef trekt de gele trui aan in de Ronde van Frankrijk van 1962.
110
Jan Pottie Geboren te Kortrijk op 12/28/1932 en overleden te Beveren-Leie op 12/12/1986 (bij een verkeersongeval). Zoon van Gustaaf Pottie en Germaine Wyseur, woonachtig te Gullegem. Zijn vader was schoolmeester, landmeter en tevens verzekeringsagent. Het gezin telde zes kinderen. Jan was gehuwd met Mariette Soetens, dochter van Octaaf Soetens en Maria Noreille, en zuster van Gilbert Soetens (zie aldaar). Haar ouders hadden aanvankelijk een electriciteitswinkel in de Otegemstraat 49, en waren de stichters van de BVBA Soetenest in de Ellestraat. Jan en Mariette hadden vijf kinderen: Bart, Lieve, Els, Piet en Wim. Jan volgde lager onderwijs te Gullegem en deed zijn middelbaar in het SintAmandscollege te Kortrijk, om vervolgens hoger onderwijs aan te vatten aan de Sociale School in de Leenstraat te Roeselare, waar hij sociaal assistent werd. Beroepshalve was hij nijveraar en medebestuurder van de bovenvermelde BVBA Soetenest te Zwevegem, een bedrijf in draadverwerkende artikelen (frietmanden enz.), samen met zijn schoonbroer Gilbert Soetens. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1978 kwam hij op als lijsttrekker voor de Volksunie. Hij behaalde een goede score en duwde zo zijn schoonbroer Gilbert Soetens, uittredend schepen, uit de raad. Jan bleef in de gemeenteraad tot zijn overlijden. Hij was tevens provincieraadslid van 22 april 1977 tot 17 december 1978, en opnieuw van 13 november 1981 tot zijn overlijden. Jan Pottie lag aan de basis van de oprichting van de Volksunie van Zwevegem. Hij was een belangrijke Vlaamse voorvechter, die zich heel zijn leven verdienstelijk maakte als verdediger van de Vlaamse zaak in de politiek, maar ook in het leger waar hij zich hard afzette tegen de toenmalige Franstalige hegemonie. In de politiek liet hij zich opmerken door zijn soms scherp optreden en manier van aanklagen. Hij maakte het de meerderheid niet gemakkelijk, maar anderzijds was hij de eerste om positieve suggesties te formuleren en op het juiste moment verzoenend op te treden. Als reserveofficier nam hij in 1980 deel aan de NAVO-kaderoefeningen in de rol van territoriaal liaisonofficier. Hij nam in maart 1981 deel aan een Wintex en werd in dat jaar hoofdliaisonofficier van de provincie West-Vlaanderen. In die functie nam hij nog deel aan een Wintex in 1983 en 1985 en aan de Reforger in 1986. Hij werkte in die functie vooral samen met 111
het Franse leger. Voor niet-militairen is het voorgaande waarschijnlijk Chinees. Weet dan dat Reforger staat voor ‘Return of Forces to Germany’, legeroefeningen die jaarlijks in Duitsland plaatsvonden. En een Wintex is een tweejaarlijkse ‘Commando Training Exercise’, waarbij in NAVO-verband alle 'staven' in hun speciale bunker (bijvoorbeeld op de Kemmelberg) twee weken lang 24 uren op 24 oorlog voeren op papier. Dat wil zeggen: alle berichten, daaruit volgende bevelen, bijvoorbeeld over troepenverplaatsingen, rapporten over verliezen, meteo, civiele berichten enzovoort, enzovoort, worden verstuurd alsof het werkelijk oorlog zou zijn. Eigenlijk een opleiding op hoger niveau voor officieren en hogere officieren. Hij legde de contacten met de Marinekameradschaft Lorsch, toen Zwevegem in 1975 verbroederde met het Duitse Lorsch. Die verbroedering had voor zijn gezin verstrekkende gevolgen. Zijn oudste zoon Bart vond zijn echtgenote Lioba in Lorsch en woont op vandaag nog steeds in Duitsland. Hij was als luitenant-kolonel een veelgezien figuur op de oefeningen van de reserveofficieren en was ook een van de eersten die de NVRO-Medaille ontving. Jan Pottie was verder moppenverteller (hij had altijd een spiekboekje bij zich met moppen) en passief voetballiefhebber.
Verbroedering Zwevegem-Lorsch-Le Coteau. L-R: Malou ? (echtgenote commissaris Norbert Weinbach uit Lorsch), Sabine ? (Lorsch), Jan Pottie, 'Kiki' Fournon (Le Coteau, Lieve Vanwalleghem (echtgenote commissaris Rudolf Devos uit Zwevegem) en Pierre Michel (Le Coteau).
112
Josepha Roelstraete Geboren te Heestert op 23 maart 1922 en overleden te Kortrijk op 28 december 2010. Dochter van Cyriel Roelstraete en van Berlinde Delobelle. Weduwe van Joseph Demeulenaere. Beroep: vroedvrouw. Josepha en haar man Joseph (zie onder ‘Joseph Demeulenaere’), woonachtig in het hartje van Heestert, behoorden beiden tot de zogenaamde BV’s van de Zwevegemse deelgemeente. Josepha was ruim vier decennia verpleegster en vroedvrouw bij Kinderwelzijn, het Kind en Gezin van nu. Haar moeder Berlinde was ook altijd vroedvrouw geweest (zie onder ‘Berlinde Delobelle’). Je kan het dus traditie noemen dat zij steeds voor anderen wilde zorgen. Op haar ronde nam ze vaak eten mee voor de gezinnen die het minder goed hadden en soms bracht ze zelfs ‘ne kleinen’ mee om bij haar te logeren omdat er thuis problemen waren. Het grootste deel van haar vrije tijd ging echter naar de Koninklijke Toneelvereniging ‘Deugd en Vreugd’ in Heestert, als actrice en ook als voorzitster. Op 11-jarige leeftijd debuteerde zij op de planken van het plaatselijk pensionaat. Ze speelde Sint-Pieter in ‘Marieke Hemelzoet’. Algauw liet ze ook van haar acteertalent genieten bij de Landelijke Gilde en in de verpleegsterschool. Als O.L.Vrouw van Zeven Smarten was zij tijdens de oorlog tevens een hoofdrolspeelster in ‘Door het Kruise ter Zege’, een passiespel geschreven door wijlen DFvoorzitter Maurits Vandermarliere (zie ook in dit boek) en op muziek gezet door Alfons Vergracht, die toen dirigent was van de Avelgemse Harmonie ‘De Verenigde Vrienden’. Dit grandioos spektakelspel werd door een paar muziekkorpsen en zangverenigingen muzikaal ondersteund. Josepha begon haar loopbaan bij ‘Deugd en Vreugd’ in 1960. Toen werd immers voor het eerst de stap gezet naar gemengd toneel en zodoende was ze er van meetaf aan bij om haar charmes en talenten ten toon te spreiden. Tot voor 1960 was het ondenkbaar dat een parochiezaal … ontwijd zou worden door gemengd toneel. De eerste opvoering was op 27 maart (halfvasten) met het blijspel ‘De Nieuwe Veearts’, met Roger Degroote als regisseur. Josepha zelf debuteerde in oktober 1960 in ‘De Bokskampioen’. Wegens haar rol als mémé in ‘Sloep zonder visser’ werd ze al op veertigjarige leeftijd in het toneelgezelschap ‘mémé Josepha’ genoemd. Ruim dertig jaar was zij haast ieder seizoen van de partij. Een anekdote. In het stuk ‘Stuur me geen bloemen’, opgevoerd in december 1974, moest Josepha dansen met Jozef Terras. Boze tongen beweerden dat Jozef die rol heel graag 113
speelde. Juist op het moment echter dat hij haar ten dans voerde, vielen alle lichten uit. Als twee doorwinterde toneelratten dansten zij maar verder in het donker, tot de lichten weer aanflitsten. Sommige toeschouwers hadden het niet eens ervaren als een panne, maar de commentaar van de medespelers was dat Jozef zo’n supervoltage produceerde in de heel dichte omgeving van Josepha. Naar aanleiding van een huldiging van Stijn Streuvels in Avelgem werd ‘De Oogst’ door Antoon Vander Plaetse tot een toneelstuk bewerkt en onder zijn regie voor het voetlicht gebracht. Ook daarin speelde Josepha als Cordule Beucke een hoofdrol. De vijf openluchtvertoningen hadden plaats in 1963. Voor de viering van het 1000-jarig bestaan van de Scheldegemeente werd ze in 1967 opnieuw uitgenodigd voor een rol in het wagenspel ‘De klucht van de perentaart’. In 1977 werd de actrice bovendien voorzitster van het gezelschap, in opvolging van Aimé Walcarius, en ze bleef dit onafgebroken tot 2005. Ze was dus meer dan 25 jaar voorzitster van ‘Deugd en Vreugd’ in Heestert, een toneelmens in hart en nieren. In 1985 werd met de kerstdagen haar zilveren toneeljubileum gevierd met de opvoering van ‘En waar de sterre bleef stille staan’ van Felix Timmermans. Het stuk dat ook in 1960 werd gespeeld en waarin Josepha toen ook als Polien Pap op de planken stond. Met haar 25 jaar toneel werd zij lid van het Sint-Genesiusgilde en onderscheiden door de toenmalige minister Paul Deprez, ook erevoorzitter van de vereniging. Vanaf 2005 tot haar overlijden eind 2010 dong ze weer naar een nieuwe titel binnen de vereniging, namelijk die van trouwste en vurigste supporter ooit. Josepha was ook lid van heel wat andere verenigingen, zoals Markant en KVLV.
De ‘Mirakelmakers’ uit 1981. Josepha rond de cafétafel samen met Raymond Van Damme, Jozef Terras en Stefaan Desmet.
114
Roland Ruysschaert Geboren te Sint-Denijs op 2 april 1947 en overleden te Olang (Italië) op 11 september 2005. Zoon van Georges Ruysschaert (textielarbeider) en Andrea Derycke. Echtgenoot van Olga Vanderschelden. “Roland is veel te vroeg gestorven. Naar tijd gemeten was zijn leven veel te kort, maar gemeten naar dienstbaarheid, naar vriendschap en naar liefde die hij gegeven heeft, was zijn leven lang en zeer vruchtbaar.”(Willy Snaet) Buiten zijn veeleisend professioneel werk als kinesitherapeut heeft Roland Ruysschaert onverdroten geïnvesteerd in taken en organisaties die de gemeenschap binnen en buiten Sint-Denijs ten goede kwamen. Decennialang was hij een gedreven werker op socio-cultureel en op parochiaal vlak. Bezielende spilfiguur van de plaatselijke Davidsfondsafdeling, lid van het dagelijks bestuur van het O.C. Ter Streye (voordien van het beheer van de oude parochiezaal), ‘kerkmeester’ (d.i. behorend tot de kerkraad) van zijn Sint-Dionysius-Genesiusparochie en actief in tal van lokale initiatieven o.a. via het Feestcomité. Culturele manifestaties die in Groot-Zwevegem plaatsgrepen, konden op zijn onvoorwaardelijke ondersteuning rekenen. Niet voor niets was hij lid van de gemeentelijke Culturele Raad. In de Marnixring ‘de Vlaschaard’ Avelgem vervulde hij met enthousiaste inzet in de loop der jaren diverse mandaten en hij werd regio-coördinator van alle Marnixringen voor Zuid-West-Vlaanderen. Hij belichaamde hun doelstellingen, want hij voerde behalve cultuurgerichtheid ook dienstvaardigheid, vriendschap en wederzijds hulpbetoon hoog in het vaandel. Maatschappelijk engagement en ijver voor het verenigingsleven hoeven iemands persoonlijk en familiaal bestaan zeker niet in de weg te staan. Zo bleef Roland danig met zijn gezin begaan en verbonden, en mocht anderzijds in al wat hij op zich nam, steun en hulp verwachten van zijn vrouw Olga. Zijn dorp, waar hij op 2 april 1947 geboren was, lag hem na aan het hart, maar zijn blik en zorg reikten verder. Met zijn talent en zijn stuwkracht heeft hij dan ook veelzijdig veel gepresteerd, tot daar op 11 september 2005 abrupt een einde aan kwam. Een kort verblijf in Italië, bedoeld als verpozing in een overdruk beroepsleven, werd hem fataal. In de homilie van zijn uitvaartmis in Sint-Denijs werd Roland Ruysschaert door pastoor Witdouck raak gekarakteriseerd: als gelovige, als Vlaming en als cultuurdrager. Het zijn inderdaad drie hoofdkenmerken van zijn volksverbonden persoonlijkheid, die hij tot eretitels maakte en die ons dankbaar van hem bijgebleven zijn. 115
Alphonse (Armand) Sengier Geboren te Waregem op 12 juni 1932 en overleden te Aalst op 16 mei 1995. Zoon van Bertrand Sengier (schoenmaker) en Adrienne Van Parijs. Echtgenoot van Denise Vanwynsberghe. Beroep: gemeentesecretaris. Armand Sengier beëindigde in juli 1950 de humaniora aan het H.Hartcollege te Waregem, waar hij ook lid was van de Katholieke Studentenactie (KSA). Het waren moeilijke tijden om aan werk te geraken en pas in februari van 1951 werd hij benoemd als ambtenaar bij de technische dienst in Harelbeke. Tijdens die 5 jaar in Harelbeke leerde hij zijn vrouw Denise kennen, met wie hij in 1956 in het huwelijk trad. In datzelfde jaar kwam de plaats van gemeentesecretaris in Heestert vrij en op 1 maart trad Armand er in dienst. Als wielerfanaat was hij daar wel eens voorbijgereden met de opening van de velodroom in Moen, maar zijn vrouw was er nog nooit geweest. Met burgemeester Remi Deprez gingen ze op zoek naar een huis en uiteindelijk belandden ze in de Vierkeerstraat tegenover de jongensschool. Daarna woonden ze een tijdje in de Gauwelstraat, om tenslotte naar de Outrijvestraat te verhuizen. Als 24-jarige was hij wellicht de jongste gemeentesecretaris in de provincie. Samen met de veldwachter, Gabriël Goethals, en de burgemeester beredderde hij het gemeentelijk reilen en zeilen omzeggens alleen. Tevens was hij 7 uur per week secretaris van de toenmalige COO (Commissie van Openbare Onderstand). Lange tijd hadden ze ook slechts één gemeentelijke werkman in dienst. Op 1 april 1977, enkele maanden na de fusie, volgde hij Jeroom Claeys op als gemeentesecretaris van Zwevegem. Een hele verandering! In het grote Zwevegem waren er immers verschillende belangrijke ambten te begeven die je in een kleine landelijke gemeente niet had. De invoering van de informatica betekende een hele ommekeer; zo maakte hij ook nog de reorganisatie mee van de gemeentelijke diensten in Zwevegem. In zijn carrière werkte Armand met vier burgemeesters: Gerard-Joseph Lanneau in Harelbeke, Remi en Paul Deprez in Heestert en Joseph Vandevelde in Zwevegem. Hij was ook penningmeester in de federatie der gemeentesecretarissen van het arrondissement Kortrijk.
116
Tijdens de nieuwjaarsreceptie op maandag 29 december 1986 werd Armand gehuldigd met het Burgerlijk Kruis 1ste klasse voor 35 jaar dienst en in januari van 1991 werd hij benoemd tot Ridder in de Kroonorde. Nauwgezetheid en dossierafwerking waren zijn handelsmerk. Op 30 juni 1992 wuifde het gemeentepersoneel van Zwevegem hem uit en nam hij zich voor om wat meer tijd vrij te maken om met het toneel en met de activiteiten van ‘zijn’ wijk, ‘De Waterhoek’, bezig te zijn. Daarenboven hielp hij ook mee bij het organiseren van de wielerkoersen met de plaatselijke wielerclub V.C. ‘De Sportvrienden’, waarvan hij penningmeester was. Ook het voetbal hield zijn aandacht gaande, want ooit was hij linksbuiten bij Waregem Sportief en Studax Avelgem. Aan het eind van de jaren zestig stond hij ook aan de wieg van Sparta Heestert. Helaas, in 1993 onderging Armand een harttransplantatie en hij overleed een paar jaar later, op 63-jarige leeftijd. Armand was ook een van de meest getalenteerde en geroutineerde acteurs bij de toneelkring ‘Deugd en Vreugd’ van Heestert. Hij was er tevens bestuurslid en stond meer dan 20 keer op de planken. Het meest voelde hij zich thuis in een volkse dialectrol, zoals bijvoorbeeld de rol van Sint-Pieter in de ‘Paradijsvogels’ van Gaston Martens. In oktober 1960 vertolkte hij de bokser in de klucht ‘De Bokskampioen’. Tijdens de voorstelling moest hij echter met zijn boksersbroekje aan op ’t laatste moment buiten nog een plasje doen. Het waaide fel en hij had niet gemerkt dat ook zijn broekje gezegend was. Armand kwam op met een geschminkt blauw oog en het publiek bulderde van het lachen. Wellicht hadden ook heel wat toeschouwers het sproeiwerk van de wind opgemerkt… Na zijn laatste toneelstuk, ‘Gongslag tegen middernacht’, waarin Armand nog eens zijn acteertalent bewees, kreeg hij in december 1983 het ereteken van Sint-Genesius (patroonheilige van de toneelspelers) opgespeld.
Februari 1960 - Jozef Germyns tekent het Gulden Boek van de gemeente Heestert na ontvangst van het ereteken "Burgerlijk Kruis 1ste klas". Armand Sengier, toenmalig gemeentesecretaris, kijkt toe.
117
Maurice Serpentier Geboren te Wervik op 28 april 1931 en overleden te Kortrijk op 24 mei 2010. Zoon van Eugène Serpentier en Jeanne Lefebvre. Echtgenoot van Marie-Thérèse Lefevre. Ze trouwden in 1957 en hadden twee dochters: Leen en Chrétienne. Maurice maakte het lager middelbaar af in de richting Handel. Later studeerde hij via avondonderwijs nog boekhouden, stenografie, Nederlands en Frans. Hij begon zijn loopbaan als werknemer in 1945 in het Belgisch Vlasverbond in Kortrijk, waar hij het secretariaat deed bij voorzitter Arsène Verbeke. In 1956 startte hij bij de Tréfileries Léon Bekaert, in de afdeling Staalkoord. Zijn eerste baas was toenmalig commercieel directeur Roger Colpaert. Later werkte hij onder meer voor Jacques Hofman. Hij was een echt duiveltje-doet-al: secretariaat, administratie, verkoop, luchtvrachtverzending… Hij stond bekend als een teamspeler, betrouwbaar, dynamisch en geliefd bij zijn collega’s. Staalkoord was in volle expansie en er kwamen voortdurend nieuwe medewerkers bij. Maurice moest telkens een deel van zijn werk afstaan, soms met weemoed. Hij besefte snel dat hij de diploma’s miste om echt promotie te kunnen maken bij Bekaert. Met zijn wil om vooruit te komen besloot hij in 1961 om, als bijberoep, verzekeringen te doen. Hij was graag onder de mensen en deze beslissing maakte dat mogelijk. En natuurlijk kon hij nog een centje bijverdienen. In 1963 nam hij ook het agentschap van de HSA-Spaarcentrale over van Jan Callens. Dit bijberoep groeide gestaag, zodat Maurice in 1981 de BVBA Serpentier oprichtte. Toen hij in 1992 in brugpensioen ging was dochter Chrétienne afgestudeerd als verzekeringsmakelaar en had de nodige diploma’s in Bank, Beurs en Financiën. Geknipt dus om samen met haar vader de stap te zetten naar een volwaardig bank- en verzekeringskantoor, dat ze samen gerund hebben tot juni 2001. De onvermoeibare Maurice had ook groene vingers: zijn sier- en moestuin lagen er altijd mooi en netjes bij. Maar van hobby’s gesproken: zijn grote liefde was de muziek. Al op jonge leeftijd musiceerde en zong hij, samen met zijn drie broers, bij ‘De Nachtegaaltjes’ te Wervik. Van bij 118
zijn start bij Bekaert trad hij toe tot het Beka-orkest, in 1951 gesticht onder voorzitterschap van Marcel Maes, met als dirigent zijn broer Jozef. De Serpentiers werden meteen een begrip, want dit orkest trad geregeld op bij feestelijkheden, zoals de jaarlijkse Kerstfeesten bij Bekaert. Eveneens in 1956 werd hij spelend lid van de ‘Koninklijke Fanfare De Ware Vrienden’ van Zwevegem, en dit tot in april 2010, een maand voor zijn overlijden. In 1963 werd hij bestuurslid, en van 1976 tot 2004 nam hij de taak van penningmeester op zich. Maurice was ook een van de organisatoren van het succesvolle jaarlijkse ‘Bal der Muzikanten’. Veel van zijn medemuzikanten zijn ‘ware vrienden voor het leven’ geweest. Als afgevaardigde van de fanfare was hij vanaf 1972, samen met Emiel Loncke en Michel Vanassche, bestuurslid van het Feestcomité van Zwevegem. Dit Feestcomité organiseerde jaarlijks de activiteiten ter gelegenheid van de Ommegang en de Kermis. Ook hier was hij penningmeester. Hij inde het standgeld van de foorkramers, betaalde de uitgenodigde muziekmaatschappijen en de kosten in verband met de feestelijkheden. In 2004 gaf hij deze fakkel door aan Bruno Vandeputte. Van 1990 tot 2010 was Maurice ook spelend lid van het seniorenorkest ‘De Bolhoeden’, met Antoon Deschynck als voorzitter. Deze band bestaat uit een dozijn muzikanten, die oude melodieën spelen, waaronder veel Duitse muziek. Ze worden bij veel gelegenheden gevraagd, bv. animatie in rusthuizen, op recepties, in scholen, voor ziekenzorg enzovoort. Bezige bij Maurice was ook bestuurslid van het feestcomité van de Vijftigjarigen (van Zwevegem), dat uiteraard van stapel liep in 1981 en om de vijf jaar een feestelijke samenkomst heeft georganiseerd. Volgens voorzitter André Vanhoutteghem was Maurice een van de meest stuwende krachten van dit comité. Maurice was wat we een ‘overtuigde Bourgondiër’ noemen. Hij was een harde werker en dus moest hij ook ‘hard’ gevoed worden. Na een optreden van de fanfare was hij eens met een vriend op stap om de lastige dag te besluiten met een stevige maaltijd. Hoofdgerecht: heerlijke steak met friet, typisch Belgisch. Na de steak zag de ober dat de twee heren nog een ‘gaatje’ over hadden en bracht de dessertkaart. De heren verstonden elkaar zonder woorden en beslisten tegelijk: “Ik zou liever nog zo’n lekker brokje vlees hebben in plaats van die zoetigheid”. En ze zegden allebei: “Breng ons nog een steak met frietjes alstublieft”. Ondanks zijn verbazing heeft de ober hun een tweede keer het hoofdgerecht opgediend. Zoals gezegd was Maurice penningmeester van de fanfare en van het Feestcomité, een taak die hij niet aan een ander overliet. Op Zwevegem Kermis 1993 was zijn echtgenote Trees uitgenodigd op een familiale aangelegenheid in Brugge, waar de bisschop aanwezig zou zijn. Maurice paste voor dit feest en bleef in Zwevegem, om te kunnen uitbetalen. ’s Avonds werd er duchtig geklonken op de goede afloop van het kermisweekend. De politiemensen met dienst vonden toen op een verlaten plek een benevelde Maurice die altijd maar herhaalde: “’k en wete mijnen auto nie meer staan en ‘k en kan nie bellen naar de vrouwe, want ze zit bij den bisschop”. De politie stond in die tijd nog dicht bij de bevolking en ze wilden deze hulpeloze man graag helpen. Alleen, ze moesten eerst die verdwaalde auto vinden, want Maurice zijn huissleutels lagen erin. Ze hebben een aantal rondjes moeten rijden voordat het lukte; en nog een geluk dat ze die auto kenden, anders reden ze nu misschien nog altijd rond. Thuisgekomen hebben ze Maurice in de sofa gelegd en netjes een briefje achtergelaten op de tafel, met uitleg voor vrouwlief.
