discours jaargang 3 | nummer 3 | NOVEMBER 2011
magazine voor de Onderwijs- en Opleidingsregio van het AMC
Distantie en betrokkenheid volgens Iris de Weerdt 1 discours
november 2011
-inhoud-
Discours, het magazine voor co-assistenten, arts-assistenten en opleiders in de Onderwijs- en Opleidingsregio van het Academisch Medisch Centrum -
Pagina 3
Pagina 15
De Huismeester
Social media
Jan Willem Mulder, Slotervaartziekenhuis
Twitterikoftwitterikniet?
Pagina 6
Pagina 16
Speeddate
Discours-essay
Professioneel flirten
Kiezen tussen Izzie en dr. House
Pagina 10
Pagina 18
Leren op de werkvloer
De rol van de dokter verandert
De nieuwe masterfase
Tools, testen en apps
Pagina 12
Pagina 20
Basiskwalificatie onderwijs
Disciplineoverstijgend onderwijs
Leren doceren
Over de grenzen heen
Pagina 14
Pagina 22
Beoordelingsformulieren
Landelijk platform
Hoe bevalt Het Boekje?
Co’s verenigt u!
& Rubrieken
P. 16 P. 6
Pagina 9 | Column | Hoorcollege Pagina 23 | agenda | november, december, januari Pagina 24 | u it de polder | F oeke en Wernard in Boston
P. 18 Colofon Discours, november 2011 Jaargang 3, nummer 3 Verschijning: drie keer per jaar Oplage: 4500 Uitgave: Discours is een uitgave van het Academisch Medisch Centrum (AMC), Amsterdam.
P. 20
Redactie: Margit Bleumink, Frank van den Bosch (hoofdredactie), Rick van den Doel (co-assistent), Jasper Enklaar (eindredactie), Maas Jan Heineman (voorzitter Onderwijsinstituut Medisch Specialistische Opleidingen), Simon Knepper, Mario Maas (voorzitter Onderwijsinstituut Geneeskunde), Philip de Reuver (arts-assistent Spaarne Ziekenhuis) en Stéphanie van Straaten (co-assistent)
Art Direction en Ontwerp: Van Lennep Fotografie: Mirella Boot, Anne Huijnen, Janus van den Eijnden, Sake Rijpkema, René Verleg Illustraties: Till Kramer (Van Lennep) Zet- en drukwerk: drukkerij Slinger, Alkmaar
Niets uit deze uitgave mag worden geproduceerd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
Bijdragen: Marc van den Broek, Daniëlle Kraft, Richard Mooyman, Jan Stam, Iris de Weerdt en Tim Wong
2 discours
Redactieadres: Academisch Medisch Centrum Afdeling Voorlichting Meibergdreef 9 1105 AZ Amsterdam Telefoon: (020) 566 28 22 E-mail: discours@amc.nl Website: www.amc.nl/discours
november 2011
-De Huismeester-
Jan Willem Mulder, Slotervaartziekenhuis ‘Co-assistenten moet je een beetje koesteren’
3 discours
november 2011
-De Huismeester-
‘Onze toekomstige dokters zijn straks wel érg jong’ Jonge, aankomende dokters een optimaal onderwijsklimaat bieden, dat is wat Jan Willem Mulder, internist en onderwijscoördinator van het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam-West, motiveert. Daar past een wat vaderlijke rol bij, vindt hij. ‘Co-assistenten moet je een beetje koesteren.’
Tekst: Daniëlle Kraft
Beeld: Janus van den Eijnden
Jan Willem Mulder (59) is een ‘Slotervaartman’ in hart en nieren. Hij houdt van dit ziekenhuis sinds hij er in 1982 zijn opleiding tot internist begon. ‘De patiëntgerichtheid, de sfeer, de laagdrempeligheid, de gemakkelijke omgang met elkaar, de kwaliteit van de zorg, de onderzoeksmogelijkheden, het onderwijsklimaat, al die dingen bij elkaar zorgen ervoor dat het hier zeer prettig werken én leren is.’ Het voormalig gemeentelijk ziekenhuis in Amsterdam-West, ontstaan uit een samenvoeging van onder meer het Weesperpleinziekenhuis en het niet-academische deel van het Binnengasthuis, werd in 1976 geopend en gold in die begintijd als het modernste ziekenhuis van Europa. Dat betrof niet alleen de accenten in de ziekenhuiszorg en de nieuwbouw, maar ook het besluit om de medisch specialisten in vaste dienst te nemen. Eén van de opdrachten die het gemeentebestuur het Slotervaartziekenhuis gaf, was
4 discours
dat het bijzondere aandacht diende te geven aan ouderen, chronisch zieken en armlastigen. ‘Dat gaf het ziekenhuis meteen een sociaal gezicht’, vertelt Mulder. ‘Hiërarchie en bureaucratie bleven beperkt, ook doordat iedereen gewoon op de loonlijst stond. Het bezorgde het Slotervaartziekenhuis lange tijd een wat linksig imago’, herinnert Mulder zich. ‘Er kon veel in ons ziekenhuis. We waren vernieuwend.’ Voortrekkersrol In de loop der jaren werd het sociale, overheidsgefinancierde concept te duur. Enorme schulden brachten het Slotervaartziekenhuis, dat in 1997 al in een stichting was ondergebracht, aan de rand van de afgrond. In 2007 werd een dreigend faillissement voorkomen door overname van het ziekenhuis door een particuliere investeringsmaatschappij met ook, aldus Jan Willem Mulder, ideële motieven. En zo werd de BV Slotervaartziekenhuis in 2008 het eerste, erkende private ziekenhuis in Nederland. Toch weer die voortrekkersrol. Het waren roerige tijden, die de drive en het saamhorigheidsgevoel van het personeel, inclusief de artsen, versterkten. ‘Het ging immers wel om óns ziekenhuis’, verklaart Mulder. Intussen draait het Slotervaartziekenhuis, omringd door het NKI/Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Sanquin Bloedvoorziening en twee verpleeghuizen, financieel weer positief. En het mooie is, vindt Mulder, dat de eigen identiteit van het ziekenhuis behouden is gebleven. Inclusief ambities. ‘Op het gebied van zorg, onderzoek, onderwijs en opleiding willen we ons kunnen meten met de top.’ Op het gebied van infectieziekten, geriatrie, neurochirurgie en bariatrie heeft het Slotervaartziekenhuis in elk geval een eigen positie weten te verwerven. Aidsonderzoek Jan Willem Mulder woont met zijn echtgenote Jet, oud-verpleegkundige in het Slotervaartziekenhuis en voormalig ziekenhuishygiëniste in het AMC, in Abcoude, het dorp waar veel AMC’ers wonen en waar vanaf Mulders tienerjaren ook zijn ouderlijk huis stond. De twee dochters van Jet en ‘JW’ zijn sinds kort de deur uit; de oudste (23) studeert psychobiologie, de jongste (21) doet diergeneeskunde. Beeldende kunst – schilderijen, objecten – overheerst in huize Mulder. En hond Pepe, een Spaanse waterhond, die vooral van Jet is. De kort gekrulde viervoeter maakt het bezoek nadrukkelijk duidelijk dat híj hier over de veiligheid van de bewoners waakt. Hoewel Mulder graag het wandelingetje met Pepe doet, stapt hij liever op zijn sportfiets om een tocht door de groene en waterrijke omgeving te maken. ‘Een beetje tuinieren’ mag hij ook graag doen. En daarna ontspannen met een mooi cultuurhistorisch boek. De boekenkast staat er vol mee. Jan Willem Mulder noemt zichzelf een tevreden mens. Hij studeerde geneeskunde bij de UvA, begon zijn opleiding tot internist bij het Slotervaartziekenhuis en sloot deze in 1987 af in het AMC. In de grote aids-cohortstudie onder homoseksuele mannen in Amsterdam was het Mulders taak de mogelijk preventieve effecten van het toen net ontwikkelde medicijn AZT bij HIV-positieve patiënten te onderzoeken. ‘Het was een spannende tijd. Aids was eng, er overleden nog veel patiënten. We waren als onderzoekers enorm gefocust.’ Voor Artsen zonder Grenzen bezocht hij Aidsprojecten in Zambia en hij ging naar Johannesburg, waar het Slotervaartziekenhuis een aidssymposium organiseerde. ‘Heel verrijkend om eens buiten je eigen wereldje te kijken.’ In 1992 trad Mulder als algemeen internist in dienst van het Slotervaartziekenhuis, destijds formeel erkend Aidscentrumziekenhuis. ‘De sfeer in het ziekenhuis en het ambitieuze wetenschappelijk onderzoeksklimaat trokken me’, legt Mulder zijn overstap uit. Mulder werd ook plaatsvervangend opleider Interne Geneeskunde.
november 2011
-De Huismeester-
Aardig Sinds 1995 is Mulder als onderwijscoördinator verantwoordelijk voor de co-schappen in het Slotervaartziekenhuis. Hij lijkt gemaakt voor die functie. Aardig, toegankelijk, geduldig en meelevend. Hij effent het pad voor de co’s, is er voor ze als ze tegen problemen aanlopen, evalueert de co-schappen in persoonlijke gesprekken, onderhoudt de contacten met het AMC, dat het gros van de co’s levert, en regelt onderwijszaken met de vakgroepen in eigen huis. ‘Als het erop aankomt, ben ik duidelijk en direct. Dan ben ik soms wat minder aardig’, zegt Mulder. Gemiddeld zijn er steeds circa 35 co’s in huis, sommige gedurende vier, andere voor zes of acht weken. Waar sommige ziekenhuizen kiezen voor een neutrale, zelfstandig functionerende onderwijscoördinator, is Mulder blij dat het Slotervaartziekenhuis deze functie door een medisch specialist laat vervullen. ‘Ik weet op grond van kennis en ervaring waarop we coassistenten als aankomend artsen moeten en willen voorbereiden, op wat we ze willen leren. En een groot voordeel is dat ik als collega in eigen huis zaken snel voor elkaar krijg en ook als specialist korte lijnen met het AMC heb. Theorie en praktijk kunnen we zo goed op elkaar afstemmen.’ ‘Een leerhuis’, zoals dat in diverse collega-opleidingsziekenhuizen is ingesteld, wordt door het Slotervaartziekenhuis nog niet nodig bevonden. ‘Het gaat goed zoals het gaat.’ Rijping Dat neemt niet weg dat Jan Willem Mulder bezorgd is over de huidige ontwikkelingen, met het nieuwe curriculum, de nieuwe bachelor-master structuur en de beperkingen van de studiefinanciering. ‘Onze toekomstige dokters zijn straks wel érg jong’, zegt hij. ‘We krijgen co’s van 21 jaar. En masters – en dus beginnend specialisten – van 24 jaar. We hebben het dus over echt nog heel jonge mensen, die zelf nog volop in ontwikkeling zijn. Begin-twintigers zijn daarbij mentaal vaak nog niet rijp voor het vak. Ze hebben nog zo weinig levenservaring.’ Goed diagnosticeren, gericht verwijzen, aanvullend onderzoek aanvragen, een goed behandelplan opstellen, het schiften van somatische en psychische klachten, het ‘doorzien’ van het klachtenbeeld, maar ook de emotionele impact van ernstige, ongeneeslijke ziekten, dat hele pakket vereist volgens Mulder een zekere rijping. Hij adviseert co-assistenten daarom hun horizon te verbreden. ‘Kijk om je heen, doe die buitenlandstage als je de kans krijgt, meld je aan voor een bestuursfunctie of pak dat mooie wetenschappelijk onderzoek erbij. Vandaag de dag is het belangrijk je te onderscheiden. Werken aan je cv dus.’
