Co-schappen bij Neriman Bayram
discours jaargang 2 | nummer 1 | maart 2010
magazine voor de Onderwijs- en Opleidingsregio van het AMC 1 discours
maart 2010
-inhoud-
Discours, het magazine voor co-assistenten, arts-assistenten en opleiders in de Onderwijs- en Opleidingsregio van het Academisch Medisch Centrum. -
pagina 3
Pagina 18
De Huismeester
de straatdokter
Michel Westerman, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis Pagina 6
Les van de straat Pagina 20
Co-schappen bij Neriman Bayram
Dubbelinterview
Het is wit en een volwaardig collega Pagina 10
Twee opinies over feedback Pagina 22
Maatwerk voor de arts-assistent
Foreest Medical School
Voorsorteren tijdens de opleiding Pagina 14
Leren is teamwork
&
AMC by Night
Rubrieken
Een serie over struikelblokken in het weekend Pagina 17
Pagina 9 | Column | Het artsexamen Pagina 13 | Uitlenen | Berichten uit de bieb
Dienstencentrum Onderwijs & Studentenzaken
Pagina 23 | Agenda | Maart, april en mei
Alles onder één dak -
Pagina 24 | Uit de polder | Sophie in Zuid-Londen
P. 10
P. 6
P. 18
Colofon Discours, maart 2010 Jaargang 2, nummer 1 Verschijning: drie keer per jaar Oplage: 4500 Uitgave: Discours is een uitgave van het Academisch Medisch Centrum (AMC), Amsterdam.
Correctie De duur van de bachelor- en de masteropleiding geneeskunde is twee keer drie jaar, in plaats van vier respectievelijk twee jaar, zoals in het artikel ‘Instromen zonder bachelor geneeskunde’ in Discours nummer 1 stond vermeld.
P. 14 Redactie: Rick van den Doel (co-assistent), Maas Jan Heineman (voorzitter van het Onderwijsinstituut Medisch Specialistische Opleidingen), Ron Peters (voorzitter van het OnderwijsInstituut Geneeskunde), Philip de Reuver (arts-assistent bij het Spaarne Ziekenhuis), Suzanne Bremmers (eindredactie) en Frank van den Bosch (hoofdredactie), Bijdragen: Michel van Dijk, Jasper Enklaar, Andrea Hijmans, Liesbeth Jongkind, Simon Knepper, Danielle Kraft, Carlijn Spijkerman, Jan Stam en Jeroen Vliegenberg.
2 discours
Art Direction en Ontwerp: Van Lennep, Amsterdam Fotografie: Hans van den Boogaard, Janus van der Eijnden, Noël Loozen Illustraties: Till Kramer (Van Lennep) Zet- en drukwerk: drukkerij Slinger, Alkmaar Redactieadres: Afdeling Voorlichting Academisch Medisch Centrum Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam Telefoon: 020-5662822
maart 2010
Email: discours@amc.nl Website: www.amc.nl/discours Ideeën voor de volgende Discours inleveren voor 29 maart. Niets uit deze uitgave mag worden geproduceerd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
-De Huismeester-
Michiel Westerman, St. Lucas Andreas Ziekenhuis ‘Ik denk altijd: als ik me maar verdiep in de materie lukt het wel’ 3 discours
maart 2010
-De Huismeester-
‘Als ik me maar genoeg verdiep lukt het wel’ tekst: Daniëlle Kraft beeld: Janus van der Eijnden
In de serie De Huismeester komen onderwijscoördinatoren en voorzitters van Centrale Opleidingscommissies van de ziekenhuizen in de Onderwijs- en Opleidingsregio aan het woord. Dit keer één van de jongste onderwijscoördinatoren in het land: Michel Westerman van het St. Lucas Andreas Ziekenhuis in Amsterdam. Hij begint over twee jaar met zijn specialistenopleiding Interne Geneeskunde, heeft in de tussentijd een prachtbaan als onderwijscoördinator co-schappen in het St. Lucas Andreas Ziekenhuis (SLAZ) in Amsterdam, werkt aan een boeiend promotieonderzoek en is sinds een paar maanden de trotse vader van baby Wisse. Michiel Westerman is 26 jaar. Ambitieus, maar meer nog nieuwsgierig, naar mensen, ziekten en goede, complete zorg. Het SLAZ krijgt als topklinisch ziekenhuis jaarlijks ruim 650 co-assistenten in huis. De onderwijscoördinator co-schappen begeleidt de studenten bij hun introductie in het ziekenhuis en bij hun kennismaking met de klinische praktijk, hij coördineert de co- en masterschappen en bewaakt de kwaliteit van de stages. Hoewel deze functie in het SLAZ niet nieuw is, is zij enkele jaren geleden wel ingrijpend veranderd, vertelt Michiel Westerman. ‘In 2005 heeft het VUmc zijn nieuwe bachelor/mastermodel ingevoerd, het AMC is vorig jaar met “Curius Plus” gestart. De co-schappen in het SLAZ moesten hier inhoudelijk en organisatorisch aan worden aangepast. Dat had natuurlijk ook gevolgen voor de taken van de onderwijscoördinator. Daarnaast is het profiel van de onderwijscoördinator van het SLAZ bijgesteld; in het verleden werd die functie uitgeoefend door een oudere, ervaren specialist, maar in 2004 is hier in huis nadrukkelijk gekozen voor een jonge arts, met “verse” eigen ervaringen, die de functie combineert met promotieonderzoek in het medisch onderwijs. Mijn voorgangster was de eerste onderwijscoördinator-nieuwe stijl, ik heb eind 2008 het stokje van haar overgenomen.’ Naast zijn werk als onderwijscoördinator doorloopt Michiel Westerman conform de nieuwe opzet dus ook een promotietraject. Het betreft onderzoek naar de overgang van AIOS naar jonge klare. ‘Ik sta als onderwijscoördinator met één been in de basisopleiding en als onderzoeker met het andere in het vervolgonderwijs. Het één ligt in het verlengde van het ander. Ontzettend boeiend.’ Broekie In zijn vrije tijd kookt, leest en fietst hij graag; hij is jong, enthousiast en gedreven. Toen Michiel Westerman anderhalf jaar geleden bij het SLAZ solliciteerde naar de functie van onderwijscoördinator, werd hem gevraagd hoe hij “als broekie” dacht zijn positie waar te maken en autoriteit te ver-
4 discours
werven. ‘Ik ben het wel gewend, ik ben altijd overal de jongste geweest en dacht altijd: als ik me maar goed in de materie verdiep, weet ik waar het over gaat. Dat werkt. In ben nieuwsgierig en behoorlijk secuur en gestructureerd, dat scheelt. En de sfeer in het Lucas Andreas is inspirerend.’ Een zekere bewijsdrang zat er bij Westerman al vroeg in. Zich willen onderscheiden, dat ook. Hij werd als jongste van vier kinderen geboren in Friesland. Het gezin - vader predikant, moeder verpleegkundige – verhuisde naar Ermelo en later naar Nijkerkerveen. ‘Ze gingen in ons gezin allemaal geneeskunde studeren en daarom wilde ik wat anders. Lucht- en ruimtevaarttechniek of zoiets, dat leek me wel wat. Maar het werd toch geneeskunde. Het zullen de genen van mijn moeder wel zijn.’ Hij begon na de middelbare school direct, zonder loting, bij het VUmc aan de studie geneeskunde en besefte tijdens de eerste colleges al dat zijn toekomst in een beschouwend specialisme zou liggen. ‘Ik ben een denker, van de analytische soort’, zegt hij. ‘En breed geïnteresseerd.’ Tijdens zijn studie pakte Michiel Westerman diverse nevenactiviteiten aan, waaronder beleidstaken en bestuurlijke functies in de studentenvereniging. ‘Ik ben gaandeweg steeds meer geïnteresseerd geraakt in groepsprocessen, daar ben ik me verder in gaan verdiepen.’ Als bijvakken koos Michiel medische ethiek, filosofie en theologie. ‘Ik wil een dokter worden die verder kijkt dan de ziekte’, verklaart hij. Mijlpaal Zijn studie liep op schema. ‘Als ik zo doorging zou ik op mijn 23e klaar zijn, daar vond ik mezelf te jong voor.’ Hij moest de studietijd dus zinvol zien te rekken en koos voor een onderzoek gedurende driekwart jaar naar de diagnostiek van perifere lymfkliertuberculose, waarover hij in maart 2008 publiceerde in het Nederlands Tijdschrift voor Infectieziekten. Een mijlpaal, zo’n eerste publicatie, erkent hij. En het wetenschappelijk onderzoek vond hij een openbaring. Het belang en het leuke daarvan wil hij de co-assistenten die hij in het SLAZ onder zijn hoede krijgt, graag meegeven. Een ander uitstapje van Michiel tijdens zijn studie betrof zijn co-schap Nefrologie. ‘Die heb ik in combinatie met mijn huwelijksreis in Melbourne, Australië, gedaan. Annelijn, mijn vrouw, huisarts in opleiding, kon daar ook onderzoek doen. Zo hebben we zoals dat zo mooi heet het nuttige met
maart 2010
-De Huismeester-
het aangename kunnen verenigen.’ In augustus 2008 haalde Westerman zijn artsenbul. Cum laude. Later dat jaar trad hij bij het SLAZ in dienst als onderwijscoördinator. Maaltijden Het VUmc is hofleverancier van de co-assistenten in het SLAZ, het aandeel van het AMC is bescheiden met jaarlijks ruim zestig reguliere en twintig oudste co’s. De AMC-studenten volgen hun klinisch leertraject op de afdelingen kindergeneeskunde (acht weken), neurologie (zes weken), psychiatrie (zes weken) en KNO (vier weken). Een van de taken van de onderwijscoördinator is het faciliteren van de co-schappen. Dat begint, zegt Michiel Westerman, heel basaal. ‘Zo’n nieuwe student wil op de eerste plaats weten of de maaltijden in het ziekenhuis worden vergoed en of de locatie goed bereikbaar is. Dat soort praktische informatie verstrekken we vooraf. Ze hebben niet te klagen, hoor: de co-assistenten krijgen standaard een gratis lunch en tijdens een avond- of nachtdienst gratis avondeten en ontbijt.’ Alle activiteiten in het kader van opleidingen, onderwijs en wetenschap zijn binnen het SLAZ ondergebracht in de zogenoemde Onderwijsunie. Westerman fungeert hierin als aanspreekpunt voor de co-assistenten, hij zorgt ervoor dat de studiefaciliteiten (leslokalen, studie- en computerruimtes) in orde zijn, is verantwoordelijk voor de logistiek en bewaakt de kwaliteit van de co-schappen. ‘De co-assistent voelt zich gauw een muurbloem. “Het is wit en het loopt achter je aan” is een bekend grapje van specialisten onder elkaar, terwijl de co-assistent er inhoudelijk en qua sfeer juist zo graag bij wil horen. Dat houd ik wel een beetje in de gaten.’ Om de kwaliteit van de co-schappen in het SLAZ te bewaken en waar nodig verbeteracties te stimuleren, analyseert Westerman de evaluatieformulieren die de co-assistenten na afloop van hun co-schap invullen en voert hij met ieder van hen afzonderlijk een afrondend evaluatiegesprek. Daarnaast gebruikt hij een gevalideerde vragenlijst (PHEEM) om het opleidingsklimaat in de vakgroepen te meten en onderling te vergelijken. ‘Om de specialisten te prikkelen’, aldus Westerman over dat laatste. Hij koppelt, zo nodig ook tussendoor, terug naar de afzonderlijke co-opleiders van de vakgroepen, de contactpersonen op de verpleegafdelingen en betrokken polimedewerkers.
5 discours
Afstemming De contacten met het AMC zijn prettig en flexibel, zegt hij, en worden nu ook wat intensiever. ‘Het afstemmen heeft even tijd gekost, vooral met de introductie van de masterfase. Het VUmc is hier verder mee dan het AMC en beide ziekenhuizen werken ook met verschillende systemen. Het is in de praktijk wel eens lastig dat dat niet synchroon loopt. Het oudste co-schap van het VUmc wordt in oktober dit jaar bijvoorbeeld zestien weken, het AMC gaat waarschijnlijk een variabele periode hanteren. Dat heeft gevolgen voor het beleid en de organisatie in de affiliatieziekenhuizen. Soms zijn de afstemmingsproblemen ook heel praktisch. Afgelopen jaar bijvoorbeeld bleken de vaccinatiebewijzen van de nieuwe co-assistenten van het AMC niet helemaal in orde. Maar langzamerhand weten we elkaar beter te vinden.’ Westerman organiseert elk half jaar een informele lunch met de co-assistenten van het AMC, om de vinger aan de pols te houden, en rapporteert individueel terug naar de onderwijskundig beleidsadviseur van de afdeling Onderwijs & Studentenzaken van het AMC. Daarnaast neemt hij deel aan het co-schappenoverleg in het AMC met alle affiliatieziekenhuizen. ‘De banden met de perifere partners zouden wat mij betreft wel meer aangehaald mogen worden, vooral nu de masterfase net is ingevoerd.’ Promotietraject Hij heeft een topbaan, vindt hij. ‘Het werk is vernieuwend en verbredend en biedt volop kansen op persoonlijke ontwikkeling. Ik krijg bijvoorbeeld de mogelijkheid te oefenen met leidinggeven en met projectmanagement, ik werk samen met specialisten en leer al doende te improviseren, feedback te geven en met weerstanden om te gaan.’ Daarnaast volgt Westerman een prachtig promotietraject. Hij heeft tot nu toe veertien jonge specialisten – gynaecologen en internisten – geïnterviewd en is bezig met de ontwikkeling van een vragenlijst die naar alle jonge klares in Nederland gaat. ‘De centrale vraag is: ben je klaar voor het grote werk? De praktijk blijkt voor sommigen toch anders dan verwacht. Het zelfstandig ondernemerschap bijvoorbeeld, daar zijn niet alle jonge specialisten goed op voorbereid.’ Michiel Westerman onderbouwt zijn bevindingen met inzichten uit de transitiepsychologie en organisatiesociologie. Daar rollen straks dus wetenschappelijk gefundeerde aanbevelingen uit. Westerman lacht: ‘Daar heb ik op termijn zelf ook profijt van.’
maart 2010
6 discours
maart 2010
Het is wit en een volwaardig collega Co-schappen bij Neriman Bayram Tekst: Catrien Spijkerman Fotografie: Noël Loozen
Eens per jaar kiest de CoRaad de beste clinicus en de beste afdeling van alle opleidingsziekenhuizen. Gynaecoloog Neriman Bayram van het Zaans Medisch Centrum werd door co-assistenten uitgeroepen tot beste clinicus. Niet zo vreemd want Bayram is toegankelijk, betrokken en open. Maar daar verwacht ze ook iets voor terug. ‘Het cliché van “het is wit en het staat in de weg”, geldt hier niet.’