119
Gilbert Soetens Geboren te Zwevegem op 19 september 1929 en overleden te Kortrijk op 24 januari 1994. Zijn ouders waren Octaaf Soetens en Maria Noreille. Gehuwd met Martha (Lou) Bonte in 1955. Gilbert volgde het kleuter- en lager onderwijs in Zwevegem-centrum. Vanaf zijn twaalfde ging hij naar het SintAmandscollege in Kortrijk. Na de oorlog studeerde hij tot zijn twintigste bij de broeders Xaverianen in Heist. Aanvankelijk was zijn vader elektricien, maar Octaaf startte een fabriekje op, op vraag van Bekaert, om aardappelmanden te maken met ijzerdraad (uiteraard met draad ‘van Bekaerts’). Rond zijn twintigste bleef Gilbert thuis van school om bij zijn vader te werken. Er werd uitgekeken om meerdere producten te maken, waaronder frietmanden. Uiteindelijk werd de BVBA Soetenest opgericht, waarvan Gilbert zaakvoerder werd. In 1991 werd het bedrijf verkocht aan Jan Maes. Burgemeester Antoon Bekaert vroeg Gilbert in januari 1965 om hem te vervangen bij de brandweer van Zwevegem. Het was ook op vraag van Antoon Bekaert dat Gilbert zijn intrede deed in de gemeentepolitiek (voor de CVP). Op 1 januari 1965 werd hij schepen van Sport en Burgerlijke Stand. De legislatuur erna (1972) werd hij schepen van Openbare Werken en Burgerlijke Stand, maar bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1978 viel hij uit de boot, omdat zijn schoonbroer, Jan Pottie, als lijsttrekker bij de concurrerende Volksunie een hoger aantal stemmen behaalde. Gilbert bleef toen nog twaalf jaar raadslid van het OCMW. Samen met Jozef Demeyere was Gilbert stichter van de schuttersclub te Zwevegem (karabijnschieten). Hij was tijdens zijn vakantie in de Ardennen beginnen schieten met zijn long rifle en eenmaal terug thuis had hij goesting om dat te blijven doen. De twee kompanen stichtten de schuttersclub in de oude toneelruimte van de parochiezaal (nu het theatercentrum). Vanaf dat ogenblik kwamen ook de boogschutters daar trainen (liggende wip). Ieder had zijn dagen. De boogschutters kregen na tussenkomst van Gilbert in 1975 twee nieuwe persen met korf. Iedereen tevreden? Niet helemaal, want karabijnschoten als er beneden toneel werd gespeeld, dat kwam niet in elk opgevoerd stuk van pas. Ondanks het feit dat Gilbert nooit voorzitter was van de schuttersvereniging bleef hij er tot zijn dood wel erevoorzitter van.
120
Gilbert was bestuurslid van de wielerclub Zwevegem-Sport en erebestuurslid van de Koninklijke Muziekmaatschappij De Ware Vrienden. Hij was ook 25 jaar voorzitter van de Zwevegemse middenstand. Hij bracht in Zwevegem de jaarlijkse verkoopactie op gang. In het begin was de hoofdprijs van de actie telkens een auto. Dit was misschien wel een beetje te hoog gegrepen. Het kon niet blijven duren. In mei 1966 stuurde burgemeester Antoon Bekaert Gilbert samen met gemeentesecretaris Jerome Claeys naar Le Coteau (Loire, Frankrijk) om de eerste verbroederingsfeesten voor te bereiden met de Fransen. Dit viel samen met de opening van de nieuwe Bekaertfabriek aldaar. Bij deze viering werd ook de Zwevegemse fanfare betrokken. Op dat ogenblik was Le Coteau reeds verbroederd met het Duitse Lorsch. Voor bepaalde Zwevegemnaren was dit er over. Pas enkele jaren later kon hij de hand reiken naar de Duitse stad. Ook dit was een van zijn verdiensten. In 1974 kwam Lorsch een eerste maal samen met Le Coteau naar Zwevegem. De verbroedering met de lokale brandweer werd opgestart. In al zijn drukke bezigheden had Gilbert nog tijd voor een paar hobby's: de familiestamboom en postzegels verzamelen.
1981 – Bij een ontvangst van de Wielerclub Zwevegem-Sport op het gemeentehuis krijgt Gilbert als bestuurslid een lintje opgespeld door schepen Francine Dewilde.
121
Karel Lodewijk (Charles Louis) Soetens Geboren te Zwevegem op 3 februari 1866 en overleden te Zwevegem op 18 maart 1955. Zoon van Amandus Soetens (dagloner) en Ida Devos. Gehuwd met Maria Leonia Moreau. Oudoom van onder meer gewezen schepen Gilbert Soetens. Charles Soetens, in Zwevegem steevast ‘Saerel Zoete’ genoemd, was de eerste werknemer van koster-winkelier Leo Leander Bekaert, die in 1880 prikkeldraad begon te maken in een loods van het oudemannenhuis, zoals een bejaardentehuis toen heette, en daarmee de grondslag legde van een onderneming die vandaag de dag een wereldspeler is, vooral met een product dat staalkoord heet. De eerste eigen werkplaats van Leo Leander Bekaert kwam er in 1886 en had een oppervlakte van 400 vierkante meter. De uitrusting bestond uit enkele machines voor de productie van prikkeldraad, krammen en stalen veren voor bedden. In 1893 werd de eerste machine geplaatst voor het vervaardigen van zeskant vlechtwerk. Het was in die pionierstijd al snel duidelijk dat Charles Soetens alles in zich had om een buitengewoon begaafd technicus te worden, ook al had hij de schoolbanken verlaten toen hij nog geen veertien jaar oud was. Journalist en schrijver Fred Germonprez heeft het opgetekend uit de mond van Charles zelf: “Op 21-jarige leeftijd werd Charles naar Gent gestuurd iedere zondag, om zich zo wat te vervolmaken in de mechaniek. Daarvoor moest hij ’s ochtends te vier uur opstaan en hij kwam te Gent juist op tijd om de H. Mis bij te wonen van 11.30 u. en de lessen te volgen.” En in zijn lijkrede bij het graf van Charles verklaarde Leon Antoon Bekaert: “Door eigen studie ontwikkelde hij zich verder en had weldra bekwaamheid genoeg om, wanneer het bedrijf meer en meer gemechaniseerd werd, zelf met de nieuwbouw van machines te beginnen. Vader en Charles zochten tesamen naar de goedkoopste middelen om toch maar verder te mechaniseren en uit te breiden. In plaats van een nieuwe machine werd er een tweedehands machine gekocht die Charles dan volgens eigen vernuft vernieuwde en verbeterde.
122
Ik ben overtuigd dat de flinkste mechanieker van onze tijd zou terugschrikken voor de nieuwbouw van een dergelijke (treillage)machine met praktisch niets anders als een boormachine, een schaafmachine en een oude draaibank of twee. Ook geheel de drijfkracht, ketels en stoommachines, de elektrische uitrusting, alles berustte op Charles en ontelbaar zijn de nachten tijdens dewelke hij ofwel niet ging slapen, of uit zijn bed getrokken werd omdat er iets haperde, voor hetwelk men dringend zijn hulp nodig had…” In het boek ‘De tijd is veel veranderd’ (Lannoo, 1980) is een volledig hoofdstukje gewijd aan Saerel Zoete. Wie meer wil lezen over deze man kan daar terecht, maar de conclusie willen we u hier niet onthouden: “Hij had de technische knobbel, de kennis en de werkkracht om zélf de stichter van een bloeiend bedrijf te worden, maar daar had hij kennelijk geen behoefte aan of wellicht de gave van het leiderschap en de soepele omgang met de mensen niet voor. Men kan zich in gemoede afvragen of de snelle opgang van Bekaerts fabriek te Zwevegem niet voor een flink deel te danken is aan het feit dat mannen als Saerel Zoete, en anderen met hem, in de eerste plaats leefden voor hun werk, en zelden (te zelden?) dachten aan hun portemonnee.”
Ca 1910 - Links Charles Soetens met enkele werknemers aan een triage weefmachine.
123
Roger Staelens Geboren te Zwevegem op 25 januari 1923 en overleden te Gent (UZ Gent) op 6 november 1992. Zoon van Gentiel Staelens, beenhouwer en biervoerder, en Emma Verschae. Gehuwd met Andrée Desmet (° 28/2/1928, + 28/2/1970). Tweede huwelijk met Denise Vaneeckhoutte (°21/5/1926, + 9/11/2009). Kinderen uit het eerste huwelijk: 4 dochters (Marie-Rose, Anne-Marie, Claudine en Joseline) en 3 zonen (Jean-Pierre, Philippe en Johan). Stiefdochter: Martine Depraetere. Na het lager onderwijs in de gemeentelijke jongensschool volgde Roger lager middelbaar in het pensionaat van Russeignies (nu deelgemeente van Mont-de-l’Enclus) om goed zijn Frans te leren. Dat was het gangbaar gebruik in die tijd bij de middenklasse. Momenteel is dat pensionaat omgevormd tot een rusthuis. Zijn vader Gentiel was beenhouwer en biervoerder vooraan in de Harelbeekstraat (het vroegere café Het Neerhof). Zijn oudere broer Marcel bleef in de zaak, en zijn zuster Marcella was de bekende hoedjesmaakster in de Deerlijkstraat, aan de meisjesschool. Het eigenlijke ouderlijk huis en geboortehuis van Roger was Kortrijkstraat 1, lange tijd alom bekend als ‘Numero Een’. Roger was werkweigeraar 1940 - 1944 (was ondergedoken). Hij werkte van 8 december 1944 tot 31 december 1948 bij de gemeente als opsteller, bij de ravitaillering. Op 1 juni 1949 begon hij als klerk in de burgerlijke stand bij Anna Kinds van de sjampetter (zie aldaar) in de burgerlijke stand en bleef dat tot 31 maart 1954. Van 1 april 1954 tot aan zijn pensioen was hij opsteller bij de dienst burgerlijke stand. Bij de bevrijding in 1944 werd hij lid van het Zwevegemse Rode Kruis, tot hij op 17 april 1949 aspirant-brandweerman werd onder het bevel van apotheker Frans Vandewal (de eerste commandant, van 1938 tot 1963). Zijn loopbaan bij de brandweer verliep als volgt: hij werd brandwacht benoemd op 21 september 1949, korporaal op 20 februari 1953, sergeant op 28 juni 1954, sergeant-foerier op 28 november 1958, onderluitenant op 12 oktober 1962, luitenant op 1 maart 1966. Tenslotte werd hij luitenant-bevelhebber op 1 januari 1968, in opvolging van Leon Dewitte (tweede commandant). Pittig detail: tot die eerste januari 1968 moest zijn zoon Jean-Pierre wachten om ook brandweerman te worden, want Roger wou dat zijn zoon de eerste kersverse aspirant-brandweerman zou zijn die hij aanwierf. 124
Roger kreeg zijn bevordering tot kapitein-commandant op 1 januari 1970, gezien Zwevegem een Z-Centrum was in de toenmalige brandweerorganisatie. Hij bleef dit tot 31 januari 1983 (toen werd hij 60 jaar, en moest daardoor verplicht op rust als brandweerman). Hij werd opgevolgd door luitenant Werner Casier, die tot 31 maart 1991 officier-dienstchef was. Op 1 april 1991 trad Rogers zoon Jean-Pierre in de voetsporen van zijn vader als de vijfde officierdienstchef met de graad van kapitein-officier-dienstchef. Jean-Pierre nam ontslag in 2003 om medische redenen (ernstig rugletsel). Voorlopig stopt hier het brandweergevoel in de familie. Roger heeft ook nog de volgende functies vervuld: voorzitter Ere-Brandweermannen Zuid-West-Vlaanderen voorzitter Schuttersverbond Tussen Leie en Schelde schatbewaarder Koninklijke Handbooggilde Sint-Sebastiaan Zwevegem Hij was lid van de K.G.B. (nu OKRA) en had de volgende titels: ere-bestuurschef gemeente Zwevegem dienst Burgerstand ere-kapitein-commandant Brandweer Zwevegem Ridder in de Kroonorde en diverse andere burgerlijke eretekens.
Viering honderdjarige Anna Kinds - gemeentesecretaris Jeroom Claeys, diensthoofd burgerlijke stand Roger Staelens en gemeenteontvanger André Devynck op bezoek bij Anna.
125
Henri Sulmont Geboren te Moen op 23 mei 1916 en overleden op 10 mei 1997. Zoon van Julien Sulmont en Zulma Desmet. Echtgenoot van Margareta Maes. Halfbroer van E.H. Camiel Bleusé (zie aldaar). Moeder Zulma Desmet was weduwe geworden met de zorg voor vier jonge kinderen: Madeleine °1901, Anna °1907, Maria °1909 en Camiel °1911. In de meimaand van 1914, in volle oorlogstijd, huwt ze, na bemiddeling van de toenmalige pastoor van Moen, met Julien Sulmont, landwerkman in Frankrijk. Uit dit huwelijk wordt in 1916 hun enig kind geboren, Henri. Als jonge knaap is Henri gefascineerd door de schilderwerken van de Moense kunstschilder Jozef Gezelle, neef van priester-dichter Guido Gezelle. Jozef ontdekt al gauw dat dit knaapje kunstenaarsbloed bezit en geeft hem doek, verf en penselen. Als vader Julien in 1934 sterft en wat later opnieuw een wereldoorlog dreigt, moet Henri van thuis onderwijzer worden, al dringen enkele dorpsnotabelen er bij moeder Zulma op aan om Henri naar Saint-Luc in Doornik te sturen. Hij zou er ‘meester in de schilderkunst’ kunnen worden. Maar vader overleden, moeder ziek en een oorlog in ’t verschiet… er moet voor zekerheid gekozen worden en Henri wordt als kostwinnende zoon in januari 1936 onderwijzer in Moen, nog geen 20 jaar oud. Tijdens de oorlog fietst hij vaak naar zijn halfbroer Camiel, die dan priester-leraar is in het college van Waregem. Samen wijden ze zich aan de schilderkunst, onder het goedkeurend oog van de principaal van het college, E.H.Deweer. Als deken in Dadizele speelt die zelfde Deweer een bepalende rol in het leven van Henri. Hij laat hem 12 monumentale nieuwtestamentische taferelen schilderen voor zijn basiliek. Tien van deze werken zijn er nu nog te bewonderen. Deken Deweer, ook stichter van het Dadipark, doet echter meer. Op een dag nodigt hij Henri bij zich uit en brengt hem in contact met een jonge parochiane, Margareta Maes, lerares aan het instituut Heilige Familie te Tielt. Enkele maanden later ( 1951) huwen Hendrik-uit-Moen en Greta-uit-Dadizele. Uit hun huwelijk spruiten 6 kinderen: Karel °1952, Lieve °1953, Arnold °1954, Trui °1957 en Adelheid (Fien) °1958. In die tijd is Henri zeer actief te Moen. Hij sticht er het plaatselijk mannenverbond Katholieke Actie (K.A.), een verlengstuk van de Katholieke Studentenactie (K.S.A.). Hij neemt de leiding van de toneelbond over als onderpastoor Deschoolmeester in Avekapelle benoemd wordt (vier jaar later zit dat gezelschap, ‘Deugd en Vreugd’, in de hoogste categorie). Hij grimeert 126
de befaamde acteurs Joris Diels en Staf Bruggen, want zij vragen steevast naar Sulmont-vanMoen. Hij haalt het kerkkoor zodanig uit de slop dat ze in andere kerken uitvoeringen geven en dat toondichter Moortgat komt luisteren. Ook buiten Moen is Henri actief. Als stoetenbouwer geeft hij vorm aan de Maria-stoet te Kortrijk (1954), de Eucharistische Stoet te Brugge en de Berenstoet te Zwevegem (1965). Op vraag van burgemeester Leon Bekaert sticht hij te Zwevegem, samen met halfbroer Camiel, een Beka schilder- en boetseerclub, het latere Sueva. Hij leidt deze club 15 jaar, tot in 1982. Hendrik Sulmont overlijdt op 10 mei 1997. Zijn omvangrijke schildersoeuvre (450 olieverfschilderijen) getuigt van zijn Vlaams-katholieke bezieling en zijn uitzonderlijk talent als portretkunstenaar.
Hendrik Sulmont als jonge leerkracht.
127
Andreas (André) Taelman Geboren te Heestert op 19 juni 1917 en overleden te Kortrijk op 17 oktober 1995. Zoon van Jules Taelman, landbouwer, en Helena Van Marcke, landbouwster. Echtgenoot van Martha Martroye. Beroep: molenaar André was afkomstig van de Kwadestraat 21 in Heestert. Sinds begin 1942 was André de gelukkige eigenaar van de molen Ter Claere in SintDenijs, een prachtmonument dat op 4 april 1944 officieel beschermd werd. Eigenlijk hadden ze heel het landschap rond zijn molen moeten beschermen, zei hij eens. Zoveel hield hij van de molen en van heel die omgeving. De molen Ter Claere dateert van 1764. Het was eerst een houten staakmolen, maar die werd vernield in 1848 en als stenen molen herbouwd in 1856. De hele geschiedenis ervan is omstandig beschreven in het boek ‘Onze molens nu en toen’ van 1994. In 1918 hebben de Duitsers bij hun aftocht de molen opgeblazen. Het was Norbert Catteloin die op 13 maart 1919 de ruïne kocht en er weer een volwaardige molen van maakte (1923). Tijdens de tweede wereldoorlog was Norbert Catteloin nog altijd eigenaar-molenaar. In de nacht van 30 januari 1942 werd hij gewekt door verdacht lawaai. Volgens een gesprek met Lucien Hooghe van Heestert (wiens vader een neef was van de molenaar) was Norbert Catteloin erin geslaagd de indringers in stilte te benaderen en in de molen op te sluiten. De dieven hebben echter dwars door de deur geschoten en de molenaar daarbij dodelijk geraakt. Niemand is ooit te weten gekomen wie de daders zijn geweest. Norbert Catteloin was vrijgezel, en zijn zuster ruilde bijna meteen met André Taelman: de molen voor een stuk land. Zo kwam Ter Claere op 24 maart 1942 in het bezit van André, die daarmee een oude jeugddroom kon realiseren. Op Palmzondag van 1950, vroeg in de morgen, brandde de molen Ter Claere uit, waarbij het hele binnenwerk werd vernield. De ergste ramp die een mulder kan overkomen. André was er echter de man niet naar om bij de pakken te blijven zitten. De molen werd hersteld, en in betere conditie dan voorheen. In 1967 werden nogmaals verbeteringen aangebracht. De laatste restauratie gebeurde in 1986-1987. De fiere mulder kon bogen op een van de best uitgeruste korenwindmolens, een van de weinige die nog regelmatig werkten. Ieder jaar hield André open molendag om zijn stiel en zijn mooie molen aan het publiek te tonen. Op vandaag is zijn taak overgenomen door zijn zoon Rudy.
128
Intussen was er met dit bedrijf geen serieuze boterham meer te verdienen, dus was AndrĂŠ ook kolenhandelaar. Hij ging met pensioen, maar niet op rust. Bijna dagelijks trok hij nog naar zijn molen, dit was zijn leven. Maar we vergeten tenslotte ook niet te vermelden dat hij in Sint-Denijs gemeenteraadslid is geweest onder de blauwe vlag.