5 discours
‘Kijk om je heen, doe die buitenlandstage als je de kans krijgt, meld je aan voor een bestuursfunctie of pak dat mooie wetenschappelijk onderzoek erbij. Vandaag de dag is het belangrijk je te onderscheiden. Werken aan je cv dus.’
Omgekeerd staat Mulder ook open voor kritiek van co-assistenten. ‘We hebben van co-assistenten begrepen dat ze tijdens hun co-schap graag wat meer groepsonderwijs willen, meer gezamenlijke theoriegebonden kennismomenten. Die behoefte willen we straks, als in 2013 de eerste nieuwe bachelors van het AMC arriveren, opvangen met één echte casusgerichte onderwijsochtend in de week.’ Brugfunctie Jan Willem Mulder gebruikt als onderwijscoördinator van het Slotervaartziekenhuis niet alleen zijn informele lijntjes met collega’s in huis en het AMC om de kwaliteit van de co-schappen te bewaken, hij vervult ook een brugfunctie tussen onderwijs en (vervolg)opleidingen. ‘Co-assistenten zijn potentiële collega’s, je wilt die jongens en meisjes optimaal kennis laten maken met alle facetten van het dokter-zijn. Om die reden worden casusbesprekingen bij ons vaak gedaan met aiossen én co-assistenten en vaak gaan de co’s ook mee met de grote visite, waarbij ze dan bijvoorbeeld de patiënt presenteren. Daarmee bereiden we ze een beetje voor op het grote werk. Heel leerzaam.’ Mulder heeft als onderwijscoördinator ook een stem in de Centrale Opleidingscommissie van het Slotervaartziekenhuis. ‘Ik probeer in ons ziekenhuis patiëntenzorg, onderwijs en opleiding goed op elkaar af te stemmen. Ik voel me medeverantwoordelijk voor de kwaliteit van de aankomende generatie dokters.’ +
november 2011
Professioneel flirten Op 1 december organiseert de CoRaad in samenwerking met meer dan vijftig verschillende medisch specialisten uit het AMC de tweede editie van de AMC Speeddate. Professioneel flirten is niet zonder gevolgen, weten drie co’s na de vorige aflevering van de Speeddate.
Tekst: Tim Wong
Beeld: Janus van den Eijnden
Het medisch specialisme van haar dromen is voor Joyce van Schooten orthopedie. Het liefst met een vleugje sport. Een date leverde bruikbare tips om haar carrièrekansen te vergroten. ‘Een vriendin attendeerde me op een nieuw evenement van de CoRaad, het speeddaten. Ik had eigenlijk geen flauw idee wat me te wachten stond en ging vrij blanco de gesprekken in. Ik was met name geïnteresseerd in het gesprek met een orthopeed. Omdat ik al enkele co-schappen had gelopen, kende ik dit specialisme al. Ik was van plan mijn carrière in de orthopedie voort te zetten. Daar-
om was ik benieuwd naar de stappen die ik kon ondernemen om mijn carrièrekansen te vergroten. Aan orthopedisch chirurg Gino Kerkhoffs vroeg ik hoe ik de meeste kans van slagen had als ik me wilde specialiseren. Ik kon het beste beginnen met het schrijven van onderzoeksartikelen, vond hij. Omdat sportgeneeskunde en traumatologie ook mijn interesse hebben, heb ik na wat mailverkeer met dr. Kerkhoffs besloten een case report en literatuurreview over een flexor hallucis longus ruptuur te schrijven. Het artikel is inmiddels geschreven, maar het moet nog worden gepubliceerd. Ik werk nu als agnio bij Orthopedie in het Westfriesgasthuis in Hoorn. Wel-
6 discours
november 2011
licht is dat ook te danken aan mijn artikel, dat nu toch maar mooi op mijn cv staat. Ik denk dat het laagdrempelige speeddaten voor alle co-assistenten een ideale gelegenheid is om vragen te stellen aan specialisten. Ongeacht of je nu aan het begin of het einde van je co-schappen staat. Ook als je niet weet wat je wilt, is het ontzettend handig om even rond te neuzen tussen de specialismen. Natuurlijk kun je van alles navragen bij andere co-assistenten en arts-assistenten, maar dat is toch anders. Bij het daten krijg je informatie uit de eerste hand. Uit de praktijk.’
“Weet u het nog… u was mijn blind date.” Voor Merelijne Verschoof was de speeddate een mooie kans om al te rooskleurige verwachtingen bij te stellen. Toch belandde Merelijne in een nieuwe romance: ‘Weet u het nog… u was mijn blind date.’ ‘Op het allerlaatste moment dacht ik: nou, ik schrijf me in. Toen zat ik daar. En ik besloot iedereen dezelfde vraag te stellen: “Beschrijf jouw doordeweekse dag.” Ik wilde niet horen over de highlights, maar het werk van negen tot vijf. De praktische dingen. Ik sprak bijvoorbeeld een arts van de spoedeisende hulp. Hele fijne man, maar… ik vond er niks aan! Ik dacht: we komen in actie bij een auto-ongeluk
of een ander spoedje, maar meestal is er direct overleg tussen de huisarts en het specialisme in kwestie. Zonder de SEH. Mijn tip: probeer bij het daten niet te kiezen wat je al kent, want je zult versteld staan over de vele vooroordelen die je hebt. Je kunt ze dan à la minute laten weerleggen. De antwoorden die ik kreeg, waren niet altijd naar mijn zin, maar ze waren wel eerlijk. Je krijgt een realistischer beeld, iets wat je in een college nooit krijgt. Daar behandelen ze ziektebeelden, niet een baan. Bepaalde co-schappen zul je ook nooit lopen, tenzij je ze zelf kiest. En daar wilde ik juist meer over weten.
7 discours
november 2011
Wat is anders het nut van een extra kijkje? Eerlijk gezegd ben ik niet altijd tevreden over mijn studie. Vaak is het toch hetzelfde verhaal: “Neem nou maar even aan dat het zo is. De rest krijg je als je je gaat specialiseren.” Daar baal ik wel eens van. En bij het daten sprak ik radioloog Mario Maas. Hij zei: ‘Misschien is het leuk als je dan onderzoek gaat doen.’ Research. Dat bleef spoken. Een week later klom ik voorzichtig in de pen: “Weet u het nog… u was mijn blind date.” Drie dagen later had ik m’n stagebegeleider ontmoet, en nu mag ik m’n eerste artikel publiceren!’
“Durf te vragen. Schroom niet om je interesse kenbaar te maken.”
Van welk specialisme krijg je het warm? Didi Sloothaak over ‘sjansen’ met chirurgie. ‘Iedereen stond al op, en het was nu of nooit.’ ‘Ik had geen vreselijk hoge verwachtingen. Eigenlijk heb ik mij ingeschreven omdat een vriendin van mij in de CoRaad zat en zij was superenthousiast. Achteraf moet ik zeggen dat het goed is bevallen. In de aanloop naar het daten kreeg ik steeds meer interesse in research bij Chirurgie. Ik vroeg mijn date, een vrouwelijke chirurg, hoe ik dit het beste kon aanpakken. Naar aanleiding daarvan heb ik dr. Pieter Tanis aangesproken en hem gezegd
dat ik chirurgie heel leuk vind en me daarvoor wil inzetten. Het leggen van contacten voor je co-schappen of loopbaan is eigenlijk veel laagdrempeliger dan je zou denken. In principe hoef je niet te daten, want je kunt mensen het hele jaar door bellen of mailen, maar het is wel een uitgelezen kans. De artsen die meedoen, maken er speciaal tijd voor vrij, terwijl ze het toch erg druk hebben. Ze zitten er ook niet in functie, maar als mens. Het leuke daarvan is dat je dan de persoon achter het werk leert kennen. In mijn co-schappen twijfelde ik wel eens of ik zelf het juiste type was voor chirurgie, maar
8 discours
november 2011
tijdens het daten merkte ik juist dat een heel scala van persoonlijkheden voor dit specialisme kiest. In zo’n één-op-één-gesprek is er ruimte om daar achter te komen. Durf dus te vragen. Schroom niet om je interesse kenbaar te maken. Zelf twijfelde ik of ik kon vragen of ik mee kon doen aan een onderzoek. Was het de juiste gelegenheid? Maar aan het eind van de middag raapte ik mijn moed bij elkaar. Iedereen stond al op, en het was nu of nooit. Ik vroeg het aan dr. Tanis en die zei: “Ja, dat is goed.” Via hem ben ik toen onderzoek gaan doen, daaruit is later mijn promotieplek gerold.’