‘De baby is mooi ingedaald, de harttoon is prima, mevrouw heeft nauwelijks nog last van vaginaal bloedverlies.’ Puntsgewijs rakelt Sven Suwijn (24) de informatie op van de patiënte die hij zojuist heeft onderzocht. Gynaecologe Neriman Bayram en hij zitten gebogen over het dossier van de patiënte in het Zaans Medisch Centrum. ‘Ze voelt de baby iets minder bewegen dan voorheen’, vervolgt Suwijn. ‘Mevrouw heeft geen jeuk meer, en haar bloeddruk is in orde. Ik ben heel tevreden. Mijn idee is dat ze nu een afspraak kan maken met de verloskundige om de bevalling kort te sluiten.’ Bayram zwijgt en knikt. Als Suwijn klaar is, zegt ze: ‘Ik ben het helemaal met je eens. Goed. Er is alleen één ding dat me zorgen baart. Mevrouw voelt het kindje minder bewegen.’ Ze kijkt Suwijn vragend aan. ‘Naarmate
7 discours
de baby groter wordt, heeft hij minder ruimte om te bewegen’, antwoordt Suwijn. ‘Maar beweging is het enige houvast die de baby de moeder geeft om te vertellen hoe het met hem gaat. Wat zei de moeder precies?’, vraagt Bayram. Suwijn: ‘Toen ik ernaar vroeg, vertelde ze dat ze de baby wat minder voelde dan voorheen. Het is zo’n heel nuchtere Zaandamse, ze maakte zich geen zorgen.’ Bayram schudt haar hoofd. ‘Met dat soort mensen moet je uitkijken, het lijkt altijd alsof er niets aan de hand is. Zullen we voor de zekerheid toch maar een hartfilmpje laten maken?’ Suwijn knikt. ‘Regel het maar’, zegt Bayram. Met het dossier onder zijn arm stapt Suwijn kwiek Bayrams kamertje uit, terug naar zijn patiënte. Suwijn loopt sinds drie dagen co-schappen op de afdeling Gynaecologie van het Zaans Medisch Centrum. Terwijl Bayram tijdens haar spreekuur
maart 2010
patiënten ontvangt en onderzoekt, doen co-assistenten Suwijn en Tanja Holl (24) in de kamertjes ernaast hetzelfde werk. Tussendoor komen ze bij dokter Bayram de patiënten doorspreken, waarna de patiënten gezamenlijk worden onderzocht. ‘Ik zie mijn co-assistenten als volwaardigecollega’s. Vandaar dat ze net als ik patiënten op spreekuur krijgen’, zegt Bayram. ‘Het cliché van “het is wit en het loopt in de weg”, geldt bij mij niet. Co-assistenten staan niet onder mij, ook niet boven mij. Ze staan naast mij, we werken samen.’ Nuttig Het is één van de redenen waarom dokter Bayram in de Co-schap Verkiezingen van 2008 werd uitgeroepen tot beste clinicus. In 2009 werd bovendien Bayrams afdeling uitgeroepen tot beste afdeling voor het co-schap. De verkiezingen worden jaarlijks georganiseerd door de CoRaad, die de co-assistenten van de UvA vraagt hun co-schap te beoordelen met cijfers en motivatie. ‘Uit de beoordelingen van de co’s blijkt dat ze zich graag nuttig voelen’, zegt Anne Conijn, voorzitter van de CoRaad. ‘Co-assistenten vinden het fijn als ze het gevoel hebben dat ze deel uitmaken van het team – al is het maar voor acht weken. Het is heel frustrerend als je er maar een beetje bij hangt. Door veel zelf te doen, leer je bovendien het meest.’ Toegankelijkheid is ook een belangrijk criterium, weet Conijn. ‘Co-assistenten stellen het op prijs als de afstand tussen co en clinicus niet te groot is. Het is fijn als clinici gemakkelijk benaderbaar zijn om vragen te stellen. Als je raar wordt aangekeken wanneer je een vraag stelt, durf je dat de volgende keer niet te doen.’ Suwijn is terug met het hartfilmpje van de baby van de patiënte. ‘Ik heb het even bij dokter Brouns onder zijn neus geduwd, en hij vond het allemaal in orde. Dat is dus afgehandeld’, zegt hij triomfantelijk tegen Bayram. Bayram straalt. ‘Zo moet het. Aanpakken. Hij zit hier drie dagen en trekt meteen een dokter aan zijn jasje om een filmpje te beoordelen. Zo zie ik het graag.’ Het ideale co-schap hangt namelijk niet alleen af van een clinicus die betrokken, toegankelijk en open is, vindt Bayram. ‘De co-assistent moet zelf ook wat doen. Het helpt als hij initiatief toont. Gewoon vragen: “mag ik mee, kan ik meekijken?” Want soms is het zo druk dat het er een beetje bij in schiet. Dat is geen onwil, maar dan denk ik er gewoon niet aan.’ Bovendien moeten de co-assistenten zich van te voren hebben ingelezen. ‘Anticonceptie, cyclusstoornissen, ik verwacht dat ze in de meest gangbare problematiek wel inzicht hebben.’ Tot slot hoopt Bayram op enthousiasme. ‘Oók als gynaecologie niet het vak van hun dromen is. Met een beetje toewijding wordt het al een stuk leuker. Dan zal ik ze wel verder aansteken. Ik breng mijn passie graag over.’ Dat werkt goed, zegt Suwijn. ‘Door haar bezieling voor het vak, betrekt ze
je overal bij. Gynaecologie is een soort tweede natuur bij dokter Bayram, daardoor gaat het haar makkelijk af ons te begeleiden.’ Opleiden houdt je bovendien scherp, meent Bayram. ‘Vragen van co’s kunnen verhelderend werken. Vooral bij morele dilemma’s ben ik heel benieuwd wat zij ervan denken. Bijvoorbeeld bij sterilisatie onder 35 jaar. Dat is altijd lastig, want vaak krijgen die mensen later spijt. Dan vraag ik ook de mening van de co’s, ze geven er een jeugdige kijk op.’ Soms heeft een co-assistent wel kwaliteiten in zich, maar laat hij die niet
‘Tanja mocht vorige keer geen vragen stellen tijdens overdrachten. Zo raar’
zien, zegt Bayram. ‘Dat is het lastigste. Ik vind het mijn taak om die kwaliteiten wél te signaleren. Die ene co die je niet vaak hoort, juist die moet je apart nemen. Neem Tanja, ze loopt hier nu drie weken rond. In het begin vond ik haar stil tijdens de overdrachten. Dat heb ik haar ook gezegd. Ik ben altijd heel direct. Je kunt de dingen beter meteen horen dan pas na acht weken, als je er niets meer aan hebt. Tanja vertelde me dat ze dacht dat ze tijdens de overdrachten geen vragen mocht stellen. Dat was namelijk in haar vorige co-schappen het geval.’ Ze kijkt Holl aan. ‘Dat klopt toch?’ Holl: ‘Ja, daar zeiden ze: alles is nog nieuw, natuurlijk heb je vragen, maar tijdens de overdracht duurt het té lang als we die allemaal moeten beantwoorden.’ Bayram verontwaardigd: ‘Dat vind ik zo raar!’ Gezellig Holl weet nu dat bij Bayram andere regels gelden: ‘Aan haar kun je alles vragen – zelfs als je het stiekem al had moeten weten.’ Bayram: ‘Ieder karakter is anders. Sommige co-assistenten komen makkelijk uit de verf. Anderen probeer ik er nog uit te trekken’, zegt ze. En met de één klikt het nu eenmaal beter dan met de ander. ‘Ik bouw gemakkelijk een band op. Met sommige co’s wordt het erg gezellig, maar met alle co’s kan ik goed samenwerken. Ik vind het belangrijk dat ze hier een leuke tijd hebben. Als ze ’s ochtends opstaan, moeten ze zin hebben om hierheen te komen. Vergeet niet, het zijn onze toekomstige artsen. Als ik straks met de geriatrie te maken krijg, zijn zij mijn dokters. Dan kun je maar beter zorgen dat ze nu een goede tijd bij je hebben.’
