Zwevegemse figuren deel 2

Page 1

%/G誰lS D-A-Wfy



ZWEVEGEMSE FIGUREN DEEL 2 Tweede deel van een verzameling van korte biografieën van mensen uit de fusiegemeente Zwevegem die tijdens hun leven om een of andere reden opvielen op politiek, sportief, cultureel, folkloristisch vlak, of hoe dan ook en die overleden zijn na de Tweede Wereldoorlog.

Jaak Bataille, André Coorevits, Jan Deloof, Raphael Desmet, Gerrit Suys, Remi Van Loosveldt, Luc Vanassche en André Velghe


Eindredactie: Jan Deloof Lay-out: AndrĂŠ Velghe

Dit boek werd uitgegeven in december 2012 door F.V. Amantine, Culturele en Heemkundige Kring van Zwevegem p/a: Gemeentelijke Openbare Bibliotheek Bekaertstraat 13B - 8550 Zwevegem D/2012/9000/01

Gedrukt bij Ye Print Waregem Vichtseweg 176a 8790 Waregem 056 77 22 33


Voorwoord Een jaar na de publicatie van ‘101 Zwevegemse Figuren – Deel 1’ komt nu ook het aangekondigde tweede deel uit. Met dezelfde werkwijze, dezelfde auteurs en dezelfde ongelooflijke verscheidenheid. Van een nationaal en internationaal gewaardeerde bedrijfsleider met staatsiebegrafenis tot een goede borst van een landloper die men dood aangetroffen heeft in een berm langs de weg, van burgemeesters en gemeenteraadsleden over pastoors en kloosterzusters tot fabrieksdirecteurs die ook kunstschilder of musicus waren, je kunt het niet zo bont verzinnen of er is wel een figuur in die trant te vinden in dit tweede deel. We hadden het trouwens voorspeld: de figuren in deze tweede reeks moeten in niets onderdoen voor die uit de eerste reeks. Zoek ook nu maar niet naar een hiërarchie in de hier opgenomen figuren onderling, opnieuw is er geen. Het is een alfabetisch gerangschikte, bonte mengeling van vrouwen en mannen die in de sport bedrijvig zijn geweest, of in de cultuur, de sociale sector, de politiek of de kerk, naast mensen die passioneel bezig waren met hun hobby, ongelooflijk veelzijdig en actief waren of onze normale samenleving de rug hebben toegekeerd en koppig hun eigen, niet altijd even aanvaardbare weg zijn gegaan. Ook nu vragen we weer begrip voor de schrijfwijze van de persoonsnamen. Het boek bevat er nogal wat en ondanks de grote aandacht die werd besteed aan de juiste schrijfwijze, is de kans op fouten niet onbestaande. Bedenk dat het ook u had kunnen overkomen. De auteurs wensen u evenveel genoegen toe bij het lezen als zijzelf hebben gesmaakt bij het samenstellen van het boek.



Alfons Baert Geboren te Zwevegem op 29 april 1886 en overleden te Zwevegem op 3 maart 1972. Zoon van Ivo Baert, geboren te Anzegem op 12 september 1832, en Juliana Verbeken, geboren te Eine op 29 maart 1844. Vader Ivo was hovenier/koetsier van beroep. Hij was namelijk de koetsier van de familie Piers aan de Lange Munte in Kortrijk. Ivo en Juliana huwden te Kortrijk op 9 augustus 1876 en kwamen aan het eind van de jaren 1870 naar Zwevegem. Ze woonden in de omgeving van de Kapel Milanen. Alfons Baert was de jongste van vijf kinderen en had nog drie zussen (Marie Catherine, Marie Helena en Anna Maria) en één broer, Remi. Al waren de ouders dus ingeweken, met de Baerts zitten we stevig genesteld in de middengroepen van Zwevegem-centrum. Remi bijvoorbeeld was getrouwd met Zoë Roose en was schilder. Ze woonden in de Avelgemstraat, ongeveer tegenover het huidige café Sachsen. Niet te verwarren met een andere Remi Baert, getrouwd met een Vangheluwe, eveneens schilder en eveneens woonachtig in de Avelgemstraat, maar aan de andere kant van de straat, waar nu een pizzeria huist. Deze tweede zaak werd in de volksmond ‘Baertie Skilderêrs’ genoemd. Een zuster van Alfons en de eerste Remi, met name Marie Helena, was dan weer de vrouw van kleermaker Jules Vanhuysse, een gezin met acht zoons, onder wie Silveer Vanhuysse (die ook in dit tweede deel opgenomen is en dus ‘nonkel moest zeggen’ tegen Fons Baert). Alfons Baert was gehuwd met Maria Magdalena Sustronck, geboren te Avelgem op 23 juni 1891 en gestorven te Kortrijk op 6 maart 1931, en hertrouwde met Anna Mathilde Beernaert, geboren te Moerbeke op 30 januari 1884. Met zijn eerste vrouw had hij acht kinderen: Jozef, Antoon (priester geworden, onder meer pastoor te Oostende, wijk Hazegras, en te Dranouter), Gabriel (Gaby), Raphaël, Georges, Therese, Christine en Maria. (Raphaël was politiek gevangene - zie verder onder Raphaël Baert in dit tweede deel). Het grote drama in dit gezin was de dood van moeder bij de geboorte van het achtste kind. Er ging toen een enorme schok door heel de parochie en iedereen had te doen met Fons en zijn kinderen. Op het bidprentje van moeder Madeleine staat een speciaal geschreven gedicht dat ondertekend is met O.S., en dat is niemand anders dan de bekende Zwevegemse onderpastoor Odiel Spruytte.

5


Fons en Madeleine hadden zich gevestigd in de Deerlijkstraat tegenover de meisjesschool, op de hoek met de huidige Bekaertstraat. Fons had er serres staan om planten en vroege groenten te kweken en te verkopen. Hij deed ook het onderhoud en de aanleg van hovingen, onder andere het onderhoud van de hof van het rusthuis. Zoon Gabriël zette in 1958 de zaak van zijn vader voort vooraan in de Deerlijkstraat onder de benaming Mimosa, en was tevens grafdelver in het centrum, in dienst van de gemeente Zwevegem. De dochters Therese en Christine, en daarna Christine alleen (nadat ze getrouwd was met Hervé Weedaege) waren vele jaren de uitbaatsters van ‘Het Wit Paard’, het lokaal van de boeren- en middenstandsorganisaties van Zwevegem, nu ‘Shakespeare’. Het was niet als hovenier dat Fons Baert het meest bekend was, wel als kerkbaljuw van de Sint-Amanduskerk te Zwevegem. Van Dale verklaart ‘kerkbaljuw’ als “gewestelijk voor kerkeknecht in livrei met hellebaard of staf, die de orde bewaart, de priester naar de kansel geleidt enz.; suisse.” Welnu, die definitie klopt totaal niet voor de Sint-Amandusparochie van Zwevegem, want de beschreven taken werden er vervuld door de ‘pikke’ (pijke) en dat was Pé Ryckoort, die inderdaad de orde bewaarde in livrei en met hellebaard. Fons Baert droeg als kerkbaljuw een lange zwartfluwelen mantel en trad vooral op als ceremoniemeester. Maar als de ‘pikke’ er niet was werden de kerkgangers bij rustverstoring natuurlijk altijd terechtgewezen door de kerkbaljuw. Fons Baert was nu wel niet een van die boomlange kerels van twee meter die nu geregeld opduiken in het straatbeeld, maar hij was voor die tijd toch meer dan gemiddeld lang. Hij had zeer grote voeten, zodat hij schoenen moest laten maken op zijn maat (momenteel wordt er nog een paar van bewaard als rekwisieten bij het Zwevegems Teater). Zijn gestalte en zijn nogal stuurse blik zorgden ervoor dat hij vanzelf ontzag inboezemde, ook nog in de gigantische ruimte in de nieuwe kerk van 1938: hij had ‘présence’. De kerkbaljuw was meestal niet aanwezig in de mis van zes uur ‘s morgens, de mis van de duivenmelkers, maar in alle andere missen was hij er altijd.

Alfons met echtgenote Maria Magdalena Sustronck

Alfons de kerkbaljuw

6


Fons Baert trad als kerkbaljuw in dienst op Kerstdag 1908 en ging op rust, let wel, op Kerstdag 1963! Dat betekent 55 jaar, waarin hij diende onder de pastoors Nuytten, Dewilde, Vanoverschelde, Hillewaere en Van de Moortele. Hij werd gehuldigd op Hemelvaartsdag 1964 (7 mei), met een dankmis opgedragen door zijn zoon-priester Antoon, en met een sermoen door de Zwevegemse pater André Nottebaert, oblaat. Voor de volledigheid voegen we hier nog aan toe: hij was medestichter van de middenstandsorganisaties van Zwevegem en had als hobby’s lezen, zingen en reizen. Dit laatste deed hij met zijn zoon Antoon, naar het Heilig Land, de patriarch van Constantinopel, Rome, Lourdes, Fatima…

7


Marcel Gerard Henri Baert Geboren in Zwevegem op 25 februari 1913 en overleden in Zwevegem op 30 maart 2012. Zoon van Camiel Baert, thuiswever, en Juliana Marie Vandekerkhove. Gehuwd met Jeanne Vriens (1911-1991), met wie hij zeven kinderen had: Marie Jeanne, Anne Marie, Lieve, Jos, Betty, Marcel en Bernard, uitgezwermd over België, Nederland en Frankrijk. De kleine Marcel is opgegroeid in de Harelbeekstraat, in een huis naast café ‘Het Wijkhuis’ (in de volksmond ‘De Wieke’). Hij leerde gemakkelijk en schoolhoofd Camiel Ryckebosch kwam bij vader Camiel pleiten om de kleine Marcel verder te laten studeren. Maar Mielke zei “da zinne meul da nie koste trekken.” Meester Ryckebosch liet het daar niet bij en via het Fonds van de Meest Begaafden kon Marcel vier jaar middelbare studies doen aan het Sint-Amandscollege in Kortrijk. Als intern, want volgens het reglement konden alleen jongens van Kortrijk extern zijn. Hij ging dan twee jaar werken bij weverij ‘De Toekomst’ in de Harelbeekstraat, en daarna bij Bekaert, als zestiende bediende. Er waren daar toen zowat 600 man in dienst (1932). “Ik heb dat weten groeien tot 6500,” schreef hij in 2004. “Hoeveel zijn er nu nog? Een 2500? ‘k Ben aan 65 jaar op pensioen gegaan, in 1978. Veel vooruitgang meegemaakt, maar de ‘computertijd’ niet gekend.” Nog heel wat meer heeft Marcel Baert, die een goede pen had, over zijn loopbaan bij Bekaert verteld in het boek ‘Zo was het, of toch ongeveer’ (uitg. Amantine, Zwevegem, 2004). Wie er belangstelling voor heeft kan het daar nalezen, zodat we ons hier meer zullen bezighouden met Marcels andere activiteiten en functies. Hij heeft zich namelijk van meet af aan ook volledig ingezet voor de christelijke arbeidersbeweging, aanvankelijk als lokaal leider van de Kajotters. Hij heeft in alle mogelijke geledingen meegespeeld, maar we vermelden hier alleen dat hij een tijdlang voorzitter geweest is van het ACW en later van de Katholieke Bond van Gepensioneerden van Zwevegem. Als vanzelfsprekend is hij ook een tijd voorzitter geweest van de Seniorenclub (de gepensioneerden) van Bekaert. Dat is lang niet alles. We weten het niet allemaal, maar kunnen nog vermelden dat hij  bij Bekaert 25 jaar secretaris van de ondernemingsraad is geweest,  evenals voorzitter van het Sociaal Fonds van Bekaert,  van 1971 tot 1977 voorzitter van de Commissie van Openbare Onderstand, die in 1977 opging in het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW),  50 jaar lid van het zangkoor en  30 jaar penningmeester van de kerkfabriek Sint-Amandus, Zwevegem.

8


Toen hij bijna tachtig was heeft Marcel Baert zich nog ontpopt tot schrijver. Hij heeft onuitgegeven, lezenswaardige herinneringen geschreven, die (gedeeltelijk?) bewaard gebleven zijn. Maar hij heeft ook een bundel gepubliceerd met de titel ‘Uit de Oude Doos Feiten en anekdotes over het rusthuis St.-Amand te Zwevegem’ (september 1992). Daarin vertelt hij, volks en levendig, de geschiedenis van dat rusthuis, waar hij na de dood van zijn vrouw trouwens zelf ruim een kwarteeuw verbleef. Zijn mooiste verwezenlijking zal echter wel het boekje ‘De weg naar Lingenau’ zijn (uitg. De Krijger, Erpe, 2007), waarin hij met humor en mildheid over zijn mobilisatie, veldtocht en krijgsgevangenschap vertelt. En over zijn goede contacten met Oostenrijkers die hij daar heeft leren kennen. “Oostenrijkers zijn geen Duitsers.” In augustus 2011, op weg naar zijn 99ste verjaardag, heeft hij zelf de tekst geschreven voor zijn bidprentje. Hij overschouwt zijn leven, geeft uiting aan zijn diep geworteld geloof en eindigt met de woorden: “Sterven is geen eindpunt. Er zit meer achter het leven dan louter ons lichaam. Ik geloof in een barmhartige Vader, God, die voor ons, na dit kort en onvolmaakt bestaan, een beter leven voorzien heeft, met goddelijke dimensies, waarvan wij ons geen voorstelling kunnen maken. Dit laat mij toe u goedgemeend een ‘tot weerziens aan de overkant’ toe te wensen.”

Gouden jubileum 1961 van Camiel Baert (wever) en Anna Vandekerkhove eerste rij, v.l.n.r. Jeanne Vriens, Marcel Baert, Camiel Baert, Juliana Marie (Anna) Vandekerkhove, Martha Deconinck, Gerard Baert - tweede rij, v.l.n.r. Roger Baert, Simonne Nuyttens, Noël Baert, Alma Dejonckere, Jeroom Baert, Laurette Opsomer. (foto genomen voor café ’t Boldershof in de Harelbeekstraat)

9


Raphael Corneel Baert Geboren in Zwevegem op 16 september 1922 en overleden in Kortrijk op 13 februari 2012. Zoon van Alfons Baert, hovenier en kerkbaljuw, en Maria Magdalena Sustronck (1891-1931). Ze hadden acht kinderen: vijf zonen en drie dochters. Raph was de vierde in de rij. De moeder stierf in het kraambed van het jongste kind toen Raph acht jaar oud was. Gehuwd met Denise Vandewalle. Ze hebben 4 kinderen: Antoon, Leen, Jan en Els. Politiek gevangene 1940-1945 en dus slachtoffer van de nazi’s. Het is voor derden bijzonder moeilijk om over de barbaarse nazi-praktijken te spreken in naam van wie ze moest ondergaan: men klinkt algauw te gezwollen of integendeel veel te afstandelijk. Maar Raph Baert heeft zelf over zijn leven getuigd, onder meer in ‘De laatste getuigen uit concentratie- en vernietigingskampen’ (vzw ‘De werkgroep 10 december 2008’ – Academic & Scientific Publishers), en we zullen hier grotendeels zijn relaas in dat boek volgen. Raph ging in Zwevegem naar de lagere school tot zijn veertiende jaar en werkte dan een tijdje in de hovenierszaak van zijn vader. Daarna ging hij in dienst bij Bekaert. Hij was de zeventien voorbij toen de oorlog uitbrak. In 1942 sloot hij aan bij het verzet, maar het duurde niet lang of de bezetter had hem in het vizier. Toen hij een eerste keer opgepakt werd ontsprong hij nog de dans. Dat was echter slechts uitstel van executie, want na een week of zes werd hij opnieuw aangehouden en kwam in Gent terecht. “Ik wist wie mijn naam vernoemd had,” verklaarde Raph in het voornoemde boek, “maar ik heb het hem nooit kwalijk genomen omdat ik wist dat hij hiervoor gefolterd was. Ik heb hem in de gevangenis teruggezien, maar herkende hem nauwelijks doordat hij zo toegetakeld was.” Raph prees zich gelukkig dat hij tijdens zijn ondervraging geen namen had genoemd, zodat niemand na hem werd opgepakt. Hoe erg hij toen vermoedelijk zelf toegetakeld was vermeldt hij niet. Zijn tocht door de verschillende Duitse kampen moet vreselijk zijn geweest. Hij verbleef in dat van Esterwegen (Nedersaksen) van oktober 1943 tot juni 1944. De levensomstandigheden waren er erbarmelijk - slagen, vuilnis, honger - maar het kon nog erger: uit Esterwegen werden veel gevangenen overgebracht naar Wolfenbüttel (eveneens in Nedersaksen) om er onthoofd te worden. Raph werd ziek (onder meer een ernstige longontsteking) en overgebracht naar Börgermoor. Zonder de steun van zijn vrienden had hij zijn ziekte en de ontberingen niet overleefd, getuigde hij. Hij noemde daarbij Raf Delrue uit Zwevegem (Knokke) en Leon Depraetere uit Moen (Knokke) bij name en voegde daar aan toe: “het was bijzonder hard voor mij toen deze twee mensen later in München veroordeeld en onthoofd werden!”

10


Deerlijkstraat 1945 boven: L-R: Hubert Vanlaere, Maurice Vandendorpe en Rafael Bossuyt (allebei achter de eerste rij), ??, Raph Baert zelf, Marcel Vandekerkhove (met bril), Hervé Vandekerkhove (met alpenmuts), Remi Vandekerkhove (met alpenmuts). onder: L-R: ??, ??, Rafaël Bossuyt, Hubert Vanlaere, Alfons Baert, Raphaël Baert, Georges Baert (in uniform), ??, Anna Beernaert (tweede vrouw van Alfons),??, Remi Vandekerkhove, Hervé Vandekerkhove

11


Na Börgermoor moest hij terug naar Esterwegen, maar belandde na een drietal maanden in de gevangenis van Ichtershausen, waar hij moest werken voor een fabriek waar chirurgische naalden gemaakt werden. En ongelooflijk maar waar, het naalddraad kwam uit … BekaertZwevegem. Toen kwam er heel slecht nieuws: hij werd overgeplaatst naar Wolfenbüttel, waar hij met de guillotine onthoofd zou worden. Maar weer was zijn uur nog niet gekomen: een groot bombardement door de Amerikanen op het station van Erfurt verplichtte de Duitsers met het konvooi terug te keren en Raph was gered. Intussen kwam de ondergang voor de Duitsers langzaam maar zeker dichterbij. Ze verplichtten hun gevangenen gevaarlijke karweien op te knappen, zoals niet ontplofte bommen onschadelijk maken. Bij het uitvoeren van een van die opdrachten zijn Omer Merchie uit Harelbeke en Raph kunnen ontsnappen. Het is bijna niet te geloven, maar ze konden onderduiken bij de Duitse familie Mayer in Burgwitz, die hen verstopt en verzorgd heeft ondanks de grote risico’s die daaraan verbonden waren. “Ik blijf hen heel dankbaar en tot op heden hebben wij nog regelmatig contact. Zo zie je maar, je mag niet alle Duitsers over dezelfde kam scheren,” zei Raph daarover. In Burgwitz werden ze door de Amerikanen bevrijd, maar hun lijdensweg was daarom nog niet voorbij. Na een voettocht van 32 kilometer kwamen Raph en zijn kameraad aan in Jena bij de Brigade Piron, maar daar kon/wilde men niks voor hen doen. Ze konden namelijk niet bewijzen wie ze waren, want ze hadden geen papieren. Ze moesten opnieuw dertig kilometer te voet afleggen, naar Weimar, waar toevallig juist op dat moment de Belgische minister Paul van Zeeland verbleef. Die beloofde hen dat hij persoonlijk zou zorgen voor hun repatriëring. En waarlijk, de dag nadien werden ze in een mooie Amerikaanse slee naar Buchenwald gebracht en stapten voor het eerst in hun leven in een vliegtuig, een Dakota die hen naar Evere bracht. Bij de landing was de eerste Belg die Raph aansprak een inwoner uit … Zwevegem! Het had onnoemelijk lang geduurd, maar nu was het zo ver, Raph was weer thuis. In ‘De tijd is veel veranderd’ (Lannoo, 1980) staat het zo beschreven: “Toen hij voor het eerst weer in onze straat verscheen … al wie erbij was zal dat tafereel zijn leven lang niet meer vergeten: de hele buurt die samenstroomde; Fons Baert, die in heel zijn lengte boudstil bleef staan, niet in staat ook maar één stap te verzetten; Raphaël, een kop kleiner, die zijn vader om de hals vloog; die twee, die elkaar minutenlang omklemd hielden, zodat niemand een woord kon uitbrengen van de ontroering; en Raphaël die dan dadelijk, als tweede in de rij, Remi Vandekerkhove vastpakte” (de commandant van het Zwevegems verzet die hij zijn tweede vader noemde). Er werd nog dagenlang gevierd. Fundamenteel moet Raph een ijzeren gestel en wilskracht hebben gehad, maar hij zei toch: “Nadien was het zeer moeilijk om mijn leven weer op te bouwen. Ik kon drie jaar niet werken en ging zelfs een volledig jaar naar een sanatorium in Zwitserland. Ik had dikwijls nachtmerries. Ik leef verder met één long en door de vele slagen hoor ik slecht aan mijn rechterzijde.” Maar zodra het mogelijk was ging Raph weer bij Bekaert werken en bleef dat doen tot aan zijn pensioen. En ondanks de verschrikkelijk zware beproeving in de oorlogsjaren is hij bijna negentig jaar geworden!

12


Charles Bafcop Geboren te Astene op 27 mei 1917 en overleden te Zwevegem op 9 oktober 1954. Was de zoon van brouwer Cyrille Bafcop en van Margriet Gerniers (die ook in deze publicatie opgenomen is). Cyrille Bafcop verongelukte in zijn brouwerij in het jaar 1940 en de zaak ging over naar zijn zoon Charles en zijn dochter Isabelle, die gehuwd was met handelaar Lemahieu uit Kortrijk. Charles was de feitelijke ingenieur-brouwer. Hij werd in Zwevegem vrij populair omdat hij in de dagen na de bevrijding elke zondag een bal organiseerde in de zaal van ‘Het Brouwershof’ (vroeger ‘Malpertus’) aan de Otegemstraat 24-26 te Zwevegem. Het bal had een goede reputatie, zodat zelfs Kortrijkzanen er fluks op afkwamen. Charles Bafcop zou blijven brouwen tot in 1954, toen ook hij door een ongeval om het leven kwam: er was brand ontstaan in zijn slaapkamer. Door zijn dood en het overlijden van zijn moeder in datzelfde jaar kwam er praktisch een einde aan brouwerij Bafcop, want Isabelle vormde de zaak om tot een bierdepot voor andere brouwerijen. De zaak verviel nogal snel en de gebouwen stonden geruime tijd leeg. Ze verdwenen definitief bij de verbredingswerken aan het kanaal in de jaren 1970.

Links: Charles Bafcop in witte kiel – rechts: de brouwerij Bafcop links op de foto.

13


Remi Balcaen Geboren in Sint-Denijs op 7 oktober 1931 en overleden in Kortrijk op 14 december 2009. Zoon van Arthur Balcaen, grensarbeider, en Marie Malfait. Remi had nog vijf zussen en vier broers. Het was dus niet meer dan logisch dat vader Arthur grensarbeider was: in die tijd lag het kindergeld in Frankrijk veel hoger dan in België. Echtgenoot van Madeleine Derammelaere. Ze hadden één zoon: Thierry. Remi liep lagere school te Sint-Denijs om vervolgens zijn middelbaar af te werken in Saint-Henri te Moeskroen in de afdeling textiel. Hij begon na zijn schooltijd te werken bij Boillot te Sint-Denijs als tapijtwever. Door zijn integratie in tal van verenigingen die afhingen van de Gilde werd hij bediende bij het ACW vanaf 2 februari 1965, en bleef dat gedurende meer dan 25 jaar. Remi was een typisch voorbeeld van een man die door deel te nemen aan de arbeidersbeweging boven zichzelf uitgroeide. Hij was dan ook altijd in de weer: bestuurslid van de Christelijke Mutualiteit in Sint-Denijs, reisbegeleider bij Vakantiegenoegens, waarbij zijn sterkste troef Frankrijk was, bestuurslid van het Davidsfonds en van het feestcomité van Sint-Denijs, op latere leeftijd lid van het dagelijks bestuur van OKRA Sint-Denijs, de gepensioneerden dus. En dat was niet alles, want hij was ook lid van tal van sportgroepen in zijn geboortedorp. Zijn bedrijvigheid strekte zich ook uit tot de plaatselijke politiek. Hij was gemeenteraadslid van 1971 tot 2000. Dat was nadat hij eind 1970 samen met de ploeg achter Armand Bulteel (eveneens voorgesteld in dit tweede deel) een meerderheid vormde om burgemeester Vandewalle te verslaan met de hulp van de socialisten. Na de fusie van de gemeenten werd hij ook bestuurslid in de bouwmaatschappij Eigen Haard. Je zou denken dat er met al die lidmaatschappen geen tijd overbleef voor een hobby, maar dat klopt niet. In het gezin van Arthur en Marie leerde iedereen kaarten, van kindsbeen af. Vrienden en vriendinnen van de kinderen mochten steeds ten huize komen, op één voorwaarde: dat ze leerden kaarten. Het was hoogst uitzonderlijk dat er eens niet gekaart werd bij de ouders van Remi. En natuurlijk had hij die (onschadelijke) microbe geërfd.

14


Leo Antone (Leon Antoon) Bekaert Geboren in Zwevegem op 9 december 1891 en overleden in Zwevegem op 19 december 1961. Zoon van burgemeester Leo Leander Bekaert (18551936) en Marie Helena Masureel (1856-1938). Gehuwd in Weybridge (U.K.) op 27 augustus 1918 met Elisabeth Velge (1894-1972). Vader van Leon Karel (omgekomen op zee in mei 1940), Monica en burgemeester Antoon Bekaert (1930-1990 – zie het eerste deel). Leon Antoon Bekaert, doctor in de rechten en ‘captain of industry’, is een van de belangrijkste en invloedrijkste Zwevegemnaren aller tijden, zoniet dé belangrijkste. Het is gewoon onmogelijk om in dit kort bestek een volledig beeld van zijn persoonlijkheid te schetsen, want alleen al bij de opsomming van zijn functies dringt een selectie zich op. We beperken ons hier tot tien voorbeelden:          

Voorzitter van de Raad van Zaakvoerders van de pvba Tréfileries Léon Bekaert (nu NV Bekaert SA) Voorzitter van het Verbond van Belgische Ondernemingen Voorzitter van de Federatie der Katholieke Werkgevers van België Burgemeester van Zwevegem (1927-1961) Voorzitter van de Unie der Industrieën van de Europese Gemeenschap (UNIEG) Voorzitter van de Stichting Industrie-Universiteit Voorzitter van Fabrimetal (nu Agoria) Ondervoorzitter van de Union Internationale des Associations Patronales Catholiques Doctor Honoris Causa van de Laval-Universiteit (Québec, Canada) Regent van de Nationale Bank van België

Die lijst is gewoon indrukwekkend, maar bevat opvallend genoeg geen adellijke titels. Die heeft hij altijd geweigerd, in tegenstelling met de generaties Bekaert en Velge die na hem zijn gekomen. Door zijn contacten met de hoogste nationale kringen, inclusief de koning, en met de internationale industriekringen was hij altijd zeer goed ingelicht, zodat strategisch inzicht zijn sterkste punt kon worden. Dat bleek bijvoorbeeld uit zijn beslissing in de jaren 1950 om staalkoord te gaan produceren, een technisch moeilijk product, waar zijn hogere kaderleden toen zeker niet allemaal even sterk in geloofden, maar waar Bekaert wereldleider in is geworden. 15


Zeldzaam zijn de bedrijfsleiders die vrijwel unaniem geloofd worden door hun werknemers. Leon Antoon Bekaert was een van hen. Hij was een groot filantroop; niemand die in ernstige nood verkeerde deed vergeefs een beroep op hem. Maar ook bij minder dramatische gelegenheden stond hij te midden van zijn mensen. In 1960 kwam hij bijvoorbeeld naar de eerste communie van de kleine Boudewijn Vanassche, van wie hij dooppeter was in plaats van de koning (zevende zoon). Na de mis trok hij samen met zijn vrouw rond 9 uur naar het gezin Vanassche, om er een koekenboterham te eten (dat alles wel een beetje geleid door Gilda Hanssens-Demeestere, over wie meer in het eerste deel). In Zwevegem was hij voor iedereen ‘meneer Léon’, zijn voornaam volstond om hem aan te duiden. Hij was er burgemeester van 1927 tot aan zijn dood. Hij vormde een stevige tandem met zijn eerste schepenen (eerst Joseph Vercruysse en dan Joseph Vandevelde), die vlot zijn plaats innamen als de druk bezette Leon A. Bekaert in het buitenland verbleef. In de ruim dertig jaar van zijn burgemeesterschap groeide Zwevegem gestaag en het is dat tot op vandaag blijven doen. Hij was een verwoed paardenliefhebber en reed regelmatig zijn ritjes in het Zwevegemse. (De familie Bekaert heeft tot aan de tweede wereldoorlog ook een lange, smalle loopweide gebruikt, van aan café Sint-Amandskring in de Bekaertstraat tot aan de spoorweg, onder de rook van de fabriek. Die weide is na de oorlog natuurlijk snel opgeslokt door het groeiend bedrijf). Hij kende ook iets van biljarten en, op latere leeftijd, van golfen. Maar skiën, dat vond hij te gevaarlijk, voor zichzelf en voor zijn kaderleden. Dat betekende te veel risico voor de onderneming. Zijn uitvaartplechtigheid, op een barkoude dag, was een overrompeling, met een zee van mensen, onder wie de toenmalige Eerste Minister, Theo Lefèvre, en talrijke hoogwaardigheidsbekleders. Er waren bloemen van koning Boudewijn en koningin Fabiola, en van Leopold III en prinses Lilian. De figuur van Leon Antoon Bekaert is in verschillende boeken uitvoeriger beschreven. Belangstellende lezers kunnen bijvoorbeeld voor meer informatie terecht in het jubileumboek ‘Bekaert 1880-1980’ (met Leopold Kympers als eindredacteur) of ‘Leon-A. Bekaert, een groot man, een goed mens (1891-1961)’ van Robert Vandeputte (uitg. Lannoo, Tielt, 1980).

Leon Bekaert en Elisabeth Velge bij hun verloving.

16


14 mei 1955 – 75 jaar Bekaert – Leon Bekaert met bisschop De Smedt.

1937 – Leon Bekaert leidt koning Leopold III rond in de firma. Hier ontmoet hij de Leopoldist Edward Vermeulen.

17


27 april 1952 – hulde aan burgemeester Leon Bekaert en gemeenteraadslid Alberik Vanhaverbeke. boven: links vooraan politiecommissaris Roger Pille. onder: Leon Bekaert en Alberik Vanhaverbeke.

18


Michiel Boedts Geboren in Wortegem op 10 december 1910 en overleden in Izegem op 14 oktober 1981. Hij was de zoon van Georges Boedts en Gabriëlle Dehem. Na zijn priesterwijding werd hij leraar aan het college te Veurne en woonde hij in Ieper. In september 1941 werd hij tot onderpastoor van Heestert benoemd als opvolger van E.H. Henri Jozef Desmet. Met zijn oude moeder kwam E.H. Boedts in volle oorlogstijd zijn intrek nemen in de vervallen onderpastorie aan de Gauwelstraat, waar nu het huisnummer 17 is. Bij de woning was een grote hof en zelfs een bos: het ‘bos van den onderpaster’. Tot omstreeks 1958-1959 was dat het uitgelezen speelterrein voor de kinderen uit de omtrek. Het oude gebouw werd afgebroken en de grond werd verkaveld voor het bouwen van huizen en het aanleggen van een parkeerplein. E.H. Boedts was een voorganger in de liturgie. Niet alleen grootse eucharistievieringen maar ook zijn dagelijkse H.Mis wist hij steeds tot in de puntjes te verzorgen. Toen hij nog in Ieper verbleef was hij de ceremoniemeester ter gelegenheid van de plechtige inzegening van de heropgebouwde kathedraal en hallen. Ook de koning bracht toen een bezoek aan de stad. Onder impuls van E.H. Boedts werd op 26 april 1942 een afdeling van het Davidsfonds opgericht. De bijeenkomst had plaats na de hoogmis in het klein zaaltje van het Volkshuis en hij was de eerste ondervoorzitter en proost. ’s Avonds organiseerde men een ‘Luisterrijke Feestavond’ waarbij, na het officiële gedeelte, enkele luimige liederen, voordrachten en zelfs een operette werden opgevoerd. De Maria-Congregatie der jonge dochters vierde op 26 september 1943 haar eeuwfeest en ook hier leidde hij samen met pastoor Joye de verschillende plechtigheden. Op 6 en 7 oktober 1943 werden te Oostakker respectievelijk Albert Desmet (Heestert) en Albert Garez (Zwevegem-Knokke) als politieke gevangenen gefusilleerd. Voor Albert Desmet (amper 29 jaar) werd er in Heestert een rouwdienst opgedragen. E.H.Boedts stelde de tekst van het doodsprentje op met o.a. de zin: “Blanke lelie van reine onschuld, roode roos van vurige liefde tot God en den naaste.” Die tekst was niet naar de zin van de Duitse overheid. E.H. Boedts werd aangehouden en als politieke gevangene naar Duitsland (Siegburg) gedeporteerd. Hij werd er tijdens zijn hechtenis heel ziek en is er na de bevrijding nooit meer volledig bovenop geraakt. Hij werd tijdelijk vervangen door E.H. Oscar Vrielynck, die als coadjutor werd benoemd tot oktober 1946, en daarna door E.H. Gustaaf Vandeplassche. In november van 1949 trad hij opnieuw in dienst. Intussen was zijn moeder gestorven en werd Anna Vanveerdeghem zijn huishoudster.

19


Niettegenstaande zijn zwakke gezondheid speelde hij toch een belangrijke rol in het culturele leven van de gemeente. Zo was hij o.a. enkele jaren penningmeester van de toneelbond ‘Deugd en Vreugd’ en was hij vanaf 1946 tot 1961 actief bestuurslid van de plaatselijke fanfare. Op 21 december 1951, toen de nieuwe pastoor E.H. Valeer De Coninck na een avonddienst nog met de liturgische gewaden aan plots stierf, diende E.H. Boedts, die hem geassisteerd had, de laatste sacramenten toe. Onder zijn stuwende kracht greep van 6 tot 16 mei 1954 de H. Missie plaats waarbij elke dag een plechtigheid werd gehouden met ‘Groot sermoen’, gepredikt door Pater Basiel en Pater Gildard, Minderbroeders-Capucijnen (zie foto). Op 20 juni ‘54 organiseerde hij de feesten t.g.v. ‘Heestert aan Onze Lieve Vrouw’, met een luisterrijke processie. In de kerk zorgde burgemeester Remi Deprez voor de plechtige toewijding van de gemeente in aanwezigheid van Mgr. De Smedt, bisschop van Brugge. Waarschijnlijk werd het centrum van Heestert nooit zo prachtig versierd en bevlagd als toen. Wie in de jaren vijftig zijn Plechtige Communie deed moest al tijdens het vijfde leerjaar geregeld ’s morgens naar de kerk voor ‘de kleine lering bij Meneer den Onderpaster’. Toen er in het najaar van 1956 op de gemeente al een zekere werking ontstond van de scouts wilde hij als reactie zo vlug mogelijk starten met de Chiro voor de jongens en de Kroonwacht voor de meisjes. Hij trommelde enkele jonge gasten op zoals o.a. Jan Depaepe, Jozef Beyaert, Paul Vanhoutte, Gilbert Decruyenaere en Roeland Valcke. Bij hem thuis in de oude onderpastorie hielden ze een stichtingsvergadering. Hij spoorde in de beide scholen de kinderen aan om lid te worden en had bij zijn huisbezoeken al uniformen mee die hijzelf bekostigde. In 1959 onderging E.H. Boedts, als oorlogsinvalide, andermaal een heelkundig ingrijpen, waardoor hij opnieuw de parochie voor vele maanden moest verlaten. Tijdens deze periode hebben verschillende priesters hem vervangen. In juli 1960 was de nieuwe onderpastorie voltooid, maar tijdens de verhuis verbleef hij nog steeds in de kliniek. In de zomer van 1961 nam hij dan ontslag en op 16 augustus werd E.H. Antoon Verborgh (zie ook in dit boek) de nieuwe onderpastoor. E.H. Boedts verhuisde naar de Schoolstraat 21 en in 1970 naar zijn nieuwe woning in de Outrijvestraat 28. Vanaf nu kreeg hij de hulp van Eerwaarde Zuster Elisabeth, maar af en toe verbleef hij te Ingelmunster in het klooster van de zusters van Maria. Eind jaren zeventig reisde hij nog naar Rome waar hij een gesprek voerde met paus Paulus VI. Toen hij op 14 oktober 1981 in Izegem overleed woonde hij precies 40 jaar in Heestert, waarvan 20 jaar als onderpastoor.

Ter gelegenheid van het missiefeest 1954 werd deze foto genomen in de tuin van de vroegere pastorie. We herkennen onderpastoor Michiel Boedts, pastoor Michiel Staelens en E.H. André De Cuyper (leraar aan het college te Avelgem). Links en rechts worden zij geflankeerd door de paters predikanten Pater Basiel en Pater Gildard.

20


Guido Breda Geboren te Moen op 1 april 1950 en overleden te Kortrijk op 28 oktober 2008 Iemand vroeg eens aan Guido wat hij beroepshalve deed. Hij antwoordde dat hij al jaren aan de ‘ziekenkas’ was. Fijnzinnig als hij was bedoelde hij hiermee dat hij ziekenfondsconsulent was. In die functie werd hij in de Zwevegemse gemeenschap een geliefd persoon. Zijn persoonlijkheid en behulpzaamheid droegen er in grote mate toe bij. Toen hij door zijn werkgever gevraagd werd zich kandidaat te stellen voor de gemeenteraadsverkiezingen in Moen ging hij op dit verzoek in. Hij behaalde een groot aantal stemmen, zodat hem een schepenzetel werd aangeboden. Zijn politieke ambitie lag echter niet zo hoog en hij stelde zich tevreden met een zitje als gemeenteraadslid. Als jarenlang voorzitter van het feestcomité, secretaris van het Tapcomité en actief lid van tal van verenigingen maakte Guido zich eenvoudig verdienstelijk. Guido stamde uit een gezin met zes kinderen. Hij bracht zijn jeugd door deels op De Klijte en deels op de nieuwe Oliebergwijk in Moen. Lager onderwijs volgde hij in de nabije gemeentelijke jongensschool. Zijn middelbare studies maakte hij af aan het Sint-Jan Berchmanscollege in Avelgem. Na het verlies van vader Gerard, die tewerkgesteld was in de weverij Bekaert te Moen, stond hij met zijn broers Bernard en Stefaan en zijn zussen Bernarda, Maria en Hilde zijn moeder Beatrice Demeestere bij. Guido was een vivante en vrolijke gast, die graag onder de mensen vertoefde en voor hen alles deed wat menselijk mogelijk was. Hij was ook een stille levensgenieter, die vaak binnenpretjes beleefde met hetgeen zich om hem heen afspeelde en wat hij hoorde of zag. Met zijn vrouw Carine Dendauw, dochter van Jeanne(ke) Dutoit van ’t Oud Gemeentehuis op de Plaats - de Moense Place de Montmartre zoals de vroegere bazin in haar glorietijd uitbazuinde - ging hij in Zwevegem wonen. Guido kon zijn geluk soms nauwelijks verbergen en stond erop af en toe met pittige spirituele verbale prikjes uit te pakken. Een typisch karaktervol mondtrekje ging daar vaak mee gepaard. Flegmatisch en doordacht gaf hij zijn ideeën de vrije teugel. Hij hield niet van uitwassen en franjes. Zoals hij was wilde hij ook dat de anderen waren: stipt, bereidwillig en rechtvaardig. Als ‘gildeman’ ging Guido naar de verkiezingen, zonder veel poeha, propaganda en publiciteit. Hij scoorde hoog maar verkoos, zoals hierboven gezegd, als gemeenteraadslid op de achtergrond te opereren liever dan politiek op de voorgrond te treden. Voor hulpbehoevenden en zieken stond Guido steeds op de bres en in het verenigingsleven was hij van grote betekenis. Als secretaris van Ziekenzorg deed hij zijn duit in het zakje om heel wat loten te verkopen. In het feestcomité, dat hij jarenlang in goede banen leidde, was hij een heuse steunpilaar, een voorzitter die zijn ploeg voorbeeldig mende en tijd noch moeite spaarde om 21


met de ommegang- en kermisdagen een aantrekkelijk feestprogramma uit te bouwen. Hij wist de vele medewerkers bij te staan en te motiveren, zodat de Moense gemeenschap heuse hoogdagen beleefde. Door jong en oud, handelaars en bedrijfsleiders werden die hoogdagen telkens weer enthousiast en warm onthaald. Guido was ook sportief. Hij hield van de fiets en maalde met een plaatselijke wielertoeristenclub getrouw zijn zondagse kilometers af. Zelfs durfde hij enkele klassiekers aan die hij met succes uitreed. Hij was ook een liefhebber van wat men in Moen de ‘lochting’ noemt. Met hart en ziel bewerkte hij op de Olieberg een lange lap grond achter de ouderlijke woning om groenten te kweken. Ook bij enkele oudere mensen ging hij een handje helpen in de tuin. Met kennis van zaken ging hij zorgvuldig te werk. Hij ging prat op de vruchten die hij grootbracht en bij een rijke oogst gingen zijn gekweekte groenten goed en gratis van de hand. In het voorjaar was de veranda bij de ouderlijke woning een ware serre, waar hij samen met zijn moeder ging zaaien, plantjes kweekte, ze verspeende of in potjes plantte en bedeelde. Guido, die sober was in het gebruik van alcoholische dranken en gezond leefde, kon wel genieten van een lekkere maaltijd en een fris drankje, het liefst bij zijn schoonzus en -broer in ’t Oud Gemeentehuis, bekend om de smakelijke mosselen die er worden geserveerd. Ten slotte hield Guido van fotograferen. Die hobby zette hem ertoe aan om enkele jaren als correspondent voor de krant ‘Het Volk’ te werken. Toen Guido wist dat hij ongeneeslijk ziek was, had hij het lastig om van zijn vrienden afscheid te nemen. Met de dood voor ogen vermeed hij elke confrontatie, want fysieke afgang wou hij niet laten zien. Hij was er nog enkel voor zijn vrouw en de familie met de kinderen.

Guido in ‘Wedden dat’ n.a.v. 1000 jaar Moen in 1988.

22


Jules Breda(1) – Lucien Breda(2) (1) Geboren

in Zingem op 21 juli 1900 en overleden in Avelgem op 10 september 1972. (2) Geboren in Heestert op 28 december 1929 en overleden in Heestert op 29 juli 2011.

Jules Breda Zijn ouders waren Cyriel Breda, smid, en IrmaHelena Decuypere, en hij had nog een zuster Rachel. Jules werd paardensmid, een stiel die hij bij zijn vader leerde. Op 12 december 1928 huwde hij met Anna Callens uit Heestert en ze vestigden zich op de Plaats (nu Gauwelstraat 6). Schuin tegenover de jongensschool huurde hij een gebouw dat hij als smidse gebruikte. Later verhuisden ze naar Plaats 49 (nu Vierkeerstraat 14). Langs het huis lag een smal straatje waarlangs hij gemakkelijk zijn smidse, achter zijn woning, kon bereiken. Vandaar ook komt de huidige naam 'Smissepad’. Er werden echter steeds minder paarden met hoefijzers beslagen, zodat Jules zich meer bekwaamde als kunstsmid. Hij vervaardigde alles wat met ijzerwerk te maken had, o.a. poorten aan het kerkhof, aan schoolgebouwen, siervoorwerpen enz. Later verkocht hij ook gas en plaatste stoven en kachels. Zijn vrouw Anna hield de winkel open. Eigenlijk waren het twee winkels in één gebouw: aan de ene kant van de ingang verkochten ze ijzerwaren en aan de andere kant uurwerken. Dat deel was immers de winkel van schoonbroer Felix Callens, die in de Schoolstraat woonde en ‘horlogemaker’ was. Het gezin Breda telde vijf kinderen, waarvan dochtertje Nelly op amper 11-jarige leeftijd stierf. Sinds 1943 was ‘Juulke Breda’ echter in de parochie nog meer bekend als kerkbaljuw en hij werd ook zaalwachter in het Volkshuis (nu Malpertus). Hij was tevens klokkenluider, stoelenzetter, geldomhaler en ook grafdelver. Hij veegde de kerk en verrichtte duizend en één kleine werkjes. Al deze taken vervulde hij met de grootste stiptheid en correctheid. Samen met zijn naaste buur Albert Suys en Norbert Vandenbroucke heeft hij van mei 1961 tot mei 1962 meer dan honderd graven van het oude naar het nieuwe kerkhof verlegd. Alles werd nauwkeurig opgetekend in een agenda. Voor zijn 25 jaar trouwe dienst als kerkbaljuw ontving hij in 1968 het ‘Gulden Kruis van SintDonatius’ (zie foto links op het einde van het artikel). Het jaar daarop stierf zijn vrouw Anna. Op kerstnacht 1970 heeft ‘Juulke’ voor de laatste keer het stoelgeld afgehaald in de middernachtmis. Na zijn overlijden werden al zijn werkjes in de kerk verricht door de leden 23


van de kerkfabriek en door een ganse schare vrijwillige, godsdienstige zielen. Jules Breda was de laatste kerkbaljuw van Heestert.

Jules Breda (rechts) bij zijn ‘Model-Hoefsmederij’ - schuin tegenover de gemeentelijke jongensschool.

5 april 1945: Voorop als kerkbaljuw t.g.v. de eremis van priester René Degroote.

Lucien Breda Toen zoon Lucien het beroep van elektricien had aangeleerd werden bij zijn ouders ook elektrische toestellen verkocht. Als verdeler van Radio Barco hielden ‘Jules Breda & Zoon’ in de zaal Christen Werkersverbond te Heestert op 2, 3 en 4 april 1949 een ‘Radio Barco Tentoonstelling’. Er werden 20 verschillende modellen tentoongesteld en een gewoon exemplaar kostte toen 4450 BEF. In de jaren vijftig verkochten ze ook al tv-toestellen. Tijdens de zomeravonden troepte het gebuurte voor de etalage samen om naar de tv-uitzendingen te kijken en bij kouder weer riep Anna iedereen naar binnen. Het was de tijd van ‘Schipper naast Mathilde’. Lucien leerde bij nonkel Felix uurwerken herstellen. Toen die op rust ging nam moeder Anna de winkel over en verkocht daarbij ook nog allerlei juwelen. Tijdens het weekend hielp hij zijn vader bij de vele werkjes in de kerk, luidde de klokken en ging het stoelgeld ophalen. In 1965 huwde Lucien met Irène Baert en de winkel verhuisde naar Plaats 15 (nu Heestertplaats 13). Na het overlijden van Anna en Jules en na grondige verbouwingswerken keerde de familie Breda-Baert in 1979 met hun 3 kinderen terug naar het ouderlijk huis in de Vierkeerstraat. Ook nu werden uurwerken, juwelen, elektrische

24


toestellen en kachels verkocht. Lucien zorgde voor de plaatsing van de toestellen, de verkoop van gas en voor allerlei herstellingen. Maar Lucien Breda werd vooral bekend als leverancier van microreportages tijdens tal van feesten, voornamelijk op wielerwedstrijden, en dit gedurende een halve eeuw. Zijn eerste activiteit was op 3 mei 1949 bij de wielerkoers voor onafhankelijken Heestert-DoornikHeestert. Hij zorgde voor het ophangen van de luidsprekers, tijdens de wedstrijden voor de muziek en wielerreporter Aurèle Hoedt (zie aldaar) gaf vanuit het huis Breda de nodige commentaar. Het begon met de toenmalige 78-toerenplaat, evolueerde naar cassettes en op het laatst zelfs naar cd’s. Een opgemerkt optreden kwam er in Moen toen het hele dorp zonder elektriciteit zat en café Gemeentehuis vol volk. De bazin deed een beroep op de firma Breda die met hun mobiele installatie een luidspreker plaatste in het café en het feest kon verder blijven duren. Voor een koers op de Souterrain kwam zich slechts één renner inschrijven, wijlen Marc Demeyere, maar niet getreurd: alles mondde uit in een drinkgelag met afgevaardigden en organisatoren. De slechtste ervaring was dan weer de profwedstrijd in 1971 in Sint-Denijs, die betwist werd in een waar stormweer. De fotofinish waaide omver en een twaalftal personen moest het vege lijf redden in de politiecombi. Dirk Baert won die wedstrijd. Bij de plaatselijke toneelvereniging was er voor het eerst sprake van licht, klank en muziek in 1954. Huis Breda en Zoon bracht ook daar de aangepaste muziek en verlichting. Jarenlang zorgde Lucien voor kerstmuziek vanuit de klokkentoren van Heestert.

L-R: koster Joseph Demeulenaere, Anna en Jules, pastoor Jan Bouckaert

Aan het huis Breda: Lucien met links vriend Armand Desmet (bieren Roman)

25


Armand Bulteel Geboren in Sint-Denijs op 9 september 1921 en overleden in Gent op 5 september 1997. Zoon van Joseph Bulteel, timmermanmeubelmaker, en Bertha Deconinck. Armand was de vierde in een gezin van 8 kinderen. Hij huwde op 12 oktober 1944 met Agnes Verschuere. Ze hadden 4 kinderen: Johan, Ivan, Luc en Linda. Armand liep school in de gemeentelijke jongensschool van Sint-Denijs. Hij volgde daarna ĂŠĂŠn jaar bij de broeders Maristen in Herseaux, om zijn Frans te leren. Dan volgde nog 2 jaar houtbewerking in het VTI te Kortrijk en Armand wilde daar het beroep van timmerman leren, maar er was thuis zo veel werk dat hij na twee jaar bij zijn vader bleef werken, met een leercontract. Tijdens de mobilisatie- en oorlogsjaren, van 1938 tot 1946, toen er heel wat minder werk was voor een timmerman of meubelmaker, was hij postbode te Sint-Denijs. In 1951 nam hij met zijn broers Gilbert en Robert de zaak van hun vader over. Samen stichtten ze een vennootschap: schrijnwerkerij en begrafenisonderneming. Robert overleed in 1976. Armand en Gilbert werkten samen door tot hun pensioen in 1984. Dan werd de zaak overgelaten aan de zoon van Gilbert. In zijn jeugd was Armand enkele jaren leider van de plaatselijke Kajottersafdeling en hij werd later ook voorzitter van de plaatselijke Kristen Werknemersbeweging (KWB). Door zijn politieke vrienden werd hij in 1970 voor de CVP-kar gespannen, om voor het eerst die kar te trekken en tevens op te boksen tegen burgemeester Marcel Vandewalle. Zijn eerste optreden werd een succes dank zij de medewerking van Marcel Bossuit van de Belgische Socialistische Partij. Armand werd burgemeester en Marcel Bossuit en Robert Deconinck allebei schepen. Als burgemeester voltooide hij de bouw van een nieuwe gemeenteschool, en realiseerde de aanleg van een nieuw kerkhof met columbarium en de aanleg van twee voetbalvelden met de nodige voorzieningen, kantine inbegrepen. FC De Sterre en FC Sint-Denijs hadden eindelijk hun eigen veld. Een bollentrog en een schietbaan voor liggende wip maakten de realisaties op het gebied van de sport rond. Bij de fusie op 2 januari 1977 werd hij tweede schepen in de nieuwe gemeente Zwevegem, tot 20 maart 1989 verantwoordelijk voor openbare werken, onder burgemeester Joseph Vandevelde. Een van zijn eerste realisaties was het herstellen van de verbindingsweg van Sint-Denijs naar Zwevegem, vermoedelijk om zijn dorpsgenoten over een veilige weg naar 26


het nieuwe centrum te loodsen. Tijdens zijn 12 jaar als schepen van openbare werken herstelde hij in Sint-Denijs alléén al 65 km landbouwwegen. Armand was daarnaast meer dan 25 jaar toneelspeler bij de groep ‘De Uilenspiegels’, en tevens gedurende een lange periode voorzitter van de vereniging. Bij zijn afsterven was hij nog steeds voorzitter van het plaatselijke feestcomité, voorzitter van de kerkfabriek van SintDenijs en voorzitter van de voetbalclub ‘De Sterre’. Hij was ook erevoorzitter van de harmonie ‘De Verenigde Vrienden’. Hij mocht op 16 oktober 1995 zijn gouden huwelijksjubileum vieren. Zijn echtgenote en hijzelf hadden op dat ogenblik 4 kinderen, 9 kleinkinderen en 3 achterkleinkinderen. Armand Bulteel werd ereburgemeester van Zwevegem.

21 september 1974 – eerste steenlegging van de gemeenteschool in Sint-Denijs. L-R: schepen Robert Deconinck, ??, schepen Marcel Bossuit en burgemeester Armand Bulteel.

27


Henri August Casier Geboren in Zwevegem op 22 april 1927 en overleden in Kortrijk op 18 april 2007. Zoon van Karel (Charles) Casier, handelaar in metalen, en Gabriëlle Decuypere, huisvrouw. Op 21 augustus 1950 te Zwevegem gehuwd met Gudrun Malfait. Ze hadden één zoon: Karel. De familie Casier is al decennialang zeer aanwezig in Zwevegem. Laat ons het verhaal beginnen bij Henri Eugene Casier, die op 24 januari 1896 in Zwevegem trouwde met Emma Marie Vandebuerie. Hij had een broer, Emile Gustave, die vanaf 1921 tot aan zijn dood in 1939 gemeenteraadslid van Zwevegem was voor de Kristen Democraten, in de volksmond de Daensisten. Henri Eugene zelf werkte als onderhoudsmechanicus bij de weverij La Flandre; op zijn Zwevegems: ‘te Raskes’. Maar tijdens herstellingswerken draaide zijn arm mee in een stoommachine, met blijvende verlamming tot gevolg. Zijn werkgever raadde hem toen aan handelaar te worden in oud ijzer en vodden, en zo geschiedde. Henri Eugene woonde in ‘Het Bierhuis’, naast café ‘De Plas’ aan het station, en zijn eerste werf om er oud ijzer te deponeren was een lap grond naast het huis. Henri Eugene en Emma Marie hadden vier zoons en een dochter: Karel, Firmin, Aimé, Gerard en Zoé. Gerard werd een populair man, zeker in sportkringen, en zoals dat gaat met populaire mensen kreeg hij een heel specifieke naam: ‘Ratte Kezier’. Geheel in dezelfde lijn werd de oudste zoon, Karel ofte Charles, dan ‘Saerel Kezier’. Het was deze Karel-Charles die als eerste in de zaak van zijn vader kwam, later gevolgd door Firmin en Gerard. De zaak floreerde en in 1930 werd een huis met magazijn gekocht, aan de overkant van de straat. Karel-Charles en zijn vrouw Gabriëlle Decuypere namen daar hun intrek. Ze hadden twee kinderen, Nelly (de moeder van burgemeester Claude Vanwelden) en Henri August, in Zwevegem vaak ‘Rietje Kezier’ genoemd. Hij kwam in september 1944 in het bedrijf, na zijn huwelijk gevolgd door zijn vrouw Gudrun, van wie hij placht te zeggen: “de beste investering die ik ooit deed”. Henri en zijn vader Karel zijn op 10 januari 1959 begonnen met schrootverwerking aan Deerlijk-Statie. In het begin verwerkte het bedrijf 7 miljoen kg schroot per jaar, in 2003 was dat 140 miljoen kg ferro en 26 miljoen kg non-ferro geworden. Henri en Gudrun hebben samen van Casier Recycling nv (de huidige naam) een flink uit de kluiten gewassen bedrijf gemaakt, met modern materiaal en milieuvriendelijke procedés. Henri en Gudrun zijn intussen opgevolgd door hun zoon Karel en diens vrouw, Gerda Naessens (een dochter van Basiel Naessens, die we in het eerste deel hebben voorgesteld).

28


Volgens een insider hadden Henri en Gudrun niet altijd dezelfde mening. “Wie Gudrun kent,“ zei die man in een feestrede, met wat humoristische overdrijving, “weet dat ze een kordate visie heeft, die ze met bijzondere welsprekendheid kan verdedigen, en daarbij niet bang is om zeer hoog op de toonladder te gaan. Henri heeft niet hetzelfde verbale talent en moest zijn gespierd lichaam soms in alle bochten wringen om zijn zienswijze aan bod te laten komen. Dit vergde blijkbaar enorm veel energie, want hij kon achteraf soms zeer veel dorst hebben. Maar uiteindelijk kwam alles op zijn plooi en werd er getracht de beste beslissing te nemen in het belang van het bedrijf.” Henri August Casier, ‘Rietje Kezier’ dus, was een sportieve kerel. Zo nam hij deel aan de fietstocht naar Lourdes met de wielertoeristen De Zwaantjes. Dat was in 1975 en ‘Rietje’ was dus al 48 toen hij daaraan begon. Dat toont voldoende aan dat hij een serieuze sportinspanning niet uit de weg ging. Bovendien was hij een steunpilaar voor een aantal Zwevegemse verenigingen. Heel weinig personen hebben ontgoocheld zijn kantoor verlaten. Bij voetbalclub Zwevegem-Sport was hij een belangrijke achtergrondfiguur die geregeld in de bres sprong om morele en financiële problemen tot een goed einde te helpen brengen.

L-R: Rosette Hostens, Frans Defour, Lucien Detremmerie, Ludwig Wittevrongel, Frans Seys, Freddy Baert, Remi Manderick, Toon Planckaert, Raphael Laverge, Valère Lefevre, Henri Casier, Toon D’Haene, Nestor Vanassche, Jaak Verstraete, ? Vanderbeken, Willy Vanwijnsberghe, EH. Daniel Verhelst.

Maar zijn hart ging toch in de eerste plaats uit naar de Zwevegemse Schuttersvereniging Sint-Barnabas, waarvan hij sinds 1968 lid was en bovendien vanaf de eerste dag bestuurslid. Vanaf 2000 tot zijn overlijden op 18 april 2007 was hij voorzitter. Onder zijn impuls, samen met Marcel Deboiserie (voorgesteld in het eerste deel), kwam de nieuwe schietstand tot stand die op 17 april 1979 geopend werd. Hij was in die periode afgevaardigd bestuurder. Hij 29


was tevens de bezieler en sterke man achter de schermen voor de daaropvolgende realisaties zoals de wintertuin, de verdere uitbreiding met een polyvalente 10-meterstand, de overkapping van het terras, de heropfrissing van de cafetaria. Ook was het Henri die ervoor zorgde dat er een sterke kaartersclub opgericht werd, die spijtig genoeg nu niet meer bestaat. Henri was de ‘stille’ financier voor het aanschaffen van de nodige kruisbogen en het stimuleren van de jeugdwerking, samen met Geert Dewitte. Hij koesterde zijn schuttersclub als zijn eigen kind en werd door iedereen, zowel leden als toevallige bezoekers, gewaardeerd en op handen gedragen. Samengevat: zonder Henri zou Sint-Barnabas niet zijn wat het nu is. Om af te ronden: hij was ook erevoorzitter Derde Leeftijd Deerlijk-Statie.

1991 - Bestuur schuttersvereniging Sint-Barnabas Zwevegem L-R: zittend: Wilfried Van Quekelberghe, Ivan Opsomer, Marcel Deboiserie, André Velghe, Henri Casier, Jozef Demeyere, Jan De Clercq - staand: Adi Mesdag, Roger Verbeke, Jacques Christiaens, Freddy Vandevelde, Patrick Christiaens, Rudy Taillieu, Eric Deveugele, Johnny Depraetere, Hugo Ryckebosch, Paul Coussement, Alain Demoor

30


Jules Clairhout Geboren in Moen op 2 januari 1895 en overleden in Kortrijk op 29 december 1978. Jules groeide op in een gezin met tien kinderen. Hij was de tweede. De familie huisde aan het kanaal Bossuit-Kortrijk in de schaduw van de weverij Gratry in de Sint-Denijsstraat. Jules Clairhout liep school tot hij elf en een half jaar oud was. De schoolplicht was twaalf jaar, maar zijn moeder liet zijn schoolboekje aanpassen door hem zes maand ouder te verklaren. Zo kon haar zoon een jaar vroeger aan de slag gaan. Jules kreeg onmiddellijk werk in de fabriek bij de deur. Vijftig jaar heeft hij er goed zijn brood verdiend. In den beginne was het slechts een halve frank per dag om van ’s ochtends zeven tot ’s avonds zeven te werken, m.a.w. drie frank per week. Zijn moeder zei: “ ’t Is goed jongen, ’t is algelijk zeven broden!” Moeder Clairhout was een verstandige vrouw. Ze was niet alleen het Nederlands en het Frans meester, ze wist ook haar kinderen te motiveren en te waarderen. Jules – in de volksmond ‘Pekkie’ Clairhout genoemd omdat hij er vaak zwart bij liep - heeft zich altijd als klusjesman verdienstelijk gemaakt. Voor zijn verschillende bazen was hij een vaste waarde en vertrouwensman. Hij was de eerste die wist dat het bedrijf in andere handen kwam. Hij mocht in de privé vijver van z’n baas zijn geliefkoosde hobby uitoefenen (als hij die proper hield): het hengelen. Als kind heeft Jules voor een handvol kleingeld bij de Moense handboogschutters in de Stationsstraat pijlen geraapt, maar zijn grote voorliefde en ontspanning bestond in het vissen. Amper zes jaar oud zat hij al aan de nabije Oliebergbeek en het kanaal BossuitKortrijk “met een stokje, een stukje twijn, een gekromde speld, een ‘teirik’ of patat en ne verlakte pispot die als net diende om de vis in te steken.” In Moen vierde de hengelsport aan het kanaal hoogtij tot het water als gevolg van de industriële evolutie vervuilde en andere oorden dienden opgezocht. Een vereniging van vrienden vissers kwam tot stand en door toedoen van Jules en zijn broer Kamiel werd aanvankelijk naar een kamion uitgekeken, later naar een bus - een witte - om aan de oevers van de IJzer of de Ieperlee de hengel uit te slaan. Na de uitstap - met de vrouw - trok de bonte bende binnen bij de Weduwe Holvoet, ‘Fietje Pinte’ in de volksmond, in café Universel in de Sint-Denijsstraat, om de gevangen vis te wegen en de winnaar van de dag te bepalen. Zo ontstond in 1945 de club ‘De Moense Bliekers’. Jules Clairhout - die vroeger de secretaris avant la lettre was (veel papierwerk kwam er niet aan te pas, meestal ging de informatie van mond tot mond) werd unaniem door de clubleden tot voorzitter van de vereniging verkozen. Jules zette zich met man en 31


macht in om een sterke club uit te bouwen. Met madammeke Debrabandere, de moeder van gewezen burgemeester Remi Debrabandere, kon een akkoord worden bereikt om de wal om de kasteelhoeve ‘Ter Moude’ als vissersoord uit te bouwen. Wandversterkingen, bagger- en onderhoudswerken werden uitgevoerd. ‘De Verenigde Bliekers’ hebben er hun mooiste momenten beleefd. Bij het 40-jarig bestaan van de club werd Jules Clairhout uitbundig gevierd. Jules bleef het voorzitterschap en de werkzaamheden waarnemen. De leden die jaarlijks samenkwamen om de grote kuis te houden en in de visbevoorrading te voorzien, werden door Jules zelfs op latere leeftijd nauwgezet, om niet te zeggen op de voet gevolgd. Met de verrekijker keek hij vanuit zijn tuin, die uitzicht gaf op de wal, aandachtig naar de werkzaamheden. Tot slot moet gezegd dat Jules Clairhout ook een fervent natuurliefhebber was. Met zijn hoedje op en een groen sprietje in de mond wandelde hij vaak in het rond. Hij kende de kruiden bij hun volksnaam en bij het proeven wist hij hun geneeskundige krachten toe te lichten. Moen lag hem ook na aan het hart. Zijn kleurrijke schilderijen van de Souterrain en de Sint-Pietersbrug op de muren in de gang van zijn woning waren er een zichtbaar bewijs van.

Feest bij de Moense Verenigde Bliekers. 1. Albinus Verriest - 2. Gustaaf Verbays - 3. Pierre Vandenborre - 4. Jacques Vandenborre - 5. Henri Vandemeulebroucke - 6. Kamiel Clairhout - 7. Jules Verriest - 8.Cesar Seynaeve - 9. Jozef Vandermeersch (alias Jef Van Aalst)- 10. Jules Clairhout - 11. Firmin Vandenberghe - 12. Camille Libbrecht - 13. Albert Nottebaert 14. Victor Vandenbulcke - 15. Albert Vermoere - 16. Aloïs Vandenborre - 17. Achilles Nottebaert

32


Joseph Clement (Skaopie) Geboren in Bellegem op 25 februari 1895 en overleden in Zwevegem op 7 november 1972. Zoon van Achiel Clement en Eulalie Vandemeulebroucke. Gehuwd met Julia Toulouse, geboren in Zwevegem op 15 november 1897 en er gestorven op 19 december 1986, dochter van de honderd jaar geworden Wardje Toulouse (ook te vinden in deze tweede reeks). Ze hadden drie kinderen: Noël, Martha en Ivonne. Als je tegenover oudere Zwevegemnaren de naam van Joseph Clement vermeldt zullen er niet veel zijn die de man direct kunnen thuiswijzen. Maar zeg ‘Skaopie’ en ze weten meteen wie je bedoelt! Hij was de waard van de historische afspanning ‘Sint Arnout’, gelegen aan de Avelgemstraat, bij het binnenrijden van Knokke (nu een dierenzaak). Hij heeft daar zijn intrek genomen op 11 april 1919. Na zijn dood heeft zijn vrouw Julia de herberg opengehouden tot kort voordat ze zelf stierf, al kwamen er de laatste jaren alleen nog wat vaste klanten, die zichzelf bedienden. De twee dochters moesten aanvankelijk meehelpen in de zaak, kruidenierswinkel en café. Met die twee jonge dochters in huis trok het café natuurlijk heel goed, dat begrijpt het kleinste kind. Er was ook een club van krielhanen gevestigd en op zolder werden geregeld vechthanen op de mat gezet. Martha werd als jong meisje dikwijls ingeschakeld als er een paard van een of andere klant beslagen moest worden. De klant bleef aan de toog hangen en Martha werd op het paard gezet. Ze mocht ermee naar de Klijtsmisse rijden, een driehonderd meter verderop in de Sint-Arnoutstraat. Daar werd ze van het paard genomen en er na het beslag weer opgezet om ermee naar Sint-Arnout terug te keren. Tijdens de tweede wereldoorlog had hij een zekere reputatie als grootsmokkelaar. Om zijn smokkelwaar te vervoeren reed hij wel eens rond met zijn sjees, getrokken door een klein paard. Tegelijk was hij ook een groot verbruiker van alcoholische dranken, maar dat hinderde niet echt: als hij weer eens te diep in het glas had gekeken had zijn pienter paardje helemaal geen bevelen nodig om hem uit de handen van de controleurs te houden en veilig naar ‘Sint Arnout’ te brengen. Het kende de weg. 33


Links: Martha en Ivonne, het geheim van het goed draaiende café – rechts: moeder Julia begin de jaren ‘80 toen ze nog alleen haar café open hield.De stoof stond in het café.

Over dergelijke figuren doen altijd een reeks verhalen de ronde, uit de duim gezogen of waar gebeurd, en waar je heel voorzichtig moet mee zijn. Maar de anekdote die hier volgt komt van zijn dochter Martha: rond 1942-43 werd haar vader verklikt en kreeg controle. Ze hadden in Sint-Arnout juist zeven varkens geslacht en ze hingen in het kot. Alle varkens werden aangeslagen en zouden de dag erna opgehaald worden. Jawel, maar dat was zonder de waard gerekend, want toen de controleurs de volgende dag terugkwamen vonden ze alleen nog maar de karkassen. Bij hun korzelig protest vroeg Skaopie met een effen gezicht: “Ik mag toch wel eten, zeker?” Hij had snel al het vlees weggesneden en het had nog dezelfde avond en nacht de weg naar de klanten gevonden. Ook onze tweede anekdote komt uit een onverdachte bron, namelijk de geschreven herinneringen van André Vanhoutte, een boer en verzetsman van Sint-Denijs die we in de eerste reeks voorgesteld hebben. André Vanhoutte vertelt dat de boerenwacht van zijn dorp in september 1942 een licht ‘kamiongske’ aantrof in een sloot - een ‘gracht’ heet dat bij ons - in de Zandbeekstraat. Het 34


toeval wilde dat ook de veldwachter die nacht op ronde was, evenals André Vanhoutte en Lucien Vandorpe, die de boerenwacht moest controleren. Deze drie hadden elkaar in de stilte van de nacht ontmoet dicht bij de Zandbeekstraat. Plots hoorden ze ongewone geluiden vanuit de richting van die straat. De veldwachter was niet tegen te houden, want hij had een geweldige hekel aan diefstal bij nacht. Zij er naartoe. Ze stootten daar op leden van de boerenwacht die zopas het ‘kamiongske in de gracht’ gevonden hadden. De veldwachter gaf de boerenwacht de opdracht ter plaatse te blijven en trok zelf met André Vanhoutte naar de rijkswacht in het dorp, die de zaak zou moeten aanpakken. Maar toen hij terugkwam was er van het ‘kamiongske’ geen wiel of bumper, geen deurklink of ruitenwisser meer te bespeuren! Alleen de wachters stonden er nog. De opgewonden veldwachter kreeg te horen dat ze door een onbekende chauffeur met een revolver bedreigd werden en een honderd meter verder moesten gaan staan. En opeens was de kleine vrachtwagen uit de sloot en weg, richting Zwevegem! Wat er werkelijk gebeurd was kwam natuurlijk maar een hele tijd na de oorlog aan het licht. De bewuste smokkelaar was onze Joseph Clement, Skaopie, die de wachters helemaal niet bedreigd had, maar integendeel had kunnen overhalen om de lading te helpen lossen, zodat het ‘kamiongske’ uit de sloot geraakte. De wachters hielden niet van half werk, hielpen dus de vracht weer opladen en de volgende dag … mochten ze naar Sint-Arnout om hun beloning.