-COLUMN-
Hoorcollege
Op de laatste maandag van oktober, de wintertijd is net begonnen, begon het studieonderdeel ‘zenuwstelsel’ voor de derdejaars studenten in het AMC. Om 9 uur had de collegezaal zich al flink gevuld. Behalve de medische studenten hebben we dit jaar veertig gasten, vooral neuropsychologiestudenten, dus was het voller dan normaal. Ik was om 8.50 present om te kijken of alles werkte: computer, projectie, geluid, video. Alles werkte, en er was een aardige en behulpzame college-assistent. Ook waren er nog steeds de vertrouwde groene schoolborden met krijtjes. Enkele jaren geleden waren die bijna vervangen. Iemand had bedacht dat de zogenoemde ‘whiteboards’ met viltstiften moderner waren en minder stof gaven. Dat hebben we nog net kunnen tegenhouden, want die dure viltstiften zijn altijd uitgedroogd of gejat, en vervolgens schrijft er iemand een keer met een watervaste stift op zo’n bord. Je moet als docent immer waakzaam zijn. Sommige studenten kwamen rechtstreeks van hun weekendadres, met koffers en rugzakken, anderen zo te zien net uit bed. Terwijl ik de zaal inkeek, met zo’n tweehonderd paar ogen op mij gericht, moest ik onwillekeurig denken aan het feit dat dit alles volgens deskundigen (u mag zelf raden van welke discipline, het begint met een ‘o’) geen enkele zin heeft: studenten steken er niets van op, ze onthouden hooguit vier dingen per college, het is inefficiënt, passief, eenrichtingverkeer, ouderwets, etc. Dat is allemaal wetenschappelijk onderzocht. Waarom zouden studenten dan toch blijven komen? De colleges zijn niet verplicht, de studiestof staat in de boeken, er zijn zelftoetsvragen, je kunt alles op het internet vinden… en toch zitten ze maandag om negen uur (voor velen een lastige tijd) redelijk oplettend in de collegezaal. Blijkbaar gebeurt er iets waardoor het de moeite waard is om te komen. Ik denk dat ik ongeveer weet wat het is: een mengsel van interactie, illustratie, voorbeelden, anekdotes uit de praktijk, soms echte patiënten (maar steeds vaker video’s), het horen van een dokter die zijn of haar vak fascinerend vindt en dat kan overbrengen, en even met elkaar kletsen in de pauze. Maar ook een sociale gebeurtenis: je hoort ergens bij, je studeert aan een echte universiteit. Zoiets. En natuurlijk helpt het ook dat studenten weten dat de docent de examenvragen maakt en kan aangeven wat belangrijk is. Dat colleges een slechte naam hebben gekregen, komt doordat ze vaak slecht gegeven worden. Meteen de zaal verduisteren en honderd slides laten zien is, in combinatie met zacht en snel praten, de beste manier om een zaal in slaap of opstandig te krijgen. Ook heel slecht: de neiging om alle studiestof op college te willen behandelen. Dat lukt nooit en leidt tot saaie en inderdaad volstrekt nutteloze colleges. Alsof de boekdrukkunst voor niets is uitgevonden. Wat ook niet werkt is om ieder uur een andere docent voor de zaal te zetten, die geen idee heeft wat er voor en na hem gebeurt, wat er eerder is behandeld, en soms niet eens voor welk jaar hij staat. Als we al deze fouten vermijden - en dat lijkt niet zo moeilijk - is het college een prachtige en efficiënte onderwijsvorm. Gelukkig is het AMC zo eigenwijs geweest om, tegen de heersende onderwijskundige mode in, het ouderwetse hoorcollege te handhaven. Prof.dr. Jan Stam is opleider bij de specialisatie Neurologie van het AMC en coördinator van het blok zenuwstelsel bij de studie Geneeskunde. Dit is zijn laatste column voor Discours.
9 discours
november 2011
Leren op de werkvloer Nieuwe masterfase In de nieuwe masteropleiding geneeskunde van het AMC gaat het vooral om leren op de werkvloer. Studenten krijgen straks nog meer contact met patiënten. En ze krijgen een grotere vrijheid bij het kiezen van co-schappen, én meer klinische stages. Maar: ze worden vaker getoetst. ‘Het wordt minder vrijblijvend.’ Tekst: Richard Mooyman
Beeld: René Verleg
In het studiejaar 2012-2013 begint de eerste lichting studenten aan de nieuwe masterfase die opleidt tot basisarts. De huidige opleiding van zes jaar maakt plaats voor een driejarige bachelor, gevolgd door een evenzo lange master. Een ingrijpende verandering, waardoor de opleiding beter en boeiender moet worden. Leren op de werkvloer komt meer dan nu centraal te staan, aldus kindernefroloog en coördinator masterfase Jaap Groothoff. ‘We gaan nog meer klinische stages aanbieden’, zegt Groothoff. ‘En er worden ook meer eisen gesteld aan die stages. Het wordt allemaal minder vrijblijvend. Er wordt meer van de studenten en de docenten gevraagd. Waar co-schappen goed functioneren, vormt dat allemaal geen extra belasting. Maar waar de co-schappen minder goed lopen, zal er meer aan getrokken moeten worden. Door het vele praktijkonderwijs creëer je dokters die snel patronen herkennen. Maar klinisch redeneren blijft natuurlijk ook belangrijk. De studenten moeten het allebei kunnen.’ Van de masterstudenten wordt een actievere houding verwacht, stelt Groothoff. ‘Er worden veel opdrachten gegeven, zoals: zoek een patiënt met een afwijkende borstfoto, bijvoorbeeld door een longontsteking. De patiënt en de casus moeten dan worden gepresenteerd.’ Dat presenteren gaat de huidige generatie studenten goed af, heeft Groothoff gemerkt. ‘Studenten kunnen ook snel schakelen. Wat slecht gaat, is eerst een heleboel kennis tot zich nemen, om daar pas later iets mee te doen. Zo werkt de huidige generatie niet meer. Ze horen iets, gaan googlen en dan meteen aan de slag. Voor wie deze instelling heeft, is de nieuwe master goed te doen.’ Sterke en zwakke punten In 2009 schreef Groothoff mee aan een analyse van de zwakke en sterke punten van de huidige opleiding. De overgang tussen theorie en praktijk is te abrupt, was een van de conclusies. Het onderwijs tijdens de co-schappen
10 discours
is te weinig gestructureerd, de studenten krijgen te weinig verantwoordelijkheid en het beoordelingssysteem is te vrijblijvend. De opzet van de nieuwe master moet leiden tot een verbetering van deze punten. Veel andere elementen waarover tevredenheid bestaat, zijn gehandhaafd. ‘We zijn gaan kijken hoe de masterfase is opgezet bij andere universiteiten. We wilden van studenten en opleiders horen wat er goed is en wat niet. Dat hebben we gelegd naast onze visie van een typische AMC-arts. Ten slotte hebben we ons verdiept in de literatuur over de nieuwste inzichten in het medisch onderwijs.’ Dat leidde tot het concept van leren aan de hand van concrete praktijkgevallen. Er is volgens Groothoff heel goed geluisterd naar de wensen van de student. ‘Langdurig oefenen voordat je op stage gaat, ziet er onderwijskundig mooi uit. Maar de meeste studenten willen dit niet, ze vinden dat saai. Er is een enorme wens om direct aan de slag te gaan. We hebben de vaardigheidsstage teruggebracht naar twee weken. De rest wordt geïntegreerd in de werkstage. Uit studies is ook gebleken dat dokters het best leren als ze veel worden blootgesteld aan klinische beelden en daarop vervolgens reflecteren. We noemen dat just in time learning. In plaats van vooraf iets te leren, zie je een patiënt in de kliniek en behandel je mee. Dat beklijft het beste’, zegt Groothoff. ‘De gefaseerde opbouw van de praktijkstages zoals we die nu hebben, is goed. Die is dus gebleven. Het principe blijft gehandhaafd dat de student van overzichtelijke naar complexe situaties gaat en steeds meer zelfstandigheid krijgt. De korte co-schappen bij Dermatologie, Oogheelkunde en KNO in het begin hebben als voordeel dat het gaat om afdelingen met een meer eenduidige problematiek. Dat is prettiger voor de student, die het al lastig genoeg vindt om een patiënt te ontvangen. Daarna komen de drie klinische co-schappen Interne Geneeskunde, Heelkunde en Kinderge-
november 2011
neeskunde. Die duren acht of twaalf weken, dat is extreem lang. Nieuw is dat studenten opdrachten krijgen om iets uit de kliniek te gebruiken voor het onderwijs. En het eerste jaar sluit je af met een lijnexamen.’ Verplichte kennistoets Een andere nieuwe ontwikkeling is de verplichte kennistoets bij alle stages. ‘Bij sommige co-schappen was dat al zo, maar niet overal. We willen alle vrijblijvendheid eruit halen door meer te controleren en te toetsen.’ Ook nieuw zijn de ingeroosterde mentoruren, aldus Joy de Vries-Erich, coördinator van het eerste masterjaar. ‘Studenten kunnen dan in een groepje nabespreken hoe het is gegaan.’ Met dr. Paul van Trotsenburg is zij verantwoordelijk voor de concrete invulling van het eerste masterjaar vanaf september 2012. De co-schappen in verschillende ziekenhuizen blijven gehandhaafd. Groothoff: ‘Dat is een bewuste keuze. Ons idee is dat het de flexibiliteit van studenten bevordert. Je laat ook zien dat er meer wegen leiden naar Rome.’ Joy de Vries-Erich vult aan: ‘De studenten waarderen het ook om co-schappen in verschillende ziekenhuizen te doen.’
docenten? Het is ambitieus en logistiek lastig met die vele co-schappen en keuzevrijheid. We gaan ons best doen om wachttijden zoveel mogelijk te voorkomen.’ Nieuw is de (verplichte) keuzestage van twee maal vier weken. Studenten kunnen kiezen uit onder meer anesthesie, cardiologie, spoedeisende hulp, kinder-IC of revalidatie. Groothoff: ‘Dit is het ei van Columbus. Het gaat om specialismen die nu niet erg aan bod komen. Het geeft een bredere kijk op het vak. Studenten willen het graag en de opleiders ook. We gaan kijken of we als extraatje een keuzestage bij huisartsen kunnen aanbieden. Datzelfde geldt voor sociale geneeskunde en verslavings geneeskunde.’ Het derde masterjaar wordt heel flexibel, aldus Groothoff. Het jaar bestaat uit de wetenschappelijke stage, een keuzestage en het oudste co-schap. Er zijn vijf verschillende uitstroomprofielen. De wetenschappelijke stage is minimaal 18 weken, maar kan worden uitgebreid naar maximaal 30 weken. Het oudste coschap is minimaal 8 en maximaal 16 weken. ‘Je mag naar het buitenland, bijvoorbeeld Tanzania. We gaan wel strengere eisen stellen aan het oudste co-schap. De beoordeling krijgt meer gewicht. Het is immers een proeve van bekwaamheid.’ +
Keuzestage Terwijl in het eerste masterjaar het aanleren van algemene vaardigheden centraal staat, ligt de nadruk in het tweede masterjaar op disciplinegebonden vaardigheden. Aan het begin van het tweede jaar wacht de studenten ook een toets klinisch redeneren. Er volgen co-schappen van tussen de drie en zes weken bij verschillende disciplines, zoals neurologie, psychiatrie, poli heelkunde en huisartsgeneeskunde. Het wordt spannend, de invoering van de nieuwe masterfase. Groothoff: ‘We vragen ons ook wel eens af: kunnen we alle studenten wel kwijt? Zijn er voldoende
11 discours
november 2011
Leren Doceren Tekst: Margit Bleumink
Beeld: Sake Rijpkema
Basiskwalificatie Onderwijs
In 2014 moet 90 procent van het onderwijzend personeel van de Universiteit van Amsterdam BKOgeaccrediteerd zijn. Erkenning voor het vak van docent, waar het tot nu toe nog aan ontbrak. Maar je moet er wel wat voor doen.