Beste Co-schap Verkiezing 2010 Rond april kunnen co-assistenten weer stemmen op hun favoriete clinicus en afdeling. De uitreiking van de Beste Co-schap Verkiezingen vindt zoals ieder jaar plaats op de Medische Carrièredag in juni. De precieze datum hiervan is nog niet bekend. Kijk te zijner tijd voor meer informatie op www.coraaduva.nl
8 discours
maart 2010
-COLUMN-
Het artsexamen De ouderen onder ons kennen nog het klassieke artsexamen: aan het einde van elk co-schap kreeg je een ‘examenpatiënt’, vaak een zogenoemde interessante casus. Om voorkennis te voorkomen moest de co naar een ander ziekenhuis, om daar een patiënt te onderzoeken, waarna hij aan de tand werd gevoeld over zijn bevindingen. Dit was spannend en had een zekere ouderwetse charme, zeker als je het achter de rug had, en je kon als student laten zien wat je waard was. De validiteit en de betrouwbaarheid waren te verwaarlozen klein. Kreeg je een patiënt met een bijzonder ziektebeeld, dat je toevallig al eerder had gezien, dan zat je goed. Maar een kenmerk van ‘interessante casussen’ is dat ze vaak zeldzaam zijn. Als je geen idee had van de diagnose, en de examinator had ook nog een slechte bui, dan werd het examen voor beide partijen, maar vooral voor de co, een teleurstelling. Bovendien was een onbedoeld effect van dit examen dat studenten pas tegen het einde van het co-schap gingen studeren om de weggezakte kennis op te halen. In het systeem dat we nu hebben worden de co-assistenten beoordeeld aan de hand van meerdere onderzochte patiënten, in de kliniek waar zij het co-schap doen. Daardoor wordt een groter bereik van kennis en vaardigheden getoetst, en neemt de validiteit toe. In theorie. Het toetsen in de eigen kliniek heeft als nadeel dat je als docent ook een prettige werkrelatie met een co-assistent nastreeft. Hierdoor kan de objectiviteit in het gedrang komen, en blijft de soms noodzakelijke striktheid (‘streng doch rechtvaardig’) achterwege. Daar komt bij dat het laten zakken veel meer gedoe betekent voor de examinator dan het laten doorgaan van een zwakke broeder. Zo kan er een gezellig, maar corrupt systeem ontstaan, waarin laksheid wordt beloond. Misschien dat daardoor de meeste co-assistenten standaard een 8 scoren (of met de thans gebruikte schaal een B). Er was een tijd dat de cijferinflatie zo sterk was, dat een 6 of een 7 door veel co’s als een diepe krenking werd ervaren. De ‘6-jes cultuur’ had plaats gemaakt voor een ‘8-enjacht’. Als onderwijscoördinator voor neurologie was mijn nevenfunctie het troosten van huilende meisjes die slechts een 7 hadden gekregen. De voorkeursplaats voor het huilen was de wastafel bij het toilet op H2, waar soms meerdere co’s in doffe wanhoop bijeenkwamen. Wat hier zeker aan bijdroeg was dat een 8 (voor alle co-schappen) recht gaf op het begeerde ‘cum laude’, in die tijd ‘cum fraude’ genoemd. Om het huidige systeem van examineren te verbeteren is een commissie van ervaren docenten ingesteld. Ik wens hen veel wijsheid toe. Als ik een tip mag geven: maak een kennistoets halverwege het co-schap verplicht. Kennis is tamelijk eenvoudig objectief te toetsen, bijvoorbeeld met een computertoets vanuit het AMC (beschikbaar via blackboard). Dat scheelt de collega’s in de geaffilieerde ziekenhuizen een hoop werk. Bijkomend voordeel is dat studenten dan aan het begin van het co-schap gaan studeren, en niet aan het einde. Daarna kunnen we ons concentreren op het beoordelen van vaardigheden, zoals het toepassen van kennis bij echte patiënten, het lichamelijk onderzoek, communicatie, etc. Het eerste product dat ik van deze commissie heb gezien, is een nieuw formulier. Dat stelt mij niet helemaal gerust. Prof.dr. Jan Stam is opleider bij de specialisatie neurologie bij het AMC en coördinator van het blok zenuwstelsel bij de studie Geneeskunde.
9 discours
maart 2010
Maat~ werk Voorsorteren tijdens de opleiding -
Tekst: Jasper Enklaar fotografie: Hans van den Boogaard
voor arts~ assistent 10 discours
maart 2010
Artsen in opleiding kunnen sinds kort het laatste deel van de opleiding meer naar eigen inzicht inrichten. Ze krijgen daarvoor een ‘rugzak’ met eigen geld mee. Met dat rugzakje kunnen arts-assistenten alvast keuzes maken, vooruitlopend op hun latere beroepsleven.
Arts-assistent Wessel Ganzevoort deelt het laatste deel van zijn opleiding zelf in.
Nog even en dan is Wessel Ganzevoort (36) klaar met zijn opleiding gynaecologie. Op 31 maart sluit hij een periode van zes jaar af. Zoals alle artsenin-opleiding heeft hij een aantal jaar in een perifeer ziekenhuis gewerkt en een aantal jaar in een academische omgeving. Tot zo ver niets bijzonders. Wat Ganzevoort onderscheidt van anderen is de invulling van het laatste deel van zijn opleiding. Daar heeft hij zelf actief de hand in gehad. Hij wist al dat hij verder wilde gaan met een fellowship perinatologie. ‘In het normale programma zit naast de verplichte onderdelen nog wel wat ruimte’, vertelt hij. ‘Als je al een idee hebt waar je na de opleiding heen wil, kun je die periode nuttig gebruiken.’ Ganzevoort gooide zijn programma om, koos ervoor om eerder naar ‘zijn’ perifere ziekenhuis te gaan en ook weer eerder terug te komen bij het AMC. ‘Mijn opleiding tot algemeen gynaecoloog heb ik in de zak. Nu zit ik op de afdeling Verloskunde van het AMC, waar ik al een deel van mijn fellowship perinatologie kan doen.’ ‘Rugzak’ met geld Wessel Ganzevoort is een van de eerste AIOS van de afdeling Obstetrie en Gynaecologie van het AMC die gebruik heeft gemaakt van de nieuwe mogelijkheden om de eigen opleiding in te vullen. Met een goedgekeurd
11 discours
opleidingsplan kunnen AIOS rekenen op financiering via het Opleidingsfonds. Omdat ze hun eigen geld meenemen, is de gedachte dat ze al tijdens hun opleiding actiever op zoek gaan naar mogelijkheden om zich verder te ontwikkelen. Maas Jan Heineman, gynaecoloog in het AMC en voorzitter van het Onderwijsinstituut Medisch Specialistische Opleidingen: ‘Soms willen AIOS een specifiek aandachtsgebied extra ontwikkelen of kiezen ze voor een subspecialisatie. De overheid wil dat AIOS daar actiever invulling aan gaan geven. Met de Maatwerk-aanpak hebben ze de mogelijkheid in de reguliere opleiding alvast voor te sorteren. Ze kunnen keuzes maken, vooruitlopend op hun latere beroepsleven.’ Projecten in de etalage Alle opleidingen in het land worden nu gestimuleerd om in de etalage te zetten wat ze specifiek in de aanbieding hebben: de zogenaamde ‘etalageprojecten’. ‘Ben je bijvoorbeeld geïnteresseerd in infectieziekten en interne geneeskunde, dan moet je in het AMC zijn’, meent Heineman. ‘Gaat het om veroudering, dan moet je misschien kiezen voor het UMC in Groningen. Een chirurg in opleiding die zich aan het einde van zijn opleidingstraject extra wil verdiepen in endoscopische chirurgie, kan dat heel goed leren
maart 2010
in het MCL in Leeuwarden. Als de assistent het laatste half jaar van diens opleiding daar naar toe wil, regelen we dat - ervan uitgaande dat het een reële vraag is.’ Heineman: ‘Perifere ziekenhuizen hebben het voordeel van de grote volumes, waardoor die heel geschikt zijn om ‘meters te maken’ en zo je vaardigheid te trainen. Soms hebben ze ook een specifieke niche. Op mijn vakgebied staat het Spaarne Ziekenhuis aan de top als het gaat om complexe chirurgie in de baarmoeder. Voor endoscopische chirurgie op gynaecologisch gebied is het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis echt een uitstekende plek. Bij bepaalde typen problemen bij ongewenste kinderloosheid kun je eigenlijk alleen in het AMC terecht. Het aanbod is heel divers, alleen moet je er wel voor van je plaats komen.’ Omdat de AIOS hun eigen geld meebrengen, zal er meer concurrentie ontstaan tussen de instellingen, verwacht Heineman. Opleidingen staan daarom voor de uitdaging om te zorgen dat ze AIOS binnenhalen en behouden, en dus iets aanbieden dat die AIOS aantrekkelijk vinden. ‘Opleidingen moeten het beste wat ze hebben in de etalage zetten, en als ze het beste niet hebben, moeten ze dat creëren.’