Het gezin Clement-Toulouse - L-R: Noël Clement, Julia Toulouse, Joseph Clement, Ivonne en Martha Clement

En nog ééntje, om het af te leren. Op zekere dag was Joseph Clement onderweg met een kar ‘vette’, mest, toen hij controle kreeg van de gendarmen. Op de vraag wat hij vervoerde antwoordde hij: “Stroontzendarm!”, er zorg voor dragend dat het niet klonk als: “Stroont, zendarm.” Het belang van een komma! De gendarmen keken sip en vergaten het voorval niet. Ze volgden hem zelfs een beetje van nabij en korte tijd nadien hadden ze hem te knippen met een kar graan. Die keer was het aan Skaopie om erg sip te kijken.

35


Joseph Clement had zelf nooit een rijbewijs en kon niet met de auto rijden. Hij hield het noodgedwongen bij paard en kar. Zijn hoofdjob was zijn hele leven lang de aankoop en verkoop van varkens. Op zaterdag ging hij elke week biggen kopen op de varkensmarkt van Waregem, maar meestal gebeurde dat op bestelling voor boeren of particulieren in het omliggende. Het was nog de tijd dat veel gezinnen op het platteland zelf hun zwijntje kweekten (de jaren 1950-60). Volgens zijn dochter Martha kon hij ook wel eens thuiskomen na gedane zaken met zijn pet scheef op het hoofd. Dan wisten ze dat hij ‘mee nen toer lag’ en dat ze hem met rust moesten laten. Hij stond er ook voor bekend dat hij wel eens vlees verkocht van koeien of varkens die ‘een ongelukske’ hadden gehad: een bil af, een poot gebroken, doodgevallen … Zijn vrouw Julia regelde de verkoop. Goeie ‘skeutels’ of iets anders, dat was daar altijd te vinden.

36


Carlos Commeyne Geboren in Kortrijk op 29 juni 1908 en overleden in Kortrijk op 12 juni 1987. Zoon van Camiel Alphonse Commeyne en Valerie Leontine Dehouck. Carlos was de oudste van vijf kinderen. Huwde op 5 augustus 1935 in Avelgem met Hélène Van Tieghem. Ze hadden twee kinderen: Walter (gehuwd met Lieve Speecke uit de Generale Bank aan de kerk) en Anne Marie (die emigreerde naar Zweden). Dr. Carlos Commeyne was een knap student: hij behaalde in 1926 de gouden medaille in de Grieks-Latijnse afdeling van het bisschoppelijk college te Moeskroen, en in 1932 met grote onderscheiding het diploma van doctor in de geneeskunde aan de universiteit van Leuven. Hij kwam op 28 oktober 1933 in Zwevegem aan, maar bleef studeren en behaalde in 1938 met onderscheiding het diploma van geneesheer-hygiënist aan de universiteit van Gent. Volgens een attest van de Zwevegemse burgemeester, de dato 20 augustus 1951, was hij ook vier jaar assistent van de Kortrijkse dr. Graulich aan de universiteit van Rijsel (interne geneeskunde en radiologie) en twee jaar van dr. C. de Ridder in de Clinique des Deux Alice in Brussel (luchtwegen). Hetzelfde attest verklaart dat hij ingeschreven was op de lijst van de Orde der Geneesheren als specialist in interne geneeskunde en radiologie (beslissing van 12 februari 1949). We geven al die bijzonderheden omdat het een beetje verbazing kan wekken dat hij bij al dat studiegeweld uiteindelijk in Zwevegem bleef. Misschien dat de oorlog daar voor iets tussenzat? Hij maakte namelijk de achttiendaagse veldtocht mee en was krijgsgevangene in Duitsland van 29 mei tot 12 juni 1940. Op 8 april 1948 werd hij Ridder in de Kroonorde, “als beloning om diensten aan het Leger bewezen.” Die vier jaar oorlog hebben misschien zijn leven een definitieve wending gegeven: huisarts in Zwevegem. Toen hij naar Zwevegem kwam vestigde hij zich eerst in de Harelbekestraat, nummer 70. Zijn vorig adres was de Leopoldskazerne in Gent. Hij trok later naar de Otegemstraat, naar een herenhuis links, niet ver van het station. Op 13 januari 1934 trad zijn eerste meid in dienst, namelijk Marie Vanhoutte, weduwe Adolf Balcaen, van de Broekenhoek 92 te Moen. Hij verhuisde op 10 oktober 1944 naar de Otegemstraat 16, waar we hem lange jaren hebben weten wonen, in een burgerhuis dat hij gekocht had van Evarist Callens, touwenhandelaar. Er werd over hem beweerd, en hij deed maar weinig om daar tegen in te gaan, dat hij vanwege zijn relaties wel eens iets kon arrangeren dat anderen niet lukte. Hij was verder 37


ongetwijfeld wat je een non-conformist kunt noemen, onconventioneel, een beetje een fantast die toch heel graag gelijk kreeg. Wat het brede publiek betreft: zijn eerder zeldzame familienaam volstond, ze noemden hem kortweg ‘Kominne’, zonder ‘dokter’ of iets, en iedereen wist wie ze bedoelden. Zijn uiterlijk kon hem niet veel schelen: hij liep er vaak slordig gekleed bij, droeg jaar in jaar uit hetzelfde pak en dezelfde schoenen met ‘crêpezolen’, en had lang, wapperend artiestenhaar. Een Zwevegemse Salvador Dalí, zij het met een bescheidener snor. En dat in een tijd dat de meeste dokters er uitzagen als de netjes gekapte dokter Van Sande, wiens klassieke kleren je door een ringetje kon halen. Raar maar waar, het was bij hun huisvesting net andersom. Van Sande bouwde in de Ommegangstraat 19 een opvallende, uitgesproken modernistische woning, die lange jaren ‘urbi et orbi’ duidelijk maakte, via een glas-inloodraam met staf en slang: “hier huist een esculaap”. ‘Kominne’ daarentegen woonde in een nog groter maar toch heel wat traditioneler en conventioneler burgerhuis.

Woning van dokter Commeyne.

Dokter Commeyne kocht begin de jaren vijftig een radiografietoestel. Dit was genoeg om geruchten in het leven te roepen dat hij tussen de Leopoldstraat en zijn praktijk aan de Otegemstraat een privé kliniek zou laten bouwen. Een indianenverhaal. Hij bleef gewoon zijn praktijk uitoefenen, en dit tot het eind van de jaren zeventig. Zeer bekend waren zijn zelfgemaakte siropen. Met zijn hoestsiroop was een verkoudheid gegarandeerd in minder dan geen tijd verdwenen, zo werd algemeen doorverteld. ‘Kominne’ was ook bedrijfsdokter van de Elektriciteitscentrale van Zwevegem, schoolarts in de Zwevegemse scholen en legerdokter. Dit laatste betekent dat soldaten die met verlof thuis waren en ziek vielen zich bij hem moesten aanmelden. Hij had eigenaardige trekjes. Zo kon hij bepaalde zaken moeilijk van de hand doen. Taartendozen bijvoorbeeld. Die mochten niet gewoon de vuilnisbak in, maar werden door de meid vakkundig op de bovenverdieping gekieperd van wat ze het ‘magazijn’ noemden. Resultaat: bij het vrijmaken van het huis is een hele container taartendozen van jaren ver naar buiten gereden! 38


Hij was bovendien een verwoed verzamelaar van wapens. Die zaten over het hele huis verspreid, zodat hij er altijd en overal eentje binnen zijn bereik had. Hij was namelijk doodsbang voor inbrekers. Met de beveiligingssloten die hij op de deuren van het huis aanbracht kon men gerust een beveiligingsfirma opstarten! Wat niet belette dat hij talloze malen zijn woning verliet zonder de achterdeur op slot te doen of de grote toegangspoort te sluiten… Vandaag de dag zou hij een schitterend voorbeeld zijn in een uiteenzetting of uitzending over inbraakpreventie. Hij had nog veel meer schrik als het onweerde, een bijna panische angst, maar dat had een bekende oorzaak. Op een dag was hij in zijn consultatieruimte om radiografieën te maken van een patiënt toen plots een hevig onweer uitbrak. Toen hij aan het bedieningspaneel van het toestel stond, sloeg de bliksem in, net naast het raam waar dat paneel stond. De ruit was aan diggelen, er was een gat gebrand in zijn witte schort en in zijn hemd, en hij had een grote brandwonde op zijn rug. Het scheelde niet veel of ze mochten hem tussen zes planken naar ‘Piere Meliets’ (het kerkhof) dragen. Je zou van minder schrik krijgen van de bliksem. In september 1982 werd hij het slachtoffer van een herseninfarct en in 1985 werd hij opgenomen in een verzorgingstehuis in Kortrijk. Hij overleed er op 12 juni 1987 aan hartfalen. Zijn echtgenote overleed een jaar later in een verzorgingstehuis in Herseaux.

39


Robert Cottignies Geboren in Lauwe op 20 juli 1920 en overleden in Kortrijk op 16 juni 1992. Zoon van Arthur en Elisa Hooghe. Gehuwd met Henriette Vandenberghe, die echter stierf op 10 oktober 1964, op 45-jarige leeftijd. Ze hadden een dochter, Rita. Robert hertrouwde met Christine Algoet in 1967. Robert werd krijgsgevangen genomen in 1940. Hij beloofde Onze Lieve Vrouw op bedevaart te gaan naar Beauraing als hij de oorlog overleefde. Zijn huwelijksreis had Beauraing als bestemming. Hij wilde veldwachter worden. Als oudstrijder genoot hij van een voorkeurrecht en mocht kiezen tussen Woumen, Deerlijk en Otegem. Hij koos voor Otegem omdat zijn vrouw gehoord had dat er in Woumen veel muskusratten zaten… Hij werd veldwachter benoemd te Otegem in 1955, in opvolging van Aloïs Vandeborre die er 23 jaar dienst had opzitten. Het gezin Cottignies-Vandenberghe verhuisde van Lauwe naar Otegem op 31 januari 1956. Ze woonden in de Zolderstraat. Bij zijn tweede huwelijk gingen Robert en Christine in de Ingooigemstraat wonen. Op 1 april 1984 ging hij na ziekte op rust. Hij was actief lid van het feestcomité en op de vergaderingen nam hij zelden het woord, maar voerde zijn opdracht tot in de perfectie uit. Op Robert kon men te allen tijde rekenen. Hij miste geen enkele voetbalmatch van zijn Blauwvoet. Met gekruiste armen sloeg hij alles gade en we zagen hem zelden aan den toog in de kantine of in discussie gewikkeld. Robert was een verwoed postzegelverzamelaar, zijn enige echte hobby, die honderd procent paste bij zijn stille persoonlijkheid. Robert stond niet boven de mensen, maar midden onder hen. Hij was een onkreukbare man die zijn taak als ‘garde’ ter harte nam met veel sociaal gevoel. Hij kon in een opvoedende rol de jeugd terechtwijzen en met de ouders meewerken. Op een kermisdag ging een jonge dame volgens de omstaanders haar b(r)oekje te buiten door haar rok ostentatief te hoog op te trekken, tot jolijt van haar jonge ‘aanbidders’. Bezorgde moeders vroegen aan Robert om op te treden. Robert wees de jonge dame terecht, maar ze antwoordde: “Ge kunt gij mij geen proces aandoen en ge durft niet.” Robert beperkte zich tot de berisping en wandelde verder. Een paar dagen later zag hij het meisje met haar fiets van het werk komen en hij deed haar stoppen. 40


-

Meiske, mag ik ne keer uwe paspoort zien? Maar allé, Robert. Ge kent mij toch. Ik zie dat uw plak verjaard is. (in die tijd was een jaarlijkse nummerplaat voor de fiets verplicht) - Tiens. Waar is uw belle? - En ge rijdt zonder licht? - Hoeveel processen moet ik nu uitschrijven, meiske, of kan ik u geen proces aandoen? Luister, meiske, vertel het aan je vader of moet ik het zelf komen vertellen van kermiszondag? Dat was Robert ‘de garde’, zoals er velen hem niet kenden.

Robert aan het werk

41


Maria Zulma Debeurme Geboren in Heestert op 9 september1877 en overleden in Ruiselede op 27 maart 1974. Zij was de dochter van Carolus Debeurme (landbouwer) en Nathalia Rommens. In 1900 trad Zulma Debeurme toe tot de kloostercongregatie van de Zusters Onze-Lieve-Vrouw van 7 Weeën in Ruiselede. Als zuster legde ze op 1 september de geloften af en kreeg zij de naam Basilia. Haar werd meteen de afdeling Moen toevertrouwd, waar ze zich 40 jaar in de Vrije Basisschool als kleuterleidster verdienstelijk maakte. ‘Zusterke’ of ‘moederke Basilia’ werd ze in Moen genoemd, niet omdat ze klein was of later oud werd, maar omdat het de juiste weergave was van wat zij voor de kleinste schoolgangertjes betekende. Bovendien was het de trouwe weerspiegeling van de genegenheid die talrijke ouders en de Moense gemeenschap haar toedroegen. In 1878 kwam er op de Plaats een klooster met school. Het aanvankelijk volksonderwijs groeide uit tot een basisschool met een aparte drieklassige bewaarschool in 1932. Reeds vanaf 1900 liet zuster Basilia de kleinsten tot zich komen, de eerste dagen wenend en klagend. De zuster met ‘de zwarte schorte en de blauwe voorschoot’ moest immers de moeder vervangen. Haar pedagogisch en didactisch werk was gekenmerkt door eenvoud en werd vervuld als een vriendelijke moederrol. Er leefde iets tussen de opvoedster en de kinderen. Hoe klein ook, de kinderen wisten spontaan wat mocht, moest en kon. Zuster Basilia zorgde voor de kinderen als een kloekhen voor haar kuikentjes. Haar warme hartelijkheid maakte de kinderen ‘op hun best’! Pedagogische naslagwerken had ze niet nodig. Haar klasje was een warme haard en haar onthaal was huiselijk. De kleintjes kwamen aan, klasje verwarmd, klompjes en kleertjes konden drogen en het drankbusje kon opgewarmd worden. Kortom, de kinderen voelden zich veilig en geborgen. Hoeveel tranende oogjes, lekende snotneuzen en bevuilde broekjes zuster Basilia zonder morren heeft schoongemaakt, daar hebben we het raden naar. Bij de kleintjes heeft Zulma Debeurme de fundamenten gelegd van orde, reinheid en gewoonten. UNIEK FEEST Meer dan 1500 oud-leerlingen vierden met hun eerste kleuterleidster het afscheidsfeest van zuster Basilia mee. Het vond plaats op zondag 5 oktober 1947. Na de pontificale hoogmis in de kerk, met gelegenheidssermoen door de Moense pater dominikaan Dr. G. Dewijn en met uitdeling van gedachtenissen, werd stoetsgewijs naar de school getrokken. Daar werd een gedenksteen aan de muur van de bewaarschool onthuld, met een korte toespraak door schepen van onderwijs Gabriël Gousseau. ’s Namiddags volgde een ware volkshulde aan de 42


jubilarisse in het Christen Volkshuis met optredens van de leerlingen van Knecht- en Meisjesschool, oud-leerlingen, leerkrachten en toespraken van geestelijke en gemeentelijke oversten. CADEAUS Hoewel de gedenksteen op het allerlaatste ogenblik, namelijk nog tijdens de hoogmis, moest worden ingemetseld hield hij stand en kon hij worden ingewijd. Maar het ereteken van de Gouden Palm in de Kroonorde, dat burgemeester Pierre Van Acker de zuster wou opspelden, was niet tijdig voorhanden. Door een brand in het Ministerie van Onderwijs was het dossier van de verdienstelijke zuster vernield geraakt en moest de onderscheiding worden uitgesteld. Wel werden veel warme woorden uitgesproken en bloemen overhandigd. Die zullen wel vergaan, zei de burgemeester, maar onze erkentelijkheid zal blijven bestaan. Op haar 70ste ging zuster Basilia met pensioen. Ze verbleef verder in het klooster, waar ze nog tal van klusjes klaarde. In 1969 verliet ze Moen voor het moederklooster in Ruiselede. Daar verwisselde de onvergetelijke zuster Basilia het tijdelijke met het eeuwige.

Zuster Basilia werd in de bloemen gezet naar aanleiding van haar afscheid als kleuterleidster.

Pastoor J. Opsommer naast Zuster Basilia en met haar medezusters van de congregatie O.-L-.Vrouw van 7 WeeĂŤn in Moen.

43


Etienne De Brie Geboren in Kaster op 11 juni 1932 en overleden in Kortrijk op 9 september 2005. Echtgenoot van Lucia Opsommer. Wie de naam Etienne De Brie hoort, denkt onvermijdelijk aan een van die vele mensen uit Zwevegem die veel vrije tijd besteedden aan het lokale verenigingsleven. Daarenboven werd hij vanuit de firma Bekaert aan het eind van de jaren 80 aangesteld als de verbindingsman tussen de gemeente en de firma zelf, een functie die vermoedelijk nergens anders in het leven geroepen werd en die duidt op de unieke band die van oudsher bestond tussen de gemeente en Bekaert. Toch is hij geen geboren Zwevegemnaar. Etienne werd namelijk geboren te Kaster als zoon van een smid. Dat Etienne zich graag ten dienste stelde van anderen werd al snel duidelijk toen hij zich ten volle engageerde in de Katholieke Studentenactie (K.S.A.) te Anzegem. Zijn liefde voor alles wat met machines te maken had dreef hem na zijn middelbare studies te Waregem naar de Industriële Hogeschool te Oostende. Daar ontdekte hij ook zijn grootste hobby, iets wat hij tot 2001 volhield: een pijp roken. In het Belgisch leger werd hij reserve-officier en startte vervolgens zijn loopbaan bij Bekaert. Dat was in 1958. Eerst woonde hij op de Kappaert en zeer snel werd hij daar lid van de parochieraad van de parochie Sint-Jozef-Arbeider (toen nog onder pastoor Camiel Bleusé, die in het eerste deel voorgesteld werd). Daarnaast integreerde hij zich onmiddellijk in alles wat met het plaatselijk onderwijs te maken had:  opstart van de Vereniging ter Bevordering van het Gemeentelijk Onderwijs (nam de voorzittersfunctie waar tot in 2005)  lid van verschillende Raden van Bestuur (middelbaar en basisonderwijs). De gemeente Zwevegem bouwde vooral eind van de jaren 70, begin van de jaren 80 haar infrastructuur voor sport, cultuur en jeugd uit. Zowel tijdens de conceptperiode als in de bouwfase werd vaak een beroep gedaan op de kennis van meerdere ingenieurs van de NV Bekaert SA. Zo werd bijvoorbeeld in 1977 binnen de vzw Gemeentelijk Sportstadion Zwevegem een technische commissie opgericht, waar Etienne De Brie van bij de start deel van uitmaakte. Na het overlijden van de eerste voorzitter, Robert Halsberghe, nam Etienne 44


er de leiding van over. Hij was als coördinator, samen met een aantal collega-specialisten, tot aan zijn overlijden een enorme steun bij de niet altijd gemakkelijke exploitatie van het gemeentelijk zwembad en sporthal. Hij loodste de gemeente langs moeilijke technische klippen als de falende beweegbare bodem, een gecorrodeerde waterzuivering, een falend verwarmingssysteem… Zijn rust en doorzicht kwamen daarbij goed van pas. Hij was bovendien jarenlang als ondervoorzitter ook in het dagelijks bestuur van de exploiterende vzw. Hij werd lid van de Sportraad, en bestuurslid en voorzitter van de Koninklijke Gemeentelijke Tennisclub Zwevegem. Als vader van 4 kinderen aanvaardde hij ook de uitdaging om zowel in de Bond van Grote en Jonge Gezinnen als in de vzw Jeugdinfrastructuur een bestuursmandaat op te nemen. Hij hielp als vrijwilliger bij de goede exploitatie en het onderhoud van de gemeentelijke gebouwen voor de jeugd. En om helemaal volledig te zijn: hij was ook voorzitter van de ‘klasse van 1932’, met andere woorden de jongens en meisjes die in 1932 geboren werden en vanaf 1982 om de vijf jaar feest vierden. Maar wat bij Etienne De Brie duidelijk opvalt: ondanks zijn grote betrokkenheid bij alles wat in Zwevegem gebeurde weigerde hij steevast om in de politiek te stappen!

Oktober 1982 – feest der vijftigjarigen. Voorzitter Etienne De Brie vooraan in het midden met aan zijn rechterzijde burgemeester Jozef Vandevelde en links van hem Marcel Vandemeulebroucke.

45


Alphonse Joseph Debusschere (Knuistie/Kneustie) Geboren in Bissegem op 27 december 1897 en overleden in Bellegem op 12 juni 1959. Was de zoon van Polydore Theodore Debusschere en Sophia Victoria Deryckere. Als kind van welgestelde en achtbare ouders keerde hij, eenmaal meerderjarig, zijn volgens hem saai bestaan de rug toe om voortaan een zwerversleven te leiden. Hij kwam zich op 27 juni 1928 vestigen in een inmiddels verdwenen oud huisje in de Heynholwegel 16 te Sint-Denijs (ergens tussen het Trekteurke Het huisje van Kneustie, dat later afbrandde. en de molen Te Claere; kerkelijk: Knokke). Toen zijn verblijf bij het begin van de jaren ’50 afbrandde betrok hij een ander, inmiddels ook verdwenen oud huisje in de Heynholwegel. Op 13 juni 1955 verhuisde hij dan naar de Koutermanstraat 10 te Zwevegem, tot aan zijn dood. De rode draad in zijn leven was “werken en zuipen“, maar hij was eerlijk als goud. Ten bewijze van zijn eerlijkheid en bereidheid om anderen te helpen navolgend verhaal: in oktober 1918 nam hij het in volle Scheldeoffensief op zich om dwars door de frontlinie naar Elsegem te trekken en er een meisje op te halen dat als dienstertje werkte op het kasteel aldaar. Van haar ouders kreeg hij voldoende geld en mondvoorraad mee. Enkele dagen later was hij terug, met het meisje in zijn kielzog. Van het eten had hij geproefd, maar het geld gaf hij tot de laatste cent terug: hij weigerde halsstarrig elke beloning. Niettemin: één keer heeft hij de geit ontvoerd van de Zwevegemse mensen die hem onderdak verleenden, en één keer heeft hij geld achtergehouden. In dit tweede geval ging het echter om oorlogsgeld dat een woekeraar hem in 1944 ter hand gesteld had om de operatie-Gutt te omzeilen. Velen zullen onze zienswijze delen als we hem die tweede keer niet aanrekenen, want zijn opdrachtgever had het vast en zeker ook niet op een deftige wijze verdiend. Maar terug naar veel vroeger in zijn leven. In de naoorlogse periode 1918-19 beging hij een onvoorzichtigheid bij het zoeken naar oorlogsmateriaal, om het dure koper te kunnen recupereren. Hierbij ontplofte een handgranaat terwijl hij ze nog in zijn hand hield. Van zijn hand bleef enkel nog een stompje over - een ‘knuist’ noemden de mensen dat hier. En hoe ging dat in die dagen, die verminking leverde hem zijn lapnaam op: Knuistie in Sint-Denijs, Kneustie in 46


Zwevegem. Hij was een beresterke vent, die bij het werk ondanks zijn handicap zeker zijn man kon staan. Zijn zeer beweegbare knuist sloeg hij dan vast om de steel van riek of houweel en moest voor niemand onderdoen. Toen hij eenmaal zijn zwerversbestaan was ingestapt strekte zijn levensruimte zich uit tussen de kerktorens van Zwevegem, Bellegem, Kooigem, Sint-Denijs, Moen en Knokke, met als middelpunt de molen Te Claere, waar hij zijn eerste en ook zijn meeste werkgelegenheid vond. Via een veldwegel kon hij van zijn huisje naar de molen, die een goede 100 meter verder stond. Hij werkte ook als handlanger bij verschillende boeren, onder wie boer René Coussement aan de Drie Linden (later Karel Bostyn). Maar vaak werkte hij niet. Zijn invalidenuitkering maakte het hem mogelijk slechts te gaan werken als zijn geld op was, of om een beetje reserve aan te leggen als er een kermis op een of andere wijk op komst was. Als hij zijn ‘trektement’ afhaalde in de post te Sint-Denijs bleef hij rondhangen tot de school gedaan was, om de kinderen op snoep te kunnen trakteren. Een spaarbank kende hij niet, maar toch waren er heldere momenten. Dan gaf hij soms geld in bewaring bij mevrouw Verhue, een boerderij waar hij ook geregeld ging helpen. Anders, wist hij, bestond het gevaar dat hij al zijn geld zou opdoen op één avond. Bedelen bestond niet bij hem. Tijdens de werkzaamheden bij de boeren bleef hij er ook altijd eten en deed zo zijn voorraad calorieën op. In de wintermaanden, als hij niets kon bijverdienen bij de boeren, moest hij zich dikwijls noodgedwongen terugtrekken in zijn huisje aan de Heynholwegel en er zuinig en eenzaam leven als een kluizenaar. Gelukkig werd hem dan ongevraagd wat eten toegestopt door zijn naaste buurvrouw, die medelijden met hem had. Soms waren er ook wel dagen dat eten gewoon niet van toepassing was. De leuze “een zwijn da genoeg drinkt moe geen t’eten hebben” paste hij geregeld toe op zichzelf. Maar in de jaren 1950 47


moet hij een remedie tegen de koude maanden gevonden hebben. Als hij hoorde dat er een strenge winter voor de deur stond, paste hij zijn truc toe: rond Knokke-kermis - dat is het tweede weekend van oktober - lokte hij een vechtpartij uit. Hij werd opgepakt door de rijkswacht en naar de strafkolonie van Merksplas verwezen, waar hij er dan de hele winter letterlijk ‘warmpjes inzat’. Terug thuis ging hij in veel van zijn zuiplapnachten niet eens naar zijn bed, maar bleef in een of andere boerenhangaar slapen. Of in een of andere graskant. Van zijn laatste avondwandeling weten we dat die op 11 juni 1959 plaatsvond. De dag erna vond men hem, ineengehurkt, in de buurt van café ‘Den Beiaard’ te Bellegem in een berm langs de weg. Alphonse had buiten in de nacht en in alle eenzaamheid het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Ondanks zijn losbandig dronkemansleven en zijn slordig en onverzorgd voorkomen werd hij door niemand bij het uitschot van de maatschappij gerekend. Kneustie was Kneustie. Weinig mensen kenden zijn afkomst, maar in die tijd kende iedereen de man zelf.

48


Walter Declercq Geboren in Kuurne op 14 februari 1931 en overleden in Gent op 3 oktober 2010. Zoon van Georges Declercq (1905-1957) en Paula Nolf (1905-1973). Zijn vader Georges, afkomstig van Heule, was van opleiding bakker, maar werd (onder meer na grensarbeid in Noord-Frankrijk) schrijnwerker. Walter Declercq huwde op 24 november 1956 met Truda Dekoker, dochter van Alfons Dekoker en Rachel Alsberghe (Harelbekestraat, nadien Albertstraat). Hij leerde haar kennen bij de afdeling van het Rode Kruis, waar ze allebei vrijwilliger waren. Op 8 februari 1958 werd hun enige zoon geboren, Georges, thans voorzitter van de vakgroep Geschiedenis (HIST) van de Vrije Universiteit Brussel. Walter liep lagere school in Kuurne en trok daarna naar de ‘Sint-Jozef’s Vrije Beroepschool’ in Kortrijk (opleiding tot meubelmaker). Toen volgde de academie in Kortrijk (1947/48 en 1951/52, meubeltekenen). In 1951/52 bekwam hij het zilveren eremetaal van de stad Kortrijk voor meubelleer. In de tweede helft van 1944 verhuisde hij mee met zijn ouders naar Zwevegem, meer bepaald naar de Kasteelstraat 2. Dat huis stond rechts aan het begin van het enige steegje dat Zwevegem rijk is, maar werd onlangs afgebroken. Het is daar een heel oud stukje Zwevegem, ingewikkeld, maar laat ons zeggen dat het de achterkant was van wat nu de Avelgemstraat 22 en 24 is, met de nachtwinkel ‘1001 Nacht’ en het fitnesscentrum ‘Fit4Life’. Het huisje hoorde bij het daar gevestigde meubelbedrijf Arbor, waar zijn vader ondermeester werd en tevens een soort conciërge van het bedrijfsatelier. Om de situatie helemaal onoverzichtelijk te maken: in het voorste gedeelte, Avelgemstraat 22, woonde en werkte toen ook een andere zelfstandige schrijnwerker, namelijk Michel Demeyere. Ook Walter trad in dienst bij Arbor, maar het bedrijf ging failliet in januari 1952. Zijn vader begon op 1 maart 1952 zelfstandig een schrijnwerkerij (Declercq Georges en Zoon) in het achtergelegen deel van het oude bedrijfsatelier. Walter werkte er samen met zijn vader als schrijnwerker, en soms ook als meubelmaker. Bij het overlijden van zijn vader in 1957 zette hij de schrijnwerkerij voort en schakelde in de jaren ’60 geleidelijk over op het uitsluitend maken van meubelen, meer in het bijzonder van kleinmeubelen, aanvankelijk modern, later klassiek, namelijk Louis XV, in zuivere eik. In 1968 kocht hij het volledige gebouwencomplex Avelgemstraat 22/24 en Kasteelstraat 2, maar na een ernstig arbeidsongeval midden de

49


jaren ’70 bouwde hij het bedrijf geleidelijk af, en vanaf de jaren ’80 hield hij in het atelier alleen nog een verkoopzaal open. Toen Walter en Truda trouwden namen ze aanvankelijk hun intrek bij zijn ouders, Kasteelstraat 2. Eind 1958 verhuisden ze naar de Otegemstraat 31, waar Truda een winkel in kinderartikelen open hield: ‘Kinderweelde’, al begonnen in 1952 bij haar ouders in de Alberstraat. In 1968 verhuisden ze naar de Avelgemstraat 22, naar het in datzelfde jaar aangekochte huis met atelier, waar ‘Kinderweelde’ nog een aantal jaren bleef bestaan. Tot zover hun beroepsleven, maar Walter was ook op andere gebieden actief. Na zijn verhuizing naar Zwevegem werd hij op 23 december 1944 lid van de dat jaar opgerichte scoutsgroep Jacob van Artevelde (VVKS), waar hij tot en met 1947 verkenner was; daarna was hij enkele jaren lid van de scoutsgroep O.L.V. Groeninge in Kortrijk, om in 1952 en 1953 als leider van de jongverkenners op te treden bij de Zwevegemse scouts. Hij was ook betrokken bij de oprichting van de oud-scoutskern in Zwevegem (eerste bijeenkomst op 2de Paasdag 1952). Gedurende een lange periode was hij voorzitter en bezieler van deze Zwevegemse vriendenkring van oud-scouts; later werd hij daarnaast, vanaf de stichting, de eerste voorzitter van de vzw Scoutsgroepen Zwevegem, gesticht op 1 mei 1976, met als doel het bouwen en beheren van lokalen voor VVKS en VVKM aan de Kwadepoelstraat en achter de parking van het winkelcentrum Schaliënhof, Avelgemstraat. De eerste site is intussen opgedoekt en vervangen door lokalen aan de Winkelstraat, de tweede wordt nu gebruikt door de Kajotters. In die periode deden de scouts nooit tevergeefs een beroep op hem voor praktische zaken (vervoer bij droppings, vervoer van materiaal, werken aan de lokalen e.d.). Hij is voorzitter gebleven van de vzw tot eind november 1986.

Walter Declercq in volle feeststemming met het Willemfonds tijdens hun bezoek aan Lorsch begin de jaren 1990

Walter Declercq richtte midden 1977 samen met zijn zoon en André Lapauw (1927-2012) in Zwevegem een afdeling van het Willemsfonds op. Aanvankelijk was het de bedoeling dat hij voorzitter zou worden en zijn zoon secretaris, maar aangezien deze laatste vanwege zijn studies meestal in Gent verbleef, was dit niet erg praktisch; daarom werden de functies nog 50


in 1977 geruild en werd hij voor een zeer lange periode (twintig jaar, tot aan zijn verhuizing naar Gent in 1997) secretaris van de afdeling, die haar eerste werkingsjaar kende in 1978. Gedurende al die jaren was hij het die zowat alle activiteiten organiseerde, voornamelijk kunsttentoonstellingen en voordrachten. Tot zijn meest geslaagde initiatieven behoort de verkiezing van de Persoon van het Jaar (vanaf 1984). Namens het Willemsfonds zetelde hij ook in de culturele raad van Zwevegem. Vanaf 1976 was hij tevens politiek actief als bestuurslid van de P.V.V. (later V.L.D.); hij stond één keer op een lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen (1982). Van 1988 tot november 1995 was Walter Declercq penningmeester van de Zwevegemse Geschied- en Heemkundige Kring Frans van Halewijn, waarvan Herwig Bouckaert voorzitter en Rik Opsommer secretaris waren. Toen de voornoemde kring op 9 november 1995 vervangen werd door Amantine, Culturele en Heemkundige Kring van Zwevegem, bleef Walter Declercq de stipte penningmeester van de nieuwe vereniging, tot hij en Truda in augustus 1997 in Gent gingen wonen. Door die verhuizing naar Gent viel de nauwe betrokkenheid van Walter bij het Zwevegemse verenigingsleven uiteraard weg. Hij was echter altijd al een fervent lezer van boeken geweest, en hij begon in december 2000 een nieuwe hobby, nl. het verzamelen van boeken van en over Stijn Streuvels (zijn belangstelling voor deze schrijver sproot heel natuurlijk voort uit het feit dat zijn grootvader Alfons Declercq (1871-1945), net als Streuvels, bakker was geweest in Heule). De boeken van en over Streuvels kocht hij aanvankelijk op rommelmarkten en boekenmarkten, vooral in Gent, waar hij er elke zondagmorgen op uit trok, nadien ook in antiquariaten en op veilingen. Hij streefde daarbij naar een zo volledig mogelijke collectie (dus alle drukken en varianten van één zelfde werk) en heeft in de loop der jaren dan ook een mooie verzameling opgebouwd (weliswaar nog niet volledig), die naast boeken en brochures ook oude knipsels en foto’s omvat. Zijn interesse beperkte zich vrij snel niet enkel tot Streuvels, maar hij begon daarnaast ook boeken van een aantal andere, meestal West-Vlaamse auteurs te verzamelen (Willem Putman, René De Clercq en de priester-dichters Basiel De Craene en Delfien Van Hautte). Ook publicaties m.b.t. het Kortrijkse meubelbedrijf De Coene konden op zijn belangstelling rekenen. Een bezige bij, die Walter, en bovendien een bij die niet de hele tijd zoemde om de aandacht op zichzelf te vestigen.

51


Albrecht-Jozef (Albert) Decoene Geboren in Zwevegem op 15 oktober 1914 en overleden in Kortrijk op 5 februari 1981. Albert was de jongste zoon van Aloïs Decoene (landbouwer) en Juliana Dhaene. Op 25 september 1936 huwde hij met Julia Demets. Hij leerde haar kennen op het in die jaren zeer populaire ‘boerenconcert’ in Lauwe. Kinderen: Etienne, Antoine, Paul (gestorven in 1943), Paul, Yolande en Marie Christiane (altijd Christine genoemd). Albert ging naar de jongensschool in Zwevegem en werd daarna naar het bisschoppelijk college van Moeskroen gestuurd, om onder meer de Franse taal te leren. Om te beginnen met zijn hobby’s: hij was voetballiefhebber en duivenmelker, iets voor de winter en iets voor de zomer. In de winter miste hij geen enkele thuismatch van de Zwevegemse voetbalploeg en ging hij ook geregeld mee op verplaatsing; de duiven waren vooral voor de zomer. Hij was ook een tijdlang spelend lid van de Zwevegemse fanfare ‘De Ware Vrienden’. Later werd hij erelid van deze fanfare. Zijn landbouwbedrijf werd kleiner en kleiner door de aanleg van de Kouterwijk en daarna van de Europawijk. Albert keek uit naar een alternatief. Door het plotse en onverwachte overlijden van Jules Spincemaille, toentertijd zaakvoerder van de plaatselijke aankoopafdeling van de Belgische Boerenbond, kon Albert deze functie overnemen. Vanaf 1954 was hij zaakvoerder van die afdeling, die in gewijzigde vorm nog altijd bestaat en thans luistert naar de naam ‘Tuincentrum Lateur’ (Aveve, Ellestraat 27 in Zwevegem). Bij haar huwelijk met Piet Lateur (1974) heeft zijn dochter Christine de zaak namelijk overgenomen, en vandaag de dag wordt ze gerund door zijn kleinzoon Steven Lateur. Albert was tot 1958 voorzitter van de Landelijke Gilde. Toen nam hij de Raiffeisenkas over van Achiel Vanderbeken, werd secretaris van het verbond van suikerbietplanters en ook secretaris (in plaats van voorzitter) van de Landelijke Gilde. Zijn vader Aloïs was trouwens in 1909 mede-oprichter geweest van de Sint-Elooisgilde, de voorloper van de Landelijke Gilde. Albert was ook secretaris van de kerkfabriek van de Sint-Amanduskerk in Zwevegem, in opvolging van zijn vader Aloïs. Zijn politieke loopbaan begon in 1965, toen hij gemeenteraadslid werd. In 1977 nam hij het ambt van Schepen van Feestelijkheden over van Gilbert Soetens en bleef dat doen tot aan 52


zijn dood. Hij werd opgevolgd door Frans Vandenberghe. In de periode dat hij schepen was werd er wel danig gefeest in Zwevegem, bijvoorbeeld rond het honderdjarig bestaan van de firma Bekaert, de huldiging van burgemeester Joseph Vandevelde, de verbroedering met Le Coteau en Lorsch, en een ‘Spel zonder Grenzen’ in Zwitserland … En het moesten niet altijd zulke grote feesten zijn! In de jaren 1950-1970 heeft Albert ook een kwarteeuw lang met grote toewijding Sinterklaas vergezeld, die met even grote toewijding belichaamd werd door onderwijzer/toneelspeler Gilbert Vanhoutte (de grote stimulator van die optredens was de toenmalige proost van de Landelijke Gilde, E.H. Daniël Verhelst). Ze trokken rond naar de lokale boeren om de kinderen hun speelgoed te brengen. Voor de volledigheid: Albert was Nicodemus; de rol van Zwarte Piet was voor iemand anders.

1977 – Albert Decoene vooraan links met de schepensjerp bij de aanstelling van Joseph Vandevelde als burgemeester. Op de eerste rij herkennen we verder Marcel Vandemeulebroucke, Basiel Naessens, Paul Deprez, Jacqueline Steelandt, Joseph Vandevelde, Armand Bulteel en Joseph Ysenbaert.

53


August Defrenne (Gustie Frintjies) Geboren in Otegem op 24 februari 1864 en overleden in Heestert op 18 oktober 1952. Hij was de zoon van Johannes Defrenne en Ursula Dermaut, die in 1936 gevierd werd als Otegems eerste honderdjarige. Zoon August was 60 jaar kerkbaljuw. Hij bleef ongehuwd en woonde samen met zijn twee zussen Chrisilde en Pharilde in de huidige St-Annastraat 16. Dit is de vroegere ‘Kaffiestraete’, de meest tot de verbeelding sprekende straat van Otegem, voor twee derden bewoond door de families Dendoncker, Baert, Vermoere. Laat ons eerst even uitvoeriger ingaan op de straat waar kerkbaljuw Defrenne woonde. Ze is nauwelijks 200 meter lang, maar er waren vier kruidenierszaken, die men vroeger ‘winkels in koloniale waren’ noemde. Je had er de winkel van Chrisilde en Pharilde, de snoepwinkel van ‘Anneke Donckers’ (Anna Vermoere, moeder van Aimé Baert, zie deel 1), de kruidenierszaak van ‘Marja Mulders’ (alias Maria Debosschere), de winkel van koster Georges Dhont en de bakkerij Van Braekel (brood van Broakels). Op de hoek bevond zich het dorpscafé ‘SintAntonius’ van Marjatje D’hont; ze was de allereerste in Otegem die een bril droeg, zodat het café ‘Te Brillies’ heette. Je kunt Otegem geen gebrek aan logica aanwrijven… In die straat woonde ook grafdelver, klokkenluider en stoeltjeszetter ‘Juul Donckers’, peetvader van de familie Dendoncker, vader van 17 kinderen, onder wie oud-strijder en oorlogsvrijwilliger Abel (zie verder in het boek). Daar huisde ook een neef van Juul met dezelfde naam, maar er ontstond nooit verwarring, want de grafdelver was ‘Juul Donckers’ en zijn neef was ‘Juulke Donckers’. Bij Juulke woonde zijn vader ‘Wiske Donckers’ in, met de zonen Jozef en Roger. Even verder woonde Michel Dendoncker, die riemennaaier was bij de firma Bekaert, en tevens, als bijberoep, de laatste ‘strodekker’ van Otegem. Michel was de vader van Stefaan, ereschepen van Zwevegem, en van André. De laatstgenoemde broers en kozijn Roger - noem ze voor die tijd sympathieke deugnietjes - maakten af en toe de Kaffiestraete op een onschuldige wijze onveilig. Het is geweten dat ze over de daken liepen en van de ene dakgoot in de andere sprongen. Ze kenden de kerk van binnen en van buiten. Ze klommen in de toren en liepen over de gewelven. Zo sloten ze eens de toegesnelde koster op in de toren. Door de klokgaten riep de gevangen genomen man naar zijn zoontje die beneden aan het spelen was: “Wilfriedje, koom mij ne keer verlossen, ‘k zitt’ ipgesloten.” 54


Ook waren ze eens vermist tijdens de grote vakantie. Ze waren eenvoudigweg met zeven schavuiten te voet naar Tiegem gewandeld om de ‘meter’ van één van de jongens een bezoekje te brengen. Het was nog vroeg in de morgen en meter trakteerde ze op koffie met boterkoeken, maar wel met de belofte dat ze nu vlug weer huiswaarts moesten keren. Toevallig kende iemand van hen ook nog kennissen in Kaster en zo belandden ze rond de middag op de ‘plaatse’ te Kaster. De zeven gastjes van 8 tot 12 jaar oud mochten verdeeld in een paar gezinnen opnieuw hun maagske vullen. Otegem stond ondertussen in rep en roer. Iemand had aan iemand gezegd dat iemand kinderen in een vreemde auto had zien stappen. Ze waren dus ontvoerd! Met de ouders en de toenmalige veldwachter Aloïs Vandenborre werd ‘Cruyskes bos’ uitgekamd. Alleen vader Michel Donckers was er heel gerust in en wou niet meedoen aan de klopjacht: “Ze zijn met zeven vertrokken, ze zullen wel met zeven terugkeren,” zei hij. Toen ze ’s avonds laat gezwind het dorp binnenwandelden, stonden de mensen op de stoep over het ‘tragisch’ nieuws te babbelen. De deugnieten zeiden tegen elkaar: ”Er is hier zeker wat gebeurd, al de mensen staan hier buiten.” Buurman-humorist Batske ( Raphaël Demets), die niet alleen bekend was om zijn moppen maar ook omdat hij in de meeste huizen van Otegem timmerwerken uitvoerde, vond het een mooie farce en kon er hartelijk om lachen, toen hij ze in de Kaffiestraete thuis zag arriveren. Daar waren ze die dingen al lang gewoon geraakt. Enkel een paar gastjes uit de Klein-Ronsewijk hielden er een paar ‘kletsen’ op hun achterwerk aan over. Vader Juul Dendoncker, niet te verwarren dus met Juulke, was de eerste voorzitter van de Bond der Kroostrijke Gezinnen en later van de gepensioneerden. Na de tweede wereldoorlog wilde de Otegemse parochiegemeenschap Onze Lieve Vrouw bedanken met de bouw van de Fatimakapel omdat het dorp onder de oorlog gespaard was gebleven. Hij klopte aan bij alle gezinnen van Otegem om centen te ‘skoejen’ (in te zamelen) om de kapel te financieren. Bij Germaine Demeestere boekte hij een groot succes. Ze was zaakvoerster van de textielfirma Rodenbach en bewoonde de eerste villa van Otegem, in de Zwevegemstraat, nu nog altijd ‘den bouw’ genoemd. Hij kon haar overtuigen om een kopie van het beeld uit Fatima te laten overbrengen. De kapel kwam er in 1948, op de grond geschonken door molenaar Honoré Decraene, en is uitgegroeid tot hét bedevaartsoord van Otegem. De inwijding van de kapel was het hoogtepunt in het leven van kerkbaljuw Gustie Frintjies. Hij was de stille held uit de rumoerige Kaffiestraete. Hij was tapissier, die in alle eenvoud zijn beroep uitoefende, en een weinig spraakzaam man, maar in het kerkgebouw groeide hij uit 55


tot een legendarische figuur. Hij verscheen voor de eerste maal met de Sint-Amandusroede in de kerk op de eerste vrijdag van 1889. Hij vervulde zijn taak 60 jaar lang en kreeg van het bisdom de medaille van Sint-Donatius. Als stafdrager kende hij acht pastoors, twaalf onderpastoors, zes kosters en een leger misdienaars die hem vaak het leven zuur maakten. Voor de Otegemnaren was hij een onvergetelijk persoon. Als hij met de schaal rondging, dan zei hij telkens de gevleugelde woorden “God zal’t u lonen” en de kwajongens voegden eraan toe: “es’t niet in d’irreweten, t’es in de bonen.” Hij maakte indruk op iedereen en ondanks zijn streng uiterlijk was hij de goedheid zelf. De glimlach was hem echter vreemd. Hij straalde iets geheimzinnigs uit. Als hij, klein van gestalte, zijn lange mantel aantrok en wandelde in de middenbeuk van de kerk, met zijn staf met Sint-Amandus op de spits, was hij heel en al zichzelf. Geen enkele landbouwer durfde het aan om tijdens de diensten met zijn buurman te beraadslagen over de prijs van het vlas. De kerkbaljuw beschouwde zijn ambt als een roeping: de trotse hoeder van Gods huis. Daarin was het kleine Gustje groot: een reus in ’t diepst van zijn gedachten. Toen hij zijn taak niet meer aankon nam hij zijn intrek in het rusthuis Marialove te Heestert, waar hij wegkwijnde en als vergeten parochiaan stierf in 1952. Maar Gustje Frintjies kwam opnieuw tot leven in 1998, ter gelegenheid van de feeststoet in de viering van 1000 jaar Otegem. Met unanieme instemming werd hij omgetoverd tot de reus van Otegem. Een mooier gebaar kon het feestcomité niet verzinnen: deze eenvoudige man werd onsterfelijk. Misschien wel het beeld van de rasechte Otegemnaar, nederig in zijn doen en laten, maar trots op wat hij voor het dorp betekent. Na de feestelijkheden werd een comité samengesteld dat ter ere van August Defrenne de ‘Orde van de Pijcke’ oprichtte, naar het beroep van kerkbaljuw, in de volksmond ‘de pijke’ genoemd. Om de twee jaar werd een verdienstelijke figuur van Otegem tot ridder geslagen in de Orde van de Pijcke. Otegem leverde het bewijs: om blijvend voort te leven in een dorpsgemeenschap moet je niet altijd iemand zijn van rang en stand.

56


Marie Virginie Delmeire Geboren in Otegem op 14 maart 1876 en overleden in Moen (Knokke) op 16 januari 1962. Enig kind van Camiel Delmeire, wever (1847-1875), en Mathilde Buysschaert (1852-1933). Gehuwd met Aloïs Deloof, timmerman (1866-1906), en na dezes dood hertrouwd met Pierre Achille Depraetere (meestal ‘Jules’ genoemd, 1868-1957). Ze baarde in totaal twaalf kinderen, zes bij elke echtgenoot. Wie de bovenstaande jaartallen eens goed bekijkt kan al vermoeden dat Marie Virginie Delmeire een geboren pechvogel was. Sterker nog: ze was het al van vóor haar geboorte, want haar vader overleed toen haar moeder zes maanden zwanger van haar was… Dat gebeurde in de Herrekotstraat te Otegem, waar ze opgroeide. Toen ze in 1895 trouwde met Aloïs Deloof ging ze naar Heestert wonen, maar in feite was dat maar enkele akkers verder: in de Stampkotstraat, niet zo heel ver van het Banhout. Ze woonden daar in een hoog huis, met twee verdiepingen, waar Wies een timmerwinkel tegen aanbouwde. En aan de andere kant van de straat stond er een laag huis, waar haar moeder woonde, Mathilde Buysschaert. Zoals toen gebruikelijk was kregen ze bijna ieder jaar een kind. Ze boerden redelijk goed, maar het huiselijk geluk heeft niet lang mogen duren. In oktober 1906 ging Wies naar zijn ouderlijk huis naar aanleiding van IJvegem-kermis en hij is onderweg in elkaar gezakt. Ze hebben hem naar huis gebracht in een trog en hij heeft maar een paar dagen meer geleefd. En Marie Virginie Delmeire, dertig jaar, met zes kinderen, zat alleen. Het jongste, Marcel Deloof (zie het eerste deel), was maar een maand of drie oud… Korte tijd heeft Marie Virginie geprobeerd het hoofd boven water te houden door te leuren met koopwaar bij de boeren. Dat mislukte en er bleef haar niets anders over dan… hertrouwen. Maar ja, trouwen met een weduwe met zes kleine kinderen, je kunt raden dat er bij haar tweede man ergens wel een kleine hoek af was. Het was een rare vogel, die zogezegd voor zijn beroep bomen snoeide en veel ervaring had met enten, maar liever lui was dan moe. Eén ding heeft hij toch gedaan: zolang de kinderen van haar eerste man niet oud genoeg waren om voor zichzelf in te staan heeft hij voor hen gewerkt. Hij heeft in 1910 de fundamenten helpen leggen van een nieuwe steenbakkerij te Knokke (waar later de pannenfabriek stond, en nu het industrieterrein aan de Pannenbakkersstraat ligt) en als de 57


fabriek er eenmaal stond, rond 1911, mocht hij daar blijven. Maar dat deed Jules Depraetere niet, want de oudste kinderen Deloof waren intussen twaalf jaar en meer, en dus oud genoeg - volgens de opvattingen van die tijd - om het gezin van hun moeder te helpen onderhouden. Marie Virginie woonde lange jaren met haar Jules en haar grote gezin aan de voet van de Keiberg, tegenover de Kwadestraat, op het punt waar Heestert, Moen en Zwevegem elkaar raken. Officieel stond hun strodak op Heestert. Men kan zich afvragen hoe ze daarin konden bewegen, maar het was wel zo dat de oudste kinderen er niet allemaal verbleven en natuurlijk op tijd het nest verlieten. Rond 1937 erfde Marie Virginie wat geld van haar moeder Mathilde en kocht er een lapje grond mee aan het kanaal, om zo te zeggen achter de tuin van het strodak waar ze tot dan woonden, maar op grondgebied Moen. Ze liet daar een huisje bouwen.

Het gezin (Deloof)-Depraetere-Delmeire ca 1925: - vooraan: Leon Depraetere op schoot bij Marie Virginie, en Irma Depraetere op schoot bij haar vader Jules, - op de tweede rij: de overige Depraeteres, L.R. - Jozef, Gilbert, Paula en Gustaaf, - op de achterste rij: de Deloofs, L-R. - Marcel, Gerard, Florent, André en Madeleine

Toen de oorlog uitbrak was het aanvankelijk alsof het geweld dit idyllisch plaatsje te Knokke zou vergeten. Maar voor Marie Virginie was een wat betere oude dag helaas niet weggelegd. Het jaar 1943 werd in haar leven een nachtmerrie. In de eerste weken werd een verzetsgroep opgerold die zijn kern leek te hebben in de Knokse dakpannenfabriek en het was daar dat haar zoon Staf Depraetere werkte. Staf en zijn vrouw Margriet Baert verspreidden clandestiene blaadjes die ze bij hen thuis kopieerden en in pakjes wegbrachten. Maar ze werden verklikt en op 12 februari kwam de Duitse Geheime Feldpolizei (GFP) Staf aanhouden. Het was het begin van een verschrikkelijke lijdensweg die twee jaar zou duren en uitvoeriger beschreven staat in de publicatie ‘Onze Oorlog’ (uitg. Amantine, Zwevegem, 2009).

58


Enkele weken na de aanhouding van Staf kwam voor Marie Virginie Delmeire een tweede harde klap: de GFP pakte ook haar jongste op, Leon Depraetere, een meikind van 1922. Ook deze tragedie staat in ‘Onze Oorlog’: hoe Leon deel uitmaakte van de plaatselijke afdeling van het verzet, waarvan Albert Garez de leider was, hoe hij nog kon onderduiken maar zijn noodlot niet kon ontlopen, en in Duitsland terechtkwam, waar hij op 15 augustus 1944 ter dood werd veroordeeld. Hij is op 31 oktober van dat jaar in München onthoofd. Van de zonderlinge Jules Depraetere kon je alleen maar gissen hoe hij die vreselijke feiten verwerkte, bij zijn vrouw Marie Virginie veroorzaakten ze diepe, schrijnende wonden. Ze was in haar oude dag door een leven met veel tegenspoed getekend en door de wreedheid van ‘den Duits’ murw geslagen, al bleef ze tot op het laatst helder van geest. Haar twee echtgenoten zijn haar voorgegaan in de dood; de eerste was maar 40 jaar. Ze verloor twee van haar twaalf kinderen door ziekte (Valeer en Gerard Deloof, resp. slechts 12 en 49 jaar oud geworden) en twee andere als politieke gevangenen in een genadeloze oorlog (Gustaaf en Leon Depraetere, resp. 35 en 22 jaar geworden). Ze werd feitelijk in onze galerij opgenomen als een hommage aan alle moeders van toen en nu die door en voor hun kinderen geleden hebben of nog lijden.

59


Alfons Delplancke Geboren in Sint-Denijs op 22 november 1935 en overleden in Bossuit op 25 november 2011. Fons, de man die ons zo vaak verraste met een gevatte repliek, die relativeerde wat er te luid of te fel werd beweerd en die met een kwinkslag een wat gespannen sfeer kon ‘ontmijnen’. Zo typeert Pol Moreels zijn vriend en collega aan het Koninklijk Atheneum te Avelgem. De volkse filosoof overleed onverwacht thuis nadat hij het gras had afgereden, zijn ‘Leffe’ had gedronken en een voordracht over geschiedenis had bijgewoond en gearchiveerd. Grote verslagenheid was troef toen Fons zijn vrouw Clara Terras, zijn familie en vele vrienden in zijn slaap verliet. Hij was immers zo belangrijk voor hen allen, zijn naaste omgeving en vele anderen. De volksjongen groeide op onder de kerktoren van Sint-Denijs waar zijn ouders een café uitbaatten. De kleine, kloeke man gaf algauw blijk van zijn bijzondere begaafdheid. Met grote inzet en werklust behaalde hij aan de universiteit van Gent een licentie in de natuurwetenschappen. Na zijn succesvolle studies huwde hij met Clara Terras, de zus van Frans, voetballer en lokaalhouder van F.C. Moen. De belangstelling voor het voetbal had zijn vader Maurice hem bijgebracht. De Sint-Denijzenaar stond in de streek als een betere speler bekend. Alfons Delplancke beleefde zijn job in het onderwijs met veel enthousiasme. Steeds goed voorbereid trok hij op de experimentele toer, belezen als hij was droeg hij zijn gedachten glashelder over. Hij bracht zijn leerlingen op goede ideeën en was een ware leverancier in levenswijsheid. Fons was een heer en meester die leerde in het kleine het grote te zien en erop wees dat uiterlijk schoon niet altijd ‘geluk’ inhoudt. Hij begeleidde de jeugd in hun levenswandel met zijn ervaring, intelligentie en praktisch verstand. Hij was een ideale partner voor zijn collega’s met wie hij aardig wat schoolinitiatieven nam, zoals het opzetten van tentoonstellingen en het organiseren van talrijke activiteiten en schooluitstappen. De leerkracht bleef niet bij de pakken zitten. Hij verrijkte zijn kennis of hield ze continu up-todate. Onderzoek, waarneming en bijscholing waren voor hem bijna dagelijkse kost. In de ochtend controleerde hij natuurverschijnselen, in zijn vrije tijd knutselde hij speelgoed voor zijn kleinkinderen ineen of klaarde klusjes met kennis van zaken op. Tussendoor las hij in de boeken. ’s Avonds maakte hij zelfs tijd om verschillende voordrachten te volgen. Hij wilde alsmaar meer weten en was bovendien geïnteresseerd in en geboeid door de belangrijke figuren of gebeurtenissen in de geschiedenis, muziek, religie en natuur. Fons was een veelzijdig man, met hart en ziel een heuse volksfilosoof. 60


In het verenigingsleven was Fons Delplancke geen onbekende. Hij speelde voetbal bij F.C. Moen. Hij trainde keihard om fysiek in orde te zijn. Hij stond zijn schoonbroer Frans Terras bij en trad in geval van nood met het eerste elftal aan. Buitengewoon verdienstelijk maakte hij zich als dirigent middenvelder bij de reserves. Als voetbalkenner gaf Fons de jeugdspelers goede raad en was een voorbeeld van inzet en volharding. Hij was tevens de drijvende kracht achter de expo ‘50 jaar F.C. Moen’ die n.a.v. het halve eeuwfeest werd gehouden. Fons kon ook genieten van een lange fietstocht met enkele vrienden. Het stalen ros besteeg hij om op verkenning te gaan en een gezonde hap lucht in te nemen. Het aantal kerken en andere historische gebouwen dat hij op fietstochten onderweg bezocht is niet te tellen. Wat de wielertoerist had opgemerkt of vernomen legde hij bij zijn thuiskomst op een papier vast dat hij in een of andere map schoof. Zijn rijke collectie bundelde onder meer de verslagen van de bijgewoonde voordrachten, knipsels en foto’s over heemkunde en festiviteiten en uiteraard ‘de familie’. Zijn warme diepe stem liet Fons jarenlang horen in het gemengd zangkoor van Bossuit en het mannenkoor in Otegem. Voor het kerkje van Bossuit heeft hij hemel en aarde bewogen. De Avelgemnaar die over de ‘schreve’ met Moen woonde, maakte tevens deel uit van de volkstuinenvereniging ‘Boshout’ in het aangrenzende Outrijve. Het gezin had bij hun woning een grote verzorgde bloemen- en moestuin, die Fons in grote mate zelf opmaakte en onderhield, alsook een vergezicht op het verbrede kanaal Bossuit-Kortrijk. Hun woning en omgeving zag er doorgaans pico bello uit. Fons hield evenzeer van de vrije natuur en van wat groeide en bloeide. Maar het meest van zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen. “Met hen ken ik de schoonste dagen van zijn leven”, opperde Fons Delplancke dikwijls tijdens een onderonsje. En Fons was een man van zijn woord.

F. C. Moen

61


Julia Demuynck Geboren in Roeselare op 13 februari 1911 en overleden in Kortrijk op 5 juni 2004. Dochter van Jules Demuynck en Maria De Schryvere, landbouwers. Was getrouwd met Julien Vandenbroucke (1898-1981), een zoon uit café ‘Sebastopol’ (Otegemstraat 277, Zwevegem). Die was eerst getrouwd met Alice Maes, met wie hij rond 1930 café ‘De Spiegel’ uitbaatte (later herdoopt tot ‘Au Damier’, Otegemstraat 153). Julia Demuynck was de tweede vrouw van Julien Vandenbroucke en had met hem twee dochters: Mireille en Diane. Julia liep lagere en middelbare school in Roeselare. Werkte eerst in een privé firma en deed er het secretariaatswerk. Julien en Julia bouwden ‘Café Central’ in het jaar 1932 in de Otegemstraat 168. En dat café heeft Julia opengehouden van 1933 tot 2003, zegge en schrijve zeventig jaar, en … zeventig jaar hetzelfde café! Dat kom je ook niet elke dag tegen! Haar enige maar alles verdringende hobby: met klanten bezig zijn. Julien van zijn kant was een groot wielerliefhebber en ook een van de vroegste eigenaars van een radio in de gemeente. Tijdens de Ronde van Frankrijk vergastte hij de wielerliefhebbers al heel vroeg op de dag op nieuws uit de Tour. Hij plaatste dagelijks een bord buiten voor het café, waarop het verloop en de uitslag van de rit van die dag met krijt waren neergeschreven. Velen trokken toen binnen om toch nog meer uitleg en commentaar te krijgen, want het koersverloop hadden ze eigenlijk al gevolgd via de radio. Ach, die tijden zonder televisie, om van Facebook en Twitter nog te zwijgen. Later kreeg Julien concurrentie van de dagbladen die elke rit met een speciale aflevering uitpakten… ‘Café Central’ was voor en na de oorlog de place-to-be van de nijveraars die de maandagnamiddag van de beurs kwamen van Kortrijk. Vermoedelijk was dit het eerste café in Zwevegem waar champagne werd geschonken. Meestal liep de ‘na-beurze’ uit tot in de late uurtjes. Het was de trefplaats voor de nijveraars van Zwevegem, Moen, Otegem, Heestert, Vichte. Zaken die ze niet rond gekregen hadden in Kortrijk werden dan bij Julia afgerond. ‘Café Central’ was ook een danscafé waar regelmatig kleine groepen kwamen optreden. Op een bepaald ogenblik was het café ook trekpleister voor de Zwevegemse studenten. Een van Julia’s vaste klanten was Remi Vanhoutte, vader van Gilbert Vanhoutte, de latere schooldirecteur (die ook in dit boek voorkomt). Als verstokte pijproker was Remi veelal aan te treffen tussen de studenten.

62


Op vrijdagavond was het eveneens de verzamelplaats van het personeel van de firma Persyn, met de baas op kop. Het was ook een kaarterscafé op zaterdag en zondag. Julia heeft na de dood van Julien in 1981 in haar dooie eentje het café uitgebaat, praktisch tot ze zelf overleed in 2004. Julia werd echter oud en ziek. De laatste jaren waren het haar klanten die de koelkast vulden. Julia zat aan haar tafel aan het venster met haar gelddoosje. De klanten moesten zichzelf bedienen en bij haar gaan betalen. Met heel veel tegenzin heeft ze haar café verlaten. De laatste grote festiviteit die plaatsvond in ‘Café Central’ was een organisatie van het Zwevegemse Davidsfonds, naar aanleiding van ‘De nacht van de geschiedenis’, op 23 maart 2004. Van vijf uur in de namiddag tot na middernacht zat ‘Café Central’ afgeladen vol. Er was een toepasselijke Powerpoint-presentatie over de verdwenen en nog bestaande cafés van Zwevegem, en laat op de avond kwam Willy Vandevelde, verkleed als sjampetter, zogezegd het café sluiten, wat de zaak natuurlijk alleen maar veel langer deed duren! De laatste weken van haar leven heeft Julia doorgebracht in het rustoord Sint-Amand te Zwevegem.

Bevrijdingsfeest op de Statiewijk. gehurkt: Diane Vandenbroucke,Norbertine Loncke (?), ??, Eric Caby – voorste rij staand: Augusta Maes, Alice Maes (moeder van Eric Caby), Denise Loncke, Julien Vandenbroucke, Hilda Matton, Marie Libbrecht, Jeanne Declercq, Alida Demeire (echtgenote van Hector Matton en moeder van Hilda Matton) – achterste rij: Gilbert Loncke, Hector Matton (bakker), Marie Vanwynsberghe, ??, Julia Maertens en Julia Demuynck

63


Juliaan Alfons (Julien) Demuynck Geboren in Sint-Denijs op 8 april 1883 en overleden in Zwevegem op 5 januari 1954. Zoon van Charles-Louis (Louis) Demuynck (1859-1936) en Nathalie Delobelle (18501934). Louis Demuynck was veldwachter in Sint-Denijs, maar ook landmeter en verzekeringsagent. Julien Demuynck huwde met Flavie Marie Dumortier (1880-1949). Ze hadden vier kinderen: Laurent, Marie-Louise, Basile en Simone. Flavie was een zuster van Hector Dumortier, waard van herberg ‘De Losschaert’, kolenhandelaar en eigenaar van een rondtrekkende dorsmachine; en ook van Omer Dumortier, molenaar op ‘Mertier ze Meuln’ in Zwevegem. Vermeldenswaard is ook het feit dat André Demuynck, de Sint-Denijse onderwijzer die we voorgesteld hebben in het eerste deel, een neef (oomzegger) van Julien Demuynck was. Wat een verschil in lotsbestemming binnen één familie. Schilderij van Victor Regnart, Elouges Julien Demuynck liep school tot zijn zestiende en werd toen klerk in de weverij Neyrinck in Zwevegem, over het kanaal. Flavie Dumortier hield een kruidenierswinkel open in de Avelgemstraat, voorlaatste huis rechts juist voor het café ’t Hooghe; daar hebben Julien en Flavie na hun huwelijk enkele jaren gewoond. Als jonggehuwde hield hij er volkse liefhebberijen op na: hij was duivenmelker en fokker van … vechthanen. Toen hij wat van de weversstiel kende stichtte Julien in 1907 - hij was een jaar of vierentwintig - samen met herbergier en slager Gustaaf Coopman een kleine weverij in de Avelgemstraat. Die lag achter de herberg en beenhouwerij van Coopman, die ‘De Drij Koningen’ heette en te vinden was op de hoek met de Kasteelstraat (nu ongeveer Avelgemstraat 22 en 24, zeg maar de nachtwinkel ‘1001 Nacht’, het fitnesscentrum ‘Fit4Life’ en misschien een deel van de Werkwinkel). Hoe de weverij de eerste wereldoorlog doorspartelde is niet meer bekend. Coopman en Demuynck zijn uit elkaar gegaan: Julien Demuynck richtte in 1923 een eigen weverij op, waarvan de gebouwen nog altijd overeind staan achter de grote villa die hij toen liet bouwen aan de Avelgemstraat 80. De gebouwen strekken zich uit tot aan de huidige Lindelaan. Hij had blijkbaar een scherp zakeninstinct, want hij kocht eerst veel grond op tussen de Avelgemstraat en de windmolen van zijn

64


schoonbroer Omer Dumortier, om er daarna verschillende percelen van door te verkopen. Hij financierde op die manier zijn hele project. Te oordelen naar de omvang van het complex moet het bedrijf na 1923 een pijlsnelle opgang hebben gekend. In 1928 werd het een naamloze vennootschap. Voor de tweede wereldoorlog waren er circa tachtig werknemers en er werd in drie ploegen gewerkt, dag en nacht. Het is nog bekend dat elke wever toen twee getouwen bediende. Na de dood van de stichter werd het bedrijf geleid door de zoons Laurent en Basile, maar het hield in 1978 op te bestaan. Een weetje: in het schooljaar 1942-43 had de bezetter beslag gelegd op de jongensschool van ZwevegemCentrum en werden de leerlingen her en der ondergebracht in noodklassen. Zo huisde het achtste De villa van het gezin Demuynck. leerjaar, met onderwijzer Georges Couckuyt, een tijdlang in een lokaal in de weverij Demuynck. Pittig detail: Couckuyt was voor de tweede wereldoorlog secretaris van de fanfare ‘De Ware Vrienden’ … waar Julien Demuynck voorzitter van was, zoals we wat verderop zullen zien. Intussen was Julien Demuynck niet alleen in de industrie actief, maar ook in de politiek. Hij werd in 1928, 1932 en 1938 verkozen tot gemeenteraadslid voor de Katholieke Partij (de voorloper van de naoorlogse CVP). Hij was al die tijd dus medestander van burgemeester Leon A. Bekaert.