‘Ik heb twee kleine kinderen die nu naar de basisschool gaan’, vertelt medisch bioloog Tessa Roseboom, leider van het Hongerwinteronderzoek. ‘Als ik bedenk hoeveel de juffen weten over didactiek… En dan sta ik op de universiteit les te geven, maar wat weet ik ervan? Ik vond het erg leuk mijn didactische vaardigheden eens goed onder de loep te nemen en feedback te ontvangen vanuit verschillende hoeken.’ Roseboom heeft inmiddels het traject voor de Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) doorlopen. Afgelopen zomer kreeg ze haar accreditatie toegezegd door de Commissie Onderwijs Kwalificaties (COK). Toen begin 2008 de veertien Nederlandse universiteiten de overeenkomst BKO ondertekenden, heeft het AMC deze commissie ingesteld om de kwalificatie van docenten te beoordelen en toe te kennen. ‘We willen de onderwijskwaliteit van Geneeskunde en Medische Informatiekunde verhogen en denken dat onder andere te bereiken met gekwalificeerde docenten’, vertelt Marianne de Visser, hoogleraar
12 discours
november 2011
Neurologie en voorzitter van de COK. ‘Elke medisch specialistische afdeling krijgt eens in de vijf jaar bezoek van een onafhankelijk team dat kijkt of we aan alle opleidingseisen voldoen. We moeten formulieren invullen, aangeven of we bij- of nascholing doen of hoe we anders aan onze punten komen. Je mag dus best eisen stellen aan je docenten die verantwoordelijk zijn voor het opleiden van basisartsen en medisch informatiekundigen. Het past helemaal bij deze tijdsgeest: we zeggen niet alleen dat we iets goed doen, maar kunnen met de BKO ook daadwerkelijk aantonen dat we de kwaliteit en vaardigheden in huis hebben.’ Lokale situatie Hoewel de BKO een landelijk fenomeen is, gebeurt de invulling ervan decentraal. Dat is ook niet zo gek, vindt De Visser. ‘De UvA had wel een format liggen, maar dat was niet te extrapoleren naar de situatie hier in het AMC. Zo was een van de criteria om voor accreditatie in aanmerking te komen,
‘Met gekwalificeerde docenten willen we de onderwijskwaliteit van Geneeskunde en Medische Informatiekunde verhogen’
dat een docent 0,4 fte onderwijs moet geven en startende docenten moesten 276 uur scholing krijgen. Dat is niet te doen! Een groot deel van onze geneeskundedocenten doet ook klinisch werk en heeft patiënten om voor te zorgen. Bovendien is de inhoud van het onderwijs vaak multidisciplinair waardoor in één blok veel verschillende mensen een klein deel van het onderwijs voor hun rekening nemen. Daarom hebben we deze voorwaarde omgezet naar minimaal acht unieke lesuren per jaar. Zolang het einddoel en de criteria uniform zijn, kun je de uitvoering prima vertalen naar de lokale situatie. Beide opleidingen, Geneeskunde en Medische Informatiekunde, houden dan ook zelf toezicht op de vorderingen van het BKO-traject.’ Docenten worden getoetst op vijf domeinen van competenties: professionele houding, ontwerpen van onderwijs, uitvoeren van onderwijs, begeleiden van studenten en organiseren van onderwijs. Ze moeten aantonen over deze vaardigheden te beschikken met een portfolio dat bestaat uit een vragenlijst, inclusief een onderwijs-cv, en een zelfevaluatie. Daarnaast beoordelen studenten, een afdelingshoofd of een onderwijskundige een college. Beginnende docenten wordt geadviseerd naar het Centrum voor Nascholing Amsterdam te gaan voor didactische scholing. Daar worden drie- en zesdaagse cursussen gegeven – je mag zelf kiezen – waarin de basiselementen van didactiek worden besproken, waar je opdrachten doet en elkaar observeert. Deze cursussen zijn speciaal voor het BKO-traject in het leven geroepen. De Visser: ‘Dit is overigens geen garantie dat je je BKO ook daadwerkelijk krijgt. Je moet de competenties laten zien in de praktijk. Aan de hand van het totaalplaatje beoordeelt de COK of de competenties zijn behaald of dat er nog een aanvullende cursus moet worden gedaan.’
lingshoofden te vragen naar je onderwijs te kijken, stel je je kwetsbaar op. Zelf ben ik aangesteld als onderzoeker. Dan word je beoordeeld op hoeveel je publiceert en hoeveel subsidies je binnenhaalt, niet op hoe je onderwijs geeft. Als je als onderzoeker les moet gaan geven, is het eigenlijk heel logisch dat je je afvraagt of je dat wel kunt en hoe dat moet.’ Ook De Visser kan er goed inkomen dat er weerstand is: ‘Mensen vragen zich af waarom ze zich in allerlei bochten moeten wringen als het ze in principe niks oplevert. Ze krijgen geen hoger salaris en hoogleraar word je sowieso niet als je geen geweldige researchgroep hebt.’ De Visser ziet de BKO vooral als een waardering voor het werk van de docent. ‘Het is zo belangrijk dat de Raad van Bestuur in de strategische doelstellingen heeft opgenomen dat onderwijs een primaire taak is voor een universitair medisch centrum. Onderwijsloopbanen waren tot nu toe, in tegenstelling tot onderzoeksloopbanen, nauwelijks zichtbaar waardoor deze twee niet op gelijke hoogte werden gewaardeerd.’
‘Als je als onderzoeker les moet gaan geven, is het logisch dat je je afvraagt of je dat wel kunt en hoe dat moet’
Waardering Toch is niet iedereen even enthousiast. Ook Roseboom vond het spannend om aan het BKO-traject te beginnen. ‘Door studenten, collega’s en afde-
13 discours
november 2011
De Visser heeft er alle vertrouwen in dat de doelstelling van 90 procent BKO-geaccrediteerde docenten voor de opleidingen Geneeskunde en Medische Informatiekunde in 2014 is behaald. ‘Er heerst een “onderwijsminded” cultuur in het AMC. Alleen heeft de gemiddelde AMC’er een bloedhekel aan bureaucratische maatregelen.’ Daar wil Roseboom graag op inhaken: ‘Het lijkt in eerste instantie inderdaad een hoop gedoe, al die vragenlijsten, maar uiteindelijk valt het heel erg mee. Het is vooral eigen initiatief. En het is ook erg leuk om een keer terug te horen hoe anderen je onderwijskwaliteiten beoordelen. Ik zag het echt als een bevestiging dat ik goed bezig ben. En laten we wel wezen, een term als “biostatistiek” klinkt niet heel spannend voor studenten, maar als ze uiteindelijk enthousiast de collegezaal verlaten en zelfs stage bij je willen lopen, dan is dat toch de ultieme beloning.’ De Visser: ‘Een groot aantal mensen heeft zich trouwens – al dan niet aangemoedigd door hun afdelingshoofd – spontaan aangemeld. Dat vind ik echt bewonderenswaardig!’ Als in 2014 de norm is behaald, betekent dat overigens niet dat we nooit meer iets van de BKO gaan horen. ‘Dat kan ook niet anders’, zegt De Visser, ‘anders maak je jezelf niet geloofwaardig. We denken nu al na over vervolgstappen als her-accreditatie. Ook moeten we in 2014 een beleid hebben voor de Seniorkwalificatie Onderwijs, zeg maar de crème de la crème van de docenten. Binnen een jaar hebben we meer zicht op hoe dat er allemaal uit gaat zien.’ + Wie zich wil aanmelden voor de BKO, kan een mail sturen naar bko@amc.nl.
Hoe bevalt Het Boekje?
Tekst: Simon Knepper
Beeld: Anne Huijnen
De co-boekjes zijn hun tweede gebruiksjaar ingegaan. Het handzaam uitgevoerde formulierenbundeltje werd ingevoerd om co-assistenten objectiever te kunnen beoordelen en om de feedback te verbeteren. Doet het wat het moet doen? Iedere co-assistent loopt ermee in z’n zak: het beoordelingsboekje coschap, in de wandeling ‘co-boekje’ genaamd. Een handzaam bundeltje beoordelingsformulieren-metringbandje, ontwikkeld om recht te doen aan het Nieuwe Opleiden en om de klachten over subjectieve beoordeling, onduidelijke normen en gebrek aan tussentijdse feedback voorgoed uit de wereld te helpen. In oktober 2010 zijn de co-boekjes voor nagenoeg elk co-schap ingevoerd. Wat die boekjes gemeen hebben is de opbouw van de beoordelingsformulieren. Elke vereiste competentie wordt beoordeeld aan de hand van een vast rijtje ‘topics’, voortvloeiende uit de verschillende beroepsrollen die het artsenberoep vereist. Daarnaast bieden de formulieren volop ruimte voor het noteren van sterke en zwakkere punten, toelichtingen en adviezen. Met de komst van het beoordelingsboekje zijn ook de rollen van co-assistent en beoordelaar gewijzigd. Co-assistenten moeten nu zelf het initiatief nemen bij het vergaren van beoordelingen. Van de opleiders wordt verwacht dat ze de gepresenteerde boekjes zorgvuldig invullen als onderdeel van de normale, dagelijkse routine. En beide partijen worden geacht regelmatig van gedachten te wisselen over de opgetekende oordelen en commentaren. Niet volmaakt Werkt dat? Voorzichtigheid is hier geboden: het begint te werken.