Molen Ter Claere
129
Gerard Tarras Geboren te Moen op 23 mei 1903 en overleden te Kortrijk op 7 juni 1983. Zoon van Kamiel Tarras en Marie Vandorpe. Weduwnaar van Lea Vivier. Het is niet verwonderlijk dat, 28 jaar na zijn overlijden, de naam Gerard Tarras in Heestert nog steeds klinkt als een klok. Als onderwijzer (19271933) en nadien als schoolhoofd (1934-1961) van de plaatselijke Gemeentelijke Jongensschool, dwong hij immers een bijzonder stevige reputatie af. Bij het begin van zijn loopbaan als schoolhoofd werden in het schooljaar 1936-1937 vier nieuwe klassen gebouwd. Tijdens deze bouwwerken werden de klassen ondergebracht in de ‘Tap’ (het huidige ‘Malpertus’). Gerard ontpopte zich immers niet alleen tot een vaardige pedagoog met een harde vuist in een soepele handschoen, hij bleek ook de bezieler van de dorpsgemeenschap. Er waren immers weinige plaatselijke verenigingen en werkgroepen die geen beroep deden op deze sociaal geëngageerde onderwijskracht. Als secretaris van de plaatselijke voetbalclub, als voorzitter van de Davidsfondsafdeling, als actief bestuurslid van de turnclub, als regisseur-speler bij de Heestertse toneelvereniging en, in de herfst van zijn loopbaan, ook actief als lid van de pasopgerichte Civiele Bescherming. Het was ook de periode van de ‘Vlaamse Kermissen’ waarbij hij een groep mensen - jong en oud - stimuleerde om telkens een keurig feestprogramma uit te bouwen. Organisaties die aan de plaatselijke missiepaters zoals o.m. Raf Vandermarliere en Robert Mullie de nodige financiële armslag bezorgden om hun opdrachten in de ontwikkelingslanden te vergemakkelijken. Als schoolhoofd beschikte hij niet eens over een telefoon. Geen nood, want bij het minste akkefietje met één van de leerlingen, sprong hij op de fiets om naar de woning van de ouders te rijden en er het gerezen probleem te bespreken. Geen enkele inspanning was hem te veel: de in Heestert uitgenodigde gastsprekers (zoals o.m. journalist Louis De Lentdecker) werden in zijn woning op een maaltijd vergast. Echtgenote Lea Vivier had regelmatig de handen vol om hoogwaardigheidsbekleders zoals de toenmalige monseigneur Emiel-Jozef De Smedt met de nodige zorg te ontvangen. In bestendig overleg met de toenmalige burgemeester Remi Deprez, werkte hij bestendig aan het fraai imago van Heestert, tot hij in 1961 van zijn welverdiende pensioen kon genieten. Hij verhuisde naar Petegem-Deinze en bleef ook in zijn oude dag actief in het
130
onderwijs als coĂśrdinator van het toenmalige Instituut voor Beroepsopleiding en -vervolmaking te Gent. Maar toen sloeg het noodlot toe. Zijn echtgenote stierf op amper 58-jarige leeftijd. Hij hertrouwde maar overleed zelf, na een dubbel hartinfarct, op 80-jarige leeftijd in Zwevegem.
Eind jaren vijftig: de Civiele Bescherming afdeling Heestert. L-R: AndrĂŠ Dejaeghere, meester Gerard Tarras, onbekend, Gerard Vervaeke, Nestor Degeytere, Raphael De Candt, Jules Seys en Albert Suys.
131
Frans Pieter Terras Geboren te Moen op 13 oktober 1935 en overleden te Moen op 28 november 1998. Frans was de zoon van Richard Terras en Blanka Matton. ‘Baas’ Terras, zo werd de populaire Richard genoemd, en zijn vrouw Blanka Matton hielden onder de kerktoren - in de zogenaamde Kerkstraat nr. 1 - een café open en hadden er een schoenwinkel. Frans Terras, die gehuwd was met Paulette Cosaert, zette er met zijn vrouw na het plotse overlijden van zijn vader de werkzaamheden van zijn ouders verder. Richard Terras kwam namelijk na een wielerwedstrijd per ongeluk in het kanaal Bossuit-Kortrijk terecht. Moeder Blanche, wier overlijden bij Frans diepe sporen heeft nagelaten, hielp zolang als mogelijk in de zaak mee. Frans was voetballiefhebber in hart en nieren. Van in zijn kindertijd liep hij achter een voet-bal aan. Op jonge leeftijd speelde hij al mee in ‘den oude voetbal’. Met dorpsgenoot/ wijlen Gilbert Dewijn/ kwam hij in hogere provinciale afdeling voor de groenwitte formatie van Union Herseaux uit. Frans was een talentrijke en technisch fijne voetballer, die makkelijk een tegenspeler uitspeelde en scoorde. Hij lag daarna aan de basis van het na-oorlogse F.C. Moen, dat in 1958 werd opgericht. Met een stelletje voetbalvrienden vormde hij een elftal om op de Waterhoek te Heestert een plaatselijke ploeg partij te geven. Daaruit sproot ‘geelzwart’ voort. Frans werd kapitein van de ploeg en spelverdeler. Op alle plaatsen heeft hij gespeeld, zelfs in het doel heeft hij gestaan. Hij was de spil, de motor, de leidende figuur, het bestuurslid, de voorzitter van het jeugdcomité en de lokaalhouder. Hij was manusje van alles, het icoon van de club, de onmisbare mecenas. Naar verluidt was Frans zoals zijn vader. Hij kon een prikje geven aan de klanten, maar het dan met een knipoog of een kwinkslag weer goedmaken. Hij wist hoe dan ook de ambiance aan de toog in stand te houden. In moeilijke F.C.-tijden was Frans echter nogal dikwijls de kop van jut. Maar door zijn kloppend hart voor de sport liet hij de kritiek tenslotte niet aan zijn hart komen. Als voorzitter van het jeugdcomité pleitte hij voor de politiek van ‘eigen jeugd eerst’! Zijn kijk op het voetbal en zijn sociale feeling leidden er vaak toe dat hij in de transferperiodes de passende versterkingen wist binnen te halen zonder het gezond clubbeleid ‘zeer’ te doen. Frans was ook supporter van de Belgische nationale ploeg. Hij woonde geregeld wedstrijden op de Heizel bij. Toen de spelers van F.C. Brugge, na hun voorjaarstornooi ‘De Brugse Metten’ in 1980, aan het viswater van de ‘Moense Bliekers’ de hengel kwamen uitslaan, kende Frans een onvergetelijke hoogdag. Aan Georges Leekens mocht hij van toenmalig sportsche132
pen Basiel Naessens de sporttrofee overhandigen. Met Jan Ceulemans, voor wie hij een grote voorliefde had, ging hij op de foto. Dat beeld heeft nog altijd een ereplaats in het Moense voetballokaal. Frans was niet alleen een fervent liefhebber van de voetbalsport, ook op de wielermarkt was hij thuis. Over renners en koersen moest u hem niets wijsmaken. Bij het maken van een pronostiek kon je zelfs best met zijn visie en kennis rekening houden. Nadat het echtpaar het met ‘hard werken’ waar had gemaakt werd het café overgelaten aan zijn petekind ‘Els’je Desmet. Toch bleef hij bijna dagelijks achter de toog staan om met de klanten en vrienden over de sport te kunnen palaveren. Van dan af trok hij ook af en toe met zijn vrouw Paulette naar het buitenland om eens uit te blazen en van de zon te genieten. Algauw ging zijn gezondheid achteruit. Meermaals werd Frans in het ziekenhuis opgenomen, maar telkens weer kon hij naar huis komen. Op 28 november 1998 heeft hij in de Bossuitstraat, in de woning die hij met Paulette betrok sinds ze het café hadden overgelaten, het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Moen verloor een minzaam man met een groot (sport)hart. Frans Terras zal altijd op het netvlies en in het geheugen van de Moense voetballiefhebber geprent blijven.
De spelers van Club Brugge kwamen na het internationaal tornooi ‘De Brugse Metten’ in 1980 op forellen vissen (uitblazen) aan de wal rondom het Goed Ter Moude, toen bewoond door de Moense ereburgemeester Remi Debrabandere. Frans Terras mocht de beker overhandigen aan winnaar Georges Leekens onder de ogen van wijlen Basiel Naessens, toenmalig Zwevegemse schepen van sport.
133
Margriet Thibaut Geboren te Sint-Denijs op 10 juni 1921 en overleden te Gent op 19 mei 1998. Dochter van Adhemar Thibaut (metselaar) en Maria Elisa Holvoet. Weduwe in eerste huwelijk van August Dekeyser en in tweede huwelijk van Jozef Coquerelle. Margriet was de tweede dochter van het gezin, en had ook nog drie broers. Beide ouders zijn vroeg gestorven, de moeder in 1936, de vader in 1938. De drie zoons waren net als hun vader metselaar, de twee dochters beredderden het huishouden. In de oorlog hadden de broers de gevaarlijke leeftijd en het kon niet uitblijven: de jongste, Marcel, moest naar Duitsland als arbeider. Hij dook echter onder, wat ook voor de andere twee betekende dat ze moesten uitkijken voor eventuele razzia’s. En Marcel ging een stap verder, want hij werd lid van het verzet. Verschillende bezoeken van de Duitsers verliepen gunstig, ze vonden de broers niet, maar op 5 juli 1944 namen ze Margriet als gijzelaar mee. En zodoende belandde ze uiteindelijk in het kamp van Ravensbrück, een dikke tachtig kilometer ten noorden van Berlijn. De gevangenen hadden erg te lijden onder de wreedheid van de bewaaksters en vooral van de koude en de honger. Margriet was eigenlijk een Margrietje en door haar kleine gestalte kon ze een enkele keer aan straf ontsnappen, maar over het algemeen was het leven in het kamp een ware hel. Uiteindelijk begon een dooltocht te voet en werden ze begin mei 1945 ten zuiden van Berlijn door de Russen bevrijd. Op 24 mei was Margrietje weer in Sint-Denijs, waar ze tot haar geluk vernam dat ook haar broer Marcel de dans ontsprongen was. (Meer gegevens over haar vreselijk wedervaren zijn te vinden op de cd ‘Beelden uit de geschiedenis van Sint-Denijs’, in 2009 uitgebracht door het Davidsfonds aldaar). Margriet heeft daarna een kalm leven van huishoudster en moeder geleid. Ze hield een winkel van likeur en tabak open en maakte zich verdienstelijk bij het opstarten van de keuken in de oude gemeenteschool en in de opvang van de kinderen over de middag. Talloze keren was ze ‘chef-kok’ op de Chiro-kampen van Sint-Denijs. Ze deed verschillende bedevaarten mee en men kon haar geen groter plezier doen dan een Onze-LieveVrouwbeeldje voor haar mee te brengen uit een of ander pelgrimsoord. De onnoemelijke verschrikkingen uit haar jeugd hadden haar duidelijk vroom gemaakt, niet verbitterd.
134
Nestor Van Assche Geboren te Zwevegem op 15 september 1919 en overleden te Zwevegem op 22 oktober 1985. Zoon van Jules Van Assche en Emma Vermeulen. Weduwnaar van Rosa Hostens (1923-1984). Vader Jules Van Assche werd geboren te Nokere op 7 januari 1878 en overleed te Zwevegem op 25 januari 1948. Emma Vermeulen werd geboren te Moen op 29 juli 1882 en overleed te Kortrijk op 9 november 1929. In 1906 kwam Jules van Nokere naar Zwevegem wonen. Zoals uit de datums blijkt was Nestor slechts 10 jaar toen hij reeds zijn moeder verloor. Het was vooral zijn oudste zuster die hem onder haar vleugels nam. Hij groeide op langs de vaart Bossuit – Kortrijk op de wijk Kappaert, naast café ‘De Ruste’. In zijn jeugdjaren was Nestor al een verwoed fietser; stiekem reed hij mee in ‘velokoersen’, want vader Jules had het blijkbaar niet zo op de fiets begrepen. Zo was Nestor min of meer gedwongen zijn ‘prijzen’ (in die tijd waren dat prijzen in natura) aan familie en vrienden uit te delen, want thuis kon hij die niet kwijt! Toen de oorlog uitbrak, werd Nestor soldaat; hij raakte gewond door een shrapnel en werd krijgsgevangen genomen in de omgeving van Wevelgem. Hij werd gedeporteerd naar Sülingen, tussen Hannover en Bremen. Na maanden gevangenschap moest hij bij een nazilandbouwer werken, maar hij kon er langzaam weer op krachten komen. Uit officiële documenten kon worden afgeleid dat Nestor amper 40 kg woog. Dank zij de goede zorgen van een knecht, een anti-nazi, kon Nestor voldoende herstellen om na de oorlog weer naar zijn heimat te kunnen terugkeren. Na een volledige herstelperiode begon Nestor zijn carrière bij de rijkswacht in Kortrijk als hulpgendarm, voor ongeveer een jaar. Daarna werd hij de eerste politieagent van Zwevegem (tot dan toe waren er alleen veldwachters ofte sjampetters). Hij werd benoemd op 16 januari 1948, en op 1 maart 1948 trad hij in dienst. In die tijd was één jaar politieschool de voorwaarde. Hij volgde het tweede jaar op latere leeftijd. Nestor werd in de gemeenteraadszitting van 4 december 1974 bevorderd tot politieinspecteur, met ingang van 1 januari 1975.
135
In de eerste jaren van zijn carrière bij de gemeente Zwevegem woonden Nestor en Rosette in het huidige gemeentehuis; ze waren er conciërge. Weinigen maakten zo’n evolutie mee als Nestor; van de fiets (in die tijd het enige verplaatsingsmiddel voor de gewone man) tot de modern uitgeruste politiewagens die hij op het eind van zijn actief leven nog meemaakte; van de oeroude mechanische schrijfmachines tot elektrische (elektronische) machines. Het was de tijd dat Nestor om de veertien dagen in het weekend moest werken; het was de tijd van heel weinig vrije tijd en veel werk; het was de tijd dat er nog echte ‘wijkagenten’ waren, op wijken waar zij iedereen kenden en waar ze vaak bemiddelden, tot algemene tevredenheid, bij burenruzie, familietwisten e.d. Het was de tijd dat de politie de cafés ging sluiten (voornamelijk de zaterdagnacht), en … er waren er toen in Zwevegem nog een pak! Het was de tijd dat de bevolking nog echt eerbied had voor de politieagent! Nestor dwong trouwens een ‘natuurlijk’ respect af. Zijn voorkomen (uiterst verzorgd) en zijn manier van optreden waren een voorbeeld voor veel collega’s. De voorliefde voor de fiets van de jonge Nestor bleef duren. Op 50-jarige leeftijd voelde hij de competitiemicrobe herleven en reed hij heel wat wedstrijden bij de veteranen. Zijn eerste competitiekoers reed hij in Beselare en hij werd meteen tweede; later zou hij nog veel overwinningen en ereplaatsen behalen. In 1977 reed Nestor met de fiets naar Lourdes (organisatie ‘De Zwaantjes’). Zijn echtgenote, jarenlang actieve rode-kruishelpster, deed de tocht mee als verzorger. In die periode leefde Nestor werkelijk als een ‘monnik’, alles stond in het teken van de fiets. Hij volgde strenge, gezonde voedingsschema’s en trainde bijna dagelijks. Je kon hem toen heel vaak tegenkomen in de heuvelzone van Oudenaarde en omstreken. Naast volleerde fietser was Nestor ook nog tuinier in hart en nieren. Zijn moestuin was zijn alles; hij was dan ook het jaar door de groenteleverancier voor heel de familie. Als tegenpool voor zijn actief leven op de fiets en in de moestuin koos Nestor voor het hengelen, met een voorliefde voor het vissen op forel. Eigenlijk was dat ook nog een hobby uit zijn jonge jaren, toen hij aan het kanaal Bossuit-Kortrijk woonde. Samen met zijn jongste zoon ging hij tientallen keren op forel vissen op plaatsen als Emelgem en Velaines. Zodoende was Nestor niet alleen bevoorrader in groenten maar ook familieleverancier van heerlijke forellen. Op 24 februari 1981 ging Nestor met pensioen. Hij werd vereremerkt met:
Herinneringsmedaille Medaille van Krijgsgevangene Medaille Militair Strijder Burgerlijk Ereteken 2de Klas Erkentelijkheid N.V.O.K. Zilver en Brons met Palm Erkentelijkheid N.V.I. 2 sterren.
136
Arthur Van Lancker Geboren te Moen op 28 augustus 1899 en overleden te Kortrijk op 29 december 1978.
L-R: oud-wereldkampioen Marcel Kint, zoon Jean-Paul met dochter en Arthur Van Lancker
Zoon van Jean François Van Lancker, lijnwaadwever, en Emma Vandersarren. Arthur Van Lancker had een passie voor de wielersport. Hij was stichter en erevoorzitter van de wielerclub S.V. Moen en erelid van de West-Vlaamse wielerbond. Hij werd vereerd met de Gouden Medaille van de Koninklijke Belgische Wielrijdersbond. Reeds op achtjarige leeftijd volgde Arthur (Turie in de wandeling) met zijn vader en buur het wielergebeuren. Eerst verdiende hij zijn boterham in de textiel. Hij bracht stoffen om kleren te maken aan de man. Om zich meer aan de wielersport te kunnen wijden ging hij dan kranten en tijdschriften bedelen. Hij verkocht ook bloem- en groentezaden en deed allerlei boodschappen. Om vijf uur ’s morgens begon hij zijn ronde, waarmee hij tegen de middag klaar was. Na een korte middagpauze bezocht hij zijn klanten om zijn centen te innen, een babbeltje te slaan bij een bakje koffie en ‘nieuws’ te vernemen. Later werd hij gemeentewerkman, namelijk grafdelver in Moen en Heestert, en een beetje wat we nu een begrafenisondernemer zouden noemen, want hij zorgde ook voor het drukwerk en regelde het verloop van de begrafenissen. De rest van zijn tijd besteedde hij aan zijn hobby, de wielersport. In 1924 stichtte Tuur in ‘De Velomakerij’ (nu café De Mouter) zijn wielerclub ‘De Paul Demanvrienden’, onder meer een supportersclub voor de wielrenner uit Outrijve, de eerste winnaar van de Ronde van Vlaanderen. Arthur Van Lancker riep ook met een ristje vrienden van de vooroorlogse wielerfanfare ‘Wie hadde da gepeisd ‘ de S.V. Moen in het leven. ‘Den essevee’ verwierf als wielerclub nationale bekendheid door zijn jaarlijkse organisatie van een wedstrijd voor 137
juniors en beroepsrenners. Het hoogtepunt van de club situeerde zich eind de jaren ’40. Drie jaar na elkaar kwam een rit van de Ronde van België voor onafhankelijken in Moen aan. Wijlen kampioen van België Raymond Impanis was één van de winnaars. Door de toenemende kosten en de afnemende inkomsten werd er komaf gemaakt met de opzet. In de plaats daarvan werd een aarden velodroom aangelegd (in de huidige SintHubertusstraat), met de medewerking van Valère Demeestere, bedrijfsleider van de Moense steenbakkerij, en aannemer Jonas Vanleynseele. De Moense piste kon met de ommegang in 1949 worden ingereden. Vijf jaar lang vierde de wielersport er hoogtij, mede dank zij de Moense beroepsrenner Julo Depraetere, die er zijn grootste successen kende. Arthur was dermate door de wielersport gebeten dat hij van 1922 tot 1960 ook ononderbroken de wielerklassieker Parijs-Roubaix heeft bijgewoond om de Flandriens bij te staan. Hij raakte bovendien bevriend met de grote sportjournalist Karel Van Wijnendaele (Steyaert) en droeg soms bij aan dezes koersverslagen. Arthur was overigens een fervente lezer (hij had thuis een rijk gevulde bibliotheek) en had een fijne, soms scherpe pen. Hij kon wel eens verstrooid zijn en dat wist de denker van zichzelf. Het wordt gezegd dat hij eens naar de pastoor van Heestert reed om een begrafenis te regelen, zijn fiets voor de pastorie plaatste, herhaaldelijk aanbelde en ten slotte zei: “dad es toch raar, er staat ne velo voor de veister en er komt niemand opendoen.” Wat er ook van zij, het staat als een paal boven water: Arthur was een verdienstelijke kerel voor Moen en de wielersport.
Arthur Van Lancker (met de hand aan de fiets) met de winnaar van een kermiswedstrijd.