‘Opleiders moeten zich voorbereiden op een toenemende vraag naar maatwerk’
Klus Voordat Ganzevoort zijn opleidingsperiode anders kon inrichten, moest hij zowel met het perifere ziekenhuis als met het AMC tot overeenstemming komen over de aanpassing van zijn programma. ‘Ik heb dat zelf aangezwengeld en ik heb mijn vrije rol tot groot genoegen kunnen invullen. Maar dat was alleen mogelijk dankzij het grote animo en de inzet van mijn opleiders Maas Jan Heineman en Joris van der Post. Onder assistenten leven allerlei verschillende wensen. Het is een klus om daaraan tegemoet te komen.’ Heineman erkent dat het er voor opleiders niet per se makkelijker op wordt. ‘Die moeten zich voorbereiden op een toenemende vraag naar maatwerk. Daar moeten ze positief op reageren. Je moet het belang van de AIOS voor ogen hebben en kijken hoe je kunt leveren wat er gevraagd wordt. Dat is soms lastiger, maar opleider zijn, is ook een baan. Je doet het er niet zomaar bij. Bovendien is dat zoeken en puzzelen ook heel leuk.’ Naar het buitenland De grotere vrijheid om zelf onderdelen van de opleiding in te vullen, beperkt zich niet tot het aanbod in Nederland. Ook een stage in het buitenland behoort tot de mogelijkheden. Heineman: ‘Een Belgische collega vertelde me laatst hoe jaloers hij is dat onze AIOS een periode in het buitenland kunnen werken - betaald met hun eigen Nederlandse salaris! Het is inderdaad een bijzondere positie.’ Zo’n buitenlands avontuur ter afsluiting van de opleiding, met subsidie uit het Opleidingsfonds, is sinds januari van dit jaar mogelijk. Er gelden natuurlijk wel bepaalde eisen voor, vertelt Heineman. Kort geleden heeft bijvoorbeeld het consilium Obstetrie & Gynaecologie een lijst opgesteld met veertien voorwaarden, waaraan een verzoek moet voldoen om kansrijk te zijn. ‘Omdat het ‘zo leuk’ is, is niet voldoende. Kun je hetzelfde in Nederland doen, dan is er geen reden om naar het buitenland te gaan.’ <
Wessel Ganzevoort (rechts) demonstreert aan zijn opleider Maas Jan Heineman een tangverlossing op het verloskundefantoom.
12 discours
maart 2010
-uitlenen-
Berichten uit de bieb
PubMed is veranderd. De nieuwe vormgeving is een uitkomst voor de snelle gebruiker maar minder overzichtelijk voor degenen die uitgebreider op zoek zijn naar informatie. De meest opvallende verschillen in het kort op een rij gezet.
voorkomen kun je de vakken daarboven inklappen door op de ‘– tekens’ te klikken linksboven in de lichtblauwe balk. Op de Advanced Page vind je tot slot ook de Details-link, waar je kunt checken of de zoekactie goed vertaald is.
Het zal niet iedereen zijn opgevallen maar PubMed is sinds kort in een nieuw jasje gestoken. Niet schrikken, alle mogelijkheden van de vorige editie zijn behouden, ze bevinden zich alleen op een andere plaats. Voor de nieuwe vormgeving is gekozen na een analyse van het gebruikersgedrag door de uitgever, de Amerikaanse National Library of Medicine. Het blijkt dat de meeste mensen PubMed gebruiken voor een quick and dirty search, bijvoorbeeld om een bekend artikel op te zoeken. Men voert wat woorden in en verwacht direct resultaat. De nieuwe indeling moet zo’n snelle ‘hit’ nog makkelijker maken. Een opvallend verschil met PubMed ‘oude stijl’ is dat de vroegere startpagina nu over twee pagina’s is verdeeld: een Home Page en een Advanced Search pagina, waarvan de link bovenaan de Home Page vermeld staat. Op deze Advanced page vind je onder meer de Search History waarmee je te allen tijde de draad van jouw speurtocht weer kunt oppakken. Een ander verschil is dat de vertrouwde blauwe zijbalk van de Home Page is verdwenen. In PubMed oude editie bleef deze altijd in beeld en dat vonden veel gebruikers overbodig. De Tools stonden in deze blauwe balk overzichtelijk onder elkaar gerangschikt. Nu zijn ze uitgesplitst naar drie naast elkaar afgebeelde kolommen op de Home Page: Using PubMed, PubMed Tools en More Resources. En er is meer dat belangrijk is om te weten. Zo moet je om je zoekactie te verfijnen naar de Advanced Page. Daar staan bijvoorbeeld de Limits, de MeSH-database en de Clinical Queries. De laatste twee staan geheel onderaan onder More Resources. Om onnodig heen en weer scrollen te
Zelfstudie Het nieuwe PubMed is niet op alle onderdelen een vooruitgang. Voor mensen die serieuzer op onderwerp willen zoeken is de site minder gebruiksvriendelijk geworden. Zo zijn de Tabs verdwenen en zijn Tools zoals Limits, Clipboard, History en Details die in PubMed oude stijl aan deze Tabs waren gehangen nu terug te vinden op de Advanced page. Ze zijn daar echter minder overzichtelijk weergegeven. Door dit soort veranderingen is de indeling van PubMed soms minder logisch en nodigt ook minder uit voor een systematische search.
13 discours
Michel van Dijk Meer weten? Op de site van de Medische Bibliotheek www.info.amc.nl/mb/pubmed/ kun je een zelfstudie doen. En een scherpzinnige en toegankelijk geschreven analyse van PubMed inclusief tien gouden tips is te lezen op www.laikaspoetnik.wordpress.com de persoonlijke blog van Jacqueline Limpens, medisch informatiespecialist van de Medische Bibliotheek van het AMC.
maart 2010
-Vijf sterren -AMC BY NIGHTin de nacht-
AMC *****
by
Night Een serie over struikelblokken in het weekend Tekst: Suzanne Bremmers Fotografie: Hans van den Boogaard
14 discours
maart 2010
-AMC BY NIGHT-
Arts-onderzoeker Jeroen Ludikhuize en coördinator van de COMET-studie Agnès van Putten
De onderzoeksresultaten liegen er niet om: ziekenhuiszorg is ’s avonds, ’s nachts en in het weekend minder veilig dan tijdens kantooruren. Het AMC heeft een programma opgezet om de veiligheid en kwaliteit van de zorg buiten kantooruren te verbeteren: AMC by Night*****. De vijf sterren staan voor de vijf aspecten die worden aangepakt. Deze keer: zorg voor de vitaal bedreigde patiënt. Arts-onderzoeker Jeroen Ludikhuize weet zich de eerste keer dat hij als arts-assistent aan het bed stond van een zojuist opgenomen patiënt nog goed te herinneren. ‘Het zweet stond op mijn voorhoofd, ik wist gewoon niet waar ik moest beginnen.’ Als het aan Ludikhuize ligt, leveren eerste contacten tussen arts-assistenten en mogelijk vitaal bedreigde patiënten voortaan minder hoofdbrekens op. In het kader van de zogeheten COMETstudie heeft de promovendus projecten opgezet waardoor ernstig zieke patiënten gemakkelijker te identificeren zijn. Daarmee kunnen ze beter en sneller worden geholpen, zodat Intensive Care-opname en reanimatie vaker achterwege kunnen blijven. Een patiënt bij wie meerdere vitale orgaansystemen uitvallen: het is een probleem van dag en nacht, maar in de avond- en nachturen kan het lastiger zijn om die patiënt te stabiliseren. Onderzoek leert dat de oorzaak ligt in de personele bezetting: buiten kantooruren zijn er minder zorgverleners in huis, terwijl de aanwezige artsen en verpleegkundigen vaak jong zijn en minder ervaren. Ludikhuize: ‘De noodzakelijke kennis en ervaring is niet altijd direct voorhanden. Het Spoed Interventie Systeem, een van de projecten die de COMET-studie omvat, kan een bijdrage leveren om de zorg te verbeteren, op welk tijdstip dan ook.’ Onnodig overlijden De COMET-studie is een onderzoek naar aanleiding van het rapport ‘Onbedoelde schade’ uit 2007, waarin door extrapolatie berekend werd dat per jaar 1735 patiënten onnodig overlijden in Nederlandse ziekenhuizen. Naar aanleiding van onder meer die bevinding is het plan “Voorkom schade,
15 discours
werk veilig” opgesteld. Daarin wordt beschreven hoe uiterlijk in 2012 de zorg voor patiënten themagewijs verbeterd moet zijn. Eén van de aangekondigde verbeteringen bestaat uit het verplicht implementeren van een zogeheten Spoed Interventie Systeem (SIS) in alle Nederlandse ziekenhuizen. ‘Opmerkelijk’, vindt Ludikhuize, ‘want het is nooit wetenschappelijk bewezen dat zo’n systeem werkelijk effect heeft op het aantal reanimaties, ongeplande IC-opnames en overlijdensgevallen. Dat is dan ook het doel van de COMET-studie: het analyseren van de effecten in een groot Nederlands multicenter-project.’