‘We zijn er nog niet helemaal aan gewend’, zegt Robert Haverlag, traumachirurg in het OLVG. ‘Dat zie je ook aan onze co-assistenten, die hebben toch nog een beetje moeite om met zo’n boekje aan te komen.’ Kwestie van tijd, denkt hij. ‘Over twee jaar zit het echt in ons systeem.’ Want als er iets is waar alle partijen het over eens zijn, is het wel dat het co-boekje een reële verbetering betekent. ‘Medische deskundigheid en professioneel gedrag worden nu op een gestructureerde manier in elke beoordeling betrokken’, stelt zesdejaars geneeskundestudent Eline van den Heuvel vast. ‘Dat is een grote stap vooruit.’ Volmaakt is het systeem nog niet, ook daar lijken de meeste betrokkenen het over eens. beoordeling Lishia Oei, zesdejaars en bezig met haar co-schap Psychiatrie, wijst op de overmaat aan vereiste beoordelingen. ‘Twee à drie beoordelingen per week is in de praktijk gewoon te veel, dat doet afbreuk aan de kwaliteit.’ Ook met de vele rolperspectieven van waaruit elke activiteit moet worden beoordeeld, is niet iedereen gelukkig. Hoe relevant is iemands gedrag als ‘organisator’ of ‘beroepsbeoefenaar’ als het erom gaat de anamnese op waarde te schatten? ‘Bij zo’n praktische vaardigheid moet je beoordelaars daar eigenlijk niet mee lastigvallen’, vindt Oei. Of de beoordelingen met de vereiste zorgvuldigheid worden ingevuld? Dat verschilt per ziekenhuis en per
14 discours
beoordelaar, is Van den Heuvels ervaring. ‘De meesten doen het wel serieus, maar je hebt ook beoordelaars die overal een zeven omcirkelen en er hooguit ‘ga zo door’ bij schrijven. Wat in de praktijk betekent dat gesprekken tussen co en opleider echt een noodzakelijke aanvulling blijven.’ Kees Brinkman, internist in het OLVG, betwijfelt zelfs of serieus oordelen altijd mogelijk is. ‘Je maakt zo’n co-assistent maar een beperkt aantal weken mee en dan nog alleen op de poli’, verklaart hij. ‘In die paar weken kan iemand zich keurig voordoen. Wat
november 2011
kan ik dan zeggen over zijn attitude, zijn academische instelling?’ Ook Brinkman pleit daarom voor nauwkeuriger op de beoordeelde activiteit toegesneden items. Jacqueline Vos van de AMC-afdeling Onderwijs en Studentzaken laat desgevraagd weten dat de kritiek op de hoeveelheid beoordelingscriteria en formulieren wordt meegenomen in de volgende versie van de boekjes. ’Maar we zetten ook in op gebruikerstrainingen’, benadrukt Vos, ‘want een deel van de problemen die ons ter ore komen, berust nog steeds op onwetendheid.’ +
Twitterikoftwitterikniet? Artsen en social media
Twitteren, een Facebookpagina bijhouden, een eigen site beginnen; je kunt op veel manieren bespiegelingen en beslommeringen van alledag wereldkundig maken. Wat vroeger gevangen bleef in het hoofd van de betrokkenen en alleen naaste bekenden bereikte, gaat na even typen en het drukken op SEND de wijde wereld in.
Deze digitale vrijpostigheid verzet zich soms tegen het werk. Zeker in de medische sector liggen de gevaren om de hoek. Er bestaan richtlijnen, adviezen, do’s and dont’s en handreikingen over hoe je te gedragen op internet. Ook in het AMC. Kort samengevat: ‘Doen, maar denk na voor je op zend drukt.’ Emma Bruns (24), student geneeskunde in het AMC, en bekend als publiciste in ondermeer NRC Next. Ze loopt momenteel haar co-schappen en haar bijna 1400 volgers kunnen soms iets lezen over haar overpeinzingen. Bruns heeft haar reden om open te zijn over wat ze als aankomend arts beleeft. ‘In de medische wereld worden de social media nog weinig gebruikt. Dat vind ik raar. Ik wil laten weten wat voor goeds we kunnen betekenen voor patiënten. Naar mijn idee staan artsen zo vaak op een voetstuk. Door over je werk te bloggen, laat je zien dat geneeskunde geen magische wetenschap is die slechts begrepen en beoefend kan worden door enkele experts.’ Haar volgers kregen in augustus de volgende boodschap te lezen. ‘Uit het leven van een co-assistent. De helft van je boodschappen niet doen omdat je morgen zelfmoord gaat plegen. De bizarre wereld van de psychiatrie.’ Ze licht toe: ‘Ik kreeg een patiënt toen ik het co-schap psychiatrie liep. Die had zelfmoordplannen en vertelde me over de boodschappen. Dat zette me aan het denken. Ik heb het toen gemeld, maar vaak wacht ik een paar dagen en verander ik nog wat - zoals soms het geslacht - zodat het bericht minder goed herleidbaar is.’ Ze aarzelt bij de vraag of ze hetzelfde zou doen als ze een bekend psychi-
15 discours
ater zou zijn met een eigen praktijk en tienduizenden volgers op Twitter. De kans is dan groter dat de patiënt in kwestie het kan lezen. ‘Dan zou ik me terughoudender opstellen’, denkt ze.
Brug te ver Niet iedereen denkt zo ruim over social media in de medische sector. Jelle Visser en Florian Huiskes (beiden 25), co-assistent, stellen vragen bij het toenemende gebruik van social media door medici. Hun kanttekeningen haalden het blad Medisch Contact en een bijdrage van Visser wist begin oktober de kolommen van The Lancet te halen. ‘Het bericht van Bruns over de boodschappen is een brug te ver’, meent Huiskes. ‘De opmerking op zichzelf lijkt onschuldig, maar het risico is wat we de sum of information noemen. Elders op het web is meer informatie te vinden over Bruns en zo valt mogelijk uit te zoeken in welk ziekenhuis ze stage heeft gelopen, wie haar begeleider is en nog veel meer gegevens. Dit vergroot de kans dat de op zichzelf onschuldige boodschap patiënten bereikt of zelfs naar patiënten valt te herleiden.’ Los van het schenden van de mogelijke privacy is het gevaar dat patiënten zich geremd voelen wat ze in de spreekkamer kunnen vertellen, benadrukt Huiskes. ‘De patiënt moet niet het idee hebben dat wat hij vertelt over een uurtje op Twitter is terug te vinden.’ Behalve dit bezwaar ziet het tweetal nog meer hobbels, zodat ze hebben besloten zelf niet te Twitteren en ook geen Facebook-account aan te maken. Visser waarschuwt in The Lancet over de farmaceutische industrie die probeert vrienden te worden met artsen op Facebook. Ook ogenschijnlijk onschuldig, maar weer een vorm van belangenverstrengeling tussen industrie en arts. Huiskes wijst er daarnaast op dat een al te familiair Facebook-account niet onder ogen van patiënten moet komen. ‘Als er foto’s op staan van jezelf in zwemkleding of stevig aan het bier, kan dat de relatie arts-patiëntrelatie beïnvloeden. Dat moet je niet willen.’
Tekst: Marc van den Broek
november 2011
Balanceren tussen Izzie en dr. House
Bachelorstudenten schrijven soms verrassend goede essays over volwassen thema’s. Met zo’n betoog wordt de competentie ‘professioneel gedrag’ getoetst. Van die werkstukken zal de Discoursredactie er met ingang van 2012 jaarlijks één selecteren voor publicatie. Bij wijze van aanmoediging en opwarmertje: het essay van tweedejaars Iris de Weerdt over ‘betrokkenheid en distantie’.
Discours-essay
Tekst: Iris de Weerdt
Beeld: Janus van den Eijnden
Aflevering 26, seizoen 2 van de televisieserie Grey’s Anatomy. Izzie knipt de draad van de LVAD [mechanisch hartpompje, red.] van haar patiënt door, op wie zij verliefd is geworden, in de hoop dat hij nu het beschikbare donorhart krijgt. De scene laat ons de ultieme vorm van betrokkenheid zien: deze arts gaat kennelijk niets te ver om haar patiënt te helpen. Ze overschrijdt hierbij ethische grenzen en uiteindelijk leidt haar besluit zelfs tot het overlijden van de patiënt in kwestie. Ultieme betrokkenheid, maar zonder enige vorm van distantie. Natuurlijk moeten we een dergelijke medische dramaserie niet al te serieus nemen, maar het voorbeeld laat iedereen zien hoe belangrijk het is om een bepaalde afstand tot de patiënt te houden. Een vriendschappelijke relatie mag de professionele relatie tussen arts en patiënt niet in de weg staan. Patiënten die bevriend zijn met hun arts, zullen bepaalde informatie wellicht niet willen delen. Het is goed voor te stellen dat iemand het als onprettig ervaart om bijvoorbeeld seksuele problematiek of informatie over ontlasting met zijn arts te bespreken, als hij die ook privé kent. Tegelijkertijd zal het voor de arts ook lastiger zijn bepaalde beslissingen te nemen als ze betrekking hebben op vrienden. Zo’n arts is misschien eerder geneigd om een extra diagnostische test of prettigere behandeling te kiezen. Koosnaampje Het is dus niet wenselijk om als arts op te treden binnen de eigen vriendenkring. Maar het is net zo min wenselijk dat er een vriendschap ontstaat tijdens de arts-patiëntrelatie. In een patiëntcollege dat ik onlangs meemaakte, kortte de arts steeds de voornaam van de patiënt af, waardoor het net een koosnaampje leek. De patiënt was onder behandeling vanwege obesitas. Daarbij is veel betrokkenheid van de arts belangrijk, denk ik. Ik kan me dus goed voorstellen dat de arts een belangrijke steun voor de patiënt vormt, maar dit betekent niet dat de arts ook een vriend van de patiënt wordt. Hoe de relatie tussen een arts en patiënt precies is, is tijdens zo’n patiëntcollege natuurlijk lastig in te schatten. Een koosnaampje lijkt me echter hoe dan ook niet gepast. Het belangrijkste probleem van een gebrek aan distantie vind ik de mogelijke invloed op medische beslissingen. Daarnaast kan het ook gevolgen hebben op de arts als persoon. Juist bij distantiegebrek kan de arts zijn werk te veel ‘naar huis meenemen’. Wat er op het werk gebeurt zal elke arts iets doen, maar hij of zij moet ook in staat blijven om dat van zich af te zetten. Onbeschoft Waar Izzie in televisiewereld de ultieme vorm van betrokkenheid laat zien, laat dr. House, bekend van de gelijknamige tv-serie, ons de ultieme
16 discours
november 2011
‘Waar de balans tussen betrokkenheid en distantie ligt, kun je alleen door ervaring ontdekken’
vorm van distantie zien. House is onbeschoft en arrogant, ook als het om zijn patiënten gaat. Hij toont een minimum aan medeleven en niet zelden scheldt hij zijn patiënten uit. Uiteraard voldoet ook dr. House daarmee niet aan het ideaalbeeld van de arts, want betrokkenheid is essentieel. Een betrokken arts komt meer te weten over zijn patiënten, is beter in staat een behandeling en vervolgtraject voor een patiënt te kiezen en kan zijn patiënten helpen om ziekte een plek in hun leven te geven. De vraag hoe een arts betrokkenheid moet tonen, is echter een stuk lastiger te beantwoorden. Artsen komen in aanraking met zeer verschillende patiënten. Sommigen zullen een achtergrond hebben die vergelijkbaar is met de achtergrond van de arts. Veel vaker zal de arts in contact komen met patiënten die lager opgeleid zijn, uit een andere cultuur komen of een andere religieuze achtergrond hebben. Hij of zij moet in staat zijn om betrokken te zijn bij ieder van deze patiënten, en die betrokkenheid ook te tonen. Laatst hadden we een college van een Vlaamse arts, die een allochtone Hindoestaanse patiënte mee had genomen. Er was sprake van een kleine taalbarrière, maar de verschillende afkomsten hadden ook op een andere manier invloed op de verhouding. De arts vroeg de patiënte bijvoorbeeld hoe haar ziekte haar kwaliteit van leven had beïnvloed. De meeste (autochtone) patiënten zullen het als een taak van de arts zien om ook de emotionele dan wel sociale impact van de ziekte te bespreken. Deze patiënte was echter vooral verbaasd; ze was niet gewend dit soort dingen met andere mensen te bespreken, zelfs niet met haar eigen familie. Zo kun je je ook patiënten voorstellen die het ronduit vervelend vinden om de invloed op het privéleven met de dokter te bespreken. Een arts moet per patiënt de juiste manier van betrokkenheid tonen en het is belangrijk om dit bij iedere patiënt te doen.