Vanaf 1924 was hij voorzitter van voetbalclub Sportkring Zwevegem (de S.K., die bekend stond als ‘katholiek’, tegenover de S.V., die ‘liberaal voetbal’ speelde …). Alberic Ovaere heeft over de beginjaren van S.K. en S.V. geschreven in ‘Zwevegem vroeger en nu’ (1964) en vermeldde daarbij: “Gedurende zijn bestaan heeft ‘Sportkring’ eigenlijk maar één voorzitter gehad, en dit was de heer Julien Demuynck, nijveraar.” En dan volgt een passage die de nieuwsgierigheid prikkelt, maar die vermoedelijk voor altijd raadselachtig zal blijven: “Nu en dan werd hij echter voor een tijdje geschorst door de Koninklijke Belgische Voetbalbond, en dan werd het ambt waargenomen door ofwel de heer Rudolf Vandoren, postontvanger, ofwel door de heer Frans Vandewal, apotheker, ofwel door de heer Paul Leperre, nijveraar.” 65


Toeme toch, meester Briek, kon je niet een béétje duidelijker zijn? Wat was daar aan de hand? Was Julien Demuynck een rebel? Wilde hij de regels niet naleven, en als dat zo was, waarom niet? We zullen het niet meer te weten komen. Hoe dan ook, hij bleef voorzitter tot de club in 1939 ontbonden werd vanwege de mobilisatie en de dreigende oorlog. Julien Demuynck speelde op een ander terrein een nog grotere rol. Hij was namelijk ook een uitstekend muzikant (bugel), en was dat met hart en ziel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we hem terugvinden als voorzitter van de ‘Koninklijke Fanfare De Ware Vrienden’, en dit van 1920 tot 1946. Deze fanfare was opgericht in 1891, maar moest na de aderlating van de eerste wereldoorlog natuurlijk een nieuwe start nemen, met nieuwe mensen. Daarbij nam Julien Demuynck het voortouw, samen met toenmalig burgemeester Leo Leander Bekaert. Belangstellenden kunnen deze geschiedenis gedetailleerd terugvinden in het boek ‘Koninklijke Fanfare De Ware Vrienden Zwevegem. 1891-1991’. Ook hier was er een blauwe tegenhanger (de Wielerfanfare) en ook hier stond Julien Demuynck in het katholieke kamp. Meer dan twee decennia lang bleef hij aan het hoofd van die muziekvereniging, in goede en minder goede dagen, maar in de tijd van de repressie is er een pijnlijk einde gekomen aan de samenwerking door toedoen van een harde ‘witte’ kern in de fanfare. Het tijdperk van voorzitter Demuynck maakte plaats voor het tijdperk van voorzitter Michel Delputte. Toen Julien Demuynck in 1954 overleed waren de plooien in zoverre gladgestreken dat de fanfare de begrafenis van haar gewezen voorzitter kwam opluisteren.

1931 – Emiel Vandermarcke, Julien Demuynck, Leo Leander Bekaert en Odilon Debode, respectievelijk penningmeester, voorzitter, erevoorzitter en dirigent van de Koninklijke fanfare De Ware Vrienden Zwevegem.

Het dreigt een beetje vergeten te raken, maar Julien Demuynck heeft beslist zijn sporen verdiend in de Zwevegemse gemeenschap. Hij veranderde grondig het straatbeeld van de Avelgemstraat, en speelde een vooraanstaande rol in de nijverheid, in de sport en in het muziekleven.

66


L-R: Marie-Louise, Julien, Basile, Laurent, Flavie en Simone Demuynck

Dit beeld uit 1950 stelt de gedecoreerden voor van de fima Demuynck. L-R: geknield: Remi Eggermont, Jules Hostens, Charles Eggermont en Emiel Eggermont – achteraan: Julien Demuynck, ??, ? Sagaert, ??, ? Nuyttens, Octaaf Desauw, Gustaaf Coene, Baziel Demuynck, Georges Vanhoutte, ? Voet en Laurent Demuynck

67


Abel Dendoncker Geboren in Otegem op 16 juli 1922 en overleden in Kortrijk op 24 juli 2002. Abel kwam uit een gezin van 17 kinderen. Zijn vader Jules Dendoncker was klokkenluider en dakwerker en woonde in de schaduw van de kerk, in de huidige StAnnastraat, in de volksmond de ‘Kaffiestraete’ genoemd. Abel gaat de geschiedenis in als oudstrijder en oorlogsvrijwilliger. Als jonge kerel begon hij in de pannenfabriek te Knokke, en ook als dakwerker (dekker). In 1940, bij de aanvang van de tweede wereldoorlog, was hij al vlug ingeschakeld in het verzet. Sabotage was hem niet vreemd, met het doel het ‘den Duits’ zo lastig mogelijk te maken. Toen zijn goede vriend Benoni Vercaempst op 22 april 1943 opgepakt en kort nadien in München onthoofd werd, wist Abel dat ook hij thuis niet meer veilig zou zijn. Hij was namelijk ook al ontsnapt uit het ‘Arbeitsamt’ te Kortrijk voor zijn oproeping naar Duitsland. Samen met zijn buur Marcel Vermoere besloot Abel bij Marcel een schuilplaats te maken. Marcels moeder Sernie, die tevens de tante van Abel was, woonde ook in zijn Kaffiestraete, langs een smal zijstraatje dat niet toegankelijk was voor auto’s. Bijzonder handig onderduikadres, natuurlijk. In de hoek van de slaapkamer maakten ze een gat van 50 cm hoogte en bouwden een valse muur; alles werd herklijt en als een onopvallend hok gecementeerd. Er was een kleine ruimte, amper groot genoeg om er met zijn tweeën te slapen. Regelmatig kwamen de Duitsers controle doen, telkens zonder succes. Meer dan 17 lange maanden werden die twee patriotten constant achternagezeten. Abel heeft er smeuïg zijn eigen versie van verteld in het boek ‘De tijd is veel veranderd’ (Lannoo, 1980). In het gezin van Marcel Vermoere was ook een Joods meisje opgenomen, Emilia Zwaaf, maar haar paspoort sprak over Emilie Devos. Later verbleef ze te Kortrijk bij de familie Leenknecht in ‘staminee De Matador’ en - onwaarschijnlijk toeval - Abel trouwde daar met één van de dochters, Erna. Die bewuste Emilia stamde in wezen uit een bekende Joodse familie: ‘Milly’ Zwaaf. Ook dit verhaal is geboekstaafd, namelijk in het werk ‘Gekleurd verleden, familie in oorlog’ van de auteurs Bruno De Wever en Rudi Vandoorslaer (Lannoo, 2010). Abel en Marcel hadden elk een revolver, tot vader Jules daar achter kwam. Hij nam de beide revolvers af en groef ze in, in zijn ladderkot tegen de schoolmuur. Vader ‘Jules Donckers’ heeft echter nooit geweten dat Abel de wapens weer opgegraven heeft en vervangen door 68


zelfgefabriceerde neprevolvers. Om den brode leerde Abel naaien, maakte broeken voor de mensen en bracht graan naar de molen van Aimé Vanrespaille (vader van de onderwijzers Roger en Gerard, zie boek 1) in de Avelgemstraat, nu de Scheldestraat. Voor de mensen leidde hij overdag zoveel mogelijk een onopvallend leven. In augustus 1944 waren de geallieerden geland, veroverden Parijs en naderden onze streken. De oorlog scheen voorbij. De verzetstrijders verlieten hun schuilplaats, maar plots verschenen de Duitsers opnieuw in het dorp. Er werd hard gevochten aan de firma Rodenbach en in de omgeving van café ‘De Transvaal’, het hoogste punt van Otegem in de Zolderstraat. Ook in de Scheldestraat ging het er fel aan toe, en rond de boerderij Steyaert aan de bocht van de Kaffiestraete, waar Abel en Marcel ’s nachts in de hangar in het stro overnachtten nu ze hun schuilplaats opgegeven hadden. Gelukkig rukten de Engelsen op en vele Duitsers gaven zich spontaan over. Verzetstrijder Raymond Defoor moest ze begeleiden en hield er een Duitse vriend aan over, die hem in 1997 in Otegem een bezoek bracht en zei dat de verzetslieden van Otegem fatsoenlijke mensen waren (zie het boek ‘Ooteghem 1000’, p. 88-91). Als weerstander meldde Abel zich meteen na de bevrijding als vrijwilliger en heeft zo de laatste maanden van de oorlog meegemaakt in Hoogboom bij Antwerpen, waar de Duitsers een laatste offensief inzetten, gesteund door hun vliegende bommen, V1 en V2. In de vele maanden als ‘onderduiker’ maakte Abel een gedicht op de zangwijze van Rosamunde. Een paar versjes: Alle dagen, wat een klagen en elkander af te vragen wanneer we mogen dromen dat de Tommies (de Engelsen) zullen komen. Kameraden, als we vrij zijn zullen we natuurlijk blij zijn. We vertrekken dan vanuit ons kot. Te Brillies (café Sint-Antonius op de hoek van de Kaffiestraete) pakken we een ferme pot en strijden we hier hand in hand dat ze ons niet meer komen storen in ons rustig Belgenland. Na de oorlog werkte Abel tot aan zijn pensioen bij de firma Bekaert te Zwevegem. Hij huwde, zoals al vermeld, met Erna Leenknecht en had – in navolging van vader Jules - met haar een groot gezin: liefst elf kinderen. Alle kinderen werden in Knokke geboren. Als hobby deed hij aan parachutespringen in de club te Moorsele en hield dat vol tot na zijn zestigste. Als gewezen dakwerker kende hij hoogte- noch dieptevrees. Op een zondag realiseerde hij een unieke stunt. Hij sprong met een flink deel van zijn gezin, als een soort ketting, uit een vliegtuig en allen kwamen veilig en wel op de grond terecht. Dat was echt een unicum in Vlaanderen. De herdenkingsplechtigheid van de wapenstilstand op 11 november was voor Abel telkens een hoogdag. Hij was elk jaar present en verzamelde heel wat medailles, met onder meer het uitzonderlijke Eisenhower-ereteken. Het bewogen en risicovolle leven van deze eenvoudige volksjongen nam een einde toen hij net tachtig was geworden.

Abel met zijn gezin na de parachutesprong.

69


Gerard De Praetere Geboren in Heestert op 16 juli 1937 en overleden in Kortrijk op 23 februari 2004. Gerard was de zoon van Camille De Praetere, landbouwer, en Clara Vanderbauwhede. Hij had een broer, Laurent, en een zus, Laura. Het gezin woonde in de Kwadestraat 65 te Heestert. Aangezien de hoeve dichter gelegen was bij de parochie Knokke-Zwevegem dan bij het centrum van Heestert, trok hij naar de lagere school van Knokke. Zijn middelbare studies voltooide hij in het St.- Amandscollege te Kortrijk. Daar kwam zijn liefde voor techniek en verkoop tot uiting. Om de lange internaatdagen wat dragelijker te maken knutselde hij kleine radio’s in elkaar om die dan te verkopen. Hij was ook sportief en werd er discuswerper. Daarna studeerde hij af als licentiaat economie in St.-Ignatius te Antwerpen (nu UFSIA). Op 25 juli 1963 huwde Gerard te Elsegem met Anna De Tavernier, onderwijzeres. Ze namen hun intrek in de Gauwelstraat nr.131 en het gezin kreeg vier kinderen. Enkele jaren later werd Anna aangesteld als leerkracht in de plaatselijke meisjesschool. In 1968 werd te Heestert een heuse studentenclub opgericht. De befaamde HBS ‘Heestertse Beloftevolle Studenten’. Een groot kippenhok achter zijn woning bouwde hij om tot een ‘bar’. Daar werden legendarische fuiven georganiseerd met o.a. de HBS. Dat zal wel de start geweest zijn van Gerard als D.J. en als bijzonder actieve organisator van allerlei evenementen. Zijn eerste job was bij ‘Kranen Thomas’ te Merchtem. Hij zorgde voor de verkoop in West- en Oost-Vlaanderen. Daarna zocht hij het wat dichterbij en werd de verantwoordelijke voor de bietenleveringen in de suikerfabriek te Escanaffles. Omstreeks 1972 werd de tapijtenfirma Balta in St.-Baafs-Vijve, toen nog eerder een klein bedrijf, zijn derde en definitieve werkgever. Hij hielp er mede aan de grote groei. Toen Balta nog te klein was om aan de grote tapijtbeurzen in de Benelux, Scandinavië en Oostenrijk deel te nemen nodigden ze dan maar alle klanten uit in een hotel in de buurt en dat werkte blijkbaar even goed. Gerard kende een groot moment toen hij als afgevaardigde van de tapijtindustrie het woord mocht voeren op een bijeenkomst in Wenen, in aanwezigheid van Kurt Waldheim. Ook mocht hij de toenmalige prinses Paola rondleiden op een stand van de Balta-tapijten. Voor de personeelsleden organiseerde hij allerlei nevenactiviteiten, zoals autorally’s rond het Kluisbos en af en toe een etentje voor de ‘Vriendenkring Balta’. Hij had een grote interesse voor wijn. Eerst volgde hij wijncursussen in binnen- en buitenland. Hij werd ook lid van een ‘Weingenossenschaft’ in Bernkastel-Kues, vrij uitzonderlijk voor een buitenlander, en van een gelijkaardige vereniging in Oostenrijk. Later 70


gaf hij zelf cursussen en wijnproeven, hetzij als spreker voor één of andere vereniging zoals o.a. het Davidsfonds, hetzij thuis met vrienden en kennissen.

Gerard als reisleider op één van de talrijke wijnreizen die hij organiseerde. Op de bus werd al gedegusteerd, kwestie van goed voorbereid aan te komen.

Hiervoor stelde hij zelf een wijncursus samen. Tenslotte organiseerde hij ook nog wijnreizen. Gerard De Praetere werd echter dé bekende Heestertnaar door de ontelbare keren dat hij bij één of andere vereniging zijn medewerking verleende. ‘Organiseren’ was als een rode draad in zijn leven. Vooral op zijn realisaties bij het Davidsfonds, het feestcomité, KVLV en NCMV was hij heel trots. Organisatie van wijn- en andere reizen, rommelmarkten, volksspelen, fietstochten, Parijs-Roubaix-uitstappen, enz… Tijdens het eerste verbroederingsfeest van de plaatselijke fanfare en de muziekvereniging uit Wincheringen (Duitsland) in 1979 zorgde hij voor de muzikale omlijsting. Bij elk bezoek van de ‘MosellandKapelle’ toonden Gerard en Anna hun gastvrijheid en kon de familie Welter bij hen logeren. Bij de jaarlijkse bloemenverkoop voor Ziekenzorg maakte hij de nodige reclame vanuit de microwagen. Hij was een tijd voorzitter van het oudercomité van het St.-Jan Berchmanscollege te Avelgem, waar hij natuurlijk ook behulpzaam was bij de schoolfeesten. Gerard werkte ook nog mee bij het Waterhoekcomité waar hij talrijke keren optrad als D.J. tijdens de avondfeesten en hij was ook behulpzaam bij de technische omkadering van de toneelvereniging. Op zijn bidprentje lezen we terecht: “Bruisend ging je door het leven, menig dorpsfeest fleurde je swingend op als D.J., voluit ben je gegaan om de mensen te laten genieten van het leven, niet uit eigenbelang. Geluk rondom jou, dàt was jouw grote vreugde…..”

Dé animator bij allerlei feestelijkheden. Links in de beginjaren als D.J. Rechts enkele jaren later als presentator van het feestcomité tijdens de Ommegangsfeesten.

71


Herman Depraetere Geboren in Moen op 1 augustus 1929 en overleden in Kortrijk op 11 juni 2004. In de jaren ‘50 waren ‘de Sloebers’ de grote cultuurdragers in Moen. Ze veroverden de toneelvereniging ‘Vreugd in Deugd’, dirigeerden het Sint-Eligiuszangkoor en waren alom tegenwoordig in de gemeente waar iets te beleven viel. Het was een geestdriftige groep jonge gasten, studenten, die van aanpakken wisten en bovendien niet bang waren om af en toe eens kwajongensstreken uit te halen en de gemeente op stelten te zetten. Het was een bende durvers en doordrijvers. Herman Depraetere was één van die Sloebers en niet de minste. Hij nam buitenbeentjes voor zijn rekening, kon zomaar iets uit zijn mouw schudden en gooide zijn uitzonderlijk acteeren zangtalent te hooi en te gras. “Sloeber worden was niet moeilijk,” zei Herman. ‘Sloeber zijn’ was immers een eigenschap van de Moense schoolgaande jeugd. De jongeren trokken aan één zeel. Als leerling aan het Sint-Jan-Berchmanscollege in Avelgem betrad Herman Depraetere voor het eerst het grote podium voor de opvoering van een kerstspel en ontpopte zich samen met zijn vriend Joris Sustronck uit Avelgem tot VIP. In eerste instantie was Herman de vedette bij ‘Vreugd in Deugd’ Moen. Hij acteerde als geen ander. Gaby Lanneau, zijn trouwe medespeler zei: “Hij was van hoger gehalte, pure klasse.” Maar Herman improviseerde ook als geen ander. Niet zelden maakte hij een ommetje met de tekst en dreef zijn medespelers in het nauw, zodat ze soms in de puree zaten. Daarentegen wist Herman met zijn warme omfloerste diepe stem, zijn sprekende mimiek en présence vele toneelminnende harten te veroveren. Bij ‘Vreugd in Deugd’ kreeg hij in 1947 zijn eerste hoofdrol in ‘Met de helm geboren’. Het jaar daarop stond hij in de schijnwerpers voor het openluchtspektakel ‘De Kathedraalbouwer’, dat op de binnenplaats van de weverij Bekaert werd opgevoerd. Hij droeg bij tot de diverse onderscheidingen die de Moense toneelvereniging binnenhaalde. Het hoogtepunt werd bereikt met ‘Hernomen Dialoog’ in 1958, het gouden jubileumjaar. De kroon op het jarenlange werk betekende de stap naar de hoogste categorie van het West-Vlaamse amateurtoneel. Voor zijn schitterende vertolking kreeg Herman een bijzondere vermelding. Met dit stuk heeft ‘Vreugd in Deugd’ Moen de hele regio afgereisd. Het stuk waarin twee priesters als arbeider uitgestuurd worden om de volksklas weer in voeling te brengen met de kerk werd op 18 plaatsen voor het voetlicht gebracht, van schone zalen tot overdekte speelplaatsen die eerder op een duivenhok dan op een toneelzaal leken. 72


Behalve acteur was Herman Depraetere ook een fantastische organisator en manager voor de Moense toneelvereniging. Bij gebrek aan een lokaal en geld bedacht de bankier, want dat was hij van beroep, een baan om de vereniging toch aan een clubhuis te helpen. Aandelen werden uitgeschreven en uitgegeven en konden ‘verzilverd’ worden. Herman bracht dit begrip bij, velen hadden er nog nooit van gehoord. Er werd geloot wie er het eerst zijn waardestuk terugbetaald zou krijgen. Hij herinnerde zich dat industrieel Gerard Bekaert - die naar z’n zeggen het geld minst nodig had - het eerst uit de bus kwam. Dit clubhuis bouwden de Moense Sloebers omdat de pastoor hen verboden had ‘gemengd’ in de parochiezaal op te treden. Om de verzendingskosten van de uitnodigingen voor de leden van de vereniging uit te sparen nam Herman ze tijdens zijn legerdienst in Duitsland mee of liet ze verpakken en nasturen en verstuurde ze van uit de kazerne individueel met de vermelding MD, het portvrij tarief voor de Belgische militair aldaar.

Herman Depraetere met zijn vrienden Moense Sloebers Jozef Van Acker en Dees Breda

Nadat succesregisseur Hendrik Sulmont (zie het eerste deel) het toneel in 1960 verliet heeft Herman Depraetere nog een paar stukken voor ‘Vreugd in Deugd’ in goede banen geleid. Hij hield het als regisseur algauw voor bekeken daar de fut en de motivatie er bij velen na het vertrek van meester Sulmont wat uit was. Dit betekende ook het einde van het rijke Moense toneelverleden. Herman zocht dan andere toneeloorden op. Hij ‘emigreerde’ naar de Uilenspiegels in SintDenijs, die onder de leiding stonden van meester André Demuynck (zie eveneens het eerste deel). Als gevolg van de bijeenkomsten die de bankinstelling belegde waarvoor hij werkte en waar hij zijn vurig zang- en acteertalent evenmin onder stoelen en banken stak, kwam Herman bij ‘Taal en Kunst’ Kortrijk terecht. Daar ontmoette hij opnieuw zijn vriend uit zijn collegetijd: Joris Sustronck. Beiden maakten bij dat toneelgezelschap een 15-tal jaar het mooie weer uit. Van Kortrijk verhuisde Herman dan weer naar de eigen gemeente: hij ging bij het ‘Zwevegems Teater’ spelen, grosso modo van 1975 tot 1995. Daar stond hij geregeld samen op de planken met zijn zoon Rik, een vaste waarde van het gezelschap. Om op het niveau te wijzen: het ‘Zwevegems Teater’ won maar liefst vijfmaal op tien jaar tijd het prestigieuze Toernooi der Lage Landen, in Elsloo (Nederland), en tweemaal droeg Herman

73


zijn gewaardeerd steentje bij: in 1977 met ‘Poetsoek’ van Vaclav Havel en in 1981 met ‘August, August, August’ van Pavel Kohout… Tenslotte kwam de Moense acteur toevallig bij het ‘Lyrisch Kunstenaarsgezelschap’ in Kortrijk terecht. Eens was Herman met de bus op reis en liet zijn sterk ontwikkelde stembanden horen. Hij werd meteen aangesproken om één van hun tenoren te vervangen die enkele dagen voor de opvoering van de operette ‘De Bloemen van Hawaï’ wegens ziekte verstek moest laten gaan. Een uitdaging zonder veel voorbereiding. Herman vertelde: “ ‘k Zie mij nog opkomen, ‘k hoorde bij de aanhef haast het orkest niet, maar ‘k trof direct de goeie toon, en dan maar zingen… ’t viel echt mee.” Zelfs als regisseur van een operette heeft Herman gefungeerd. Hij kwam met meer dan vijftig man op scène te staan. “Daarbij moest veel aandacht aan de plaatsing en de beweging van de personages op het toneel besteed worden,” wist hij. Na het verlies van zijn vrouw Maria Jonkers ging Herman het wat rustiger aan doen en zei het toneel, dat hij o zo graag deed, met een vleugje De Sint-Denijse toneelgroep ''De Uilenspiegels" voerden op 1 en 8 weemoed vaarwel. Het was mooi maart 1964 "Het derde woord van Kasona" op met een rol voor geweest! Herman Depraetere en Godelieve "Lieve" Vermaut, moeder van Gella Vandecaveye.

74


Jules (Julo) Depraetere Geboren te Moen op 5 april 1924 en overleden te Avelgem op 30 juni 2005 Mocht er in Moen een ‘Sportman van de vorige eeuw’ worden verkozen dan zou Julo Depraetere zeker voor die titel worden genomineerd. De zoon van Michel en Germaine Vanwynghene was de Moense wielertroef bij uitstek. Als beroepsrenner heeft hij gefietst aan de zijde van Marcel Kint en Rik Vansteenbergen, om maar een paar bekenden uit zijn wielrennerstijd te noemen. Daarnaast was hij de gevierde voorzitter van F.C. Moen toen de herrezen voetbalclub in het seizoen 1962-1963 kampioen speelde in vierde provinciale. Laatst maar niet het minst was Julo het trekpaard en de lokaalhouder van de Moense wielertoeristenclub ‘De Sportvrienden’. Niet voor niks droeg het café dat zijn vrouw Dionyse (Denise) Vervaecke tot voor kort in Ter Moude (de vroegere SintDenijsstraat) te Moen openhield de naam ‘De Sportwereld’! Julo Depraetere begon zijn wielercarrière op 13-jarige leeftijd. Zijn ouders woonden in Gent, waar zijn vader, marktkramer en wielerliefhebber, voor zijn zoon een ‘koersvelo’ kocht op de oude markt. Dit gebeurde op aanraden van de bekende Oscar Daemers, toen directeur van het Gentse Kuipke. Julo was een voortreffelijk renner, een kilometervreter, maar geen rasechte sprinter. Toen het gezin in Moen kwam wonen werd Julo de plaatselijke wielergod. Naar eigen zeggen van het Moense idool was er met wielrennen niet veel te verdienen. Vandaar dat hij ook een fietsenwinkel openhield en instond voor herstellingen. Julo behaalde als liefhebber en onafhankelijke zijn mooiste overwinningen. In Kortrijk liet hij eens vriend en tegenstander achter zich zodat gans Moen op stelten kwam te staan en toenmalig burgemeester Jozef Debrabandere de winnaar aan het Pirroen in de Groeningestad (Oudenaardse Steenweg) tegemoet ging om hem een extra bloementuil te overhandigen. Van zijn beste prestaties als beroepsrenner behaalde Julo in Gent-Wevelgem (een zesde plaats), in Kuurne-BrusselKuurne en in Brussel-Luik (een tweede plaats). Deze prestaties zette de Moenenaar neer onder de ogen van zijn trouwe supporter-begeleider Henri Desmet en van de Zwevegemse brouwer Charles Bafcop, die tevens groot supporter was van de ex-Belgische kampioen Lionel Vanbrabandt en van wereldkampioen Marcel Kint. Op de piste in Moen was Julo in zijn sas. Hij was er bijna heer en meester en wist geregeld een trofee of boeket in de wacht te slepen. In zijn supportersclub bij hem thuis was het dan telkens feest. Na die successen 75


namen Denise en Julo op 1 november 1939 café ‘De Pauw’ over, waar zijn talrijke supporters vaak over de vloer kwamen. In 1958 heeft het Moense wielerfenomeen de koersfiets aan de haak gehangen en mocht hij aan de slag gaan in de N.V. Bekaert S.A. in Zwevegem. Julo’s zoon, Jean-Claude, speelde ondertussen in het eerste elftal van F.C. Moen en Julo werd aangesproken om het voorzitterschap van de club op zich te nemen. Hij maakte de kampioenstitel in het seizoen 1962-1963 mee, alsook - maar dan als ondervoorzitter - de overgang van derde naar tweede provinciale. Toen zoonlief Jean-Claude zijn voetbalschoenen aan de wilgen hing, wilde Julo na vijf jaar oponthoud (wegens gebrek aan mankracht) de eertijds florissante wielerclub S.V. Moen weer opstarten. Hij vond dat Kermis-Moen zonder wielerwedstrijd geen kermis meer was. Met dat idee voor ogen werd in 1990 de S.V. heropgericht, maar dan onder een ander stamnummer. Van meetaf aan werd de interclubwedstrijd Moen-Oudenaarde-Moen georganiseerd. Aanvankelijk boekte deze wedstrijd groot succes. De nationale ploeg onder leiding van Marc Sergeant nam er aan deel. Door het afnemen van sponsoring en medewerking was de hergeboorte van de wielerclub van korte duur. Vader Julo bleef actief voor de fiets kiezen, als wielertoerist van de club ‘De Sportvrienden’ die in zijn café ‘De Sportwereld’ werd opgericht en die jarenlang op volle toeren draaide, mede dank zij zijn buurvrienden Noël Breda (voorzitter) en Jozef Terras (secretaris). De club floreert sinds de sluiting van zijn café verder in ’Het Oud Gemeentehuis’ op de Moenplaats.

Julo midden de velodroom in Moen. Naast hem zit supporter Henri Desmet.

Toen Julo Depraetere met de jaren fysiek en geestelijk achteruitging, volgde hij de sport waarvoor hij had geleefd van op afstand. Van op tv en door getuigenissen van hen die bij hem in de keuken een bezoekje brachten. Na zijn slepende ziekte nam Julo op 81-jarige leeftijd afscheid van vrouw en kinderen Sonja, Jean-Claude en Claudine. Zijn laatste twee jaar verbleef hij in het Sint-Vincentiusrustoord te Avelgem. Zijn vrouw Denise hield het volkscafé, een klein museum met muren vol foto’s, 65 jaar open, tot kort na Open 76


Monumentendag 2012. Die dag werd georganiseerd door de Commissie Bouwkundig Erfgoed van Zwevegem, in samenwerking met de Culturele en Heemkundige Kring Mulnis en de Culturele Raad van Zwevegem. De plaatselijke brouwerij Alvinne bracht voor de gelegenheid zelfs een ‘Julo-bier’ uit en acteur Eugène Delabie kroop in Julo’s huid voor een aantal interviews. Het café werd definitief gesloten eind september van hetzelfde jaar.

77


Francine Dermaut Geboren in Zwevegem op 23 mei 1937 en overleden in Heestert op 24 mei 2008. Dochter van Marcel Dermaut en Elza Claerhout. (Marcel is ook opgenomen in dit tweede deel). Ze hadden nog een tweede dochter, Jeanine, gehuwd met Arseen Wyseur die het landbouwbedrijf van Marcel voortzette. Was in haar jeugdjaren bestuurslid van de BJB (Boerenjeugdbond) en later bestuurslid van de KVLV (Katholiek Vormingswerk van Landelijke Vrouwen, de vroegere Boerinnenbond). In juni 1957 huwde Francine met Lucien Hooghe (30 juni 1928-29 januari 2012). Ze kregen vijf kinderen: Gaby, Anny, Eddy, Lydie en Betty. (Waarom die namen allemaal eindigen op een ie-klank? Omdat men ze niet - zoals in de streek gebruikelijk kan vervormen door er een -ie aan te plakken, zoals bv. in Fransie, Lukie, Dretie, Stoongkie…) Na haar huwelijk trok Francine naar de familiehofstede van de Hooghes in de Schaapstraat te Heestert. Op de hofstede verbleven ook nog moeder Hooghe (met haar meisjesnaam Marie Baert, geb. 9 september 1883), en Luciens broer Ghislain (geb. in 1925, altijd ongehuwd en op de hofstede gebleven). Ze voelde zich daar direct thuis, want ze was in een omgeving terechtgekomen die haar eerste passie voedde: in iedere ruimte waar ze kwam stootte ze op antiek met een afkomst. Die passie was bij haar begonnen toen ze achttien was en is blijven duren tot op haar sterfbed. Francine liep school te Knokke in de ‘Oude Knokkeskole’ (kruispunt van Ellestraat en Lettenhofstraat) tot het eerste leerjaar en ging daarna, samen met haar zus, naar het pensionaat in Berchem-Oudenaarde. Op 12-jarige leeftijd trok ze naar de huishoudschool in Kain om te leren koken, maar zeker ook om haar Frans te leren. Frans kunnen spreken was in die tijd van het allerbelangrijkste op aarde. Vanaf haar zestiende bleef ze op de hofstede van vader Marcel, hielp in het huishouden en moest instaan voor het melken van de koeien. Haar zus Jeanine trok mee de velden in. Het weekend was heilig voor haar, en dat gebruikte ze vanaf circa 1985 om ruilbeurzen of rommel- en antiekmarkten af te schuimen. Telkens ze iets nieuws gevonden had kon haar dag niet meer stuk. Ze richtte de bovenverdieping van hun woning in als een waar museum, waar allerhande oude voorwerpen terug te vinden waren. Dit museum wordt nu verder bewaard bij haar zoon Eddy. Haar tweede passie begon toen ze in februari 1985 de hofstede overlieten aan Eddy en naar hun nieuwe huis trokken naast de hoeve. Doodbrieven en doodsantjes (ofte bidprentjes). 78


Ontelbare uren was ze daar mee bezig. Haar hobby groeide haar boven het hoofd, tot zoon Gaby op een oudere computer een programma installeerde om alles bij te houden. Wat te voorspellen was gebeurde: later werd een nieuwe computer noodzakelijk. Door haar vroegtijdig afsterven bleef haar verzameling steken (nu ja‌) op een goede 400.000 santjes, waaronder een 30.000 van nonnen. Als ze hoorde dat er ergens een 100-jarige overleden was trommelde ze kinderen van de buurt op om mee te gaan naar de dienst, kwestie van veel santjes bijeen te krijgen, want ruilmateriaal had ze altijd te weinig. Maar zo was Francine: de kinderen kregen achteraf wel een beloning. Na zoveel gepassioneerd verzamelen is het echt een goede zaak dat haar levenswerk nu bijgehouden wordt door haar kleinzoon.

79


Marcel Dermaut Geboren te Zwevegem op 11 juni 1907 en overleden te Kortrijk op 18 december 1987. Zoon van Geron Dermaut, landbouwer, en Marie Eulalie De Praeter. Gehuwd met Elza Claerhout. Twee dochters: Francine (ook voorgesteld in dit tweede deel) en Jeanine. Marcel is geboren en getogen op een boerderij in de Salembierstraat en werd een landbouwer in hart en nieren. Maar hij was zelf toch het meest bekend als de postiljon van Zwevegem. Een postiljon was in vroegere tijden een koerier die de post overbracht, maar in onze streken was of is hij de voorpost te paard van een processie of een stoet; en in Zwevegem ook van grote gemeentelijke wandeltochten zoals die onder schepen van sport Francine Dewilde een tijdlang opgeld deden. Het is een functie die ‘pro deo’ wordt uitgeoefend. Marcels grootvader is zich in Zwevegem komen vestigen in 1879 en zijn vader Geron is lange jaren postiljon geweest, tot in 1928. Marcel wist nog te vertellen dat zijn vader in 1912 de nieuwe pastoor, Romaan Dewilde, ging afhalen in Kortrijk. Hijzelf was ruiter-vlaggendrager voordat hij de plaats van postiljon van zijn vader overnam. Hij heeft het ooit aan ‘Het Wekelijks Nieuws’ verteld, hoe hijzelf noch zijn twee broers zich daartoe geroepen voelden. Maar op zekere dag zag hij van op het veld “ne schonen auto” voorbijrijden, “rechtdoor naar moeders keuken”. Het bleek oud-burgemeester Leo Leander Bekaert te zijn, om de zaak te bepleiten. Zei Marcel Dermaut: “En wat doet ne mens als de burgemeester het hem zo schone vraagt? Er werd een akkoord gemaakt en in 1930, naar aanleiding van 100 jaar België, stapte ik voor de eerste keer met mijn paard vooraan in de stoet.” Marcel Dermaut was voortaan aanwezig op de grote feestelijkheden in Zwevegem, hij wist zelf al lang niet meer hoe dikwijls. Bijvoorbeeld de H.Hartfeesten in 1931, “gezegend met een vloed hagelstenen die de grootte hadden van duiveneieren.” Nog in 1931 ging hij pastoor Vanoverschelde bij dezes aanstelling afhalen aan het Schuurmolentje, juist over de grens met Kortrijk. In 1938 was er een grootse stoet ter ere van Marcel Kint, in Valkenburg wereldkampioen wielrennen geworden. Enzovoort. Enzovoort. Met zijn paarden had Marcel Dermaut meestal geen problemen, op één uitzondering na: Zetro, die geen trommel- en muziekgeluiden kon verdragen. “Het ging steeds dweers over de baan. Dat paard was een volbloed. Het had nog gekoerst, maar schoot enkele seconden tekort om prijzen te lopen. Misschien was het als volbloed dat Zetro zenuwachtig werd als in een stoet het muziek begon te spelen.” 80


Marcel was voorzichtig. In zijn hele, lange loopbaan als postiljon heeft hij maar één ongelukje voorgehad. Het was tijdens een gemeentelijke wandeling dat zijn paard van een smal, glad bruggetje over de Keibeek gleed, zodat ruiter en paard diep in de beek belandden (op die plek stroomt de Keibeek nu onder de dijk die aangelegd is om overstromingen te helpen voorkomen). Met de nodige ironie vertelde Marcel het zelf aan ‘Het Wekelijks Nieuws’: “De politiecommissaris (Devos) was ook mee met zijn paard. Riskeer het maar, zei hij, maar Dermaut lag enkele seconden nadien in het water. Gelukkig dat ik niet onder mijn paard was geraakt.” Er waren geen kwalijke gevolgen en het paard kroop, maar alleen nadat alle nieuwsgierige wandelaars na een poosje verwijderd waren, op eigen kracht uit de beek. Waren stoet of wandeling zonder kleerscheuren voorbij, dan kon Marcel ook al eens de teugels vieren. Het is gebeurd dat zijn trouw rijdier mee aan de toog mocht gaan staan, zoals die keer in 1947 in ’t Kloefke in Knokke, ter gelegenheid van de inhuldiging van wijkburgemeester Gerard Dhoop, visleurder van beroep. Zoals al gezegd was Marcel Dermaut ook door en door landbouwer en dat is hij gebleven tot zijn laatste uur. Geheel in die lijn was hij voorzitter van de Rustende Boeren en lid van het bestuur van de Bejaardenraad van Zwevegem. (Behalve uit ‘Het Wekelijks Nieuws’ hebben we voor deze tekst ook met plezier geput uit een artikel van Marcel Baert in wijlen ‘De Gemeenteklapper’.)

boven: 3 juni 1978 - huwelijk van Chantal Bekaert en Alaric de Murga onder: Ontvangst op het gemeentehuis ter gelegenheid van hun gouden jubileum

Marcel in vol ornaat als postiljon

81


Jules Joseph Derveaux (Dr. Juliano) Geboren in Heestert op 26 februari 1935 en overleden in Brussel in 1971. Jules, Joseph Derveaux was het tweede kind in het gezin van Alfons Derveaux (vlasbewerker) en Bertha Demeyere, die in de Bakkerijstraat te Heestert woonden. Zijn moeder stierf heel vroeg en Alfons hertrouwde met Madeleine Cottenier. Het gezin breidde nog uit met vier kinderen. In de lagere school viel hij op als een zeer creatieve leerling. Zijn lievelingsvakken waren tekenen en opstel en de leerkrachten toonden later zijn werkjes als voorbeeld aan de andere leerlingen. In de schoolarchieven vonden we tussen een schoolagenda uit 1943-1944 (derde leerjaar) van meester De Graeve nog één opstel: ‘De Vogelroover’ van Jules Derveaux. Eind jaren veertig verhuisde het kroostrijke gezin naar de Wandelweg naast de familie Muys en amper enkele jaren later trokken ze naar het hoogste punt van de Molenweg (nu Petrus Hooghestraat nr.2) Een belangrijke gebeurtenis in het leven van Jules was toen hij in contact kwam met Jos Biesbrouck, pater oblaat uit Waregem. Die leerde hem allerlei goocheltrucjes en hij kwam ook dikwijls ten huize van de familie Derveaux. De jongere broers keken met verwondering naar de ongelooflijke trucs van de pater en hun broer ‘schamateur’. Jules leerde ook hypnotiseren en al gauw kende hij genoeg nummers om een heel programma samen te stellen en onder de naam van Dokter Juliano op te treden. Zijn eerste publieke voorstelling gebeurde in Kanegem. Maar ... dat werd een grote mislukking, want bij de meeste trucs liep het telkens fout. Jules was echter niet uit zijn lood geslagen, oefende dapper verder en mocht dan wat later zijn voorstelling, gratis en nu met succes, nog eens overdoen. Ook voor eigen parochianen mocht hij al vlug in het Volkshuis (nu Malpertus) te Heestert een optreden verzorgen. Samen met zijn vriend Gaby Byttebier, die hem behulpzaam was met het vele materiaal, trok hij van de ene parochiezaal naar de andere en de ouders van Gaby zorgden voor het onderhoud van zijn kledij. Daar werden ook de witte pauwstaartjes, die hij nodig had voor zijn goocheltrucs, gekweekt. Oscar Daeveloose was zijn taxichauffeur. Helaas, in 1957 stierf ook zijn tweede moeder op amper

82


37-jarige leeftijd. Jules, die ongehuwd is gebleven, kreeg onderdak in de Zolderstraat te Otegem bij Rachel Sagaert en Jozef Demeyere, broer van zijn moeder. Daar beleefde hij zorgeloze jeugdjaren en wekelijks ging hij op stap met enkele Otegemse vrienden. ‘Juulke’ was altijd welkom bij de familie Gilbert en Anna Vercruysse, in ’t Otegems genoemd ‘te Ketelbuisers’. Daar kwamen ze vaak samen en met zijn goochelkunstjes amuseerde hij het gezelschap. Om den brode trok hij nog steeds naar de parochiezalen met zijn avondvullend programma. Met de 500 BEF die hij daarvoor kreeg reisde hij naar Nederland om nieuwe trucs te kopen. Vrienden van toen herinneren zich een succesvol optreden in Langemark. ’t Was in de winter, in de ijskoude camionette door de sneeuw. De toeschouwers mochten foto’s overhandigen en geblinddoekt vertelde hij aan de hand van die portretten verbijsterende levensverhalen over die mensen. Om Jules te plagen en ook te testen hadden zijn fans een foto van een overleden familielid van een vriend ertussen gemoffeld. Die persoon kende hij noch van haar noch van pluimen en groot was de verbazing toen hij toch een verhaal opdiste dat iedereen kippenvel bezorgde. Onder zijn artiestenfoto’s plaatste hij: ”De koning der goochelaars, vedette van de Vlaamse Televisie”. Toen Jef Planckaert in 1962 kampioen van België werd maakte hij de tekst van het huldelied dat nog te horen is op de Otegemse DVD ‘De tijd van toen’. “Hij toonde zijn tanden in verre landen….” Zijn spirituele humor werkte aanstekelijk. Hij zat vol fantasie. In die tijd publiceerde hij ook een tijdschrift voor de prijs van 5 BEF: ‘De Juliano-Reeks. Het blad voor alle optimisten’. Daarin verschenen allerlei artikels over de goochelkunst, verhalen, een rubriekje over een bekende persoon uit de gemeente, enz… dit alles geïllustreerd met foto’s en tekeningen van zijn hand. Op een dag waarschuwde de Otegemse pastoor Henri Peccue hem geen verhouding aan te gaan met een verre nicht met wie hij onder hetzelfde dak woonde. Zo trok hij een tijdje in bij een ander familielid in de Kapellestraat te Sint-Lodewijk, waarna hij in 1963 dan alleen ging wonen in de Bosstraat te Avelgem. Om nog wat bij te verdienen verkocht hij koffie en later ook nog zelfgemaakte chocolade. Enkele jaren later verhuisde Dr. Juliano naar Hulste, waar hij een café open hield. Voortaan trad hij meestal daar op en de mensen kwamen van heinde en ver om hem aan het werk te zien. Samen met een groot circus trok hij tenslotte door heel het land, tot hij in 1971 aan zijn familie liet weten dat hij een verlamming had en niet meer kon spreken. Kort daarna is hij op 36-jarige leeftijd in Brussel overleden. Jammer dat zo’n talent en mooie mens wat verloren liep. Hij leefde wel in een andere wereld, maar had mensen nodig om zich heen.

links: goochelaar Dr.Juliano tijdens een optreden in zijn café in Hulste rechts: Jules Derveaux te midden van zijn Otegemse vrienden ‘te Ketelbuisers’

83


Emiel Desrumaux Geboren in Outrijve op 7 oktober 1899 en overleden in Avelgem op 6 augustus 1965. Geboren in een landbouwersgezin dat bestond uit 7 kinderen. Vader heette Achiel Desrumaux en moeder Sylvie Decock. Na de lagere school trok hij eerst naar het Sint-Jan Berchmanscollege in Avelgem en de laatste vier jaar van het middelbaar naar de landbouwschool in Leuze. Emiel vestigde zich in Heestert als vlasnijveraar op ‘de Kroonenhoek’. Die boerderij ‘De Jolle’ behoorde toe aan de familie van moeder Decock. In februari 1926 huwde hij met Aline Verhelst, dochter van Joseph Verhelst die van 1937 tot 1943 burgemeester van Waregem was. Het gezin kreeg 6 kinderen. Zijn oude cichorei-ast verbouwde hij tot een grote moderne ast die hij nog uitbreidde voor het vervaardigen van cichoreipoeder voor de koffie. Dat verkocht hij grotendeels aan kloosters en colleges. In 1936 liet hij een moderne vlasroterij bouwen en, om de kleine houtdeeltjes van vlasvezels te verwijderen, was hij de eerste uit de streek die een zwingelmachine had. In de beginjaren werkte hij voor derden maar later deed hij zelf de vlashandel met zijn zonen Paul en Louis. Een kozijn van zijn vrouw Aline, Z.E.H. Joseph Delputte, was directeur van het college te Avelgem van 1926 tot 1946. Onder zijn bestuur kende de landbouwschool een grote bloei en hij startte met ‘winterlessen voor thuisblijvende boerenzonen’. Als hobby gaf Emiel daar les over tractoren, mechaniek en elektriciteit. Samen met E.H. Parmentier kwamen de leerlingen naar zijn boerderij om de nieuwste technieken, zoals een strooimachine voor mest, een zaaimachine en een aardappelplanter te bestuderen (zie foto). Emiel was ook één van de eerste Heestertnaren die in het bezit was van een auto (een Citroën van 1927) en een radio (in 1931). In 1958 werd Emiel Desrumaux voor het eerst lid van de provincieraad van WestVlaanderen. Vier maal was hij kandidaat op de C.V.P.-lijst, driemaal in het kanton AvelgemMoeskroen en de laatste keer voor het kanton Kortrijk-Avelgem. Hiervan werd hij bij zijn derde en vierde kandidaatstelling gekozen. Omwille van zijn herverkiezing in 1964 bracht de plaatselijke fanfare, waarvan Emiel commissielid was, op 26 juni 1965 een muzikale hulde op de boerderij. Zijn tweede mandaat was echter van korte duur. Enkele weken daarna werd hij helaas veel te vroeg geveld door een hartaanval. Op aanraden van zijn neef Dr. Verhelst, hartspecialist te Oostende, liet hij zich opnemen in de kliniek van Avelgem.

84


Enkele dagen later stierf hij echter op amper 66-jarige leeftijd. Tijdens de plechtige uitvaart op 11 augustus 1965 begeleidde de muziekvereniging St.-Cecilia de lijkstoet naar de kerk. Hij was een trouw politicus, zonder veel omhaal van woorden, kalm, vastberaden, wijs en ten dienste van zijn mensen. Hij was een zeer gewaardeerd voorzitter van de boerengilde van Heestert en tevens lid van het christelijk middenstandsverbond. Na de tweede wereldoorlog wilde hij de Heestertse turnvereniging ‘Yzervast’ weer leven inblazen. Hij deed het volgende voorstel: “Laten we met ons tien man elk 500 fr. uitleggen, dan kunnen we toch starten met 5000 fr.” En zo zag ‘Yzervast’ opnieuw het daglicht. ‘Boerke Desrumaux’, zoals hij in de wijk genoemd werd, bekleedde ook de functies van ondervoorzitter van het verbond der cichoreidrogers, ondervoorzitter van de Onderlinge Brandverzekering van Avelgem en bestuurslid van de ‘Grote Gezinnen’ te Heestert. Vanaf de periode van pastoor Jules Flipts (zie deel 1) tot aan zijn overlijden was Emiel voorzitter van de kerkraad. In alles wat mechaniek en elektriciteit aanging was hij een kostbare raadgever bij de verbouwingswerken en de plaatsing van de nieuwe verwarmingsinstallatie in de kerk, die in oktober 1964 een aanvang kenden.

Omstreeks het jaar 1913: klasfoto met Emiel Desrumaux (2de rij, midden) en E.H. Claeys aan de kasteeldeur van het college te Avelgem.

Kort na de eerste wereldoorlog: op de hoeve in Outrijve, Emiel (rechts) met zijn drie broers, LR Joseph, Albert (die pater werd) en Alidor.

21 maart 1931. De leerlingen bestuderen de ‘nieuwste’ technieken, een ‘moderne aardappelplanter’. Emiel staat 6de van links.

85


Mark Devenijn Geboren in Ronse op 15 april 1946 en overleden in Moen op 24 oktober 2007. Mark Devenijn kwam in het najaar van 1983 in de hofstede dichtbij de SintPietersophaalbrug wonen, aan het kanaal Bossuit-Kortrijk in Moen. Hij hield er in het begin een schaap en een paar geiten. Dat aantal groeide tot zijn weide er vol van liep en hij zo de bijnaam ‘de geitenboer’ kreeg. Hij stond bekend als een bijzonder individu, verstandig maar gesloten, politiek geëngageerd, een bierproever en -brouwer die aan spelprogramma’s deelnam, graag op reis ging en veel aan opzoekingwerk deed. In 1955 verhuisden Paul en Maria De Vos, zijn ouders, met de kinderen (drie jongens en een meisje) naar Deerlijk. Na de lagere school wou Mark onderwijzer worden. Hij bekwaamde zich echter in de weefkunde en ging daarna zijn boterham op allerlei wijze verdienen. Eerst werkte hij in het postsorteercentrum X in Kortrijk, vervolgens in de weverij Nuyttens in Deerlijk. Daarna was hij vertegenwoordiger in stads- en landkaarten en verkocht ook encyclopedieën. Kort voor hij de status van zelfstandige aannam deed hij in verzekeringen. Door zijn interesse voor de natuur en zijn bekommernis om zijn zieke vrouw verkocht hij natuurvoeding en later geitenkaas op de markten. Voordat Mark in 1987 zijn café ‘SintPietershof’ opende ging hij lessen ‘bier brouwen’ volgen in Gent. Vervolgens ging hij zich verdiepen in het proeven bij de Objectieve Bierproevers en behaalde later ook het brevet van biertapper. Een zeventigtal soorten bier zijn nu nog te verkrijgen in het voornoemde café, waaronder vandaag de dag ook het Moense brouwsel ’Freaky’. Mark huwde met Magda Vercruysse. Het jonge echtpaar ging na een tijdelijk verblijf in Deerlijk op een appartement in Waregem wonen, tot ze hun nieuwe woning aldaar konden betrekken. In ’80 overleed zijn vrouw op 28-jarige leeftijd. Na een tijdje van eenzaamheid leerde Mark op de markt de 15 jaar jongere Lucrèce Decostere kennen. Ze trouwden en kwamen na hun huwelijk in 1983 van Waregem naar Moen. Als student had Mark een boontje voor aardrijkskunde en geschiedenis, in die mate dat hij er soms van verdacht werd ‘gespiekt’ te hebben! Niets was minder waar, wat hij bewees in het tv-vragenspel ‘Van Pool tot Evenaar’ dat in de jaren ’70 onder meer door Nand Baert werd gepresenteerd en dat om de 14 dagen op de beeldbuis verscheen. Hij liet zijn kennis zien en horen in de zes afleveringen waaraan hij kon deelnemen. In een eerste participatie deed hij 86


drie opeenvolgende keren mee en een vierde maal met grotere tussentijd, omdat een gegeven antwoord omtrent Peru door de jury als verkeerd werd bestempeld en achteraf toch juist bleek te zijn. Hij mocht weer zijn kans wagen, maar in de vierde opgelegde ronde over Georgië moest Mark afhaken. In 1981 waagde Mark Devenijn een tweede maal zijn kans in een vernieuwde vorm met een zelfgekozen land, provincie of stad. De Ronsenaar van geboorte wist toen over de Nederlandse provincie Friesland de trofee in de wacht te slepen. In 1984 verloor hij tenslotte zijn quiz over een provincie in China. Dat jaar vlotte de verkoop van een halve hectare groenten niet en de lening moest afbetaald worden. Van dan af nam de kudde geiten toe, om overeind te kunnen blijven. Op hun huwelijkreis naar Hongarije woonden Mark en Lucrèce een congres voor natuurvrienden bij met allemaal esperantisten (Mark en zijn vrouw Lucrèce leerden allebei Esperanto) en volgden een wereldcongres in Budapest. Als de financiële ruimte er was trok hij er op uit. Een paar weken voor zijn pensioen (op 60 jaar) bezocht hij Cuba. Door een telefoontje na een eenvoudige multiple-choicevraag op radio 1 mocht het echtpaar in 2004 naar Tanzania. Tot de laatste weken van zijn leven was Mark Devenijn bezig met genealogie. Hij publiceerde een familiestamboom van de Moense bevolking van 1901 tot 1930. Later vulde hij die aan tot 1539. Jammer genoeg is dat appendix niet verschenen. Naar verluidt kwam hij tot de vaststelling dat de gemeente Moen in 1988 1000 jaar bestond. Hij heeft ook uitgezocht en achterhaald waar de historische plaatsen zoals Kraai- en Orveytbos vandaan kwamen. Zo wist hij niet zeker of de hoeve die hij bewoonde wel het vroegere Sint-Pietershof is, aangezien zijn opzoekingen alleen maar naar een gelijknamige hoeve ‘ergens’ in Moen verwezen. Laatst maar niet het minst: Mark Devenijn heeft in Zwevegem vele politieke wateren doorzwommen. Hij was Vlaamsgezind en Groen. Op jongere leeftijd flirtte hij met de Volksunie. In Zwevegem richtte hij echter Agalev op, stond derde op de stemlijst en werd ei zo na verkozen. Dan stapte hij over naar de NWP (de natuurwetpartij). Het werd vervolgens ID 21, dat veranderde in Spirit, maar eigenlijk heeft Mark in de politiek nooit gekregen wat hij had verwacht. Nochtans spaarde hij tijd noch moeite, wist van aanpakken en trok zelfs naar de Raad van State om zijn gelijk te krijgen. Mark Devenijn stichtte ook de vereniging voor bierproevers Slok.

Mark (rechts) klinkt met vrienden.

87


Jeroom Devos Geboren in St. Lodewijk Deerlijk op 22 februari 1907 en overleden in Stasegem op 27 augustus 1944. Generaties voor en na Jeroom Devos en zijn vrouw Maria Vilaeys hebben de bakkersstiel beoefend. De familietraditie begon met Désiré Vilaeys die omstreeks 1870 startte waar nu het Moense café Centrum staat. In die tijd waren er naar verluidt slechts drie woningen in de Kerkstraat. Vooraan de Beekstraat woonde Maria Clairhout. Toen met de juten dweilen waarmee de oven werd gekuist naar de open Oliebergbeek werd getrokken wipte men wel eens bij haar binnen om bij de Leuvense stoof een glaasje achterover te gieten. Désiré Vilaeys had drie zonen: Ernest, Jules en Leopold. Jules heeft met zijn zoon tot 1960 een bakkerij uitgebaat in Waarmaarde. Leopold, de jongste zoon, werd te Moen ‘Poliebakkers’ genoemd en is begonnen in 1899 waar nu nog de bakkerij gelegen is in de Ter Moudestraat. Hij kocht het gebouw van de familie Allegaert en hield er de bakkerij en een café open. Leopold werd vroeg weduwnaar. Hij hertrouwde en kreeg twee dochters, van wie Maria de bakkerij voortzette. Zij trouwde in 1932 met Jeroom Devos uit Sint-Lodewijk, een wever. Die leerde het beroep van bakker aan, maar is jong gestorven, zoals we zo dadelijk zullen zien. Hun oudste zoon Hervé zette vervolgens - met de steun van zijn broer Wilfried - de zaak verder. Maria hertrouwde met de in dienst genomen knecht Marcel Blomme. De bakkerstraditie van de familie Devos wordt thans voortgezet door de jongste van de drie zonen van Hervé, met name Frank. Jeroom Devos, schoonzoon van ‘Poliebakkers’, kwam tragisch aan zijn einde in de laatste dagen van de tweede wereldoorlog. Drie dagen voor de bevrijding reed hij op zondag 27 augustus 1944 omstreeks 11 uur met paard en kar naar de boeren om bloem op te halen. In de Vierkeerstraat in Heestert, ter hoogte van Banhoutbos, werd hij door een Canadese piloot in een legervliegtuig met mitrailleurvuur bestookt. Hij kwam in de wal van de hoeve Lateur terecht en bloedde boven de rechterknie. Een dokter van ter plaatse werd er bijgeroepen. Die beschouwde de kwetsuur als niet zo ernstig en zei : “k’ Ga eerst eten en ‘k zal dan terugkeren.” Getuigen daarentegen vonden het blijvend bloedverlies dodelijk en belden een dokter uit Vichte op, die de aderlating eveneens als levensgevaarlijk beschouwde. Hij knoopte de open slagader af, zorgde voor vervoer met paard en kar en Jeroom Devos werd naar een ziekenhuis in Kortrijk gereden. Maar onderweg, in ’t hartje van Stasegem, overleed de Moenenaar. Ook de piloot overleefde het voorval niet. Met zijn 88


vliegtuig dook hij neer en ging regelrecht op zijn doel af. Zijn toestel raakte echter de hoogspanning en de piloot verloor de controle over zijn stuurknuppel. Het vliegtuig stortte in de nabijheid van Banhoutbos aan flarden op de grond neer. De enige man aan boord was op slag dood. Het stoffelijk overschot werd op de begraafplaats in Wevelgem ter aarde besteld. Volgens Hervé Devos, de zoon van Jeroom die met gemeentearbeider Firmin Libbrecht de situatie ter plekke is gaan bekijken, moet het ongeval worden toegeschreven aan het stomme toeval dat drie paarden met kar in serie voorbijtrokken en voor een colonne werden gehouden. De bevolking was vooraf door de Engelsen gewaarschuwd dat er zou worden opgetreden als er op de weg of te water groepen werden opgemerkt die tot de vijand konden behoren. Op de kar die het slachtoffer voorafging zat een verpleegster uit Heestert. Hervé stelt zich de vraag waarom zij niet op een of andere manier heeft ingegrepen om het hevig bloedverlies van zijn vader tegen te gaan. Jeroom werd onder grote belangstelling op het kerkhof te Moen begraven. Jeroom Devos, die de bakkersstiel van zijn schoonvader had geleerd, was een geliefd persoon. Van ’s morgens tot ’s avonds was hij druk in de weer om bloem bij te halen, deeg te maken, brood en taarten te bakken. In de winkel bij de bakkerij, die gelegen was naast de gewezen weverij Bekaert in de Sint-Denijsstraat te Moen, werd het gebak verkocht of het werd met paard en kar aan huis bezorgd. De bakkerij had zogezegd een ’goê zulle’. Vooral tijdens zijn werkzaamheden was het te ‘Poliebakkers’ een huis vol visite. Jeroom kreeg geregeld bezoek van de bewoners van op de ‘Ballons,’ alias de dichtbij gelegen Vaartstraat. Er kon altijd een handje toegestoken worden bij het schoonmaken van de bakoven. Het wegnemen van de grauwe as van de verbrande lemen uit de oven met een dikke stok, waaraan een juten zak werd gehaakt, was een vuile klus. De dweil diende na ieder baksel meermaals te worden gewassen. Een aalkuip stond bij de hand om de vieze, doordrenkte natte lap uit te spoelen en uit te wringen. Bakker Jeroom werd door de Moense mensen ook vaak gevraagd om taarten of (koeke)broden wat af te bakken of bij te werken. Vooral met de ommegang of de kermis, als de processie uitging, kwam de bekende Moense perentaart op tafel. Sommigen brachten gewoon de ingrediënten voor een of ander gewenst gebak. Iemand vroeg eens om zeker alle aangediende goedjes te gebruiken. De bakker, die een grapje niet versmaadde, gaf gevolg aan de expliciete vraag door de meegeleverde eieren integraal - m.a.w. met schaal en al - te verwerken. Hoewel beperkt in zijn vrije tijd vond de kleine kloeke man met een crème van een karakter toch de gelegenheid om met de duiven te spelen en zijn paard prima te verzorgen en te verwennen. Hij was eveneens lid van de 250-ledige commune van de stichting van de ‘Bondsbroeders voor het Eerherstel’ te Moen, die tweemaal per maand in de kerk bijeenkwam.

89


Georges Dewijn Geboren in Moen op 30 juni 1899 en overleden in Antwerpen op 20 april 1987. Georges was een zoon van Gustaaf Dewijn en Pharailda Vandenhende. Hij had vier broers: Jules, Albert, Gilbert en Hilaire, en twee zussen: Nera en Beatrice. Het gezin woonde aan de Kerkstraat in Moen. Van jongsaf aan was hij sterk verbonden met de plaatselijke gemeenschap. Als onderwijzer diende hij tot de zaterdag voor sinksen in 1932 te wachten hij was toen al 33 - vooraleer hij in de gemeenteschool van zijn geboortedorp aan de slag kon. Voordien gaf hij samen met zijn broer Gilbert (die pater dominikaan werd) les aan het klein seminarie in Roeselare. Toen schoolhoofd Frans Brijs na 44 jaar dienst met pensioen ging, stelden vier leerkrachten hun kandidatuur voor zijn opvolging. Na de eerste stemronde, die onder grote belangstelling op het gemeentehuis werd gehouden, was er geen meerderheid. Bij de tweede stemronde onder de twee met de grootste voorkeur, haalde Georges Dewijn zijn slag thuis. Als schoolhoofd-leerkracht nam Georges de plaats in van zijn voorganger die voor de vierde graad stond, nl. het zevende en achtste leerjaar. Dit hield in dat de nieuwkomer ook telkenjare verplicht was met zijn klas aan het staatsexamen deel te nemen. En dat deed hij met veel bravoure. Opdat al zijn leerlingen zouden slagen gaf hij een paar maand vooraf tot ’s avonds halfacht les. Daarin slaagde hij doorgaans (naar verluidt soms wel met een ruggesteuntje). Meermaals behaalde hij bovendien de eerste prijs in het kanton. Dit succes werd uitbundig gevierd. Het gemeentebestuur ging er prat op dat haar school op een goed blad stond en verzorgde de uitdeling van de diploma’s. Dat gebeurde op de tweede kermisdag na het jaargetijde met een natje en een droogje op het gemeentehuis. De kinderen kregen zelfs een glaasje wijn, evenals de ouders die de ganse dag vierden. Het succes had ook zijn excessen. Van de naburige gemeenten Bossuit en Outrijve stuurden ouders hun kinderen naar de Moense gemeenteschool, zo ver en zo veel dat de gemeente op zeker ogenblik twee nieuwe leerkrachten diende aan te werven en uiteindelijk besliste geen bijkomende leerkrachten meer aan te nemen. Met de oorlog viel het staatsexamen weg. Na de ups volgden de downs. De lagere staatsschool in Avelgem, die na de schoolstrijd werd opgericht, was een trekpleister. Het leerlingenaantal in Moen slankte af en enkele leerkrachten dienden ter beschikking te worden gesteld. Desondanks bleef Georges Dewijn zich tot aan zijn pensioenleeftijd verder inzetten voor zijn school. Met zijn vrouw bleef hij tot zijn 85ste als laatste schoolhoofd in het schoolhuis wonen. Het echtpaar verliet dan de steenbakkersgemeente om bij hun kinderen Luc en Yolande in Antwerpen hun oude dag verder door te brengen. Naast het onderwijs maakte Georges zich ook op andere vlakken verdienstelijk. Reeds op jonge leeftijd behoorde hij tot het comité dat instond voor de voedselbedeling tijdens de eerste wereldoorlog. Alle dagen was hij in de parochiezaal Tap om zakjes bloem te vullen en 90


om voor de bedeling ervan in de bres te staan. Hij was eveneens actief als acteur en regisseur bij de Moense toneelvereniging ‘Vreugd in Deugd’. Als dusdanig was Georges Dewijn een man met veel wilskracht en overtuiging, die klassen jongeren kansen in het leven heeft gegeven en die anderen in hun toekomst en capaciteiten deed geloven. De typische inzet van de doorzettende idealist. Meester Dewijn liep de laatste jaren van zijn leven nog fier en voldaan met de handen op de rug of met een boodschappentas in de hand door z’n geliefd dorp. Zijn taak heeft hij met grote onderscheiding volbracht.

Georges op een reünie met zijn oudleerlingen geboren in 1933. Het ereschoolhoofd vond het fijn erbij te zijn.

91


Ivan De Witte Geboren in Kortrijk op 25 juni 1912 en overleden in Kortrijk op 28 augustus 2010. Zoon van Philippe en Germaine Maertens. Gehuwd met Marie Callens (gestorven op 23 januari 2000). Het gezin telde vijftien kinderen, onder wie Jozef De Witte, hoofd van het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding, Lodewijk De Witte, gouverneur van de provincie VlaamsBrabant, Michaël De Witte, arts, in 1987 gedood door een granaat van het Salvadoraanse leger (hij werkte bij het bevrijdingsfront FMLN). Ivan De Witte was burgerlijk bouwkundig ingenieur van de K.U. Leuven. Hij werd Technisch Directeur-Generaal van Bekaert in 1959 en - veel later - het eerste kaderlid dat doorstootte tot de Raad van Bestuur van de onderneming, wat toen in een familiebedrijf zelden gebeurde. Hij speelde een belangrijke rol bij de uitbouw van deelnemingen van Bekaert in ZuidAmerika en was in 1963 de grondlegger van het Centrum voor Onderzoek (juist voorbij de grens van Zwevegem met Deerlijk). Verder was hij jarenlang de enige inkoper van Bekaerts grondstof, walsdraad. Nog een en ander over zijn loopbaan bij Bekaert is te vinden in het boek ‘Staalkoord. Het verhaal van een winner’ (1987), vooral over de beginjaren van staalkoord en de start van een fabriek in Japan. Aan het eind van zijn carrière werd hij erebestuurder van de NV Bekaert SA. ‘Meneer De Witte’ was een perfectionist in alle domeinen. Een man van stijl en cultuur, gastronomisch een verfijnde genieter. Hij was toentertijd vrijwel het enige kaderlid van Bekaert dat keurig Nederlands praatte. Noem het een verdienste, een kenmerk of een minpunt - al naar gelang van uw politieke en andere opvattingen - maar hij was het die er streng en onverzettelijk de hand aan hield dat het Nederlands bij Bekaert de voertaal was, ook al hadden sommige leden van de Bekaertclan die er kwamen werken het daar behoorlijk moeilijk mee. Om er maar eentje te noemen: ‘meneer Marc’ (voorzitter Marc Verhaeghe de Naeyer) die alle moeite van de wereld moest doen om die taal een beetje aanvaardbaar te spreken. Ivan gaf geen krimp. De schrijver van dit stukje, die in zichzelf totaal geen verfransingsdrift kan vinden, werd ooit op het Vlaamse matje van Ivan De Witte geroepen omdat hij in een Brussels adres de straatnaam in het Frans had opgeschreven (nochtans

92


weet Joost dat het in arren moede was, omdat hij de Nederlandse naam niet had kunnen vinden). Het verdict was ondubbelzinnig: “zorg dat het niet meer gebeurt.” Vlaamsgezind was Ivan De Witte ook buiten de onderneming: na de tweede wereldoorlog en tot in de zomer van 1963 was hij de onverstoorbare voorzitter van het plaatselijke Davidsfonds (bijgestaan door DF-secretaris Frans De Decker). Op veel plaatsen is het Davidsfonds innig gelieerd met de christelijke arbeidersbeweging, maar niet in Zwevegem. Allicht was de afstand tot een van de leidende figuren bij het internationale Bekaert te groot… Tenslotte: hij was een zeer gelovig man, die voor zichzelf een ijzeren discipline hanteerde. Die gold ook voor zijn gezin, dat een mooie Viérin-villa bewoonde in de Zwevegemse Kortrijkstraat, opzij van het Langwater.

24 september 1969 - De overeenkomst met Bridgestone wordt ondertekend. L-R: de heren Ohtsubo, Narumo, Verhaeghe de Naeyer, Antoon Bekaert, Ivan De Witte en Jean-Charles Velge.