‘Bij een score van drie wordt onmiddellijk de arts-assistent gebeld’
Het Spoed Interventie Systeem wordt onderzocht in veertien ziekenhuizen. In het AMC is de eerste onderzoeksfase in samenwerking met COMETcoördinator Agnès van Putten in december gestart. Verpleegkundigen en arts-assistenten leren in die eerste fase een vitaal bedreigde patiënt te herkennen door een score te berekenen aan de hand van de vitale parameters. De methode staat op een geplastificeerd kaartje, dat iedere verpleegkun-
maart 2010
-AMC BY NIGHT-
dige en arts-assistent op de betrokken afdelingen in zijn zak draagt. De ene kant geeft informatie waarmee de EWS-score (Early Warning Signs; daaronder vallen hartfrequentie, bloeddruk, ademfrequentie, temperatuur en bewustzijn) kan worden berekend. Bij een score van drie punten of meer moet onmiddellijk de arts-assistent worden gebeld. Op de andere kant staat het zogenaamde SBAR (Situation, Background, Assessment, Recommendation) -communicatie-instrument. Daarmee kan de verpleging op ondubbelzinnige en gestructureerde manier informatie over de klinische conditie van een patiënt overbrengen aan de arts-assistent. De beste behandeling De tweede onderzoeksfase omvat de invoering van een Spoed Interventie Team. Dit team, dat in juli van start gaat, bestaat uit een intensivist en een IC-verpleegkundige. Als de arts-assistent het team belt, moet dat binnen tien minuten op de betreffende afdeling zijn. Vierentwintig uur per dag en zeven dagen in de week.
‘Patiënten komen nu al minder ziek naar de IC’
Zo’n team kan allerlei voordelen hebben. Tijdwinst bijvoorbeeld: de patiënt in kwestie hoeft niet meer van de ene naar de andere afdeling vervoerd te worden. En de winst van samenwerking. Ludikhuize: ‘Het Spoed Interventie Team adviseert en ondersteunt de afdelingsarts. Daarmee wordt voor de arts-assistent de drempel verlaagd om de IC te bellen. De afspraak ligt immers vast: bij die en die score bel je het team. De relatie tussen de IC en verpleegafdelingen was tot nu toe ingewikkeld’, legt hij uit, ‘omdat de criteria voor IC-opname onduidelijk bleven. Bovendien heeft de IC een krappe capaciteit en is een IC-verblijf niet voor alle vitaal bedreigde patiënten noodzakelijk.’ ‘Daarnaast moet de arts-assistent ook ervaring opdoen met de ziekere patiënt’, stelt Ludikhuize vast. ‘Die ervaring loopt hij mis als zo iemand naar
16 discours
de IC gaat. Om arts-assistenten en verpleegkundigen daarin te steunen, zal het team ze bedside teaching gaan geven. We denken dat de arts-assistent met zijn waardevolle kennis over de patiënt samen met het Spoed Interventie Team de beste behandeling kunnen geven.’ Tijd ‘Wat het Spoed Interventie Team aan de behandeling toevoegt? Kijk maar naar de huidige situatie’, zegt COMET-coördinator Van Putten. ‘Op sommige afdelingen worden de parameters (de EWS-score) van een patiënt wel gemeten en op andere niet. Ook het tijdstip verschilt per afdeling. Soms gebeurt die meting drie keer per dag, soms alleen op eigen initiatief van de verpleegkundige. Er zijn ook afdelingen waar alleen de bloeddruk wordt gemeten. Zeker is dat er nu geen structuur in zit. Een ander hard gegeven is dat niet alle verpleegkundigen evenveel ervaring hebben; dus niet iedereen kan even goed observeren. En dan is er nog het moeizame contact met de arts-assistent. Vaak blijkt die bezig op de poli en kan hij pas twee uur later komen kijken. Met een Spoed Interventie Team en de EWS-score hopen we van die problemen af te zijn. Bij een te hoge score is voor iedereen duidelijk wat hem of haar te doen staat. Die score is een alarmsignaal.’ In het AMC nemen vier verpleegafdelingen en de IC deel aan de COMETstudie. Inmiddels zijn alle betrokken verpleegkundigen en arts-assistenten geschoold in het gebruik van het kaartje, dat ze altijd bij zich hebben. Dat laatste is volgens Van Putten en Ludikhuize al een grote verdienste. Ludikhuize: ‘De routine om alle aanwijzingen op zo’n kaartje te volgen, ontstaat niet van de een op de andere dag. Daar is tijd voor nodig. Belangrijk is dat iedereen de voordelen ziet. Sneller opsporen van de vitaal bedreigde patiënt verbetert de zorg, net als sneller deskundige hulp inroepen.’ Ludikhuize wijst erop dat de COMET-studie een lang lopend onderzoek is, de resultaten zijn nog lang niet geanalyseerd. Toch lijken er enkele successen te melden. ‘Uit verscheidene ziekenhuizen horen we al geluiden dat patiënten nu minder ziek op de IC komen. Dat geeft ze een grotere overlevingskans en een lager risico op nadelige gevolgen van de opname.’ Naast de effectiviteit van het Spoed Interventie Systeem zal hij ook onderzoeken hoe verpleegkundigen en arts-assistenten over het systeem oordelen. Ludikhuize: ‘We hopen natuurlijk dat deze tools de zorg verbeteren, maar ook dat het werkplezier van de verpleegkundige en de arts-assistent ermee omhoog gaat. Ook niet onbelangrijk.’ <
maart 2010
Dienstencentrum Onderwijs & Studentenzaken: Alles onder één dak Tekst: Suzanne Bremmers
In het verleden moesten opleiders uit affiliatieziekenhuizen, co-assistenten en coördinatoren langs te veel verschillende deuren als zij vragen hadden over toetsen, zalen of stemkastjes. Dat is veranderd. In het nieuwe dienstencentrum van Onderwijs & Studentenzaken in het AMC zijn alle diensten gebundeld. De eerste belangrijke verandering om het onderwijs beter te faciliteren is al verwezenlijkt: ruimere openingstijden. De studentenbalie is voortaan geopend van 10 uur ’s ochtends tot 16 uur ’s middags. Dat komt neer op tien uur extra per week. ‘Daarnaast zijn we nog aan het kijken of we ook flexibel open kunnen zijn, of we ons kunnen aanpassen aan verwachte drukte’, zegt Robert Verkaik, hoofd dienstencentrum. ‘En we zijn altijd bereikbaar per mail of telefoon. Een antwoord op een vraag ligt er binnen 24 uur.’ Verkaik heeft de veranderingen in rap tempo doorgevoerd. Het dienstencentrum omvat nu zeven teams: de onderwijsadministratie voor het registreren van studenten en studieresultaten, team Toetsen voor het klaarzetten van tentamens en analyseren van de vragen en antwoorden van de tentamens, team ICT-Onderwijs, de studieadviseurs, secretarissen van de decentrale selectie en zij-instroom en de secretarissen van de besturen en examencommissies van geneeskunde en medische informatiekunde. Bovendien is de afdeling Roostering en zaalbeheer bij het dienstencentrum ingetrokken en ook Bureau Internationalisering onderhoudt voortaan korte lijnen met het nieuwe centrum. ‘Het dienstencentrum zal nauw samenwerken met het nieuwe kenniscentrum, waarvoor op dit moment een hoogleraar wordt gezocht. Nu al deze teams bij elkaar zitten kan nie-
17 discours
mand meer van hot naar her gestuurd worden. Alle vragen worden in één keer opgelost.’ ‘De bundeling van de teams heeft alleen zin als je ook de organisatievorm veranderd’, vertelt Verkaik. ‘Er is één vast aanspreekpunt voor de co-schappen en voor iedere blokcoördinator. Zo is er altijd iemand van het dienstencentrum op de hoogte van alle ontwikkelingen binnen een studiejaar. Voor algemene vragen is natuurlijk iedereen die werkzaam is bij het dienstencentrum een aanspreekpunt.’ Ook wordt er hard gewerkt aan betere informatievoorzieningen voor docenten. Verkaik: ‘De docentenpagina (www.amc.nl/docenten) is geheel herzien en voor iedereen buiten en binnen het AMC toegankelijk. Hier kunnen opleiders allerlei documenten vinden, zoals de digitale studiegids, evaluatieprocedures en raamplannen.’ Bovendien kunnen de affiliatieziekenhuizen voortaan meer informatie halen bij Onderwijs & Studentenzaken. Verkaik: ‘Door een nieuw computersysteem kunnen we bijvoorbeeld eindelijk voornamen en geboortedata doorgeven zodat het opleidingsziekenhuis ook badges kan maken voor de co-assistenten. Dat scheelt veel gedoe. We kunnen nu het gesprek openen met iedereen die dat wil. Extra werk overnemen is nog lastig, maar we zijn zo goed georganiseerd dat we wel over wensen kunnen praten.’