de betrokkenheid is daarom interesse tonen, en vragen van de patiënt serieus nemen. In een college stelde een patiënte aan haar arts vragen over de bloedtransfusies die zij gekregen had. De patiënte had af en toe pijn in de benen en vroeg zich af of dit kon komen door de bloedtransfusies die zij enkele maanden eerder had gekregen. Medisch gezien is dit natuurlijk onwaarschijnlijk; de arts antwoordde dan ook dat ze die kans klein achtte. Ze zou het echter wel nazoeken en bij de volgende afspraak het onderwerp bloedtransfusies nog eens goed doorspreken. De patiënt voelde zich serieus genomen en het was duidelijk dat zij dit waardeerde. Een simpel gebaar van de arts, maar het had duidelijk positieve invloed op het vertrouwen van de patiënt in de arts. De verhouding tussen arts en patiënt verschilt wellicht ook met het soort arts. De hoofdbehandelaar heeft een andere relatie met de patiënt dan bijvoorbeeld een radiotherapeut die de patiënt maar twee keer ziet. Huisartsen zullen zeker een andere verhouding hebben met patiënten dan de meeste specialisten, omdat ze nog meer een sociale functie hebben dan andere artsen. Bovendien zal een huisarts in persoonlijke omgeving ook vaker in aanraking komen met zijn patiënten. Waar betrokkenheid zeker belangrijk is in de spreekkamer, moet de huisarts toch meer afstand houden als hij zijn patiënten in de Albert Heijn tegenkomt. De balans tussen betrokkenheid en distantie verandert bij een ontmoeting in een persoonlijke omgeving, en dat is een probleem waarop met name de huisarts zal stuiten. Mensenkennis De balans tussen betrokkenheid en distantie is delicaat. Waar deze balans precies ligt, daar kun je denk ik alleen door ervaring achterkomen. Het is belangrijk om daarbij mensenkennis te ontwikkelen en inzicht in en begrip voor andere achtergronden te hebben. Iedere patiënt is namelijk anders, en vraagt daarom ook om een andere aanpak. Waar patiënten verschillend zijn, zijn dokters ook verschillend. De ene arts komt eerder bot of juist betrokken over dan de ander, en sommige artsen kunnen de gebeurtenissen op het werk makkelijker achter zich laten dan anderen. De balans tussen betrokkenheid en distantie ligt dan ook niet vast, maar moet door iedere arts zelf worden gevonden. +
Simpel gebaar Het gaat er in de medische praktijk niet alleen om dat de patiënt de juiste behandeling krijgt, maar ook dat de patiënt met zijn of haar ziekte kan omgaan en de ziekte een plaats kan geven. Een belangrijk onderdeel van
17 discours
november 2011
Tools, testen en apps De rol van de dokter verandert In februari vindt in het AMC het eerste NK Debatteren voor geneeskundestudenten plaats. Thema: de arts van de toekomst. Discours neemt vast een voorschot op dat debat met Daniel Kraft, Amerikaanse arts, uitvinder, onderzoeker, innovator en ondernemer. Tekst: Jasper Enklaar
Beeld: Mirella Boot
Dit voorjaar was de schouwburg van Maastricht het toneel van TEDx Health, een symposium over de veranderingen in de gezondheidszorg. Op de kenmerkende TEDx-manier - snelle, korte presentaties, veel muziek, geen spreekgestoeltes - gaven sprekers uit binnen- en buitenland hun visie op de toekomst van de zorg. Een van hen was de Amerikaan Daniel Kraft. Niet alleen arts en onderzoeker, maar ook uitvinder van de MarrowMiner (een apparaat om beenmerg te ‘oogsten’), oprichter van het trainingsprogramma FutureMed in Silicon Valley, en flight surgeon van een F16-squadron van de California Air National Guard. Kraft stak van wal met een indrukwekkend verhaal over tools, testen en apps - op internet is zijn presentatie nog terug te zien. In krap zestien minuten schetste hij de toehoorders grootse vergezichten op de mogelijkheden en problemen van technologische innovatie. Nanotechnologie, stamcellen, genoomanalyse, robotica, draadloze technologie, het is er al of het komt er met sneltreinvaart aan. Hoe dan ook, het gaat voor grote veranderingen zorgen. De presentatie van Kraft was in compacte vorm een sterk technologisch gekleurde visie op de toekomst van de gezondheidszorg. Ter voorbereiding van het NK Debatteren voor geneeskundestudenten over ‘De arts van de toekomst’ besloot Discours nog een keer te bellen met Daniel Kraft voor een trans-Atlantische toelichting op zijn snelle praatje in Maastricht. Beviel Maastricht? ‘Of ik het leuk vond? Het was fantastisch! Ik heb verschillende TEDx-en bezocht, maar deze was verbazingwekkend goed georganiseerd en er waren een stel fantastische mensen bij elkaar gebracht. Een aantal van hen komt nu ook naar ons FutureMed-programma om mee te denken over de toekomst van de zorg.’
18 discours
Volgens u neemt de snelheid van de verandering exponentieel toe. Over welk tijdpad hebben we het dan? ‘Bij sommige veranderingen sta je versteld van de snelheid. De prijs van een genoomberekening is razendsnel gezakt. Dat was kort geleden enkele tienduizenden dollars. Twee weken terug kwam een bedrijf dat een full sequence levert voor 999 dollar. Binnenkort zullen miljoenen mensen hun genoom laten uitzoeken. We zullen veel ontdekken als die informatie op een slimme manier wordt geanalyseerd en klinisch toegepast zal worden. Daar verwacht ik binnen vijf jaar veel van. Even opwindend, maar daar gaat het minder snel, is de stamceltechnologie. Het hangt dus sterk af van het vakgebied.’ Is technologische ontwikkeling daadwerkelijk de kern van de toekomst van de zorg? ‘Ik wil niet de nadruk leggen op technologie alleen. Er is heel veel technologie, soms oud, soms nieuw. Naarmate die technologieën beter en krachtiger worden, en meer geïntegreerd raken, kunnen ze een grotere rol gaan spelen. We moeten nu doorkrijgen hoe een aantal van die dingen kunnen samenkomen en bruikbaar kunnen zijn. Technologie kan niet de plek innemen van artsen en verpleegkundigen.’ In de presentatie in Maastricht kwamen veel hypermoderne gadgets en apps voorbij. Is dat het antwoord op de uitdagingen van de toekomst? ‘Als je gadgets niet op een goede manier toepast, blijven het speelgoedjes. Maar ze kunnen wel slim worden gebruikt. De mobiele telefoon kan apparaten vervangen die heel duur zijn. We kunnen met allerlei tools goedkoop heel veel informatie krijgen over onze gezondheid: hoeveel passen we gelopen hebben, hoeveel calorieën we hebben verbrand, hoe ons hart functioneert. Zowel voor preventie als voor therapie kan die dagelijkse informatie heel bruikbaar zijn. Maar er dreigt een data-explosie. Het wordt makkelijker om te meten, maar we hebben wel iets nodig om dat allemaal zinvol bij elkaar te voegen.’ U sprak van een paradigmaverschuiving, naar het tijdperk van de digitale zorg dankzij de informatietechnologie, robotica, mobiele en draadloze communicatie. ‘Geen van die dingen zijn op zichzelf heel nieuw. Nieuw is dat ze nu convergeren op een manier die eerder niet mogelijk was. Als 50 procent van de mensen een smartphone heeft die allerlei sensoren in zich kan hebben, kan dat een platform voor medische informatie worden. We hoeven geen papieren notities op te slaan op een centrale locatie. Dat kan in the cloud [opgeslagen in de virtuele ruimte van internet., red.], toegankelijk voor wie het nodig heeft. Zo hebben ook patiënten meer toegang tot hun informatie. Ze hoeven niet meer bij elk bezoek hetzelfde formulier in te vullen. Het biedt individuele patiënten de kans om meer betrokken te raken en meer verantwoordelijkheid te nemen.’ Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de rol van de arts? ‘Wordt de dokter overbodig? Nee, zijn rol kan zelfs groter worden. Hopelijk wordt de relatie dokter-patiënt zelfs sterker. In de VS zijn niet genoeg
november 2011