93


Jaak (Jackie) Dhaene Geboren in Zwevegem op 15 april 1935 en overleden in Zwevegem op 6 april 1994. Zoon van Medard Dhaene (bijgenaamd Rauzie), koerwerker in de elektriciteitscentrale te Zwevegem, en Ivonna Delaey. Jaak had nog één broer: José. Volgde lager onderwijs in het centrum te Zwevegem en begon te koersen als 14-jarige, wat hij bleef doen tot bij de onafhankelijken, zoals dat vroeger heette. Dat was de categorie juist onder de beroepsrenners, bij wie hij trouwens ook een jaar geregeld meereed. Jaak - voor iedere Zwevegemnaar Jackie - heeft na zijn koersjaren nog korte tijd gewerkt bij bouwstoffen Bovijn te Zwevegem. Zijn ouders woonden op de Kappaert en moeder hield er een café-en-kruidenierswinkel open: café ‘De Sportvriend’. Later, van 1953 tot 1967, woonde Jackie in café ‘Het Damberd’, Avelgemstraat 1, en tenslotte trok hij naar een privé woning in de Kasteelstraat. In de jaren 1980-90 hadden veel cafés in Zwevegem niet zoveel drank in hun kelder staan als Jackie er staan of liggen had in de zijne. Van champagnes en andere wijnen tot verschillende soorten bier. Een bestelling in de toenmalige Nopri te Zwevegem betekende telkens een pallet, thuis te leveren. Jackie was als renner enorm populair, al won hij dan maar af en toe eens een koers. Maar zijn ongeregelde manier van leven en zijn Pallieterstreken werden alom van commentaar voorzien, bezorgden hem de naambekendheid van een betere coureur en deden zijn mager palmares vergeten. Oefenen was voor hem een noodzakelijk kwaad (en kwaad doen wilde hij liever niet), op tijd naar bed gaan ervoer hij als een helse straf. Over de wielrennerij zei hij niet veel, maar als je hem durfde spreken over vogels of een of ander zoogdier in het wild, dan kon je hem onmogelijk nog stoppen. Wat hij zeker niet verteld zou hebben: hij was zeer goed bevriend met de uitbater van café ‘Lugano’ te Zwevegem, die later een café uitbaatte te Bellegem. Zodoende kon Jackie zich bevoorraden in alles en nog wat om af en toe een betere wedstrijd te rijden en een overwinning te pakken. Tijdens de winter reed hij soms ook wel eens bij de veldrijders. Jackie Dhaene stond bekend als een zeer behulpzaam man. Tijdens de wintermaanden was er nooit een probleem van gladde wegen in het centrum van Zwevegem, natuurlijk op voorwaarde dat de gemeentediensten vooraf zout hadden afgezet aan de kerk. Tegen het moment dat de dag ontwaakte had Jackie het centrum reeds gestrooid met zout, de klim van de bus naar de molen mogelijk en de toegang tot de kerk begaanbaar gemaakt. 94


Er werden veel anekdoten over Jackie verteld. We geven er een paar door: Als onafhankelijke kon hij ergens in Kortrijk een daglicentie aanvragen om te starten bij de beroepsrenners. Op de maandag van Zwevegem-kermis was hij eens goed gelanceerd en kwam hij vrienden tegen bij Paula in het ‘Hof van Brabant’. Die konden hem overhalen om onvoorzien in die koers te starten, die zelfde namiddag. Jackie aanvaardde, op voorwaarde dat ze zijn kledij en fiets zouden gaan halen bij hem thuis, en dat iemand met zijn pas van renner naar Kortrijk zou gaan om er een licentie voor die dag af te halen. Om 14 uur was alles klaar en stond Jackie aan de start. Het parcours was toen nog langs Knokke en via Heestert en Sint-Lodewijk naar Zwevegem. Bij de eerste doortocht kwam Jackie alleen door de Otegemstraat gesneld, tot groot jolijt van zijn supporters. Bij de tweede doortocht: geen Jackie meer te zien. Derde doortocht: daar zat hij opnieuw in het peloton, maar werd door de délégués verplicht de koers te verlaten. Wat was er gebeurd? Jackie was in de tweede ronde afgestapt aan café ‘De Barze’ in Sint-Lodewijk om zichzelf van een beetje vocht te voorzien. Bij de derde doortocht sprong hij weer op de fiets en reed gewoon weer mee. Op een bepaalde nieuwjaarsdag daagde beenhouwer Maurice Dheedene hem uit door te zeggen: “Hawel, Jackie, zij j’ol gaen nieuwjaeren bij den burgemiëster?” Dat was op dat ogenblik Antoon baron Bekaert, wiens ruime hof paalde aan de tuin van de beenhouwer. “Peisde da’k nie’n durve, meskien?” En Jackie naar ’t kasteel van Toontje Bekaert. Hij werd binnen gelaten, kreeg een borrel en loodste de burgemeester mee in de hof: “Meries Dhiëtses staed over zin plaetn te keekn, ie zoe oik wel nen dreupel willn, maer ie’n durv’et nie fraogn.” Toon Bekaert, altijd bereid om mee te doen in een grap, nam de borrelfles en een glaasje, en de beenhouwer kon niet anders dan met beschaamde kaken ‘nen dreupel’ aanvaarden onder het gegrinnik van onze Jackie. Minder grappig is het volgende. Op een keer na een koers (een collega-renner die vandaag nog in leven is was er getuige van) stond Jackie aan de toog. Hij zou zich ooit wel eens gaan omkleden, maar de dorstigen laven had nu voorrang. Plots haalde hij drie pillen uit zijn zak, met de reactie: “Hodvert, de die hê’k vergeetn.” En, hop, hij slikte ze toch binnen. Volgens de getuige waren die pillen sterk genoeg om een wielertoerist 24 uren na elkaar op de fiets te zetten zonder ophouden. Pallieter had ook een donkere, destructieve kant, die sterker werd naarmate hij ouder werd. Hij kwam niet meer buiten, werd heel eenzaam. Tegen zijn schaarse bezoekers zei hij: “Oh ja, ‘t en zin maer de poompiers die nog wirk gaen hên mee mij … oom mij eut de vaert t’haoln.” En op een dag trok hij de voordeur achter zich dicht, een briefje op de tafel achterlatend voor zijn broer José: “Ben naar de vaart.”

L-R: ??, Cyriel Desloovere, Jules Depestele, Jackie Dhaene, José Dhaene,??, Yvonne Delaey, Maurits Dheedene, ??,??

95


Rachel Marcella Eggermont Geboren in Zwevegem op 14 januari 1920 en overleden in Ingooigem (RVT) op 5 april 2006. Dochter van Cyriel Eggermont, aardebewerker, en Maria Maes. Gehuwd met Roger Deschepper (1923-2002). Ze huwden tijdens de oorlog al voor de wet, want op die manier kon Roger zijn legerdienst ontlopen. Ze hadden drie kinderen: Piet , Paul en Mieke. Marcella ging naar de lagere school te Zwevegem, om dan later haar middelbaar te volgen in het Frans, wat toen de mode was, zeker voor meisjes. Daarna volgde ze de opleiding verpleegkunde. Ze woonde van bij haar geboorte tot aan haar huwelijk in de Vandevennestraat. Later heeft ze nog in de Otegemstraat gewoond (nu de Okay) en in de Albertstraat, om uiteindelijk haar man te volgen naar zijn werk te Ruien. Roger werkte namelijk in de elektriciteitscentrale en die verhuisde in 1958 van Zwevegem naar Ruien. Het echtpaar Deschepper trok in een huis van de onderneming in Ruien. Bij zijn pensioen zijn ze naar Kortrijk gaan wonen. Wie Marcella kende heeft zich wellicht afgevraagd waarom: was Marcella niet zoveel jaren door en door vergroeid geweest met Zwevegem? Eenmaal afgestudeerd werd Marcella van bij het begin in 1943 een steunpilaar van het Zwevegemse Rode Kruis, samen met een andere verpleegster, Julia Van Hove, die bij Bekaert in dienst was. Ze maakten zich aanvankelijk nuttig door het geven van praktijkcursussen aan de vrijwilligers, maar het was oorlog en het duurde niet lang voordat ze te maken kregen met de vreselijke gevolgen ervan, uiteraard in de eerste plaats door de genadeloze bombardementen op Kortrijk. In ‘De witte kielen’ (1993) van Giovan Deloof staat het uitvoeriger beschreven, evenals de hulpverlening door enkele Zwevegemse RodeKruismensen bij de opvang in Brussel van politieke gevangenen die uit Duitsland terugkeerden. We citeren even: “Madamke Bekaert koos zelf de namen uit van de vrijwilligers die ze graag naar Brussel had zien vertrekken. De verpleegsters Marcella Eggermont en Julia Van Hove, samen met de ambulanciers Michel Clapuyt, Anna Hostens en Raphael Labie gaven gehoor aan haar oproep. Later kwam Godelieve Van Hove, een zuster van Julia, van buiten de gemeente de ploeg versterken… De groep zou vijf maanden onafgebroken in Brussel verblijven... Roger Deschepper spoorde geregeld naar Brussel - in bevolen dienst, zoals ie dat omschrijft - om Marcella Eggermont te zien…” Eens de oorlog en de abnormale omstandigheden achter de rug bleef Marcella aan de slag als sociaal verpleegster bij de gemeente Zwevegem. Ze hield toezicht op alle pasgeboren kinderen in het Kinderwelzijn in Knokke en het centrum of aan huis. Ze moest er ook de hand aan houden dat alle borelingen de nodige inentingen kregen en was aanwezig bij de schooldokter in de gemeentescholen voor het medisch toezicht. Marcella Eggermont was 96


daarbij geen teruggetrokken verpleegkundige die onopgemerkt door haar werkgebied voorbijging, wel integendeel. Zo deed ze enige tijd haar verplaatsingen met de motorfiets en later werd haar voertuig een autootje waarvan de deur van voren openging. Ze was in heel de dorpsgemeenschap bekend als een zeer goeie, maar ook zeer strenge verpleegster. Jonge moeders kregen ongezouten tegen hun voeten als er tekortkomingen waren, meestal door onwetendheid. Marcella hield enorm veel van haar werk en keek vreselijk op tegen de dag dat ze zou moeten stoppen omdat ze 65 werd. Ze had zo graag doorgewerkt tot het einde van haar dagen. Nu zou men zeggen dat ze 35 jaar te vroeg geboren werd, want vandaag de dag zou dat geen probleem meer zijn. Met onverholen trots kon ze verklaren dat de kinderen, geboren te Zwevegem tussen de jaren 1950 en 1980, allemaal door haar handen zijn gegaan.

Het Zwevegemse Rode Kruis in de beginjaren met Marcella rechts naast ‘madamke Bekaert’ – vooraan links Camille Verwee

97


Hubert Leo Everaert Geboren in Erwetegem op 29 januari 1911 en overleden in Heestert op 12 november 1962. De vader van ‘Meester Hubert’ heette Jules Henri Paul Everaert (Erwetegem 1879Oudenaarde 1932) en zijn moeder Frederica Maria Van Ruyskensvelde (Erwetegem 1882 - De Pinte 1973). Zij huwden in 1901. Vader was spoorwegbeambte en na de geboorte van Hubert verhuisde de familie naar de Leopoldstraat in Oudenaarde. Na zijn lagere school en de eerste jaren middelbaar onderwijs trok Hubert naar de Normaalschool van Sint-Niklaas. Daar studeerde hij af als onderwijzer op 28 juni 1930. Na enkele interims, o.a. in Aalbeke (als waarnemend schoolhoofd), in Menen en Oudenaarde, werkte hij tot eind 1936 bij de Douane en accijnzen, Regionale Directie Gent. Hubert was sportief aangelegd. Zijn hobby’s waren: zwemmen, fietsen, schaatsen en hij was vooral een begenadigd schermer. Op de foto zie je hem als lid van de schermclub van ‘Audenaerde’ die in 1936 interstedenkampioen werd.

98


Vanaf 1 januari 1937 werd hij benoemd tot vierde leerkracht in de Gemeentelijke Jongensschool te Heestert. Tot die datum waren er in deze school slechts 3 klassen met Gerard Tarras (schoolhoofd), Jozef Germyns en Aloïs De Graeve (zie deel 1 voor deze drie onderwijzers). Meester Hubert gaf les aan het 1ste en 2de leerjaar, tot hij op 17 oktober 1949 werd opgevolgd door Gerard Vanrespaille (zie deel 1). Tot aan zijn huwelijk logeerde hij samen met Joseph Demeulenaere, die toen pas aangesteld was als koster (zie deel 1),boven de slagerij van Gerard Van Eeckhout op de hoek van de Plaats. Ze huurden er beiden een kamer waar ze gedurende heel de week verbleven. Op 29 juli 1939 huwde hij met Marie-Louise Deconinck. Zij woonde op de hoeve die behoorde bij de windmolen op de Tiegemberg. Gustaaf, haar vader, was niet alleen molenaar, hij bouwde ook windmolens en ging bij de collega’s de molenstenen scherpen, wat toch geen alledaagse stiel was. Later installeerde hij een mechanische molen op de hoek van de Schoolstraat in Heestert en bouwde in de aanpalende tuin een woning (Schoolstraat nr. 4). De jonggehuwden namen er samen met hun ouders hun intrek. Het gezin kreeg vier kinderen: Godelieve, Fabienne, Dirk en Chris. We onthouden vooral Huberts talent en voorliefde voor de plastische kunsten. Zijn klasagenda’s illustreerde hij hier en daar met kleine pentekeningen. Aan de kunstacademie in Kortrijk behaalde hij op 5 augustus 1943 een diploma voor ‘Stilleven en Ontleedkunde’. In de Rijksnormaalschool van Blankenberge ontving hij op 16 april 1949 het diploma van leraar handenarbeid en in juli van datzelfde jaar (na academie Gent) voor de middenjury het diploma regentaat PO. Als examenwerk had hij hiervoor een houtskooltekening ‘Madonna met Kind’ gemaakt (zie foto). Dat werk stond onder andere tentoongesteld ter gelegenheid van de processie in het Mariajaar 1954.

Een tweetal werken van meester Hubert: ‘Madonna met Kind’ (houtskooltekening) en ‘Stilleven’.

In oktober van 1949 werd hij dan tekenleraar in het Koninklijk Atheneum van Kortrijk en de Rijksmiddelbare school van Waregem. Dat tekentalent stelde hij ook ten dienste van de gemeenschap. Zo ontwierp hij de gedenksteen voor de oorlogsslachtoffers van beide wereldoorlogen. Dit monument staat in de Gauwelstraat vlak voor het gemeenschapshuis en het werd op 16 juli 1950 onthuld. Bij de jaarlijkse exposities in de meisjesschool bracht hij in alle klassen een bordtekening aan, zorgde voor bruiloftsjaals en kaders met versierde teksten. 99


Maar zijn vrije tijd besteedde hij vooral aan zijn grote passie: het schilderen. Talrijke stillevens en landschappen waren het resultaat. Ook met bloemen en vissen experimenteerde hij om nieuwe variëteiten te kweken. 20 juni 1954 trok een ‘luisterrijke processie’ door de gemeente naar aanleiding van ‘Heestert aan Onze Lieve Vrouw’ (zie ook bij E.H. Boedts). Voor deze prachtige stoet maakte hij het ontwerp en begeleidde hij de talrijke schoolkinderen en volwassenen die instonden voor de versieringen en de praalwagens. Aanvankelijk kreeg hij veel commentaar van de inrichters die dachten dat het ontwerp onmogelijk te realiseren was. Duizenden papieren bloemen, blauw en wit, moesten gemaakt worden voor de opsmuk van de praalwagens en langs de straten. Maar vastberaden, heel streng maar eerlijk en met een klare kijk gaf ‘Meester Hubert’ niet op en het werd een onvergetelijk gebeuren. Ook in enkele Heestertse verenigingen zoals het Davidsfonds en de turnclub IJzervast was hij actief. Bij de toneelbond ‘Deugd en Vreugd’ was hij gedurende zestien jaar (1939-1955) de zeer talentvolle grimeur. Zijn dochter Fabienne volgde hem daarna op. Helaas, vanaf zijn ziekte in 1957 was hij gedwongen het onderwijs en het verenigingsleven achter zich te laten. Op de foto t.g.v. het diamanten jubileum van de toneelvereniging zien we hem nog terug, doch ernstig ziek. Het jaar daarna stierf Hubert op 51-jarige leeftijd.

12 februari 1961. ‘ Deugd en Vreugd’ viert zijn 60-jarig bestaan. De foto is genomen aan de achterkant van het ’Oud Gemeentehuis’ met meester Hubert zittend derde van rechts.

100


Harold Follet Geboren te Deerlijk op 29 maart 1935 en overleden te Trooz op 11 augustus 1999. Harold was het enig kind van Robert Follet en Antoinette Vande Burie, die zelf ook opgenomen zijn in deze tweede reeks met Zwevegemse figuren (zie onder Follet). Harold huwde met Lutgarde Verhamme uit Wakken. Ze hadden twee kinderen: Philippe en Dominique. Harold Follet volgde lager onderwijs in de jongensschool van Zwevegemcentrum. Daarna verbleef hij meestal bij zijn oma in Deerlijk. Vandaar trok hij dagelijks met de tram (die bestond toen nog) naar het atheneum van Kortrijk, waar hij middelbaar onderwijs volgde. Harold heeft na zijn middelbaar een paar jaar geneeskunde gestudeerd in Gent, maar hij kwam algauw in de zaak van zijn ouders en bouwde die verder uit met een hotel-restaurant boven en achter het café (het nam de plaats in van de vroegere bioscoop). Harold maakte deel uit van de ‘Orde der 33 meesterkoks van België’. Hij behaalde in 1980 in de ‘Club Prosper Montagné’ te Brugge ook de titel van Maître-sommelier. Hij was meer bepaald een groot kenner van Franse wijnen. In de jaren ’80 van de vorige eeuw was hij wijnconsulent bij de BRT in het culinair programma ‘Krokant’ met Hedwig Van Hove en Etienne Cocquyt. De belangrijkste kamer van het hele complex van de Gambrinus kan wel eens de kamer geweest zijn waarvan de deur alleen voor bevoegden openging en waarop te lezen stond: ‘Oenologie’. Dat was Harold zijn lang leven. Op het laatste kwam de klad erin, een zware klap voor Harold en zijn vrouw, en het hotelrestaurant ging dicht in juni 1995. Het hele complex werd in mei 1996 voor vijftien miljoen frank verkocht aan de gemeente Zwevegem. Het werd afgebroken op 25 januari 2000 en droeg bij de afbraak het huisnummer 102. Nu is die plek deel van het parkeerterrein naast het gemeentehuis en herinnert niets meer aan de vroegere Gambrinus. Harold en Lutgarde vertrokken uit Zwevegem en vestigden zich in Trooz op het kasteel van de broer van Lutgarde, de grote baas van Danone.

101


Robert Follet (1) - Antoinette Germaine Vande Buerie (2) (1) Geboren in Ingelmunster op 9 september 1903 en overleden in Kortrijk op 30 juni 1968. (2) Geboren in Deerlijk op 29 november 1913 en overleden in Kortrijk op 24 maart 2001.

Robert Follet met Georgette Rommens

Antoinette Vande Buerie met zoon Harold

Het echtpaar Robert en Antoinette Follet-Vande Buerie, getrouwd in Deerlijk op 3 oktober 1934, had één kind, Harold (1935-1999), die eveneens wordt voorgesteld in dit tweede deel. Ze kwamen op 30 juni 1938 naar Zwevegem wonen om er café en cinema Gambrinus uit te baten (Otegemstraat 102). Weinigen konden toen vermoeden dat ‘Antoinette van de Gambrinus’, of om het veel Zwevegemser te zeggen ‘Nète van de Gam’, een naam als een klok zou worden in de lokale gemeenschap. Toen hij huwde met Antoinette was Robert bankbediende bij de Bank van Roeselare. Van bij de start van de zaak was haar moeder, Zulma Vervaeke, de rechterhand van het echtpaar 102


Follet. Ze was er, zeg maar, meid voor alle werk. Pas later heeft Robert zijn goed betaalde job opgegeven en ging hij zich vooral bezighouden met de bioscoop, terwijl Antoinette ‘de café deed’. In mei 1940, toen de Duitsers al in Zwevegem zaten en de Engelsen ons als gekken beschoten van over de Leie, heeft die hoek van Zwevegem veel schade geleden. De oude kantoorgebouwen van Bekaert stonden in lichterlaaie en de cinemazaal van de Gambrinus aan de overkant van de straat was zwaar beschadigd. Deze bioscoopzaal werd, na al bij al vrij vlug herstel, tijdens de oorlog uitgebaat door Dociel Yserbyt-Van Kesel van Kortrijk, niet door Robert en Antoinette Follet, die blijkbaar alleen verantwoordelijk waren voor het café. De alleroudsten onder ons weten vaagweg nog van Duitse films met Heinz Rühmann, de brokkenpiloot, en kwikzilveren Marika Rökk, maar dat lag dus aan Dociel, niet aan Robert. In de zaal van de Gambrinus konden na de oorlog soms dingen die in de zalen van de geestelijkheid of de katholieke verenigingen niet mogelijk waren. Op 9 februari 1968 kon een Zwevegemse oudstudentenbond er bijvoorbeeld Gerard Walschap uitnodigen voor een lezing, al was het met de woorden van Romain Verfaille in ‘Zo was het, of toch ongeveer’ (Amantine – 2004) “helemaal niet vanzelfsprekend een ‘goddeloze afvallige’ binnen te brengen in een gemeenschap met veel onwrikbare Heilig-Hartebonders.” Ook Marnix Gijsen, evenmin een voorbeeldig katholiek, kwam voor die oudstudentenbond trouwens een lezing geven. Wat de programmatie van de films betreft, die verliep niet altijd rimpelloos. Bijvoorbeeld: telkens als Robert Follet na de oorlog een Duitstalige film programmeerde kreeg hij het hard aan de stok met een woeste Franstalige dame van Zwevegem die van geen kleintje vervaard was. En toen hij de rolprent ‘Au coin des rues’ wilde brengen beloofden de plaatselijke katholieke jeugdbewegingen, met de Katholieke Arbeidersjeugd op kop, stinkbommen in zijn zaal. Burgemeester Leon A. Bekaert heeft toen serieus moeten bemiddelen. Meestal bleef het echter veel rustiger en de cinema is blijven bestaan tot omstreeks 1960.

Café restaurant Gambrinus. Links vóór 1960 want nog met de cinema en rechts bij de afbraak in januari 2000.

In het café telde Robert niet veel mee. Wel had hij er een vaste plaats, het tafeltje links vooraan bij de toonbank, waar hij bijvoorbeeld in zijn witte kiel de inkomsten aan cinemageld zat te tellen. Voor de rest was hij meer een deel van het decor. Als het hem allemaal te veel werd verdween hij voor enkele dagen en nachten, wat door niemand als een ‘onrustbarende verdwijning’ werd gecatalogeerd, maar als hij zopas teruggekeerd was bleef je beter een poos uit zijn buurt. In het café stond ‘Nète’ aan het roer en dat deed ze autonoom en met veel kennis van zaken. Ze had belangstelling voor de ideeën van haar klanten en voor kunst en vooral letterkunde in het algemeen. Ze heeft ooit zelf verteld dat ze Jean du Parc, schuilnaam van Willem Putman, een beetje vooruitgeholpen heeft toen het nodig was. Willem Putman 103


(1909-1954) was altijd en eeuwig slecht bij kas en daarom nodigde Antoinette soms een aantal bevriende klanten uit voor wie Willem piano speelde en daarbij een aantal van zijn boeken kon verkopen. Zelf had ze op een bepaald ogenblik meerdere exemplaren van die boeken op haar boekenrek staan. Maar ze kende in de eerste plaats de knepen van het vak. Als een groepje klanten tekenen vertoonde dat ze zouden ‘verleggen’, was haar klassieke truc: net op dat moment een pintje van het huis offreren, en dat werkte zeer behoorlijk (een tip, gratis en voor niks, ten behoeve van latere generaties cafébazinnen). Zonder het woord te kennen deed ze bovendien aan verfijnd personeelsbeleid: de diensters alias ‘serveuzen’ werden met grote zorg geselecteerd. Op gevaar af enkele namen te vergeten brengen we hier gaarne een warme hulde aan alle ‘serveuzen van de Gam’, die al die jaren het algemeen klimaat in Zwevegem vrolijker en aangenamer hebben helpen maken: Georgette (tweemaal), Odette, Arlette, Mireille van Kruishoutem, Loorke, Roos, Monique (tweemaal), Lisette, en we vergeten er nog… Toch ook even speciaal vermelden dat Georgette Rommens in café Gambrinus heeft gewerkt van 1961 tot bij de sluiting. Na de oorlog werd de zaak serieus uitgebreid, toen zoon Harold met zijn vrouw Lutgarde onder dezelfde naam Gambrinus een befaamd hotel-restaurant opstartte, boven en achter het café dat zijn ouders bleven uitbaten (zie onder Harold Follet). Via een onopvallende deur en een smalle trap kon een ingewijd persoon vlot van het café beneden naar het hotelrestaurant boven. Maar het beeld dat van de Gambrinus na al die jaren toch blijft hangen is vooral dat van een erg populair, druk bezocht café, met ‘Nète’ achter de toog, samen met een of meer ‘serveuzen’. Het hele complex werd afgebroken op 25 januari 2000 en op verbazend korte tijd zijn de Gambrinus en zijn uitbaters uit Zwevegem verdwenen. De herinnering aan Robert, ‘Nète’, Harold en Lutgarde zal alhier over afzienbare tijd helemaal weggedeemsterd zijn.

104


Marguerite Gerniers Geboren te Kaster op 6 oktober 1878 en overleden te Zwevegem op 20 september 1954. Dochter van Victor Gerniers, landbouwer (gestorven in 1939) en Emerence De Meestere. Ze was een telg uit een gezin met vijf kinderen. Ze was getrouwd met brouwer Cyrille Bafcop (1878-1940). Vader Victor was in Kaster raadslid van 1875 tot 1893 en werd van 1893 tot 1939 burgemeester van dat dorp. Tijdens zijn burgemeesterschap was hij ook 24 jaar provincieraadslid. Marguerite was een zuster van Charles Gerniers, die omkwam in 1944 tijdens een bombardement op Kortrijk en die getrouwd was met de meer dan 110 jaar geworden Gabriëlle Demets (zie ‘101 Zwevegemse figuren’ - deel 1). Ze volgde lager onderwijs in Kaster en daarna lager middelbaar in het pensionaat van Berchem (Oudenaarde). Voor haar hoger middelbaar werd ze naar Brussel gestuurd. Cyrille Bafcop en Marguerite Gerniers huwden in Kaster op 10 oktober 1912 en gingen in Astene wonen. Daar werden hun twee kinderen geboren: Isabelle op 1 oktober 1913 en Charles op 27 mei 1917. Na de oorlog, meer bepaald op 13 januari 1919, verhuisden ze naar Zwevegem.

Marguerite Gerniers met haar man Cyrille Bafcop en hun kinderen Isabelle en Charles

105


In Zwevegem nam Cyrille Bafcop dat jaar de brouwerij van Hector Demeestere over, die gelegen was aan de Avelgemstraat 1, achter café ‘Het Damberd’. Het echtpaar Bafcop-Gerniers ging in dit complex wonen, maar ze sloten meteen het café en vestigden daar hun bureau. Naar verluidt was Marguerite Gerniers de grote baas op het bureau (en wie het mensdom een beetje kent denkt erbij: en dus zeker ook wel in de woning). In 1933 nam Cyrille Bafcop de brouwerij van Aloïs Sobry aan het kanaal over en sloot de vroegere brouwerij Demeestere aan de Plaats. Tot op dat ogenblik werd deze laatste brouwerij commercieel ook ‘Brasserie Le Damier’ genoemd, wat natuurlijk de Franse naam is van ‘Het Damberd’. Vanaf 1933 stond de brouwerij Bafcop dus aan de vaart. Cyrille Bafcop had als brouwer al gouden zaken gedaan, maar was nog gelukkiger toen een erfenis uit het Poperingse in het jaar 1929 hem vele miljoenen en tientallen herbergen in de schoot wierp. Hij had dus de nodige middelen om de oude bedrijfsgebouwen Sobry om te vormen tot een moderne brouwerij. Dat gebeurde, en Cyrille Bafcop werd een figuur met aanzien in de wereld van de West-Vlaamse brouwers. Hij bracht het overigens tot voorzitter van de Vereniging der Brouwers uit het Kortrijkse. Enkele jaren voor de tweede wereldoorlog kochten Cyrille en Marguerite het huidige gemeentehuis van Zwevegem, maar ze zijn zelf niet in dat kasteeltje gaan wonen. Tijdens de oorlog werd het door de Duitsers gebruikt en erna verkocht aan de gemeente. Cyrille Bafcop verongelukte in zijn brouwerij in het jaar 1940 en de zaak ging over naar zijn zoon Charles en zijn dochter Isabelle, die gehuwd was met handelaar Lemahieu uit Kortrijk. Charles Bafcop zou nog blijven brouwen tot in 1954, het jaar dat Marguerite Gerniers stierf en hij zelf ook door een ongeval om het leven kwam. Het bedrijf werd voortgezet door haar dochter Isabelle, die echter van de brouwerij een bierdepot voor andere brouwerijen maakte. De zaak verviel nogal snel en de gebouwen (met de imposante woning) stonden geruime tijd leeg. Ze verdwenen bij de verbredingswerken aan het kanaal in de jaren 1970 en dat was meteen het definitieve einde van de brouwerij Bafcop.

Rechts café ‘Au Pavillon’ en de brouwerij Bafcop.

106


1912 - Huwelijk van Cyrille Bafcop en Marguerite Gerniers L-R – 1ste rij: 1ste Georges Gerniers (jong gebleven), 4de Emerence De Meestere, 5de Cyrille Bafcop , 6de Marguerite Gerniers, 7de Victor Gerniers, 10de Robert Gerniers (vader van burgemeester Victor Gerniers van Anzegem) – 2de rij: 1e Charles Gerniers (omgekomen in bombardement Kortrijk 1944), Hector De Meestere (schuin rechts achter Victor Gerniers), ernaast zijn echtgenote Lisa Beert – 3de rij: van links – R : 6e Aline Vanneste (echtg. Valère De Meestere) – laatste rij, midden: Valère De Meestere

107


Jozef Gezelle Geboren in Brugge op 21 december 1867 en overleden in Moen op 14 juni 1938. Het vermoeden dat de naam van de Moense kunstschilder Jozef Gezelle opwekt, dat hij namelijk verwant is met de bekende priesterdichter Guido Gezelle, de leraar-dichter Caesar Gezelle en de schrijver Frank Lateur (beter bekend als Stijn Streuvels) is correct. De in Moen wonende Jozef was een zoon van Romain, een broer van Caesar, en een neef (oomzegger) van Guido Gezelle. Hij was ook de kozijn van Stijn Streuvels. Vader Romain, oom Guido en tante Louisa, de moeder van Frank Lateur, hadden ook nog een broer kapelaan-leraar die Jozef heette en die derhalve ook een oom van de Moense Jozef was. Ingewikkeld genoeg. De in Moen wonende Jozef werd lokaal met Sif (Zef) aangesproken en ging in de kunstenaarswereld als Seppe of Sep door het leven. Hoewel minder bekend geworden dan Caesar en vooral dan Stijn had Sif of Seppe Gezelle ook kunstenaarsbloed in de aderen. Hij stond niet alleen zijn vader bij als vuurwerkmaker, maar hij was ook zeer bedreven met pen en penseel. Dat vermeldde althans de bekende schrijver Karel Van de Woestijne op 23 mei 1905 in een brief aan zijn vriend Emmanuel de Bom. Hij had een moreel bad van wijsheid en gezondheid nodig en wilde met zijn geestesgenoten eens samenkomen in Latem. In zijn brief deelde Van de Woestijne mee dat Streuvels en de twee Gezelle-jongens Caesar en Seppe (Jozef) er ook bij zouden zijn. Over Seppe schreef hij: “ ‘k Heb hem bij mijn uitgever gezien en hij heeft me blij gemaakt. Hij is een vierde talentvolle Gezelle. Seppe heeft zonder meester en onderricht (noot: hij mocht van zijn vader Romain geen academie volgen) een prachtigen jongen stier en een melankolieken hengst geschilderd. ’t Zitten nog wel tekenfouten in, maar het heeft ’t geniaal karakter van de Gezelle’s: levend-doen, de gave van te doen leven. Die stier voelt latente bronst in zich en is kalm wel, maar inwendig ongeduldig. En in de hengst is iets - dieper - menselijks. Ge zoudt eens moeten zien. Welke familie!” Jozef Gezelle was gehuwd met Alice Vuylsteke, dochter van Gustaaf en Julia Seynaeve, te Moen geboren op 14 september 1866. Het jonge echtpaar ging in de Kerkstraat wonen vlak tegenover de vroegere pastorie. Daar had Jozef zijn atelier waar hij o.a. schilderde en vogels en kleine dieren opzette. De kunstenaar verloor vroeg zijn vrouw en haalde toen de dochter van ‘Wies Benonies’ in huis om de winkel open te houden. Jef Gezelle werd in Moen als een zonderling beschouwd. Niet omdat hij diepgelovig was en nagenoeg alle kerkelijke diensten bijwoonde, maar omdat hij in het godshuis altijd zijn hoofddeksel ophield niettegenstaande dit ongebruikelijk om niet te zeggen verboden was. Eens had hij de opdracht gekregen om 108


een portret van een kale Moense dokter te maken. Toen hij het werk had afgeleverd was de vrouw van de dokter ongelukkig omdat de kunstenaar de kaalheid van haar man niet enigszins had verdoezeld. Het werk werd geweigerd. Een woedende Jozef Gezelle opperde: “als hij geen haar heeft kan ik er geen schilderen”. Hij trok naar huis en plaatste het schilderij ondersteboven in zijn uitstalraam. Zo schilderde hij ook zijn buurmeisje met haar poes. Toen zij opmerkte dat haar troeteldier mooi uit de verf was gekomen, maar met geen woord repte over de schoonheid van haar eigen geschilderd figuur, liet hij het lieve diertje onder een nieuwe laag verf verdwijnen. Jozef Gezelle en Stijn Streuvels waren behalve kozijns ook beste vrienden. Een groot deel van hun jeugd hebben ze samen in Brugge doorgebracht. Toen ze beiden een oogje hadden op hetzelfde meisje en Frank Lateur ging lopen met Alida Staelens, de dochter van een Avelgemse deurwaarder, was de onderlinge liefde tijdelijk uit. Maar Stijn kwam terug. Op weg naar Sint-Denijs, waar een tante kloosterzuster was, hield de grote Vlaamse streekschrijver bij Jozef even halt om dan alleen of samen met zijn kozijn per fiets naar de buurgemeente te trekken. In de absis van de romaanse kerk in Sint-Denijs valt nog fraai schilderwerk van de Moense kunstschilder te bewonderen. In de Sint-Eligiuskerk te Moen werden de fresco’s die Jozef op de muren had aangebracht echter overschilderd. In 1950 werd Jozef Gezelle postuum gehuldigd. Dit eerbetoon werd gekoppeld aan een tentoonstelling met klank- en lichtspel die onder de noemer ‘Streuvelsland waar ons hart klopt’ in de gemeenteschool werd gehouden. De plaatselijke middenstand pakte tezelfdertijd uit met de bekroonde foto’s die ter gelegenheid van een trektocht over de Streuvelsroute werden genomen. Jozef woonde langs Stijns route. De organisatoren oordeelden dat het een ideale gelegenheid was om ook eens het leven en het werk van Streuvels’ kozijn en verdienstelijk Moens kunstenaar te belichten.

109


Roger Goossens Geboren in Moen op13 september 1922 en overleden in Avelgem op 13 mei 2005 . Toen zijn vader Arthur op 48jarige leeftijd huwde met de 16 jaar jongere Mathilde Flavie Saffers deed de typisch Moense uitdrukking de ronde: “Hoe ouder en hoe droger een stromijt wordt, hoe gemakkelijker ze in brand schiet.” In drie jaar tijd werd het leven geschonken aan drie kinderen: Antoinette, Roger en André. Maar Roger was amper 5 jaar toen zijn moeder overleed. Een tante hield de kinderen de handen boven het hoofd. Ze werden in Menen geplaatst en liepen daar school. Toen ze vaststelde dat ze margarine op hun boterham kregen i.p.v. boter zei ze: “Ge blijft hier niet, dat is geen volwaardig voedsel.” Roger en André - twee zielen in een zak - werden dan in het juvenaat te Orroir geplaatst. Ze maakten daar de schoolcyclus tot 12 jaar door. Aangezien de schoolplicht toen tot 14 jaar liep werden de twee jongens, die bijna Walen waren geworden, vervolgens naar de jongensschool in Moen gestuurd, waar ze aanvankelijk meer Frans dan Vlaams spraken. Eenmaal de school verlaten baatten Roger en André het landbouwbedrijf uit. Hun oudere zuster Antoinette stond in voor het huishouden. Eens dat de kinderen meerderjarig waren en vader Arthur zwaar begon te dementeren en overleed, waren ze grotendeels aan hun lot overgelaten. Tijdens de oorlog werden Roger en André Goossens voor het verspreiden van sluikbladen van ‘La Libre Belgique’ in de zomer van 1943 door de Gestapo (GeheimeStaatsPolitie) overvallen. Het gebeurde op het middaguur. Roger en André hadden de Duitsers zien oprijden en vluchtten onmiddellijk de korenvelden in. Geen probleem voor de overvallers. Ze namen zus Antoinette mee, die in de gevangenis in Kortrijk werd opgesloten. Een paar dagen later gaven de broers zich over. De beide broers werden overgebracht naar het eerste concentratiekamp in Duitsland, waar ook tal van geestelijken verbleven. Ze dienden voor de krijgsraad te verschijnen. De 20-jarige André nam alles op zich en werd op 3 november 1944 in München onthoofd. Hij ligt begraven in het mausoleum van Oostakker. Zijn twee jaar oudere broer kreeg levenslang. Een handdruk was hun laatste groet. Tot aan de bevrijding heeft Roger zware verwaarlozing gekend en heeft in mensonwaardige omstandigheden verder geleefd. Van hygiëne, verzorging was er nauwelijks sprake. Het voedsel was gering, beperkt, niet vers en bijna dagelijks een en hetzelfde. De hachelijke en ongezonde, ziekelijke toestanden waarin de geïnterneerden verkeerden zijn niet helemaal voorstelbaar. Roger was zichtbaar fysiek en psychisch getekend toen hij in 1944 Dachau kon verlaten. Hij werd naar Zwitserland overgebracht voor geneeskundige onderzoeken, om de 110


aanpassing aan het burgerleven beter te laten verlopen en gevaar voor de samenleving te voorkomen. Stelselmatig verbeterde zijn toestand. In 1948 huwde hij met zijn trouwe vriendin Agnes Bossuyt. Ze kregen drie kinderen: twee zoons en een dochter. De oudste zoon draagt de naam van zijn oom AndrĂŠ die in Dachau is achtergebleven. Op verzoek van het bestuur van de oudstrijdersbond werd Roger er voorzitter van (1945-2005). Na zijn overlijden in het Sint-Vincentiusinstituut te Avelgem heeft zijn jongste zoon Frans die taak overgenomen.

Roger Goossens, als voorzitter van de N.S.B.S Moen te midden van een kransje gedecoreerde oudstrijders.

Ieder jaar organiseert de familie Goossens op 15 augustus in Moen een herdenkingsplechtigheid waar oudstrijdersverenigingen van heinde en ver op afkomen. Met zijn familie heeft Roger nog een paar keer Dachau bezocht. Hoewel reeds veel in het concentratiekamp is gesloopt of veranderd, toch sprak wat overbleef boekdelen. De cel waarin Roger die droeve tijd ver van huis en familie meemaakte is met de grond gelijkgemaakt. Daarentegen konden verschillende verwenste plaatsen, die gruwelijke herinneringen opriepen, onder ogen worden genomen en kon er met mensen uit de omgeving worden gesproken. Het waren emotionele momenten die een diepe indruk op Roger hebben gemaakt. Onvergetelijk!

111


Mariette Herman Geboren in Edelare (Oudenaarde) op 26 februari 1920 en overleden in Kortrijk op 22 september 1978. Dochter van Evarist Herman en Ida Engels,die in de Guido Gezellestraat hebben gewoond. Vader Evarist werkte bij houthandel Helbig te Zwevegem, aan de vaartbrug in de Otegemstraat. De ouders kwamen zich te Zwevegem vestigen op 10 november 1921. Als er één iemand geweest is die in Zwevegem bekend stond als ‘strenge schooljuffrouw’, dan was het Mariette Herman wel. Ze gaf les aan het SintNiklaasinstituut te Zwevegem en kon naar verluidt geheel in haar eentje een volle speelplaats tot stilte dwingen. Het wordt stilaan moeilijk om ‘Wahrheit und Dichtung’ over deze legendarische onderwijzeres uit elkaar te houden, maar we doen een poging. ‘Juffrouw Mariette’ is nooit directrice in functie geweest; zuster Imelda was de officiële baas, maar kon niet tegen de stalen persoonlijkheid van Mariette op. Mariette was het die een Spartaans regime voerde tegenover de leerlingen en haar medeleerkrachten. Jonge collega’s waren wel eens de prooi waar ze zich op af reageerde. Ze stapte soms de klas binnen van een jonge leerkracht en veegde alles van het bord als de stijl of de schikking niet was zoals zij het wilde. De extra taken buiten haar klas waren enkel bestemd voor de collega’s, maar zij hield er wel toezicht op. Ook in haar eigen klas was ze zeer streng en enkel háár stijl was de juiste. Die stijl was op zijn minst eigenzinnig. Zo luisterde ze aan het eind van elke dag, tijdens het lesuur handwerk, naar de beursberichten. Een naam als ‘Union Minière’ klonk de leerlingen na korte tijd heel vertrouwd in de oren… Muziekonderwijs in de school was enkel voor haar, zeker bij de oudere klassen. Mariette leerde de kinderen zingen terwijl zij de begeleiding deed op de piano. Meerdere malen liep het half uurtje muziek uit tot zestig minuten of meer. Ze moest echter vroegtijdig haar carrière stopzetten wegens ziekte. Toen de Zwevegemse onderpastoor Albert Lernout (eveneens in deze tweede reeks opgenomen) tot pastoor benoemd werd in Meulebeke ging ze bij hem inwonen als huishoudster, maar bleef tegelijk werkzaam in de Sint-Niklaasschool te Zwevegem. Ze waren allebei met hart en ziel verknocht aan goede muziek. Op 24 augustus 1970 hebben ze een eigen stekje gebouwd in de Magnoliadreef alhier te Zwevegem, om samen hun oude dag te beleven. Haar vader Evarist, die op 5 juni 1971 weduwnaar was geworden, kwam bij hen

112


inwonen van 26 juli 1971 tot 30 januari 1976, waarna hij zijn intrek nam in het rusthuis van Zwevegem. In januari 1974 richtte Mariette Herman samen met onderwijzer André Vanhoutte in Knokke het Maria-Bernardakoor op. Juffrouw Mariette werd er de eerste dirigente van. Hun eerste optreden vond plaats tijdens de hoogmis van Pasen 1974. Op dat ogenblik werd het orgel bespeeld door de 14-jarige Kathleen Dheedene en het koor bestond uit 37 leden. Als dirigent van het koor werd Mariette Herman opgevolgd door André Vanhoutte. Juffrouw Mariette overleed de week na het gouden jubileum van E.H. Albert Lernout, na een slepende ziekte.

1976 – Het Maria-Bernardakoor tijdens een optreden onder leiding van dirigente Mariette Herman.

113


Jozef Emiel Hocedez Geboren in Sint-Denijs op 16 maart 1885 en overleden in Sint-Denijs op 13 december 1965. Zoon van Charles Hocedez, schrijnwerker, en Eulalia Vandommele, vroedvrouw. Huwde driemaal: met Zulma Vanpoucke, Marie Veys en Palmyre Vandevyvere. Jozef Hocedez, gewezen gemeenteraadslid en gewezen schepen van Sint-Denijs, was timmerman en herbergier (in het Maison du Commerce, van 1940 tot 1954). Hij was oudstrijder van 1914-18 en voorzitter van de plaatselijke N.S.B. (Nationale Strijdersbond). Jozef was de man die na de aftocht van de Duitsers uit Sint-Denijs, in september 1944, dadelijk de eerste Belgische driekleur uithing. Hij was ook bestuurslid en, als zeer goede muzikant, meer dan zestig jaar spelend lid van de muziekmaatschappij van Sint-Denijs. Jozef was een man die zich op allerlei gebied inzette voor het verenigingsleven. Niet voor niets stond hij ook wel bekend als ‘Sif Fetoe’ (Joseph Fait Tout)! Vooral met de kermissen wist hij altijd iets nieuws voor te schotelen. In het zaaltje boven zijn herberg organiseerde hij zangcrochets, kaartwedstrijden (hij zelf zou gekaart hebben ‘met zijn gat in ’t water’), prijskampen ‘om zich om het mooist te verkleden’ en prijskampen ‘om het meest te liegen’. Florent Vanhaesebroucke won deze laatste wedstrijd met het volgende verhaal: “Er waren eens drie mannen, een blinde, een man zonder armen en een man zonder benen. Kijk, zei de blinde, daar zit een haas op het veld. De man zonder benen liep naar huis om zijn geweer te halen. Hij vond niet direct een nieuwe cartouche en vulde dan maar een oude met kloefnagels. De man zonder armen nam het geweer over en schoot de haas dood. En geloof het of geloof het niet, die haas was met zijn oren aan een boom genageld.” Dezelfde Vanhaesebroucke won ook de wedstrijd ‘om zich het mooist te verkleden’. Bij die gelegenheid werd hij als overmatige baby ‘gepoeierd en gebeunseld’ in een kinderwagen rondgevoerd. Maar Jozef was niet alleen een grappenmaker. Zijn tijd aan het front in de Grote Oorlog is bittere ernst geweest. Daar herinneren de vele medailles aan die op zijn doodsantje vermeld staan. Om de lezer een idee te geven: Zegemedaille en Herinneringsmedaille van de oorlog 1914-1918 - ijzerkruis Oorlogskruis met Zwaarden - Ridder in de Kroonorde met Zwaarden - Ridder in de Orde van Leopold II met Zwaarden - Herinneringsmedaille van de regering van Leopold II en verschillende andere eretekens van 1914-18.

114


Noël Hoedt (1) en Aurel Hoedt (2) (1) Geboren te Heestert op 30 april 1928 en overleden te Heestert op 28 oktober 2008. (2) Geboren te Heestert op 11 maart 1933 en overleden te Heestert op 17 april 1998.

Noël

Aurel

Zij waren de zonen van Odiel Hoedt, seizoenarbeider in Frankrijk en later pannenbewerker, en Alphonsina Vervacke. Het gezin telde vier kinderen en woonde in de Schoolstraat te Heestert, in het huis waar in de eerste helft van de 19 de eeuw de gemeenteschool was gevestigd (vandaar de straatnaam). Toen gaf Florentinus Delbeke daar les als eerste en enige gemeenteonderwijzer. Na de lagere school solliciteerde Aurel bij de plaatselijke postmeester voor één of andere job en hij werd meteen als postbode aangesteld. Ook rond die periode mocht zijn oudere broer Noël, na een examen tijdens zijn soldatendienst, hetzelfde beroep uitoefenen. Noël bestelde de brieven in Avelgem en Aurel in Outrijve. Beiden waren echter meer dan facteurs die door weer en wind hun brieven en kranten aan de man brachten. Ze maakten tijd vrij voor de mensen. Zo konden ze toen nog voor ouderen en zieken boodschappen doen en waren ze een luisterend oor voor hen. Met hun kwinkslagen en ‘fabeltjes’ hebben ze heel wat mensen geplezierd. Noël huwde in 1953 met Elza Suys en ze lieten vlak voor het ‘schoolhuis’ een nieuwe woning bouwen (nr.29). In de jaren negentig werd het oude gebouw afgebroken. Aurel huwde in 1958 met Godelieve Gabriël. Ook zij bleven in de Schoolstraat (nr.23).

115


De ‘Hoedtjes’ waren in hun jonge jaren heel sportief. Noël heeft nog gekoerst en Aurel was ooit kampioen van West-Vlaanderen in de turnsport. Noël werd echter meer gebeten door de microbe van de vinkensport. Ruim 65 jaar was hij vinkenier, jarenlang voorzitter van ‘Morgenzang’ Heestert en meer dan 25 jaar het boegbeeld van het gewest Avelgem als gewestleider. Bij Aurel daarentegen ging de voorliefde meer naar de wielersport. Met zijn reportages heeft hij heel wat wielerwedstrijden in de regio geanimeerd. Het begon in de jaren vijftig toen sigarenfabrikant Maurice Vandermarliere (zie deel 1) hem aansprak om wielerwedstrijden te volgen in de vooroprijdende wagen. Muziek draaien en af en toe eens door de micro berichten doorgeven was zijn taak. Wat later stelde vriend Lucien Breda (zie dit boek) hem de vraag of hij bereid was om met zijn installatie wielerwedstrijden te commentariëren aan de aankomststreep. In de beginperiode ging dat om een tiental wedstrijden per seizoen, maar dat groeide uit tot Aurel op ongeveer een kleine veertig organisaties per jaar present was. Zowat alle grote kampioenen kreeg hij aan de microfoon. Een nare herinnering hield hij echter over aan een koers in Sint-Denijs waar ze in de finale met twee voorop reden. Bij de aankomst bleef er slechts één over en enkele ogenblikken later bolde Ferdi Vandenhautte, dicht bij de afsluiting, als tweede over de meet. Aurel had dat echter niet gezien en bleef maar bazelen dat Ferdi waarschijnlijk iets overkomen was. Tot men er hem attent op maakte dat hij tweede was geworden en wellicht allang gewassen, geschoren en aangekleed was... Aurel speelde ook een belangrijke rol in het Heestertse verenigingsleven. Samen met broer Noël en nog andere buurtbewoners stond hij in de jaren vijftig aan de wieg van de Waterhoekfeesten. Vanaf 1991 tot aan zijn overlijden in 1998 was hij dan ook een fiere burgemeester van de Waterhoek. Hij was tevens bestuurslid van het feestcomité Heestert, bestuurslid van wielerclub De Sportvrienden en ondervoorzitter van de wielertrofee ‘Tussen Leie en Schelde’.

Het prille begin van de Waterhoekfeesten. Noël is pastoor van dienst bij de doopplechtigheid en Aurel herkennen we tweede van rechts.

1991: Aurel als nieuwe wijkburgemeester

Voor de zwakkeren stak hij graag zijn handen uit de mouwen. Bij het feest van de mindervaliden was hij dikwijls de tapper van dienst en voor hulp bij een wandeling met de bewoners van het rustoord was hij steeds van de partij. Aurel Hoedt was vooral een heel talentvolle acteur. Bij de Boerenjeugdbond en toneelvereniging Deugd en Vreugd speelde hij een rol in meer dan twintig stukken. Zo was hij o.a. van 116


de partij tijdens het halfvastentoneel van de B.J.B. in de dolle klucht ‘Weg met de vrouwen’ (maart 1957). Blijkbaar was dat bij sommige vrouwen in het verkeerde keelgat geschoten en de mannelijke acteurs werden getrakteerd op een spotgedicht. Van hun kant werd dan ook weerwraak genomen met een niet al te fraaie rijmelarij zodat er een sfeer van pesterijen ontstond. Zo moest Aurel maandenlang zijn fietspomp missen. Dit alles was uiteindelijk de aanloop naar gemengd toneel. Toen beide partijen wat water in de wijn deden en na heel wat diplomatie de vrede werd getekend, besloot men na een verzoeningsfeestje in ‘De Welvaart’ gemengd te gaan spelen. Vanwege de geestelijkheid kwam geen verzet meer en op 27 maart 1960 kwam de eerste gemengde voorstelling tot stand: ‘De Nieuwe Veearts’.

December 1967: opvoering van ‘Slisse en Cesar’. L-R: Paul Deprez, Ghislaine Demuynck, Roger De Groote, Aurel Hoedt, Josepha Roelstraete, Rita Defoor - onderaan: Pol Demeulenaere, Roos Brugghe, Marc Delft, Fernand Messiaen en Paul Vanhoutte.

117

Een echte rennersfamilie. Noël met zijn drie zonen (ex-wielrenners) L-R: Dominiek, Erik en Marnick.


Cyriel Joye Geboren te Zingem op 7 augustus 1916 en overleden te Zwevegem op 8 augustus 1996. Zoon van Camiel Joye en Anna-Maria Vanderstichelen. Echtgenoot van Jacqueline Dezitter. Cyriel Joye groeide na de eerste wereldoorlog op in Harelbeke, als een sportief mannetje: als zevenjarige was hij al lid van de turnclub en vrij jong ging hij ook aan het boksen. Hij bleef in Harelbeke wonen tot na de tweede wereldoorlog. Bij de mobilisatie van 1939 werd hij ingelijfd bij een Waalse eenheid te Hombourg-Moresnet, maar op 9 mei 1940 werd hij in Gent afgekeurd voor het leger. De dag erna begon de oorlog, ook voor Cyriel het begin van een turbulent bestaan. In juni 1940 ging hij als vrijwilliger naar Duitsland werken. Hij kwam er terecht in het Zwarte Woud, Wurtenberg-Tolbhausen. Hij mocht met kerstmis met verlof naar huis, maar hij ging niet meer terug. In september 1941 ging hij echter opnieuw werken in Duitsland, ditmaal bij de scheepswerven van Hamburg-St. Pauli. En weer kwam hij met kerstdag naar huis en weer bleef hij thuis. Wat speelde er in dat hoofd? In de tijd tussen de twee verblijven in Duitsland was zijn boksmicrobe weer bovengekomen. Hij trad aan bij de liefhebbers en won zijn 15 gebokste kampen onder de naam ‘Alberto’. Op 2 februari 1942 volgde dan een nog veel ingrijpender wending: Cyriel Joye trad toe tot de Vlaamse Wacht, maar hij werd pas ingezet aan het front in Rusland op het einde van de oorlog. Begin 1943 heeft hij verschillende bokskampen geleverd tegen Duitsers. Dat moet meegespeeld hebben, want toen zijn groep in 1943 vertrok naar het front mocht hij niet mee. Hij moest bij de wachtcompagnie blijven en sportlessen geven. Op 2 mei 1945 werd hij krijgsgevangen genomen en ondergebracht in het interneringskamp van Beverlo. Hij moest voorkomen bij de Auditeur in maart 1946. Hij kreeg 15 jaar buitengewone hechtenis en werd levenslang uit zijn rechten ontzet. Zijn straf moest hij uitzitten in de mijnen van Houthalen, maar hij werd door de wet Lejeune in vervroegde vrijheid gesteld op 3 september 1949. Een levensloop als hierboven beschreven kun je moeilijk anders dan woelig noemen, al kwam Cyriel Joye later in kalmer vaarwater terecht: hij werd in de jaren 1960 ook kunstschilder, een bezigheid die hij volhield tot zijn dood, ook al kreeg hij het naar het einde toe moeilijk, omdat hij nog maar over één oog beschikte. Hij was toen lid van de St.-Lucasgilde te Kortrijk. Anderzijds was hij ook lid van het Sint-Maartensfonds (een vereniging van Vlaamse exOostfronters) en dat wijst erop dat hij het karakter had van een echte ‘bittereinder’, een 118


raak Zuid-Afrikaans woord dat duidelijk zegt wat het zegt: iemand die volhardt tot het bittere einde. Herhaaldelijk heeft hij gezegd: “we gingen als Oostfronters niet vechten tegen het Russische volk, maar tegen het mensonterende Stalin-communisme.” Hij was en bleef ervan overtuigd dat hij de katholieke kerk een dienst bewezen had door te gaan strijden aan het Oostfront; daarvan hadden priesters hem overtuigd…

Links: Cyriel Joye in 1942 met zijn moeder onder: het interneringskamp van Beverlo in 1946.

119


Albert Kints Geboren in Moen op 25 juni 1917 en overleden in Moen op 24 mei 1963. De zoon van Eugène en Maria Lecluyse volgde lager onderwijs in de gemeenteschool te Moen. Na het achtste leerjaar besloot hij om timmerman te worden. Hij ging in de leer bij Hilaire Dewijn, die op de hoek van de Bossuit- en SintDenijsstraat een schrijnwerkersbedrijf en meubelwinkel had. Albert was een man die graag van beroep veranderde. Eenmaal een stiel onder de knie, keek hij naar een andere broodwinning uit. Hij zocht geregeld andere oorden op en kwam vaak zonder werk te staan. Zijn vrije tijd bracht hij door onder de mensen. Veel vertoefde hij dan in de cafés, in het wielerlokaal bij Marcel Breda en in het voetballokaal bij baas en schoenmaker Richard Terras. Hij was een aangenaam gezelschap voor de cafégangers. Hij vrolijkte het volk op. ‘Bèrrie Tennies’, zoals hij in de volksmond werd genoemd, kon goed vertellen en grappig uit de hoek komen en werd dan ook op tijd en stond op een drankje getrakteerd. Voor een pintje hield hij de klap in ’t land. ’s Morgens was hij de eerste klant om het eerste pintje dat werd getapt - van het bier dat zich in de leidingen bevond en normaal werd weggegoten - gezapig uit te drinken. Als hij zonder geld zat kreeg hij van Marcel Breda van ‘De Oude Brouwerij’ op de Plaats wel eens een handvol centen. Marcel werd door zijn vrouw Jeanne Hooghe soms gevraagd wat minder bier te nuttigen. Hij liet zich dan zogezegd trakteren door Albert. Albert bestelde aanvankelijk voor beiden een pintje, maar ging dan verder met zichzelf te trakteren totdat zijn vriend Marcel zei: “ ’t Zal nu beginnen gaan, zeker!” En Jeanne zei dan tegen haar man: “Laat hem nog eentje drinken, voor ne keer dat hij geld heeft.” Noël Breda, de broer van Marcel, had Albert eens gevraagd om stoelen van de zolder te halen om ze in zijn cinemazaal te plaatsen. Hij had gezegd: “Als ge dorst hebt moe je maar eentje drinken”. Als Noël de rekening kreeg schrok hij zich een hoedje. Albert had immers telkens wanneer hij een stelletje stoelen naar beneden had gebracht een ommegang naar de toog gemaakt om dat beloofde pintje telkens opnieuw te bestellen en naar binnen te werken. In zijn vrije tijd stond Albert Kints vaak op de planken. De populaire Moense figuur hield van volkstoneel. Albert was aanvankelijk lid van ‘Vreugd in Deugd ‘ en later van ‘Kunst na Arbeid’, dat onder leiding van Lucien Hollaert hoogtij vierde. Af en toe werd hem een vooraanstaande rol toegewezen. Bij de Moense muziekmaatschappij ‘De Ware Vrienden’ bespeelde hij het instrument ‘tuba’. Hij moest ook niet gepraamd worden om bij wielerwedstrijden vanuit een kamervenster verslag uit te brengen en de nodige commentaar

120


te geven. Tenslotte was hij jarenlang trouw en imponerend verzorger (soigneur) ten tijde van de nieuw opgerichte voetbalclub F.C. Moen. Zijn kwinkslagen en sympathiek gedrag hebben van Albert een ware volksfiguur gemaakt. Moenenaars beschouwen hem als de voorloper van het ‘geld uit de muur halen’ of het bankcontact. Hij stak eens een vijffrankstuk, zijn drinkgeld - opdat zijn vrouw het niet zou vinden - in de muur van de toiletten naast café Centrum, terzijde van de kerk, daar waar een stukje voegsel uitgevallen was. Toen hij het muntstuk er weer wou uithalen kreeg hij er geen greep meer op. Met de ingeroepen hulp van voorbijgangers kon het stuk er weer worden uitgevist. Albert, kloek en stoer, was gelukkig als een klein kind. Toen een Avelgemse industrieel zich voorstelde als “Ik ben Max Buyck” antwoordde Albert vlot “en ik ben Bèrrie Buik” en hij voegde er aan toe: “Max Buyck met een zak geld en Bèrrie Buyck zonder geld”. Toen de Moense volksvriend in het gips moest vanwege rugproblemen stelde hij zijn harnas ter beschikking van vrienden en kennissen om te vogelpikken. Toen Albert Kints en de lokaalhouder van de wielerclub, Marcel Breda, op de Moense velodroom eens met een tang de afsluiting aan het bijwerken waren kregen ze een probleem. De tang viel op de grond en de één vroeg aan de andere om dat ding op te rapen. Ze gingen allebei heel moeilijk door de knieën en bedienden zich allebei van het excuus dat ze moeilijk over hun buik zagen. Door broederlijk samen te werken en elkaar te stutten bij het bukken lukte het uiteindelijk dan toch. Ook als koerscommentator liet Albert van zich horen. In zijn vurige woordenwaterval na een wielerwedstrijd vroeg hij eens aan de ouders die het café binnenstapten: “Kinderen, mag ik u vragen de ouders bij de hand te nemen?” Tenslotte ging zijn periode als verzorger bij F.C. Moen evenmin onopgemerkt voorbij. Toen een speler op de voet werd getrapt en kermend van de pijn de verzorger met een handgebaar ter hulp riep slofte die met zijn hebben en houwen het veld op, ontblootte de voet, bekeek de pijnlijke tenen en zei: “ ’t Zijn al oude tenen“. Hij wreef er een beetje over en vervolgde: ”D’r zal een stukske af zijn!” Deze en talrijke andere verhalen over Bèrrie Tennies, die zich diverse namen liet welgevallen zoals Albert Zinloos of Trebla Stnik, Frans Terras, speler en lokaalhouder van F.C. blijven de lachspieren van de Moenenaars Moen, aan de zijde van verzorger Albert Kints. stimuleren. Hoe dan ook, hij bracht leven in de brouwerij en was een leuke figuur. Zij die Albert goed hebben gekend weten bovendien dat hij een eerlijk, hartelijk en zeer emotioneel man was. Hij huwde tijdens de oorlog in Duitsland met Antoinette Blommaert. Hij keerde terug naar Moen en leefde dan gelukkig samen met Eudoxie Servayge, Sietje genaamd. Ze woonden aan de Stationsstraat, daar waar de oude pastorie te vinden is, vlak voor de nieuwe parochiezaal T.A.P.

121


Clara Lambert Geboren in Heestert op 12 juni 1911 en overleden in Kessel-Lo op 12 juli 2002. Clara Antoinette Pauline Lambert was de dochter van schilder-kunstschilder Florent Lambert (Heestert 1874 - Heestert 1932) en Maria Julia Verhamme (Heestert 1883 Heestert 1960). Zij was het derde kind van negen, waarvan er twee heel vroeg stierven. De familie Lambert woonde in de Vierkeerstraat waar later café ’Het Lustig Park’ was. Na de lagere school volgde ze middelbaar onderwijs in het ‘Pensionnat Notre Dame des VII Douleurs’ te Heestert waar in die tijd alle lessen in het Frans werden gegeven. Samen met haar oudere zus Alma volgde ze daarna studies huishoudkunde in Waregem. Door de ziekte van hun vader moesten ze die studies helaas stopzetten. De familie Lambert schafte zich een naai- en breimachine aan en opende een winkel in ’t Voske, voordien een café in de Vierkeerstraat. Vader Florent stierf in 1932 en het kroostrijke gezin verhuisde naar de Plaats. Clara werkte nog enkele jaren in de winkel tot ze in mei 1936 binnentrad in het klooster van de zusters van de Jacht (Heverlee) of, officieel in die tijd, de kanunnikessen missionarissen van Sint-Augustinus. Ze was eigenlijk al een ‘late roeping’ en nam als kloosternaam: Zuster Florentia, naar haar overleden vader Florent. Ze vertrok naar de Filipijnen in 1938, dat was toen in de overtuiging dat het ‘voor altijd’ zou zijn. Haar familie had haar uitgeleide gedaan in Heverlee. Vanuit Rotterdam begon op 1 december de bootreis en via het Suezkanaal kwam ze op tweede Kerstdag aan in Manila, de hoofdstad van de Filipijnen. Tijdens de overtocht bracht ze de tijd door met o.a. het studeren van de Engelse taal. Ze wist immers dat ze bij aankomst ingeschakeld zou worden om les te geven aan de kinderen van de lagere school en dat gebeurde toen nog in het Engels. Clara had een talent voor talen en bij haar aankomst had ze genoeg intellectuele bagage om voor de klas te staan. Haar eerste missiepost was in Sabangan, ten noorden van Manila. Naderhand leerde ze nog vloeiend twee inlandse talen: Tagalog en Ilokano. Gedurende de tweede wereldoorlog was ze steevast de tolk van de zusters naar de Japanse bezetter toe omdat ze ook die taal voldoende had geleerd. Na een eerste benoeming als onderwijzeres in het gerenommeerde Saint-Theresa’s College in Manila, trok ze naar de bergprovincie, het gebied boven Baguio op het eiland Luzon waar ook de paters van Scheut werkzaam waren. Daar was ze aan de slag op verschillende missieposten, in de religieuze opvoeding van jongeren, volwassenen en inlandse zusters. Vanaf 1948 was Baguio City, 1500 m hoog en koel, haar vaste stek geworden. Na haar

122


onderwijstaak trok ze steeds naar de buitenwijken, bezocht ze de armere families en gaf ze catechese. Ze werkte er ook met en voor de werknemers van de lokale ‘silvershop’ van de zusters. Daar werden zilveren juwelen gemaakt voor de toeristen uit binnen- en buitenland. Tante Clara was het ‘bindmiddel’ van de ganse clan Lambert. Ze stuurde kaartjes bij verjaardagen, op het einde van het schooljaar en natuurlijk ook de jaarlijkse ‘nieuwjaarsbriefkes’ en telkens werd het Filipijns schilder- en knutselwerk erop botgevierd. De jongere generatie Lambert leerde tante Clara in levende lijve kennen toen ze na twintig jaar in 1958 voor de eerste keer terug op bezoek kwam in België. Vergezeld van een medezuster verscheen ze op familiefeesten in vol ornaat. Grote zwarte kap en mantel over een beige-wit kloosterkleed. Het maakte wel indruk…. Het werd hen duidelijk welk levenspad hun tante Clara gekozen had. Ze was daarmee in de voetsporen getreden van een andere illustere man uit Heestert: pater Octaaf Vandewalle (Heestert 1879 - Torhout 1968), Scheutist, die behoorde tot de eerste groep van tien die in 1907 de nieuwe missie van Scheut op de Filipijnen zou beginnen. Scheut was toen uitgenodigd door de nuntius om de leemte op te vullen die ontstaan was door het vertrek van de Spaanse missionarissen, nadat Spanje in de Spaans-Amerikaanse oorlog (1898) de duimen had moeten leggen en de Filipijnen in Amerikaanse handen overgingen. In 1969 keerde ze nogmaals terug naar België voor een verlof van zes maanden. Opnieuw draaide de familiale feestenkalender rond haar. De nichten uit Amerika (dochters van nonkel Julien Verhamme, moeders broer), met wie ze steeds goede contacten had onderhouden, kwamen op bezoek en de hele grote familie werd bijeengebracht. Ook bij haar derde (1978) en haar vierde verlof (1988) werd de band met het thuisfront stevig aangehaald.

1939: Zuster Clara Lambert tijdens haar eerste missiepost in de Filipijnen

Acht jaar later (16 febr. 1947) als ‘meesteres’ tussen haar leerlingen van de 2de graad in het Saint-Theresa’s College te Manila.

Zuster Clara had ondertussen in 1988 haar gouden jubileum als kloosterzuster bij haar Filipijnse vrienden mogen vieren en ze hoopte voor altijd daar te kunnen blijven. Helaas, de zware aardbeving die in 1990 Baguio teisterde, dwarsboomde die vrome wens. Na een korte recuperatieperiode keerde ze in 1992 definitief naar België terug, ziek en uitgeput, na 54 jaar dienst aan de Filipijnse kerk. In Vlaanderen verbleef ze achtereenvolgens in de gemeenschappen van Heverlee, Nieuwpoort en Kessel-Lo. Haar gezichtsvermogen verzwakte zienderogen, wat haar totaal afhankelijk maakte. Toch bleef ze dankbaar om de kansen die ze gekregen had en kon ze nog geregeld aangepord worden om een vreugdevol liedje in te zetten. 123


Albert Lernout Geboren in Geluwe op 16 juli 1902 en overleden in Zwevegem op 26 maart 1996. Zoon van Charles Lernout en Maria Bolle. Priester gewijd te Brugge op 22 december 1928. Leraar aan het Sint-Amandscollege in Kortrijk en hoofdsurveillant van het Stanislascollege te Poperinge van 1928 tot 1935. Onderpastoor te Zwevegem van 16 mei 1935 tot 15 december 1953, waar hij vanwege zijn pittig gedrag en zijn kleine gestalte ‘Lernootse’ werd genoemd. Hij werd opgevolgd door E.H. Daniel Verhelst. Terloops gezegd: het gaat soms raar in de volksmond. In Zwevegem had men het bij de onderpastoors over Lernootse, Bossuutje, Verhelstje (soms), maar voor anderen was een diminutief niet denkbaar: Deblonde was Deblonde, Dewulf was Dewulf, zelfs de geliefde, zachtaardige en vroeg gestorven Creupeland werd nooit anders dan Creupeland genoemd. Er is geen touw aan vast te knopen. Van onderpastoor Lernout is geweten dat hij te Zwevegem op voet van oorlog leefde met zijn collega onderpastoor Fernand Dewulf. Beiden schrokken er niet voor terug om in het openbaar ruzie te maken tegen elkaar. Het jaar voor de aankomst van Albert Lernout te Zwevegem had onderpastoor Odiel Spruytte Zwevegem moeten verlaten vanwege heibel met ‘Lernootses’ voorganger, onderpastoor Sintobin. In de katholieke zuil waren toen flinke barsten ontstaan tussen de standen en bij aankomst van Albert Lernout was de brand nog lang niet geblust. Hij werd proost van de Gilde, en Dewulf werd vanaf zijn aankomst in 1943 proost van de middenstandskringen. Het stond in de sterren dat ze geen goeie vriendjes zouden worden. Onderpastoor Lernout was een groot muziekliefhebber en vanzelfsprekend heeft hij zich ingelaten met het zangkoor dat hij in de parochie aantrof. In 1930 had de voornoemde onderpastoor Sintobin het Sint-Ceciliakoor voor vrouwen opgericht. De Sint-Gregorius Zangvereniging voor mannen werd gesticht op vrijdag 1 maart 1932 door pastoor Vanoverschelde en onderpastoor Sintobin. In die tijd mochten vrouwen het doksaal nog niet betreden. De twee koren versmolten in 1935 echter tot het Sint-Amanduskoor en de eerste gezamenlijke herhaling werd gegeven op vrijdag 3 april van dat jaar door onderpastoor Sintobin en onderwijzer Rafael Amez, beiden zangleiders. Lid van de vereniging, van bij het begin, waren: Rafael Amez, zangleider en medestichter, Gerard Desmet, koster-organist, Georges (Joris) Vanhuysse, Maria Caes, Remi Desloovere, Gilbert Vanhoutte, Gerard Dehullu en Marcel Blancke. 124


Zwevegem was toen zijn tijd goed vooruit, want ‘gemengde koren’ pasten nog niet te best in de toenmalige kerkelijke opvattingen. En bovendien was daar het vermelde probleem dat vrouwen het doksaal niet op mochten. Er was zelfs een tussenkomst van burgemeester Bekaert nodig bij Mgr. Lamiroy om het bisdom in dit opzicht een wat soepeler houding te doen aannemen. Van dan af mocht het dus wél - althans in Zwevegem - maar mannen en vrouwen moesten aanvankelijk goed gescheiden blijven door het orgel. Stel je voor: bij de bouw van de nieuwe kerk in 1937-38 werden er zelfs twee trappen naar het doksaal gebouwd, een voor de mannen, een voor de vrouwen… Dit zangkoor was voor ‘Lernootse’ een graag aanvaarde erfenis van zijn voorganger, en daarnaast koesterde hij als echte melomaan ook zijn mooie verzameling platen, dingen die in die tijd nog vrij zeldzaam en erg breekbaar waren. Na zijn Zwevegemse jaren werd Albert Lernout pastoor te Zandvoorde-Ieper van 1953 tot 1959, en daarna pastoor te Meulebeke van 1959 tot 1970. Op 24 augustus 1970 kwam ‘Lernootse’ terug naar Zwevegem, naar de Magnoliadreef, samen met zijn huishoudster Mariette Herman. Zij is ook in deze tweede reeks opgenomen en aldaar kun je lezen hoe ze hem naar Meulebeke was gevolgd. Vanaf juli 1972 maakte hij zich nog vele jaren nuttig als hulppriester te Knokke. Hij vierde zijn zilveren priesterjubileum in december 1953, en zijn gouden priesterjubileum op 17 september 1978. De gouden viering verliep echter in mineur, want een slepende ziekte van Juffrouw Mariette wierp een zware schaduw over het feest. Ze overleed trouwens meteen daarna, op 22 september. Enkele jaren later, op 14 maart 1985 om precies te zijn, verliet hij zijn woning om een kamer te betrekken in het rusthuis SintAmand van Zwevegem, waar hij op hoge leeftijd in stilte overleed.