maart 2010
Les van de straat Tekst: Andrea Hijmans Fotografie: Joost van den Broek
De recent gepromoveerde GGD-arts Igor van Laere vindt dat de onderkant van de samenleving prominenter aanwezig moet zijn tijdens de opleiding geneeskunde. Van Laere pleit voor een langer co-schap Sociale Geneeskunde en ‘lessen van de straat’. Ook studenten zien het nut ervan in. ‘Als je uit een keurig gezin komt, is het wel eens goed om de andere kant te zien.’ 18 discours
maart 2010
DISCOURS nummer 1 najaar 2009
18
Hij is de eerste arts in Nederland die daklozen en hun kwalen wetenschappelijk onderzocht. Daklozendokter Igor van Laere wilde eigenlijk internist worden, maar kreeg het benauwd van de ziekenhuismuren en wittejassencultuur. ‘Ik wilde buiten spelen’. Hij stapte over naar Sociale Geneeskunde, en ging in 1995 aan het werk op de drugsafdeling van de Amsterdamse GGD. ‘Wat een ellende. De meest beschadigde mensen uit de samenleving. Nooit gedacht dat één patiënt zo veel verschillende kwalen kan verzamelen! Soms wel twintig diagnoses: diabetes, loopvoet, hiv, eczeem, periodieke psychoses…. en dat alles in combinatie met allerlei sociale problemen: schulden, verslaving, dakloosheid, verminderde intelligentie.’ Wat moet je dan als dokter? Geïntegreerde sociaal-medische zorg bieden, vindt Van Laere. ‘Dat is mede ingegeven door mijn achtergrond. Mijn vader was huisarts in een dorp in Brabant, mijn moeder beheerde de apotheek aan huis. Het bij elkaar brengen van sociale en medische zorg kreeg ik met de paplepel ingegoten. Als mijn vader hoorde: “Tante Sjaan gaat niet goed”, dan ging hij er heen. Niet eerst twaalf instanties bellen, nee: zelf kijken. Als het nodig was belde hij persoonlijk het maatschappelijk werk, de wijkzuster of het verzorgingshuis. Zo moet het gaan.’ Van Laere ziet de huisarts dan ook graag in de rol van ‘regisseur van de zorg voor de onderlaag’ en pleit voor terugkeer van de ‘armendokter’ in de grote stad. Maar ook in de opleiding aan jonge dokters dient het één en ander te veranderen. Het co-schap Sociale Geneeskunde wordt wat hem betreft net zo belangrijk als het co-schap Interne of Chirurgie – minimaal een paar maanden. ‘Sociaal-medische zorg is een ambacht dat je in de praktijk moet leren. Ik pleit voor “lessen van de straat”. Laat studenten tijdens het co-schap meelopen met een schuldhulpverlener, een maatschappelijk werker, een huisarts voor daklozen. Kijken in de ziekenboeg of de nachtopvang. Patiënten observeren, een praatje maken op straat. Wat zie je? Hoe loopt iemand? Is het een alcoholist? Is-ie depressief? Verslaafd? Verward? Co’s moeten beseffen dat er onder hun toekomstige patiënten ook mensen zullen zijn die in de goot belanden. Niemand kiest voor dakloosheid – het is een hel waar je langzaam in wegglijdt.’ Confrontatie met de onderkant Geen twee maanden maar twee weken, duurt het co-schap Sociale Geneeskunde nu. Eén dag introductie, twee terugkomdagen en zeven praktijkdagen, aldus co-schapscoördinatoren Ines Rupp en Paul Smits, respectievelijk verbonden aan de afdeling Sociale Geneeskunde van het AMC en het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid. ‘Maar straks,’ zegt Rupp, ‘als de eerste lichting studenten begint aan de master, krijgen we er wellicht een week bij.’ In die korte periode ligt de nadruk op één van de twee zwaartepunten binnen het vak: arbeid en gezondheid, of maatschappij en gezondheid. Studenten lopen stage bij een bedrijfsarts of arbodienst, de uitkeringsinstantie UWV of een GGD-instelling. En sinds kort – de grotere studentenaantallen noopten tot een uitbreiding van stagelocaties – kunnen ze ook terecht bij een aantal kleinere organisaties die psychosociale zorg bieden. Smits: ‘Ze blijven op één plek want we willen toch een beetje de diepte in. Natuurlijk, een brede kennismaking met het vak is goed, maar daarvoor gebruiken we de terugkomdagen. Op één daarvan bespreken we casussen uit de “eigen” praktijk, tijdens dag twee houdt elke co-assistent een referaat over
19 discours
een onderwerp dat op dat moment actueel is binnen die praktijk. Zo leren ze allemaal toch het nodige over zowel bedrijfsgezondheidszorg als bijvoorbeeld daklozenzorg.’
‘Sociaal-medische zorg is een ambacht dat je in de praktijk moet leren’
De confrontatie met de onderkant van de samenleving maakt indruk, bevestigen Rupp en Smits. ‘De problemen die spelen zijn complex, de situatie van patiënten schrijnend. De eerste reactie is er vaak één van verwondering. En vrijwel iedereen heeft de neiging alle problemen onmiddellijk te willen oplossen. Komt zo’n student bijvoorbeeld in een totaal vervuild huis dan is de eerste impuls: meteen beginnen met opruimen. Die reactie remmen we af. Eerst analyseren wat er echt aan de hand is, waar het probleem zit. Op een rijtje zetten wat er dient te gebeuren. Opruimen helpt maar eventjes – ook dat proberen we ze te leren.’ <
Co-schap op de Kruispost Nikki Noorda liep half januari – als allereerste co-assistent Sociale Geneeskunde – zeven dagen mee op de Kruispost. Deze christelijke hulporganisatie op de Amsterdamse wallen biedt medische en psychosociale zorg aan onverzekerden, daklozen en asielzoekers. Onder in de kelder zit een huisartsenpost. Elke ochtend en elke avond houden vrijwilligers – meest gepensioneerde huisartsen – er spreekuur. ‘Mensen uit alle uithoeken van de wereld, vaak illegaal in Nederland,’ zo omschrijft Noorda de patiënten. ‘Typische Kruispost-kwalen? Een Post Traumatische Stress Stoornis: nogal wat bezoekers hebben aangrijpende dingen meegemaakt in hun land van herkomst. Of ziektes als schurft of TBC, die in Nederland niet zo vaak meer voorkomen. Wat verder opviel? Veel patiënten hadden het doktersbezoek lang – soms te lang - uitgesteld. Was je hier maar eerder mee gekomen, dacht ik dan.’ Nee, schokkend vindt ze niet het juiste woord om haar ervaringen te beschrijven, maar ze beaamt de observatie van Rupp en Smits. ‘Ik was vooral verbaasd. Over hoeveel mensen er in de illegaliteit leven, over hoe ze overleven. Sommigen wonen hier al jaren, hebben een baan, kinderen die in Amsterdam geboren en getogen zijn. Het cliché van de calculerende crimineel klopt niet. Een grote groep illegalen is juist heel braaf, doet reuze z’n best, probeert een huis te vinden en aan het werk te blijven.’ Net als Van Laere vindt Noorda het een goede zaak als elke toekomstige dokter van nabij ‘de onderkant’ leert kennen. ‘Zeker in een stad als Amsterdam is de goot behoorlijk dichtbij. En als je, zoals ik, uit een keurig gezin komt, in een nette buurt woont en nette vrienden hebt is het goed om ook die andere kant eens te zien. Het heeft me, als brave burger, meer begrip gegeven, misschien ook wel menselijker gemaakt. En ja, ik heb ook gewoon héél véél geneeskunde geleerd.’