138
Karel Vancauwenberghe Geboren te Deerlijk op 1 oktober 1913 en overleden te Kortrijk op 7 oktober 1985. Zoon van René Vancauwenberghe en Anna Scherpereel. Echtgenoot van Henriette Maes, met wie hij huwde op 2 februari 1937. Karel Vancauwenberghe studeerde aan het Sint-Amandscollege te Kortrijk (Latijn) en aan een textielschool in Gent. Hij begon te werken bij zijn moeder, die handel dreef in textielwaren, met vooral kloostergemeenschappen als klant. Zijn vrouw, Henriette Maes, was een dochter van Adolf Maes, de stichter van de Zwevegemse weverij Adolf Maes en Zonen. De huidige onderneming Maes Mattress Ticking (Blokellestraat) is daar de rechtstreekse opvolger van, via de zoons André en Sylvère Maes, maar de drie dochters van Adolf lieten zich ook niet onbetuigd. Ze hadden samen met hun man elk een fabriek in elkaars onmiddellijke buurt aan de Ommegangstraat: Maria, gehuwd met Henri Clarys (Clama); Germaine, gehuwd met Georges Vanwynsberghe, en Henriette. Het gezin Karel en Henriette Vancauwenberghe-Maes bouwde een woning met textielfabriek en kantoor (Ommegangstraat 20). Kort na de tweede wereldoorlog kocht Karel 14 weefgetouwen Picanol, type Omnium, en produceerde daar lakenstof mee met inweving van de naam van de koper. Zijn cliënteel bestond namelijk vooral uit ziekenhuizen, kloosters, gestichten enzovoort. Later kocht hij nog weefgetouwen voor de productie van handdoeken, eveneens met inweving van de naam. Verder werd de fabriek nog uitgerust met bobijnmolens en een boommolen, en kwam er ook een confectieatelier tot stand, met een zestal stiksters. Naast zijn textielactiviteit was Karel ook nog actief in de vastgoedsector. In 1970, hij was toen nog maar 57, werd hij getroffen door een zware hersentrombose, die hem voor een zestal maanden aan zijn bed kluisterde in het ziekenhuis. Hij recupeerde redelijk, maar kon niet doorgaan met werken. Zijn zoon Jef, pas afgestudeerd, nam tijdelijk de leiding van de zaak over, maar er was in de familie niemand die het bedrijf wilde voortzetten en dus werden de activiteiten gestopt. Karel Vancauwenberghe was voorzitter van de kerkfabriek van de Sint-Amanduskerk van Zwevegem van kort na de oorlog tot op het ogenblik dat zijn ziekte het onmogelijk maakte die functie nog waar te nemen. Hij had één grote hobby, namelijk reizen. Reizen samen met zijn vriend Michiel Vandekerckhove, voorzitter van de Rechtbank van Koophandel in Kortrijk. Minstens 139
tweemaal per jaar gingen beide echtparen een Europees land verkennen, met vooral belangstelling voor de plaatselijke cultuur en architectuur.
Karel Vancauwenberghe (uiterst rechts) met zijn personeel.
140
Armand Vandeghinste Geboren te Zwevegem op 16 juli 1926 en overleden te Kortrijk op 19 januari 1996. Zoon van Gustaaf Vandeghinste en Godelieve Depraetere. Echtgenoot van Diana Vanoverberghe. Armand volgde lager onderwijs te Zwevegem-Knokke en daarna mechanica in de Rijksmiddelbare School te Kortrijk. Goed om te kunnen starten in de firma Bekaert te Zwevegem, in wat de ‘oude smesse’ genoemd werd (herstellen van machines). Als kostwinnende zoon moest hij geen soldaat zijn, maar door te huwen was hij natuurlijk geen kostwinnende zoon meer en moest hij toch nog naar het leger. Zijn echtgenote Diana begon om te overleven een kruidenierswinkeltje aan ‘d'oude Knokkeschole’ (hoek Lettenhofen Ellestraat). Tegelijk verkocht ze klein fotomateriaal (filmrolletjes enzovoort). Fotografie was trouwens Armands jeugddroom en in 1953 werd hij zelfstandig fotograaf. Hij was ook een tijdje losse medewerker bij Atlas (Kortrijk) en Het Nieuwsblad (sportverslagen en foto's). Voor verder afgelegen opdrachten kreeg hij zelfs de auto mee van de grote baas van Atlas. Armand maakte in die periode toch ook veel foto’s voor Bekaert, zodat de band met zijn vroegere werkgever niet helemaal verbroken werd. Hij ging er trouwens vanaf 1962 weer in dienst, ditmaal als bedrijfsfotograaf. Later werd hij hoofd van de fotodienst. Hij bleef bij Bekaert werken tot aan zijn pensioen in 1986. Armand was trouw bestuurslid van de wielerclub van Knokke en mede-oprichter van de fotoclub Sobeka (die opgericht werd vanuit de firma Bekaert). In zijn fotografie streefde hij naar de hoogste kwaliteit en kende overal ter wereld selecties op fotosalons, behaalde meerdere prijzen in nationale en internationale wedstrijden en zag werk van zijn hand gepubliceerd in tal van bladen, van Duitsland tot Japan. Na tientallen intense contacten ontstonden zijn drie fotoboeken “Ontmoetingen met Vlaamse kunstenaars” (Atlas, 1974, 1977 en 1982), alles samen 243 portretten, met telkens een geschreven impressie van de hand van de fotograaf. Vanaf de jaren ’70 maakte Armand ook photopaintings (allerlei kristallisaties die hij zonder microscoop fotografeerde en sterk vergrootte). En om volledig te zijn: Armand was eveneens een grote liefhebber van bokswedstrijden.
141
Fabien Vandemeulebroeke Geboren te Otegem op 31 augustus 1936 en overleden te Luik op 11 augustus 2009. Echtgenoot van Rosa Dendauw. Het echtpaar had drie kinderen. ”Fabien” is in Otegem geen gewone voornaam maar een begrip, een naam als een klok. Overal gewaardeerd en overal met een glimlach begroet. Een sociaal innemend mens. In zijn jonge jaren was hij een gedreven verantwoordelijke bij de kajotters, in het spoor van hun leider Monseigneur Cardijn. Jarenlang was hij bestuurslid van het ACV en het ACW, waarin hij het lokalenbeleid zeer ter harte nam. Hij ijverde voor elke sociale verbetering en kantte zich tegen het wegvallen van het kantoor van de Christelijke Mutualiteit (CM). Fabien stond aan de wieg van de zeer bloeiende CM-Ziekenzorg-afdeling. De zieken weten maar al te goed wat ze aan Fabien hebben gehad. Hij zorgde steeds voor een attentie bij zijn bezoekjes en was een zeer actieve medevoorzitter. Beroepshalve werkte hij in het CM in Kortrijk, waar hij de loketfunctie had en zo direct aan de zorgen van de mensen tegemoet kon komen. Vandaar ook zijn bekendheid buiten Otegem. Jaren geleden was hij de plaatselijke correspondent voor de krant ‘Het Volk’ en bracht zo al wat reilde en zeilde in Otegem in de media. Hij was de bezieler van de Klein-Ronsefeesten, zijn woonwijk waar hij buitengewoon geliefd was. Hij zette zich als bestuurslid in voor de plaatselijke voetbalclub Blauwvoet. Hij zorgde voor de medische dossiers bij kwetsuren en nam in de soms delicate kwesties zijn verantwoordelijkheid tegenover de club, de Koninklijke Belgische Voetbalbond en de speler. Vaak was hij te zien in het lokethuisje, altijd liefst buiten de schijnwerpers. Hij werkte aan alle acties mee als een steunpilaar. Op Fabien kon men altijd een beroep doen als vrijwilliger. Fabien was ook een fervent reiziger. Vooral de Canarische eilanden, met name Tenerife en Gran Canaria, waren zijn favoriete bestemmingen. Honderden vakantiegangers begeleidde hij op een sublieme manier en bezorgde hen onvergetelijke vakanties. Hij was een reisgids uit de duizend. Zo was hij verwikkeld in heel het sociaal leven van het dorp maar ook daarbuiten. “Vraag het aan Fabien” was een stopwoord als iemand problemen had. Met een lach en een grapje, met een vriendelijk woord, een helpende hand veroverde hij de harten van de mensen. Hij overleed na een tragische val op een familiewandeling in de Ardennen. De buitengewone opkomst op zijn uitvaartplechtigheid toonde aan hoe geliefd hij was. 142
Georges Vandemeulebroucke Geboren te Sint-Denijs op 27 maart 1917 en overleden te Sint-Denijs op 23 april 1998. Hij was timmerman, net als zijn vader AimĂŠ. Hun specialiteit was het maken van trappen. Georges was een tijdlang voorzitter van de plaatselijke middenstand en ook een tijd voorzitter van de Commissie voor Openbare Onderstand (die nu OCMW heet). Maar zijn leven stond vooral in het teken van de muziek. In zijn jonge jaren was hij, samen met zijn broers, al lid van de plaatselijke muziekmaatschappij. Daarna werd hij medestichter van het SintDionysiuskoor, waarvan hij niet minder dan 46 jaar lang leider en dirigent is geweest. Het begon met een eenvoudig mannenkoor, dat onder zijn invloed uitgroeide tot een volwaardig vierstemmig gemengd koor. Het Sint-Dionysiuskoor genoot bekendheid in de hele streek. Het ging al eens in andere gemeenten de mis opluisteren, en de kooravonden die het organiseerde waren culturele hoogstandjes. Zijn Vlaamsgezindheid kwam tot uiting in de keuze van de liederen, met op 11 juli de Vlaamse leeuw als hoogtepunt. Mede onder zijn impuls kwam de verbroedering tot stand met het koor uit het Duitse Lorsch. Georges was een belezen man. Hij hield van boeken, vooral over tuinieren en toerisme. Zijn liefde voor de Moezel was bekend. Een glas Moezelwijn, een trappist, een glas champagne, en vooral goede muziek, meer moest het voor hem niet zijn om volop te genieten. Zijn eenvoud sierde hem. Hij was een karaktermens op wie men kon rekenen en hij had een grondige afkeer van alles wat met profiteren te maken had.
143
Michel Vandenborre Geboren te Moen op 9 maart 1909 en overleden te Kortrijk op 19 juni 1997. Zijn ouders waren Aloïs Vandenborre en Marie Baert. Hij was gehuwd met Adrienne Declercq. Michel werd geboren aan Den Helder in Moen, nu Comminnestraat, op de voute van een ‘koeiplekske’: een ‘doeningske’ met zowat 500 lands, wat kippen en konijnen, een paar geiten en een koe. Dat landelijke huisje is intussen omgebouwd tot een riante villa. Aloïs Vandenborre werkte in de textiel, bij La Flandre, en na de lange dagtaak had hij nog de handen meer dan vol om het vele werk thuis te verrichten, samen met Marie. Michel ging naar de lagere school in Moen, in de zomer langs de vaart, door de (verdwenen) Souterrain, en in de winter over de ‘Zwarte Brug’ en door de Broekenhoek, een uur ver, met de boterhammetjes voor de hele dag, en ’s avonds een uur terug naar huis. Hij had een enorme bewondering voor meester Brys, de man die aan het eind van de lagere school vader Aloïs ervan wist te overtuigen dat zoon Michel zou moeten kunnen doorstuderen. Dat gebeurde bij de Broeders van Daele in Kortrijk. De trein waarmee Michel op en af naar Kortrijk trok heeft een rol gespeeld, want met het Kamielke (de volkse naam van het treintje) reisden ook andere leerlingen mee, onder andere meisjes. En zo is een idylle ontstaan tussen Michel en Adrienne Declercq, dochter van Mielke uit de Trombone (een reeds lang opgedoekt café aan het begin van de Deerlijkstraat). Adrienne gebruikte een krijgslist om haar ‘ventje’ wat meer te zien: ze maakte haar moeder wijs dat de beste melk van Moen kwam, van de Achterhoek, en dat ze daar goed de weg kende. Op een van haar ‘melkronden’ zag ze van verre Michel komen aanfietsen. Ze sprong van haar fiets en zei: “Michel, ’t zit lijk een beestj’in min oge, zoe je da nie kunnen uithalen?”. Michel deed lachend wat hem gevraagd was en zei dan: “’t En zit niets in euj oge, maar ’t es geirn gedaan.” Hij vervolgde zijn weg en riep nog: “Maar ‘k ga de groeten doen aan Michel, want ‘k benne kik zijn broere Gerard.” Na zijn middelbaar was Michel 21 jaar bediende bij de firma Debels, in de Leiestraat in Kortrijk. Michel en Adrienne trouwden op 2 juli 1932. Ze kregen twee kinderen, Jenny en Antoon. In 1938 ging het gezinnetje in de Deerlijkstraat wonen, nummer 25, dicht bij de ingang van de kleuterschool. 144
Als man was Michel geheel uit principes opgetrokken. Daarvan getuigt de volgende geschiedenis. In 1938 werd hij gemobiliseerd en hij maakte de veldtocht van mei 1940 mee als wachtmeester bij de lichte artillerie. Een vijandelijke obus sloeg in dicht bij de fuseliersput waarin de kanonbemanning dekking had gezocht. Michel werd onder de aarde bedolven en moet daar lang hebben liggen wroeten, want toen hij eindelijk weer boven kwam stond zijn geweer ondersteboven in de aarde geplant. Iedereen weet wat dat normaal betekent. In zijn angst had Michel aan O.L. Vrouw beloofd dat hij zijn hele leven lang elke vrijdag een mis zou bijwonen als hij levend uit dat avontuur zou komen. Die belofte heeft hij zonder uitzondering gehouden, ook als hij met vakantie was in het buitenland. Toen hij terug thuis was hernam hij zijn bezigheden. Hij volbracht zijn dagtaak, bewerkte ’s zomers zijn moestuintje, las een boek en speelde met zijn kinderen. Hij trok zich niets aan, was in geen enkele beweging, was in zijn vrije tijd altijd thuis, deed zelfs geen boodschappen. En opeens barstte Michel los. Dat was in 1943-44. Een echte metamorfose! De aanleiding was het eerste bombardement op Kortrijk. Hij stichtte met een vijftiental buren het “Comiteit der Deerlijkstraat en aanpalende straten”, een civiele bescherming avant la lettre. Hun lokaal was bij ‘Sif de Smed’ in de Bekaertstraat. Het opzet was: de mensen verwittigen en helpen bij eventuele luchtaanvallen. Er bestond bijvoorbeeld een toegangsplan van iedere kelder in de wijk. De drukke activiteiten zijn niet meer gestopt. Vanaf 1949 tot aan zijn pensioen was Michel bediende bij Bekaert, maar daarnaast kwam de Nationale Strijdersbond. Hij stichtte de Zwevegemse afdeling, samen met Jozef Delombaerde en Aureel Terryn. Die NSB werd zijn levenswerk. Hij schreef ontelbare brieven naar de ministeries om voor zijn leden alles te bekomen waar ze recht op hadden: vuurkaart, strijderskaart, eretekens enz. Hij vulde ook hun formulieren in voor de successierechten, voor de fiscus, noem maar op. Zijn huis in de Deerlijkstraat werd een echt kantoor. Hij ontving de mensen iedere dinsdag, van 18 tot 20 uur. Soms zaten er tot acht ‘kliënten’ in de geïmproviseerde wachtkamer (dat was zijn ‘voorplaatske’). Bijna elke zaterdag was hij te vinden in een of ander ziekenhuis, op bezoek bij zijn makkers. Altijd stond hij op de bres, volstrekt belangeloos. Hij werd ook provinciaal voorzitter en is dat gebleven tot aan zijn dood. Vereremerkingen: Oudstrijder 1940-1945, Medestichter en Erevoorzitter N.S.B. Zwevegem, Officier Leopold IIorde, Officier in de Kroonorde, Ridder in de Leopoldsorde, Ridder in de Kroonorde, Ridder in de Leopold II-orde, Gouden Palm van de Kroonorde, Medaille Militair Strijder, Herinneringsmedaille, Medaille S.M. Koning Albert, Gouden Medaille N.W.O.S., Zilveren Medaille N.W.O.S., Bronzen Medaille N.W.O.S., Medaille N.W.O.I. zilveren ster, Erekruis N.S.B. met Rozet, Gulden Palm van het Erekruis N.S.B., Medaille 8e Linie en nog verscheidene burgerlijke eretekens
145
Antoinette Vandenbulcke Geboren te Moen op 21 februari 1922 en overleden te Moen op 18 maart 1998. Hoe een dubbeltje rollen kan. Antoinette Vandenbulcke, dochter van Ivo en Maria Decraene en echtgenote van Daniël Rommens, hield in 1975 met het oog op de schoonheid en het verleden een tentoonstelling over leven en werk van de overleden Moense kunstschilder Achiel Hennion. Zijn schoonzoon, die de uitnodigingen had gemaakt, noemde mevrouw Rommens ‘voorzitter’ van de ‘heemkundige kring’. Op die manier en onder die noemer kwam Mulnis, de Moense Culturele en Heemkundige Kring, tot stand. Haar oudste zoon Eric, die in 1998 overleed, nam het secretariaat voor zijn rekening. Het was de bedoeling de liefde voor het eigen heem te bewaren en de eigen volkscultuur via verschillende activiteiten te verspreiden. Hiermee werd het sein op groen gezet voor de volgende tentoonstellingen om en rond Moen: ‘Oud Moen herleeft’, ’Kunst in Moen’, ‘J. Verhenneman’, ’Creatief Moen’, ’Oudheden en curiositeiten’, ‘Moense Kunstenaars’ en de biënnale kermistentoonstelling van Moense kunstbeoefenaars. Daarenboven organiseerde Antoinette van 1976 tot 1998 regelmatig bijeenkomsten in haar woning aan de Bossuitstraat voor hen die in het kantklossen geïnteresseerd waren. In het stichtingsjaar bracht het gezin Rommens-Vandenbulcke o.l.v. zoon Dirk het boek ‘Moen, ons dorp van toen’ uit. Vijf jaar later verscheen een tweede aanvullend deel. In 1988 werd naar aanleiding van het feestjaar ‘1000 jaar Moen’ een extra verzorgde uitgave aangaande de festiviteiten en het Moense patrimonium verspreid. Datzelfde jaar werd ook een tinnen schaal met schild van de gemeente aan de man gebracht en een vierdelige ‘Mulnis Millenniumkrant’ uitgegeven. Antoinette stond eveneens aan de wieg van de heemfeesten met de grandioze Dorpsfeesten in 1978 als uitschieter, de bijeenkomst van uitgeweken Moense acteurs en muzikanten, de buitenbeentjes zoals de Poëzieavonden met werk van zoon Dirk, de Jeugd- en Muziekconcerten met de leerlingen van de muziekschool en de ontspanningsavond ‘Zo gezegd, zo gezongen’ met het Sint-Elooizangkoor, het optreden van Moens talent en interviews met bekende Moenenaars. Samen met dokter Gommar Crepel zorgde de voorzitster van Mulnis in 1983 voor het inmetselen van een gedenksteen in de kerkmuur en voor het optrekken van een monumentje met keramieken kunstwerk van Edgard Antoin, waarop de beeltenis staat van de vroegere romaanse kerk, die door het huidige neogotische gebouw werd vervangen. Behalve die blijk van waardering voor het vroegere godshuis kwam er ook een blijvende herinnering aan enkele merkwaardige dorpskapellen, die werden gerestaureerd en in stand 146
gehouden. De heemkundige kring lag in 1976 tevens aan de basis van de bescherming en het behoud van het sympathieke Sint-Pietersophaalbrugje over het kanaal Bossuit-Kortrijk, dat eigenlijk al veroordeeld was om afgebroken te worden, zoals dat gebeurde met de gewezen souterrain op het kanaal. In 1986 bekwam Antoinette Rommens-Vandenbulcke het bovenste gedeelte van het leegstaande oude schoolhuis bij de gemeenteschool in de Beekstraat om er een museum in te richten. Haar rijke verzameling materiaal, gebruiksvoorwerpen die in vroegere tijden thuis, op school of in het dorp te zien waren of gebruikt werden konden er in ogenschouw worden genomen. Veel Moenenaars droegen hun steentje bij. Toen de gemeente besloot het bouwvallig gebouw met de grond gelijk te maken, kreeg het heemkundig museum in 2000 - het jaar van zijn 25-jarig bestaan - onderdak in een gedeelte van het vroegere klooster op de Moenplaats 10. De laatste zusters in Moen van de congregatie O.L.V. van Zeven WeeĂŤn uit Ruiselede hadden namelijk hetzelfde jaar het gebouw verlaten. In 1987 werd Antoinette Rommens-Vandenbulcke door het Willemfonds Zwevegem tot figuur van het jaar uitgeroepen. Na het overlijden van Antoinette heeft haar dochter Sabine Rommens, de Moense kunstschilderes, het voorzitterschap van de Culturele en Heemkundige Kring Mulnis overgenomen. Sabine, die gehuwd was met wijlen Frans Vanmarcke, wil het werk van haar moeder zo lang mogelijk voortzetten.
Viering van het Davidsfonds.
.
147
Maurits Vandermarliere Geboren te Helkijn op 25 januari 1892 en overleden te Kortrijk op 22 december 1978. Zoon van Henri Vandermarliere en Louise Marie Dierick. Echtgenoot van Angèle Vandeburie. Maurits Vandermarliere was koster in Moen, maar had er ook sinds 1924 een sigarenwinkel. Een van zijn ooms was een bekend tabakshandelaar in Zandvoorde en misschien is het dat voorbeeld dat hem inspireerde om in 1926 de stap te zetten van handelaar naar producent. Uit de inboedel van een failliete sigarenfabriek in Waterloo kocht hij een sigarenmachientje dat met de hand werd aangedreven. In het jaar dat daar op volgde produceerde Maurits Vandermarliere met de hand niet minder dan zestigduizend sigaartjes. Zijn bedrijf was vanaf het begin een succes en groeide van jaar naar jaar. In 1936 verhuisde de onderneming, die toen de naam Ets. Vandermarliere NV droeg, naar de Gauwelstraat in Heestert, niet ver van het station Moen-Heestert. Daar zag het bekende merk “NIC” het levenslicht. In mei 1937 kwam koning Leopold III er op bezoek (die bezocht toen ook de onderneming Bekaert in Zwevegem). Vanaf die periode ging het bedrijf zich meer en meer toeleggen op kleine sigaartjes. De exportactiviteiten begonnen in 1968 en drie jaar later bereikte de jaarlijkse productie de 40 miljoen stuks, jaarproductie die in 1974 nog eens verdubbelde. Maurits Vandermarliere overleed op 88-jarige leeftijd. De bedrijfsgebouwen van Cortès in Knokke heeft hij niet weten oprichten: die werden in 1988 officieel geopend door minister Gaston Geens, voorzitter van de Vlaamse Executieve.