eerstelijns artsen. Ze hebben maar weinig tijd voor hun patiënten. Als ze een patiënt zien, dan is het vaak one size, fits all-geneeskunde: we geven hetzelfde medicijn aan iedereen, ondanks de verschillen in leeftijd, leefgewoonten en genen. Sommige van de nieuwe technologieën geven ons inzicht geven in wat mensen verschillend maakt, in gedrag en in de onderliggende fysiologie. Zo ga je naar gepersonaliseerde geneeskunde. We kunnen ook de therapietrouw volgen en bijhouden. Met een bloeddrukmeter gekoppeld aan een mobieltje kunnen we preventie optimaliseren. Dankzij technologie komt een arts tot een betere diagnose, betere preventie, en betere therapeutische beslissingen, die relevanter zijn voor de patiënt.’ Maar digitale geneeskunde en virtuele visite impliceren minder menselijk contact. ‘Mijn stelling is dat het de visites niet zal vervangen, maar zal versterken. Hoe vaak heb je niet slechts vijf minuten contact nodig met je dokter om te zien of een wond geneest, hoe een postoperatieve situatie is, of hoe de therapie uitwerkt. Maar de patiënt wil geen halve dag vrij nemen om in de wachtkamer te zitten voor een bezoek van vijf minuten. Sommige dingen kun je dus juist beter doen met tele-medecine. Of denk aan mensen die moeilijk kunnen reizen. Waarom kun je geen triage-beslissing nemen of een voorlopige diagnose stellen op basis van een sms met een foto?’ Is er in het huidige curriculum voldoende aandacht voor deze veranderingen? ‘De iPad is nog maar anderhalf jaar op de markt en in de VS heeft één op de vier artsen er al een. Ook veel medisch studenten hebben dit soort apparaten. Ze kijken op een andere manier naar data. Zij zijn het gewend en het is meer onderdeel van hun klinische overwegingen om ook andersoortige informatie te raadplegen. Het is een generatieverandering. Nieuwe dokters groeien hiermee op en dat zal een groot verschil maken. De uitdaging is dat je nog wel naar je patiënt moet blijven kijken en niet naar het scherm van je iPad. Het gevaar bestaat dat we te afhankelijk worden van technologie. Het is gereedschap en niet meer dan dat. Dan geeft het je juist meer tijd om dokter te zijn, want communicatie en vertrouwen blijven essentieel voor het resultaat.’ +
Over de grenzen heen Disciplineoverstijgend onderwijs
De tijd dat de aios alleen achter de opleider aanliep en het vak afkeek, is voorbij. Nu gaat het ook om competenties als samenwerken, organiseren en communiceren. Dat leer je vooral door over de grenzen van disciplines heen te kijken: disciplineoverstijgend onderwijs. Het AMC liep daarin wat achter, maar dit najaar start de eerste leerlijn. Tekst: Margit Bleumink
Beeld: Anne Huijnen
Coby Baane laat een bloemachtig model zien. In het hart staat ‘medisch handelen’. De blaadjes eromheen bevatten termen als communicatie, samenwerking en organisatie. ‘Dit is het CanMEDS-model’, vertelt ze. ‘Het is vanuit Canada door de KNMG bewerkt voor Nederland. Het model stelt het medisch handelen centraal. Daaromheen zitten competentiegebieden die wij zó belangrijk vinden, dat we daar tijdens de opleiding speciaal bij stil willen staan. Je kunt ze namelijk niet los zien van het medisch handelen, het zijn competenties die het vak tot zijn recht laten komen. Disciplineoverstijgend onderwijs is een van de manieren om deze algemene competenties te ontwikkelen. Alle medisch specialistische opleidingen moeten die vorm van onderwijs aanbieden.’
Baane ondersteunt in haar functie als onderwijskundige de opleiders bij de modernisering van de medische vervolgopleidingen. Een element dat daarbij vaak ter sprake komt, is transparantie. ‘De tijd dat de aios alleen achter de opleider aanliep en het vak afkeek, is voorbij. Niet dat het vroeger slecht was, maar het ontbrak aan een doelgericht traject, waarbij feedback en toetsing mede de groei van de aios bevorderen. Je moest er gewoon van uitgaan dat zolang je niets hoorde, je het goed deed. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had tot voor kort dan ook nauwelijks zicht op wat er tijdens de opleidingen gebeurde. Maar de zorg moet transparanter en ook de opleidingen moeten duidelijk laten zien hoe de aios wordt opgeleid. Dat is ook niet zo gek als je bedenkt hoeveel geld erin omgaat en vooral
20 discours
november 2011
ook hoe belangrijk een goede opleiding is voor de patiëntenzorg.’ ‘Er zijn incidenten in de zorg geweest’, vervolgt Baane. ‘Vaak bleken die niet het gevolg van een gebrek aan technische vaardigheid of medische expertise. Integendeel, want dat zit allemaal wel goed. Meestal was het een kwestie van zaken als de onderlinge communicatie. Dat is iets waar een arts sowieso goed in moet zijn, maar het grote verschil met vroeger is dat hij dat nu aantoonbaar moet kunnen.’ Elke opleiding heeft nu een opleidingsplan waarin staat wat het eindresultaat van de opleiding moet zijn, hoe, waar en wanneer de aios dat leert, hoe wordt getoetst en op welke manier. Het gaat dan om alle competenties. Feedback en toetsing spelen daarbij een grote rol. Maar ook het expliciteren van gedrag en effecten ervan op anderen. Baane: ‘Vooral dat expliciteren is voor de algemene competenties niet altijd eenvoudig.’ De praktijk van alledag Een aios leert hoofdzakelijk in de praktijk van alledag. Maar een deel van het medisch onderwijs wordt cursorisch aangeboden. Hoe geef je op de goede manier aandacht aan de algemene competenties? Baane: ‘We hebben aan de opleiders gevraagd hoe zij dat zien. Ze hebben daar wel een globaal beeld bij, maar hoe het er concreet uit moet komen te zien, blijkt lastig in te vullen. Sommige opleidingen organiseren zelf onderwijs, andere willen graag dat er op centraal niveau iets wordt aangeboden. Maar wat moet precies ontwikkeld worden, tot welk niveau en moet dit voor elke aios gelden? In welk jaar past het? Hoeveel tijd mag het kosten? En in hoeverre is iets überhaupt disciplineoverstijgend? Je kunt je voorstellen dat communicatie bij Psychiatrie heel anders is dan bijvoorbeeld bij Heelkunde. Het is ingewikkelde stuff!’ Baane heeft ook gekeken naar wat andere umc’s aan disciplineoverstijgend onderwijs aanbieden. Wat opvalt, is dat het aanbod altijd cursorisch is. Is dat wel de juiste vorm? Het antwoord daarop is volgens Baane onomwonden ‘nee’. ‘Onderwijskundige evidence toont aan dat je een veel hoger leerrendement behaalt als je de theorie koppelt aan de praktijk. In een cursus kun je van alles leren over elementen van samenwerken, organi-
seren en communiceren en ermee oefenen. Maar je wordt pas echt vaardig in de praktijk, bijvoorbeeld in de samenwerking met verpleegkundigen. Wij wilden dus een manier vinden om de theorie aan die praktijk te koppelen. En daarom gieten wij het disciplineoverstijgend onderwijs, in samenwerking met de VU, in de vorm van zogenoemde leerlijnen: we organiseren meerdere korte workshops voor aios en we geven ze opdrachten waarmee ze in de eigen praktijk voor een langere periode met de onderwerpen bezig zijn.’ Twee leerlijnen Voorlopig is gekozen voor twee leerlijnen: Maatschappelijk Handelen en Organisatie & Samenwerking. Baane: ‘Dit najaar beginnen we met de leerlijn Maatschappelijk Handelen. Uitgangspunt is het thema ‘Verantwoordelijkheid als arts’ dat met vier workshops vanuit verschillende perspectieven wordt benaderd: beroepsgeheim, ethiek, laaggeletterdheid en professional performance. We zijn nog bezig om te kijken hoe we gaan toetsen. Dat zal hoe dan ook in de praktijk zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een reflectieverslag of een feedbackgesprek. Overigens denken we daarbij ook aan de opleiders. Zij moeten hulpmiddelen krijgen voor het toetsen. Die gaan we ze geven, zodat ook zij meer grip krijgen op de competenties die het medisch handelen ondersteunen.’ ‘De basis voor het disciplineoverstijgend onderwijs staat en we gaan ermee beginnen. We hebben het als AMC voor elkaar, met één maar: het is nog niet afgestemd met ziekenhuizen in de regio. Het zou natuurlijk het mooiste zijn als we als opleidingsregio een gemeenschappelijk onderwijsaanbod hebben voor de algemene competenties. De intentie om het regionaal aan te pakken, is er zeker, maar we gingen er tot nu toe niet programmatisch en planmatig mee om.’ Overigens komt daar wellicht verandering in met het Reglement van de Onderwijs- en Opleidingsregio AMC dat op 3 oktober werd ondertekend. Een bestuurlijk orgaan op regioniveau zou volgens Baane als platform kunnen dienen om meer inhoudelijke zaken gemeenschappelijk aan de orde te stellen. Disciplineoverstijgend onderwijs zou er één van kunnen zijn. +
21 discours
november 2011
ideeën uitwisselen
klachten
Co’s, verenigt u! Landelijk platform
seksuele intimidatie reiskosten vergoeding
Meepraten over het afschaffen van de numerus fixus, een stem van co-assistenten laten horen als het gaat om seksuele intimidatie op het werk, reiskostenvergoeding of werktijden. Het zijn allemaal zaken waar het Landelijk Overleg Co-Assistenten (LOCA) zich actief mee bezighoudt.