125


Gilbert Libbrecht Geboren in Avelgem op 13 oktober 1895 en overleden in Kortrijk op 30 augustus 1983. Zoon van Remi Constantin Libbrecht en Marie Sidonie De Coster. Broer van Jozef Libbrecht, die voorgesteld werd in het eerste deel. Gehuwd met Clara Leyman, met wie hij vijf kinderen had: Willy, Olga, Jan, Guido en Rita. Gilbert Libbrecht trad aan het einde van de eerste wereldoorlog in dienst bij het gemeentelijk onderwijs van Zwevegem, bij de toenmalige schooldirecteur Camiel Ryckebosch. Het korps bestond toen uit deze Camiel Ryckebosch (aangekomen uit Beselare in 1901, directeur sedert 1916), Emile Vandermarcke (ook aangekomen in 1901), Gilbert Libbrecht, Alberik Ovaere, Georges Couckuyt, Aimé Messiaen en Pol Vansteenkiste. Op 6 september 1936 werd Gilbert Libbrecht directeur zonder klas in opvolging van Camiel Ryckebosch. De aanstelling werd een moeilijke bevalling, want de gemeenteraad moest de keuze maken tussen een kandidaat van de Gilde en een van de middenstand, respectievelijk Gilbert Libbrecht en Emile Vandermarcke. Met de doorslaggevende stem van Sifke Vercruysse (zie het eerste deel) werd het uiteindelijk de man die kind aan huis was in de Gilde: Libbrecht. Dit laatste had vooral te maken met het amateurtoneel. In de schoot van de Gilde werd namelijk in 1923 een nieuwe kring boven de doopvont gehouden: ‘Vlaamsch en Vrij’. De nieuwe kring trad op in de zaal van ‘Den Doorn’, zoals de Gilde in Zwevegem meestal werd genoemd. Na een paar voorstellingen van ‘Vlaamsch en Vrij’ werd Gilbert Libbrecht leider van de groep. Palmer Dheedene, voorgesteld in het eerste deel, heeft daarover geschreven: “Gilbert Libbrecht maakte van ‘Vlaamsch en Vrij’ een groep die het op provinciaal niveau en in het Landjuweel zeer goed heeft gedaan. Zijn persoonlijk contact met Staf Bruggen heeft veel bijgedragen tot het bereiken van dat niveau… Men moet de waarheid geen geweld aandoen om ‘Vlaamsch en Vrij’ te geven wat het toekomt: ze hebben het eerst de naam Zwevegem op toneelgebied uitgedragen.” Zoals in het onderhavige tweede deel ook wordt beschreven onder Briek en Briekske, resp. Ovaere en Vanhaverbeke, was het koninginnenstuk van ‘Vlaamsch en Vrij’ het steeds opnieuw opgevoerde ‘En waar de ster bleef stille staan’ van Felix Timmermans en Edward Veterman. Daarin was Gilbert Libbrecht ‘der Dritte im Bunde’. Niet voor niets speelde hij Pitje Vogel, de meest dramatische en minst humoristische figuur van het drietal, want als acteur kwam hij in dergelijke rollen het best tot zijn recht. Maar hij was niet alleen acteur: hij groeide uit tot de echte leider en huisregisseur van de groep. 126


Al in 1924, toen alle toneelkringen van Zwevegem samenwerkten om ‘Judas’ van Cyriel Verschaeve op te voeren, was Gilbert Libbrecht de voorman: hij speelde met brio de hoofdrol, Judas Ish Kerioth. En bij de zwanenzang van ‘Vlaamsch en Vrij’, een laatste opvoering van ‘hun’ Ster in 1959, was hij nog altijd van de partij. Daar tussenin vinden we rollen als de vader in ‘Onder één dak’ van Jan Fabricius (1925 en 1928), de Gast in ‘De zonderlinge gast’ van Anton Van de Velde (1930), Barabbas in het gelijknamige stuk van Michel de Ghelderode (1932), de duivel Moenen in ‘Marieken van Nijmegen’ (1934)… De namen van de opgevoerde toneelstukken wijzen erop dat Gilbert Libbrecht zeker niet gespeend was van ambitie.

De onderwijzers rond 1930. L-R: - zittend: Georges Couckuyt, Gilbert Libbrecht, directeur Camiel Ryckebosch, Emiel Vandermarcke, Aimé Messiaen – staand: Jozef Libbrecht, Pol Vansteenkiste, Raf Amez, Alberic Ovaere, Jeroom Deloore, Marcel Remmerie.

Als regisseur of algemeen leider was hij niet minder ambitieus. Het Sint-Amandusspel van 1942 was een groots opgezet project, waarvan Gilbert Libbrecht de algemene leiding op zich nam. Raf Amez nam de koorleiding voor zijn rekening en Jan Callens de algemene muzikale leiding. Na de oorlog, toen ‘Vlaamsch en Vrij’ begon te slabakken, sloeg Gilbert Libbrecht ook buiten Zwevegem zijn vleugels uit. Hij was bijvoorbeeld gastregisseur in Gistel en Stasegem en monteerde in Moen met succes ‘De kathedraalbouwer’ van Lode Cantens. We kunnen hier niet op alle gespeelde stukken ingaan, maar wie geïnteresseerd is kan voor meer details terecht in de publicatie ‘Zanten en Zanen II’ (1999). Als vanzelfsprekend kreeg zijn toneelcarrière een vervolg op provinciaal en nationaal niveau: hij was medestichter van het Algemeen West-Vlaams Toneel, waarin hij nog lange tijd actief bleef. Ook aan de Provinciale Toneelcommissie werkte hij mee, en later aan het SintGenesiusgild, waarvan hij nationaal voorzitter werd. En als toemaatje bij zoveel toneel werd hij op 2 juli 1982 in Hotel Gambrinus te Zwevegem gehuldigd als … kunstschilder! Daarbij was de inleider Ulrich Libbrecht, bekend sinoloog en oomzegger van de gevierde.

127


Het is niet mogelijk gedetailleerd op al zijn activiteiten te wijzen, daarvoor was de man te veelzijdig, maar we vermelden toch nog graag twee dingen:  dat Gilbert Libbrecht bestuurslid was van het Zwevegemse Rode Kruis, van bij de start in 1943  en dat hij voorzitter geweest is van het feestcomité van Zwevegem. Hij was dat met name ten tijde van de grote Berefeesten van 1960, gehouden ter gelegenheid van 80 jaar Bekaert in Zwevegem, met als hoogtepunt de Berestoet op 24 juli van dat jaar, ontworpen en geleid door Frans Van Immerseel. Hij was dus een onderwijzer die nadrukkelijk aanwezig is geweest in het Zwevegemse verenigingsleven. Als schooldirecteur ging hij met pensioen in augustus 1963. Hij werd opgevolgd door een andere ‘meester Gilbert’, namelijk Gilbert Vanhoutte, die eveneens wordt voorgesteld in deze tweede reeks Zwevegemse figuren.

2 juli 1982 - Gilbert Libbrecht met Jan Deloof op een tentoonstelling van zijn schilderijen in hotel Gambrinus.

128


Gustaaf (Stafke) Loncke Geboren in Zwevegem op 18 januari 1924 en overleden in Kortrijk op 18 januari 2009. Zoon van René en Anna Planckaert. Vader René werkte als timmerman bij zijn eigen vader, samen met zijn broers Paul, Gustaaf en Julien, die later de Meubeldroom opstartte. Na deze generatie namen Emiel en Bernard, zoons van Paul, de zaak over, die nog altijd bestaat onder de naam Loncke Schrijnwerkerij bvba (Esserstraat). Het echtpaar René Loncke-Planckaert had op zijn beurt vijf kinderen: Marcella, Georgette, Gustaaf en de tweeling Frans en Jacques. In 1948 huwde Gustaaf met Blanche Vanhaverbeke, dochter van Briekske Vanhaverbeke en Flora Devos. Er is één zoon: Carlos. ‘Stafke Loonke’, zoals hij algemeen genoemd werd in Zwevegem, liep lagere school in zijn geboortedorp en trok dan naar de vakschool in Kortrijk om er de stiel van mecanicien te leren. Zijn eerste werkgever was de weverij La Flandre, zoals voor velen in die tijd. Tijdens de oorlog deed hij de overstap naar de firma Bekaert, waar hij bleef tot aan zijn pensioen. In diezelfde oorlogstijd ontstond bij Bekaert de Sobeka Kanoclub, waarin Stafke Loncke een grote rol heeft gespeeld als roeier en trainer. In het boek ‘50 jaar Sobeka Kanoclub Zwevegem’ vinden we tal van gegevens over die beginjaren. De eerste wedstrijd waaraan de jonge club deelnam vond plaats in Namen, in 1943. Zo staat het er: “Naar de wedstrijd in Namen reden we met de camion. Daarin stonden langs beide kanten banken om op te zitten, de boten (één- en tweezitters) hingen in de kap. Aangekomen zei iedereen: ‘wat komen die sukkelaars hier doen?’ Sukkelaars… ze wonnen alles.” Dat kwam vooral door Staf: hij won gewoon alle reeksen waaraan hij deelnam. Wat niet belet dat hij later zuchtte: “We waren van niemand gezeid hoe we moesten varen. Als ge ne goê slag hadt, hadt ge ne goê slag, en dat was het. Ik had het geluk dat ik ne goê slag had.” Over de oorlogsomstandigheden waarin ze moesten werken zei Staf: “De douche na het varen bestond uit een emmer water uit de vaart, dat we op het stoofke wat konden verwarmen als het winter was.” Maar soms zorgde de oorlog voor heel wat overlast en spanning. In 1944, op weg naar een wedstrijd in Anseremme, “brak den dissel van de remorque. Er was geen andere keuze dan een boom langs de weg uit te delven en vast te binden aan de remorque, om zo door een 129


vrachtwagen getrokken thuis te geraken.” En erger nog: ook in 1944, tijdens een training, beschoten Engelse vliegtuigen een boot die op de vaart lag. Stafke bevond zich vlak in de buurt, repte zich naar de kant en koos zo vlug hij kon het hazenpad. Misschien was er niet eens tijd voor een schietgebedje, of een godver. Eens de oorlog voorbij, op de algemene vergadering van de club in maart 1945, werd beslist om deel te nemen aan de West- en Oost-Vlaamse kampioenschappen en op 29 juli 1945 het eerste nationaal kanofeest te organiseren. Staf behaalde toen voor Sobeka Kanoclub Zwevegem de eerste nationale titel K1 over 10 km. Dat leverde hem een selectie op voor het wereldkampioenschap in Helsinki. Staf kon echter niet deelnemen, want het Belgisch leger had hem juist in die periode absoluut nodig. De kanoclub (waar men overigens niet kanode maar kajakte en nog altijd kajakt) had nog andere gevolgen. Een jeugdig naaistertje, Blanche Vanhaverbeke genaamd, woonde niet ver van het kanaal waar Staf met Noël Vercruysse geregeld kwam trainen en het duurde niet lang of ze verloor haar hart aan de luidruchtigste van de twee. Er kwam een eerste, schuchter afspraakje van, aan het gemeentehuis van Zwevegem. En inderdaad, ruim op tijd stond Stafke te tillevoeten op de afgesproken plaats, tegenover de Bekaertstraat vanwaar hij haar verwachtte. Maar wie niet uit die straat kwam opdagen was Blanche, want die stond bijna even ruim op tijd - aan café ’t Oud Gemeentehuis, bij de kerk. (Geloof het of geloof het niet, het was niét Staf die aan het café stond …) Toen het na een tijdje duidelijk werd dat het die dag niet zou lukken dropen beiden ontgoocheld af, Blanche door de Deerlijkstraat, Stafke door de Otegemstraat, geen schijn van een kans dat ze elkaar alsnog zouden tegenkomen. En het ging er van “die schone meneer, met al zijn lawijt” en “da jonk van aan den Esscher, wie denkt ze wel dat ze is?” en tutti quanti. Maar met zo’n kleine actieradius als Zwevegem duurde het natuurlijk maar een paar dagen voordat ze elkaar weer tegen het lijf liepen. “Wel, ge zijt ne properen, gij!” … “En gij toon!” … De uitleg was echter snel gegeven en het misverstand helemaal van de baan. Voor heel, heel lang. De eerste huwelijksjaren waren iets bijzonders. Van begin 1952 tot begin 1956 trok Stafke met zijn gezin - zoon Carlos was er reeds bij - voor de firma Bekaert naar Concepción in Chili om er, samen met nog andere werknemers ‘van Bekaerts’, een nieuwe fabriek op te starten. De reis werd gedaan samen met Marcel Ameye. Het jaar ervoor waren o.a. Roger Holvoet en Noël Vercruysse hen al voorgegaan. (In 1963 heeft Staf Loncke dan voor Bekaert nog een opdracht volbracht van zes weken in Venezuela, zonder familie). Bij hun terugkomst konden ze bijna allemaal rekenen op een mooie loopbaan bij Bekaert. Velen werden brigadier en eindigden als ondermeester. Na het Chileens intermezzo werd Stafke vanaf september 1957 trainer bij de kanoclub, in opvolging van hun verongelukte trainer Hilaire Deprez, die verdronken was bij een afdaling van de Ourthe. Staf betwistte zijn laatste competitiewedstrijd in 1961 in een K2, samen met Clotaire Turpijn. Hij stopte als trainer aan het eind van de jaren 60. Maar Stafke Loncke was ook een muzikant als geen ander. Hij zette zijn eerste muzikale stappen toen hij 10 jaar oud was en kreeg het eerste solfège-onderricht bij onderwijzer Georges Couckuyt, toentertijd secretaris van de fanfare ‘De Ware Vrienden’. Dat onderricht begon in september 1934 met 12 leerlingen, tweemaal per week. Het zingen vlotte zo goed dat hij het jaar erop met Pasen al een trombone kreeg en aansloot bij de voornoemde fanfare, die toen onder de leiding stond van Odilon Debode. Gedurende de oorlog stond de muziekvereniging op non-actief, maar Stafke speelde verder bij het toenmalig balorkest van de weverij La Flandre. 130


1956 - Staand: Frits Vanassche (secretaris), Erik Algoet (penningmeester), Julien Raepsaet en Staf Loncke Gehurkt: Hilaire Deprez (trainer), Eric Verschuere en Georges Debrouwer In de kajaks: Ivan Decock, Leon Malfait, Robert Pigou, Georges (Poeske) Vercruysse, Georges Clement, Eric Devolder, Roger Decaluwé, Adelson Vanoutryve, Olivier Decaluwé en Lievin Demeire

Bij zijn terugkeer uit Chili in 1956 trok Staf natuurlijk niet alleen snel weer naar het kajakken, maar ook naar de repetities van de fanfare. Hij schakelde echter over naar een tuba, tot 1989, jaar waarin hij terugkeerde naar zijn oude liefde, de trombone van weleer. In 1995 vierden de Ware Vrienden Stafke Loncke voor zijn 60 jaar lidmaatschap. Intussen speelde hij bij de zogeheten Bolhoeden, eigenlijk de veteranengroep van de fanfare. Tuinieren en wandelen behoorden ook tot zijn hobby’s, maar hij zal toch vooral voortleven als de uitbundige man die zich helemaal niet moest forceren om in zijn eentje een heel gezelschap te amuseren. Vertellen dat hij kon! Of zich uitleven in volksspelen, tot in Le Coteau toe, waar de kranten ooit gewaagden van ‘l’abominable Gustaaf’. En we mogen zeker niet vergeten te vermelden dat zijn ondeugend lijflied ‘Hela, Jan’ door iedereen werd meegebruld telkens als de fanfare Cecilia vierde, of haar zuster, of nog iets anders. Meer daarover is te vinden in het jubileumboek van de Ware Vrienden (1991). 26 april 1954 – Leon A. Bekaert op bezoek bij de Vlaamse medewerkers van Inchalam, Talcahuano, Chili. Kinderen vooraan – L-R: Patrick Beunens, Carlos Holvoet, Marc Vercruysse, Carlos Loncke, Monique Beunens, Eric Beunens Vrouwen op de eerste rij – L-R: Yvette Verbaekel-Delaet, Camilla Holvoet-Leenaert met Yvette Holvoet op haar arm, Mariette Ameye-Vancraeynest, de echtgenote van Jozef Van Giel, Elisabeth Vercruysse-Nuyttens met baby op de arm, Blanche Loncke-Vanhaverbeke, de echtgenote van Frans Vandeputte, Elisabeth Beunens en haar man Castor Beunens (na hun Chili-periode woonde en werkte Castor met zijn gezin in Hemiksem). Tweede rij – L- R: Roger Holvoet, Wim Verbaekel, Marcel Ameye, Jules Velge, Leon A. Bekaert, Staf Loncke, Noël Vercruysse, Victor Jacobs van Merlen, Jozef Van Giel, Frans Vandeputte, de Duitser Carl Gerhard.

131


Leon Malfait Geboren te Zwevegem op 9 april 1928 en overleden te Kortrijk op 22 mei 1994. Zoon van Gentiel Malfait en Leontine Dekant. In 1949 gehuwd met Rachel Couckuit. Ze hadden één dochter, Hedwige. Volgde het lager onderwijs in Zwevegem in de jongensschool van het centrum. In het vijfde leerjaar zat hij bij meester Gilbert Vandevelde. In de tekenles schetste hij op een keer een vogeltje op zijn blad, en dat was voor Leon de eerste prikkel om te beginnen tekenen en schilderen met waterverf. Bij een bijzonder actief man als Leon Malfait is een overzicht geven van zijn bezigheden een lastig karwei, ook al omdat hij er dikwijls gelijktijdig mee bezig was. Tijdens de oorlog haalde hij twee drenkelingen uit het kanaal Bossuit-Kortrijk: in 1941 Frans Ostijn en in 1942 Paul Herrebout, wat er al op wijst dat hij een sportieve kerel was die veel aan het kanaal opdook. Bij de bevrijding had hij geen werk, geen inkomen. Hij trok met zijn broer Sylveer naar Brugge om zich te melden als vrijwilliger bij het leger. Leon was echter te jong, zijn broer mocht bij het Ierse leger. Voor Leon kon dat pas in april 1945: toen hij 17 jaar werd mocht hij zich in Hamme aanmelden bij het Schotse leger, tot april 1946. Na zijn legerdienst begon hij te werken bij de firma Bekaert en bleef er tot aan zijn pensioen. Hij werd vlug lid van Sobeka Kanoclub Zwevegem en was er een tijdlang een van de uitblinkers: hij werd 4 maal kampioen van Vlaanderen, één maal kampioen van Antwerpen en één maal kampioen van België (1957). Maar al besteedde hij heel veel tijd aan de sport, toch trad hij eind van de jaren 40, begin de jaren 50, ook nog op als vrijwillige brandweerman te Zwevegem. De tekenlessen van meester Vandevelde indachtig begon de veelzijdige Leon als autodidact opnieuw te schilderen rond 1950. Hij was in die periode namelijk een jaar lang thuis wegens ziekte. Oude huizen, landschappen en stillevens werden zijn geliefkoosde onderwerpen. Van 1954 tot 1969 was zijn schoonbroer Albert Labie, gehuwd met Jacqueline Malfait, uitbater van café ‘In het Damberd’, in de Kouterstraat. Omstreeks 1955 ging een aantal mensen van Zwevegem en omIiggende maandelijks naar Warcoing om er te gaan schieten met hun luchtkarabijn. Leon was een van hen en hij nam het initiatief om niet langer naar Warcoing te trekken, maar zelf ter plaatse een club op te richten: de ‘Damberdschutters’, waar hij de eerste voorzitter van werd. De schutters schoten met hun karabijn, over een afstand van tien meter (naar verluidt op pluimpjes), vanuit een garage achter het Damberd naar buiten. Het was nog de tijd dat er geschoten werd voor een pint bier, dus voor pinten in plaats van punten! Toen zijn schoonbroer in 1969 het Damberd verliet zijn de Damberdschutters ver132


huisd naar café ‘De Kaai’ aan de vaartbrug, bij ‘Dantie’ Bossuyt. Daar zijn ze gebleven tot het café onteigend werd voor de verbreding van het kanaal. Een deel van de overgebleven leden hebben zich dan aangesloten bij de Zwevegemse Schuttersvereniging Sint-Barnabas. In 1970, toen zijn rug het begaf en hij werkonbekwaam werd, was hij medeoprichter van Ziekenzorg CM en werd de eerste voorzitter van de Zwevegemse afdeling. Zonder veel vertoon wist Leon dus telkens opnieuw zijn tegenslagen te overwinnen door actief te worden op gebieden die hem goed lagen en die hij nog aankon. Kortom: een bijzonder bedrijvige man.

Leon links voor een van zijn werken en rechts met zijn echtgenote Rachel Couckuit als eerste kampioen van hun club. Duidelijk gefotografeerd achter het Damberd. Zie de huizen van de Kouterstraat achteraan.

Leon en Rachel bewonderen één van zijn kunstwerken (het lemen huisje in de Ellestraat te Knokke, dat later overgebracht werd naar Bokrijk).

133


Noël Messiaen Geboren in Zwevegem op 28 juli 1927 en overleden in Zwevegem op 5 augustus 1986. Oudste kind van Octaaf en Helena Valys, wonende in de Guido Gezellestraat. Op 19 mei 1951 huwde hij met Julienne Kerckhove. Het gezin kreeg twee kinderen: Nicole (°1952) en Carlos (°1954). Toen Noël 13 jaar was brak de oorlog uit. Zoals bij veel gezinnen in die tijd het geval was, hadden Octaaf en Helena het niet gemakkelijk en moesten de kinderen meehelpen waar ze konden om een centje bij te verdienen. Ondertussen liep Noël lagere school in Zwevegem en daarna ging hij naar de vakschool in Kortrijk om een opleiding houtbewerking te volgen. In de Kortrijkse academie volgde hij avondlessen meubeltekenen. In 1943 is hij beginnen werken bij verschillende schrijnwerkerijen in Kortrijk en Zwevegem. Zoals het toen geregeld gebeurde moest hij nu en dan een lijkkist maken bij die werkgevers. In 1959 is Noël dan gaan werken bij de firma Bekaert, waar hij altijd de ochtendploeg deed, zodat hij in de namiddag thuis timmerwerk kon verrichten in bijberoep. Vier jaar later overleed zijn moeder en door de vermoeidheid van de vele uren werken en het verwerken van de dood van zijn moeder, besloot hij om zelfstandige te worden. Hij aanvaardde alle soorten timmerwerk, maar begon zich vooral toe te leggen op binnenhuisinrichtingen. In december 1963 kreeg hij de vraag om een lijkkist te maken en de begrafenis te regelen voor ‘Oda’, een goeie kennis van zijn echtgenote. De kist werd gemaakt en geleverd zonder auto, want die was nog in bestelling en kwam pas een week later aan. Het vervoer met de lijkwagen werd toen nog uitbesteed aan collegabegrafenisondernemers uit de streek. Noël Messiaen maakte lijkkisten in het atelier achter het huis in de Paul Ferrardstraat 3 en, zoals toen wel vaker gebeurde, liet zich bijstaan door mensen ‘achter ure’. Het andere timmerwerk (decoratiewerken) werd meestal uitgevoerd door vast personeel. In 1966 opende Noël in de Otegemstraat 173 een winkel van lijkkisten, gedenkplaten en plastic bloemstukken. Dochter Nicole nam het open houden van deze zaak op zich. In 1970 kwam zoon Carlos zich bij het gezelschap voegen; hij had intussen ook al voldoende kennis van timmer- en schrijnwerk opgedaan in het VTI in Kortrijk.

134


Als er boomstammen gekozen werden in de bossen, moest het hout om lijkkisten te maken even mooi zijn als dat voor meubels; dat was Noëls trots: een mooi afgewerkt product. Zodoende werd er aan het ontwerpen van verschillende modellen gewerkt, zodat de klanten een ruime keuze hadden in model en houtsoort. De begrafenisondernemers uit de omgeving kwamen ook hun kisten bij Noël bestellen en zo groeide de zaak en werden er lijkkisten geleverd in West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Henegouwen. Zo werd Noël ook nog handelsreiziger, altijd in het gezelschap van zijn vrouw Julienne, want zij deed al van in het begin de boekhouding. In 1976 trouwde zoon Carlos met Claudine Vanherreweghe en ze gingen wonen in het huis waar de winkel gevestigd was, gedurende 5 jaar. In 1979 was de zaak al zodanig gegroeid dat de aanschaf van een eigen lijkwagen een noodzaak geworden was en Noël Messiaen en de zijnen hielden toen de binnenhuisinrichtingen voor bekeken. In 1980 werd er grond gekocht in de Blokelllestraat, waar een funerarium gebouwd werd en een nieuw atelier, met de bedoeling om de hele zaak naar daar over te brengen. Zo konden de Begrafenissen Messiaen nog meer service bieden aan de klanten. Bij de inrichting van het funerarium heeft Noël zeker zijn steentje bijgedragen. Al het hout voor de deuren en lijsten werd zorgvuldig uitgezocht en verwerkt. Noël en Carlos voerden de volledige inrichting uit en in april 1981 werd het funerarium open gesteld, onder zeer grote belangstelling van veel Zwevegemnaren: de open-deurdag lokte toen meer dan 450 bezoekers. Niettegenstaande het funerarium een groot succes was en ook veel meer werk met zich meebracht, bleef hij er kalm onder en probeerde zo goed mogelijk alle diensten sereen te verzorgen. Op 5 augustus 1986 heeft hij het leven gelaten bij een brand in zijn atelier; hij was net 59 jaar geworden. De productie van lijkkisten werd toen stopgezet om alle krachten te kunnen wijden aan de begrafenisonderneming.

Noël Messiaen (rechts) en Leon Vanherreweghe (schoonvader van zoon Carlos) bij de begrafenis van een brandweerman.

135


Joseph Moerman Geboren in Oostrozebeke op 26 augustus 1897 en overleden in Heestert op 3 januari 1987. Zoon van Aloïs Moerman (° Wakken 26 juni 1862), schaapherder, en Marie Julie Anthone (° Oostrozebeke 23 mei 1865). Joseph had nog één broer, Gaston, geb. te Ieper op 28 augustus 1902. Joseph huwde te Sint-Denijs op 17 september 1921 met Leontine Verdonck (°Sint-Denijs 7 maart 1896), dienstmeid. Ze hadden 7 kinderen: Germaine, Madeleine, Georges, Agnes, Yvonne, Julia en Gilbert. Trok rond 1921-22 voor ruim een jaar naar Roubaix, samen met zijn echtgenote en haar broer Jules. Hij ging in een fabriek werken, maar kon het daar niet uithouden. Zijn hart was bij de natuur. Joseph Moerman is teruggekomen en werd de herder van de Stockerijhoeve in de Brucqstraat (hoeve van de familie Samain). Hijzelf ging met zijn gezin ook in de Brucqstraat wonen. Hij had daar een tamelijk grote lap grond, die hij bewerkte als moestuin. De kinderen moesten hem helpen in de tuin. Met zijn drie honden liet hij een kudde schapen van om en bij de 120 stuks langs de grasbermen grazen. In die tijd was het vlas nog een zeer populaire plant bij de boeren, die Joseph geregeld vroegen om zijn schapen op de vlasvelden het onkruid te laten opeten. Dat onkruid werd namelijk door de schapen opgepeuzeld, terwijl het vlas blijkbaar niet lekker was, want daar bleven ze af. En Joseph kende nog een ander natuurvriendelijk middel: zijn kinderen moesten soms de keutels oprapen waar de kudde voorbijgekomen was. De keutels werden in de aalput gesmeten en in het volgende voorjaar was de bemesting voor de moestuin zoveel rijker dan met aal zonder keutels. Goed om weten. Rond 1830 werd te Sint-Denijs het weide-graasrecht opgemaakt tussen vier grotere schaapboeren. Elk had zijn afgebakend deel van de gemeente. Ook bij Joseph was dit nog van toepassing. Hij had het gebied tussen Bellegem en het centrum van Sint-Denijs. Joseph bleef bij zijn schapen tot in 1959, en werd zodoende zeker de laatste schaapherder van Sint-Denijs, en vermoedelijk de laatste schaapherder van Groot-Zwevegem. Hij heeft zijn trektochten met de schapen noodgedwongen moeten stopzetten vanwege het steeds drukker wordende autoverkeer. Hij is dan nog tot aan zijn pensioen bij Samain op de hofstede blijven werken.

136


Robert Mullie Geboren in Heestert op 11 april 1921 en overleden in Torhout op 21 augustus 2012. Wellicht één van de meest befaamde en spraakmakende missionarissen van Scheut is de rasechte Heestertnaar pater Robert Mullie. Als zoon van Gustaaf Mullie en Eugenie Decraene groeide hij op in een kroostrijk landbouwersgezin in de Vierkeerstraat nr.51 (nu nr.54). Behalve zijn tweelingbroer, Omer, had hij nog vier zusters: Esther (later Zuster Goedele), Hilaria, Marie-Louise (gehuwd met Jozef Deprez) en Paula, die samen met haar echtgenoot Jozef Taelman later de boerderij overnam. Na zijn lagere schoolperiode in Heestert trok hij, samen met zijn broer, naar het ‘Klein Seminarie’ in Roeselare. Omer volgde de landbouwafdeling en Robert de Latijnse klas, waar hij in 1939 afstudeerde in de retorica. Omdat men hem nodig had om tijdelijk de boerderij van vader te besturen ging hij een jaar later dan voorzien binnen in Scheut, waar hij op 8 september 1941 zijn religieuze geloften aflegde. Op 26 januari 1947 werd hij in Scheut priester gewijd en mocht hij op 13 april van dat jaar zijn Plechtige Dankmis opdragen in de parochiekerk van Heestert. Zijn eerste afreis naar de Kongo gebeurde eveneens in 1947. In die tijd waren er voor jonge missionarissen twee wegen: schoolpater of reispater. Als start vond men voor Robert het best dat hij reispater werd in de brousse in het reusachtige bisdom (ook provincie) Kasaï, die in de koloniale periode zowat tien keer de oppervlakte van België besloeg. Luluaburg was toen de provinciehoofdstad. In 1957 kwamen pater Mullie en pater Wilfried Delbeke, eveneens Op de hoeve met familie, vrienden en kennissen ter gelegenheid van missionaris van Scheut, in verlof zijn Plechtige Dankmis in Heestert. Vooraan L-R: vader Gustaaf, pater naar hun geboortedorp. In Robert, zussen Marie-Louise en Paula en oom Raymond. Heestert werd toen voor hen een groots missiefeest georganiseerd.

137


De grote ommekeer werd de onafhankelijkheid van Kongo in 1960. De euforie van de ‘indépendance’ ebde snel weg en maakte plaats voor hongersnood in de hele regio. Het gevolg was de grote uittocht, in zeer korte tijd, van de blanken naar Europa. De missionarissen: paters, broeders en zusters bleven echter…

Als ‘broussepater’ moest hij instaan voor het bouwen van klaslokalen. In deze hut sliep hij drie weken.

In de koloniale periode was zijn auto van groot belang voor het vervoer van medicamenten.

Een topman van het Rode Kruis in Genève kwam polsen hoe de broodnodige voedselhulp op gang kon komen. Hij beschikte over tonnen hulpgoederen, maar wist niet hoe die in de juiste handen moesten komen. Hij ontmoette pater Mullie, toen onderpastoor in Nganza dichtbij Luluaburg. Pater Robert slaagde erin om elke kilo melkpoeder of rijst tot bij de bevolking te loodsen en weg te houden van de zwarte markt. Hij kreeg naam en faam en alle deuren gingen voor hem open. In de procuur in Kananga ( de nieuwe naam voor Luluaburg) had men vlug zijn talenten herkend en hij werd er benoemd als missieprocureur. De nieuwe roeping van ‘Berten Mullie’: een missionaris die zorgde voor duizend en één dingen, niet langer op de preekstoel of achter het altaar. Hij charterde hele vliegtuigen en dankzij hem kregen de mensen eten en drinken, gerief voor de scholen, allerlei bouwmaterialen… En de ziekenhuizen werden van goedkope maar degelijke medicijnen voorzien. Tijdens zijn tweede verlofperiode in 1965 stierf zijn zuster Paula. In 1977 werd hij dan naar Kinshasa geroepen. Daar zou alles nog in grotere hoeveelheden gekocht kunnen worden. Daar was zijn actieterrein nog groter en breder. Zijn dienst was nu bijna volledig toegespitst op aankoop en verdeling van medicijnen die met inlandse vliegtuigen naar de vier windstreken van het land werden gebracht. Meestal vloog hij zelf mee. De confraters en vrienden noemden die dienst ‘Air Mullie’. In een interview in mei 2001 vertelde hij met trots dat hij sinds 1980 ‘zijn’ vijfhonderdste container geneesmiddelen van de havenstad Matadi naar Kinshasa had overgebracht, samen vijfduizend ton, goed voor twee miljard Belgische frank. Gedurende 28 jaar heeft hij dat werk volgehouden, tot in 2005. Ongelooflijk waar hij die energie vandaan bleef halen. Op 84-jarige leeftijd ging hij met rust en nam zijn intrek in het Missiehuis van Scheut te Torhout. Een ongeneeslijke ziekte had zijn gestel aangetast. Hij was 91 jaar toen hij er op 21 augustus 2012 overleed. Pater Robert Mullie omstreeks 1992 tussen zijn Zaïrese bevolking, toen hij nog volop actief was. Hij wist overal de weg en liet zich voor het goede doel door niemand aan de kant zetten.

138


Aloïs Leo Oosterlynck Geboren in Heestert op 3 augustus 1887 en overleden in Heestert op 3 mei 1958. Aloïs Oosterlynck werd tot veldwachter van Heestert benoemd op 13 oktober 1919 in opvolging van Jean Baptiste Daenens. Na zijn huwelijk met Maria Paulina Vanhoeck (geboren te Puurs op 8 mei 1894 en overleden in het Rustoord Marialove te Heestert op 8 december 1970) namen ze hun intrek bij vader en zoon Aloïs De Graeve, die toen nog een kind was (zie deel 1). Ze deelden er de woning op de Plaats (nu Heestertplaats 15) tot vader De Graeve stierf. Het gezin verhuisde dan naar de Gauwelstraat 141 en kreeg 3 kinderen waarvan de oudste twee meisjes vroeg stierven. In 1934 lieten Aloïs en Pauline een nieuwe woning bouwen in de Outrijvestraat (nu nr.31). Als champetter moest hij heel wat werkjes opknappen die nu niet meer denkbaar zijn. Wanneer er ergens een bevalling was ging Aloïs dat melden aan de plaatselijke vroedvrouw Berlinde Delobelle (zie deel 1). Zieke mensen die aan de buitenkant van de gemeente woonden ging hij bezoeken en haalde zo nodig hun medicatie. De plaatselijke wielerwedstrijden waren voor hem hoogdagen. Dan moest hij het (weinige) verkeer in goede banen leiden en die koersen konden soms lang uitlopen… Een belangrijke opdracht voor hem was ook de dagelijkse briefwisseling voor de gemeente naar de burgemeester brengen. Op een dag ging Aloïs een borreltje drinken in café ‘De Goudvogel’ bij Richard Segaert. Daar trof hij Jerome Favere aan, melkvoerder bij de melkerij. Het begon te sneeuwen en toen Favere uiteindelijk vertrok met zijn melkcamion gleed hij in de gracht. Aloïs deed alsof hij het niet gezien had en reed vlug met zijn fiets naar huis. Burgemeester Remi Deprez (zie deel 1), directeur van de melkerij, had dat bij toeval horen vertellen. Toen Aloïs ’s anderendaags de briefwisseling naar de melkerij bracht, vertelde de burgemeester hem wat hij vernomen had en vroeg aan de veldwachter om te gaan kijken of er geen schade was aan het openbaar domein. Aloïs kreeg het wat benauwd en repliceerde vlug: “Meneer den burgemeester, er is geen schade want hij is daar zo zoetjes, zo zoetjes ingereden.” Zijn enige zoon Gerard huwde op 6 mei 1952 met Diana Piron en op 1 september van datzelfde jaar ging ‘Aloïs de champetter’ met pensioen. Hij werd opgevolgd door Gabriël Goethals, die pas op 19 mei 1953 tot veldwachter werd benoemd.

139


Zijn pensionering werd te Heestert officieel gevierd op zondag 28 augustus 1952 met o.a. een plechtigheid aan het oorlogsmonument door de burgerlijke overheid en in aanwezigheid van de veldwachters van de groep Kooigem o.l.v. veldbrigadier Dewitte uit Bissegem. Als oudstrijder 1914-1918 werd hij vereerd met verscheidene oorlogseretekens. In zijn drieëndertigjarige loopbaan als veldwachter is Aloïs steeds de goede en trouwe dienaar van zijn burgerlijke overheid en van al zijn medemensen geweest. Hij stond ten dienste van iedereen, bereid te helpen waar het nodig bleek. Dat hij ook heel tolerant was blijkt uit de volgende anekdote. Pater Robert Mullie (zie ook in dit boek) kwam tijdens een nieuwjaarsvakantie met de fiets terug van een bijeenkomst van de studentenbond in Avelgem. Aloïs hield hem tegen met de vaststelling dat zijn fietslicht niet brandde. Robert antwoordde: “Maar het kán niet branden want er is geen licht aan mijn fiets!” Aloïs vond dat een goed argument en liet Robert verder rijden…

1952: Pensionering van veldwachter Aloïs Oosterlynck. De plechtigheid aan het oorlogsmonument te Heestert en daarna de groepsfoto met zittend: L-R Aloïs Vererfven, Cyriel Vandeputte, brigadier Dewitte, Aloïs en zijn vrouw Pauline, Remi Deprez en Charles Goubert.

140


Alberic Ovaere Geboren in Sint-Denijs op 21 maart 1897 en overleden in Kortrijk op 22 maart 1971. Zoon van Camiel Ovaere, kloefkapper alias klompenmaker in Sint-Denijs, en van Pelagie Delplancke. Zijn ouders waren resp. 38 en 34 jaar oud toen hij ter wereld kwam. Gehuwd met Blanche Pourbaix. Ze hadden één zoon (Erik) en vijf dochters (Gertrude, Magda, Nora, Erna en Annie). Alberic Ovaere studeerde voor onderwijzer aan de normaalschool in de abdij BonneEspérance (Vellereille-les-Brayeux) en vond zijn eerste job in Peissant. Beide dorpen liggen ten zuiden van Binche. Hij vond in Peissant niet alleen zijn eerste job, maar ook zijn vrouw Blanche, die hij meenam naar Zwevegem waar hij in 1920 onderwijzer werd. De jongensschool telde toen welgeteld vijf ‘meesters’! Alberic was dus schoolmeester, maar eentje uit de tijd dat die beroepsgroep nog een heel vooraanstaande rol speelde in het verenigingsleven van een dorp. In zijn tijd in Zwevegem, bijvoorbeeld, was zijn collega Georges Couckuyt jarenlang secretaris van de fanfare ‘De Ware Vrienden’, Marcel Remmerie en Aimé Messiaen waren na elkaar secretaris van het plaatselijke Davidsfonds, Raf Amez was dirigent van het kerkkoor, Gilbert Libbrecht regisseur van de toneelgroep ‘Vlaamsch en Vrij’, en Briek Ovaere (Alberic werd hij in het openbare leven vrijwel nooit genoemd) deed voor hen zeker niet onder. ‘Meester Briek’ was vooreerst de drijvende kracht achter het Zwevegemse ‘Werk van den Akker’, hij was een belangrijk speler bij het reeds genoemde ‘Vlaamsch en Vrij’ en hij ontpopte zich op latere leeftijd tot de man die boeken schreef over Zwevegem en zijn verleden. ‘Het Werk van den Akker’ heette voluit ‘Het Werk van den Akker en den Haard’. Het was naar Frans model opgericht in 1896 en een initiatief van katholieke bewindslieden. De eerste voorzitter was trouwens Auguste Beernaert, gewezen eerste minister. Ze zagen het onderhoud van volkstuintjes als een middel om de arbeiders een doel te geven om voor te werken en hen tegelijk af te houden van alcohol en andere verderfelijke invloeden van de stad. In Zwevegem was het een bloeiende vereniging, met veel leden, en ‘meester Briek’ moest er heel wat tijd in stoppen. Daarom gebruikte hij geregeld leerlingen uit zijn klas als boden om lidmaatschapsbewijzen en berichten bij de leden te bezorgen. Dat ‘Werk van den Akker’ bloeit nu nog voort in de vereniging ‘De Vlaamse Volkstuin’ (meer dan 35.000 leden).

141


Veel zichtbaarder was ‘meester Briek’ als toneelspeler bij ‘Vlaamsch en Vrij’. Deze groep werd opgericht in 1923 en bestond tot begin 1959 - na een langgerekt afsterven. En Alberic Ovaere was er al die tijd bij als uitstekend acteur. Hij kwam het best tot zijn recht in personages als Bolle Verbuyck in ‘De Paradijsvogels’ van Gaston Martens en vooral Schrobberbeek in ‘En waar de ster bleef stille staan’ van Felix Timmermans en E. Veterman. Volkse, zeg maar wat ruw gebekte figuren die hij met zijn stentorstem tot leven bracht. Geheel in die lijn lagen ook zijn uitbarstingen in de klas (ongetwijfeld honderd per honderd geacteerd, maar de scholieren waren danig onder de indruk, vooral de eerste keer dat het hen overkwam): “Gilder gloeiende kolvers van Moeizes, ge zit oltegaere te doom oom t’helpen doonderen”. Er was geen woord Frans bij. De lezer die meer wil weten over ‘meester Briek’ als acteur en over ‘Vlaamsch en Vrij’ kan het allemaal gedetailleerd terugvinden in de publicatie ‘Zanten en Zanen II’ (uitg. Amantine, 1999). Zo vluchtig als een toneelstuk kan zijn, zo blijvend zijn boeken. Toen hij ouder werd heeft Alberic Ovaere zich aan het schrijven en publiceren gezet. Het gaat om het boek ‘Zwevegem vroeger en nu’ (1964, Gemeentebestuur Zwevegem, met mooie tekeningen van Herman Verbaere) en de driedelige reeks ‘Sprokkelingen uit Zwevegem’s verleden’ (zonder jaar, in eigen beheer). Het eerstgenoemde werk is een beschrijving van de toestand van de gemeente in het publicatiejaar. Bij de eeuwwisseling heeft Jan Deloof daar op vraag van het gemeentebestuur een vervolg op samengesteld: ‘Zwevegem in het jaar 2000’. Het zal in de toekomst de moeite lonen om inhoud en afwerking van die twee boeken met elkaar te vergelijken en de snelle evolutie van onze gemeente op de voet te volgen. De driedelige reeks ‘Sprokkelingen’ zal anderzijds een onmisbare bron blijven voor al wie belangstelling heeft voor wat er bij ons in vervlogen tijden is gebeurd, want ‘meester Briek’ heeft enorm veel wetenswaardigheden opgezocht en geboekstaafd. Hij heeft daar verschrikkelijk veel werk in gestopt en er al bij al wat te Alberic Ovaere als Schrobberbeek in 'Waar de sterre bleef stille staan' van Felix weinig waardering voor gekregen. Timmermans en Eduard Veterman.

Bij zijn dood heeft zijn collega Raf Amez over ‘meester Briek’ geschreven: “Hij was een bezadigd en wijs man… Bij hem vielen vooral op: zijn buitengewone vitaliteit, zijn blij en opgeruimd karakter, gepaard met een grote dosis gezond verstand en realiteitszin… In tal van verenigingen… schiep hij door zijn opgewektheid, jovialiteit, scherts en kwinkslag een sfeer van hartelijkheid…” Het doodsantje van Alberic Ovaere vermeldt zijn talrijke eretekens en -titels, waarin we zonder de minste moeite zijn verschillende activiteiten kunnen terugvinden:      

rustend ereonderwijzer eresecretaris van het ‘Werk der Volkstuinen’ van Zwevegem bijzonder landbouwereteken 1e klas gouden medaille der Orde van Leopold II burgerlijk ereteken 1e klas van het Ministerie van Onderwijs Zilveren Palmen der Kroonorde 142


 Erkentelijkheidsdiploma Algemeen West-Vlaams Toneel Sint-Genesiusgild  Erkentelijkheidsdiploma 2e klas van het Muziekverbond van België

29 mei 1918 - Alberic Ovaere met zijn klas in Peissant

143


Valère - Jules Ovaere Geboren in Sint-Denijs op 25 september 1903 en overleden in Sint-Denijs op 24 maart 1977. Zoon van Camiel Ovaere, klompenmaker in Sint-Denijs, en van Pelagie Delplancke. Broer van Alberic Ovaere, die eveneens voorgesteld wordt in dit tweede deel. Gehuwd met Eva Cottenier (Heestert 10 januari 1905 – Heestert 26 november 1989). Ze hadden twee dochters, Estelle en Christine. Valère Ovaere volgde lager onderwijs op de Dries in Sint-Denijs, in het ‘Frans klooster’, waar een religieuze orde onderricht verstrekte in het Frans. Vandaar dat Valère zijn plechtige communie deed “en l’église paroissiale de Saint-Genois le 21 mars 1915.” Net als zijn oudere broer Alberic studeerde hij voor onderwijzer aan de normaalschool in de abdij Bonne-Espérance (Vellereille-les-Brayeux, ten zuiden van Binche) en behaalde er zijn diploma op 29 juli 1922. Valère Ovaere begon zijn loopbaan als onderwijzer in Sint-Denijs, aan de Gaaihoek, waar Charles-Louis Tytgat (1887-1960) schoolhoofd was in een schooltje met twee klassen. Daarna kreeg hij een betrekking aan de gemeenteschool van Sint-Denijs, in het centrum, en bleef er tot aan zijn pensioen. Aan de Gaaihoek werd hij vervangen door Lucien Vandenbulcke. Valère was lid van het Davidsfonds, maar vervulde er geen bestuursfunctie in. Hij werkte wel ijverig mee met de toneelvereniging ‘Deugd en Vreugd’, als spelend lid en na de tweede wereldoorlog ook als regisseur. We hebben geen volledig overzicht van zijn activiteiten, maar in 1947 speelde hij bijvoorbeeld mee in het stuk ‘Den vaderland ghetrouwe’ (opvoeringen op 21 en 25 december, om 4 uur – toegangsprijs 10 en 15 frank). En in 1948 regisseerde hij ‘Het rechte spoor’, een bewerking voor mannenrollen alleen van ‘De rechte lijn’ van Jan Fabricius, een drama dat zich afspeelt onder de kolonialen in Congo (althans in de Vlaamse bewerking, want oorspronkelijk ging het om Nederlands-Indië). Hij speelde zelf de rol van ingenieur Wilko de Hondt (opvoeringen op 25 en 26 december, om 4 uur). Aansluitend werd ook ‘Tobias staat perplex’ gespeeld, want het was toen gebruikelijk de traan na het opvoeren van een drama weg te pinken met de lach van een klucht. Maar Valère Ovaere was vooral een man die enorm veel hield van zijn geboortedorp en er alles over wilde weten en opschrijven. Hij was bij de initiatiefnemers die ‘Het Snipperkensblad’ nieuw leven inbliezen. Dit was een maandblad dat voor het eerst verscheen op 10 juli 1898. Stichter, promotor en bezieler was dr. Victor Froedure (18721953) en zelfs Stijn Streuvels werkte toen mee met een vervolgkortverhaal. ‘Het 144


Snipperkensblad’, met veel wetenswaardigheden over Sint-Denijs en zijn geschiedenis, kende in januari 1972 een tweede geboorte door toedoen van Valère en de zijnen, maar het kwam ook die tweede keer in grote ademnood en moest het loodje leggen. Maar net in die tijd - hij was toen al rustend schoolhoofd – kwam hij ertoe zijn ‘Sint-Denijs vroeger en nu’ uit te geven, in twee banden (1973 - eigen beheer - 491 bladzijden – met illustraties van schoolhoofd Maurice Versteele). In dit kort bestek kunnen we geen uitvoerige bespreking van dit werk opnemen, maar het is een waardevolle verzameling historische en heemkundige inlichtingen. In zijn inleiding toont de auteur zich een erkentelijke zoon, met de woorden: “In de eerste plaats dank ik mijn ouders om talrijke gegevens, die zij ons onbewust verschaften tijdens de gezellige winteravonden rond de keukenstoof.” Dan begint Valère Ovaere met de geografie, toponymie en demografie van zijn geboortedorp. In het deel over de economie beschrijft hij onder meer de Sint-Denijse windmolens. Er is een hoofdstuk over het bestuur voor en na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 en daarin mocht de beruchte kerkhofkwestie van Sint-Denijs natuurlijk niet ontbreken (landelijk bekend geraakt door de legendarische televisieserie ‘Beschuldigde, sta op’). Interessant zijn ook de delen over het onderwijs en het maatschappelijk leven. Tot en met de volksspelen en de kinderspelen voor jongens en meisjes komen erin aan bod. De hele rurale samenleving van vroeger herleeft. Dat is ook het geval in het deel ‘Uit de oude doos’, met informatie over legenden, spreuken, versjes, volksgeneeskunde, toverij… Dan volgen nog korte berichten over vijftien figuren van Sint-Denijs, historische herinneringen (inclusief de twee wereldoorlogen) en om te eindigen gegevens over de parochie (kerk, kerkhof, kapellen, pastoors enzovoort). Het is duidelijk dat de auteur materiaal verwerkt dat hij jarenlang met aandacht en liefde samengebracht had. Valère Ovaere heeft nog andere teksten nagelaten, die echter niet zelfstandig gepubliceerd werden. Het gaat om ‘Sint-Denijs in de oorlog 1914-18’ en ‘Sint-Denijs in de oorlog 40-45’. In dit laatste is onder meer het dagboek vervat dat Valère Ovaere bijhield van 10 mei 1940 tot 6 december 1947 en waarin dag voor dag de belangrijkste plaatselijke gebeurtenissen staan opgetekend. Deze onderwijzer heeft belangstellend en volhardend de geschiedenis van zijn geboortedorp van onder het stof gehaald en/of van de vergetelheid gered. “Wie schrijft, die blijft.” Moge dat ook bewaarheid worden voor Valère Ovaere.

Valère in het midden met pijp met de acteurs van het stuk 'Den Vaderland Ghetrouwe' opgevoerd door de toneelgroep Deugd en Vreugd.

145


Daniël Ranson Geboren in Heestert op 5 juni 1911 en overleden in Heestert op 5 augustus 1982. De naam Daniël Ranson zal wel altijd verbonden blijven aan de Heestertse turnclub ‘Yzervast’ waar hij meer dan 50 jaar een bezielde voortrekker en leider is geweest. Hij was de zoon van Emiel Aimé Ranson, kleermaker, en Marie-Louise Lievrouw. Samen met zijn oudere zus Adrienne en jongere broer René groeide hij op in de Gauwelstraat 125 (nu nr.48) te Heestert. Zijn grootmoeder, langs moeders zijde, was Sophie Vervaeke. Meter Fie, die in 1936 als honderdjarige werd gevierd en een jaar later (mei 1937) het bezoek kreeg van koning Leopold III, woonde in café ‘In den Jager’ eveneens in de Gauwelstraat. In de woning van kleindochter Veronique hangt haar schilderij dat bij die gelegenheid werd gemaakt. Na zijn lagere school in Heestert leerde Daniël de kleermakersstiel aan zijn vader. Op 14 april 1939 trad hij in het huwelijk met Marguerite Vandenbulcke. Het gezin ging wonen in Plaats 23 (nu Vierkeerstraat 11) en kreeg één dochter Christiana. De klanten kwamen bij hem aan huis om de maat te laten nemen. Alles deed hij zelf: het patroon tekenen, de stoffen uitknippen en dan helemaal met naald en draad voorlopig alles in elkaar steken. Meerdere malen moesten de klanten komen passen vooraleer hij definitief alles in elkaar stak. Hij spendeerde uren in zijn naaiatelier op de zolderkamer. Eénmaal afgewerkt stond hij erop om persoonlijk de kledij, gewikkeld in een zwart doek, naar de klanten te brengen. Geen kilometer was hem te ver met de fiets. Naast de job van kleermaker heeft Daniël ook nog verzekeringen verkocht tot de wetten veranderden en alles te ingewikkeld werd. In juni 1925 leefde ‘meester Raoul Surmont’ met het idee om een turnclub op te richten. Hij trok met zijn voorstel naar onderpastoor Dekeyser en samen gingen ze op zoek naar een bestuur. Op 17 juni werden de eerste inschrijvingen genoteerd en enkele dagen later waren er al 35 leden. Zo werd ook Daniël op veertienjarige leeftijd lid van de splinternieuwe turnclub, eerst onder leiding van meester Surmont en vanaf 1927 van meester Gerard Tarras. Binnen de club werd ook een trompetten- en trommelkorps opgericht waarvan Daniël eveneens lid werd. In 1930 behoorde hij tot de eerste toestelwerkers. Hun trainingen gebeurden niet altijd in de beste omstandigheden. Zo moesten ze begin jaren dertig oefenen 146


op de hooizolder van de boerderij van Cyriel Vanherpe. Yzervast Heestert organiseerde in 1935 voor het eerst het West-Vlaams turngouwfeest. Dit evenement kostte de organisatoren bloed, zweet en tranen, maar het werd een grandioos succes, vooral door de prestatie van Daniël Ranson, die West-Vlaams kampioen werd. Tijdens de oorlogsjaren was de turnclub inactief, maar samen met nog enkele leden durfde Daniël het aan om verder te turnen in de fabriek ‘La Flandre’ in Zwevegem. Ze traden zelfs af en toe op voor het goede doel en demonstreerden in 1944 voor de Canadese soldaten. Natuurlijk een gewaagde onderneming!

De toestelwerkers in 1930. Van l-r: Daniël Ranson, Louis Wolfvelde, Jules Cheyns, Gomar Cheyns, ?? en Michel Vanderbeken.

Op 7 september 1945 werd de turnkring heropgericht. Jules Deconinck, André De Groote en de voormalige West-Vlaamse kampioen Daniël Ranson, die o.a. het piramideteam voor zijn rekening nam, waren de nieuwe leiders. Een voorstelling op 26 oktober 1947 in Sint-Denijs ter gelegenheid van de inhuldiging van burgemeester Marcel Vandewalle liep voor Daniël helaas slecht af. Aan het einde van dit feest, bij een piramide in de acrobatie, brak hij zijn been. Wegens een bijkomende operatie kon hij pas in februari 1948 het hospitaal verlaten. Ter gelegenheid van het zilveren jubileum van Yzervast en het West-Vlaams Gouwfeest in Heestert werd op 25 juni 1950 hulde gebracht aan zeven jubilarissen. Daniël kreeg de zilveren medalle van B.K.T.S. (Belgische Katholieke Turn- en Sportfederatie). In 1953 ontving hij van de Minister van Volksgezondheid en Gezin de zilveren medaille der Orde van Leopold II voor meer dan 25 jaar lid bij Yzervast Heestert. In 1957 werd een bloeiende afdeling ‘veteranen’ in het leven geroepen. Meer dan 20 jaar heeft Daniël dit team geleid, met heel wat optredens binnen en buiten de gemeente Heestert en ook verschillende deelnames aan wedstrijden. Ter gelegenheid van het gouden jubileum van de turnvereniging en het West-Vlaams Gouwfeest in Heestert ontvingen de twee pioniers Jules Cheyns (50 jaar lid en 30 jaar voorzitter) en Daniël Ranson (50 jaar lid en 30 jaar leider) op 1 juni 1975 de gulden 147


onderscheiding van de bond en de zilveren palm in de kroonorde uit de handen van bestendig-afgevaardigde Piet Montballyu.

Daniël Ranson als leider van de ‘veteranen’ tijdens een optocht door Heestertplaats en bij de deelname aan een wedstrijd.

Midden in de nacht, geheel onverwacht, is Daniël overleden. Op zijn bidprentje staat vermeld: 4 augustus 1982, doch de officiële overlijdensdatum is 5 augustus. Iedereen heeft hem gekend als een aangename, spontane en vooral ludieke man die graag eens een klucht vertelde.

148


Jules Sarre Geboren in Izegem op 23 december 1904 en overleden in Kooigem op 5 mei 1972. Zoon van Adolf Sarre en Helena Stryckx. Priester gewijd te Brugge op 7 september 1930. Hij begon zijn taak als priester in het college van Avelgem op 10 september 1930. Werd medepastoor te Werken op 24 augustus 1931 en medepastoor te Menen St. Franciscus op 22 augustus 1946. Pastoor te Dranouter op 1 oktober 1953 en pastoor te Sint-Denijs op 23 maart 1962, Kerkstraat 3. Hij was de priester met de fijne kunstenaarsziel, die de pracht en de schoonheid van Gods schepping kleurrijk vastlegde op doek of paneel, waarop de heerlijkste landschappen en de kleurrijkste taferelen pronkten. Hij was bovendien ook musicus en kende in die tijd nog de kunst om de hele kerkgemeenschap bij de gezangen te betrekken. Hij componeerde zelf ook kerkliederen, vermoedelijk voor eigen gebruik, in zijn kerk. Pastoor Jules Sarre was proost van de Katholieke Bond van Gepensioneerden evenals van de Katholieke Arbeidersvrouwen (KAV). Met deze KAV organiseerde hij ieder jaar op Derde Sinksendag een bedevaart naar O.L.V. van Elverdinge. Na de bedevaart zakte de groep af naar de Belgische kust. Ook bij de mannen zorgde pastoor Sarre voor animatie. Zo organiseerde hij tijdens het kermisweekend ooit een voetbalwedstrijd tussen de schuttersclub en de wielerclub. De pastoor, samen met Jacques Dragon, stelde de ploeg van de schutters samen. In die periode hadden spelers met donkere huidskleur hun intrede gedaan in het Belgisch voetbal. La Gantoise bijvoorbeeld had zijn rangen versterkt met Mokuna. Voor de pastoor was dit een voldoende aanzet om in het elftal van de schuttersclub ook een donkere speler op te stellen. Frans Malfait werd aangeduid als de ‘zwarte parel’. Men stuurde een boodschapper naar de lokale banketbakker, Kamiel Delrue, om ‘zwartsel’ te halen. Met het kleursel van de bakker werd Frans geprepareerd als de ‘enige echte’, de ‘onovertroffen Mokuna’. Maar ja, alles wat de welwillende Delrue aan kleurstof had kunnen meegeven was poeder om ‘rode neuzen’ te maken. Dat poeder heeft echter een Mokuna-Indiaan opgeleverd. Na afloop van de wedstrijd, en nog dagen erna, liep Frans erbij als een jonger broertje van Sitting Bull.

149


Op weg naar een eerste-communiefeest sloeg het noodlot toe. Bij pastoor Sarre in de auto zat zijn huishoudster Marcelle Covemacker. Geen van beiden overleefde de botsing. (Marcelle, geboren te Dranouter op 26 oktober 1923, was op 14 april 1967 uit haar geboortedorp naar Sint-Denijs gekomen om huishoudster te worden bij pastoor Sarre.) Verstomming en verdriet troffen heel zijn parochiegemeenschap. Zijn plotse heengaan versterkte bij allen nog het beeld van pastoor Sarre als de joviale priester, de mensenvriend, de verzoener, die de harde kanten van het dagelijkse leven af kon vijlen, die met een breed handgebaar liefde en vrede wist te zaaien.

Foto van aan de kust met: Pastoor Jules Sarre, Jacqueline Demeerlaere, Monique Parent, Elisabeth Vincke, Marie Jeanne Esquenet, Maria Debackere, Maria Vanovertveldt, Germaine Vandenbulcke, Maurits Bruggeman, Marie Claire Libbrecht, Diana Vanrenterghem, Julia Vromant, Leentje Callens, Irène Glabeke, Yvonna Desmet, Julia Vanbetsbrugge en Maria Esquenet.

Pastoor Jules Sarre voor de schildersezel.

150


Gerard Seynaeve Geboren in Rollegem op 6 mei 1919 en overleden in Roeselare op 19 september 1993. Gerard Seynaeve was de enige zoon van een Rollegemse bakker. Na zijn lagere school in Kain bij Doornik volgde hij zijn middelbare studies in het Frans. Hij wou priester worden. Omwille van zijn vrienden koos hij het bisdom Brugge boven Doornik. Op 2 mei 1943 werd hij priester gewijd. E.H. Gerard Seynaeve was vooreerst 14 jaar leraar in Ieper, vervolgens 15 jaar onderpastoor op de Sint-Rochusparochie in Kortrijk en 16 jaar pastoor van de Sint-Eligiusparochie in Moen. Toen hij op 1 september 1987 aalmoezenier werd in het SintHenricusrustoord in Roeselare-Rumbeke, was het zijn hartewens om zich nog een zeventiental jaar voor de bejaarden te kunnen inzetten. Zijn vele hartelijke gesprekken met de mensen - vooral de zieken - heeft hij echter niet zo lang meer kunnen aanhouden. Op vrijdag 16 april 1971 werd E.H. P. Nicaise, pastoor van Helkijn, benoemd tot pastoor van Moen. Drie dagen later kreeg hij een hartaanval en stierf op 2 mei. Bisschop Mgr. De Smedt, die op 8 mei van dat jaar kwam vormen, kon niet op de pastorie noch op het gemeentehuis ontvangen worden. Er was geen pastoor en burgemeester Roger Degroote was erg ziek. De bisschop bracht de jonge burgervader ten huize een bezoek. Roger overleed thuis op 5 juni ’71. Het was de eerste begrafenis voor de nieuwe pastoor. Samen met de dynamische en ondernemende E.H. André Vanneste, de laatste medepastoor van Moen, wist pastoor Seynaeve de Sint-Eligiusparochie actief en aantrekkelijk te maken. In 1972 werd een parochieraad in het leven geroepen, de parochiezaal werd in een nieuw kleedje gestoken en het zangkoor werd nieuw leven ingeblazen. Zelfs het afgedankte orgel werd ontmanteld en weer speelklaar gemaakt. Dankzij Gerard verliepen de menselijke contacten heel vlot. Bij zover en zoveel dat zijn trouw zwart straathondje, met de naam ‘Blackie’, alom bekend werd en de sympathie van vele parochianen genoot. De pastoor met zijn hondje waren vertrouwd in het straatbeeld. Na de viering van zijn 40-jarig priesterschap, de verplaatsing van zijn medepastoor en het besef van zijn afnemende krachten wou de Moense geestelijke vader het wat rustiger aan doen. Na jarenlang het lief en leed op de Sint-Eligiusparochie te hebben meegemaakt wou hij zijn bezigheden beperken tot het verzorgen van gebeden, plechtigheden en het leggen van contacten met bejaarden en de bewoners van het rustoord. Vooraleer afscheid van Moen te nemen trok Gerard met de kloosterzusters en zijn huishoudster, Yvonne Orroi, die hem na het vertrek van E.H. André Vanneste bijstonden op dankreis. Het afscheidsfeest van de parochie had op 8 augustus 1987 plaats. Na de opendeurdagen n.a.v. de viering van het 151


20-jarig bestaan van het rustoord Sint-Henricus te Rumbeke deed Gerard Seynaeve op zijn nieuwe werkplaats zijn blijde intrede. Als pastoor van Moen werd hij op 24 november 1987 door E.H. Henri Verstraete vervangen. De nieuwe Moense herder was voorheen priester in Oostrozebeke.

E. H. Gerard Seynaeve

152


Anna Stevens Geboren in Desselgem op 10 juni 1903 en overleden in Heestert op 22 september 2011. Dochter van Henri Stevens en Leonie Vandercruyssen. Gehuwd te Waregem op 10 februari 1926 met Aloïs Deketele (geb. Nokere 25 februari 1898), met wie ze drie kinderen had: MarieJosé, Henri en Jeannette, alle drie in Nokere geboren. Om een Bretoens dichter te citeren, weliswaar lichtjes aangepast: “heel lang in leven blijven was haar meesterwerk.” Ze werd immers 108. En om daar nog een passend gezegde van bij ons aan toe te voegen: “Anna Stevens zal niet moeten terugkomen omdat ze niet genoeg gewerkt heeft…” Daarmee is deze vrouw goed getypeerd. Anna’s man was zelfstandig loodgieter (later samen met zijn zoon Henri). Toen ze op 20 september 1930 naar Sint-Denijs kwamen gingen ze op de Dries wonen, en opende Anna daar een winkel met hoofdzakelijk ijzerwaren, maar ook allerhande gleierwerk, muizenvallen, potten en pannen. Later, na de oorlog, trok ze naar de Dalestraat 4, waar ze bovendien ook gas verkocht. Ze is niet gespaard gebleven van tegenslagen. Ze overleefde haar man en alle drie haar kinderen. Haar schoonzoon, Germain Bulteel, is verongelukt terwijl hij aan zijn eigen auto aan het werken was. Plots is het chassis van de auto tegen de grond geklapt, terwijl Germain eronder bezig was. Toen haar kinderen het huis uit waren en haar man reeds overleden was, sloot ze haar winkel en vestigde zich op de Kerkeberg, naast het huis van de pastoor, in de oude onderpastorie (daterend van 1731). Daar had pastoor Jules Sarre (eveneens opgenomen in dit tweede deel) in 1966 de openbare bibliotheek in ondergebracht. Het gebouw was groot genoeg en met de bib in huis zag ze nog geregeld volk over de vloer komen ook. Je kwam er binnen door een brede gang. Rechts en achteraan had je de bib, links woonde Anna. Iedereen was daar gelukkig mee, al had Jozef Malfait, de bibliothecaris, een enkele keer kopzorgen met … haar hond. Want een hond in een bib is een klein beetje vergelijkbaar met een olifant in een porseleinwinkel, nietwaar. Volmaakt geluk is niet van deze wereld. Aards geluk vond Anna ook niet in ‘dolce far niente’, zalig niets doen. Stil zitten was echt niets voor haar. Op haar 75ste ging ze werken bij Favril te Avelgem, waar ze verschillende jaren de hele huishouding beredderde.

153


Anna was lid van de Katholieke Bond van Gepensioneerden vanaf haar 65e en ze bleef dat tot aan haar dood. Ze was ook aangesloten bij de hobbyclub te Sint-Denijs. Breien was haar lang leven (c’est le cas de le dire!). Anna Stevens verbleef de laatste periode van haar leven in het rusthuis Marialove te Heestert. Haar begrafenis vond plaats in de St.Dionysiuskerk te Sint-Denijs op woensdag 28 september 2011, met een dienst van 10 uur.

L-R: Aloïs Deketele, Marie José Deketele, Henri Deketele, Jeannette Deketele en Anna Stevens

154


Georges Suys(1) - Alfons Suys(2) (1) Geboren

in Heestert op 17 maart 1885 en overleden in Heestert op 25 oktober 1951. (2) Geboren in Heestert op 14 juli 1927 en overleden in Kortrijk op 7 augustus 2004.