Mei 1937 – bezoek van koning Leopold III
148
Joseph Vandevelde Geboren te Harelbeke op 10 april 1919 en overleden te Zwevegem op 17 juni 2002. Zoon van Gentiel Vandevelde en Sidonie Demoor. Echtgenoot van Jacqueline Steeland. Vanaf 1939 was hij propagandist van de K.A.J. in het verbond Kortrijk en het jaar daarop in de Landsbond, dit onder de leiding van de latere kardinaal Jozef Cardijn. Joseph was in dienst bij de gemeente Zwevegem vanaf 1 september 1940, als tijdelijk schrijver toegevoegd bij de dienst van de ravitaillering door het Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening. Zijn opdracht bestond er tevens in om contacten te leggen met de lokale boeren om aan voldoende voedsel te geraken voor de Zwevegemse bevolking. Deze opdracht eindigde voor hem op 12 oktober 1944. Vanaf 1945 was hij in dienst bij het A.C.W. Zwevegem als bestuurder van de coöperatieve ‘De Volksmacht’ en als B.A.C.-kassier. Op 21 januari 1947 kwam hij, op 27-jarige leeftijd, voor het eerst in de gemeenteraad en werd tegelijk schepen, in opvolging van Joseph Vercruysse, onder burgemeester Leon Antoon Bekaert, tot eind 1961. Daarna was hij schepen onder burgemeester Antoon Bekaert, die zijn vader opvolgde. Hij bleef deze functie van schepen vervullen tot 31 december 1976. Van 1947 tot 1976 vervulde hij meermaals de taak van dienstdoende burgemeester als de echte burgemeester op zakenreis was. In 1977 werd hij de eerste burgervader van de fusiegemeente Zwevegem en dit tot 1988. Joseph was tevens West-Vlaams provincieraadslid van 11 april 1954 tot in 1963 en daarna tot 1977 ondervoorzitter van de provincieraad. Op 6 mei 1972 werd hij gevierd voor 25 jaar dienst als eerste schepen en 18 jaar provincieraadslid. Tijdens zijn burgemeesterschap realiseerde hij tal van zaken, o.a. de nieuwe bibliotheek en de uitbouw van het gemeentelijk onderwijs. Vanaf 1961 was hij eveneens voorzitter van de huisvestingsmaatschappij ‘Eigen Haard’ uit Zwevegem, tot 1995. Voor hem waren de voorzitters: Alfred Vandewalle (1923-1930) en Joseph Vercruysse (1930-1961). Joseph is ook voorzitter geweest van de kerkfabriek Sint-Amandus te Zwevegem, van de Zwevegemse gepensioneerden (K.B.G.) en van de Zwevegemse seniorenraad. Joseph Vandevelde was een eeuwig optimist die meer dan veertig jaar lang het politieke gezicht van Zwevegem mee heeft bepaald. De computer was hem totaal onbekend. Zelfs een notitieboekje kende hij niet: alle vragen die hij langs de weg kreeg werden keurig genoteerd op een bierviltje dat hij altijd in zijn zakken had zitten. 149
1952 – Joseph Vandevelde met pijp en niet met zijn traditionele sigaar.
Bakkerij van de Volksmacht (de Gilde) – jaren 1950 L-R: broodvoerder Albert Verschuere, Sifke Vercruysse, Esther Ovaere (zuster van Alberik), Monica Tieschler (een Duits meisje dat bij haar op vakantie kwam), Georges Verhaeghe (echtgenoot van Esther en gerant van De Volksmacht), Joseph Vandevelde.
150
Pastoor Paul Corneille, Julien Vanhoutte en Joseph Vandevelde heffen samen het glas.
Burgemeester Joseph Vandevelde in zijn kenmerkende houding bij toespraken.
151
1976 – De verkozenen van ‘De Gilde’ voor de gemeenteraad. L-R: staand: Marcel Pappyn, Lieven Delrue, Bernard Verspaille, Arvil Dierick zittend: Gerard Baert, Francine Dewilde, Joseph Vandevelde en Remi Desloovere.
1977 – Joseph Vandevelde wordt ingehaald als burgemeester van de nieuwe entiteit Zwevegem. Naast hem zijn echtgenote Jacqueline Steeland. Op de achtergrond politiecommissaris Rudolf Devos te paard.
152
André Vanhoutte Geboren te Sint-Denijs op 12 februari 1909 en overleden te Heestert op 23 juli 2002. Zoon van Desiré Vanhoutte, landbouwer, en Valerie Seynaeve. Echtgenoot van Gabrielle Hocedez. André en Gabrielle zijn kinderloos gebleven. Net als zijn vader was hij landbouwer, op de ouderlijke hoeve in de Zandbeekstraat. André volgde lager onderwijs in Sint-Denijs en daarna, tot zijn 17de jaar, de landbouwschool in Avelgem. Hij werd op 21-jarige leeftijd door de ziekte van zijn vader verantwoordelijk voor een boerderij met 30 ha. Hij bestuurde dit landbouwbedrijf samen met zijn zuster. Na zijn huwelijk werkte hij ook een tijdlang samen met zijn schoonvader in dezes paardenhandel. We kunnen ons die tijd nog nauwelijks voorstellen. André heeft zelf verteld hoe ze soms paarden kochten in het Waasland. Die paarden werden tot aan de Sterre gebracht in Gent, waar ze moesten worden afgehaald. “We brachten die paarden te voet naar Kortrijk. Toen liet de weg Gent-Kortrijk dat nog toe. Er lag op de zijkant van de baan, die toen nog in kasseien lag, een zijstrook van ongeveer drie meter, die wij met onze paarden gebruikten. We legden de afstand af in zowat 8 tot 9 uur.” Aan het begin van de jaren 30 richtte hij te Sint-Denijs de Boerenjeugd op en werd de eerste voorzitter. Met de verkiezingen van oktober 1938 werd André samen met zijn vriend André Vandeputte verkozen tot gemeenteraadslid voor de katholieken. Tijdens de oorlog werd op bevel van de bezetter een ‘Nationale Landbouw- en Voedingskorporatie’ opgericht, met een verantwoordelijke in elke gemeente. Waar de burgemeester een landbouwer was nam deze veelal die verantwoordelijkheid op zich, maar in Sint-Denijs weigerde toenmalig burgemeester Octaaf Delputte pertinent dat te doen. Daardoor werd André Vanhoutte aangeduid als verantwoordelijke voor Sint-Denijs, die erop toe moest zien dat de boeren voldoende voedsel leverden volgens de grootte van hun hoeve en hun opbrengsten. André heeft die uitermate delicate opdracht gewetensvol en naar best vermogen volbracht. Hij moest soms erg vindingrijk zijn, maar dat lukte. Hij kon bijvoorbeeld een regeling uitwerken waardoor alle huisgezinnen in Sint-Denijs jaarlijks een extra portie graan van 30 kg kregen. Iedere boer moest, ook weer volgens de grootte van zijn bedrijf, zijn bijdrage leveren. André had de boeren ervan kunnen van overtuigen dat dit het beste was voor alle betrokken partijen. In januari 1940 werd de buur van André zijn ouders, de weduwnaar Georges Locquet, opgeroepen voor het leger. Hij had nog twee kinderen bij zich, Avila (14 jaar) en Maria (12 jaar). Omdat Georges al zo veel gedaan had voor de ouders van André mochten zijn kinderen 153
naar de boerderij bij André. Uiteindelijk zijn de kinderen Locquet bij André uitgehuwelijkt. En toen Georges weer thuis kwam mocht ook hij zijn intrek nemen op de hoeve bij André en kreeg er werk aangeboden. Onderpastoor Desmet was de eerste die André in contact bracht met het verzet. Op een avond stond hij aan de deur bij André en vroeg een stuk vlees. Zonder vragen te stellen gaf André hem dat mee. De dag erna, in de voormiddag, was de onderpastoor daar weer en zei dat hij het raar vond dat André niet gevraagd had voor wie of wat het vlees moest dienen. André antwoordde dat hij wel wist dat het was om iemand te helpen. Volgens de onderpastoor was het voor twee Engelse piloten die bij hem ondergedoken zaten en via Doornik terug naar Engeland moesten worden gebracht. Korte tijd erna werd er opnieuw aangeklopt, ‘s avonds laat. Ditmaal was het een familielid uit Frankrijk. Het betrof een Franse luitenant, die in de meidagen van 1940 gevangen genomen was en overgebracht werd naar Duitsland, tegen de Poolse grens. Van daaruit was hij samen met nog twee anderen kunnen ontsnappen, om uiteindelijk in Sint-Denijs terecht te komen. Door tussenkomst van de oorlogsburgemeester bekwam André een Belgisch paspoort voor de officier, die van dan af vrij kon rond lopen op de boerderij en kon meewerken. Op die geleidelijke manier geraakte André tenslotte volop betrokken bij het verzet (actief lid van het geheim leger Zone 1, sektor A 20). Stilaan diende zijn hofstede als wapenarsenaal en vergaderplaats voor hogere verzetslieden. Het heeft hem vaak angstige momenten opgeleverd. Er werden wapens bestemd voor het verzet aangebracht vanuit de lucht uit Engeland en gedropt naast het bosje in de Wildingstraat, gelegen op circa 300 meter van de boerderij van André Vanhoutte. Onder zijn bed was een luik aangebracht, zodat hij weg kon indien nodig. De tunnel was gegraven tot buiten de gebouwen, maar onzichtbaar voor buitenstaanders. Het schuiloord heette ‘De Vink Sectie 50’ en het wachtwoord luidde: “Steek de vinke in de muite.” Onnodig te zeggen dat er vreselijk angstige momenten zijn geweest. Zo daagde eens een vijftal Duitse soldaten op de hoeve op, terwijl er een vergadering aan de gang was met enkele vooraanstaanden van het verzet. Zijn vrouw kwam het melden en liep snel terug naar de woonkamer. Gelukkig kwamen die Duitsers alleen maar wat eieren vragen om hun honger te stillen. Nadat ze bediend waren vertrokken ze opnieuw. De paniek was eigenlijk voor niets nodig geweest. Na de bevrijding bleek André vergevingsgezind voor collaborerenden, wat hem niet altijd in dank werd afgenomen. Nog tijdens de oorlog kocht André een huis met aanhorigheden aan op den Dries, recht tegenover de Moenstraat. Na de oorlog begon hij er een tabakfabriekje, dat een zevental meisjes in dienst had en waar een vriend opzichter en verkoper was. Spijtig dat André er na een drietal jaren alleen voorstond, want zijn vriend huwde en begon zelf een zaak in Kortrijk. Boer zijn en tabakfabrikant was niet verenigbaar, zodat André die tabakzaak na een viertal jaren moest stopzetten. Wat beter verenigbaar was: de paarden. André bleef in de paardenwereld actief. Bij hem thuis verbleven in een weide achter zijn woning altijd een aantal paarden. Hij stichtte de vereniging ‘De Hoeveruiters’ en begeleidde zijn ruiters naar de verschillende tornooien. Hij liep op 14 november 1968 een ongeval op: hij werd met zijn hand gegrepen in een aardappelrooimachine en hield er een verlamde hand aan over (70% invalide). Noodgedwongen verliet hij zijn hofstede in juni 1970. 154
In 1976 kreeg hij op het paardentornooi in Oostende een zware hersenbloeding. Na zes weken strijd tussen leven en dood kreeg hij het geluk aan zijn kant, zodat hij nog kon genieten van een gelukkige oude dag samen met zijn echtgenote. Hij bleef voor de rest van zijn leven met al de vezels van zijn lijf aan de boerenstiel verknocht. AndrĂŠ was sociaal bewogen tot op hoge leeftijd, trouw lid van de Kristelijke Bond van Gepensioneerden (nu OKRA). Hij was graag bij mensen, om met hen te praten of te kaarten. Hij was 50 jaar secretaris van de kerkfabriek van Sint-Denijs. En om volledig te zijn: hij was ook een fervent jager op klein wild.
Hofstede van AndrĂŠ Vanhoutte die dienst deed als wapenarsenaal en vergaderplaats voor hogere verzetslieden.
155
Julien Vanhoutte Geboren te Zwevegem op 22 mei 1914 en overleden te Zwevegem op 24 juni 1963. Zoon van Amaat Vanhoutte en Zulma Caveye. Echtgenoot van Alice Demeire. Hij volgde zijn opleiding als schoenhersteller in Izegem en begon zijn schoenhandel in 1935 in de Otegemstraat 124, in café ‘St.Eloy’. Van de brouwerij die eigenaar was van het gebouw mocht hij er alles doen, maar op de eerste plaats moest het er café blijven. Julien loste dit op zijn manier op: vooraan had hij een schoenwinkel waar men nieuwe schoenen, ‘botten, zeesletsen en sevatten’ kon kopen. In de tweede ruimte hield hij zijn café open en achteraan had hij zijn werkplaats, waar hij schoenen herstelde. Lange Julien met mascotte Marc Dendauw tijd was hij in de Otegemstraat alleenheerser voor het herstellen van schoenen, tot André Vandekerckhove zich uit Knokke kwam vestigen in het voorste deel van de Otegemstraat. Julien had concurrentie gekregen. Tijdens de verlofweek van 1955 ontstond in café ‘Den Doorn’ het fenomeen 'Vanhoutse mee s'n strootie hoedse'. De guitige Julien Vanhoutte stond al jaren om zijn fratsen bekend. In die tijd begonnen de meeste mensen met vakantie en op reis te gaan en Julien wilde zijn buren wijsmaken dat ook hij met vakantie naar het buitenland zou vertrekken. In lichte zomerkledij en met een strohoed op het hoofd liep hij door de Otegemstraat met een grote ‘valieze’ waarop in krijt het woord ‘TYROL’ was geschreven. Hij was toen wijkburgemeester van Otegemstraat 1 en het was zijn bedoeling in deze uitrusting alle herbergen van zijn wijk aan te doen, vanaf de kerk tot aan het station. Waar hij ook verscheen, overal kende de strohoed een opvallend succes. Toen hij halverwege zijn rondgang ook in ‘Den Doorn’ belandde, volgde het hoogtepunt. Vele vrienden waren daar al samengekomen, en gezien het Juliens stamcafé was, voelde hij zich daar werkelijk in zijn element. Bij een imitatie van Maurice Chevalier en zijn liedje ‘Prosper, Hoepla Boem’ kreeg hij iedereen rond zich en toen ontstond die merkwaardige weddenschap. Men daagde Julien uit van dan af elke dag die strohoed te blijven dragen en dit tot Kerstmis. Inzet: een vaatje bier. Het werd een wedstrijd van een tegen allen, want iedereen lag natuurlijk op de loer om Julien zonder strohoed te betrappen. Maar Vanhoutse won zijn weddingschap met glans. Meer zelfs, hij ging er mee door en men zag hem nooit meer zonder strohoed, ook thuis niet in zijn schoenmakerij. Later kreeg die strohoed zelfs nog een grotere betekenis. Julien was in het begin van de tweede wereldoorlog bestuurslid van de Witte Kaproenen, een samenraapsel van spelers die niet naar de oorlog of niet opgeëist waren. In 1942 werd dan Zwevegem Sport opgericht en Julien was daar van meet af aan bestuurslid van. Hij reisde samen met zijn mascotje Marc 156
Dendauw overal met zijn ploeg mee en dit tot ver buiten de provincie. Vooral tijdens de winterperiode en bij barslecht weer was die man met zijn strohoed voor niet-Zwevegemnaren een vreemde verschijning. Maar in Zwevegem stelde men zich daar al lang geen vragen meer bij. Iedereen wist dat Julien de laatste uitslag van Zwevegem Sport in krijt op de zwarte rand van de strohoed schreef. Kwatongen beweerden dat de cijfers veel groter en duidelijker geschreven waren bij een overwinning dan bij een nederlaag, maar ja, men zegt zoveel. En trouwens, waarom ook niet? Zo is Vanhoutse de legende ingegaan. Hij bleef zijn strohoed dragen tot aan zijn dood. Julien overleed op 24 juni 1963, amper 49 jaar oud.
Dat Julien Vanhoutte (liggend op tafel) altijd bereid was voor een feestje mag blijken uit deze foto anno 1960 genomen in het ‘Oud Gemeentehuis’ toentertijd het voetballokaal. L-R: - zittend Michel Thienpont en Raphaël Decuypere staand: Juul Maertens, Walter Barrezeele, Gerard Vandenherke, Leon Matton, Michel Matton, Fernand Maertens en diens zuster Agnes als dienster van het café.
157
Lucien Vanhoutte Geboren te Otegem op 9 mei 1929 en overleden te Otegem op 5 augustus 1983. Echtgenoot van Denise Defoor. Het echtpaar had twee pleegkinderen: Micheline en Claudine Decock. Als jonge bouwondernemer wist hij een bloeiende zaak op te richten die hij ook ten dienste stelde van het dorp. Hij bouwde in 1973 als een mecenas een nieuwe voetbalkantine op het Blauwvoetveld. Als Chiro-vriend bouwde hij na een brand een nieuw Chiroheem, dat in 2011 nog altijd dienst doet. Klap op de vuurpijl: hij stelde zijn privé zwembad ter beschikking van de Otegemnaren, zodat men mag zeggen dat hij Otegem leerde zwemmen. Ter gelegenheid van de Sportbiënnale in 1972 mocht het gemeentebestuur honderd en vijf scholieren huldigen die hun zwembrevet in het olympisch zwembad van Kortrijk hadden bekomen, nadat ze de lessen en trainingen gevolgd hadden in het plaatselijk privé zwembad van Lucien. De mensen van vandaag denken nog met heimwee terug aan de gezellige uren die ze in de Otegemse zwemkom mochten slijten. Het succes was overweldigend. Hij maakte er dan een overdekt zwembad van, dat dienst deed tot aan de fusie. Ook de volwassenen konden ervan genieten. Iedere avond kwam een andere straat of wijk aan de beurt. Niet te verwonderen dat de politiek aan zijn mouw trok om op de lijst van burgemeester Ysenbaert te komen, en Lucien werd schepen van Openbare Werken in 1973 en na de fusie van 1977 ere-schepen. In zijn druk leven maakte hij ook tijd voor zijn gezin en zijn familie. Samen met Denise besloot hij twee pleegkinderen op te nemen die op hun liefde konden rekenen. Lucien stierf op 54-jarige leeftijd. Een groot verlies voor het dorp en de vele mensen die hij met raad en daad had bijgestaan.
158
Gerard Vanrespaille Geboren te Otegem op 19 juni 1930 en overleden te Lissabon (Portugal) op 3 mei 1992.
Gerard was een zoon van Aimé (1879-1960) en Martha Deleersnyder (1896-1976) en de vijfde van zes kinderen. Beide ouders waren afkomstig van Wielsbeke, maar vestigden zich na hun huwelijk in Otegem. Vader Aimé was molenaar en moeder Martha was huisvrouw. Ondanks de oorlog beleefde Gerard gelukkige kinderjaren. Hij is toen misdienaar geweest (een soort die stilaan met uitsterven bedreigd lijkt). Hij ging naar de lagere school in Otegem en trok dan naar de normaalschool in Torhout. In 1949 kwam hij als jonge enthousiaste onderwijzer aan in de gemeenteschool van Heestert. Daar gaf hij eerst les in het eerste en tweede leerjaar en heeft er daarna zowat alle leerjaren doorlopen. In 1960 trouwde hij met Trees Kindts (°1932), een onderwijzeres uit Outrijve. Ze waren reeds 30 en 28, eerder laatbloeiers voor die tijd, maar na vijf jaar was het gezin al compleet, met vier kinderen. Moeder bleef zes jaar thuis midden in die kinderweelde en stond daarna weer voor de klas. Van 1968 tot 1979 was Gerard schoolhoofd met klas, wat heel veel werk meebracht. In die drukke periode werden in 1973 nieuwe klaslokalen gebouwd en bij die gelegenheid schreef Gerard ‘Een korte historiek van de gemeentelijke jongensschool van Heestert’. In 1979, na de fusie, werd hij directeur van Gemeenteschool 3 Zwevegem. De druk van een klas viel weg, maar hij miste zijn leerlingen. Het werd zes jaar pendelen tussen Heestert, Otegem en SintDenijs. Dat deed hij tot aan zijn pensioen in 1985. Ondanks zijn druk beroepsleven vond Gerard nog de tijd om bij te leren. In 1953 behaalde hij het diploma Hogere Opvoedkunde in Gent en in 1965 dat van lesgever aan gehandicapten (BLO) in Roeselare. Hij behaalde het brevet van zwemmonitor in 1974 en in 1977 volgde hij een driejaarlijkse bijscholingscursus voor vernieuwde wiskunde. Een wereldvreemde studax? Nee, hoor. Al in zijn Otegemse jaren was hij lid van de harmonie en een overtuigd kajotter. Dat bleef hij tot aan zijn huwelijk, waarna hij aansloot bij de Kristelijke Werknemersbeweging (KWB). Voor zijn huwelijk was hij monitor bij de vakantiekampen voor 14-jarigen van de Christelijke Mutualiteiten. Dadelijk na zijn benoeming in Heestert werd hij aangesproken om voor de aanvang van de lessen op de speelplaats elke dag tien minuten turnles te geven aan de hele schoolgemeenschap. Turnclub IJzervast had dat al gauw in het snotje en schakelde hem in als leider van de ‘kleinen’. Die groeiden aan tot on159
geveer zeventig leden, zodat hij ze in twee groepen moest splitsen. Maar hij was niet alleen turnleider: hij stond ook in voor de organisatie van turnfeesten, demonstraties en wedstrijden. Hij was gedurende vijftien jaar manusje van alles, en dat met de beperkingen van die tijd. Zo moest hij als verslaggever van al die activiteiten voor het drukwerk per fiets naar Otegem, want in heel Heestert was toen geen stencilmachine te vinden, laat staan een fotokopieertoestel. Bij de toneelbond ‘Deugd en Vreugd’ was hij aanvankelijk spelend lid, en daarna secretaris van 1956 tot 1964. In 1989 schreef hij de geschiedenis van het gezelschap, dat toen 90 jaar bestond (verschenen in het vierde jaarboek van de Heemkring Frans van Halewijn, Zwevegem, 1990). Gerard was ook muzikaal begaafd. De fanfare Sint-Cecilia kon op hem rekenen en hij zong voor zijn plezier in het Mariakoor. Vooraleer er sprake was van een muziekschool gaf hij naschools notenleer en les aan de trommelaars. In 1978 werd hij zelf nog baritonspeler in de voornoemde fanfare. Om het rijtje verenigingen af te sluiten: Gerard was een trouw bestuurslid van de Gezinsbond. Na zijn pensionering in 1985 bleef hij lid van veel verenigingen, en nu ook van de Vlaamse ouderenorganisatie OKRA. Hij werd eveneens oprichter en voorzitter van de gewestelijke grootoudersafdeling van de Gezinsbond. Nu de werkdruk weggevallen was kwam er tijd vrij voor de hobby’s: fietsen, wandelen, tuinieren, taalcursussen volgen, zwemmen, muziek spelen, zingen en vooral reizen. Tot een tragisch ongeval in Portugal een einde maakte aan dit leven van toewijding en dienstbetoon. Hij mocht niet oud worden, maar heeft intens geleefd.