werktijden
Dit landelijk platform, dat de belangen vertegenwoordigt van alle co-assistenten in Nederland, is op zoek naar nieuwe bestuursleden. Dat bestuur wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende medische faculteiten. Maar Amsterdam – zowel UvA als VU – heeft al jaren geen bestuurder geleverd. Dat vertellen Joris Berkhout en Daphne Voorend. Zij zijn als bestuursleden van de CoRaad van de UvA vertegenwoordigers bij de LOCAvergaderingen. Eens in de zes weken gaan ze daarvoor een zaterdagmiddag naar Utrecht. Ook zij zijn op zoek naar UvA-geneeskundestudenten die in het LOCA-bestuur zitting willen nemen. Dat blijkt lastig, vertelt Daphne Voorend. ‘Misschien komt het omdat er in Amsterdam veel andere dingen te doen zijn. Als de CoRaad in Groningen iets organiseert, komen echt alle co-assistenten. Ze zijn er gewoon. Daar is veel meer cohesie.’ Het is ook de ervaring van Joris Berkhout, die eerder in het MFAS-bestuur zat, dat studenten in Amsterdam en Rotterdam minder betrokken zijn bij de faculteit en de verenigingen daarbinnen. In andere steden zijn de CoRaden ook groter, er zijn meer mensen die zich daarvoor inzetten, vertelt hij. Berkhout: ‘Wij komen wel aan onze mensen, de CoRaad heeft tien leden, maar het loopt niet over.’ Toch is de CoRaad - en op landelijk niveau het LOCA - het platform om de co’s een stem te geven. Het LOCA-bestuur heeft tot taak problemen te signaleren die op alle faculteiten spelen, en dat op landelijk niveau aan te pakken. ‘Co-assistenten hebben een tamelijk bijzondere functie’, vertelt Berkhout. ‘Ze zijn bijna voltijd werknemer in een ziekenhuis. Daar zijn ze ook om te leren, maar ze hebben weinig kans en tijd om hun mening te uiten. Stel dat er in een bepaald affiliatieziekenhuis problemen met werktijden zijn. Als
22 discours
een co-assistent daar wat van wil zeggen, is dat bijna altijd tegen degene die hem ook de eindbeoordeling geeft. Dan is het handig dat er een CoRaad is om op terug te vallen.’ Omdat co-assistenten toch maar kort op één plek zitten, denken de meesten dat het hun tijd wel zal duren, vult Daphne Voorend aan. ‘We krijgen regelmatig klachten dat men zich niet houdt aan het werktijdenbesluit. Veel co-assistenten durven er niks over te zeggen. Zo kunnen problemen blijven voortbestaan, die nooit echt worden aangepakt. Daar kan de CoRaad dan op inspringen. En speelt het op meer plekken in Nederland, dan kan het LOCA daar iets mee doen.’ Overigens vinden de CoRaad-bestuursleden de angst om kritische opmerkingen te maken, niet terecht. Berkhout: ‘De ene opleider kan het prima hebben en zal het juist fijn vinden om input te krijgen hoe een co-schap beter kan. Anderen voelen zich op hun teentjes getrapt en zullen daar misschien negatief op reageren.’ Dat hoeft niet, volgens Voorend. ‘Ik denk dat veel opleiders het waarderen en het zal vaker positief dan negatief uitpakken.’ Het LOCA is er niet alleen om problemen te signaleren en op te lossen. Het is ook een plek om goede ideeën uit te wisselen. Zo is het speeddaten – in december de tweede editie in het AMC – eerder al ergens anders gedaan. ‘Via het LOCA hebben we dat idee overgenomen’, vertelt Berkhout, ‘maar we hebben het uitgebreid naar specialisten en grootser aangepakt. Dat is vervolgens weer door andere faculteiten opgepakt. En het werktijdenbesluit dat in het AMC geldt, is grotendeels gebaseerd op dat van Rotterdam.’ Jasper Enklaar Meer informatie is te vinden op www.loca.nu.
november 2011
ag en da
-agenda-
29 november
5 december
15 februari
Congres
Ruyschlezing
Gasthuislezing
5th Netherlands Conference on
Christopher Glass ‘Nuclear recep-
Maria Pel over Ignaz Semmelweiss
hiv pathogenesis, prevention and
tors, inflammation and
Plaats AMC, collegezaal 4
treatment
neurodegenerative disease’
Tijd 13.00 - 13.30
Plaats Amsterdam,
Plaats AMC, collegezaal 1
Koninklijk Instituut voor de Tropen
Tijd 17.00
Tijd 9.00 - 18.00 Inlichtingen www.nchiv.org
8-10 december
Teach the Teacher - STARTmodule
Congres
Communicatie en Modernisering
29 november
5e ‘European pediatric motility
2012
Symposium
meeting’ georganiseerd door het
Plaats Boerderij Langerlust,
De afdeling Juridische Zaken van
Emma Kinderziekenhuis AMC en
Amsterdam
het AMC organiseert in samenwer-
EPGS (European Postgraduate
Inlichtingen Coby Baane,
king met de medische directie en
Gastro-surgical School)
j.a.baane@amc.nl,
het Stafconvent van het AMC het
Plaats AMC, collegezaal 5
(020) 566 50 63
symposium ‘Informed consent’.
Tijd 9.30 -18.00 (8/12), 9.00 -17.30
Plaats AMC, collegezaal 4
(9/12) 9.00 -17.00 (10/12)
22 februari
Tijd 17.00 - 19.00
Inlichtingen Secretariaat EPGS,
NK Debatteren
Joy Goekoop, (020) 566 39 26 of
voor geneeskundestudenten
www.epgs.nl
30 november
Plaats AMC Tijd 12.30
Congres
17 en 18 november
16 februari, 10 april, 20 april en 14 juni
Inlichtingen www.nkdebat.nl
Congres ‘Leren in de beroepsprak-
14 december
tijk’, georganiseerd door het AMC,
Congres en boekpresentatie
de HvA en het ROCvA
‘Psychiatrie en filosofie: het debat’.
29 maart en 10 mei
Plaats AMC, collegezaal 5
Trudy Dehue en Stijn Vanheule over
Coach de Co
Tijd 9.00 - 17.00
de stelling: ‘Classificatie (DSM) in
Plaats Boerderij Langerlust,
psychiatrie in onwetenschappelijk’.
Amsterdam
NVMO Congres 2011 Jaarlijks congres van de
1 december
Dick Swaab en Bert Keizer over de
Inlichtingen Coby Baane, j.a.baane@
Nederlandse Vereniging voor
Speeddate
stelling: ‘Psychiatrische ziekten
amc.nl, (020) 566 50 63
Medisch Onderwijs.
Ruim vijftig medisch specialisten
zijn hersenaandoeningen’. Tevens
Thema Interprofessionele
uit het AMC van verschillende
presentatie van het handboek
educatie.
disciplines zitten klaar om
‘Psychiatrie en filosofie’
Plaats Hotel Zuiderduin in Egmond
co-assistenten te helpen met hun
(Redactie prof.dr. D.A.J.P. Denys en
aan Zee
beroepskeuze.
dr. G. Meynen)
Inlichtingen www.nvmo.nl
Plaats AMC, Voetenplein
Plaats Amsterdam, De Rode Hoed
Tijd 16.00 - 18.00
Tijd 19.00 - 22.30
Inlichtingen www.coraaduva.nl
Inlichtingen
25 november Symposium
amcpsychiatry.research@amc.nl
19e AMC Allergiemiddag over onder
2 december
andere de ontwikkeling van een
Co-borrel
15 december
meerdaagse hooikoortsverwachting
Plaats Amsterdam, Café In de Olie
Congres
Plaats
Tijd 18.00
16e Infectieziektensymposium Plaats AMC, collegezaal 5
Olympisch Stadion, Amsterdam Tijd 14.00 - 18.00
2 december
Tijd 9.00 - 17.30
Inlichtingen www.nvva-allergologie.nl
Symposium en afscheidscollege ter
Inlichtingen AMC Congresorganisatie,
gelegenheid van het afscheid van
Mariska Beunk-Timmers, (020) 566
25 november
prof. Joep Bartelsman, hoogleraar
85 85, infectieziekten@amc.nl
Oratie
Maag-Darm-Leverziekten
‘De wetenschap van de huisarts’
Plaats Muziekgebouw aan ’t IJ
17 januari
door prof. dr. Henk van Weert ter
Tijd 14.00 - 17.00.
Ruyschlezing
gelegenheid van zijn benoeming tot
Aanvang afscheidscollege: 16.30
Alan Daugherty ‘Mechanisms of
hoogleraar Huisartsgeneeskunde
Inlichtingen Secretariaat MDL,
AngII induction of thoracic and
Tijd 16.00
Anouk Kist, (020) 566 35 34,
abdominal aneurysms’
Plaats Amsterdam, aula Lutherse Kerk
a.kist@amc.nl
Plaats AMC, collegezaal 1 Tijd 17.00
23 discours
november 2011
-uit de polder-
Te korte dagen in Boston Foeke Nauta en Wernard Borstlap doen hun wetenschappelijk stage op de afdeling Cardiac Sugery van het Brigham and Women’s Hospital, het ziekenhuis van Boston dat is verbonden aan de Harvard Medical School.
‘Boston staat niet alleen bekend om de beroemde universiteiten Harvard en MIT. Er zijn ook vele sportteams - en kampioenen - die hiervandaan komen: Boston Red Sox, New England Patriots, Boston Celtics. En denk ook maar aan films die zich hier afspelen, zoals The Departed en The Town. Kortom: Boston is een stad met vele gezichten. Hier wonen we een wedstrijd bij van de Red Sox in Fenway Park, het oudste honkbalstadion van Amerika.’
‘Het is een cliché, maar de tijd vliegt hier werkelijk! De dagen zijn veel te kort. We worden intensief begeleid door professor Cohn en zijn onderzoeksteam. Hij is hoofd van de afdeling geweest, is redacteur voor de Journal of Thoracic and Cardiovascular Surgery, opereert nog elke dag en speelt regelmatig tennis (onder andere met ons!). Deze 75-jarige man is een perfect voorbeeld van de Amerikaanse werkcultuur en we kunnen niet anders zeggen: het werkt aanstekelijk.’
‘Bostonians zijn ontzettend gastvrij en open. Ze vinden het heel leuk om je alles te laten zien, zeker als je interesse toont in wat ze doen. ’s Ochtends zijn we vaak in het dierenlab, wonen we een patiëntenbespreking bij of oefenen we onze knoopjes in het Skillslab. ’s Middags – en ja, ook vaak ’s avonds – werken we dan aan ons onderzoek.’
‘Doordeweeks is het hard werken, dus in het weekend hard niet-werken! De omgeving is prachtig en deze hoek van het land heeft veel te bieden. We zijn volledig in Amerikaanse stijl in een 28 foot-camper naar het zuiden gereden voor een weekend strand op Cape Cod. Ook New York en White Mountain National Forest liggen op rijafstand!’
24 discours
november 2011