Georges Suys Hij was het vierde kind van Henri Suys (Bergen 1843 - Heestert 1927) en Laetitia Veys (Heestert 1845 - Heestert 1917), die vijf zonen hadden. Gustaaf en Emiel werden loodgieter en Gaston, Arthur en Georges leerden de bakkersstiel. Enkel deze laatste vestigde zich als bakker in Heestert. Tijdens de eerste wereldoorlog werd hij opgeëist als civielarbeider en weggevoerd naar Duitsland. Als gevolg van heel wat slagen keerde hij terug met een gebroken arm. Kort na de oorlog huwde Georges met Rachel Derycke en het gezin kreeg 3 kinderen, waarvan de jongste, Alfons, hem later opvolgde in het bedrijf. Hun bakkerij bevond zich op het adres Plaats 36 (nu Vierkeerstraat 39) tegenover de gemeentelijke jongensschool. Voor de landbouwers die zelf hun meel bij hem binnenbrachten bakte hij hun brood en trok dan met zijn wit paard en zijn kar door de gemeente om zijn klanten te bedienen. Van iemand die ze niet alle vijf meer had zei men in Heestert: “Ze gaan hem wegvoeren met Suyzie z’ne witten” (het gezegde was ook elders bekend. In Zwevegem luidde het: “met Callie ze witten”). Tijdens de tweede wereldoorlog werd zijn naamgenoot, loodgieter Georges Suys, door de Duitsers per vergissing opgehaald en dan weer vrijgelaten. Nadien werd bakker Suys meegenomen, omdat ze hem ervan verdachten bij de weerstand te horen. Gelukkig mocht ook hij weer terugkeren. Bakker Georges was steeds blijmoedig en opgeruimd en won zo de harten van groot en klein. De schoolkinderen die van heel ver te voet kwamen mochten in de bakkerij aan de school hun middagmaal eten. In hun gamel die ze van thuis hadden meegebracht warmde zijn vrouw Rachel het eten op. Aangezien de kinderen ’s zondags nuchter naar de H.Mis trokken, mochten ook zij die veraf woonden bij Georges en Rachel ’s middags eten. Tot aan zijn laatste levensdag was zijn bakkersstiel zijn hoofdbekommernis en zijn grootste voldoening. Helaas, op 66-jarige leeftijd is Georges haastig overleden. Met het ouderwets boerenbrood dat zijn vader bakte en waar je stevige boterhammen van had is zijn zoon Alfons dan doorgegaan.

155


Alfons Suys Nadat hij tot zijn 16 jaar lagere school had gelopen in de gemeenteschool tegenover de bakkerij was het werken geblazen. Vader moest bijgestaan worden, want hij werd een dagje ouder en was niet meer zo goed te been. Zo leerde hij de stiel. Toen vader Georges in 1951 schielijk overleed stond Fons er op 24jarige leeftijd alleen voor. Tot dan had hij enkel de rol van bakkersknecht mogen vervullen: bloem aangeven, deeg rollen en het gebakken brood uit de oven halen om het in de rekken te plaatsen. Het echte bakkerswerk was voor vader; zelfs al moest hij erbij gaan zitten, zelden of nooit gaf hij het werk uit handen. Het jaar daarop wilde Alfons voor zijn eigen broodje zorgen en huwde hij met Irène Daene uit Sint-Denijs. Hij had een goede keuze gemaakt, want zij is voor hem in dat harde beroep altijd een grote hulp en steun geweest. Ze hielden beiden van de bakkersstiel, alleen of samen bij de oven, in de winkel of op ronde. Ze deden het graag, al hebben ze veel ‘getsjoold’. Suyske bakte brood waarnaar we nu dikwijls tevergeefs zoeken. Van extra vet wilde hij niet weten. Het werd met ‘betere bloem’ gebakken, lange tijd in een oude stenen oven die met lemen en hout op temperatuur werd gebracht. Later kwam dan de steenkool en de laatste jaren werd er gas gebruikt. Mensen van buiten de gemeente namen soms vijf broden ineens mee, want Suyskes boerenbrood, gebakken op vaders wijze, bleef enkele dagen vers. In de namiddag deed hij zijn broodronde, door weer en wind, langs smalle, hobbelige wegen van grind.

Alfons als jonge bakker.

Jaren later… maar Suyskes boerenbrood is lekker gebleven, gebakken op vaders wijze.

Tijdens en na de oorlog werd met grote ‘netten’ aan de fiets naar de uitkanten van de gemeente gereden. Vooral in de winter was het geen lachertje. Op oudejaarsavond van 1952 trokken Fons en Irène, amper enkele weken getrouwd, met vijf taarten te voet door de 156


sneeuw naar de afgelegen wijk ‘de Katte’. Alfons probeerde om over een gracht te springen, maar taarten en Alfons kwamen in het ijswater terecht. Aan ‘de Kroone’ zijn de bewoners de bakker nog tegemoet gekomen! Hij stapte schoorvoetend door de hoogopgewaaide sneeuw met een grote zak vol broden op zijn rug en vond haast zijn weg niet meer. Rond de jaren vijftig kocht hij een bakkersfiets, voortgetrokken door Frieda, zijn trouwe witte hond. Vijf jaar heeft hij ermee rondgetoerd. De ronde werd altijd maar groter en er werd een ‘triporteur met motor’ gekocht en nog wat later, toen Moen en Avelgem erbij kwamen, schafte hij zich een bestelwagen aan. De bakkersstiel heeft in de loop der jaren tal van veranderingen ondergaan, maar het brood van Suyske is steeds lekker gebleven. In de winkel verkochten ze van alles: snoep, kaas, zelfs groenten en fruit kon je (in de volksmond) ‘bij bakker Suyzie’ in Heestert krijgen. De kinderen waren dol op hun ‘snoepwinkel rechtover de school’, al werden ze af en toe door Fons, die steeds welgeluimd was, in het ootje genomen. Als hij iemand kon foppen zou hij het zeker niet laten. Hij was een legende van kwinkslagen, farcen en stoten, een onvergetelijke volksvriend, één van de talrijke dorpsfiguren in de Vierkeerstraat. Met pijn in het hart ruilden Alfons en Irène op 12 januari 1991 de warme oven en hun winkel in voor de gezellige warmte van de ruime woning in de wijk Kampenhove.

157


Edouard Toulouse Geboren in Roncq (Nord, Frankrijk) op 26 november 1864 en overleden in Zwevegem op 17 mei 1966. Zijn ouders waren Vlamingen die uitgeweken waren naar Noord-Frankrijk, maar Wardje Toulouse heeft ze nauwelijks gekend: hij was nog maar zeven jaar toen hij wees werd. Hij had twee broers en twee zussen, en alle vijf werden ze uitbesteed aan pleegouders. Op die manier kwam Wardje in Zwevegem terecht, bij de familie Charles en Mathilde Vanhoutte-Paemelaere, aan het Bakkerietje. Lange tijd was hij niet anders bekend dan als ‘Wardje van Paomeleirs’. De vrouw was thuisweefster en de man was vlashandelaar. Het was nog de tijd van ‘Arm Vlaanderen’ en van schoollopen kwam niet veel in huis: Wardje moest spoelen maken bij het weefgetouw. Reeds als elfjarig jongetje moest hij school en spoelen laten voor wat ze waren en moest hij zijn mannetje leren staan met een veel zwaardere boothamer. Hij had immers zijn eerste communie gedaan en was dus geen kind meer! Van dan af was het al boten en roten wat de klok sloeg. In 1891 trouwde hij met Marie Arckens (geboren in Zwevegem op 29 november 1861) en ze vestigden zich aan de Kapel Milanen. Hun eerste brood verdiende hij als knecht bij notaris Vande Venne in de Kortrijkstraat (nu nummer 11), maar na zes jaar werd hij hulphovenier bij Vanleynseele, een grote baas van de textielfabriek La Flandre (nu het gemeentehuis, Otegemstraat 100). Wardje en Marie kwamen in de Kwadepoelstraat wonen. Ze ‘kochten’ zeven kinderen en vader keek uit naar meer inkomsten. Hij was niet bang van het werk en trok op als seizoenarbeider naar Croix-Wasquehal. Lange dagen en soms ook nachtwerk, als er ‘klaere maene’ was. Marie kreeg 782 frank in haar handen, een overweldigend fortuin, maar Wardje zag eruit als de dood op stokken, zodat Marie het jaar nadien de brief voor een nieuwe bietencampagne in de kachel gooide. Toen hij honderd was geworden gekscheerde Wardje daar nog over: “Ze wa vervaerd da’k ginter geenge bleuvn!” In het jaar 1896 ging hij weer aan het Bakkerietje wonen en begon ‘te Bekaerts’. Hij verdiende er om te beginnen 14 frank per week (2 frank meer dan bij zijn vorige werkgever) en na een paar weken 16 frank per week. Toen werkten er bij Bekaert amper 65 man. Het zwerven was voorbij: Ward werd voor negen jaar verzinker, maakte daarna 27 jaar lang prikkeldraad en tenslotte nog drie jaar ijzeren bobijnen voor dat prikkeldraad. Tussenin werd hij soms tewerkgesteld bij het laden van schepen op de vaart.

158


Hij ging op pensioen in 1929. Hij mocht nog geen vijf jaar genieten van het samenzijn met zijn vrouw: ze stierf op 24 mei 1934, op 73-jarige leeftijd. Hij hield het een kleine vijf jaar alleen vol, maar trok op 18 januari 1939 in bij zijn zoon Achiel en diens vrouw Julia Sagaert, in de Ellestraat nummer 6. De datum is zo goed bekend omdat Julia juist die dag haar jongste telg (Jeannine) ter wereld bracht. Wat Julia de bedenking ontlokte: “k’hè d’r vandaoge twië mee ne kiër gekocht, ne kliënen en ne grootn.” Tot aan zijn 90ste verjaardag trok Wardje Toulouse rond in het centrum van Zwevegem om de ‘lochtingen’ bij de mensen te gaan ‘omedelven’. Hij deed dat te voet, met de spade op zijn schouder. Tot zoon Achiel op een dag die spade brak (er werd meteen gefluisterd dat hij het opzettelijk had gedaan om zijn vader weg te houden van de jenevers van de lochtingeigenaars). Nadien was Wardje nog maar zelden ‘langs de straete’ te zien, wat niet belette dat hij nog geregeld onder de mensen kwam. Luister maar: Jaak Vyncke, een zoon uit café ‘De Wisse’ aan de Losschaert, woonde naast het café en was getrouwd met Jacqueline Toulouse, een van Wardjes kleindochters. Jaaks vader was groentenhandelaar en had in de jaren 1950 geregeld stapels houten bakjes over. Wardje was bereid die bakjes te verwerken tot brandhout, maar op één voorwaarde: dat hij een hele week bij Jaak Vyncke mocht logeren. ’s Avonds trok Wardje dan naar ‘De Wisse’, om er tot een gat in de nacht te kaarten! Op zijn honderdste verjaardag waren nog twee van zijn kinderen in leven: Achiel en Julia (die getrouwd was met Joseph Clement, uit café ‘Sint-Aernout’ te Knokke). Hij had toen acht kleinkinderen en 18 achterkleinkinderen. De eeuweling werd officieel gevierd op 28 november 1964. Er was eerst een ontvangst op het gemeentehuis en daarna een feestmaal in de Sporthal in de Kouterstraat, op kosten van de firma Bekaert. Een groot bal sloot de dag af, waarbij Wardje pertig de dans inzette met zijn dochter Julia. De aangifte van zijn overlijden gebeurde door zijn kleinzoon Jacques Toulouse en door de bovenvermelde Jaak Vyncke.

Wardje, omringd door schoondochter Julia Sagaert en zoon Achiel, krijgt bezoek van een afvaardiging van het gemeentebestuur: gemeentesecretaris Jeroom Claeys, schepen Joseph Vandevelde, burgemeester Antoon Bekaert en schepen Marcel Blancke.

159


Julia Toulouse, Julia Sagaert, Wardje, Achiel Toulouse, Zuster Elza Dierick (kleindochter van Wardje).

Links: met Julia Toulouse (die gedeeltelijk Joseph Clement verbergt), Julia Sagaert en Achiel Toulouse rechts: ‘Medamke Bekaert’ overhandigt bloemen aan Wardje tijdens het feestmaal.

(Voor dit stukje hebben we onder meer gebruik kunnen maken van een kort, niet ondertekend artikel in het personeelsblad van Bekaert. We danken de onbekende schrijver voor de verstrekte informatie). 160


Jacques Tytgat Geboren in Rijsel (Fr.) op 11 december 1925 en overleden in Gent op 1 oktober 1995. Zoon van Robert Tytgat en Margaretha Kerckhof. Vader was sculpteur van meubelen. Ze woonden in Cambrai (NoordFrankrijk). Echtgenoot van Astrid Deryckere. Gehuwd in 1951. Er waren vier kinderen: Johnny, Eddy, Rudy en Freddy. Jacques was maar zes maanden oud toen zijn moeder overleed. Hij werd opgevoed door zijn grootouders van moederskant in Wervik. Tot overmaat van ramp overleed ook zijn vader in 1944 als oorlogsslachtoffer: hun huis werd gebombardeerd en vader was dood. Jacques ging naar de lagere school in Wervicq-Sud. Hij wou graag veearts worden, maar opa, die beenhouwer was in Wervik, besliste dat zijn enig kleinkind zijn handelszaak zou voortzetten. Op 14-jarige leeftijd leerde Jacques zodoende de stiel bij opa Henri Kerckhof. Jacques Tytgat begon in Zwevegem als beenhouwer in september 1952, op het adres Otegemstraat 90, waar hij de bestaande beenhouwerij van Jules Vandewalle overnam. Later kon hij de woning ernaast kopen, nr. 92, nu beenhouwerij Carl. Jacques begon direct met de specialiteit van zijn opa, namelijk paardenvlees. Alles wat van een paard afkomstig was, was bij Jacques te koop. In het begin was het wel even aanpassen geblazen voor zijn echtgenote Astrid, die uit een modehuis kwam. Ze had nog nooit een stuk vlees in haar hand gehad, en nu moest ze snijden, wegen en verkopen. Maar dat stoorde de klandizie duidelijk niet: als je bij ‘Jackie de peirdeslachter’ iets wou gaan kopen mocht je van veel geluk spreken als de klanten niet tot buiten stonden aan te schuiven. Het was absoluut niet uitzonderlijk om 10 tot 20 klanten buiten in de rij te zien staan. Jacques was ook enig in zijn soort. Zijn winkel was toegankelijk van ‘s morgens 5 uur tot ‘s avonds 22 uur, dit heel speciaal voor het volk van Bekaerts. In om het even welke ploeg ze werkten, veel mensen trokken vooraleer ze naar hun werk stapten binnen bij de paardenslachter om hun bestelling te laten klaarzetten tegen het einde van hun ploeg. Dan moesten ze nooit aanschuiven. Het vele werk eiste echter zijn tol. Op 39-jarige leeftijd kreeg Jacques zijn eerste hartinfarct. Volgens de overtuiging van zijn echtgenote was de man die ze eerst voor een ‘artiest’ hield, Dr. Carlos Commeyne (ook opgenomen in dit deel), de geneesheer die van Jacques ‘een nieuwe’ gemaakt heeft, zodat hij zijn job kon voortzetten tot zijn 55ste. Rond 1980 moest hij, opnieuw na hartklachten, noodgedwongen zijn activiteiten stopzetten. De beenhouwerij 161


werd overgenomen door zijn oudste zoon Johnny, gedurende een jaar of vijf. Sindsdien door Carl Vermeersch, die de zaak intussen uitgebreid heeft en het huis waar Jacques ooit begon aangekocht heeft en mee opgenomen in de zaak. Jacques reisde graag en trok vooral graag naar ItaliĂŤ. Maar de weinige vrije tijd die hij had ging vooral naar de Schuttersvereniging Sint-Barnabas. In de zeventiger jaren werd hij er trouwens peter van; mevrouw Antoon Bekaert was in die periode meter van de club.

boven: Astrid, Janine Waucquez (mevrouw Antoon Bekaert – meter), Jacques (peter) en Marcel Deboiserie (voorzitter) op een bijeenkomst van de schuttersvereniging Sint-Barnabas.- onder: Jacques in de beenhouwerij

162


Pierre Van Acker Geboren in Koolkerke op 14 maart 1892 en overleden in Moen op 6 augustus 1971. Zoon van Medard en Maria Sorel. Gehuwd met Alix Vromant. Pierre Van Acker was 12 jaar burgemeester in Moen. Vanaf 1947 tot einde 1958 legde hij de grondvesten voor het nieuw gemeentehuis in de Kerkstraat, dat in 1958 werd voltooid. Hij verwierf in de Heestertstraat, de huidige Sportstraat, de grond voor een begraafplaats buiten de dorpskom, waar Edgard, zoon van Ivo Vandenbulcke, als eerste ter aarde werd besteld. Onder zijn burgemeesterschap werd ook in samenwerking met de intercommunale Eigen Haard Zwevegem de eerste en de tweede fase van de sociale woningbouw op de Olieberg gerealiseerd, de Oliebergbeek (die geregeld bij hevig onweer buiten haar oevers trad) overwelfd en de gebrekkige openbare verlichting in de gemeente aanzienlijk verbeterd. De zoon van een groot houthandelaar en scheepsbouwer uit het Brugse had een diploma als kadastraal landmeter. Groot en gespierd als hij was wist hij in de roeisport zijn streng te trekken. Driemaal behaalde hij de titel van Belgisch kampioen in de categorie vier in punt. Hij verzeilde in Moen om de al generaties lang bekende houthandel van de familie Vromant een handje toe te steken. Na het overlijden van haar ouders en oudste zuster, en omdat een broer sneuvelde aan het front, stond de 21-jarige dochter Alice alleen aan het roer. Ze was niet alleen mooi en intelligent, ze wist bovendien van aanpakken. Ze had in 1919 prijs gegeven voor de vervanging van 52 sluisdeuren in eiken balken van 25 x 25 op het kanaal Bossuit-Kortrijk. Ze kreeg het werk toegewezen. Een invoerder van hout was de mening toegedaan dat ze zich had vergaloppeerd en te weinig had gerekend. Iedere bijkomende werkdag diende immers duur betaald. Maar hij had buiten de waard(in) gerekend. Bij nader toezien klopte het totaal als een bus en voor de eventuele meerkosten werd zelfs achter het prijskaartje een ‘nulletje’ toegevoegd. Toch liet Alice zich door de houtinvoerder overtuigen om zich door een jongen die de stiel kende te laten bijstaan. Haar prins, weliswaar zonder wit paard, was onderweg. Het werd liefde op het eerste gezicht en van hout en werkperikelen was er nauwelijks sprake. De plaatselijke pastoor, vriend van het huis voor wie af en toe een ‘assietje’ werd bijgezet, kwam geregeld over de vloer. Hij die zogezegd als beschermengel van Alice optrad omdat ze amper meerderjarig was (toen 21 jaar) liet een grote ronde tafel met zware poot maken om de bekende ‘coup de genou’ of kniestoot onder tafel onmogelijk te maken. Voor de vreemde vogel had het pastoorke ook voor een overnachtingsplaats gezorgd op de Statie 163


Bossuit. Het jonge koppel zorgde echter zelf in een mum van tijd voor een betere oplossing. Na de eerste ontmoeting eind juni 1919, als het vlas in bloei stond, werd besloten om in het huwelijksbootje te stappen. Bij het nemen van de trouwfoto vroeg de fotograaf aan Alice om haar arm en hand een beetje voor haar buikje te houden want… het was al zichtbaar dat nummertje één op komst was. Het was ook de pastoor die Pierre Van Van Acker ertoe aanzette om tot de Christene Volkspartij toe te treden en zich kandidaat te stellen voor de verkiezingen in 1946. De partij scoorde buitengewoon goed en sleepte zes van de negen zetels in de wacht. De nieuwe burgemeester werd uitbundig gevierd. De gemeentelijke en geestelijke overheid heette Pierre Van Acker op de Keiberg plechtig welkom. Van het molenplein in de Stationsstraat trok een lange praalstoet met tal van talentrijke artiesten naar de Plaats, waar de burgervader de sleutels van het gemeentehuis in ontvangst mocht nemen. Op een podium werd het glas geheven samen met de ministers Dries Dequae, Albert Declercq, Alfred De Taeye en Albert Lavens, alsook de notabelen van de gemeente. Het gezelschap trok daarna naar den ‘Tap’ waar het feest werd afgesloten met een gezellig etentje.

Burgemeester Pierre Van Acker geflankeerd door twee bloemenmeisjes, links Aphra Van Reckem, rechts Lucienne Lanneau. Op de achtergrond minister Dries Dequae, de arrondissementscommissaris L. Colpaert en minister Alfred De Taeye.

Pierre was voorzitter van een waslijst verenigingen. Hij was een grote organisator en stond aan de wieg van talrijke vernieuwingen o.a. van het monument der gesneuvelden en de verzekeringen van openbare gebouwen. Hij leefde voluit met de Moense bevolking mee. Hij was onder meer voorzitter van de beroepsvereniging van houthandelaars in WestVlaanderen, van de Bond van Kroostrijke Gezinnen in het kanton Avelgem en van de organisatie ‘Pakket van de Soldaat’ tijdens de mobilisatie. Daarnaast was hij medewerker van ‘De Grote Sinksenprijs’ die door de wielervereniging en fanfare “Wie hadde da gepeisd” op touw werd gezet. Pierre was onder de oorlog eveneens voorzitter van de aangeboden ‘Winterhulp’ en ‘Schoolsoepe’. Om deze te bekostigen en de plaatselijke verenigingen te steunen organiseerde de burgemeester jaarlijks een paar Vlaamse Kermissen. Tevens was Pierre Van Acker voorzitter van de muziekmaatschappij ‘De Verenigde Vrienden’ en die werd tweemaal per jaar getrakteerd: op het feest van Saint-Pierre en met nieuwjaar. Hij werkte

164


tevens mee met de toneelbond ‘Vreugd in Deugd’ en ’t Sloeberke en nam deel aan de wijkfeesten. Hij was ten slotte present op haast alle huldigingen en gedachtenissen. Na twee legislaturen stond de geliefde burgemeester de sleutels af en hield de dorpspolitiek voor bekeken. Hij wou zich meer toeleggen op zijn bedrijf en aandacht besteden aan zijn gezin: vrouw Alice en kinderen Rachel, Georges, Jozef, Cecile en Pierre. Meldenswaardig is ook dat het echtpaar zwaar werd getroffen door het overlijden van de voornoemde zoon Georges, die op een zaterdag in de paasvakantie van 1938 tegen de middag door een zich verplaatsende boomstam dodelijk werd getroffen. Diezelfde dag verongelukte eveneens gewezen burgemeester Jozef Debrabandere, vader van Remi, in Antwerpen. In de familie Vromant was het een gewoonte dat wie aan de familie onttrokken werd door een naamgenoot werd vervangen. Zo kreeg de zoon van Jozef Van Acker diezelfde voornaam Georges toevertrouwd. Hij diende de plaats van zijn overleden oom in te nemen. Het rechtvaardigheids- en eerlijkheidsgevoel van Pierre Van Acker is vele Moenenaars bijgebleven. Zijn devies was: “De gemeente besturen zoals je eigen huisgezin. Als je geld uitgeeft, tast eerst in je beurze,” met andere woorden: maak weinig of geen schulden.

Van links naar rechts: schoolhoofd Georges Dewijn, Henri Orroi, burgemeester Pierre Van Acker, Albert Vantieghem, Sinterklaas Alfred Verbrugghe, Georges Claeys, Zwarte Piet Gaby Dewijn, vader Armand Vantieghem , Maurits Van de Populiere en gemeentesecretaris Marcel Verriest.

165


Lionel Gerard Vanbrabandt Geboren in Zwevegem op 24 juni 1926 en overleden in Kortrijk op 31 juli 2004. Zoon van Alfons, brievenbesteller, en Zulma Theresia Vanhautte. In 1950 gehuwd met Afra Vancauwenberghe. Ze hadden twee dochters: Viviane en Mia. Zijn ouders waren uitbater van café ‘De nieuwe Kaai’, gelegen langs het kanaal. Bij hun huwelijk zijn Lionel en Afra acht en een half jaar blijven inwonen. Lionel, meestal ‘Nille’ genoemd, liep school in de jongensschool van Zwevegem-centrum tot zijn 14 jaar. Daarna was het werken geblazen bij de firma Bekaert. Vanaf zijn zestiende begon hij te koersen - hij waagde zich op de koersfiets bij de nieuwelingen - en toen was er tijdens het wielerseizoen geen sprake meer van werken. Na het seizoen ging hij opnieuw naar de firma Bekaert. Eind 1943 stapte hij over naar de liefhebbers en in mei 1946 naar de onafhankelijken. In het laatste winterseizoen voordat hij beroepsrenner werd werkte hij in de elektriciteitscentrale van Zwevegem. In de periode dat hij beroepsrenner was ging hij uiteraard ook in de winter niet meer werken, maar na zijn loopbaan als wielrenner stapte hij in 1958 weer naar de Zwevegemse centrale. Die was toen aan het verhuizen naar Ruien en Lionel ging mee. Hij bleef in Ruien aan de slag tot zijn pensionering in 1985.

Lionel als nieuweling, tijdens zijn dienstplicht en in 1946 als Belgisch kampioen bij de onafhankelijken

166


Nadat Marcel Kint, de Zwarte Arend, het wielrennen voor bekeken hield vielen de Zwevegemse wielerliefhebbers niet direct in een zwart gat, want er was gewettigde hoop op opvolging dank zij deze Lionel Vanbrabandt, die tientallen koersen won bij de nieuwelingen en juniors. We overdrijven niet: volgens een interview in de Beka Bode van februari 1946 reed ‘Nille’ in 1943 bij de beginnelingen 43 wedstrijden, waarvan hij er twaalf won; hij werd negenmaal tweede en achtmaal derde. In het jaar 1945, bij de juniors, werd hij dertienmaal eerste, tienmaal tweede en twaalfmaal derde. Meer nog, met ‘Nille’ had Zwevegem reeds in 1946 weer een Belgisch kampioen. Dat was in Morkhoven, waar hij de nationale titel behaalde in zijn eerste seizoen bij de onafhankelijken. Brouwer Charles Bafcop reed hem bij die gelegenheid rond de gemeente in zijn open wagen.

Links: moeder en zoon – rechts: 1946, bij zijn thuiskomst onthaal door de buren - L-R: 1e rij: Simone (een vrouw uit Brussel, trouwe supporter), Clapuyt Roger, Vandemeulebroucke Daniel, Vervaecke André en Dekimpe Marcel. - achterste rij: Jerome Deloof (den blinden), Maes Albriek, Vanoverbeke Noël (verzorger) , onbekende, moeder Zulma Vanhautte, Vandemeulebroucke Noël, Lionel Vanbrabandt, onbekende, Holvoet Roger, Vandeginste Marcel (postbode), Vanbrabandt Albert (broer), Dekimpe..de drie laatste kinderen onbekend.

Jammer genoeg loste Lionel Vanbrabandt de hoge verwachtingen die in hem gesteld werden nooit helemaal in. Hij won als beroepsrenner nog verschillende koersen, maar behaalde geen echt grote overwinningen. Eénmaal maakte hij deel uit van een selectie voor de Ronde van Frankrijk, in de tijd dat er met landenploegen gereden werd en er slechts tien Belgen aan de start mochten verschijnen. Het was toen werkelijk een eer bij die selectie te horen. Maar Lionel Vanbrabandt moest uiteindelijk om gezondheidsredenen verstek laten gaan. Bij een laatste dokterscontrole bleek immers dat hij tijdens de Tour last zou krijgen van zweren. Ja, maar bij zijn afsterven zat hij nog altijd te wachten op zijn allereerste zweer! Blijkbaar moesten de selectieheren in laatste instantie iemand anders in de ploeg loodsen. ‘Nille’ heeft regelmatig gereden op de piste te Moen. Na zijn loopbaan als wielrenner had hij nog één hobby, en dat was naar verre wedstrijden gaan kijken … ‘mee te velo’.

Links: als beroepsrenner met zijn leermeester Marcel Kint - rechts: op de piste te Moen met Boudewijn Devos

167


Andreas Joseph (André) Vandeginste Geboren in Zwevegem op 7 februari 1878 en overleden in Kortrijk op 18 mei 1951. Zoon van Josephus Richardus Vandeginste en Valerie Sophie Willems. Gehuwd met Rachelle De Clercq, een zuster van de populaire Deerlijkse dichter René De Clercq. Het echtpaar Vandeginste-De Clercq bleef kinderloos. André Vandeginste was horlogemaker en handelaar (aan het begin van de Otegemstraat, ongeveer waar nu het nummer 19 te vinden is). Later woonde hij in de Harelbeekstraat, min of meer Het echtpaar Rachelle De Clercq en André Vandeginste. tegenover het kerkhofstraatje. Een eerste keer zien we André Vandeginste opduiken in 1919, als regisseur van de toneelkring ‘Willen is kunnen’, die opvoeringen verzorgde in het Volkshuis (de oude zaal waar nu het Theatercentrum te vinden is). Na de eerste wereldoorlog waren er drie kringen aan het werk: het voornoemde ‘Willen is kunnen’, ‘Vlaamsch en Vrij’ (in de zaal van Den Doorn, alias De Gilde) en ‘Naar Hooger Leven’ (in de ‘Vlaamsche Werkmanskring’, nu Gevaert, Otegemstraat 128). André Vandeginste, die snel verkast was van ‘Willen is kunnen’ naar het meer uitgesproken flamingante ‘Hooger Leven’, was geen man van alleen maar gemakkelijk, volks toneel; hij wilde meer. Onder zijn impuls werd in april 1924 het groots opgezette ‘Judas’ van onze West-Vlaamse oer-Germaan Cyriel Verschaeve driemaal opgevoerd door de drie toneelkringen samen, in de toen nog erg nieuwe en nu al lang weer gesloopte zaal van De Gilde. Voor de gelegenheid speelde men onder de naam van ‘Plaatselijk Toneelverbond’. André Vandeginste was er directeur van, de latere eerste schepen Jozef Vercruysse was penningmeester en Alberic Ovaere was secretaris. De twee laatstgenoemden worden voorgesteld in resp. het eerste en het tweede deel van onze ‘Zwevegemse Figuren’. Het moet voor Zwevegem een opmerkelijke gebeurtenis zijn geweest, maar het mooie project liep op de klippen. In de notulen van de kring ‘Vlaamsch en Vrij’ staat het naakt en ongenadig beschreven: “André Vandeginste droomde van een ‘Sweveghems Tooneelverbond’. Nu zou hij die proef wagen, met ‘Judas’ van E.H. Verschaeve. Het tooneelverbond bestond uit onze leden (van ‘Vlaamsch en Vrij’), eenige spelers uit het Volkshuis (‘Willen is kunnen’) en één speler van de demokraten (‘Naar Hooger Leven’). Het werd een succes voor de spelers, maar niet voor den stichter van het tooneelverbond , die er deerlijk zijn zakken aan scheurde. Het bleef bij die ééne proef.” Geloof maar niet dat André Vandeginste daarom in een hoekje zijn wonden ging likken. Als eind 1929 het Davidsfonds in Zwevegem werd opgericht was hij bij de eerste bestuursleden. 168


Niet voor lang echter, want ook hier wilde hij het Davidsfonds Vlaamser zien dan zijn medestichters het planden. En weer was Cyriel Verschaeve onrechtstreeks van de partij. Hij zou namelijk komen spreken op de eerste algemene vergadering van de afdeling, kon niet optreden “om reden van ziekte” en werd vervangen door een veel bravere Pater Breukers. André Vandeginste bleek niet overtuigd door de opgegeven ‘officiële’ reden en stapte op, rechtlijnig als hij was. Hij is anderzijds nooit van zijn toneelmicrobe genezen. De periode van de mobilisatie en de tiendaagse veldtocht was daar natuurlijk niet geschikt voor, maar al in 1940 richtte hij opnieuw een toneelkring op: ‘Zweven, Zweven’, dat later omgedoopt werd tot ‘Uilenspiegel’. Karel Casier werd voorzitter en Marcel Barrezeele secretaris, maar André Vandeginste drukte vooral in het begin zijn stempel op de keuze van de gespeelde stukken, zoals het bijbelse stuk ‘Kaïn en Abel’ en niet minder dan Ibsens ‘De steunpilaren der maatschappij’. Deze kring speelde tot in 1944, maar verdween met de repressie. Het laat zich raden dat iemand als André Vandeginste op het lijstje stond van het zootje ongeregeld dat na de bevrijding door de straten van Zwevegem trok om ‘wraak te nemen’. Die nare stoet was op een bepaald moment de Harelbeekstraat ingetrokken tot aan het huis waar het echtpaar Vandeginste-De Clercq toen woonde. Er werd niet geplunderd, maar het is niet meer duidelijk waarom precies. Sommige ooggetuigen verklaren dat André Vandeginste in de deuropening stond, met de handen op de rug, misschien een revolver verbergend. De plunderaars zouden het niet aangedurfd hebben hem te lijf te gaan. Marcel Baert vertelt het met verve anders – en wellicht nauwkeuriger - in ‘Onze oorlog’ (2009, uitg. Amantine): “Toen ik daar voorbijkwam stonden ’n paar geweldenaars op het punt het huis binnen te dringen. In de deuropening stond echter André’s vrouw, groot en sterk, in heel haar lengte opgericht, zo te zien beslist en onbevreesd, met een groot broodmes in haar hand. En André, een kop kleiner, lijkbleek, achter haar. Juist op dat beslissende ogenblik kwam Leon Bekaert (de toenmalige burgemeester) per fiets de Harelbeekstraat ingereden. Hij zag wat er te gebeuren stond, sprong van zijn rijwiel, drong door enkele omstanders en ging bij vrouw De Clercq staan. Hij gaf de ‘hooligans’ – zoals men ze nu zou noemen – een ferme saus en gebood hen die mensen met rust te laten. Ze zijn het stillekens afgetrapt.” Daarna werd André Vandeginste inderdaad volledig met rust gelaten. Hij heeft nog enkele stille jaren beleefd, als diepgelovig katholiek die dagelijks naar de mis ging en geregeld op bedevaart trok naar de Kapel Milanen. Dit laatste deed hij zelfs tot de zondag voor zijn dood. Wie nuchter en van op enige afstand naar André Vandeginste kijkt kan alleen maar vaststellen dat hij behalve een door en door godsdienstig man ook een radicaal, onvoorwaardelijk cultuurflamingant is geweest, die niet altijd veel voeling had met het dagdagelijkse leven. Hij komt daarbij naar voren als een vurig toneelliefhebber, een volhardend inspirator van het amateurtoneel in Zwevegem tot tijdens de tweede wereldoorlog. Om het met een flinke dosis ironie te zeggen: hij wilde Vlaanderen opstoten in de vaart der volkeren en begon met zijn geboortedorp.

169


Marcel Vandemeulebroucke Geboren in Sint-Denijs op 23 september 1928 en overleden in Kortrijk op 19 juni 2008. Zoon van Victor en Martha Decock. Marcel is geboren op de Dries in Sint-Denijs. Na de lagere school wou hij mecanicien worden en in die hoedanigheid verdiende hij vanaf 1953 de kost in de steenbakkerij te Moen. Halverwege de jaren ’80 vielen de werkzaamheden er stil. De fabriek werd in 1988 met de grond gelijk gemaakt en Marcel ging daarna nog een viertal jaar op de gemeentelijke diensten in Zwevegem aan de slag. Eind 1988 ging hij met pensioen. De Sint Denijzenaar huwde met Jeannette Tomme en verhuisde naar de Trekweg in Moen vlak tegen zijn werkterrein. Het gezin kreeg drie zonen: Jean-Marie, Christiaan en Frank. Actief, sportief en duiveltje-doet-al, zo kun je Marcel bestempelen. In Sint-Denijs was hij lid van de muziekvereniging ‘De Verenigde Vrienden’ en de toneelvereniging ‘De Uilenspiegels.’ Met zijn broer Lucien stond hij zijn mannetje bij voetbalclub Moen. Van jongsaf aan trad hij toe tot de Kajotters (KAJ). Eenmaal in Moen woonachtig liet hij zich daar evenmin onbetuigd in het verenigingsleven. Hij stond het Moense jeugdvoetbal met raad en daad bij. Hij werd bestuurslid van het ACV en van de centrale ‘Stenen en Pannen’. Na het overlijden van Michel Mijle werd Marcel voorzitter van het ACW. Hij werd dan ook gevraagd om voor de gemeenteraadsverkiezingen op te komen. Marcel Vandemeulebroucke liet zich in 1964 op uitdrukkelijk verzoek voor het eerst op de CVP-lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen plaatsen. Tweemaal werd hij eerste opvolger. Per toeval kreeg hij een zitje en maakte hij een blitzcarrière. Op 24 februari 1975 zat Marcel Vandemeulebroucke voor het eerst in de gemeenteraad. Pierre Mijle was overleden. Marcel mocht meteen zijn functie van schepen van sport en cultuur, onderwijs en gezin innemen. Verder bekleedde hij de post van sociale zaken tijdens de eerste legislatuur in grootZwevegem. De mecanicien noemde zichzelf geen politicus. Hij stapte naar eigen zeggen enkel in de politiek om de mensen te kunnen helpen. Recht voor de raap en kordaat, zo was Marcel, een idealist en doordrijver die geen blad voor de mond hield. Hij had lak aan raadsleden die zich vlak voor de vergadering nog moesten buigen over de agenda of er in de gemeenteraad passief, om niet te zeggen voor spek en bonen bij zaten.

170


Wat er ook van zij, Marcel heeft in zijn korte uiteenlopende loopbaan aan de gemeente aardig wat werk verzet. In Moen lag hij aan de basis van de heropflakkering van het kermisen ommegangsgebeuren en riep hij een feestcomité in het leven. Hij zorgde voor de gehandicapten, langdurig zieken en gepensioneerden. Zij kregen jaarlijks een feest en mochten samen op reis. Voor kinderen met leermoeilijkheden was hij attent en bood de school extra middelen aan. De verkeersveiligheid verloor hij niet uit het oog. Gemachtigde opzichters werden aangesteld en snelheidsbeperkingen opgelegd. En de jeugdverenigingen kregen nieuwe lokalen aan de Sportstraat. Marcel vond het fijn om in het nieuwe Zwevegem schepen van sociale zaken te zijn. “Het bracht mij dicht bij de mensen”, zei hij op zijn afscheidsfeest. Na het opdoeken van de materniteit was er werk bij de vleet voor de reconversie en de uitbreiding van het rusthuis Sint-Amand. Maar ook dat kwam in orde.

Links Marcel met Jozef Vandevelde bij de sleutel op de deur voor de nieuwe jeugdlokalen en onder bij de opening van de Moense handelsbeurs.

171


Georges Antoon Vandenabeele Geboren in Sint-Denijs op 25 februari 1922 en overleden in Gent op 28 december 1973. Zoon van Omer Vandenabeele-Vansteenkiste. Echtgenoot van Andrea Kint. Twee kinderen: Luc en Geert. Georges Vandenabeele was bakker van beroep en had twee uitgesproken hobby’s: toneel spelen en fotografie. Hijzelf en zijn vrouw reisden ook graag, en hun lievelingsbestemming was de Mont-Blanc. Hij volgde lager onderwijs in Sint-Denijs en ging op 12-jarige leeftijd naar Saint-Henri in Moeskroen om zoals zovelen … zijn Frans te leren. Na enkele tijd trok hij naar Saint-Quentin om er opgeleid te worden tot bakker. Tijdens zijn studies van bakker in Saint-Quentin verbleef hij bij vaders broer, nonkel Charles, die er bakker-patissier was. Toen hij zich in Sint-Denijs vestigde als bakker deed zijn echtgenote de winkel en baatte tevens ‘Café du Canon’ uit. Later hield ze een kledingwinkel open in de Rode Wilgenstraat, een winkel die overgenomen werd door zoon Geert.

Georges Vandenabeele was nog een bakker-met-broodronde, wat hij jaren aan een stuk flikte met paard en kar. Toen zijn paardje echter van ouderdom de dagelijkse ronde niet 172


meer aankon schafte Georges zich een ‘deux-chevautje’ aan (Citroën 2CV voor de puristen). Met paard en kar was een handrem altijd overbodig geweest, zelfs op de hellende straten van Sint-Denijs, maar met een auto – lach niet, geladen met brood had zo’n ‘lelijk eendje’ toch nog een respectabel gewicht - moest Georges de gewoonte aankweken zijn handrem te gebruiken. Iets waar hij niet altijd aan dacht. Op een bepaalde dag was hij boven in de Koffiestraat binnen bij een klant, maar toen hij buitenkwam was zijn autootje foetsie. Het stond een dikke honderd meter verder doodgemoedereerd tegen de boordsteen, gelukkig zonder brokstukken achter te laten.

173


Henri Vandenberghe Geboren in Sint Denijs op 23 februari 1894 en overleden in Heestert op 18 januari 1989. Zoon van het echtpaar Victor Vandenberghe-Maria Elisa Balcaen. Weduwnaar van Augusta Lamaire en Martha Nollet. Henri liep school te Sint-Denijs. Na zijn eerste communie op 12-jarige leeftijd ging hij bij de boeren werken. Tijdens de winter moest hij echter zijn vader bijspringen in de klompenmakerij. Van de vroege morgen tot de late avond werken, het was soms wel gezellig, maar de dagen gingen traag voorbij en het werk was hard labeur. Op 16-jarige leeftijd pikte hij een partij tarwe van om en bij de vier hectaren, tegen een dagloon van één frank. We denken daarbij onwillekeurig aan het dramatisch verhaal uit ‘De oogst’ van Stijn Streuvels. Als 17jarige trok hij al naar Frankrijk om er als seizoenarbeider te werken in een suikerfabriek. Na zijn legerdienst werd hij definitief grensarbeider. Hij ‘deed de nacht’ in de Franse textielindustrie, want overdag kon hij dan klompen maken of bij de boer gaan werken. In die tijd hadden de boeren namelijk handen te kort om te oogsten of vlas te slijten. Toen kwam de oorlogsverschrikking van 1914-18 en werd Henri gemobiliseerd. Hij maakte vier jaar het helse, barbaarse frontleven mee, maar liep gelukkig slechts één keer een verwonding op, toen hij tijdens oefeningen op zijn eigen bajonet viel. Het waren vier jaren van menselijke ontluistering, zeker voor de Vlaamse soldaten. Op gevaar af het eigen hachje erbij in te schieten heeft hij eens het leven gered van een Waals officier, maar de onderscheidingen kwamen er voor zijn Waalse kameraden, niet voor de Vlaming Henri. Tijdens een verlofperiode in volle oorlogstijd huwde hij in Frankrijk met Augusta Lamaire. Zij stierf tijdens de oorlog. Samen hadden ze één dochter, Madeleine, maar ook Madeleine werd hem ontnomen toen ze 20 was. Na de oorlog hertrouwde hij met Martha Nollet. Dit tweede huwelijk bleef kinderloos. Henri was te Sint-Denijs goed bekend, vooral in de kringen van de duivenliefhebbers. Het was met grote weemoed dat hij afscheid moest nemen van zijn lievelingsdieren, toen hij opgenomen werd in het rustoord Marialove te Heestert in oktober 1988. Hij was de laatst overblijvende oud-strijder van 1914-18 in Groot-Zwevegem, en tevens voorzitter van de oudstrijdersbond van Sint-Denijs sinds 11 september 1979. Hij kreeg 7 frontstrepen voor zijn verdienste tijdens de eerste wereldbrand en op 11 november 1988 werd hij nog gevierd als enige overlevende van de eerste wereldoorlog. Henri zal niet moeten terugkeren, de man die zo hard gewerkt heeft, een leven lang, maar bij wie het zware labeur zijn goede inborst niet had aangetast. Integendeel, hij is steeds een warme liefde blijven koesteren voor mens en dier, deze sympathieke vinken- en duivenliefhebber. 174


Marcel Vandenborre Geboren in Sint-Denijs op 12 juli 1933 en overleden in Kortrijk op 21 september 2002. Zoon van Alfons Vandenborre, dakpannenbewerker, en Anna Vandenborre. Vader en moeder waren neef en nicht. Ze hadden zes zonen. Samen vormden ze eind de jaren 50 een zangkoor in de Maria Bernardakerk te Zwevegem-Knokke. Marcel was gehuwd met Yvette Deldaele, dochter van Richard van Tangens (officieel: Richard Deldaele). Marcel en Yvette hadden zelf ook drie zonen. Marcel Vandenborre volgde lager onderwijs te Sint-Denijs, en ging dan naar het college in Avelgem. Hij leerde het beroep van slager (beenhouwer zegt men bij ons) en begon met Pasen 1961 een zelfstandige slagerij op de Kreupel. Marcel bleef beenhouwer tot 1996. Zijn grote specialiteit waren zijn bloedworsten. Van buiten de grenzen van de gemeente kwamen klanten op maandagavond wekelijks hun verse bloedworst ophalen. Jammer dat hij zijn geheim meegenomen heeft in zijn graf … Of kent Yvette het nog? Marcel trok telkenjare met zijn pony’s naar de koers op de Otegemse Pontwijk. Het idee groeide bij hem, vermoedelijk als hij in café Panorama zat, om ook op de Kreupel iets dergelijks te organiseren. Zijn plan kreeg direct bijval in zijn omgeving. Men sprak af dat er een comité zou worden opgericht, met Marcel op kop, en daarbij het feestcomité (met Frans Algoet als voorzitter) en de wijkraad (met als voorzitter Leonard Geeraert). Ter inlichting: de wijkraad was verantwoordelijk voor het beheer van de Kapel Milanen en de kerk van de Kreupel. In zeer korte tijd was een groep gevormd van 25 actieve medewerkers. De eerste ponykoers werd georganiseerd op 1 mei 1970 op de weide van boer Vanderbeken in de Kreupelstraat. De Zwevegemse fanfare ‘De Ware Vrienden’ was aanwezig (het werd een traditie), evenals een groep valschermspringers uit Moorsele, vermoedelijk door bemiddeling van Abel Dendoncker uit Knokke. Abel was namelijk duivel-doet-al in de club in Moorsele, en tegelijk een zeer goeie kennis van Marcel. Maar het scheelde geen haar of de eerste uitgave werd afgelast: boer André Vanderbeken stierf juist op dat moment. Na overleg met E.H. Daniël Verhelst, dienstdoende onderpastoor op de Kreupel, stond de familie erop dat de koers toch zou doorgaan.

175


De ponykoers groeide uit tot een jaarlijks terugkerend ritueel. De opbrengsten ervan werden verdeeld tussen het feestcomité en de wijkraad. Gezien de kerk van de Kreupel eigendom was van de parochiale werken kwam de gemeente niet tussenbeide bij herstellingen. Met de opbrengst van de ponykoers (en natuurlijk ook van het Breugelfeest dat de Kreupel eveneens jaarlijks organiseerde) konden vernieuwings- en onderhoudswerken aan de kerk worden betaald. Ieder jaar werd het evenement wijd en zijd aangekondigd. Op zaterdag trok een publiciteitskaravaan door Zwevegem met zeker een dertigtal auto’s. Veel liefhebbers begonnen trouwens al op zaterdag de ponykoers te vieren: voor de Kreupel was dit een regelrecht feestweekend. Marcel Vandenborre, de grote bezieler van de gebeurtenis, had zo graag nog de dertigste koers kunnen beredderen. Het heeft niet mogen zijn, want ziekte werd de grote spelbreker. En de mooie traditie stierf met hem een stille dood: zonder Marcel bleek een ponykoers op de Kreupel niet mogelijk.

Marcel op de ponykoers van de Kreupel. boven: in 1973 – onder: met de parachutisten en de muziekvereniging

176


Ernest Vandendriessche Geboren in Kortrijk op 8 mei 1889 en overleden in Avelgem op 13 april 1973. Zoon van Henri-Camille Vandendriessche en EudoxieMarie Vanhove. Op jonge leeftijd verloor hij zijn vader, die koetsier was bij de familie Vercruysse in Kortrijk. Ernest had nog twee zusters en om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen verrichtte zijn moeder wat naaiwerk. Zo kon hij nog verder studeren in het Sint-Amandscollege. Hij was een vurig toneelliefhebber en heeft in het college ooit de hoofdrol gespeeld in ‘Joseph in Dothan’ van Joost van den Vondel. Daar was hij goed bevriend met de latere pastoor van Heestert, E.H. Flipts (zie deel 1). Het waren beiden heel knappe studenten en samen trokken ze dan ook naar het seminarie in Brugge. Op 6 juni 1914 werd hij priester gewijd door Z.E.H. Gustavus Josephus Waffelaert, bisschop van Brugge. Hij werd aangesteld als aalmoezenier van de gevangenis, toen op het Casinoplein in Kortrijk. Daar verkreeg hij de rang van officier. In 1932 trok hij naar het pas aangekochte klooster van Belgische Dominicanessen in Sluis (Nederland). Deze zusters waren daar op rust na hun missioneringswerk en ze gaven er les aan geestelijk gehandicapte kinderen. Hij werd daar directeur van het internaat ‘H. Hart op Rust’. Bij gebrek aan zusters verkocht men in 1934 het klooster opnieuw aan de ‘Zusters van de Kindsheid van Maria’ (Brugge). Zo kwam E.H. Ernest Vandendriessche op 27 september van datzelfde jaar in Heestert wonen, in de Gauwelstraat 141 (nu nr. 36). Hij was een ver familielid van timmerman Michel Vanhoutte, bij wie hij dikwijls op bezoek ging en van wiens dochter Godelieve hij dooppeter werd. De mensen van Heestert begroetten hem met “meneer den Abbé”, voor de familie Vanhoutte was hij “peter Ernest”. Vanuit zijn woning kon hij via een tuinpoortje rechtstreeks naar het Rustoord O.L.V. van Zeven Weeën, waar hij elke dag ‘mislezer’ was. Wegens zijn zwakke gezondheid was dat zijn hoofdtaak. Alhoewel pas 45 jaar oud, ondertekende hij zijn brieven met: “Ernest Vandendriessche, gevangenisaalmoezenier op rust”. Bij de mensen van Heestert werd hij vooral bekend door zijn literaire talenten. Hij wenste echter zoveel mogelijk anoniem te blijven. Veel van zijn onuitgegeven gedichten uit het begin van de jaren vijftig zijn terug te vinden op de keerzijde van briefomslagen, kalenders, reclamefolders en overlijdensberichten… Op gedachtenis- en communieprentjes van familieleden staan ze dan wel vermeld. Niet alleen via briefwisseling had hij veel contact met de bekende schrijver André Demedts, doch die kwam ook geregeld bij Ernest aan huis. In het begin van de jaren vijftig schreef hij vooral lange gedichten zoals ‘Displaced! Koortsdroom der Werkelijkheid’ (150 regels), ‘Karikatuur, ‘De Mosselman’, ‘De Wacht bij het Militaire Lijkenhuis’, ‘De Ouderling’ enzovoort. De Franstalige dichter Claude Wilmaers, directeur van het literair tijdschrift ‘Méridien’, liet in 1967 een bundel verschijnen van in het Frans 177


vertaalde poëzie van Vlaamse en Nederlandse dichters. Hiervoor stuurde E.H. Vandendriessche in maart 1966 zijn gedicht ‘De Boer zal sterven’ (1952) in, vrij vertaald in ‘Le Maître va mourir’. Zelfs hier wenste hij anoniem te blijven en mocht het gedicht enkel verschijnen onder: Anonyme Gauwelstraat 141 Heestert. Zijn novelle ‘De Belstaf van de Pastorij’ is alleen terug te vinden in een schrift. Enkel ‘De Kerstnacht van Pastoor Jan’ werd gedrukt, maar nergens staat zijn naam op het drukwerk vermeld. ‘Meneer den Abbé’ had een enorme interesse voor de geschiedenis van zijn gemeente, hij deed opzoekingen in allerlei archieven en maakte een lijvige ‘Heemkundige studie van Heestert’, met pen en inkt genoteerd in een dik schrift, doch blijkbaar niet volledig afgewerkt. Verschillende studenten die een eindwerk wilden maken over Heestert konden bij hem terecht. Bij opzoekingen in het archief te Gent vond hij de authentieke tekst van het vonnis van Josine Labyns die in 1664 beticht werd van hekserij en veroordeeld werd tot de brandstapel. Naar aanleiding van het tot stand komen van een ‘Gulden Boek’ te Heestert (vanaf 9 oktober 1949) schreef E.H. Ernest Vandendriessche op 2 mei 1950 in een voorwoord van 9 bladzijden enkele losse beschouwingen over het ontstaan van Heestert. In de wetenschappelijke monografie van Dirk M. Janssens over ‘Een Romeinse villa in Heestert’ wordt ook verwezen naar zijn privénota’s. Niettegenstaande zijn zwakke gezondheid werd hij bijna 84 jaar. Hij wenste begraven te worden op het Heesterts kerkhof in alle intimiteit, sober zoals hij geleefd had.

links: 4 augustus 1948 – als grote dierenvriend poseert E.H. Ernest Vandendriessche hier samen met zijn hond aan de voordeur van zijn woning in Heestert – rechts: november 1933 - als directeur in het klooster 'H. Hart op Rust' samen met enkele Dominicanessen. Sinds 1986 staat het gebouw leeg en alhoewel geklasseerd is het momenteel een echte ruïne geworden, het 'Spookklooster van Sluis'.

178


Germain Gerard Vandenherke Geboren in Zevekote op 7 februari 1898 en overleden in Kortrijk op 29 september 1984. Zoon van Frederik August Vandenherke en Virginie Sanders. Op 28 augustus 1923 in Zwevegem gehuwd met Valentine Verfaille (geb. in Zwevegem op 12 september 1890). Ze hadden een dochter, Olga. Zelf had hij een bloedhekel aan de voornaam Germain, zodat hij enkel en alleen bekend stond als ‘Gerard Vandenherke’. Hij verbleef van midden maart 1900 tot eind december 1903 in Sint-Denijs en kwam op 4 januari 1904 in Zwevegem wonen. Hij was werknemer van de elektriciteitscentrale, waar hij later diensthoofd administratie werd. In de jaren 1930 bouwde hij een mooi herenhuis, Otegemstraat 44, met een driezijdige erker, bekroond met een balkon met ijzeren borstwering, en een opvallend hoog glas-in-lood trappenlicht. Anders dan veel andere gebouwen heeft dit huis tot nu toe de Zwevegemse groei Foto Marcel De Coninck, circa 1949 en bouwevolutie overleefd. Naar eigen zeggen was Gerard Vandenherke het laatste kind van een beambte van de dienst accijnzen. Om beroepsredenen is zijn vader dertien maal verhuisd. Niet zo bij Gerard: hij heeft wortel geschoten in Zwevegem en is er zeker niet onopgemerkt gebleven. Hij heeft op verschillende vlakken een rol gespeeld, met name in de sport en als organisator van toneelen filmvoorstellingen. Over zijn invloed in het plaatselijke toneelleven is niet zo heel veel meer bekend. Hij werkte rond 1930 mee in de toneelgilde van de Wielerfanfare, waar Adhemar Coucke spelleider was en Jan Callens muzikale leider. Gerard Vandenherke hield het bescheidener: hij zat geregeld in het souffleurshokje. Belangrijker is het feit dat hij op eigen initiatief gastvoorstellingen organiseerde, zoals ‘De ingebeelde zieke’ van Molière (1933, in zaal Gambrinus), ‘De molen van Sanssouci’ of ‘De duivel op aarde’ (resp. in 1934 en 1935, allebei in zaal Bafcop, alias Malpertus of Brouwershof). Vooral de eerste keer was de opkomst niet al te groot en onderging Gerard een financiële aderlating. Zoals al blijkt uit het feit dat Gerard Vandenherke aanleunde bij de ‘blauwe’ Wielerfanfare en niet bij de Ware Vrienden, behoorde hij niet tot het katholieke kamp. Dat komt ook tot uiting in zijn activiteiten voor het voetbal. Hij was bestuurslid van S.V. Zwevegem (dat rivaliseerde met het ‘katholieke’ S.K.) en zorgde, samen met Edgard Delbecque, vooral voor 179


de opleiding van miniemen en kadetten. Bij die jonge gastjes was hij graag gezien, vooral vanwege de grote pakken karamellen die hij na de training uitdeelde. Gerard was een verstokte pijproker, echt een wandelende schoorsteen. Thuis verbood zijn wederhelft dat, zodat hij dikwijls in zijn voordeur stond met zijn pijp. En met karamellen voor de voorbijkomende jongens, kwestie van nieuwe kadetten aan te werven voor S.V. Zwevegem. Hij etaleerde niet graag zijn ideologische voorkeuren. Zo heeft Marcel De Coninck, die voor hem werkte in de elektriciteitscentrale van Zwevegem en die tot zijn huwelijk met de Zwevegemse Denise Casier bij zijn ouders woonde in Moeskroen, lange tijd het weekblad ‘Les Lettres françaises’ voor hem uit Frankrijk meegebracht, want Gerard ontving het liever niet in zijn brievenbus in Zwevegem. Gerard was ook filmliefhebber. Films ‘van het eerste uur’ (van vóor 1914), niet commercieel, werden zelden in België vertoond. Die oude rolprenten lagen in een of andere officiële cinematheek in Brussel te wachten op publiek, maar kwamen nooit in de zalen. Gerard had daarom een plan om dergelijke films te huren. Daarvoor moest een v.z.w. worden opgericht en een dure 16 mm-projector worden aangekocht. Gerard wist enkele mensen te vinden die we nu ‘sponsors’ zouden noemen, onder wie Sylvère Persyn (zie het eerste deel), die toen met personeel aan het werk was in de centrale. De oprichting van de v.z.w. ‘Filmclub De Lens’ kwam in het Belgisch Staatsblad en de zaak kon van start gaan. Het was een heel gedoe. Zo’n film werd voor één avond gehuurd en kwam toe in het station van Kortrijk, waar hij soms maar een uur voor de vertoning kon worden afgehaald. Na het afdraaien moest die film dezelfde avond weer naar het station van Kortrijk gebracht worden om op tijd terug in Brussel te zijn! Eenmaal om de veertien dagen diende het bovenzaaltje van café ‘Het Oud Gemeentehuis’ (waar nu de ‘Cappuccino’ gevestigd is) als projectiezaal. Veertig stoelen waren voldoende, want nooit zijn er meer toeschouwers komen opdagen. Om de projector af te zonderen van het publiek was achter in de zaal een soort tent gemonteerd, die ook de twee bedienaars van de projector aan het oog van de aanwezigen onttrok. Maar men kon ze soms wel luidop ruzie horen maken. Zoals in de grote zalen was er ook een onderbreking gepland en men zag Gerard te gepasten tijde opstaan van zijn stoel en aan de muur vooraan een stuk karton omdraaien met het opschrift ‘Pauze’. Het zal al wel duidelijk zijn geworden dat Gerard Vandenherke ‘een gedacht apart’ was. Apart was ook zijn kleding. Op kantoor droeg iedereen toen een kiel, maar die van Gerard was wel zeer ongewoon: pikzwart, kort tot boven de knie, zonder kraag en zonder zakken. Dat laatste had naar verluidt zo zijn reden. Ieder jaar werd hij in december uitgenodigd op het Sint-Elooisbanket bij de zustermaatschappij ‘Ouest de la Belgique’ in Kortrijk. Daar werd stevig gedronken (blazen hoefde nog niet, er waren immers nauwelijks auto’s op de weg). Gerard zat naast collega Soens, die de tafelrede moest houden. Maar toen deze laatste begon en het zeer lang rekte, werd Gerard onwel. In hoge nood vond hij toch een oplossing: hij leunde met het hoofd tegen de heup van zijn vriend Soens, trok de zak van dezes smoking discreet open en ontlastte zijn maag in die zak. Soens was razend en zwoer bij Gods heiligen dat hij zich ooit op dezelfde wijze zou wreken. Sindsdien waren de zakken van Gerard altijd toegenaaid of … ontbraken ze volledig. Se non è vero … Feit is dat Gerard Vandenherke het volgehouden heeft tot aan zijn pensioen in 1963. Hij trok in 1957 mee met de centrale van Zwevegem naar Ruien en kreeg daar de opmerking dat het niet betaamde als dienstoverste rond te lopen in een kiel. Hij is dan maar overgeschakeld op een spannend kostuumpje, zonder zakken. Die verhuis naar Ruien bracht voor Gerard Vandenherke trouwens wel wat kopzorgen met zich mee. Hij was 59 jaar en had nog zes jaar te gaan. Er was geen sprake van dat hij zelf nog 180


zou leren autorijden en dus werd dochter Olga ingespannen als chauffeur. Die had echter een serieuze beperking: ze kon wel vooruit maar niet achteruit rijden. Om altijd voor de deur en rechts van de straat te kunnen parkeren reed ze naar Ruien via Otegem, Tiegem en Kerkhove, en kwam terug naar Zwevegem via Avelgem… Heel veel van wat voorafgaat is afkomstig uit de herinneringen die Marcel De Coninck, de opvolger van Gerard als administratief diensthoofd in de centrale van Ruien, met scherp observatievermogen over zijn vroegere chef opgeschreven heeft en waaruit we hier dankbaar hebben geput. Om echter af te ronden volgt nog de tekst die Gerard Vandenherke zelf opgesteld heeft voor zijn bidprentje, een tekst die de man beter typeert dan om het even wie anders het zou kunnen doen: “Dat een mens niets beleerd wordt voor het hem is overkomen; eerst als het einde in zicht is en hij terugkijkt, geeft hij zich rekenschap van wat voor hem was weggelegd. Was hij een mens van goede wil? Wel ja! Met eigen verdienste uit vrije wilsbeschikking? Toch niet. Van nature was het hem een innerlijke noodzaak en de omstandigheden zijn hem gunstig geweest. Gewoon een mens, bedeeld met enkele goede gaven en veel gebreken. Zo kan hij de vergetelheid ingaan. Er is geen reden tot treuren, het leven gaat verder, morgen is een andere dag.”

Gerard Vandenherke keurt als eenzame toeschouwer de spelertjes op hun kwaliteiten

181


Albert Vandeputte Geboren in Ingooigem op 9 september 1917 en overleden in Kortrijk op 29 oktober 1997. Zoon van Guillaume Vandeputte en Maria Verschuere. Gehuwd te Sint-Denijs op 5 mei 1939 met Alma Speleers (Sint-Denijs 1906 – Sint-Denijs 1993). Ze hadden één dochter, Jacqueline (geb. in 1940), die later in de voetsporen van haar vader stapte voor het organiseren van wielerwedstrijden te Sint-Denijs. Albert Vandeputte liep school te Ingooigem. Kwam op 30 augustus 1938 te Sint-Denijs aan, komende van Waregem-Nieuwenhove. Hij was lange tijd hovenier bij Dokter Froedure te Sint-Denijs, om daarna naar Frankrijk te gaan werken, zoals zovele SintDenijzenaren. Hij werkte in een ijzergieterij en verrichtte daar heel zware arbeid, tot de dag dat het vanwege zijn gezondheid niet meer mogelijk was. Albert was de stichter van wielerclub ‘De Sportvrienden’, een club waar hij 40 jaar actief in was. Als voorzitter zag hij er steeds op toe dat iedere organisatie vlekkeloos verliep. Op het hoogtepunt van de club organiseerde hij 2 juniorkoersen, 3 nieuwelingenkoersen en één beroepsrennerskoers.

Bestuur van wielerclub “De Sportvrienden” L-R: - zittend: André Lanneau, Robert Foulon, Jacqueline Vandeputte, Albert Vandeputte, Frans Waffelaert. staand: Albert Callens, Albert Deman, Hans Deboutte, Willy Robbecin, Raphaël Desmet, Hilaire Libbrecht, Frans Mahieu en Roger Duponcheel.

182


Om het nodige geld bijeen te krijgen organiseerde hij in ieder café van Sint-Denijs om beurten een kaarting met eraan gekoppeld een rapid tombola. Hij organiseerde ook verschillende malen een bromfietsenkoers, tot de dag dat er een zwaar ongeval gebeurde: een bestuurder had een rijkswachter met dienst aangereden. Als hij zelf geen wedstrijden kon organiseren, tijdens de winter, zorgde hij voor busreizen naar de piste in Gent en Antwerpen. ’t Was al fiets wat van Vandeputte kwam! Op Nijzeke-kermis beraamde hij een dorpskoers, waaraan enkel en alleen inwoners van SintDenijs mochten deelnemen. Na afloop van deze dorpskoers werd Albert aangewezen om te Sint-Denijs een wielertoeristenclub op te richten, onder zijn voorzitterschap. Ook dit was hem niet te veel, zolang het maar over fietsen ging. Als we straks boven in de hemel komen zal het niet één Sint-Denijzenaar verbazen als Albert daar intussen gezorgd heeft voor een velodroom…

183


Jacques Vanderschelden Geboren in Sint-Denijs op 7 oktober 1937 en overleden in Kortrijk op 23 januari 2002. Zoon van Jerome Vanderschelden en Orfa Breda. Vader Jerome was textielarbeider, moeder Orfa waardin van café ‘De Postduif’ in de Koffiestraat. Echtgenoot van Andrea Desmet. Ze hadden vier kinderen, alfabetisch: Dirk, Erna, Gina en Mario. Jacques volgde het lager onderwijs te SintDenijs en deed later zijn middelbaar in de Rijksmiddelbare School te Avelgem. Van beroep was hij postbode te Sint-Denijs, nog in de goede oude tijd dat de postman nooit de bel aan de voordeur aanraakte en gewoon door de achterdeur binnenkwam. Hij bracht de brieven en andere post, betaalde de pensioenen ten huize en kreeg daarbij vlot ‘ne jenever’ en/of drinkgeld. Af en toe vond hij ook wel bij andere gelegenheden de nodige tijd om een gezellig babbeltje te slaan bij de mensen en wist op die manier beter dan wie ook wat er reilde en zeilde in de wijk. Meer dan de pastoor of onderpastoor (te hoog geplaatst) of de veldwachter (te veel de arm van de wet) was de postbode, de joviale ‘facteur’, de man bij wie je terecht kon met al je vragen. Nota bene: van vrouwelijke facteurs was nog geen sprake, nog in geen jaren. Rond 1978 waren er in Sint-Denijs zes facteurs, die de post officieel ‘uitreikende postmannen’ noemde, plus een loketbediende en uiteraard de postmeester. Helkijn had geen eigen postkantoor, en werd eveneens vanuit Sint-Denijs bediend. Het was een hechte, goed op elkaar ingespeelde ploeg; inmenging van buitenaf werd niet erg op prijs gesteld en op een deskundige manier afgeketst. Zes postmannen, dat betekende zes ronden, en in dat landelijke, uitgestrekte dorp was dat geen kattenpis. Stap het zelf maar eens af, van het centrum naar de Drielindenstraat: een gezonde wandeling, wat ik je brom. Het was vooral een harde dobber in een vuile, eindeloze winter als die van het voornoemde jaar 1978, toen het zelfs gebeurde dat de post uit Kortrijk niet in Sint-Denijs geraakte, laat staan dat de facteur de brieven kon ronddragen! Jacques Vanderschelden, zachtaardig en graag gezien, was buiten zijn diensturen een verwoed duivenliefhebber en tegelijk secretaris van de duivenclub ‘L’ Avenir’ te Sint-Denijs. Dat lag natuurlijk voor de hand: hij was niet voor niets een zoon uit een duivenlokaal. Zijn hobby’s strekten zich verder uit tot het voetbal - hij was secretaris van de voetbalclub ‘De Sterre’ te Sint-Denijs - en het wielertoerisme. Hij was actief lid en bestuurslid van de wielertoeristenclub ‘Actief Sint-Denijs’, opgericht door Albert Vandeputte, die ook voorgesteld wordt in dit tweede deel. In zijn prille jeugd had Jacques nog gekoerst bij de onderbeginnelingen, zodat ook deze hobby ‘in de sterren stond geschreven’. 184


Marcel Emile Vandewalle Geboren in St. Waast la Vallée (bij Bavay, Nord, F) op 28 oktober 1906 en overleden in Sint-Denijs op 29 januari 1990. Ereburgemeester. Zoon van Felix Joseph Vandewalle (Ronse 1873 - Sint-Denijs 1936) en Benonia Maria Meurisse (Sint-Denijs 1873 – Kortrijk 1915). Marcel Emile had twee broers (Henri en Eugène) en drie zusters (Agnes, Hélène en Marguerite). Na de vroege dood van zijn eerste vrouw hertrouwde vader Felix Joseph op 27 juli 1915 in Kortrijk met Marie Elisa Vanhoenackere, met wie hij nog twee zoons en twee dochters had (Etienne, Alphonsine, Paul en Henriette). Marcel Vandewalle huwde in Sint-Denijs op 3 februari 1931 met Margarita Vanderhaeghe, naaister (Sint-Denijs 10 nov 1902 – Sint-Denijs 19 feb 1990). Ze hadden zeven zoons (Tharsil, Jean, Joseph, Vincent, Nicolas, Jacques en Laurent) en één dochter (Nicole). Marcel was van ondernemend volk. Vader Felix Joseph had een confectiezaak in Kortrijk, maar trok op een bepaald moment naar Saint-Waast-la-Vallée, bij Bavay, waar drie van zijn kinderen werden geboren (1904-1906). Met welk doel hij precies vertrok is niet meer bekend (confectie? landbouw?), maar het staat vast dat hij in 1907 terug was in Kortrijk. Na de eerste wereldoorlog trok Felix Joseph dan met zijn tweede vrouw en groot gezin naar Sint-Denijs. Zoals toen vaak gebeurde werkten de kinderen in de zaak, die mede daardoor goed floreerde. Felix Joseph kocht bijvoorbeeld onroerend goed in Sint-Denijs, inclusief een deel van Kooigembos. Kinderen die trouwden moesten op eigen benen staan. Dus begonnen Marcel en Margarita na hun huwelijk een confectiezaak in de Dalestraat 218 (later verplaatst naar de Kooigemstraat). In 1930 stond hij geregistreerd als “landbouwer, handelaar en nijveraar”, want ze baatten ook een kleine hoeve uit, met de hulp van een knecht. Uit een bewaard gebleven personeelsregister blijkt dat het personeel begin 1953 bestond uit een wever, een magazijnier, zeven stiksters en drie afnaaisters, eventuele gezinsleden en thuisstiksters niet meegerekend. Ondanks fel protest van zijn vrouw verzeilde Marcel Vandewalle na de oorlog in de politiek. Ze vond dat zijn plaats thuis was, bij zijn groot gezin. Maar pastoor Declercq bleef maar 185


zagen, tot Marcel en Margarita uiteindelijk toegaven en hij lijsttrekker werd. Zijn zet bleek succesvol, want hij werd op 15 september 1947 meteen burgemeester van Sint-Denijs (de inhuldiging vond plaats op 26 oktober van dat jaar) en bleef het tot 15 januari 1971. Hij was een populair burgemeester, rechtvaardig en met eerbied voor de wet, en hij achtte zich als burgervader niet hoger dan de anderen. Hij bekleedde het ambt gedurende 24 jaar, in een periode die tegelijk erg moeilijk lag (koningskwestie, schoolstrijd en de wet Collard) en toch vol mogelijkheden stak: de wederopbouw na de oorlog in een verscheurd Sint-Denijs, waar de emoties hoog opgelaaid waren. Hij was een wegenbouwer: in het landelijke dorp kwam er grind en later asfalt op een heel aantal aardewegen. Op bepaalde plaatsen werd voor een betonweg gekozen. Hij zette ook twee belangrijke projecten op de rails. Het eerste was de bouw van een nieuwe gemeenteschool, waarvoor de principiële beslissing werd genomen in de gemeenteraad van 18 mei 1968. Dit project werd door zijn opvolger afgewerkt: het ontwerp van architect Jacques Catteeuw werd goedgekeurd door de gemeenteraad van 28 augustus 1971. Het tweede project betrof de aankoop van een herenhuis in de Helkijnstraat 27 om er een gemeentehuis van te maken. De principiële beslissing werd genomen in de gemeenteraad van 18 april 1970.