Het schoolfeest op zondag 23 juni 1985 was meteen het afscheidsfeest van directeur Gerard Vanrespaille en zijn echtgenote Trees Kindts, onderwijzeres in het 4de leerjaar.
160
Roger Vanrespaille Geboren te Wielsbeke op 6 november 1919 en overleden te Deinze op 27 december 1963. Oudste zoon van Aimé en Martha Deleersnijder en dus oudste broer van Gerard Vanrespaille (zie aldaar). Echtgenoot van Rachel Platteau. Het echtpaar had 3 kinderen: Rik (stierf op achtenveertigjarige leeftijd), Rita en Jos (stierf op zesendertigjarige leeftijd in dramatische omstandigheden als ontwikkelingshelper in Brazilië). Meester Roger was onderwijzer te Otegem van 1938 tot 1959. In die 21 jaar heeft hij veel betekend voor het Otegemse gemeenschapsleven. Hij maakte het ontstaan van FC Blauwvoet mee in 1933 en werd als speler een steunpilaar in de eerste generatie van FC Blauwvoet in de Vlaamse Voetbalbond. Toen de club in 1944 toetrad tot de Koninkijke Belgische Voetbalbond, werd hij 15 jaar lang secretaris en ploegafgevaardigde. Iedere zaterdag schreef hij bij schoenmaker André Dendauw op een bord de samenstelling van de eerste ploeg en van het tweede elftal. Toen speelde Blauwvoet met allemaal Otegemnaren. André Dendauw droeg het bord elke zondag naar het portaal aan de kerk en na de hoogmis laaiden de discussies op onder de supporters. Zo van: ” Ze hebben er nu den dienen ingezet; kijk den dienen moet in ’t tweede spelen, vriendjespolitiek!” Een misnoegde vader of supporter veegde soms uit protest de naam van een speler uit. Toen was er nog geen trainer aangesteld. Het was toen de tijd dat heel het bestuur de ploeg samenstelde in ‘t lokaal ‘De halve maan’. Als een misnoegde speler niet akkoord ging leverde hij zijn ‘kleren en zijn schoenen’ in, en begon het diplomatisch werk om de speler op andere gedachten te brengen. Toen moest telkens secretaris Roger mee ‘ten huize van’. Tot 1959 was hij de duivel doet’t-al in het verenigingsleven. Hij was secretaris van het Davidsfonds en van de Duivenmaatschappij ‘Eerlijk vooral’, wekelijks moest hij de inkorving in goede banen leiden. Hij werd secretaris van de gewestelijke duivenmaatschapij ‘De Scheldebond’. Hij was ook 15 jaar lang de animator van de Otegemse ommegang-en kermisfeesten. Hij organiseerde de jaarlijkse zomerfeesten op Kasteel te Diesveld en de sportontmoetingen 161
tussen de omliggende scholen. Toen hij Otegem in 1959 verliet om schoolhoofd te worden in de vrije school te Kaster liet hij een grote leemte na. Hij verhuisde naar Kaster in 1961. Daar bleef hij zich onverdroten inzetten voor zijn nieuwe dorpsgemeenschap. Hij was leider van het plaatselijk mannenkoor. Hij werd ook bestuurslid van het Christen Onderwijzersverbond Kring Waregem. Hij heeft in zijn veel te korte leven in Otegem een onuitwisbare stempel gedrukt. Hij stierf op 54-jarige leeftijd.
De jonge onderwijzer Roger Vanrespaille met de klas van het eerste studiejaar 1943.
162
Victor Vantieghem Geboren te Dottenijs op 17 september 1877 en overleden te Otegem op 8 maart 1965. Echtgenoot van Marie-Juliette Depraetere. Ze hadden vier zonen: Joseph, Achiel, Gerard en Paul. Alleen Paul is in de politiek gestapt en werd gemeenteraadslid. Victor Vantieghem was burgemeester van Otegem van 1921 tot 1938. Jules Devos en Aimé Callens waren zijn schepenen. De macadams (betonbanen) in de Avelgemstraat (nu Scheldestraat) en de Zwevegemstraat werden toen aangelegd, met dien verstande dat de betonlaag onderbroken werd als de klim naar het dorp begon. Dit werd zo gedaan omdat de paarden onvoldoende vaste ’stand’ zouden hebben op dat gladde beton zodra ze meer kracht moesten ontwikkelen om hun zware lasten naar boven te sleuren. De hellingen werden daarom in kasseistenen aangelegd. Victor Vantieghem was erevoorzitter van de Bond van de Grote Gezinnen. Van beroep was hij landbouwer, maar hij nam in 1908 een brouwerij in de Scheldestraat over van A. Valcke. Zoon Gerard Vantieghem stichtte zodoende de ‘Brouwerij St-Antonius’. Daar elk dorp heel wat herbergen telde was de Brouwerij Vantieghem een succesverhaal. ‘Draver’s extra-stout’ was het paradepaardje en er was ‘Real Pils’ voor lokaal verbruik. Iedere Otegemnaar dronk ‘s middags tafelbier bij het eten. De bevoorrading gebeurde met ‘paard en karre’. In 1964 werd de brouwerij overgenomen door Bieren Lamot. De brouwerij-hoeve bestaat nog altijd in de Scheldestraat en heeft nu als uithangbord: ‘D’oude Brouwerij’.
163
Henri Verbrugge Geboren te Ingooigem op 2 januari 1854 en overleden te Moen op 12 januari 1944. Eind 1889 nam Henri Verbrugge met zijn vrouw Elodie Devos zijn intrek op Samains molen op ‘t gehucht Bavegem in Moen. Hij kwam van Soetens molen te Kortrijk. In de Groeningestede speelde hij al toneel. Enkele maanden nadien deed het gerucht onder de lokale bevolking de ronde dat de molenaar ‘ne specialen’, een zonderling was!?! Wat er ook van zij, hij leerde het Moense volk toneelspelen en bracht ‘leven’ onder de plaatselijke bevolking. Zijn manier van doen schoot bij sommigen in het verkeerde keelgat en bij de geestelijkheid viel zijn vrije ‘toneel’-visie in slechte aarde. Molenaar Henri Verbrugge was beter bekend onder de volksnaam ‘Rietie Mulders’. Beroepshalve was de meester-molenaar bedreven in het slijpen van molenstenen. In de vrije tijd die hij zich eigen maakte, speelde hij aardig accordeon en zong voluit Vlaamse liederen. Los daarvan was hij verknocht aan het toneel. Hij stond steevast op de planken en regisseerde met handen en voeten. Toneel spelen was hij liefste dat hij deed. Henri stond ook aan de wieg van de vereniging ‘De Zuid-Afrikaanders’ - plaatselijk ‘De Boers’ genaamd - die vorige eeuw in café ’t Kloefke werd opgericht. Dit was een maatschappij die haar medeleven betuigde met de onderdrukte ZuidAfrikaanse republieken Oranje-Vrijstaat en Transvaal in de bittere oorlog tegen de Engelsen. Verbrugge trad eveneens in het politieke strijdperk. Daar kwam hij echter van een koude kermis thuis. Met een eigen lijst pakte hij uit in de gemeenteraadsverkiezingen van 1921. Niemand van de ‘Lijst der Democraten‘ werd verkozen. Verbrugge was een opvallende figuur. De dorpelingen bestempelden hem zoals gezegd als ‘ne rare gedraaiden’, een flierefluiter. ’t Blijkt dat een boer die met z’n graan naar de molen reed hem eens in het vuur van een herhaling bezig hoorde, zijn paard en kar keerde, naar ’t dorp toe reed en onderweg uitbazuinde dat de mulder aan ’t zot worden was. Toch raakte Henri Verbrugge volledig ingeburgerd. Hij was graag onder de mensen en verbroederde met de Moenenaars in de herbergen. Spontaan begon hij er te zingen, accordeon te spelen of een stuk uit een of andere rol voor te dragen. Zij die erbij waren – vooral jongeren - kwamen onder de indruk van zijn voordrachtkunst en spoorden hem aan een toneelvereniging op te richten. Snel rijpte het idee en de molenaar nam de teugels in handen. ‘De Kunstminnende Jeugd’ werd in het leven geroepen. Er was wel een probleem. De zoektocht naar een zaal liep niet van een leien dakje. Henri Verbrugge, die van stad kwam waar mannen en vrouwen samen speelden, wilde ook in Moen gemengd spelen, maar de plaatselijke geestelijkheid stak daar een stokje voor. De toenmalige onderpastoor Deschoolmeester (zie ook aldaar) ontzegde het gezelschap de parochiezaal ‘Den Tap’ die daartoe geschikt was. Aanvankelijk zijn ze dan op een zolder begonnen, om kort daarop in 164
de zogeheten ‘schouwburg’ (zaal Depauw) in de Sint-Denijsstraat (nu Ter Moude) op te treden. Volgens de meid van de pastoor bedreef de molenaar de kunst des duivels. In 1925 ging ‘De Kunstminnende Jeugd’ ter ziele. Henri Verbrugge, inmiddels 65 jaar, verdween van het toneel. Toen werd de regisseur een voorliefde voor een zekere vrouw aangewreven. Zijn antwoord was: “Met vrouwen spelen, ’t is óók wat. Ze benijden elkaar voor een rol.” Een paar jaar later kwamen de kleinkinderen van Henri, namelijk Marguerite en Lucien Hollaert, met een nieuwe toneelvereniging voor het voetlicht: ‘Kunst na Arbeid’. Laatstgenoemde werd regisseur. Hij ging geregeld te rade bij zijn grootvader en die kon hij overtuigen om opnieuw op te treden en ‘Kunst na Arbeid’ vooruit te helpen. Op 74-jarige leeftijd werd Henri Verbrugge bekroond met een diploma voor een van zijn talrijke meesterlijke vertolkingen. Op z’n 82ste speelde ‘Rietie Mulders’ zijn laatste rol. Dan werd ook zijn briljanten jubileum als toneelspeler gevierd. Tevreden nam hij afscheid met de woorden: “Ik ben begonnen in een smis in het jaar 1860 toen het Toneel haast nog een dode letter was, en het Vlaamsche volk zoo onverschillig voor kunst en geestelijk voedsel was. Wij lieten ons nooit ontmoedigen! ’t Gebeurde dat we ‘losten’ maar opgeven, nooit! We hebben harde tijden gekend en veel ontgoocheling! Ook heerlijke dagen en veel voldoening.”
Omstreeks 1937 – Henri Verbrugge en echtgenote Elodie Devos
165
Victor Vercoutere Geboren te Moen op 14 december 1925 en overleden te Kortrijk op 11 februari 1999. Zoon van Camille en Madeleine Rigole. Zij is 100 jaar geworden. Zijn ouders hebben jarenlang het Christen Werkersverbond in de Sint-Denijsstraat (nu Ter Moude) te Moen open gehouden. Hij was de echtgenoot van Nicole Depoortere. Na de tweede wereldoorlog werkte hij gedurende iets meer dan drie jaar als bediende bij het gemeentebestuur van Moen in de dienst ravitaillering. Hij werd samen met Albert Laperre op 6 februari 1951 tot politieagent in Zwevegem benoemd en trad in dienst op 2 april 1951. Op 18 januari 1960 werd hij tot veldwachter benoemd in Zwevegem in opvolging van Raphaël Dekeyser. In de gemeenteraadszitting van 17 april 1967 werd hij met ingang van 1 mei 1967 bevorderd tot politieinspecteur, en op 1 juli 1973 tot eerst-aanwezend inspecteur (wat later gewijzigd werd in hoofdinspecteur). Victor was de laatste veldwachter van het oude Zwevegem daar de gemeenteraad in zitting van 26 oktober 1967 besloot om de betrekking van veldwachter vacant te laten en niet in de bezetting ervan te voorzien tot na de benoeming van een nieuwe politiecommissaris (ter vervanging van Roger Pille, die eind 1968 op rust zou gaan). Ook na de benoeming van de nieuwe commissaris Rudolf Devos werd de betrekking van veldwachter nooit meer ingevuld. In 1972 stelde de gemeenteraad in haar zitting van 28 september het kader van de politie vast zonder veldwachter en wel als volgt: 1 politiecommissaris 1 adjunct-politiecommissaris 1 eerst-aanwezend inspecteur 1 inspecteur en 7 agenten. Hij ging met rustpensioen op 1 januari 1986. Victor was een man van weinig woorden die evenwel alles zag en hoorde. Hij was ook een stille genieter. Zijn roots lagen in Moen en Moenenaar is hij steeds in hart en ziel gebleven. Victor was ook net als zijn vader een fervent kaarter. 166
Aloïs Vercruysse Geboren te Kortrijk op 7 mei 1880 en overleden te Heestert op 11 augustus 1982. Zoon van Joseph Vercruysse en Ursule Lepoutre. Weduwnaar van Maria Raepsaet Aloïs werd op 7 mei 1880 in de Roggestraat in Kortrijk geboren en was de derde van een gezin van vijf kinderen. Zijn vader was thuiswever en zijn moeder maakte spoelen. Hij kreeg tot zijn elfde jaar enige initiatie in het lezen en schrijven. Tot zijn veertiende jaar werkte hij in ‘La Flandre’, een weverij aan de vaart in Zwevegem die door Jean Raes in een opgedoekte suikerfabriek werd opgericht. (Raes op zijn Frans uitgesproken geeft Ras, en Jean was klein van gestalte. Vandaar: Raske. Aloïs werkte dus ‘te Raskes’). Daarna hielp hij bij de metselaars omdat hij een frank per week meer kon verdienen dan bij Raske. Aloïs Vercruysse werd in 1904 onder de wapens geloot en diende bijna vier jaar bij het Belgisch leger. Hij verbleef een paar jaar in de kazerne te Doornik, waar hij deel uitmaakte van het paardenvolk; de rest van zijn termijn bracht hij door te Ieper, waar hij Ierse paarden temde voor het Belgisch leger. Ook na zijn legerdienst heeft hij met het paard een tijdlang zijn brood verdiend, want hij voerde voor Zwevegemse brouwers tonnetjes bier uit en daarna haalde hij met paard en kar grind van het station te Zwevegem. Die steenslag diende als eerste verharding voor de Zwevegemse en Heestertse gemeentewegen. Met het geld dat een familielid hem had toegestuurd trok hij in 1907 naar Amerika, want daar was er poen te verdienen, ongeveer 3 dollar per week (één dollar was toen circa 50 BF) en in België verdiende men amper 6 fr. per week... Eerst werkte hij in een slachthuis en later in een loodmijn. Maar hij kwam in 1913 terug naar België en trouwde op 8 augustus van dat jaar met Marie Raepsaet. Toen kwam de eerste wereldoorlog en Aloïs werd naar Luik opgeroepen, maar hij werd onderweg opgeschept en in een barak in Nederland als krijgsgevangene geïnterneerd. Het werkterrein van Aloïs lag vooral in Zwevegem. Bij hem thuis hebben ze bijvoorbeeld nog kroontjes gemaakt voor het toen opkomend Bekaertbedrijf (voor die kroontjes: zie de boeken over Bekaert) en in 1937-38 hielp hij ook bij de bouw van de Sint-Amanduskerk. Een betonnen kerkraam dat op de grond was gegoten moest door Aloïs en nog drie werkmakkers 167
opgetrokken worden, het zat in een band geschraagd en de band sprong, iedereen liet het roer los. Behalve Aloïs! Zijn vrouw, een fijne borduurster, stierf tijdens de tweede wereldoorlog. Het gezin telde 3 zonen: Marcel, die ongehuwd bleef en vanaf september 1951 bij zijn vader woonde in Heestert, in de Vierkeerstraat 76, en verder Michel en Gerard. Op woensdag 7 mei 1980 was er t.g.v. zijn 100ste verjaardag om 19 u. een dankmis, opgeluisterd door het zangkoor van Heestert en op zaterdag 10 mei volgde dan de officiële ontvangst. Aloïs werd met de taxi afgehaald tot aan de melkerij, vandaar vertrok de stoet, begeleid door de plaatselijke muziekvereniging St.-Cecilia en de vaandeldragers van verschillende verenigingen, naar het gemeenschapshuis, waar een receptie plaats vond. Zowel bij zijn 101ste als zijn 102de verjaardag bracht een delegatie van het Gemeentebestuur en het OCMW hem hulde in naam van de Zwevegemse gemeenschap. Aloïs overleed op 11 augustus 1982 op 102-jarige leeftijd.
Een delegatie van het gemeentebestuur en leden van het Heesterts feestcomité brengen hulde ten huize van de honderdjarige. Op de foto – L-R: staand: Marie Vandevelde,Gabriël Goethals, Remi Deprez, Gerard Vercruysse, Raymond Vandamme, Paul Dedeken, Marcel Vercruysse, Joseph Ysenbaert, Paul Deprez, Jules Nys, Julien Dessein, Marcel Vandemeulebroucke - zittend: Basiel Naessens, Jan Beunens, Aurèle Hoedt, Armand Bulteel, Wieske Vercruysse, Simonne Vanwijnsberghe, Armand Sengier
168
Jozef 'Sifke' Vercruysse Geboren te Zwevegem op 10 maart 1884 en overleden te Zwevegem op 18 februari 1968. Zoon van Petrus Vercruysse (landbouwer) en Theresia Laridon. Echtgenoot van Elvina Decraene, weduwe van Honoratus Vandewalle, die overleed in Beernem in 1940. Elvina was afkomstig van Sint-Lodewijk-Deerlijk en uitbaatster van café ‘Amerika’ in Zwevegem. Jozef en Elvina huwden in Zwevegem op 19 januari 1942. Jozef Vercruysse was toen dus al bijna 58 jaar. In het laatste jaar van de lagere jongensschool van Zwevegem-centrum (het achtste studiejaar) was hij de primus, samen met ‘Stafke Skieters’ (Gustaaf Deschuttere, de latere financiële vertrouwensman van de Bekaerts). Hij 1954 - Sifke wordt vereremerkt door volgde daarna nog zondagschool in Kortrijk. Mgr. De Smedt, bisschop van Brugge Als 14-jarige ging hij werken bij La Flandre. Jozef Vercruysse, in Zwevegem ‘Sifke Verkreusse’ genoemd, was dus oorspronkelijk wever, maar ook een der eerste syndicalisten van het dorp. Vanaf 1909 was hij actief in het bestuur van de christelijke arbeidersbeweging, eerst op plaatselijk vlak, maar later ook op provinciaal en nationaal vlak. Ondanks zijn fysieke handicap (hij was bultenaar) was hij al heel jong zeer bedrijvig. Tijdens de eerste wereldoorlog en zelfs tegen de Duitse bezetter wierp hij zich op als onverschrokken voorvechter van de arbeiders. Dat bewijst het verhaal van Remi Vanmarcke in het boek ‘De tijd is veel veranderd’ (1979/80, p. 146 en verder). Volgens Remi was Sifke Vercruysse toentertijd “zo nog een venijnig manneke”, dat van wanten wist. Sifke Vercruysse was op 19 augustus 1919 medestichter van de Volksmacht (met 2 aandelen), samen met Remi Coopman (2 aandelen), Adolf Decraene (2), Cyriel Delgat (1), Achiel Deschuttere (2), Gustaaf Hellin (2), René Loncke (2), Jules Van Troye (1) en Camiel Vercaempst (1). Ieder aandeel had een waarde van 20 frank. De bakkerij en café ‘Den Doorn’ werden aangekocht van Henri Gyselinck, alias ‘baask’ uit den Doorn’. Het bestaande café werd voorlopig behouden, maar het huisje op de binnenplaats werd afgebroken. Er kwam een nieuw café, een bakkerij, een winkel en een zaal (op de bovenverdieping). Bij de opening van de vernieuwde zaak veranderde de naam ook in ‘De Volksmacht’, maar de oude naam bleef nog decennia lang leven in de volksmond. (Gegevens van Alberik Ovaere, in het parochieblad). In het begin kochten en verkochten ze voor en aan de christelijke arbeiders, onder meer kolen, appels, aardappelen, plantaardappelen. Ze richtten eveneens
169
een Welvaartwinkel op, waar de mensen allerlei producten konden kopen tegen verminderde prijzen. Later startten ze nog een eigen bakkerij. Uit dit alles blijkt dat Sifke Vercruysse een man was met een toekomstgerichte visie. Hij was zeer bekwaam en zeker een echt zakenman. Hij ging bijvoorbeeld zelf naar Holland om er de plantaardappelen aan te kopen. Jozef werd gemeenteraadslid op 10 oktober 1926 en eerste schepen op 9 oktober 1932, wat hij bleef tot 24 november 1946. Binnen de meerderheid was hij uiteraard van uitgesproken A.C.W.-strekking. Tijdens de oorlog, toen burgemeester Leon A. Bekaert door de Duitsers geschorst werd, werd Jozef Vercruysse een tijd lang waarnemend burgemeester. Jozef Vercruysse heeft veel functies gehad. Hij is lid geweest van de kerkfabriek SintAmandus te Zwevegem. Hij was in 1923 medestichter en later erevoorzitter van de bouwmaatschappij ‘Eigen Haard’ te Zwevegem. De eerste voorzitter was Alfred Vandewalle. Jozef Vercruysse volgde hem op in 1930 en bleef voorzitter tot 1961. Hij werd in dat jaar zelf opgevolgd door Joseph Vandevelde. Sifke Vercruysse was ook beheerder van de maatschappijen voor sociale woningbouw ‘Kleine Landeigendom’ en ‘Elk zijn huis’. Daarnaast was hij voorzitter van de Commissie van Openbare Onderstand (nu is de naam: O.C.M.W.) en van de Christelijke Mutualiteit. Hij was ook provincieraadslid van 1926 tot 1946, provinciaal voorzitter van de bond der gepensioneerden en erevoorzitter van het Algemeen Christelijk Werkersverbond. Bij de verkiezingen van 1946 volgde Joseph Vandevelde hem op als schepen in Zwevegem en tevens als provincieraadslid. Bij zijn overlijden woonde Jozef Vercruysse in de Leopoldstraat. Zijn opvolger (Joseph Vandevelde) stond bij zijn sterfbed, samen met dezes echtgenote (Jacqueline Steelandt).