De familie Vandewalle in 1947.

Opmerkelijk in zijn politieke carrière was zijn overstap bij de verkiezingen van 11 oktober 1964 van de Christelijke Volkspartij naar de Gemeentebelangen, waarin verschillende partijen vertegenwoordigd waren: middenstand, boeren, liberalen, socialisten. Gemeentebelangen ontstond toen een meningsverschil met de lokale ACW-afdeling niet opgelost geraakte. Marcel Vandewalle behaalde 482 stemmen, tegenover 244 voor André Bulteel (CVP, neef van de latere burgemeester Armand Bulteel. Deze laatste wordt in dit tweede deel eveneens voorgesteld).

186


Op 11 oktober 1970, bij de laatste verkiezingen voordat de fusie van de gemeenten plaatsvond, liep het echter verkeerd. Bij een gelijke stand in zetels van CVP en Gemeentebelangen verbroederde de CVP met de socialisten door hun een schepenzetel aan te bieden en daardoor werd Marcel Vandewalle als uittredend burgemeester naar de oppositiebanken verwezen. Na de fusie is hij uit de politiek gestapt, ook al omdat hij niet meer van de jongsten was. Hij werd toen ereburgemeester van Zwevegem.

187


Hendricus Rudolphus (Rudolf) Vandoren Geboren in Peer op 29 november 1880 en overleden in Zwevegem op 3 november 1949. Zoon van Frans Vandoren en Maria Jeurissen. Op 23 september 1907 in Bree gehuwd met Joanna Bertha Vandewal (Bree 19 januari 1887 - Heestert 26 juni 1972). Ze hadden een dochter Elza, echtgenote van Basile Demuynck, zoon van Julien (zie onder Julien Demuynck), en een zoon George. Lang voor de grote expansie van Bekaert in de jaren 1950 en nadien, toen onder meer de nieuwe staalkoordfabriek in Lanklaar werd opgestart, kende Zwevegem al een ‘Limburgse connectie’. De Limburger Rudolf Vandoren werd hier namelijk postmeester (postontvanger) op 11 mei 1923. Hoe hij in Zwevegem terechtkwam is ons niet meer bekend, maar we kunnen vaststellen dat hij zeer aanwezig is geweest in het Zwevegemse verenigingsleven. Ook zijn vrouw Bertha Vandewal was een Limburgse. Enkele tijd later vestigde zich de eerste apotheker op Zwevegem, en die was ook al afkomstig uit het verre Limburg. Toeval? Waarschijnlijk niet echt. De jonge apotheker, Frans Jan Vandewal, was namelijk een neef van Vandorens echtgenote en het is niet denkbeeldig dat zijn keuze op Zwevegem was gevallen door toedoen van tante Bertha. Frans Vandewal zou hier op zijn beurt volledig ingeburgerd geraken, onder meer als eerste kapitein-commandant van de vrijwillige brandweer. Rudolf Vandoren was een politiek gevangene van 1914-18. Hij is in Zwevegem voorzitter geweest van de Nationale Strijdersbond (NSB), maar daarover hebben we verder geen inlichtingen. Wat echter volledig in overeenstemming is met het voorgaande: het graf van het echtpaar Vandoren-Vandewal is te vinden op het kerkhof van Zwevegem-Centrum, aan de kant waar de meeste oudstrijders van 14-18 begraven liggen, en draagt het kenmerkende schildje. De postmeester was ook bedrijvig op het voetbalfront: Alberic Ovaere schrijft dat hij eens interim-voorzitter was van de voetbalvereniging S.K. Zwevegem, toen voorzitter Julien Demuynck geschorst was. In de bijdrage over deze laatste hebben we reeds zuchtend de vraag gesteld hoe die vork in de steel zat. Alberic blijft het antwoord schuldig.

188


Over Rudolf Vandoren valt echter vooral te noteren dat hij de eerste voorzitter was van de plaatselijke Davidsfondsafdeling. Die werd eind 1929 opgericht in ‘de bovenzaal bij Staf Demeire’, of met andere woorden: in een zaaltje boven ‘Café de la Gare’ alias ‘Hôtel de la Station’ (inmiddels al lang verdwenen - het stond op de plaats waar nu een appartementsgebouw te vinden is, Otegemstraat 135). Uit de bewaard gebleven verslagen kunnen we voor een groot deel afleiden wie de stichters en eerste bestuursleden waren: Rudolf Vandoren, postmeester, eerste voorzitter; Camiel Ryckebosch, hoofdonderwijzer, ondervoorzitter; Marcel Remmerie, onderwijzer, secretaris; Georges Couckuyt, onderwijzer, hulpsecretaris; bestuursleden: Jeroom Demeire, bediende bij Bekaert; Jozef Libbrecht, onderwijzer; Aimé Messiaen, onderwijzer; René Van Sande, dokter; André Vandeginste, horlogemaker. Deze laatste en twee onbekend gebleven personen stapten er in mei 1930 al uit en werden vervangen door: Germain Denys, notaris; Michel Delputte, bediende bij Bekaert; en Gustaaf Vantroys, veldwachter. Het was een beetje zoeken en tasten, maar we kunnen wel zeggen dat een drietal radicale Vlaamsgezinden het in mei 1930 voor bekeken hielden en de plaats ruimden voor ‘gewoon’ Vlaamsgezinden. In de achtergrond, in een niet duidelijke functie, speelde ook de nationalistische onderpastoor Spruytte mee. De verslagen vermelden: “Het voorzitterschap werd op algemeen aandringen door de heer Rudolf Vandoren aanvaard. De voorzitter hield een korte toespraak waarin hij bekende, alles te doen wat maar in zijn macht lag om den bloei van onze afdeeling te verzekeren.” Dit bewijst ondubbelzinnig dat hij tegen 1930 al heel goed thuis was in Zwevegem. Maar hij bleef slechts voorzitter tot ergens in de loop van 1934, toen hij vervangen werd door dokter René Van Sande. Het valt niet meer te bewijzen, maar we kunnen er gerust van uitgaan dat de ‘affaire Spruytte’ daar alles mee te maken had. Het was toen namelijk hommeles in het katholieke kamp: onderpastoor Sintobin tegen onderpastoor Spruytte, en in hun kielzog de verenigingen L-R: onderwijzer Marcel Remmerie, postmeester Rudolf Vandoren, onderpastoor Odiel Spruytte van ‘Den Doorn’ (De Gilde) tegen de verenigingen van de middengroepen. Onderpastoor Spruytte werd vanwege de herrie verplaatst naar Wervik, maar de geslagen wonden bleven nog lang naetteren. (Lees meer daarover in het derde jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring Frans van Halewijn, 1989. En wie wil vernemen wat voorzitter Vandoren met zijn Davidsfonds de Zwevegemnaren in die periode aanbood, kan terecht in ‘Zanten en Zanen’, p. 71-87, uitg. Amantine, 1997). Na de gebeurtenissen met Odiel Spruytte vinden we vooralsnog geen sporen van Rudolf Vandoren meer terug in het openbare leven van Zwevegem.

189


Stefaan Van Gheluwe Geboren in Zwevegem op 7 oktober 1906 en overleden in Kortrijk op 15 juni 1963. Zoon van Amaat (Aimé) Vangheluwe (sic) en Zulma Decock. Gehuwd met Elise (Lieske) Rigole. Kunstschilder en decorateur. Stefaan Van Gheluwe kreeg zijn opleiding aan de Kortrijkse Academie en aan het SintLukasinstituut in Gent (onder meer bij Oscar Dhooghe). Hij was een zoon uit het ‘Vlaamsch Huis’ in de Otegemstraat 128 (waar nu de winkel van Jeannette Gevaert te vinden is). Dat was toentertijd het lokaal van de Zwevegemse Daensisten. Vader ‘Meetje Vanghilwe’ heeft daar ooit het befaamde ‘Vlaamsche Volkstooneel’ van Staf Bruggen laten optreden; je kunt je afvragen hoe ze dat in zo’n kleine zaal voor elkaar kregen. In de jaren dertig was Stefaan volledig geïntegreerd in het verenigingsleven van zijn geboortedorp. De mensen waren wel niet altijd mee met zijn kunstopvattingen en er werd wel eens goedmoedig gegrinnikt: “Ae Stefan ’n koe skildert, ge ziet maer de stèrt.” Maar verschillende personen hadden in hun huis een mooie ‘Stefaan Van Gheluwe’ hangen en er zijn ook andere aanwijzingen genoeg dat hij steun en aanmoediging kreeg. Zo mocht hij in 1930 in opdracht van het pas opgerichte Zwevegemse Davidsfonds het portret schilderen van de voornoemde toneelgoeroe Staf Bruggen en mocht hij in de jaren die volgden de toneelzaal van ‘De Volksmacht’, alias ‘Den Doorn’, alias ‘De Gilde’, decoreren op een heel moderne manier, met toneelmaskers in zwart, zilver en rood. Er bestaan waarschijnlijk geen foto’s meer van, maar het geheel was bijzonder goed geslaagd … voor een toneelzaal. Met de tweede wereldoorlog kwam er een breuk tot stand. Weliswaar decoreerde Stefaan nog praalwagens voor de Berestoet en hier en daar nog Zwevegemse huiskamers, maar er was iets gebroken. Misschien zat de repressie na de bevrijding er voor iets tussen, al hebben hij en zijn gezin geen vlieg kwaad gedaan en hebben ze verder geen last gehad, ook niet van de plunderaars die in Zwevegem links en rechts ‘optraden’ (nog altijd een smet op ons blazoen). Heel plezierig is wat pater Frans Claerhout over Stefaans toenmalige belevenissen heeft verteld in het eerste jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring Frans van Halewijn (1987). Allicht was het voor de betrokkenen zelf op dat ogenblik wel wat minder plezierig, maar toch, de lezer zit zich te verkneukelen bij de lectuur: Stefaan was na de 190


bevrijding ingegaan op de uitnodiging van de paters oblaten in Waregem om enkele dagen bij hen in de luwte te verblijven. Maar … daar zaten onverwacht ook mensen van het verzet ondergedoken, en de een wist niets af van de beweegredenen van de ander. Lees het maar na. In elk geval, Stefaan is na de oorlog naar Kortrijk gaan wonen en de relatie met zijn geboortedorp koelde af, zeker die met het officiële Zwevegem. Hij bleef actief als kunstschilder, maar hij was niet voorbestemd om een hoge top te scheren. Hij was een tengere, niet al te grote man met een zwakke gezondheid, iets wat niemand kon bevroeden die alleen maar zijn schilderijen kende. Zijn doeken stralen immers een vitaliteit en een mannelijke kracht uit die je eerder verwacht van een krachtpatser als Permeke. Of zoals de Kortrijkzaan Bert Dewilde het heeft verwoord in het al vermelde jaarboek: “In zijn schilderijen was hij de grote geweldenaar, het uitbarstend temperament, die in kordate trefzekere verftoetsen zijn woelende verbeelding zonder aarzelingen op zijn doeken losliet. Hij was eerlijk en bekwaam, geremd en gelouterd als mens, vrij en alles onstuimig afreagerend met zijn palet…” Er zijn in de loop van de jaren verschillende pogingen geweest om zijn werk meer onder de aandacht te brengen, maar erg veel heeft dat niet veranderd aan de relatieve onbekendheid van deze Zwevegemse raskunstenaar.

Links: Stefaan nog bitter jong, maar al op en top artiest, en rechts op rijpere leeftijd.

Een tweetal van Stefaans werken uit 1933 met links ‘De vlucht naar Egypte’.

191


Florent Vanhaesebroucke Geboren in Sint Denijs op 10 oktober 1923 en overleden in Kortrijk op 20 oktober 2004. Zoon van Cesar Vanhaesebroucke en Marie Elodie Hollaert. Florent had nog een oudere broer, Marcel, geboren in 1921. Echtgenoot van Martha Patfoort. Ze hadden één dochter: Dorine. Zijn roepnaam was Maat, maar dan in het dialect, wat we hier gemakshalve weergeven als Maet. Om dat uit te spreken moet je een Zuid-West-Vlaamse mond hebben: de –o van pot, zéér snel gevolgd door de –u van put. Maet liep lagere school te Sint-Denijs. Van beroep was hij fietsenhandelaar en -hersteller. Hij leerde de stiel als jonge snaak, na de schooluren, samen met Marcel Vanderschelden, bij garage Verrue op de Plaats te Sint-Denijs. Samen leerden ze daar aan fietsen en auto’s werken. Maet begon dan in vast dienstverband bij Verrue, tot de dag dat deze laatste te weinig werk had voor met zijn tweeën. Florent stapte dan maar over naar de textielsector en begon bij Boillot te SintDenijs. Maar aan het begin van de jaren ’60 behoorde de werkzekerheid bij Boillot ook tot het verleden en toen besliste Florent maar om op zijn eigen te beginnen als velomaker. Natuurlijk werd hij door zijn eerste werkgever als concurrent beschouwd, en zijn beslissing werd hem niet in dank afgenomen. Zijn fietsenhandel startte hij op in zijn huis in de Daleweg. Later keek hij wegens plaatsgebrek uit om het huis te kopen van Dr.Pillen op de Plaats. De rechterzijde van de woning werd ingericht voor zijn fietsenhandel. De linkerkant van de woning werd ingenomen door zijn vrouw. Ze had er een winkel met potten en pannen, schoolgerief en allerlei kleinere zaken. Maet was een goed toneelspeler. Kluchtige rollen waren hem gewoon op het lijf geschreven. Zoals ook al vermeld staat onder Jozef Hocedez (eveneens opgenomen in dit tweede deel) was Florent er altijd en overal als de kippen bij om deel te nemen aan activiteiten tijdens de kermissen te Sint-Denijs. Was het een verkleedwedstrijd, een wedstrijd om het strafst te kunnen liegen of een fietswedstrijd voor de lokale bevolking, steeds stond hij op de eerste rij om zijn deel te doen. Zelfs een zangwedstrijd ging hij niet uit de weg en meestal was dit met een lied dat hij zelf gemaakt had. Op bijgaande foto is Florent te zien met een speciale, opvallende fiets, gemaakt om mee te rijden in de stoet bij de bevrijdingsfeesten te SintDenijs.

192


Bij de oprichting van de wielertoeristenclub door Albert Vandeputte (zie aldaar) was Florent er opnieuw om de truien te sponsoren. Beginnende jonge renners konden steeds bij hem terecht.

4 maart 1962 - Florent tijdens zijn redevoering in het toneelstuk “De Pronostiek Burgemeester�

Met zijn speciale, opvallende fiets, gemaakt om mee te rijden in de stoet bij de bevrijdingsfeesten

193


Alberik (Briekske) Vanhaverbeke Geboren in Deerlijk op 8 juli 1895 en overleden in Zwevegem op 4 juli 1975. Zoon van Remi Vanhaverbeke en Maria Daenens, die overleed bij de geboorte van haar zevende kind. Remi hertrouwde met Maria Manderick. Remi en zijn eerste vrouw woonden bij de geboorte van Alberik in St.-Lodewijk-Deerlijk. Gehuwd met Flora Devos. Alberik en Flora hadden vier kinderen: Frans, Blanche, Roger en Armand. Frans volgde later zijn vader op in bijna alle organisaties van de Gilde, en Armand was een goede voetballer bij Zwevegem Sport. Blanche huwde Gustaaf Loncke (ook in dit tweede deel opgenomen). Met de studieloopbaan van Alberik kunnen we niet veel bladzijden vullen: een beetje lager onderwijs en op 11-jarige leeftijd gaan werken naar Raskes (Tissage La Flandre). Dat is het. Dit heeft hem niet belet zijn hele leven zeer actief en met veel gezond verstand bezig te zijn in de christelijke arbeidersbeweging en in de lokale politiek. Van beroep was hij bediende in het ziekenfonds en in de vakbond. Om zijn vele bezigheden tastbaar te maken geven we hier een idee van enkele functies die hij op verschillende tijdstippen van zijn leven bekleed heeft:  voorzitter van het ACW te Zwevegem  secretaris van het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV), gewest Zwevegem  lid van de Werkrechtersraad  hoofdbestuurslid van het Verbond der Christelijke Mutualiteiten  voorzitter van de Bond der Opgeëisten 1914-1918  voorzitter van de Bond der Gepensioneerden van het ACW  lid van de beheerraad van de Sint-Maartenskliniek Kortrijk. Voor een volksjongen met zijn opleiding kan dat al tellen, maar ook in de politiek speelde hij een invloedrijke rol namens de stand die hij vertegenwoordigde. Alberik was gemeenteraadslid vanaf 11 januari 1927 en werd op 26 en 27 april 1952 gehuldigd, samen met burgemeester Leon A. Bekaert (opgenomen in dit tweede deel), voor 25 jaar dienst respectievelijk als gemeenteraadslid en als burgemeester. Het was een groot feest dat omstandig staat beschreven in het boek ‘Zwevegem vroeger en nu’ van Alberic Ovaere (1964). Op de academische zitting van de zondagmorgen waren prominente gasten aanwezig, zoals de ministers Van Houtte, Dequae en De Taeye, de gouverneur van WestVlaanderen, volksvertegenwoordiger Albert De Clerck, de senatoren Mulier en Wallaeys 194


enzovoort. In de namiddag volgde een grote stoet door het centrum, waarna de jubilarissen verschillende versierde wijken bezochten. Er zijn nog veel foto’s van deze feestelijke dag in omloop.

Links: 27 april 1952 – burgemeester Leon Bekaert, Alberik Vanhaverbeke en echtgenote Flora Devos bij hun huldiging (de winkel op de achtergrond is het huis van kerkbaljuw Fons Baert, Deerlijkstraat). Rechts: 1954 – Briek aan het woord tijdens een bezoek van bisschop De Smedt naar aanleiding van de vereremerking van Sifke Vercruysse door het Christen Werkersverbond. (Foto’s Marcel Anckaert)

Briekske Vanhaverbeke was ook voorzitter van de Commissie van Openbare Onderstand (nu OCMW) van Zwevegem van 1945 tot 1971 (26 jaar). Hij werd toen opgevolgd door Marcel Baert (ook in dit tweede deel opgenomen), die de laatste voorzitter van de COO werd. In april 1977, met de fusie van de gemeenten, werd de COO namelijk omgevormd tot het OCMW dat we nu kennen, met Jules Nys als eerste voorzitter. Te midden van al zijn vermelde activiteiten vond Alberik Vanhaverbeke nog tijd om toneel te spelen. En niet zomaar ‘als het even paste’, maar over een lange periode. Hij was van helemaal in het begin actief in de kring ‘Vlaamsch en Vrij’, die in 1923 ontstond in de schoot van het Christen Werkersverbond (in Zwevegem ‘Den Doorn’ genoemd), om zo te zeggen zijn thuishaven. In ‘Zanten en Zanen II’ (uitg. Amantine, 1999) kan de lezer de hele geschiedenis van ‘Vlaamsch en Vrij’ vinden en hij zal er ook merken dat Alberik voortdurend opduikt, in veel verschillende rollen. We noemen er maar een paar: Iddo in ‘Judas’ van Cyriel Verschaeve (1924), een rol in ‘De zonderlinge gast’ van Anton Van de Velde (1930), een raadsheer en een beul in ‘Genoveva’ van F. Demers en J. Melis (1936), een ter dood veroordeelde in het SintAmandusspel van Jozef Boon CSSR (1942), een monnik in ‘Beatrijs’ van F. Rutten (1946)… Maar pas echt ‘top of the bill’ was hij in duo met Alberic Ovaere, die eveneens Alberik Vanhaverbeke als Suskewiet in voorgesteld wordt in dit tweede deel. We kunnen die ‘Waar de ster bleef stille staan’

195


twee, met alle respect, het duo ‘Briek en Briekske’ noemen, zoals ze zich uitleefden als Schrobberbeek en Suskewiet in ‘Waar de ster bleef stille staan’ van Felix Timmermans en Edward Veterman of als Bolle Verbuyck en Rietje Rans in ‘De Paradijsvogels’ van Gaston Martens. Vooral in ‘De Sterre’ (tientallen keren gespeeld, van 1927 tot 1959) waren ze weergaloos. Hij was bij dat alles ook nog actief lid van het Sint-Amanduskoor van Zwevegem en werd onderscheiden met meerdere kerkelijke en burgerlijke eretekens. De laatste maanden van zijn leven, na de dood van zijn echtgenote Flora in 1974, verbleef hij in het rusthuis Sint-Amand. Toeval of speciale attentie, maar hij had een kamer aan de voorkant, met zicht op ‘Den Doorn’, zijn geliefde Gilde. Het ging echter niet meer zo goed, er was iets geknakt bij Briekske en hij is zijn vrouw spoedig gevolgd.

De familie Vanhaverbeke eind de jaren ’60. L-R: zittend: Flora, Briek, Blanche en Gustaaf Loncke staand: Roger, Cecile Duyck, Frans, Godelieve Bossuyt, Bernice Callens, Armand

196


Bernard Vanhoutte Geboren in Zwevegem op 19 januari 1941 en overleden in Kortrijk op 30 mei 2002. Bernard Vanhoutte was een super-Eddy-Merckxsupporter. Hij had één van de grootste verzamelingen over het Belgisch wielerfenomeen. Hij was ook een fervente kaarter. Vijfendertig jaar nam hij de teugels in handen van de koninklijke kaartclub ‘Vrank en Vrij’ te Moen, bekend om zijn jaarlijkse Grote Scheldeprijs. Telkens als een overlijdensbericht in het lokaal uithing zei hij: “Wie heeft nu de eer bij de Heer te zijn?” De dynamische Bernard ontviel vroegtijdig aan zijn familie en echtgenote Marie-Christine Vannieuwenhuyse, zijn dochters Caroline en Chantal en zijn kleinkinderen. De zoon van Julien Vanhoutte (zie deel een, blz. 151) kwam fier over en moet wat netheid en stiptheid op school altijd goed gescoord hebben. Eerlijk, verstandig, betrouwbaar en een buitengewone zin voor organisatie zijn andere eigenschappen die aan Bernard kunnen worden toegeschreven. Als mecanicien was hij bij de firma Bekaert in Zwevegem tewerkgesteld. Zelden of nooit liet hij de bus die hem ophaalde op zich wachten. Met zijn boekentas onder de arm stapte hij er telkens welgezind naar toe.

Links Bernard met zijn grote idool Eddy Merckx en rechts bij de expositie van zijn verzameling bij de heemkundige kring Mulnis van Moen

Bernard Vanhoutte volgde het wielerleven op de voet en had altijd tijd om een kaartje te leggen. Als wielerliefhebber was hij grote supporter van Eddy Merckx. Hij heeft er zijn levenswerk van gemaakt. Nadat Eddy in 1964 de wereldtitel bij de liefhebbers behaalde hield Bernard alles en nog wat bij dat de Belgische vedette betrof. Toen Merckx een punt achter zijn wielercarrière plaatste trok Bernard meteen ook een streep onder zijn unieke verzameling. Zijn verzamelpassie resulteerde in 72 boeken met knipsels en 24 albums met foto’s. Alleen al aan foto’s en kranten heeft zijn verzameling meer dan 100.000 Belgische 197


frank gekost. Na zijn dagtaak was Bernard uren bezig met zijn collectie. Vooral tijdens de Ronde van Frankrijk had hij de handen vol, want dan vloeide er heel wat inkt uit de perspennen om de prestaties van de Belgische wielergod in de verf te zetten. Zo gebeurde het eens dat de verzamelaar met Merckx nog in de bergen vertoefde toen deze in het Prinsenpark al als eindoverwinnaar zijn ereronde had afgelegd. Vele foto’s, duplicaties en publicaties werden bekomen door naar agentschappen en redacties te schrijven. Zelfs via Merckx’ persoonlijke fotograaf kreeg Bernard documenten en een pak foto’s van Eddy’s ontmoetingen met de paus, de koning, Adamo, zijn gezin en hijzelf. Driemaal kon hij een persoonlijk gesprek met de meervoudige wereldkampioen voeren, in Avelgem, Moorsele en Oostende. Veel van zijn foto’s heeft Eddy Merckx van zijn handtekening voorzien. Een paar keer is Bernard Vanhoutte met zijn unieke Merckx-verzameling ook naar buiten getreden. Met zijn broer Walter stelde hij ze bijvoorbeeld op Erfgoeddag 2000 in het Heemkundig Museum te Moen tentoon.

Het Bestuur van de kaartclub ‘Vrank en Vrij’ van Moen met voorzitter Bernard Vanhoutte rechts naast gouverneur Paul Breyne.

Anderzijds was Bernard Vanhoutte 35 jaar de sympathieke voorzitter en motor van de vooruitstrevende kaartclub ‘Vrank en Vrij’ te Moen. Jaarlijks wordt met Kerstmis met een prijsrijke Grote Scheldeprijs manillen uitgepakt. In 1975 namen meer dan 1000 kaartliefhebbers eraan deel. De voorzitter zelf was een knappe kaarter. Hij won tal van prijzen en bekers. In 1977 behaalde hij een tweede en in 1991 een derde plaats in het nationaal kampioenschap manillen. Hij werd ook derde in het kampioenschap van beide Vlaanderen. Kaartclub ‘Vrank en Vrij’ vierde in het jaar 2000 zijn 50-jarig bestaan, waarbij de titel van koninklijk werd toegekend. Uit de handen van gouverneur Paul Breyne mocht Bernard Vanhoutte een medaille en diploma als aandenken in ontvangst nemen. Bernard huldigde het principe: als een club ons een bezoek brengt gaan wij er bij gelegenheid ook naar toe. Als er maar gekaart kon worden. Zo stond de Moense kaartclub op een goed blaadje.

198


Gilbert Vanhoutte Geboren in Zwevegem op 24 mei 1917 en overleden in Avelgem op 23 februari 1993. Zoon van Remi Linus Vanhoutte en Marie Virginie Soens. Echtgenoot van Julia Callens. Ze hadden één dochter, Christiane, die ook in het onderwijs gestapt is. Beroep: onderwijzer, schooldirecteur van de gemeentelijke jongensschool, op het Theophiel Toyeplein te Zwevegem. Later ereschooldirecteur. Meester Vanhoutte stond lange tijd in het derde leerjaar, stapte tijdens de oorlog over naar het vijfde leerjaar en bleef daar tot aan zijn aanstelling als directeur. Hij nam deze laatste functie over van Gilbert Libbrecht, zodat we kunnen zeggen dat ‘meester Gilbert’ in de jongensschool ‘meester Gilbert’ opgevolgd heeft. Gilbert Vanhoutte was oud-strijder van 1940-45. Na de oorlog deed hij regelmatig zijn kamp bij het leger. Waarvoor? Is het vermetel te veronderstellen dat de gezellige bars van de officieren in die tijd daar iets mee te maken hadden? Misschien was het toch ernstiger gemeend dan dat, want hij werd tenslotte erereserveofficier met de graad van kapitein-commandant. Hij was een heel trouw bezoeker van ‘Den Doorn’, het café van de plaatselijke arbeidersorganisaties. En dat zal wel voortgesproten zijn uit het feit dat hij in zijn jonge jaren al actief lid was van ‘Vlaamsch en Vrij’, de toneelgroep van ‘Den Doorn’. We vinden hem al terug onder de spelers van het Sint-Amandusspel, dat opgevoerd werd in augustus 1942, toen hij 25 was. Nadien speelde hij bijvoorbeeld mee in ‘Een schat uit Congo’ van J. Vereecke (1946) en ‘Bazin en knecht’ van Theo Op de Beeck (1949). Maar het was een barre tijd voor het amateurtoneel, want in die naoorlogse periode werd het aanbod aan amusement en dus de concurrentie altijd maar groter en groter. Aan Gilbert Vanhoutte heeft het niet gelegen dat de groep ter ziele ging. Hij heeft nog stukken geregisseerd voor de Kajotters in 1952 en voor ‘Vlaamsch en Vrij’ in 1954 en 1955, maar het heeft niet mogen baten. Zijn binding met ‘Den Doorn’ leed er niet onder: hij is later nog voorzitter geweest van de christelijke bond der gepensioneerden en als gevolg daarvan eveneens voorzitter van de bejaardenraad. Hij heeft zich trouwens na de fusie van de gemeenten ook nuttig gemaakt, tijdens één legislatuur, als gemeenteraadslid.

199


De Koninklijke Muziekmaatschappij ‘De Ware Vrienden’ met zittend in het midden (achter de jongen met de kleine trommel) voorzitter Gilbert Vanhoutte.

L-R: - zittend: Gilbert Vanhoutte, Albert Archie, Albert Beunnens, Albert Houttaeve, Jules Rommens, Gilbert Derieux de 2 rij: Cyriel Deprez, Camiel Vierstraete, (Marcel) Albert Waegebaert, Odiel Deprez, George Noreilde, Albert Devos, Robert Houttaeve, Remi Diericks, Achiel Noreilde, Leon Putman, Maurice Minjouw - 3de rij: Albert Vandevenne, Albert Dubliqie, Gerard Terras, Albert Manderick, Noël Vanhoutte, Adelson Delneste, Marcel Devos, Albert Vanmarcke, ??, ? Malfait, Albert Herman, André Vercaemst, Frans Vandeburie, Alberik Ovaere (onderwijzer) - 4de rij: Raphaël Clement, Albert Libbrecht, Georges Vandoorne, Albert Vandewalle, Albert Buckens, Albert Vandewalle, Leon Eggermont, Camiel Vandenbulcke, Albert Vandorpe, Daniel Verstraete, Aurel Terryn, Medard Merlier

Toen de toneelperiode voorbij was heeft Gilbert Vanhoutte een andere weg gevonden om zijn talenten ten dienste te stellen, want hij werd voorzitter van de Koninklijke 200


Muziekmaatschappij ‘De Ware Vrienden’ van Zwevegem, waar hij al bestuurslid van was sinds oktober 1960. Op maandagavond 21 januari 1963 werd hij tot voorzitter gekozen binnen het bestuur. Hij volgde Michel Delputte op, wat zeker geen sinecure was: Delputte, ook wel eens Segarre genoemd, was een modelvoorzitter geweest. Maar Gilbert Vanhoutte nam de uitdaging aan en werd op zijn beurt een boegbeeld van de fanfare. Hij bleef voorzitter tot hij in mei 1986 opgevolgd werd door Emiel Loncke. Een van de eerste grotere problemen die hij moest oplossen was het vinden van een nieuw lokaal, want het oude, in café ‘Het Oud Gemeentehuis’, werd verkocht. De voorzitter kon ervoor zorgen dat de muzikanten op 28 december 1965 ‘voorlopig’ hun intrek namen in een zaal van het brandweerarsenaal. Zoals zo dikwijls gebeurt werd dat ‘voorlopig’ een hele termijn, zodat er weldra duidelijke richtlijnen moesten komen om de brandweermannen niet voor de voeten te lopen. Maar ook die plaats bleef niet eeuwig. Om op zaterdagmorgen te kunnen repeteren (met de bedoeling het maximum aantal muzikanten bijeen te krijgen) moest er opnieuw uitgekeken worden naar een nieuw lokaal en ditmaal was het oog van de voorzitter gevallen op de ‘Gambrinus’, in december 1979. Dat was een beetje een stap over de kleurenindeling van Zwevegem heen. Plezierig is het feit dat de onderhandelaars eerst verzamelen hebben geblazen in ‘Den Doorn’, om dan - gesterkt in hun wankele moed - de vraag te gaan stellen in de ‘Gam’, vijftig meter verderop. Voorzitter Vanhoutte kon ook zorgen voor een nieuw uniform, daarin gesterkt door een schenking van Michel Delputte aan de ‘Ware Vrienden’. Hij kreeg eveneens de verbroedering met Le Coteau te verwerken, en zoveel dingen in het leven van een voorzitter meer, die beschreven staan in het fanfareboek ‘Koninklijke Fanfare De Ware Vrienden Zwevegem 1891-1991’. Heel typisch voor de vindingrijkheid en de stijl van voorzitter Vanhoutte is een gebeurtenis in 1973. Er was een autoloze zondag opgelegd, maar … op dezelfde dag moest Sint-Cecilia worden gevierd. Oei, en de muzikanten waren gewend bij die gelegenheid ‘koeitoonge’ te eten in hun lokaal (op dat moment het brandweerarsenaal). Geen nood, de voorzitter had de oplossing gevonden: de ‘koeitoonge’ en de puree werden op zaterdag aangevoerd van de Terminus van Heestert, op zondag opgewarmd in de ovens van bakker Gerard Dheygere en vervolgens door de voorzitter met de triporteur naar het arsenaal gereden. Dat is Gilbert Vanhoutte ten voeten uit. L-R: André Vanhoutte, Jozef Degroeve, Gilbert Vanhoutte, Romain Opsomer, Gerard Dheygere, en een onbekende kok.

201


Justine Vanhoutte (Masoeur Agatha) Geboren in Sint-Lodewijk - Deerlijk op 22 februari 1879 en overleden in Kortrijk op 7 juli 1957. Op haar doodsantje staat ze vermeld als “Eerwaarde Zuster Marie-Agatha der Religieuzen van Sint-Niklaas”. Maar dat ‘zuster’ werd nooit gezegd, want voor het publiek was en bleef ze ‘masoeur’, ‘Masoeur Agatha’. Nu werd dat laatste in de Zwevegemse monden onverbiddelijk vervormd tot ‘Me Surre Gatta’ (uitspreken zoals ‘t er staat, met sterke klemtoon op dat ‘gat’), en zo was ze in heel de gemeenschap bekend. “Zoi gekend leenk ‘t oilik geld”, zoals men vroeger zei, wat niemand moet verbazen als je weet hoeveel lichtingen Zwevegemse peuters in haar klas hebben gezeten. Ze trad binnen in het klooster als novice op 8 april 1902, ze werd gekleed en kreeg de naam zuster Marie-Agatha op 8 september 1902 en werd geprofest op 24 augustus 1904. Ze kwam in Zwevegem aan op 19 februari 1906 (geen tikfout). Ze is meteen in het bewaarschooltje begonnen en is er gebleven tot ergens in de tweede wereldoorlog. Reken het maar uit. De Religieuzen van Sint-Niklaas, alias ‘Les Dames de Saint-Nicolas’, hadden het voor het Frans (eufemisme) en lieten zich ‘Madame’ noemen. Er waren echter ook medezusters zoals Agatha die het niet verder brachten dan ‘Masoeur’. In Zwevegem werd daarover gezegd dat het was omdat die - in tegenstelling tot de Dames - bij hun intrede in het klooster geen ‘entreegeld’ hadden betaald. Wat er ook van zij, Me Surre Gatta was geen ‘Dame’, maar “eenvoudige kloosterzuster” (aldus het doodsantje), simpele non dus. Dat neemt ons een beetje voor haar in, als underdog, al stond ze dan bekend als ‘een hele, hele vieze’, een heel strenge. Niet zeldzaam zijn de jongetjes - vooral jongetjes - die ‘nen tats tegen huldre kop’ gekregen hebben van Me Sur omdat ze kattenkwaad uitrichtten; iets minder talrijk maar toch talrijk genoeg om voort te leven in het collectief geheugen zijn de peuters (m/v) die op de rooster boven het afvoerputje zijn moeten gaan staan, ten aanschouwe van allen, omdat hun broekje/rokje te kort was, of de peuters die op dezelfde plaats belandden omdat ze … in hun slipje hadden geplast. O tempora, o mores. Wie het al te bont maakte belandde als straf in het donkere kolenkot. Die plaats was Me Surre Gatta goed bekend, want – dat weten er niet veel meer – ze was verantwoordelijk voor dit kolenkot en vooral voor het bevoorraden van de verschillende klassen met kolen in de wintermaanden. Van centrale verwarming was er toen natuurlijk nog geen sprake en in elke klas stond een kolenkachel. 202


Onze verste herinneringen gaan terug tot de jaren 1930. De bewaarschool, de speelplaats en de ingang waren er al in grosso modo dezelfde vorm als nu, met de drie klassen aan de linkerkant van de ingang. De eerste klas was die van Juffrouw Pola (Paula Van Herreweghe), voor de hele kleintjes. In de tweede klas ‘regeerde’ Me Surre Gatta, en de derde klas was voor de jongens, met Juffrouw Leinie (Leonie Nicaise) aan het hoofd. De meisjes van het derde jaar zaten bij Madame Marcelline, in de ‘bouillonzaal’, die tegenover de ingang lag, aan de andere kant van de speelplaats.

De Dames en Zusters van Sint-Niklaas te Zwevegem eind de jaren 1930. L-R: zittend: Marie Agnes, Marie Rafaël, Dame Prieure Marie Joseph, Marie Gabrielle, Marie Elisabeth staand: Marie Agathe (Me Surre Gatte), Marie Antonia, Marie Marcelline, Marie Ignace, Marie Juliana (Valentine Vandevenne uit Zwevegem) en Marie Colomba.

Bekeken volgens de methodiek kregen de peuters in het tweede jaar heel veel geheugentraining. Allereerst leerden ze reeds de letters van het alfabet van buiten. Die letters stonden geschilderd op houten plankjes boven aan het bord en elke dag mocht een favoriete leerling(e) uit een vast groepje ze aanwijzen met een stok. De hele klas dreunde ze op: “Aa, buh, see, duh enz.” De peuters leerden ook een hele reeks gebeden uit het hoofd, het ‘Onze Vader’ en het ‘Weesgegroet’, de akten van geloof, hoop, liefde en berouw, het symbolum des geloofs… En dat was niet alles, want er werden ook nieuwjaarsbrieven aangeleerd, voor de ouders, voor peter of meter. En zeker de liedjes niet vergeten, zoals ‘Jaakske met zijn fluitje’, ‘Ran, plan, plan, Jan mijne man’, en kerst- en sinterklaasliedjes, tot en met ‘Saint Nicolas, patron des écoliers’ (louter op het gehoor gememoriseerd). Dat vormt een stevig pakket, als je ‘t goed bekijkt. Er was echter ook heel wat afwisseling. Om de vermoeidheid geen kans te geven was er ‘slaaptijd’. Daarvoor moesten de peuters het hoofd op de gekruiste armen leggen, op de bank, en de ogen toeknijpen. Wie even durfde te loeren kreeg een tik. Me Sur kon ook boeiend vertellen, waarbij ze vooral het Oude Testament bovenhaalde en geen harde taferelen schuwde, zoals de brutale moord van Kaïn op Abel, of de onthoofding van Johannes de Doper op vraag van de wulpse Salomé. (Nu ja, het woordje ‘wulps’ zal ze wel 203


niet uitgesproken hebben) En het leukste was nog de handvaardigheid: veelkleurige papieren matjes weven en ‘plukken’. Dit laatste was het ontrafelen van lapjes stof tot losse draadjes. De uitgerafelde plukjes wol gebruikten de nonnen als vulsel voor de lappenpoppen die ze maakten voor de missies. Lapjes stof had Me Surre Gatta altijd te kort en daardoor hadden peuters bij wie thuis genaaid werd en die naar de klas veel overschotten van weefsels konden meebrengen echt wel een voetje voor. Om haar instructies kracht bij te zetten gebruikte ze geen belletje, geen gong, geen stemverheffing, maar een ‘claquoir’. (Is dat een klepper? In onze kinderjaren werden dergelijke ongewone dingen altijd in het Frans genoemd, zodat we daar in onze oude dag nog steeds geen goede Nederlandse term voor kennen). Dat was een instrument dat van ver op een boek leek en bestond uit twee plankjes die je hard tegen elkaar kon klappen. Een van de opvallende zaken waarvoor Me Surre Gatta deze claquoir gebruikte was het bijbrengen van discipline bij de kinderen. Aan het einde van de speeltijd luidde ze de bel en de peuters moesten in rijen voor hun klas gaan staan. Bij haar was dat minimum niet genoeg: haar kinderen moesten rijen vormen in dezelfde volgorde als ze binnen op de banken zaten. Een eerste klap met de claquoir en de eerste rij ging naar binnen, om naast de banken te blijven staan, een tweede klap en de tweede rij trok naar binnen en deed hetzelfde. En zo ging het door tot alle rijen binnen waren. Als ze allen naast hun bank stonden volgde de laatste klap en pas toen ging iedereen op zijn plaats zitten. Het leger deed het niet beter!

1949 - L-R: staand: Madame Marie Clemence (Elisa Bulcke), Masoeur Agatha, Madame Scholastiek zittend: pastoor Jozef Thiers en Madame Marie Hélène (Julia Melsens)

Na haar loopbaan als kleuterleidster (de naam is eigenlijk veel te modern, maar alla…) verhuisde Me Surre Gatta op 13 september 1945 naar het kleine klooster van de Dames van Sint-Niklaas te Knokke-Zwevegem, met als taak de tuin te onderhouden en een beetje te helpen in de keuken. Ze was enerzijds al 66 en hield anderzijds heel veel van bloemen, zodat de verandering haar misschien niet al te zwaar gevallen is. Maar na een jaar of zes kwam er weer een verhuizing in haar leven. In zijn boek ‘Knokke ons dorp, deel 2, 100 jaar onderwijs’ (2003) geeft Luc Vanassche tekst en uitleg bij deze geschiedenis. De Dames van Sint-Niklaas, die in september 1935 de meisjesschool van Knokke overgenomen hadden van de zusters 204


van Pittem, moesten in 1951 vanwege gebrek aan financiën kiezen tussen verbouwingswerken in Zwevegem-centrum of onderhoud en uitbreiding in ZwevegemKnokke. Ze kozen voor het eerste en verkochten klooster en school in Knokke aan de gemeente Zwevegem, die daarop de Zusters van Liefde van Maria (Heule) aantrok om de school over te nemen. We citeren: “Op 19 augustus 1951 vertrokken de Damen van SintNiklaas uit het klooster te Knokke, in opdracht van Mgr. Lamiroy, bisschop te Brugge. Bij hun aankomst te Knokke via de poort in de Orveyestraat hoorden de zusters van Heule hun voorgangers de voordeur dichtklappen. Van een feestelijk onthaal was geen sprake. De Damen waren vertrokken zonder een woord of blik te wisselen. Het klooster was sinds 1937 nog nooit zo leeg geweest. Geen stoel was achtergebleven. Bij nazicht van de klassen bleek geen blad of krijt aanwezig te zijn.” De pastoor van Knokke heeft de hulp van Leon A. Bekaert, redder in opperste nood, moeten inroepen om de boel weer op gang te krijgen. We moeten er echter niet aan twijfelen: dat hele slechte toneelspel zal wel boven het hoofd van zuster Marie-Agatha beslist en gespeeld zijn. Zij kon daarin niet veel anders dan volgen. Volgens de regels gingen gepensioneerde zusters terug naar het hoofdhuis in Kortrijk en dat werd haar laatste woonplaats. Ze was er dagelijks in de tuin te zien - een oud, scheefgegroeid zustertje met een lange, blauwe schort - en hield die tuin piekfijn in orde. Wie weet, wellicht sprong ze ook nog bij in de keuken tijdens de wintermaanden, want ze kon zo moeilijk stil zitten. In Kortrijk heeft ze op 8 augustus 1954 haar gouden kloosterjubileum nog mogen vieren en … omtrent dezelfde tijd ook nog meegemaakt dat binnen de kloostergemeenschap van Sint-Niklaas het onderscheid in kleding tussen de Dames en de zusters is weggevallen. De kleding werd vereenvoudigd en was voortaan voor iedere kloosterlinge gelijk.

205


Silveer Vanhuysse Geboren in Zwevegem op 14 maart 1909 en overleden in Zwevegem op 11 september 1991. Zoon van Jules Vanhuysse, kleermaker, en Maria Helena Baert, winkelierster. Gehuwd met Irene Lammens. Zeven kinderen, ‘par ordre d’entrée’: Bea, Luc, Christiane, Paul, Boudewijn, Mieke en Hilde. Begon bij Bekaert in 1930, als tiende bediende van het bedrijf. Maar hij speelde algauw ook een rol in het openbare leven van Zwevegem. Zo was hij secretaris van de Passieve Luchtbescherming, ontstaan in de tijd van de mobilisatie, en in 1940 korte tijd secretaris en daarna vier jaar part-time hulpsecretaris van de gemeente. Van 1947 tot 1958 was hij gemeenteraadslid en lange tijd voorzitter van de middenstandsbeweging. Bij Silveer Vanhuysse valt op dat hij vaak mee aan de wieg heeft gestaan van een nieuw initiatief, maar dat hij niet altijd vooraan op het podium bleef en zich integendeel dikwijls terugtrok in de rol van secretaris. Die kleinere zichtbaarheid en de zeer grote verscheidenheid van zijn activiteiten maken het erg moeilijk om een volledig overzicht te geven. We gaan het niet proberen en ons beperken, ook al uit plaatsgebrek, tot zijn grootste wapenfeiten. In zijn jonge jaren hield Silveer zich bezig met toneel. Vader Jules Vanhuysse was voor de eerste wereldoorlog bedrijvig in het amateurtoneel (hij stond bekend als een groot acteertalent) en veel van zijn acht zoons hebben tussen de twee oorlogen zijn voorbeeld gevolgd, met de oudste, Joris of Georges, op kop. Joris was een vaste waarde in het gezelschap dat in het Volkshuis optrad (de voorloper van ons huidig theatercentrum) en, om het moeilijk te maken, geregeld van naam veranderde. Wie meer wil weten kan terecht in ‘Zanten en Zanen II’ (uitg. Amantine, 1999), want ons interesseert hier in de eerste plaats dat Silveer Vanhuysse daar een eerste maal opduikt in de hoofdrol van ‘Het communicantje’, opgevoerd op 6 februari 1921. Hij moet enige ambitie gehad hebben, want hij ging samen met Gilbert Libbrecht cursus volgen in Roeselare, bij de befaamde Staf Bruggen. In Roeselare, toch niet bij de deur! Enkele jaren nadien heeft hij als regisseur in praktijk gebracht wat hij bij Bruggen geleerd had. Sinds 1938 was hij medestichter en eerste voorzitter van de Zwevegemse afdeling van de Vlaamse Toeristenbond en binnen die bond was een toneelgroep ontstaan, ‘De Gesellen van den Spele’. Voor de ‘Gesellen’ regisseerde Silveer toneelstukken en operettes, onder meer ‘Hoger op’ (1942), ‘De dames met de groene hoeden’ (1944) en ‘Het witte paard’ (1949). En daarop aansluitend heeft hij ook de eerste stappen van het Zwevegems 206


Jeugdteater begeleid, met regieaanwijzingen en andere hulp. Het is allemaal te vinden in het reeds genoemde ‘Zanten en Zanen II’ en in het fraai uitgegeven jubileumboek van het Zwevegems Teater (2001). Minder in het oog springend voor de buitenwereld waren zijn bemoeienissen met de fotografie. Vader Jules was in zijn tijd een van de allereerste amateur-fotografen van Zwevegem en ook zoon Silveer liet zich niet onbetuigd. Bij Bekaert bijvoorbeeld was Silveer de man die men aansprak als er foto’s nodig waren om het personeelsblad te illustreren, bij aanwerving van nieuwe medewerkers of bij feestelijkheden. Hij vertelde het zelf: “Wijlen André Callens en ik lieten ons eten staan op 21 juli in de feestzaal (aan de Bekaertstraat) om naar Wevelgem te worden gebracht, waar wij elk in een sportvliegtuig kropen om boven Zwevegem en de fabriek luchtfoto’s te maken … Of ik liet mij in een cementemmer omhoog hijsen tot boven de schouw in opbouw, kant Deerlijkstraat (noot: later neergehaald in dramatische omstandigheden) om foto’s te maken van de fabriek. Ik fotografeerde koning Leopold in 1937, toen deze de fabriek bezocht, en maakte destijds een film van het productieproces in de fabriek met een 16-mm camera van Ghyselinck van Kortrijk.” Niet verwonderlijk dat Silveer tot de stichters van Sobeka Fotoclub behoorde, al heeft hij daar later bij gebrek aan tijd minder en minder aan meegewerkt. Wie het woord heemkunde uitspreekt kan voor Zwevegem niet om Silveer Vanhuysse heen. Al heel jong begon hij heemkundige bronnen te bestuderen en bij te houden, met als logisch gevolg dat hij in 1976 medestichter en tien jaar lang secretaris van de Heemkundige Kring Frans van Halewijn is geweest. Hij schreef artikels voor de jaarboeken van die kring, maar ook voor bijvoorbeeld de Gemeenteklapper. Wie ‘heemkunde’ zei, zei ‘Silveer Vanhuysse’, want die wist alles wat er geweten kon worden. En dat gaat bijna nog meer op voor het Rode Kruis, waarvan de geschiedenis te vinden is in ‘De witte kielen’ van Giovan Deloof (1993). Je leest er dat Silveer vanaf het prille begin in 1943 door ‘medamke Bekaert’ aangesteld werd tot secretaris a.i. (alweer secretaris, jawel). Hij zal het tot ieders voldoening 35 jaar blijven. Hij kreeg ook de Koningin-Elisabethpenning voor 40 jaar lidmaatschap. Als secretaris en chroniqueur van het Rode Kruis heeft hij zichzelf niet in de schijnwerpers geplaatst en daarom is het goed dat zijn inbreng blijkt uit het voornoemde boekje.

Rechts het gezin Jules Vanhuysse – Maria Helena Baert - zittend: Jules Vanhuysse, Joris (Georges), Frans, Maria Helena Baert – staand: Maurice, Gerard, Jozef, Silveer, Alfons, Albert

207


Vanaf 1948 was Silveer Vanhuysse ook afgevaardigd-beheerder van Eigen Haard, de sociale bouwmaatschappij die Zwevegem van uitzicht deed veranderen als niet één andere instantie. Ter gelegenheid van de Open-Monumentendag van 2008 werd het brochuurtje ‘kijken naar wijken’ uitgegeven waarin uiteraard ook de verwezenlijkingen van Eigen Haard beschreven staan. Silveer heeft er ongetwijfeld mee voor gezorgd dat de Zwevegemse wijken niet monotoon en rommelig zijn, maar gevarieerd en soms architectonisch interessant. Denk maar aan de Frankrijklaan (1960), het Bloemenhof (1975) of het innovatief project aan de Lindelaan/Kardinaal Cardijnstraat (1979).

9 september 1941 - Silveer (links) en onderwijzer Jan Deknudt op de koer van de jongensschool tijdens een bijeenkomst van het Rode Kruis.

Opening woonerf Te Winckele L-R: Jozef Vandevelde, ?? , Antoon Bekaert, Silveer Vanhuysse, ??, Firmin Demeyere, Julien Desseyn, Armand Bulteel en Paul Dedeken

Bij al het voorgaande zou je warempel vergeten dat Silveer Vanhuysse bij Bekaert een volledige baan had. Hij heeft er altijd gewerkt in de sfeer van personeelszaken: loondienst, uitbetaling in speciën, leningen, familiale verzekering… Bij de verhuizing van Zwevegemse werknemers die naar Aalter gingen wonen (circa 1965) heeft hij veel goede diensten bewezen bij het bouwen of vinden van een nieuwe woning. Als je dat allemaal in ogenschouw neemt, dan had hij tijdens zijn leven wel eens een grote huldiging mogen krijgen, zoals anderen te beurt viel.

208


Albert Vanoverschelde Geboren in Menen op 12 oktober 1872 en overleden in Zwevegem op 20 februari 1949. Zoon van Gustaaf en Amelia Biarez. E.H. Albert Vanoverschelde werd priester gewijd in 1895 en werd vanaf 24 september van dat jaar leraar in de hoogste klas van het Sint-Jozefscollege in Izegem. Vanaf 10 november 1910 werd hij principaal van die school (nu heet dat ‘directeur’), tot hij op 27 mei 1921 zijn benoeming kreeg als pastoor van Waarmaarde. Van 1928 tot 1931 was hij pastoor van Marke en kwam dan op 30 juli 1931 naar Zwevegem. De alleroudsten onder ons zullen zich nog herinneren dat pastoor Vanoverschelde boeiende godsdienstlessen kwam geven in de hoogste klassen van de lagere school en vlijmscherpe sermoenen in petto had. Bij dit laatste was hij trouwens ook een opportunist: na de bevrijding in september 1944 heeft hij de zakken van tal van geallieerde soldaten die de mis bijwoonden een flink stuk lichter gemaakt door een deel van zijn sermoen in het Engels te houden. De bankbiljetten wapperden de schaal bijna uit. Zijn godsdienstlessen aan de andere kant waren voor die tijd ongetwijfeld vooruitstrevend, maar de scholieren keken toch meer op van zijn passie en elan dan van de helderheid van zijn betoog. Vooral in verband met ’s mensen seksualiteit was de tijd nog veraf dat alles met haast medische precisie aan de kinderen werd voorgeschoteld. Ongetwijfeld waren vrijwel alle zielenherders uit die jaren net zulke gedreven priesters als pastoor Vanoverschelde er een is geweest. Het is dan ook vooral op een ander vlak dat hij ons bijgebleven is: hij was een bouwer. Toen hij in Zwevegem aankwam vond hij hier een kerk die duidelijk te klein was geworden voor het uitdijende dorp en waar de kerkdiensten wanordelijk verliepen door gebrek aan ruimte. Die kerk, die vrij goed geleek op de huidige Sint-Columbakerk van Deerlijk, was bouwkundig niet van alle kanten even mooi, maar had één grote eigenaardigheid: ze stond, anders dan voor kerken gebruikelijk is, met het koor naar het westen. Niemand wist nog waarom. Tegenwoordig zou zo’n zeldzaamheid vermoedelijk al genoeg zijn om ze niet te laten afbreken. Anderzijds kwam het idee om meerdere kleine kerken te bouwen in verspreide grote wijken toen blijkbaar ook bij niemand op. De optie was: met de grond gelijkmaken en een nieuwe, ruime kerk bouwen. In zijn lijkrede van 24 februari 1949 heeft burgemeester Leon A. Bekaert de wensen van de pastoor goed weergegeven: “Hij wilde dat er een kerk zou komen ruim genoeg voor het nog 209


diep gelovige Zwevegem, met plaats genoeg om aan al de gelovigen toe te laten het Heilig Misoffer ook met de ogen te kunnen volgen. Een kerk waar orde zou kunnen heersen, waar al de stoelen kerkstoelen zouden zijn, allen dezelfde, gelijk al de gelovigen dezelfde kinders zijn van de enige Rooms Katholieke Kerk…” Dat van die gelijke stoelen vinden we nu nog altijd een goed idee. Gedaan dus met de persoonlijke kerkstoelen van de notabelen, met zacht fluweel afgewerkt omdat de rijke of adellijke knietjes geen pijn mochten doen bij het knielen. Met het bouwen van een nieuwe kerk lag het moeilijker. De vader van de voornoemde burgemeester, oud-burgemeester Leon Leander Bekaert, stichter van de Bekaertonderneming, heeft zich tot aan zijn dood een overtuigd tegenstander getoond van de afbraak van de oude kerk. Maar hij is op 25 oktober 1936 gestorven en … in 1937 is men met de sloop begonnen. Om maar te zeggen dat hij de slag verloren heeft. Wel was de voet van de oude toren, die dateert uit de 13de of 14de eeuw, beschermd, zodat de nieuwe kerk ernaast en eromheen moest worden gebouwd, zoals nog altijd duidelijk zichtbaar is. De architecten waren Alfons Boosten (Maastricht) en Jan Reyntjens (Zwevegem). Boosten was een gereputeerd kerkarchitect, van wie in Belgisch en Nederlands Limburg heel wat kerken bekend zijn. Hier en daar kun je lezen dat hij “een eigen, zeer herkenbare stijl” ontwikkeld had, met rode baksteen en beton als materiaal, en “geïnspireerd op de oude romaanse kerken in Limburg.” Van die persoonlijke stijl is in Zwevegem echter niks te bekennen: het zijn geen rode maar gele bakstenen, en de stijl is niet neoromaans maar neogotisch. Wat wel terug te vinden is en wat geheel in de lijn lag van de wensen van de pastoor: “Boosten ging bij zijn ontwerpen uit van het liturgisch centrum. Het altaar met tabernakel vormde de kern van het Godshuis.” Het werd in Zwevegem zodoende een enorm schip met heel hoge gewelven, om van op elke stoel het hoofdaltaar te kunnen zien. Binnenin kon het hoogkoor, met zijn mengeling van gotische spitsbogen en moderne, gebroken lijnen, niet overal op applaus rekenen. Alvast E.H. Van Coillie, leraar van de Poësis in het Kortrijkse SintAmandscollege, die ook kunstgeschiedenis gaf, bleef de nieuwe kerk op sarcastische uitspraken trakteren. Zijn Zwevegemse leerlingen hoorden het verveeld aan, op hun tenen getrapt: wat Boosten en Reyntjens uitgevreten hadden was toch niet hún schuld? En pastoor Albert Vanoverschelde? Die kreeg nog een warme huldiging naar aanleiding van zijn 50 jaar priesterschap en zijn 15 jaar als pastoor van Zwevegem. En was zotcontent met zijn nieuwe kerk.

De kerk van Zwevegem – links vóór en rechts na 1937.

210


Georges Vanwijnsberghe Geboren in Wakken op 16 oktober 1913 en overleden in Kortrijk op 22 april 1995.

Echtgenoot van Maria-Alma Maes. Dit stukje wordt een regelrechte ode aan de melkboer, de melkbezorger, de melkslijter, de melkventer, de melk- zus of zo, hoe je hem ook wilt noemen, want dat wás Georges Vanwijnsberghe: melkboer, en dan nog eentje van de oude stempel. De trouw aan de klanten stond voorop bij die gasten van eertijds. We hebben dat ook al kunnen vaststellen bij Alfons Suys van Heestert, we zien het nu weer bij Georges Vanwijnsberghe van Sint-Denijs, die in 1943 de zuivelzaak van zijn oom Raymond Hautekiet overnam. Geen tegenslag kon hem tegenhouden. In juni 1972 werd Mina, Georges’ achtjarige paard, door een beroerte getroffen. Voor Georges bestond de enige oplossing erin tijdelijk de diensten van het paard van zijn vriend Gilbert Esquenet te aanvaarden, want … zijn klanten verwachtten hem. Mina was, na een week rust, op 21 juni 1972 gelukkig weer ‘te pote’. Mina moest toen trouwens nog zes jaar in het gareel blijven, want Georges wilde met paard en kar zijn ronde blijven doen tot hij 65 werd. Zijn paard kende zijn hele ronde van buiten; het verstandige dier startte thuis haast vanzelf, deed zonder aanwijzingen zijn dagelijkse ronde en wist zeer goed waar het moest stoppen. Zo’n ronde liep van ’s morgens zeven uur tot twee uur in de namiddag. Dagelijks trok de melkboer rond met melk, boter en kaas, want andere producten waren er nog niet. Hij

211


bewerkte daarnaast nog twee hectaren landbouwgrond en hield er nog wat vee op na. Hij werd iedere dag zelf bevoorraad door de Sint-Antoniusmelkerij van Heestert. Georges was graag bij de mensen en vertelde vaak over zijn 35 jaar lange loopbaan als melkboer in de Sint-Dionysiusgemeente. Toen gebeurde de bediening nog met grote kannen en de klanten konden een pint of een kan melk per keer bestellen. De tijd van melk in verpakking was nog in geen wegen te bespeuren. Tijdens de vakanties gebeurde het geregeld dat Georges ongevraagde hulp kreeg van jongeren die gaarne op zijn kar wilden meerijden en soms ook hielpen om klanten te bedienen. De weg heeft hem geholpen in het bestaan, maar heeft hem anderzijds ook in zijn lijf getroffen. Door zijn lange loopbaan als melkventer, te voet naast zijn trouwe viervoeter, had hij meer dan 20000 km in de benen. Zijn echtgenote had hem vaak gewaarschuwd, maar hij wilde niet wijken. Tot de laatste dag van zijn leven heeft hij dan ook veel pijn moeten verdragen in zijn ledematen. Gelukkig had Georges zijn klanten! Ook zij waren trouw en lieten hem nooit in de steek. In de winter waren er hier en daar zelfs die zonder dat er woorden nodig waren meteen merkten dat hij het een beetje koud had en hem spontaan ‘nen dreupel’ aanboden. We zijn er op de wereld om elkaar, om elkaar te hellepe, niewaar…

212


Elisabeth Velge Geboren in Geraardsbergen op 10 juli 1894 en overleden in Leuven op 4 november 1972. Dochter van Jan Marie Karel Velge en Bertha Lenoir. Ze trouwde op 27 augustus 1918 in Weybridge (U.K.) met Leon Antoon Bekaert (later burgemeester van Zwevegem, ook opgenomen in dit tweede deel). Ze hadden drie kinderen: Leon Karel (omgekomen op zee in mei 1940), Monica en burgemeester Antoon Bekaert (1930-1990 – zie het eerste deel). Elisabeth Velge werd in Zwevegem ingeschreven op 25 juni 1919, komend van Sint-Gillis, Brussel. Ze ging bij ons als ‘medamke Bekaert’ door het leven. Was haar echtgenoot, ‘meneer Leon’, een begrip in Zwevegem, ‘medamke Bekaert’ was dat niet minder. Hij was vooral bekend als industrieel en burgemeester, zij vooral als steunpilaar in het maatschappelijk werk. Natuurlijk is de informatie die hier volgt volstrekt onvolledig, maar wat er staat geeft in elk geval een goed idee van haar inzet in het sociaal leven van de gemeente. Al in 1928 stond Elisabeth Velge aan de wieg van het plaatselijk Werk voor Kinderwelzijn. Het initiatief om een Zwevegemse afdeling op te richten ging uit van haar en van de vrouw van dokter Gentiel Reyntjens. De eerste zaal waar het Kinderwelzijn een onderkomen vond was een lokaal van de meisjesschool, op de hoek van de Deerlijk- en Bekaertstraat. Later verhuisde het naar een verdwenen zaaltje dat toentertijd zeer bekend was, namelijk het ‘Centraalke’, gelegen boven de garages van de Bekaerts (die meegingen met de Kortrijkstraat, maar het ‘Centraalke’ zelf was toegankelijk via de Harelbeekstraat). En nog later konden de jonge moeders terecht in lokalen van het rusthuis Sint-Amand. De Commissie van Openbare Onderstand, nu geëvolueerd tot het O.C.M.W., was natuurlijk een veel oudere organisatie. ‘Medamke Bekaert’ werd er in 1936 lid van en bleef dat tot na 1962. Wat heeft de C.O.O. van Zwevegem in haar tijd al niet weten bouwen en verbouwen… Van 1939 dateerden bijvoorbeeld de huisjes voor bejaarden in de Sint-Amandstraat, op de hoek met de Bekaertstraat, huisjes die intussen zelf al lang weer verdwenen zijn. Ze hebben eerst plaats gemaakt voor een parkeerterrein, maar nu staat daar een nieuw flatgebouw. Nog een ander gebouw van de C.O.O. dat intussen van het Zwevegemse toneel verdween: de materniteit ‘Maria’s Bezoeking’, gestart in 1940, een eerste keer aangepast in 1942 en een tweede keer in 1953-56, maar die de sociale evolutie niet heeft overleefd, al werden er van 1940 tot 1962 niet minder dan 5949 geboorten gevierd (‘meester Briek’ heeft dat geboekstaafd in ‘Zwevegem vroeger en nu’, 1964). En ook de eerste grote verbouwing van het rusthuis, van 1954 tot 1956, heeft Elisabeth Velge als lid van de C.O.O. mee begeleid.

213


Een derde opmerkelijk initiatief van ‘medamke Bekaert’ was de oprichting op 17 augustus 1943 (dus in volle oorlog) van het Zwevegemse Rode Kruis. Ze werd er de eerste voorzitster van. Het waren heroïsche tijden. Denk maar aan de verschillende bombardementen op Kortrijk, waar de kersverse Rode-Kruismensen van Zwevegem hulp gingen bieden in vreselijke omstandigheden! Giovan Deloof heeft daar in ‘De Witte Kielen’ (1993) uitvoerig over geschreven. Daar vernemen we ook met welke doortastendheid Elisabeth Velge optrad binnen de C.O.O. en tegenover het hoofdbestuur van het Belgische Rode Kruis in Brussel, om haar Zwevegemse afdeling opgericht te krijgen. Ze stelde een voorlopig bestuur samen, waarbij “duidelijk een zo getrouw mogelijke afspiegeling van de plaatselijke verhoudingen nagestreefd werd. Dat is vrij geslaagd, want het bestuur onderging tot na de oorlog geen veranderingen.” Het bestond uit: - Elisabeth Bekaert-Velge, voorzitster - dokter René Van Sande, ondervoorzitter - Laurent Demuynck (oudste zoon van Julien Demuynck, zie aldaar), ondervoorzitter - Silveer Vanhuysse, secretaris - Alice Nottebaert-Vandewal, penningmeester - Camille Verwee (directeur van het textielbedrijf La Flandre), hoofd mobilisatie - Marie-Louise Blancke-Bruneel, hoofd sociale dienst - leden: Raphael Beunnens, Paul Leperre, Gilbert Libbrecht, Jan Reyntjens, Margriet Soens, Karel Vancauwenberghe, apotheker Frans Vandewal. Zijzelf, Demuynck, Nottebaert, Verwee, Blancke, Beunnens, Leperre, Vancauwenberghe … het bedrijfsleven was sterk vertegenwoordigd.

Leon Antoon Bekaert en echtgenote Elisabeth Velge op het podium bij de viering van 75 jaar Bekaert in 1955. Ze feliciteren Tone Vander Plaetse, regisseur van de jubelstoet.

Voor de periode na de oorlog kunnen we verwijzen naar initiatieven als de eerste massale bloedcollecte in 1951 en de aanleg in 1959 van het Rode-Kruisplein. Dit ging gepaard met het planten van een eeuwfeestboom, door burgemeester Leon A. Bekaert én zijn vrouw, samen. Natuurlijk samen, ze was immers voorzitster van het Zwevegemse Rode Kruis. Ze bleef het tot in 1966 en werd toen opgevolgd door de voornoemde Marie-Louise BlanckeBruneel.

214


Albert Verbaeys (1) - Germaine Laly (2) 1 - Geboren in Moen op 9 september 1913 en overleden in Kortrijk op 2 februari 2002. 2 - Geboren in Heestert op 14 september 1915 en overleden in Heestert op 27 februari 2011. Ze stonden bekend als Bèrke en Meentje van de Faubourg, een café dat gelegen was waar nu het containerpark van Zwevegem ingericht is, op de hoek van de Avelgemstraat en de Kastanjeboomstraat. Albert was een zoon van Gustave Verbaeys en Helene Julie Vervaecke. Vader Gustave was stukadoor en moeder Helene huishoudster. Albert had nog twee broers, Jozef en Richard. Hij verloor zijn moeder toen hij drie jaar was. Hij liep lagere school in Moen en werd daarna intern in de tuinbouwschool van Péruwelz, tot zijn 17 jaar. Hij begon te werken bij Collin in Moen en trok later naar de steenbakkerij Demeestere-Hanssens te Knokke, waar hij in de jaren 1960 de post van ondermeester overnam van zijn schoonbroer Arthur Callens, die getrouwd was met Maria Decock, een halfzuster van zijn vrouw Germaintje. Hij bleef er werken tot aan zijn pensioen. Germaine was een dochter van Theophiel Laly en Emma Depraetere. Die hadden drie kinderen: Jules, Bertha en Germaine. Uit een eerste huwelijk met Julien Decock had Emma echter al vier kinderen, onder wie de voornoemde Maria Decock. Vader Theophiel Laly verzorgde de paarden van de steenbakkerij Demeestere-Hanssens en moeder Emma was winkelierster. Germaintje was de jongste en bleef altijd in de ouderlijke woning wonen. Zij volgde lager onderwijs in ‘d’oude Knokkeskole’ aan het kruispunt van de Ellestraat en de Lettenhofstraat en daarna leerde ze voor ‘coiffeuse’ in Kortrijk. Ze oefende haar beroep uit in het ouderlijk huis in de Avelgemstraat. De Faubourg, café en winkel, moest plaats maken voor haar beroep, dat ze met veel kennis van zaken uitoefende tot aan haar pensioen. Het café was daardoor wel gesloten, maar voor het personeel van de steenbakkerij werd een uitzondering gemaakt. Er was namelijk een stilzwijgende overeenkomst in de steenbakkerij: de arbeiders van ‘den ouden oovn’ (waar nu het containerpark ligt) moesten zich van drank

215


voorzien bij Germaintje. Die van ‘den nieuwen oovn’ moesten naar haar halfzus Maria Decock! Germaine en Albert huwden in de noodkerk te Knokke (nu parochiaal centrum) op 30 april 1938. Ze kregen twee dochters (Lydie en Jenny), drie kleinkinderen (Katrien, Peter en Steven) en één achterkleinkind (Jasper). Ze woonden in de Avelgemstraat 184 te Knokke, samen met de ouders van Germaine, die ze verzorgden tot aan hun dood. Ze vierden hun gouden huwelijksjubileum op 30 april 1988 en mochten op 2 mei 1998 ook hun diamanten huwelijksjubileum beleven.

Boven Bèrke en Meentje bij hun gouden en onder bij hun diamanten huwelijksjubileum

216


Op 17 december 1998 verlieten ze hun dierbaar plekje in Knokke, om hun intrek te nemen in een appartement in Sint-Denijs, recht tegenover de kerk, om dichter bij hun twee dochters te wonen. Albert bleef daar wonen tot aan zijn dood op 2 februari 2002, maar Germaine werd al op 16 maart 2000 opgenomen in het Rust- en Verzorgingstehuis Marialove in Heestert, waar ze elf jaar verbleef. In Knokke waren ze vanaf de stichting op 20 maart 1994 lid van het Bernardakoor. Later werden ze erelid benoemd. Dit koor luisterde hun feesten op en zong ook op hun begrafenis in de kerk van Sint-Denijs. Ze waren ook zeer actief als voorzitter van de Kristelijke Werknemersbeweging (KWB) en als voorzitster van de Kristelijke Arbeiders Vrouwenbeweging (KAV). Hiervoor kregen ze trouwens een ereteken. Albert hielp ook bij de eucharistievieringen en ging op zondag in de hoogmis rond met de schaal. Albert was oudstrijder van de wereldoorlog 40-45. Hij nam deel aan de veldtocht van 10 mei 1940 en trok met zijn eenheid mee naar Frankrijk, tot 4 juli 1940. Voor bewezen oorlogsdiensten werd hij gehuldigd in het gemeentehuis van Zwevegem door burgemeester Bekaert. Hij was jarenlang syndicaal afgevaardigde en kreeg op 3 mei 1995 het syndicaal ereteken 1e klas. Hij kreeg ook het ereteken 2e en 1e klas als laureaat van de arbeid.

Hier ‘Meentje’ in haar levenswerk: ‘het asiel’.

Dat is allemaal aardig en voorbeeldig, maar Bèrke en Meentje zijn eigenlijk om een andere reden in dit boek opgenomen, namelijk om hun zorg, sinds halverwege de jaren 1970, voor verloren gelopen honden en katten. Ze konden die onderbrengen in de vrijgekomen gebouwen van ‘den ouden oovn’, vlak bij hun huis. Op den duur werden zoveel dieren aangevoerd dat ze zich genoodzaakt zagen om een VZW op te richten. Dat gebeurde op 10 oktober 1979 en zo kwam de ‘Dierenbescherming der Leiestreek’ tot stand (iets wat niet al te veel Zwevegemnaren nog weten). Germaintje was er de stichtster van, Albert de voorzitter. Met veel liefde zorgden ze voor de verlaten dieren en dag en nacht stonden ze klaar voor de poezen en de honden. Dit bleven ze doen tot 1990. De fakkel werd toen doorgegeven aan jongere mensen, maar we mogen de pioniersrol van Albert en Germaine Verbaeys-Laly niet vergeten.

217


Antoon Verborgh Geboren te Moorslede op 7 april 1928 en overleden te Brugge op 6 maart 1975. Geboren in een landbouwersgezin als zoon van Bruno Verborgh en Helena Pattijn. Hij werd priester gewijd te Brugge op 23 augustus 1953 en was subregent aan het klein Seminarie te Roeselare tot 1961. Als jong geestdriftig en levenslustig priester, overlopend van gedachten en idealen, kwam hij in 1961 met Ommegang Heestert naar zijn nieuwe parochie waar hij als medepastoor werd benoemd. Na het ontslag van E.H. Michiel Boedts (zie ook in dit boek), om gezondheidsredenen, nam hij samen met zijn ouders zijn intrek in de gloednieuwe onderpastorie. Al gauw was hij betrokken in zowat alle verenigingen en te Heestert wil dat heel wat zeggen… Zowel bij de vinken, de motorcross als in de jeugdbewegingen en de sociale organisaties was hij terug te vinden. De priester-proost kwam hier optimaal aan zijn trekken en hij genoot al vlug de sympathie van alle parochianen. E.H. Verborgh was de stille begeleider, een vriend van iedereen die allen samen kon brengen en ook samen houden. Zijn monkelende lach was spreekwoordelijk. Hij werkte zonder berekening, deelde overal uit aan mensen in nood en aan armen, zonder veel naar zichzelf om te kijken. Vooral de zwakkeren kregen zijn volledige belangstelling. Van bij zijn aankomst te Heestert was hij medestichter van ‘Gehandicaptenzorg Heestert’ (intussen ‘Andersvalidenzorg’ genoemd), samen met Albert Rogé en Jacques Vincke, toenmalig directeur van de beschutte werkplaats ‘De Leie’ in Heule. Ieder jaar richtten zij in ‘Den Tap’ een gezellig samenzijn in ten voordele van deze vereniging. Tot op vandaag nog grijpt dit lovenswaardig initiatief telkenjare plaats in zaal Malpertus. E.H. Verborgh schonk ook enorm veel aandacht aan het plaatselijk onderwijs, hij bracht regelmatig een bezoek aan beide scholen. Door de kinderen, wier naam hij allemaal kende, werd hij telkens enthousiast onthaald en ook na de lagere school volgde hij geïnteresseerd hun studies op. Hij was de promotor en inrichter van de jeugddagen te Heestert. Jongeren van alle rang en stand konden tijdens een weekend in oktober deelnemen aan een fiets- of voettocht. Er waren verschillende haltes met allerlei proeven. Dapper en kranig als Antoon was stapte hij een paar keren mee in de bedevaart naar Halle (ongeveer 75 km). Hij werd bestuurslid van de plaatselijke fanfare, die o.a. door zijn toedoen vanuit een zwakkere periode opnieuw een bloeiende vereniging werd, en van de toneelvereniging ‘Deugd en Vreugd’. Onder zijn impuls greep van 9 tot 23 september 1962 de ‘Grote Missie’ plaats waarbij er elke dag een plechtigheid werd gehouden met o.a. een kruisweg, een Mariahulde, een 218


Christushulde, sermoenen door paters jezuïeten, een kinderzegen, spreekbeurten voor de jeugd, enz… Tijdens en na de vergaderingen bij hem in de onderpastorie was de sigarettenrook te snijden. Hij was mild met wijn of bier en het ging er bijzonder gemoedelijk aan toe. In 1966 onderging de kerk zowel binnen als buiten een grondige vernieuwing. De onderpastorie kreeg een aanpassing en er werd een Chiroheem (Ten Burcht) gebouwd bij Malpertus. Bij al deze werken besteedde E.H. Verborgh de nodige zorgen. Verschillende keren maakte hij bij huwelijken een speciale montage op band over het jonge leven van de trouwers in kwestie. Er was geen ‘vergaan’ aan. Kwistig deelde hij zijn rijke priestertalenten rondom zich uit tot hij helaas ziek werd en zijn vergaderingen en bezoeken wat moest beperken. De mensen waardeerden zijn werk en vonden dat hij toch over een auto zou moeten beschikken. Eén omhaling in de parochie in 1968 was voldoende om genoeg geld bijeen te krijgen om aan ‘Meneer den onderpaster’ zijn ‘geitje’ te bezorgen. Het geitje dat alle klinieken van de streek en ver daarbuiten aandeed en van de ene zieke naar de andere bejaarde bolde. Het wagentje dat overal te vinden was, behalve in zijn stal. Een hele tijd al ondermijnde de ziekte hem, moest hij veel rusten en zich verzorgen. Maar hij wilde niet ziek zijn en gunde zich niet voldoende rust. In december 1974 werd hij opgenomen in de kliniek van de Zwarte Zusters te Ieper. Wat was hij gelukkig toen hij toch Kerstmis op zijn parochie kon vieren. Begin 1975 moest hij andermaal voor tien dagen in de kliniek. Opnieuw thuis plande hij nog een reis naar Griekenland in de paastijd. Op vrijdag 20 februari deed hij echter een smartelijke val van de trap. Op 6 maart, één maand voor zijn 47ste verjaardag, overleed hij in het St.-Janshospitaal te Brugge. De Heestertnaren kenden hem gedurende bijna 14 jaar als parochiepriester. Tijdens die periode werkte hij samen met 3 pastoors: Z.E.H. Michel Staelens, Z.E.H. Jan Bouckaert en Z.E.H. Marcel Cheroutre. Het was meteen ook onze laatste onderpastoor.

Juli 1968. Studentenbond “Stuterke” uit Heestert is op kamp in Nieuwkerke. L-R: E.H. Antoon Verborgh, Frans Taelman, Dirk Depuydt, Jozef Yserbyt, Jozef Muys, Gerrit Suys, Jan Putman en Erik Vermoere

219

Na de toneelopvoering ‘Het Buitenkansje’ met Kerstmis 1966. L-R: vooraan: Stefaan Deprez, Roos Brugghe, Marc Delft, Paul Deprez, E.H. Antoon Verborgh - 2de rij: Rita Defoor, Josepha Roelstraete, Paul Vanhoutte, Willy Germyns staand: Gerard Messiaen, Stephaan Desmet, Gerrit Rommens,Erik De Waele, Frans Wolfvelde, Aimé Walcarius en Emmanuel Rommens


Jozef Vereecke Geboren in Waregem op 24 maart 1904 en overleden in Kuurne op 11 juli 1985. Zoon van Gustaaf Vereecke en Emma Mauras. Jozef Vereecke werd priester gewijd in Zevenkerke op 10 augustus 1929 en werd achtereenvolgens leraar aan het Sint-Amandscollege in Kortrijk (1929-1932), onderpastoor in Moeskroen (1932-1935), Ruiselede (1935-1938), Beernem (19381946) en Staden (1946-1953), pastoor in Zwevegem-Knokke (1953-1959), Moeskroen (1959-1964) en Outrijve (1964-1970). Tenslotte was hij emeritus van 1970 tot 1985. In Zwevegem-Knokke volgde hij de eerste pastoor van de parochie op, namelijk Jozef Thiers, en zijn grote opdracht was het bouwen van een kerk. Zijn aankomst op zondag 26 april 1953 was een hele gebeurtenis. Hij werd opgewacht aan de officieuze grens van Knokke, ter hoogte van Sint-Arnout, en begeleid naar de kapel in de Orveiestraat. Veel mensen van zijn vorige post, Staden, waren meegekomen en er waren ook heel wat familieleden uit Waregem. Een duizendtal mensen probeerde de plechtigheid te volgen. Van op een podium op de speelplaats van de meisjesschool sprak burgemeester L.A. Bekaert de menigte toe, en daarna nam de nieuwe pastoor het woord. In de vooravond deed hij een rondrit door zijn nieuwe parochie en ’s avonds werd een groot vuurwerk afgestoken. Zijn grote opdracht was, zoals gezegd, het bouwen van een kerk, want tot dan toe moest Knokke het stellen met een kapel. Zijn voorganger, oorlogspastoor Jozef Thiers, was feitelijk vooral een levensgenieter geweest, die er onder de oorlog in de eerste plaats op uit was de barre omstandigheden wat te doen vergeten en de grootste noden wat te lenigen. De misdienaars van die tijd beleefden telkens een onvergetelijke dag met pastoor Thiers als die de laatste sacramenten ging toedienen op de buitenkanten van de parochie. Dat was altijd een daguitstap, want op de terugweg werd geen enkele boerderij overgeslagen. Eten en drinken, het was een echt feest. Toch betekende dat niet dat Thiers helemaal niks gespaard had voor de parochie. Hij heeft zelf ooit te kennen gegeven aan een Knokse inwoner dat de nieuwe kerk er zou komen dank zij Camille Gutt! Tijdens de operatie Gutt, na de oorlog, had 220


hij namelijk geprofiteerd van de betere voorwaarden voor kerkfabrieken en kloosters en had via die weg links en rechts wel iets voor rijke parochianen kunnen ‘regelen’. De opbrengsten gingen in een spaarpotje voor de te bouwen kerk. Jozef Vereecke was een ander type pastoor, het type van de ijveraar (één voorbeeldje maar : bij kroostrijke gezinnen ging hij er voor pleiten dat toch ten minste één kind van de bende priester, broeder of kloosterzuster zou worden). Als de mensen hem iets aanboden van spijs of drank antwoordde hij steevast: “Geef me liever vijf frank voor de nieuwe kerk.” En hij kon het soms niet laten de rekening te maken van zijn gelovige parochianen en te suggereren hoeveel de inbreng van een gezin voor de nieuwe kerk eigenlijk zou moeten zijn. Aan de andere kant was hij ook wel gul. Hij bezat een Volkswagen, een kever, waar hij zelf niet veel mee reed maar die ter beschikking stond van de parochianen. Wie ermee reed moest wel zelf tanken, want natuurlijk waren er gelovigen die de auto om de haverklap gebruikten en hem steevast terugbezorgden met een lege benzinebak. Al op 31 augustus 1953 - hij was nog maar vier maanden in Knokke - begonnen de werken aan de nieuwbouw en op 12 oktober van dat jaar wijdde Monseigneur De Smedt, bisschop van Brugge, de hoeksteen van de kerk. Pastoor Vereecke was dag en nacht in de weer om de bouw te begeleiden en meermaals was hij boven op de stellingen te zien om het werk van dichtbij te kunnen volgen. Zijn ijver was zo groot dat de aannemer er tegen de pastoorpottenkijker soms mee dreigde de werkzaamheden stop te zetten. De nieuwe kerk kon in gebruik worden genomen in 1955, op de eerste mei, toen een trotse pastoor Vereecke er om 6.30 uur de allereerste mis las. Om 9.30 uur wijdde deken Verhelst de kerk voorlopig in en om tien uur volgde de hoogmis, opgeluisterd door het zangkoor van Zwevegem. De voornoemde Monseigneur De Smedt kon de kerk dan definitief en plechtig inwijden op 16 augustus 1955. Ga nu niet denken dat pastoor Vereecke alleen maar een kerk heeft gebouwd. Alsof zijn energie onuitputtelijk was zette hij zich ook maximaal in voor het parochiaal leven. Van bij zijn aankomst in Knokke kocht hij Hosannaboekjes voor de kerkgangers, stimuleerde het meezingen in de kerk en sprak Frans Van der Straeten aan om een kerkkoor op te richten. Tot vader Frans voor Bekaert naar Hemiksem vertrok was het gezin Van der Straeten de ruggengraat van dat koor. Voor de middernachtmis van Kerstmis 1955 wist de pastoor 600 mensen samen te brengen in zijn nieuwe kerk. En tegen de grote vakantie van 1958 had hij een speelplein laten inrichten tussen de parochiezaal en de jongensschool, zodat de kinderen onder toezicht konden komen spelen. Maar … zoals het toen hoorde de bokjes netjes gescheiden van de geitjes: twee namiddagen per week voor de jongens, twee voor de meisjes. De 12 oktober 1953 - Plechtige wijding van de hoek- pastoor lag ook aan de basis van de oprichting steen van de nieuwe kerk door van verschillende verenigingen, zoals de KWB, de Mgr. De Smedt. KAV, de KAJ, de VKAJ en de Chiro. Zijn voorganger Hoeksteen is zichtbaar rechts vooraan in de kerk. had twee missies georganiseerd, Jozef Vereecke 221


organiseerde er ook eentje, van 9 tot 23 november 1958. En zo voort, en zo verder. De hyperactieve priester kreeg een waardig afscheid: op zondag 18 oktober 1959 werd Jozef Vereecke onder massale belangstelling van zijn oud-parochianen aangesteld als pastoor in Moeskroen, op de parochie de Nieuwe Herder.

L-R: Burgemeester Leon Bekaert, Minister Alfred Detaeye, E.H. Deken Verhelst, E.H. Bruggeman (pastoor van Staden als getuige), E.H. Jozef Vereecke, E.H. Bruggeman principaal te Avelgem en Paul Hanssens (voorzitter van de kerkfabriek te Knokke), ter gelegenheid van de aanstelling van E.H. Jozef Vereecke te Knokke.

Zondag 26 april 1953 - Aanstelling pastoor Jozef Vereecke als tweede pastoor te Knokke. Ontvangst aan de grensscheiding van de parochie ter hoogte van CafĂŠ St.Arnout waar hij zijn herdersstaf kreeg.

222


Josué Vererfven Geboren in Ingooigem op 14 december 1923 en overleden in Heestert op 2 mei 1991. Zoon van Aloïs Vererfven, veldwachter te Ingooigem, en Marie Duprez. Josué kwam uit een gezin van 6 kinderen. Zijn vader nam in 1927 deel aan een examen en als oudstrijder in de eerste wereldoorlog kreeg hij wel een tikkeltje voorrang om aangesteld te worden als gemeentesecretaris in Heestert. Zo verhuisden Aloïs en Marie met hun drie kinderen van Ingooigem naar de Plaats nr. 89 (nu Gauwelstraat 19) in Heestert. Daar trok Josué tot zijn 14 jaar naar de gemeenteschool bij de meesters De Graeve, Germyns en Tarras (zie deel 1). Intussen kreeg hij er nog 2 zusjes en één broertje bij en lieten de ouders een nieuwe woning bouwen aan de overkant van de straat (nu Gauwelstraat 20) naast de meisjesschool. Langs moeders zijde was het een heel muzikale familie en aangezien vader ook ‘schrijver’ was van de Heestertse fanfare kreeg Josué al vrij vlug notenleer van iemand uit de plaatselijke muziekvereniging en leerde hij daarna een bugel bespelen. In 1937 volgde hij Latijn-Grieks in het college te Roeselare, doch tijdens de tweede wereldoorlog kwam hij wat dichterbij: naar het Sint-Amandscollege te Kortrijk. Ook daar vervolmaakte hij zich in de muziekstudie. Josué was echter veeleer een autodidact, hij leerde ook orgel en viool. Samen met zijn nonkel Florent, die timmerman was, maakte hij een banjo. Na zijn studies werkte hij in het Registratiekantoor te Kortrijk tot aan zijn pensioen. Tijdens de tweede wereldoorlog lagen de activiteiten van de Heestertse fanfare volledig stil. In de loop van 1945 werden de koppen opnieuw bij elkaar gestoken en tijdens de ‘herstichtingsvergadering’ in juni nam de toen 22-jarige Josué de taak van secretarispenningmeester en dus ook manusje-van-alles op zich. Enkele jaren later stond zijn broer Paul hem daarin bij. Vanaf dan stond alles in het teken van de muziek. Zelf zorgde hij gedurende enkele jaren voor de ‘solfègelessen’ aan de jonge muzikantjes en in de zestiger jaren zorgde hij voor de opleiding van de koperblazers. In 1953 regisseerde Josué het toneelstuk ‘Naar de maan met Pierlala’, dat met veel succes op zondag 6 december werd opgevoerd na het muziekconcert t.g.v. het St.-Ceciliafeest in ’t Volkshuis (nu Malpertus). Dit stuk werd nochtans pas gekozen tijdens de bestuursvergadering van 8 november en moest dus in een recordtempo aangeleerd worden.

223


De muzikanten-toneelspelers waren Roger Degroote, Henri Depraetere, Achiel Coucke (vertolkte 2 rollen), Silvère D’Haene en Dion Debeurme. De drie engeltjes werden uitgebeeld door Lucien Vander Donckt, Leon Ameye en Gerard Muys. Het jaar daarop werd, eveneens na het muziekconcert, de klucht ‘Het Gekkenhuis’ ten tonele gebracht, met tussenin enkele losse nummers en liederen. Meer nog, Josué was ook componist. In 1954 componeerde hij ‘Ode aan Sint-Cecilia’, een offertoriummars voor orgel en koperkwartet, en in 1959 de ‘Sint-Ceciliamars’. Deze mars voor orgel en kopersextet werd uitgevoerd tijdens de H.Mis op zondag 4 december 1960 door Dion Debeurme, Bernard Matton, Cesar Seys, Paul Vererfven, Marcel Vercoutere en Jules Deconinck, met orgelbegeleiding door koster Jozef Demeulenaere (zie deel 1). Tenslotte componeerde Josué in 1964 ‘Preces Lacrimaque’, een treurmars die hij opdroeg aan zijn pas overleden vader, en die tijdens de begrafenis van allebei zijn ouders werd uitgevoerd. Daarenboven maakte hij verschillende arrangementen op werken van Mendelssohn-Bartholdy, Händel, Beethoven en Mozart, telkens opgedragen aan de fanfare die hem toen zo dierbaar was. Enkele van zijn werken werden, na examen compositie, afdeling ‘Ernstige Muziek’, bij Sabam ingediend op 8 oktober 1973. Josué schreef ook enkele gedichten, waarvan de auteursrechten bij Sabam werden ingediend. De originelen van al deze werken schonk hij in 1973 aan de toenmalige secretaris van de fanfare om geëxposeerd te worden in de tentoonstelling t.g.v. de opening van de nieuwe schoolgebouwen. Eind 1961 volgde hij Jan Callens op als dirigent van de Heestertse fanfare. Zijn taak van secretaris-penningmeester werd in 1962 overgenomen door Etienne Coussement. Toen zijn vader in februari van 1964 stierf stelde hij zelf voor dat Jan Byttebier (zie deel 1) voor enkele weken de dienstdoende chef zou worden. Op vraag van de muzikanten bleef Jan echter dirigent zodat de relatie tussen Josué en de fanfare helaas totaal verbroken werd. Het hoogtepunt in zijn eerder korte periode als dirigent was zeker het eeuwfeest op zondag 25 augustus 1963. Tijdens de officiële ontvangst op het gemeentehuis ontving hij van het Muziekverbond het ereteken ‘In Veterani Honorem’ voor 30 jaar muzikant. Josué was ongehuwd en bleef inwonen bij zijn ouders en twee zusters. Zijn moeder stierf in 1981. Vooral na het overlijden van zijn zussen Agnes (kloosterzuster +1986) en Jeanne (+1987) leefde Josué heel teruggetrokken, tot hij op 2 mei 1991 thuis dood werd aangetroffen. Een bijzonder creatieve persoon, met een ‘flou artistique’, die helaas zijn capaciteiten moeilijk kon doorgeven. Zondag 3 juli 1960. Opluistering van de St.Jansprocessie in Stene bij Oostende, waar E.H. René Degroote, afkomstig van Heestert, onderpastoor was. L-R: Dion Debeurme, Josué Vererfven (open hemd), Albert Dewitte, Freddy Dewitte, Georges Desmet, Gustaaf Coussement, Victor Vanhoolandt, Gerrit Suys, Odiel Dewitte, Pol Callens, ??.

224


Jules Verschuere Geboren in Zwevegem op 20 augustus 1911 en overleden in Zwevegem op 16 september 1991. Zoon van Remi (38j), wever, en Marie Theresia Maes (37j). Jules had een reeks broers die allemaal cafébaas waren: Camiel van het ‘Huis van Commerce’, Marcel van ‘Den Haas’, Remi van ‘De Sportwereld’ en, zeker niet te vergeten, Foonne (Alfons) van ‘De Kwakkel’ op de Kreupel (kwakkelkenner en ‘blauwer’ bij uitstek). Hoe die gasten er met zijn allen voor zorgden dat Zwevegem niet verging van de dorst staat geboekstaafd in ‘Bier maken en drinken in Zwevegem’ (Amantine, Zwevegem, 2009). Maar Jules heeft nooit café gehouden. Hij was weduwnaar van Laura-Julia Pappyn (zus van Marcel, ex-gemeenteraadslid). Ze bleven kinderloos. Jules woonde eerst te Knokke, Avelgemstraat 174, naast Michel Sablain (die huizen zijn nu verdwenen), en later het grootste deel van zijn leven vooraan in de Kouterstraat. Juulke Verschuere (want alleen een zeldzame blauwe hond noemde hem Jules) is vooral bekend geraakt als accordeonist. Hij speelde als niet één, maar kende geen noot muziek. We kunnen ons afvragen hoe zijn verhouding is geweest met een accordeonmonument als Paul Depoortere, voorgesteld in onze eerste reeks Zwevegemse figuren en die eigenlijk ook al niet zo sterk was in notenleer. Maar noten of geen noten, dat doet er niet veel toe. Feit is dat Juulke (vele jaren samen met de voornoemde Michel Sablain, drummer) tientallen huwelijksfeesten opgeluisterd heeft in de jaren 1940, 50, 60. Hij is nooit lid geweest van een of andere muziekvereniging, fanfare of harmonie, maar op het feest van Sinte Cecilia liep hij jarenlang tot ieders jolijt voor of achter ‘het muziek’, van café naar café, en dronk een pintje mee. Lange jaren mochten massa’s mensen niet alleen van zijn accordeon genieten, maar evenzeer van zijn levensoptimisme, zijn vrolijkheid en joviale, trouwe vriendschap. Waar Juulke neerstreek was er altijd plezier en ambiance. En wat daar enorm veel toe bijdroeg: hij zong zelfgemaakte liedjes, proper of soms een tikkeltje minder proper… De leute was altijd verzekerd. Juulke was de eerste die bij Bekaert in vervroegd pensioen ging, tegen minus 5% per jaar. Hij is overleden in het rusthuis Sint-Amand te Zwevegem. Wie zal ontkennen dat met hem een van de laatste personages uit de Zwevegemse folklore verdween?

225


Camille Georges Constant Clément Verwee Geboren in Gent op 25 mei 1894 en overleden in Helkijn op 2 februari 1974. Zoon van Arthur Verwee en Martha Matton. Gehuwd met Marie Brusseel (gestorven in Gent op 4 maart 1930), en in Zwevegem op 22 mei 1931 hertrouwd met de Française Marthe Droesch (geb. in Colmar op 30 januari 1909). Hij had drie dochters, Nina uit het eerste, en Andrée en Denise uit zijn tweede huwelijk. Hij studeerde aan de Nijverheidsschool van Gent en behaalde het diploma van textielingenieur. Tijdens de eerste wereldoorlog trok hij als vrijwilliger naar het front. Hij bleef ongedeerd, op lichte gevolgen van een gasaanval en een kleine kogelkwetsuur na. Hij vestigde zich 24 september 1919 met zijn eerste vrouw in Zwevegem, als tekenaar bij de N.V. Tissage La Flandre aan het kanaal (in de volksmond: Raskes, en nu Ontmoetingscentrum De Brug). Met smaak en kunde maakte hij decoratieve tekeningen voor Jacquardweefsels. Met de jaren bouwde hij een mooie carrière uit en werd achtereenvolgens technisch directeur en algemeen directeur. Tekeningen voor weefsels is hij heel zijn industriële loopbaan blijven maken. La Flandre werd algemeen beschouwd als ‘liberaal’, als een soort van tegenhanger van het ‘katholieke’ Bekaert. Er heerste een heel andere bedrijfscultuur. Een voorbeeld: bij Bekaert konden vrouwen alleen aan de slag in de administratie, niet in de fabriek, en als ze trouwden moesten ze het bedrijf verlaten. Bij La Flandre, integendeel, werkten veel meisjes en gehuwde vrouwen. Er werd ergens tussen 1925 en 1930 zelfs gestart met een crèche, waar een drietal kinderverzorgsters toezicht hield op de kleuters. Dat was toen nogal revolutionair. Twee van die verzorgsters waren Madeleine en Godelieve Maertens. Directeur Camille Verwee drukte als sociaalvoelende vrijzinnige duidelijk zijn stempel op het leven in zijn onderneming. Tijdens de tweede wereldoorlog werden onder zijn impuls tal van initiatieven genomen om de werknemers en hun gezin te helpen in de moeilijke oorlogsomstandigheden, bijvoorbeeld door de bedeling van aardappelen, soep, vitamines, kolen … Dat staat meer in detail beschreven in de publicatie ‘Onze Oorlog’ (uitg. Amantine, 2009). Het opmerkelijkste initiatief was ongetwijfeld de bouw van een zwembad, tussen La Flandre en de elektriciteitscentrale in, dat ook openstond voor mensen die niet bij La Flandre 226


werkten. Om maar te zeggen dat niet alleen Bekaert maar ook La Flandre een merkbare invloed heeft gehad op de Zwevegemse samenleving. Heel speciaal is de episode van het ontstaan tijdens de oorlog van het Zwevegemse Rode Kruis, zoals beschreven in ‘De witte kielen’ van Giovan Deloof (1993). Het is niet helemaal duidelijk welke rol Camille Verwee precies speelde bij de oprichting (initiatiefnemer of uitgenodigd om mee te doen?), maar vast staat dat hij in het eerste bestuur ‘hoofd mobilisatie’ was. (Elisabeth Bekaert-Velge was de eerste voorzitster, met twee ondervoorzitters: dr. René Van Sande en industrieel Laurent Demuynck). Wat die mobilisatie kon inhouden wordt duidelijk in het geestige hoofdstukje ‘Een gedurfde expeditie’, waar we ‘Verweetje’ in de weer zien tijdens een alleszins onorthodoxe tocht door West-Vlaanderen, op zoek naar gelegenheden om hulp te bieden (sic). Om de lezer lust te doen krijgen het hele verhaal te (her)lezen volgt hier hoe Camille Verwee de expeditieleden ronselde: “hij reed naar het huis van leden van wie hij wist of kon vermoeden dat ze niets om handen hadden en vroeg hen in te stappen, met een vaag gebaar aanduidend dat ze ‘ergens’ hulp gingen bieden. Dat was althans bij de dames het geval.” Later in zijn leven werd het minder leuk. Het is na al die jaren en bij gebrek aan documentatie niet meer mogelijk objectief te oordelen over het vergeefse gevecht dat Camille Verwee heeft moeten leveren tegen de neergang van La Flandre, maar we kunnen ons wel voorstellen welke enorme klap de vereffening van het bedrijf voor hem moet zijn geweest (1973). Hij had zich toen al enkele jaren teruggetrokken in een herenhuis van 1756 in Helkijn, waar hij de laatste veertien jaar van zijn leven verbleef, omringd door zijn jongste dochter, zijn hond en een half legioen katten. Opvallend detail: het huis is eertijds ‘La Maison de Plaisance’ van de bisschop van Doornik geweest. We mogen ons echter niet beperken tot de professionele loopbaan van Camille Verwee. We moeten zeker zijn twee passionele hobby’s vermelden: het maken van scheepsmaquettes en, bovenal, schilderen. Zijn ouders woonden bij de Gentse binnenhaven, zodat het niet verwonderlijk is dat Camille van kindsbeen af aangetrokken werd door alles wat schip, haven en zee is. In de loop der jaren heeft hij honderden schilderijen gemaakt rond die thema’s, maar we kunnen ons geen idee vormen over die circa 600 werken, want gek genoeg kwam hij daar niet mee naar buiten. “Boten die nooit uitvoeren,” heeft Raf Seys dat bijzonder treffend verwoord in zijn inleiding van de enige, en dan nog postume tentoonstelling van werk van Verwee, op 14 december 1974 in het Koninklijk Atheneum van Kortrijk. (Er was maar één uitzondering geweest: onder de oorlog heeft de directeur-schilder veertig doeken weggeschonken, om ze te laten verkopen ten voordele van Winterhulp). Ook al gaf inleider Seys te kennen dat de schilderijen van Camille Verwee niet wereldschokkend zijn, toch vragen we ons af: waar zouden al die doeken uiteindelijk beland zijn? Worden ze ooit aan iemand getoond?

227


Robert Vlieghe Geboren te Moen op 6 oktober 1919 en overleden te Moen op 24 juni 2010. ‘Meester’ Robert Vlieghe was een creatieve duizendpoot die jan en alleman liet genieten van zijn kennis en kunde. De leerkracht Plastische Opvoeding speelde muziek, knutselde, tekende, schilderde en gaf voordrachten. Een verdienstelijk man die zich spontaan ten dienste stelde van mens en maatschappij. Hij was gehuwd en woonde met Andrea Algoet in ‘caférestaurant’, zoals op het gebouw aan de Kerkstraat 5 te lezen staat. Robert was rasechte Moenenaar. Zijn jeugd bracht hij door op de Plaats, in de omgeving van de Sint-Hubertusstraat en Ter Moude, waar de ouderlijke woning op de hoek stond van het huidig appartementsgebouw naast café Sint-Hubert. Het gezin telde twee dochters, Hilde en Linda. Laatstgenoemde is gehuwd met Erwin Denorme, die jarenlang in het eerste elftal van eersteklasser S.V. Waregem speelde. Robert behaalde het diploma van onderwijzer in 1939 aan de bisschoppelijke normaalschool van Sint-Niklaas. Na de tweede wereldoorlog volgde hij twee jaar les aan de Kortrijkse kunstacademie. Hij bekwaamde zich verder bij kunstschilder Stefaan Vangheluwe in Zwevegem. In 1947 verwierf Robert het diploma van leraar Plastische Opvoeding voor de centrale jury in Gent. Het jaar daarop wist hij het diploma van leraar Handenarbeid te behalen, ditmaal voor de centrale jury in Blankenberge. Als leerkracht Plastische Opvoeding gaf hij achtereenvolgens les in Torhout, Nieuwpoort, Kortrijk en Avelgem. In deze laatste gemeente wijdde hij vanaf 1948 tot 1976 honderden jongens en meisjes in in de geheimen van perspectief en kleurenharmonie, leerde ze handig lichte materialen snijden en ermee experimenteren. Zo trokken ze bijvoorbeeld na enkele lessen geconcentreerd meet-, pas-, snij- en plakwerk trots naar huis met een uitzonderlijk nieuw stuk speelgoed, een kartonnen… periscoop. Gedurende negen jaar gaf hij ook technisch tekenen aan de leerlingen in de hogere cyclus van het Koninklijk Atheneum. En toen er geen directeur beschikbaar was in de Rijksmiddenschool nam Robert die taak op zich. In 1979 ging hij tenslotte daar met pensioen. Hoeveel affiches hij ontworpen of reclameborden geschilderd heeft voor de school valt niet bij benadering te tellen, om nog te zwijgen van de talloze decors voor het leerlingentoneel aldaar. 228


Ondertussen was hij al die tijd ook een heel actief lid van de kunstkring Krea van Ingelmunster en trad hij geregeld op als jurylid van de teken- en schilderwedstrijden. Maar Robert was van meerdere markten thuis. In zijn jeugd leerde hij klarinet en piano spelen. Met zijn straatgenoot en vriend dokter Gomar Crepel speelde hij in de plaatselijke harmonie en met zijn muzikale jeugdvrienden vormde hij een kwartet dat feestjes opluisterde. Met zijn ensemble verzorgde hij bovendien regelmatig het muzikaal voorspel bij de opvoeringen van het vroegere ‘Vreugd in Deugd’, de Moense toneelvereniging, waarvan hij, hoeft het nog aangehaald, uiteraard ook de chef-decorbouwer en -schilder was. Zijn meesterwerk - en daar was hij terecht heel fier op - was het indrukwekkend podium voor de opvoering van ‘De Kathedraalbouwer’ op het binnenplein van de gewezen weverij Bekaert in de Sint-Denijsstraat. (1948) Volksmens als hij was, leverde hij vanzelfsprekend aanzienlijke bijdragen aan tal van stoeten, manifestaties en festiviteiten, want niet alleen voor zijn school, maar ook voor zijn dorp zette hij al zijn talent, inspiratie en werkkracht in. ‘Het jaar van het dorp’ in 1979, ‘1000 jaar Moen’ in 1988 en de herhaalde ‘Souterrainfeesten’, het zijn maar een paar voorbeelden van de feestelijke manifestaties waar Robert met hart en ziel aan meewerkte. En onder zijn leiding werd verschillende jaren een kerststal in de kerk opgetrokken, telkens rond een meer specifiek uitgewerkt kerstthema. Ook voor wie gevierd werd hanteerde hij palet en penseel om een jubileum, feest of pensionering een extra kleurtje te geven. Hij was - de lezer kan het zo raden - een trouw exposant op de schilderijtentoonstellingen van de plaatselijke Heemkundige Kring Mulnis. Uit zijn werk bleek telkens weer zijn grote voorliefde voor bloemen, paarden en stillevens. Maar ook aan andere groepstentoonstellingen nam hij deel, onder meer in Zwevegem, Lauwe, Knesselare, Avelgem en Oostende. Hij bleef ook op latere leeftijd iemand die graag zijn kennis en inzichten deelde met anderen, of anders gezegd, hij bleef ‘schoolmeester’. Zo gaf hij, als het hem gevraagd werd, graag voordrachten voor de derde leeftijd en diverse verenigingen. En die voordrachten waren geanimeerd, dat is het minste wat ervan kon worden gezegd, want… Robert was een gevoelsmens, die weliswaar met overleg sprak en handelde, maar ook heel enthousiast kon uitweiden over waar hij mee bezig was, over waar hij in geloofde of waarin hij zich kon uitleven. En, om het portret van volksmens helemaal te laten kloppen: Robert was een fervente duivenliefhebber. Zijn vrouw Andrea hield het duivenlokaal open en hij was in de weer bij het inkorven, maar ook voor de administratie. En hij maakte de wedstrijduitslagen. Natuurlijk speelde hij ook zelf en zelfs de grootste leek zou onmiddellijk duivenliefhebber zijn geworden mocht hij Robert een halfuurtje met gloed bezig hebben gehoord over zijn ‘beestjes’. Een groot talent en groot hart, kortom ‘ne schone mens’, dat was Robert Vlieghe.

229


Adolphe Voet Geboren in Moen op 17 oktober 1887 en overleden in Kortrijk op 13 april 1972. Adolphe, de zoon van Camille Voet, werd in de wandeling Dolfie Lecomte genoemd, om redenen die we niet meteen hebben kunnen achterhalen. Zijn moeder was Marie Vanhulle, die haar jeugdjaren doorbracht bij haar ouders in de SintDenijsstraat te Moen. Hij was evenals zijn vader metselaar. Zijn echtgenote, die van Heestert afkomstig was, heette Marie Tack. Het gezin ging aan de Stationsstraat 26 in Moen wonen, daar waar later René Deprez en Lea Lambert verbleven. Hun gezin werd uitgebreid met een dochter. Hun oogappel werd hen echter op 12jarige leeftijd ontnomen. Naast groot verdriet betekende dit verlies voor het getroffen echtpaar een totale ommekeer. Leed en miserie waren troef. De dagelijkse confrontatie met de talrijke attributen en souvenirs van hun dierbare dochter werd op de duur de ouders te zwaar. Ze besloten dan maar het land te verlaten en vlogen over de plas om zich in de Amerikaanse hoofdstad Washington te vestigen. Het lag in de bedoeling hun tegenslag achter zich te laten en daar een ander leven te leiden. Dolfie, een stoere man met een klare kijk en een vooruitziende blik, had geen moeite of problemen om onmiddellijk in de ‘Nieuwe Wereld’ bij een bouwonderneming aan de slag te kunnen gaan. Het inkomen was in den beginne weliswaar heel wat minder, maar Adolphe liet in de kortste keren zijn vakmanskunst en werklust zien, kreeg het vertrouwen van zijn baas en kon algauw een mondje Amerikaans spreken zodat zijn verdienste snel crescendo ging en hij algauw op eigen benen kwam te staan en zelfstandig werkte. De kijkers in zijn kop en de initiatieven die hij nam zetten hem ertoe aan lege en verkommerde panden in de hoofdstad aan te kopen. Hij had vastgesteld dat hoe langer hoe meer rijkelui hun woning in het stadscentrum hadden verlaten of verlieten om zich aan de rand van de stad een villa te bouwen en er zich te vestigen. Hun oude woning werd verhuurd, maar werd zienderogen een oud of verkrot pand. Adolphe Voet zag er koekebrood in. Hij kocht tal van die gebouwen waarin vele negers woonden. Toen hij zijn vrouw op de hoogte bracht van zijn aankoop vroeg zij zich af waar hij het nodige geld vandaan had gehaald? Zijn antwoord was: ‘Van de banken, die hebben geld genoeg’. Dolfie werkte, renoveerde en innoveerde. De verlaten gebouwen en straten maakte hij aantrekkelijk. Hij verkocht als brood en kreeg verder het vertrouwen van de banken. Hij werd de meest bekende en gevraagde restaurateur in Washington. Hij toverde rijen leegstaande woningen om tot handelspanden die riante winkelstraten vormden. Adolphe Voet verdiende daarmee grof geld en werd steenrijk. Jarenlang konden hij en zijn vrouw op hun renten leven. Maar desondanks konden Adolphe en vooral zijn vrouw Marie nog altijd hun gestorven enig kind niet uit hun hoofd zetten. Hoe ouder ze werden hoe meer

230


ze verlangden om naar hun geboorteland terug te keren. Ze dachten aan hun geboortedorp, of aan de Belgische kust om er te gaan wonen. Ze kozen tenslotte voor een appartement in Kortrijk. Adolf overleed toen hij 88 was. Zijn vrouw werd 97 jaar. Toen ze haar laatste jaren in het verzorgingscentrum Marialove te Heestert doorbracht, vatte ze hun verblijf in Amerika als volgt samen: “We zijn onze overleden dochter nooit kunnen vergeten, het leed bleef knagen. Het werk van Dolfie aldaar heeft wel grote materiële welstand bijgebracht, maar het heeft een hele tijd geduurd vooraleer wij er ons thuisvoelden. We kenden de taal niet, we voelden ons alleen en verlaten, we misten onze vroegere omgeving, onze familie, vrienden en kennissen en de plaats waar onze dochter had geleefd. Achteraf beschouwd: We hadden die vlucht naar Amerika beter niet gedaan.” Een grotere tegenstelling tussen uitgesproken materieel succes en nooit verteerd verdriet is nauwelijks denkbaar.

231


Stefaan Vroman Geboren in Zwevegem op 18 mei 1941 en overleden in Elingen op 10 oktober 2011. Zoon van Maurice Vroman en Lea Dekimpe. Gehuwd met Godelieve Dhaenens. Hij was vrouwenarts, gespecialiseerd in kanker. Van moederskant was Stefaan Vroman een telg uit een door en door Zwevegemse familie. Zijn moeder was namelijk een dochter van Gabinus Dekimpe (1870-1964), de voerman van op het hoekje van de Kortrijkstraat en de Winkelstraat, in zijn tijd alom bekend als ‘Bienie Kimpe’. En Bienie was getrouwd met Marie Silvie Vandeginste, een zuster van de kloefkappers (klompenmakers) Remi en Camiel Vandeginste, die vooraan in de Harelbeekstraat woonden, achter café ‘De Vlasbloem’. Stefaan had nog andere banden met Zwevegem, molenbanden. Via zijn vrouw, want ze was een kleindochter van Hector Dhaenens, van mei 1907 tot februari 1925 de mulder van de Molen te Wulfsberghe. En via Mortiers Molen, waarover zo dadelijk meer. Zijn loopbaan als arts heeft zich afgespeeld in de buurt van Halle. Een leven van doorgedreven studie en hard werk, waarvoor die hele streek hem erkentelijk mag blijven. Maar als hij opduikt in deze Zwevegemse publicatie is het vanwege de voornoemde molenbanden. Hij heeft het allemaal zelf verteld in de geestige toespraak die hij hield op zondag 11 september 1994 bij de inwijding van de gerestaureerde Mortiers Molen in Zwevegem. Hij zei: “De meeste jongens kwamen hier om te spelen en Omer de mulder zette ze rap aan de deur. Ik kwam niet om te spelen, zodat Omer en ik snel dikke vrienden werden. Het dient gezegd dat Omer wat dikker was dan ik. Omer kende zijn stiel. Hij leerde mij het vak en het weer kennen. Hier liep altijd volk rond om te helpen in de molen of op het koeiplekske. Na het werk kregen ze veel karnemelkpap met dikke boterhammen en spek, maar weinig loon. Vele malen kreeg ik ’s avonds van Fina (de zuster van de mulder) te horen: eet maar veel pap, Stefontje, want de rest is toch voor het zwijn.” De hele kruimige toespraak, met veel interessante gegevens, is afgedrukt vooraan in het boek ‘Onze molens nu en toen’ van 1994. Laat ons hier volstaan met te vermelden dat de molenmicrobe Stefaan heel vroeg te pakken had en hem nooit meer losgelaten heeft. Reeds in zijn jeugd bouwde hij achter zijn ouderlijk huis in de Peter Benoitstraat een miniatuurmolen, volledig volgens de regels van de kunst en in overeenstemming met de afmetingen van de echte molens. Een molen op schaalmodel dus. Het was een houten molen op teerlingen, die hij naar de wind kon kruien en die kon draaien. Allicht was hij niet 232


in staat graan te malen, maar in elk geval kon hij elektriciteit opwekken, waarmee lampen op de wieken konden branden. Stefaan was het trekpaard bij de restauratie van Mortiers Molen in 1994. Af en toe draaiden nadien de wieken, een teken dat Stefaan aan het malen was en dat iedereen mocht komen kijken. Maar naar het einde van 2010 werd het heel stil aan ‘Mortiers’. Dokter Stefaan Vroman kampte met de dood, een gevecht dat hij verloren heeft: hij is bezweken aan de kwaal die hij zo hardnekkig bestreden had. Zwevegem is het aan zijn nagedachtenis verplicht goed te zorgen voor de molen die hij met grote toewijding van het verval heeft gered en weer maalvaardig heeft gemaakt.

11 september 1994 - Inwijding gerestaureerde Mortiers Molen - graaf de Liedekerke en burgemeester-senator Paul Deprez trekken met vereende kracht en het lijkt erop dat dokter Stefaan Vroman de maat slaat.

233


Josephus (Jozef) Emilius Gustaaf Vyncke Geboren in Beveren-Roeselare op 13 november 1910 en overleden in Heestert op 1 maart 2012. Erepostmeester. Zoon van Gustaaf Vyncke en Maria Vandevelde. De vader van Jozef was bakker en zijn moeder droeg heel veel zorg voor het gezin, dat uiteindelijk 4 zonen telde: behalve Jozef ook nog Robert (die reeds op heel jeugdige leeftijd overleed), Remi en Jerome. Tijdens de eerste wereldoorlog moest het gezin vluchten van Beveren-Roeselare, dat spergebied was, naar Herentals. Toen hebben ze zwarte sneeuw gezien en bij hun terugkeer was hun huis helemaal leeggeplunderd en verwoest. Jozef, zijn broers en zijn ouders moesten dus van nul herbeginnen. Na de lagere school volgde Jozef LatijnsGriekse humaniora in het Klein Seminarie in Roeselare. Voor die tijd was dit toch wel heel uitzonderlijk voor een bakkerszoon. De verplaatsingen naar school gebeurden in die tijd te voet en ietsje later met de fiets. Als jonge man kwam hij in Ardooie de liefde van zijn leven tegen, Pia Driessens, en hij trouwde met haar op 22 oktober 1938. In oktober 1939 werd Jozef echter gemobiliseerd in het Belgisch leger. Hij werd ingedeeld bij het 37e linieregiment, tot juni 1940, en maakte de slag van Ertvelde-Rieme mee. Het is een wonder dat hij thuis geraakte, want heel veel soldaten zijn toen gesneuveld. Maar voor Jozef Vyncke en zijn vrouw Pia ging het leven door en er werden kort na elkaar vier zoons geboren: Robert en Gerard op 4 januari 1940, Bernard op 28 april 1943 en Paul op 5 november 1944. Allen werden thuis op de keukentafel geboren, die later in de Ellestraat nog dienst deed tot kort na Jozefs honderdste verjaardag. Jozef ging in augustus 1929 bij de posterijen werken en hij heeft er alle echelons doorlopen, tot hij postmeester werd. Vijf jaar lang werkte Jozef in het sorteerkantoor in Kortrijk, heel vaak ’s nachts. Daarna deed hij op verschillende plaatsen dienst al interimaris postbediende: Antwerpen, Brugge, Gent, Lichtervelde, Hooglede‌ In 1940 ging Jozef met zijn gezin in Waregem in de Putmanstraat wonen. Hij was er vaste loketbediende bij postmeester Deneckere. Op 31 januari 1951 werd hij voor het eerst zelf postmeester, voor een periode van acht maanden in Anzegem. Toen kreeg Jozef een aan234


bieding om postmeester te worden in Oedelem of in Zwevegem. Zwevegem kreeg de voorkeur, omdat Kortrijk dichtbij was: dat was belangrijk voor de studies van zijn zonen. Op 27 oktober 1951 werd Jozef dus postmeester van Zwevegem. De post was toen gevestigd in de Harelbeekstraat, recht tegenover het Kerkhofstraatje. Er was één loketbediende en vijf postboden. In 1952 verhuisde de post naar de Avelgemstraat 24, een gebouw van de gemeente, waar hij 21 jaar postmeester was. Ook het gezin nam aldaar zijn intrek; het kon er blijven wonen tot 1976. De post breidde altijd maar uit en er waren algauw 2 bedienden en 13 postboden. Het gebouw werd dan ook te klein en de post verhuisde op 6 oktober 1973 naar het huidige postgebouw, Avelgemstraat 6. Het was voor een postmeester niet gemakkelijk om alles onder controle te houden. Het was nog de tijd dat de postbodes de pensioenen uitbetaalden aan de mensen en de tijd van de vele postassignaties. Postbodes (de ‘facteur’ of ‘boodje’) hadden dus niet alleen de post mee voor de mensen, maar ook veel geld. Dit bracht met zich mee dat een postbode wel eens overvallen werd. Zo werd een Zwevegemse postbode ooit overvallen door een dief van Deerlijk. Voor zowel de postmeester als de onfortuinlijke facteur was dit een heel onaangenaam avontuur, met een zwaar onderzoek en heel veel paperasserij tot gevolg. Het afleveren van de pensioenen aan de mensen was natuurlijk een bijzonder aangename bezigheid en de facteur kreeg vrijwel altijd ‘nen dreupel’ aangeboden. Als je als postbode veel pensioenen moest uitbetalen kwam je natuurlijk ver boven je theewater in de post terug. Misschien een plezant stuk folklore dat verdween, maar het gaf heel veel problemen voor de goede werking van de post en daar was de postmeester niet altijd zo gelukkig mee. Na het werk was er dan ook nog café ’t Postje aan de overkant van de straat, waar sommige facteurs na hun ronde nog een pintje gingen drinken, of meer dan eentje… Het was niet altijd even gemakkelijk.

e

November 2011 – viering van zijn 101 verjaardag

Na 46 jaar dienst ging Jozef met pensioen. Ondertussen werkten er al 3 bedienden in de post en gingen 27 postboden dagelijks op ronde. Op 5 januari 1976 trok Jozef met zijn echtgenote naar de Ellestraat, in nummer een. Sindsdien zwierf ‘dn ode postmeester’, zijn nieuwe naam, 235


met zijn fiets rond in het dorp (hij werd de bekendste fietser van Zwevegem-centrum, zich zeer goed bewust van de rechten van de zwakke weggebruiker) en was hij actief in vele clubs (waar hij bij betalende evenementen nooit naliet de gangbare en zelfs niet-gangbare kortingen te vragen). Om de twee weken trok hij de woensdagnamiddag per fiets naar Knokke naar de kaarting. Weer of geen weer, Jozef was er. Legendarisch werden zijn interventies tijdens of na lezingen van allerlei aard, altijd compleet verrassend en soms wel ‘van tweers in de zak’. Algemeen gelach was meestal zijn deel. Zijn grote hobby was tuinieren. Hij bewerkte menige tuin, maar vooral de tuin in de Kasteelstraat, tot aan de hof van Bekaerts, was zijn geliefd werkterrein. Jozef was ook een heel gelovig en sociaal bewogen man. Dagelijks trok hij met zijn echtgenote naar de SintAmanduskerk. Hij bezocht talloze zieken, zowel in Zwevegem als in het ziekenhuis in Kortrijk of het rustoord. Op 22 oktober van het jaar 1988 konden Jozef en Pia hun gouden jubileum vieren, samen met de familie. Diamant heeft echter niet meer mogen zijn, want 2 jaar voordien, op 12 januari 1996, stierf zijn geliefde vrouw op 87-jarige leeftijd. ‘Dn ode postmeester’ bleef zelfstandig wonen in de Ellestraat, maar aan het eind is hij telkens voor korte tijd van het ene rusthuis naar het andere moeten gaan.

L-R: 1e rij, zittend: Jozef Opsomer, zijn vrouw Anna Beunnens, postmeester Jozef Vyncke, zijn vrouw Pia Driessens, Francine Vanrobaeys (vrouw van Maurice Deceukelier), Maurice Voet, zijn vrouw Nora Ovaere 2e rij: Lea Bossuyt (vrouw van Marcel Vandeginste), Marcel Vandeginste, Maria Verbeke, Yvonne Bossuyt (bediende), Lisette Hostens, Elie Malfait, Jules Roose, zijn vrouw, Rosa ? (de vrouw van Stafke Verschelde), Aloïs Vanwijnsberghe (Wieske Winsberge) 3e rij: Jerome Rommens, Maurice Opsommer (postbode en man van bediende Yvonne Bossuyt), Maurice Deceukelier, Stafke Verschelde.

(Voor deze tekst hebben we onder meer gebruik gemaakt van de speech van Ann Cosaert, schepen van cultuur, naar aanleiding van de honderdste verjaardag van Jozef Vyncke).

236


INDEX Baert Alfons ......................................................... 5 Baert Marcel ........................................................ 8 Baert Raphael ..................................................... 10 Bafcop Charles.................................................... 13 Balcaen Remi...................................................... 14 Bekaert Leon Antoon .......................................... 15 Boedts Michiel.................................................... 19 Breda Guido ....................................................... 21 Breda Jules en Lucien ......................................... 23 Bulteel Armand .................................................. 26 Casier Henri ........................................................ 28 Clairhout Jules .................................................... 31 Clement Joseph (Skaopie) ................................... 33 Commeyne Carlos .............................................. 37 Cottignies Robert................................................ 40 Debeurme Zulma (zuster Basilia)......................... 42 De Brie Etienne................................................... 44 Debusschere Alphonse ....................................... 46 Declercq Walter.................................................. 49 Decoene Albert .................................................. 52 Defrenne August (Gustie Frintjies) ...................... 54 Delmeire Marie .................................................. 57 Delplancke Alfons ............................................... 60 Demuynck Julia................................................... 62 Demuynck Julien ................................................ 64 Dendoncker Abel ................................................ 68 De Praetere Gerard ............................................ 70 Depraetere Herman............................................ 72 Depraetere Jules (Julo) ....................................... 75 Dermaut Francine............................................... 78 Dermaut Marcel ................................................. 80 Derveaux Jules (Dr. Juliano) ................................ 82 Desrumaux Emiel................................................ 84 Devenijn Mark .................................................... 86 Devos Jeroom..................................................... 88 Dewijn Georges .................................................. 90 De Witte Ivan ..................................................... 92 Dhaene Jaak (Jackie) ........................................... 94 Eggermont Marcella ........................................... 96 Everaert Hubert.................................................. 98 Follet Harold..................................................... 101 Follet Robert .................................................... 102 Gerniers Marguerite ......................................... 105 Gezelle Jozef .................................................... 108 Goossens Roger ................................................ 110 Herman Mariette.............................................. 112 Hocedez Jozef................................................... 114 Hoedt Aurel en Noël ......................................... 115 Joye Cyriel ........................................................ 118 Kints Albert ...................................................... 120 Laly Germaine .................................................. 215 Lambert Clara ................................................... 122

Lernout Albert .................................................. 124 Libbrecht Gilbert ............................................... 126 Loncke Stafke ................................................... 129 Malfait Leon ..................................................... 132 Messiaen Noël .................................................. 134 Moerman Joseph .............................................. 136 Mullie Robert.................................................... 137 Oosterlynck Aloïs .............................................. 139 Ovaere Alberic .................................................. 141 Ovaere Valère ................................................... 144 Ranson Daniël ................................................... 146 Sarre Jules ........................................................ 149 Seynaeve Gerard............................................... 151 Stevens Anna .................................................... 153 Suys Alfons en Georges ..................................... 155 Toulouse Edouard ............................................. 158 Tytgat Jacques .................................................. 161 Van Acker Pierre ............................................... 163 Vanbrabandt Lionel........................................... 166 Vande Buerie Antoinette................................... 102 Vandeginste André ........................................... 168 Vandemeulebroucke Marcel ............................. 170 Vandenabeele Georges ..................................... 172 Vandenberghe Henri ......................................... 174 Vandenborre Marcel ......................................... 175 Vandendriessche Ernest .................................... 177 Vandenherke Gerard......................................... 179 Vandeputte Albert ............................................ 182 Vanderschelden Jacques ................................... 184 Vandewalle Marcel ........................................... 185 Vandoren Rudolf............................................... 188 Van Gheluwe Stefaan........................................ 190 Vanhaesebroucke Florent ................................. 192 Vanhaverbeke Alberik (Briekske) ....................... 194 Vanhoutte Bernard ........................................... 197 Vanhoutte Gilbert ............................................. 199 Vanhoutte Justine (Masoeur Agatha) ................ 202 Vanhuysse Silveer ............................................. 206 Vanoverschelde Albert ...................................... 209 Vanwijnsberghe Georges .................................. 211 Velge Elisabeth ................................................. 213 Verbaeys Albert ................................................ 215 Verborgh Antoon .............................................. 218 Vereecke Jozef .................................................. 220 Vererfven Josué ................................................ 223 Verschuere Jules ............................................... 225 Verwee Camille ................................................. 226 Vlieghe Robert .................................................. 228 Voet Adolphe.................................................... 230 Vroman Stefaan ................................................ 232 Vyncke Jozef ..................................................... 234

237


Voorintekenaars Algoet Pascal, Zwevegem Allaert Mia, Zwevegem Allegaert Yves, Zwevegem Avet Gerard, Moen Avet-Vervaecke Remi en Rita, Moen Baert Antoon, Zwevegem Baert-Parmentier, Zwevegem Beyaert Rita, Heestert Beyaert-Yserbyt Frans en Simone, Heestert Billemont Filip, Zwevegem Blauwblomme Jeanette, Kerkhove Bonduelle Marc, Zwevegem Boone-Declercq, Kuurne Bossaert-Windels Claude en Christine, Moen Bossuyt-Tomboy, Zwevegem Breda Didier, Zwevegem Breda-Baert Irène, Heestert Buddaert-Vandenborre, Moen Byls Lieven, Avelgem Café Century, Zwevegem Café 't Leeuwke, Zwevegem Callens Annie, Sint-Denijs Callewaert Bernard, Zwevegem Christiaens Dirk, Otegem Claerhout Marie Paul, Zwevegem Clarysse Willy, Zwevegem Clement-Vanden Berghe Gaston en Marie-Louise, Heestert Coorevits Bert, Otegem Coquerelle Willy, Sint-Denijs Couquerelle Luc, Zwevegem De Candt Denise, Heestert De Candt Viviane, Heestert De Clercq-Holvoet Jan en Yvette, Zwevegem De Coene Etienne, Zwevegem De Coninck Marcel, Harelbeke De Keyser Claude, Sint-Denijs de Liedekerke, Leefdaal De Pessemier-Ovaere, Marke De Praeter Gabriel, Bossuit De Praetere Koen-Vandamme, Meigem Debaere Paul, Zwevegem Debonne-Noreille Maurice en Krista, Heestert Declercq Georges, Gent Declercq-Suys Luc en Monique, Heestert Decock Katleen, Zwevegem Decock Marcel, Moen Deconinck Eric, Zwevegem Deconinck Guido, Zwevegem Deconinck Jean Pierre, Zwevegem Deconinck Marcel, Moen Deconinck Marianne, Sint-Denijs Deconinck Regine, Zwevegem Decostere Lucrèse, Moen Defoor-Gruwez Erik en Jeannine, Heestert Deforche-Pottie, Passendale

Dekimpe Pierre, Zwevegem Dekoker Etienne, Zwevegem Delbeke Marcel, Zwevegem Delbeke Marcel, Zwevegem Deldaele Yvette, Zwevegem Deloof Severine, Zwevegem Delrue-Defoirdt, Deerlijk Demeire Irene, Zwevegem Demeulenaere-Martijn Pol en Kristien, Heestert Demeulenaere-Sengier Jan en Mia, Heestert Demuynck Eddy, Zwevegem Demuynck-Larmuseau, Aalter Dendauw Carine, Moen Dendoncker Stefaan, Otegem Denys Marie Claire, Zwevegem Depaepe Gerard, Zwevegem Depaepe Luc, Sint-Denijs Depraetere-Platteau Germain en Cecile, Heestert Deprez Etienne, Zwevegem Deprez Georgette, Otegem Deprez-Bulcke Jozef en Anne-Marie, Heestert Deprez-Decoene Antoon en Yolande, Heestert Deprez-Derycke Paul en Bea, Heestert Derammelaere Madeleine, Sint-Denijs Derijcke Antoinette, Otegem Derore André, Zwevegem Derveaux-Windels Johan en Annie, Zwevegem Deschepper Willy, Kluisbergen Desmet Eddy, Outrijve Desmet Marcel, Sint-Denijs Desmet-Lampaert José en Astrid, Heestert Desrumaux-Delporte Louis en Thérèse, Heestert Dessein Steven, Eeklo Devliegher Jozef, Moen Dewaegheneire-Moerkerke, Zwevegem Dewaele Ann, Zwevegem Dewaele-Vandevelde Lucien en Francine, Heestert Deweer Freddy, Moen Dewitte-Castelein Germain en Chris, Heestert D'Haene Pascal, Sint-Denijs Dubus Johny, Sint-Denijs Dumont-Cottenie Eric en Rita, Heestert Dupont Philippe, Zwevegem Duprez Luc, Heestert Duvosquel-Dujardin, Theux E.H. Wittouck Roger, Sint-Denijs Eggermont-Vandenbulcke, Moen Everaert Fabienne, Zwevegem Favere Stefanie, Zwevegem Follet Nicole, Moen Gailliaert Bernice, Deerlijk Gailliaert Rosa, Zwevegem Gemeentelijke Openbare Bibliotheek, Zwevegem Germyns Willy, Heestert Gevaert Christiane, Zwevegem Ghekiere-Lecoutere Urbain en Paulette, Heestert

i


Ghiesmans-De Wit Dick en Rita, Heestert Glabeke Etienne, Kooigem Goethals-Standaert Gabriël en Irma, Heestert Haezebrouck Loretta, Zwevegem Hocedez Alex, Zwevegem Hoedt-Suys Elza, Heestert Hoedt-Vandekerckhove Pascal en Ria, Heestert Hollaert Lucien, Moen Holvoet Carlos, Zwevegem Houttaeve Georges, Zwevegem Lagae Luc, Zwevegem Lambert Celesta, Zwevegem Lannoy Simonne, Moen Laverge Raphaël, Zwevegem Lazou Rik, Zwevegem Lemarcq Bernard, Sint-Denijs Libbrecht Herman, Zwevegem Lietaer Gerard, Zwevegem Loncke-Dehullu, Zwevegem Loncke-Opsomer, Zwevegem Maertens Marie-Jeanne, Moen Maes Eric, Zwevegem Malfait André, Zwevegem Malfait Odette, Moen Malfait Ortwin, Zwevegem Matton Jean Paul, Zwevegem Matton-Defoor Herman en Rita, Heestert Matton-Dewitte Bernard en Rosanne, Heestert Messiaen-Demeulenaere Fernand en Ria, Heestert Mevr. Beyaert, Zwevegem Mevr. Soetens Gilbert, Zwevegem Moerman Yvonne, Sint-Denijs Moreel-Moreel, Zwevegem Naessens Gerda, Sint-Denijs Naessens Hilaire, Sint-Denijs Nolf Joachim, Zwevegem Noreilde-Vanwynsberghe, Zwevegem Nottebaert Marc, Zwevegem Nys Rosa, Moen Nys Yvan , Zwevegem Oosterlynck-Piron Diana, Heestert Ottevaere-Desmet Jozefa, Heestert Ovaere Bernard, Zwevegem Parmentier Gerard, Wevelgem Pauwels Mariette, Moen Preneel Bernard, Zwevegem Ravelingeen-Devies Noël en Denise, Moen Reynaert Jan, Sint-Denijs Rogiers Jeanne, Zwevegem Ruysschaert Katleen, Sint-Denijs Ruysschaert Nele, Sint-Denijs Santy Robert, Sint-Denijs Scherpereel Georges, Sint-Denijs Segaert Frans, Avelgem Serpentier Thérèse, Zwevegem Seynaeve Lucien, Zwevegem Six Didier, Heestert Steelandt Jacqueline, Zwevegem Suys Annelore, St.-Baafs-Vijve

Suys Katleen, St.-Eloois-Winkel Suys-Blomme Arthur en Rosette, Heestert Taelman-Deprez Marc en Mia, Stasegem Taelman-D'Hallewin Frans en Roos, Heestert Tarras Noël, Zwevegem T'Joens Gilbert, Zwevegem Tjoens Simonne, Zwevegem Truye Caroline, Zwevegem Truye Willy, Zwevegem Tytgat Johnny, Zwevegem van Betsbrugge Gerrit, Bellegem Van Den Broucke Raoul, Zwevegem Van Praet-Suys Geert en Els, Waregem Van Welden-Geeraert Marc en Rosa, Heestert Vanassche Antoon, Zwevegem Vanassche Bieke, Gent Vanassche Elke, Zwevegem Vanassche Eric, Sint-Denijs Vancauwenberghe Willy, Zwevegem Vandecasteele-Windels, Heestert Vandeghinste Frans, Zwevegem Vandeginste Frans, Melden Vandemaele-Allegaert en Viviane, Heestert Vandemarliere-Malysse, Anzegem Vandenabeele Geert, Sint-Denijs Vandenberghe Frans, Zwevegem Vandenberghe Piet, Zwevegem Vandenborre Antoon, Zwevegem Vandenheede-Vervaeke Dirk en Marijke, Heestert Vandeputte Jacqueline, Deerlijk Vandeputte-Clement Robert en Christine, Heestert Vander Donckt Véronique, Moen Vanderbeken Brecht, Zwevegem Vanderschelden Gina, Sint-Denijs Vanderschelden Johan, Zwevegem Vanderschelden Olga, Sint-Denijs Vandevelde Hugo, Zwevegem Vandevyvere-Speleers Willy en Julma, Heestert Vandorpe Adrien, Zwevegem Vangheluwe-Houttave, Zwevegem Vangheluwe-Provost, Zwevegem Vanglabeke Ronny, Zwevegem Vanhaezebroucke André, Zwevegem Vanhuysse Mieke, Zwevegem Vanlerberghe-Amez Peter en Martine, Heestert Vanmaercke Raphaël, Zwevegem Vannieuwenborgh Freddy, Zwevegem Vanoosthuyse-Libbrecht, Zwevegem Vanoverberghe John, Zwevegem Vanrespaille-Kindts Trees, Heestert Vantieghem-Vandendriessche John en Odette, Heestert Vantomme Jozef, Harelbeke Vanwynghene-Vervacke Paula, Heestert Velghe-Leroy Luc en Pat, Zwevegem Velghe-Soenens Kurt en Griet, Zwevegem Verbaeys Lydie, Sint-Denijs Verbrugge-Catteeuw, Moen Verbrugge-Demets, Kortrijk

ii


Vercaemst Germain, Zwevegem Vercruysse Marijke, Zwevegem Verfaille Romain, Kortrijk Vermaut Claude, Zwevegem Verscheure Marie-Claire, Zwevegem Verschuere JosĂŠe, Zwevegem Vervaecke Eliane, Moen Vervaecke Johan, Moen Vervaecke Paul, Grobbendonk Vervenne Marc, Zwevegem

Verwee Alfons, Harelbeke Veys Patrick, Dilbeek Voet-Dumortier, Zwevegem Vogels-Taelman Patrick en Therese, Heestert Vyncke Jacques, Zwevegem Vyncke Pascal, Zwevegem Windels A.-Ottevaere, Zwevegem Wolfvelde-Vandeburie Paul en Mieke, Lauwe Yserbyt Laurent, Zwevegem Yserbyt Luc, Zwevegem

iii




Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.