L-R: eerste rij: Marcel Baert (A.C.W.), Alberic Vanhaverbeke (schepen), Jozef Vercruysse, een onbekende achter Jozef Vercruysse, Leon A. Bekaert (burgemeester), Julien Sablain, obekend, André Devynck (gemeenteontvanger), Marcel Blancke (schepen – gedeeltelijk verborgen achter:), Joseph Vandevelde (toen al (eerste) schepen?) achteraan: Piet Monballyu (provinciaal gedeputeerde), Frans Vanhaverbeke (zoon van Briekske , A.C.W.), proost Paul Cornillie, Jerome Callens, Alexander Raepsaet (Zwevegemnaar, werkte voor het A.C.W. – was ooit propagandist voor de Kajotters), Roger Pille (politiecommissaris), Remi Desloovere (gemeenteraadslid), Jules Dewitte, mevrouw Bekaert (echtgenote van Leon A.), Karel Vancauwenberghe (gemeenteraadslid), Gerard Baert (gemeenteraadslid en broer van de voornoemde Marcel Baert).
170
(Aimé) Achiel Verplancke Geboren te Avelgem op 3 februari 1872 en overleden te Avelgem op 18 mei 1972. Zoon van Désiré Verplancke en Sylvie Callens. Weduwnaar van Marie-Octavie D’Haese. Aimé, Achiel Verplancke werd geboren in een gezin van zes kinderen. Zijn vader was zwingelaar en zijn moeder spellewerkster. Beide beroepen behoren al geruime tijd tot het verleden. De familie Verplancke verhuisde naar Otegem zodat de kinderen daar school liepen bij de nonnetjes. Die periode kende een schoolstrijd waardoor de zusters ook jongens in hun klas opnamen. Als 14-jarige werd hij “boever”. Ossen en paarden mennen aan de prijs van 1 frank daags, dit van de vroege morgen tot de late avond. Achiel ging op zoek naar een meer winstgevende betrekking…. De steenbakkerij van Jan Van Overschelde te Otegem en deze van Glorieux te Kooigem werden zijn volgende arbeidsplaatsen. Iedere gemeente in onze streek had één of meerdere veldsteenbakkerijen. De aarde werd ter plaatse afgegraven, de stenen werden met de hand gevormd en in veldovens gebakken. Het gebeurde in ploegen van zeven man. ’s Morgens om drie uur stond men reeds in het veld tot het donkerde. Mortel voeren, kneden, persen, enz.. dit voor de dagprijs van 25 frank te verdelen onder de ploegmakkers. Hij huwde in 1908 met Maria D’Haese uit Tiegem en ze gingen samen op een ‘koeiplekske’ wonen in de Achterdries te Avelgem (nu woning Demasure). Toen de eerste wereldoorlog uitbrak werd hij niet naar het IJzerfront geroepen, want soldaat is Achiel nooit geweest. In de loting heeft hij er zich namelijk uitgeloot met het nummer 102. Het gezin kreeg drie kinderen: Gentiel, Alice en Marcella. Vlak voor de tweede wereldoorlog, Achiel was toen al meer dan 65 jaar, verhuisden ze naar de Vierkeerstraat 126 in Heestert (huidige woning R. Yserbyt). Tijdens deze oorlog verloor hij zijn vrouw als burgerlijk oorlogsslachtoffer. Op de vlucht voor de bombardementen verschuilde het gezin zich in de kelder van de boerderij Remi Vandendriessche-Clara Wolfvelde. Op het ogenblik dat Maria naar boven kwam om wat kleren te halen werd zij dodelijk getroffen. In 1953 trok Achiel met zoon Gentiel en dochter Alice naar zijn derde ‘koeiplekske’, in de Avelgemstraat te Heestert (nu Stijn Streuvelsstraat 51 – woning H.Feys). 171
Op zondag 6 februari 1972 werd Achiel officieel gehuldigd voor zijn honderdste verjaardag. Door het speciaal daarvoor opgericht feestcomitĂŠ, het gemeentebestuur en de fanfare St.Cecilia werd de honderdjarige ten huize afgehaald voor de kerkelijke plechtigheid van 10 uur, opgeluisterd door het Mariazangkoor. Op eigen krachten nam hij plaats in zijn zetel vooraan in de kerk en kwam zelf nog ten offer. Daarna volgde een ontvangst op het gemeentehuis. Naast de traditionele relaxzetel ontving Achiel het wapenschild van Heestert, een ingelijste kopie van zijn originele geboorteakte en een prachtig geschenk van het Koninklijk Paleis. Op zondag 30 april 1972 trok een folkloristische stoet door de straten van de gemeente, waarin op een eenvoudige en volkse manier het leven van Achiel en de snelle evolutie van de laatste honderd jaar werden weergegeven. Niet minder dan zestien Heestertse verenigingen en vier muziekmaatschappijen zorgden voor deze prachtige stoet. Al was het weer niet al te gunstig, toch waren er bijzonder veel kijklustigen. Helaas, amper 18 dagen later overleed Achiel.
Voorbladzijde van het programma van de stoet (tekening van Nesten) voor de viering van de honderdjarige Achiel Verplancke.
172
Fernand Verriest Geboren te Heestert op 4 augustus 1929 en overleden te Kortrijk op 6 augustus 2001. Zoon van Jules Verriest, arbeider bij Bekaert, en Eugenie Litanie. Die hadden vier dochters en één zoon. Gehuwd met Erika Scholz (geboren in 1943 in Penidul, tussen Praag en Brno, Tsjechoslovakije). Ze kwam in 1952 aan in België, komend van Kassel in Duitsland, samen met twee broers, een zuster, haar moeder en haar stiefvader. Ze had echter tijdens de oorlog al vier broers verloren in haar thuisland (uitgemoord door de Duitsers). Een zus is omgekomen onder een trein. Fernand volgde lager onderwijs in Heestert en had een grote voorliefde voor één onderwijzer: meester Wieske De Graeve (zie aldaar). Fernand wilde alleen nog op één voorwaarde naar school: dat hij bij meester Wieske mocht blijven zitten. Dat mocht. Later leerde hij van meester De Graeve ook nog bijen kweken en hij is dat lange tijd nadat hij getrouwd was blijven doen. Erika van haar kant volgde lager onderwijs in Meulebeke. Op haar vijftiende mocht ze aan de slag in een bar in Ingelmunster als kamermeisje (kamers verschonen, kuisen, keukenhulp en algemeen onderhoud). Dit was bij Rolande Verriest. Daar leerde ze de broer van haar bazin kennen, onze Fernand. Bij het huwelijk was Fernand 35 jaar oud en Erika pas 21. Veertien jaar was Fernand als mijnwerker aan de slag in de koolputten van Marcinelle en de Borinage. Dan is hij ziek geworden. De hele tijd van zijn huwelijk woonde hij in de Molenstraat 10 in Heestert. Korte tijd na zijn huwelijk bouwde hij een twee meter hoge muur rond zijn domein om zijn vrouw te beschermen tegen indringers. Hij was daarna regelmatig te zien boven op zijn muur, met het geweer in aanslag om mogelijke indringers te verjagen. Hij had niet alleen een geweer, maar was bovendien een grote fan van bouviers (Vlaamse ruwharige en tamelijk agressieve herdershonden) om zijn domein en vrouw te helpen beschermen. Maar hij werd zelf tientallen keren aangevallen door zijn honden en liep tal van bijtwonden op. Fernand en Erika waren vele jaren te zien langs de weg. Fernand reed met de fiets en Erika zat van achteren ‘op het staantje’. Fernand droeg altijd lange laarzen (botten op zijn Zwevegems) en een lange slordige ‘frak’. Op dinsdag mochten ze in de namiddag slachtafval ophalen aan de achterkant van de toenmalige Nopri in Zwevegem (nu Idee Home, 173
Otegemstraat). Dat was eten voor hun honden, maar het personeel bediende hen ook op hun wenken voor andere producten, aan dezelfde achterkant. Fernand had een hekel aan water en waste zich zelden. In het begin dat ze getrouwd waren, zijn ouders woonden toen bij hen in, kwam hij moorkezwart thuis van de koolmijn. Hij kreeg direct de opmerking van zijn vader dat hij zich niet gewassen had. Fernand vertikte het zich te verfrissen. Voor zijn straf mocht hij die nacht niet bij zijn vrouw slapen. Erika moest die nacht maffen in een aparte kamer. In 1999 werd Fernand op de Keiberg aangereden door een vrachtwagen. Hij heeft lange tijd in de kliniek gelegen, maar werd nooit meer de oude. Op 2 mei 2000 werden ze allebei opgenomen in het rustoord te Zwevegem, door tussenkomst van de sociale dienst. Fernand stierf op 6 augustus 2001. Erika is één keer in verwachting geweest, maar hun kind stierf toen het acht maanden oud was (1965). Tenslotte, om nog eens extra te onderstrepen dat Fernand Verriest ‘ne g’heële raern wa’, het volgende weetje: hij was een onverbeterlijke stroper (pensejaoger), maar hij dreef zijn passie zo ver dat hij voor zichzelf een eigen ‘pensejaogersgebied’ had afgebakend waar hij geen indringers op duldde. Hij schoot hun lichtbakken aan flarden en ze dropen noodgedwongen af, want ze konden niet weten of het schot soms niet van de jachtopziener kwam.
174
Karel Verstraete Geboren te Zwevegem op 30 november 1918 en overleden te Kortrijk op 26 september 1982. Zoon van Maurits Verstraete en Clara Casier en echtgenoot van Denise Despriet. Hij volgde lager onderwijs in de centrumschool van Zwevegem tot en met het achtste leerjaar. Hij trok daarna naar de Sint-Jozefschool te Torhout, waar hij drie voorbereidende jaren volgde, en dan nog twee jaar voor onderwijzer. Behaalde zijn diploma als onderwijzer op 30 juni 1937. Hij was soldaat van 25 juli 1937 tot 1 september 1938. Hij was niet lang thuis, want met de algemene mobilisatie werd ook Karel teruggeroepen naar het leger, vanaf september 1939. Van 25 mei 1940 tot 1 maart 1941 was hij krijgsgevangene. Karel Verstraete kon als onderwijzer aan de slag in de pas opgerichte gemeentelijke jongensschool te Knokke op 15 september 1938. Tijdens zijn legerdienst in oorlogstijd te Knokke werd hij vervangen door André Ryckebosch, van 15 september 1939 tot 26 februari 1941. Werd aangesteld als directeur met klas te Knokke vanaf 1 september 1962 tot 30 september 1969. Hij werkte dan van 1 oktober 1969 tot 30 november 1979 bij de NV Bekaert als bediende. Zijn grootste hobby was ongetwijfeld het kaarten. Hij wist bijna altijd welke kaarten de tegenspelers in hun handen hadden. Hij was in mei 1947 medeoprichter, samen met Jozef Libbrecht, van de Knokse KWBafdeling. En naaste medewerker van pastoor Vereecke bij het oprichten van een speelplein op het grasplein tussen de jongensschool en de parochiezaal. Het plaatsen van de speeltuigen gebeurde toen door Gust Tack en Richard Dendauw. Bij de komst van pastoor Verhelst werd op dezes vraag door Karel een speelpleinwerking gestart tijdens de vakantie. Karel Verstraete was bestuurslid van de wielerclub van Knokke en bestuurslid van het feestcomité Knokke. De voorzitter was Paul Hanssens en Karel was de uitvoerder, toezichter en hoofdverantwoordelijke. Op de tweede dag na zijn huwelijk begon hij als toneelregisseur. Hij werd namelijk door de pastoor aangesproken om de vrouwelijke jeugdorganisatie te begeleiden bij hun eerste toneelopvoering. Hij deed dit achteraf meermaals voor allerhande verenigingen. In de jaren 1950-60 was hij voor veel mensen ook ‘schrijver’ als ze een probleem hadden om te antwoorden, of als ze aanvragen moesten indienen bij de overheid.
175
Jules Vervaecke Geboren te Rollegem-Kapelle op 14 mei 1919 en overleden te Kortrijk op 12 maart 1994. Echtgenoot van Elza Demeestere. Jules was een populaire figuur. Hij was bekend als molenaar, cafébaas en politicus. Vandaar zijn namen in de volksmond: Jules ‘van de meulen’, Jules ‘van De Gilde’ en ‘schepen’ Jules Vervaecke. Jules Vervaecke kon als geen ander met de mensen omgaan. Zijn woorden hoefde hij niet te zoeken. Met een kwinkslag straalde hij zijn gemoedelijkheid en rust in zijn ‘dagelijkse’ gesprekken uit. Ze getuigden van een rijke woordenschat en waren gekruid met een brede spontane parate kennis. Dank zij een ijzersterk geheugen vloeiden data, feiten, voorvallen en familieverbanden als een waterval uit zijn mond. We zien hem nog achter de toog, de handen bewegend terwijl de armen rustten op de tapkranen. Anderzijds was Jules een man van de daad, maar in dat geval zonder veel woorden. Voor tal van verenigingen was hij steeds een steun en toeverlaat. Deze tegenstelling maakte van hem de vooraanstaande Moenenaar die op één na het meeste stemmen behaalde in de gemeenteraadsverkiezingen van 1970. Molenaar Voordat Jules Vervaecke café hield, werkte hij als steenbakker in de steenbakkerij te Moen. Van 1934 tot 1948 was hij molenaar op de Hoogkroonmolen in de Stationsstraat aldaar (ook Defraeye’s molen genaamd naar de eerste molenaar Judocus en de vijf generaties Defraeye die vervolgens de molen uitbaatten). Jules was er de laatste molenaar. Door de tand des tijds getekend werd de molen op 14 april 1944 als beschermd gebouw geklasseerd. Op 2 augustus 1948 liet Jules de wieken van zijn oude vriend voor de laatste keer door het landschap wenken. Toen die tijdens een storm plots in tegengestelde richting begonnen te draaien, ontstond er een reëel gevaar. Gelukkig kon die beweging worden verijdeld door een hoge stapel stenen. In 1970 werd het 24 meter hoge houten gevaarte - vanwege het gevaar van instorten - met de grond gelijk gemaakt. Na 27 jaar in vijf verschillende cafés te hebben bediend en geëntertaind, trok Jules naar de NV Bekaert in Zwevegem om zijn inkomen als zelfstandige wat te verhogen en zijn pensioen te verbeteren. Hij ging er in de spanbetonafdeling als draadtrekker aan de slag. Cafébaas Na hun huwelijk kregen Jules en Elza onderdak bij vader Cyriel Vervaecke in het molenhuis. Kort daarop namen ze hun intrek in café ‘De glazen handboom’ aan het station Bossuit in Moen. Ze verhuisden eind de jaren veertig naar ‘De Mattidi’, een café in de onmiddellijke 176
nabijheid, genoemd naar het schip van een trouwe bezoeker. Die voelde zich dermate met die benaming vereerd dat hij de nieuwe uitbaters met een cadeau bedacht. In 1954 verhuisde het gezin naar een eigen woning in Knokke-Zwevegem. Anno 1962 kwam echter ‘Het Christen Werkersverbond’ in Moen vrij. Daar was het ACW-lokaal gevestigd dat door toedoen van Frans Demeestere, Elza’s vader, tot stand was gekomen. Het gezin Jules Vervaecke trok opnieuw met pak en zak naar de vroegere gemeente. Wanneer het ACW een paar jaar later have en goed naar ‘De Gilde’ verplaatste, op de hoek van de Kerkstraat met de Beekstraat, verhuisde het gezin mee. Daar heeft cafébaas Jules op 18 juni ’65 zijn eerste en op 30 augustus 1980 zijn laatste glas in de Moense Gilde geschonken. Jules en Elza en de kinderen hebben er veel volk over de vloer gehad. De deur stond al in de vroege morgen voor jan en alleman open. De postboden waren ervan op de hoogte en wipten op ronde even binnen om hun paperassen en pakketten wat te ordenen en bij te sturen. Dat deden ze bovendien met plezier: ze kregen - weer of geen weer - hun bakje warme koffie voorgeschoteld. Schepen Bij de lijstvorming voor de gemeenteverkiezingen van 1970 werd Jules Vervaecke door zijn partijgenoten aangesproken om te participeren aan de plaatselijke politiek. Dat deed hij met succes. Hij behaalde de op één na hoogste score en werd schepen van onderwijs. Jules behartigde niet alleen de belangen van de christelijke werknemer. Iedereen kon bij hem terecht. In de herberg wou hij niet van politiek gehakketak en gekissebis weten. Wie toch het vuur aan de lont durfde te steken werd prompt naar de ACW-lokalen achter het café verwezen. Daar kon hij desnoods zijn frustraties kwijt.
2000 - De Moense kaartclub 'Vrank en Vrij' wordt op het gemeenschapshuis ontvangen naar aanleiding van het behalen van zijn koninklijke titel.
177
Aloïs Vervaeke (Wieske Blauwblomme) Geboren te Heestert op 17 juni 1884 en overleden te Heestert op 27 augustus 1976. Zoon van Henri Vervaeke en Elodie Beunens. Hij stond alom bekend als ‘Wieske Blauwblomme’, naar zijn grootmoeder van vaderskant, naar wie de mensen de hele familie noemden. Aloïs Vervaeke werd geboren in Heestert in de Vierkeerstraat, thans het huis nummer 55. Hij ging naar school bij meester Henri Claeys (slechts één klas voor alle kinderen), die ook secretaris was in de fanfare St.-Cecilia. Hij leerde in 1894 ’piston’ (hij was dus tien), om in 1896 over te schakelen naar bugel. Vanaf zijn twaalfde hielp hij in de thuisweverij, maar ging ook naar de zondagsschool bij zuster Alfonsina. Hij moest in die tijd naar de loting, maar behoorde tot de gelukkigen die geen soldaat moesten zijn. Hij huwde in 1912 met Augusta D’Haene en trok naar de Raaptorfstraat, waar hij behalve een weverij samen met zijn vrouw een ‘koeiplekske’ runde. In de jaren ‘20 verhuisde hij naar de Outrijvestraat en ging werken in Frankrijk. In 1934 trokken ze naar een boerderijtje in de Vierkeerstraat (het huidig nummer 154). En tenslotte: vanaf 1966 kwamen ze in de Avelgemstraat wonen (nu Stijn Streuvelsstraat), dicht bij hun dochter Clemence. Ook in zijn loopbaan als muzikant kende Aloïs veel afwisseling. Hij was van 1908 tot 1914 lid van de muziekvereniging ‘De Verenigde Vrienden’ te Moen. Tijdens de eerste wereldoorlog lagen de muzikale activiteiten stil, maar in 1919 haalden negen muzikanten, onder wie Aloïs, hun instrument boven en vormden een orkestje. Toen zij een feestje in Ruien opgeluisterd hadden trommelde voorzitter Gustaaf Vandeputte iedereen weer op en de Heestertse fanfare kon weer vooruit... In 1953 koos Aloïs voor een ander instrument en speelde voortaan ‘eerste cor’. Pas op 73-jarige leeftijd werd hij bestuurslid (in 1957), een functie die hij toch nog gedurende 19 jaar kon uitoefenen. Met een optocht begeleid door de fanfare vierden Aloïs en Augusta in 1962 hun gouden huwelijksjubileum. Aloïs ontving in 1963, ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de fanfare, zijn eerste ereteken voor meer dan 65 jaar muzikant (In Veterani Honorem – goud). Ter gelegenheid van het St.-Ceciliafeest op zondag 22 november 1970 werd Aloïs andermaal vereremerkt en ontving hij uit de handen van burgemeester Remi Deprez het schild van Heestert (zie foto). De onvermoeibare Aloïs speelde op 87-jarige leeftijd nog mee in de concerten. Vanaf het overlijden van zijn vrouw in 1971 trok hij niet meer naar de repetities, maar oefende geregeld thuis op zijn cor, bleef in het bestuur en vierde nog af en toe het St.Ceciliafeest mee. 178
Toen Aloïs in 1976 stierf was hij dus 82 jaar lid van de fanfare St.-Cecilia Heestert, wat wellicht een record is…
1919: De oorlog was pas gedaan en de instrumenten werden bovengehaald. L-R: Jules Hellinck, Jerome Coucke, Richard Voet, Edmond Windels, Raymond Decock, Cesar Cosaert, Achiel Coucke, ? Turpin en Aloïs Vervaeke.
Zondag 2 mei 1971: concert in Bossuit - op de voorgrond zien we de 87-jarige Aloïs die de hoorn bespeelt.
179
Maria Vervaeke Geboren te Heestert op 7 september 1894 en overleden te Heestert op 9 september 1997. Maria was de ongehuwd gebleven dochter van Aloysius Vervaeke en Maria Prudentia Dewitte. Iedere stad of gemeente heeft ‘zijn’ straat. Brussel heeft de Rue Neuve, Antwerpen de Meir, Gent de Veldstraat en Heestert heeft ‘de Vierkeerstraat’. De Vierkeerstraat is geen gewone winkelstraat. Het is de ‘Boulevard der Honderdjarigen’, ten minste als je aan de goede kant woont. Achiel Verplancke woonde vele jaren op nummer 126, Aloïs Vercruysse op nummer 122 en Maria Vervaeke op nummer 72. Maria Frederica Ursula Vervaeke werd op 7 september 1894 in de Vierkeerstraat te Heestert geboren als oudste dochter van acht kinderen. Ze was al snel de tweede moeder in het grote gezin. Vanaf haar zestiende trok ze naar Moere (Gistel) op het kasteel van baron Albert de Crombrugghe de Looninghe om er als dienster tewerkgesteld te worden. Tijdens de eerste wereldoorlog moest de adellijke familie de wijk nemen naar veiliger oorden. Het dienstpersoneel trok mee naar Kwatrecht en kende er de moeilijkheden van een bezet land in oorlogstijd. In deze periode schrok Maria er niet voor terug te voet naar haar familie in Heestert te komen. Later diende ze nog bij een dokter in Moeskroen zodat ze een goede kennis van het Frans had. Vlak voor de tweede wereldoorlog werd haar moeder ziek en Maria trok weer naar huis om voor haar moeder en broer Achiel te zorgen. Nadat haar moeder in 1940 gestorven was en haar broer in 1947 trouwde stond ze er alleen voor. Met de fiets trok ze toen naar Moen om er voor pastoor Bauttemans en zijn moeder te zorgen. Pas op 75-jarige leeftijd (1969) vroeg ze haar pensioen aan en ging ze bij haar broer Achiel en schoonzus Germaine wonen. Na hun overlijden trok ze in bij Dirk Vandenheede en haar metekind Marijke Vervaeke, dochter van Achiel. Als 100-jarige beschikte Maria nog over een uitstekende gezondheid en werd nog nooit in een ziekenhuis opgenomen. Ze bleef nog alle actualiteit volgen. In haar eigen kamer, met haar eigen TV-toestel met koptelefoon, wou ze niets missen van wat in de grote wereld gebeurde. Elke morgen nam ze de krant door. Op zondag 11 september 1994 werd ze gehuldigd. Om 11 uur luisterde het Mariakoor van Heestert de feestmis op, waarna de muzikanten van de fanfare, voor het eerst in hun nieuw uniform, haar naar de zaal Malpertus begeleidden voor een officiële receptie. Maria werd in
180
een Cadillac 1933 voorgereden. Haar traditionele raad voor wie net als zij 100 jaar wil worden: “Overdaad schaadt, dus eet zodat er nog altijd iets bijkan�. Ook haar 103de verjaardag kon Maria nog in haar geboortehuis vieren. Het werd een intiem feest met de familie, want het ging niet zo goed meer. Twee dagen later is ze overleden.
Eeuwelinge Maria Vervaeke werd op zondag 11 september 1994 door haar familie en het hele dorp gehuldigd.
181
Simonne Verwilst (Zuster Simonne) Geboren te Ruiselede op 8 juli 1941 en overleden te Kortrijk op 4 april 2010. Zuster Simonne was de dochter van August Verwilst (landbouwer) en Maria Debaere. Ze was de zesde van in totaal negen kinderen. Een zuster van haar trad ook binnen in het klooster bij de zusters van Maria in Pittem. Simonne liep school in Ruiselede en volgde daarna in haar geboortedorp nog de opleiding van familiale helpster in de school OLV van de Zeven Weeën. Ze oefende dat beroep uit tot ze de stap zette naar het klooster. Ze werd te Pittem geprofest op 16 augustus 1966. Bij haar intrede werd haar gevraagd opnieuw naar school te gaan omdat er een nijpend tekort was aan verpleegkundigen. Ze haalde daarop haar diploma van verpleegkundige. Zuster Simonne kwam toe in Zwevegem op 27 februari 1984 als directrice van het plaatselijke rustoord, een job die ze gedurende twaalf jaar heeft gedaan. Vanaf 2004 was ze tevens overste van de groep kloosterlingen die nog aanwezig waren in het rustoord. In 1996 stelde ze haar diensten ter beschikking van de parochiale werking. Dagdagelijks deed ze gratis het administratief werk bij pastoor André Vermeulen en later pastoor Daniël Verstraete. Haar fiets aan de voordeur van de pastorie ging tot het vaste kader van Zwevegem-plaats behoren. Ze vond haar ontspanning in schilderen, en vooral in fietsen langs Zwevegemse wegen. Tot de dag dat er totaal onverwacht een einde kwam aan haar aanwezigheid hier bij ons. Ze was geruime tijd lid van het Koninklijk Sint-Amanduskoor van Zwevegem. Op Paaszondag zong ze nog de Paasmis mee en ging na de mis direct naar huis, want ze was ‘kok van dienst’. Ze kookte nog een Paasmaaltijd voor haar medezusters in het rusthuis, maar werd onwel tijdens het koken. Ondanks een snelle tussenkomst van een dokter uit de omgeving is ze die dag gestorven.
182
Joseph Ysenbaert Geboren te Otegem op 28 maart 1922 en overleden te Kortrijk op 5 november 1994. Echtgenoot van Rachel Vanoverschelde. In oktober 1970 vonden de laatste gemeenteraadsverkiezingen van het zelfstandig Otegem plaats. Joseph Ysenbaert werd de laatste burgemeester (1971-1976). Mevrouw Maurice Decraene, alias Marcella Depraetere, werd niet alleen de eerste vrouw in de Otegemse gemeenteraad maar behaalde ook de meeste voorkeurstemmen. De Otegemnaren vergaten niet wat ze in de oorlogsjaren voor de mensen had gedaan. Ze had geen politieke ambities en gaf de burgemeesterssjerp aan Joseph Ysenbaert, een aangetrouwd familielid van de familie Decraene. De traditie bleef gehandhaafd: alle Otegemse burgervaders zijn landbouwers geweest. Onder zijn gezag werd de vete tussen de vrije meisjesschool van Pastoor Deneweth en de gemeentelijke jongensschool bijgelegd. (In 1996 greep onder burgemeester Deprez de herstructurering van het onderwijs in Zwevegem plaats. Toen fuseerden beide Otegemse scholen tot een nieuwe school: de huidige Vrije Gemengde Basisschool Otegem.) Felicien T’Joens en Maurice D’Haene bleven schepenen. Op 20 januari 1973 zorgden de schepenen voor verjonging en werden ze vervangen door Roger Algoet en Lucien Vanhoutte. Onder het bewind van Joseph Ysenbaert is het oude kerkhof rond de kerk omgevormd tot parking. Na de fusie van 1977 vertegenwoordigde hij Otegem in het Schepencollege van Groot-Zwevegem, tot 1987. Na tien jaar stond hij zijn schepenambt af aan Zwevegemnaar Frans Vandenberghe. Deelgemeente Otegem was gedurende twee jaar niet meer vertegenwoordigd in het Schepencollege, wat wrevel opwekte bij de bevolking. Bij de volgende verkiezingen (1988) beschikte Otegem opnieuw over een schepen in de persoon van Stefaan Dendoncker. In zijn vrije tijd was Joseph een fervent duivenmelker. De grote afstand, de fond, was zijn ding. Hij telde heel wat duivenliefhebbers onder zijn vrienden en volgde alle kampioenschappen op de voet. Als ereschepen mocht hij met ereminister Albert Lavens in 1987 de eerste steen leggen van het Ontmoetingscentrum ‘De Spoele’. Er werd een plein naar hem genoemd.
183
184
INDEX Baert Aimé ............................................... 5 Bekaert Antoon ........................................ 7 Bleusé Camiel ........................................... 9 Boillot Raymond ..................................... 11 Bossuyt Daniël ....................................... 13 Bossuyt Marcel ...................................... 15 Breda Noël ............................................. 16 Byttebier Jan .......................................... 18 Caes Gomar ........................................... 20 Callens Albert ......................................... 21 Claeys Jeroom ........................................ 22 Cornillie Paul .......................................... 24 De Clercq Gilbert .................................... 26 De Graeve Alois ...................................... 27 Deboiserie Marcel .................................. 29 Debrabandere Remi ............................... 31 Decraene Maurice .................................. 33 Defoor Ernest ......................................... 35 Defoor Geri ............................................ 36 Defoor Roger.......................................... 34 Dejaegere Hector ................................... 37 Delbeke Jozef ......................................... 39 Delobelle Berlinde .................................. 41 Deloof Marcel ........................................ 43 Demeestere Gilda................................... 76 Demeestere Valère ................................. 45 Demets Gabriëlle.................................... 47 Demeulenaere Joseph ............................ 48 Demuynck André .................................... 50 Depoortere Paul ..................................... 52 Deprez Remi ........................................... 55 Deschoolmeester Cyriel .......................... 57 Deschutter Joël....................................... 59 Desmet Louise ........................................ 61 Detremmerie Hubert .............................. 63 D'Haene Maurice ................................... 64 Dheedene Palmer ................................... 66 Dragon Jacques ...................................... 67 Dubus Edouard....................................... 68 Ferrard Paul ........................................... 70 Flipts Jules .............................................. 72 Germyns Jozef ........................................ 74 Hanssens Paul ........................................ 76 Hollaert Achiel ....................................... 78 Hollaert Lucien ....................................... 80 Kinds Anna ............................................. 82
Kint Marcel ............................................ 84 Laperre Albert........................................ 86 Lavens Albert ......................................... 88 Libbrecht Jef .......................................... 90 Loobuyck Valère .................................... 92 Maes Silveer .......................................... 94 Malfait Freddy ....................................... 97 Matton Isabelle ..................................... 94 Mekeirele Jerôme .................................. 99 Naessens Basiel ................................... 100 Ottevaere Madeleine ........................... 102 Persyn Sylvère ...................................... 104 Pille Roger ........................................... 106 Planckaert Joseph ................................ 108 Pottie Jan............................................. 111 Roelstraete Josepha ............................. 113 Ruysschaert Roland ............................. 115 Sengier Armand ................................... 116 Serpentier Maurice .............................. 118 Soetens Charles Louis ........................... 122 Soetens Gilbert .................................... 120 Staelens Roger ..................................... 124 Sulmont Henri ...................................... 126 Taelman André .................................... 128 Tarras Gerard ...................................... 130 Terras Frans ......................................... 132 Thibaut Margriet ................................. 134 Van Assche Nestor ............................... 135 Van Lancker Arthur .............................. 137 Vancauwenberghe Karel ...................... 139 Vandeghinste Armand ......................... 141 Vandemeulebroeke Fabien .................. 142 Vandemeulebroucke Georges .............. 143 Vandenborre Michel ............................ 144 Vandenbulcke Antoinette..................... 146 Vandermarliere Maurits ...................... 148 Vandevelde Joseph .............................. 149 Vanhoutte André ................................. 153 Vanhoutte Julien .................................. 156 Vanhoutte Lucien ................................. 158 Vanrespaille Gerard ............................. 159 Vanrespaille Roger ............................... 161 Vantieghem Victor ............................... 163 Verbrugge Henri .................................. 164 Vercoutere Victor................................. 166 Vercruysse Aloïs ................................... 167 185
Vervaeke Alo誰s (Wieske Blauwblomme) 178 Vervaeke Maria ................................... 180 Verwilst Simonne (Zuster Simonne) ...... 182 Ysenbaert Joseph ................................. 183
Vercruysse Jozef 'Sifke' ......................... 169 Verplancke Achiel ................................. 171 Verriest Fernand................................... 173 Verstraete Karel ................................... 175 Vervaecke Jules .................................... 176
186
VOORINTEKENAARS Allegaert Yves, Zwevegem Amelynck Gerard, Zwevegem Avet Remi, Moen Baert - Parmentier, Zwevegem Baert Ann, California - USA Baert Bernard, Zwevegem Baert Bernard, Zeebrugge Baert Hilde, Otegem Baert Lieve, Brugge - St-Kruis Baert Marleen, Otegem Baert Martine, Kortrijk Beyaert Frans- Yserbyt Simone, Heestert Beyaert Rita, Heestert Bonduelle Marc, Zwevegem Bossuyt José, Stasegem Bourgois Luc, Zwevegem Breda Didier, Zwevegem Buddaert Antoine, Moen Byls Lieven, Avelgem Byttebier Freddy, Zwevegem Byttebier Godelieve, Heestert Cafe Century, Zwevegem Café 't Leeuwke, Zwevegem Callewaert Nicole, Zwevegem Casier Josepha, Zwevegem Casier Karel, Sint-Denijs Cheyns - Vandevelde, Zwevegem Christiaens Dirk, Otegem Clarysse Willy, Zwevegem Cloet Jozef, Zwevegem Coppens Leon, Kortrijk Coquerelle Danny, Zwevegem Cosaert Ann, Zwevegem De Clercq Jan, Zwevegem De Meerseman Amand, Zwevegem De Praeter Gabriel, Bossuit Debaere Vincent, Zwevegem Debonne - Noreille Maurice en Krista, Heestert Declercq - Suys Luc en Monique, Heestert Declercq Georges, Gent Decock Katleen, Zwevegem Deconinck Erik, Zwevegem Deconinck Guido, Moen Deconinck Jean-Pierre, Zwevegem Defoor - Vanherzeele Yvette, Heestert Defoor Monique, Vichte Defoor R. , Otegem Dejas Roger - Vandevyvere M-R, Heestert Dekimpe Roger, Zwevegem Dekoker Etienne, Zwevegem Delaei Etienne, Vichte Delft - Vervaeke Clemence, Heestert
Delgat Rudy, Zwevegem Deloof Severine, Moen Demeulemeester - Delft Jos en Roos, Zwevegem Demeulemeester Werner, Zwevegem Demeulenaere - Martijn Pol en Kristien, Heestert Demeulenaere - Sengier Jan en Mia, Heestert Demeulenaere Brecht, Heestert Demuynck Eddy, Zwevegem Dendoncker - Colpaert Wilson en Estella, Avelgem Dendoncker Stefaan, Otegem Depaepe Luc, Sint-Denijs Depraetere Werner, Zwevegem Deprez - Derycke Paul en Bea, Heestert Deprez Etienne, Zwevegem Deprez Jozef , Heestert Derie Jonas, Zwevegem Derore Joël, Zwevegem Deschepper Willy, Kluisbergen Desmet Eddy, Outrijve Desmet Marcel, Sint-Denijs Devos Marie-Joseph, Zwevegem Devos Rudolf, Zwevegem Devriese Georgetta, Zwevegem Dewaegeneere - Vervaecke Marie-Louise, Heestert Dewaegheneire - Moerkerke, Zwevegem Dewaele Lucien, Heestert D'Haene Jan, Zwevegem D'haene Patrick, Zwevegem D'Haene Regina, Zwevegem Dheedene Katelijne, Zwevegem Dumont - Cottenie Erik en Rita, Heestert Dutoit - Planckaert, Zwevegem Favere Rudy, Zwevegem Favere Yvette, Heestert Gemeentelijke Openbare Bibliotheek, Zwevegem Germyns Willy, Heestert Gerniers Luc en Jaak, Zwevegem Ghekiere - Lecoutere Urbain en Paulette, Heestert Ghiesmans Dick, Heestert Goemaere Yves, Otegem Gremeaux - Beunens Joseph en Jozefa, Heestert Haezebrouck Loretta, Zwevegem Hocedez Alex, Zwevegem Hollaert Rosanne, Avelgem Hoogstoel Georgette, Zwevegem Hostyn André, Zwevegem
Houttave Georges, Zwevegem Lazou Rik, Zwevegem Lefevre Marie-Thérèse, Zwevegem Libbrecht Herman, Zwevegem Lodefier - Depraetere Marie-Jeanne, Heestert Loncke - Opsomer, Zwevegem Maertens Pascal, Zwevegem Maes Albert, Zwevegem Maes Eric, Zwevegem Malfait Ortwin, Zwevegem Matton - Defoor Herman en Rita, Heestert Matton Jean Paul, Zwevegem Messiaen - Demeulenaere Fernand en Ria, Heestert Messiaen Carlos, Zwevegem Moreel - Moreel, Zwevegem Mullie Romain, Otegem Nolf Joachim, Zwevegem Noreille Dirk, Zwevegem Notebaert Erik, Zwevegem Ottevaere - Desmet Jozefa, Heestert Parmentier Gerard, Moorsele Pelckmans Guy, Zwevegem Planckaert Caroline, Otegem Pottie Els, Passendale Ravelingeen - Devies Noël en Denise, Moen Sablain - Archie, Zwevegem Sagaert Bert, Zwevegem Scholz Erika, Zwevegem Segaert Frans, Avelgem Sengier - Vanwynsberghe Denise, Heestert Serpentier Chrétienne, Waregem Six Didier, Zwevegem Soubry Simonne, Zwevegem Speleers - D'Hallewin Willy en Mireille, Kerkhove Sulmont Karel, Zwevegem Suys Annelore, St.-Baafs-Vijve Suys Arthur, Heestert Suys Katleen, St.-Eloois-Winkel Taelman Frans, Zwevegem Tarras Johan, Vichte Theys - Vancauwenberghe, Zwevegem Thienpont Tony, Zwevegem Tiberghien Serge, Moen T'Joens Gilbert, Zwevegem T'Joens Simonne, Zwevegem Van Robays Sandy, Gent Van Welden Marc, Heestert Vanassche Antoon, Zwevegem Vanassche Boudewijn, Zwevegem Vanassche Elke , Zwevegem Vanassche Nazaire, Deerlijk Vanassche Patrick, Deerlijk Vanassche Roger, Zwevegem
Vancauwenberghe Edith, Zwevegem Vancauwenberghe Jef, Heestert Vancauwenberghe Judith, Zwevegem Vandecasteele - Windels, Heestert Vandemeulebroucke Omer, Zwevegem Vandenbogaerde - Coussement Werner en Jeannine, Brugge Vandenbogaerde Jules, Zwevegem Vandenborre - Lobbestael, Zwevegem Vandenbroucke Bernard, Zwevegem Vandendorpe Adrien, Zwevegem Vandendorpe Wilfried, Zwevegem Vandenheede Dirk- Vervaeke Marijke, Heestert Vandenhende Geert, Zwevegem Vanderbeken Brecht, Zwevegem Vandermarliere - Malysse, Anzegem Vandevyvere - Speleers Willy en Julma, Heestert Vangheluwe - Houttave, Zwevegem Vangheluwe Roger, Zwevegem Vanhazebroucke André, Zwevegem Vanhoe Alois, Zwevegem Vanhoutte - Delft Norbert en Sabille, Heestert Vanlangenhove Jan, Zwevegem Vanneste Yves, Zwevegem Vannieuwenborgh Freddy, Zwevegem Vanoosthuyse - Libbrecht, Zwevegem Vanoutrijve Clement, Zwevegem Vanrespaille - Kindts Trees, Heestert Vanrespaille R., Otegem Vantieghem - Vandendriessche John en Odette, Heestert Vantieghem Jan, Otegem Vantieghem Marie Madeleine, Otegem Vantomme - Derveaux, Harelbeke Velghe - Leroy Luc en Pat, Zwevegem Velghe - Soenens Kurt en Griet, Zwevegem Verbaeys Lydie, Zwevegem Verbrugge José, Moen Verbrugge Raymond, Bissegem Vercaemst Germain, Zwevegem Vercant Sammy, Zwevegem Vercruysse Marijke, Zwevegem Vercruysse Peter, Heestert Verfaille Reginald, Zwevegem Verfaille Romain, Kortrijk Verhaeghe Marc, Zwevegem Vermoere - Vandecasteele Erik en Christine, Maarkedal Verscheure Marie-Claire, Heestert Verschuere Jan, Zwevegem Vervenne Marc, Zwevegem Verwee Alfons, Harelbeke Voet - Dumortier, Zwevegem
Vuylsteke Eddy, Kortrijk Vyncke Jaak, Zwevegem Walcarius - Vantieghem Paul en Jos, Avelgem Windels Armand, Zwevegem
Wolfvelde - Vandeburie Paul en Mieke, Lauwe Yserbyt Laurent, Zwevegem Yserbyt Luc, Zwevegem
^RL
'โ ข
l 1
m nรถ ,
j
-v.