maart 2010
Twee opinies over feedback Tekst: Liesbeth Jongkind Fotografie: Janus van der Eijnden
Hoeveel opleiders inmiddels les hebben gekregen van Maarten Schutte is niet bekend. Veel, zoveel is zeker. Samen met Mart Calff geeft Schutte trainingen in feedback. Ze vormen samen een sprankelend team. Misschien juist doordat ze het vanuit een behoorlijk andere invalshoek bekijken. ‘Ik hoorde het een chirurg eens zeggen: iedere kleuterjuf heeft tegenwoordig een didactische opleiding, maar wij moeten het allemaal maar vanzelf kunnen’, zegt Maarten Schutte, opleider van talloze artsen en nu nog directeur Teaching Hospital OLVG. ‘Ook de opleiders zelf zien de noodzaak van onderwijskundige bijscholing wel in,’ wil Schutte alleen maar zeggen. Medisch psycholoog Mart Calff knikt instemmend. Haar vak, de psychologie, is het begrijpen en gestructureerd sturen van
20 discours
gedrag. Niet op gevoel en intuïtie, maar met een grondige theoretische onderbouwing. Het vak van Schutte, de geneeskunde, kent juist een traditie van kennisoverdracht via het meester-gezelmodel, waarin artsen in spé al werkende de kunst afkijken van hun opleiders. Is die tijd van meester-gezel-leren voorbij? Schutte is stellig. ‘Het naar eer en geweten onderwijzen van vaardigheden en professioneel gedrag door het geven van het goede voorbeeld is
maart 2010
nog steeds de basis.’ Calff: ‘Maar vroeger ging dat vooral impliciet en tegenwoordig expliciteren we wat dat goede voorbeeld is. En, indien nodig, in hoeverre het professionele gedrag van de medisch specialist in opleiding daaraan voldoet of ervan afwijkt.’ Maatschappelijke veranderingen Een moderne arts moet veel meer zijn dan een uitmuntend medischtechnisch expert, daarover zijn ze het eens. Het vak is veranderd de afgelopen decennia. Dokters werken steeds vaker parttime, dus hebben ze meer overdrachtsmomenten en voeren ze vaker overleg met ook nog eens meer collega’s. De patiënten zijn eveneens veranderd: ze zijn beter geïnformeerd en verwachten vaker als mondige medebeslissers benaderd te worden. Sinds de invoering van het CanMeds-model, een jaar of drie geleden, wordt ernaar gestreefd dat iedere arts-assistent alle competenties verwerft die de moderne arts nodig heeft. Professioneel communiceren bijvoorbeeld; niemand heeft nog behoefte aan een dokter die verpleegkundigen afblaft en patiënten betuttelt. Die nieuwe didactische aanpak stelt ook andere eisen aan de opleiders. Zij moeten die professionele competenties aanleren, bespreken en toetsen en de arts-assistent leren te reflecteren op het eigen handelen. Calff: ‘Vroeger kwam zelfreflectie min of meer en passant aan de orde, nu is het al vanaf het eerste studiejaar een terugkerend thema.’ Schutte, voorheen gynaecoloog in het OLVG, vult haar aan: ‘Maar het belangrijkste blijft dat de dokter voor de patiënt een vertrouwensfiguur is en dat hij de patiënt als individu met vragen en wensen blijft zien.’ Om de opleiding van de opleiders te laten meegroeien met de eisen van de tijd begon het AMC met het project Teach the Teacher. Een belangrijk onderdeel is het aanleren van professionele feedbackvaardigheden. Daarmee kan de opleider het gedrag van de arts-assistent dusdanig becommentariëren dat zij beiden weten welke onderdelen de toets van de professionaliteit kunnen doorstaan en waar verbeterpunten liggen. Niet meehuilen Hoe je feedback leert geven, is belangrijk. Vooral negatieve feedback roept vaak een emotionele reactie op die de volgende stap, het doeltreffend bespreken van manieren om het gedrag te verbeteren, blokkeert. De feedback moet aankomen en de ontvanger moet de gelegenheid krijgen zijn emoties te verwerken. De feedbackgever helpt daarbij door eerst stil te staan bij die emoties en te laten merken dat hij die emoties hoort en respecteert. Pas daarna, als ze wat gezakt zijn, is het moment rijp om te spreken over de bijsturing van het ongewenste gedrag. Schutte: ‘Als opleider moet jij ze helpen op dat punt te komen en je moet leren herkennen wanneer ze daar zijn. Dat vergt empathie. Je moet niet gaan meehuilen, maar je moet wel beseffen wat jouw feedback bij een ander teweeg kan brengen. Als iemand even heeft kunnen sputteren, gaat hij daarna veel makkelijker constructief meedenken.’ Calff: ‘Net als bij een slecht nieuwsgesprek. Je moet je boodschap eerst laten doordringen, daarna begin je het pas over het verbetertraject.’ Schutte geeft als voorbeeld een consult met een patiënt met buikpijn. De arts-assistent weet niet goed raad met de klachten en blijft maar doorvragen over de soort buikpijn: is die stekend, of brandend en hoeveel pijn doet het nou precies? Schutte: ‘Maar daar schiet je niets mee op. Verder was de communicatie prima, de arts-assistent vroeg goed door over de werk- en thuissituatie en ook over seksualiteit, maar het gesprek was niet effectief. Dan vraag je als opleider ‘wat vond je zelf dat er goed ging?’,
21 discours
‘Waar had je moeite mee?’ en ‘Wat vond je zelf dat er beter kon?’ En je vult dat aan met je eigen waarnemingen. En je geeft als tip: als je niet verder komt in zo’n gesprek met een patiënt, stop dan met doorvragen. Accepteer dat je niet weet wat er aan de hand is. Het gaat daarbij om het gesprek. De didactische basis is dat volwassen leren samenwerken beter beklijft dan iets opleggen.’ Calff voegt daaraan toe: ‘Didactisch is het van belang te benadrukken dat je met die vragen iets anders bereikt dan met het geven van een tip. Vragen naar de eigen indruk is stimuleren van zelfreflectie. Een tip is een vorm van feedback: je stuurt een arts-assistent bij in de professioneel gewenste richting. In de praktijk kun je dat natuurlijk heel goed allebei in één gesprek doen.’ Positieve feedback Maar ook het goed geven van positieve feedback is belangrijk: correct gedrag moet niet genegeerd, maar benoemd en bekrachtigd worden, zodat degene in opleiding gestimuleerd wordt om zich zo te blijven gedragen. Schutte: ‘Je moet ze als het ware conditioneren.’ Calff: ‘Je moet het juiste gedrag bekrachtigen. Een complimentje is geen feedback. Aan ‘goed gedaan, jochie’ heb je niks, je moet te horen krijgen wat je goed gedaan hebt en waarom.’ <
Feedbacktraining bij Teach the Teacher De feedbacktrainingen worden altijd gegeven door twee docenten: een clinicus en een medisch psycholoog. De medisch psycholoog brengt deskundigheid in op het gebied van de psychologische achtergrond van het professioneel feedback geven en de daarbij horende communicatieve vaardigheden. De rol van de clinicus bestaat uit het inbrengen van praktijkervaring waarbij hij het belang van goed gegeven feedback benadrukt.
maart 2010
De mening van een beroepsgenoot is nu eenmaal overtuigender. De training vindt plaats in een multidisciplinaire groep; dan leer je extra veel van elkaar. Maximaal tien opleiders kijken bijvoorbeeld eerst naar een video-opname van een spreekuurgesprek, daarna overleggen ze in kleinere groepjes over wat daarin te zien en te horen viel en oefenen dan in feedback geven met een acteur, die de arts-assistent uit de video speelt. Kijk ook op: www.amc.nl/ttt
p m d
r r
Leren is teamwork ~
m
6
d d
4 i ‰
m
8
k
a q
* $ s
“
x x 8*y # *a & ‰ w
w
w
v
z u
6 m d ar 6 v @ #5
5t #
p 8a m t w m w a‰ r &9 ) w v u” a q x * q
§
w v
w y
9
l
m
mv
y
8y zk j ” $ c 5 l 7 7c p il 6 q rm
Tekst: Michel van Dijk
j l q
y
‰ §
%
“ ” a j ◊ d y h ca5 % i 7
6 y
&
p
a
%
8
4 k j cc 5 l m 7 6 p t q r
m 2 1 f p hg 6 q z z 3 y y w x ) ( (
l m
l p q r wk l x l m m pp 4 4 t kq r k j j z w v u
Het Medisch Centrum Alkmaar zet verschillende leermethoden in om een optimaal opleidingsklimaat te creëren voor arts-assistenten. Over werkplekcoaches, interprofessioneel leren en het nut van onderwijskundigen. ‘Met enkele aanpassingen kun je een spreekuur of een overdracht al leerzaam maken.’ Marina Eckenhausen, directeur van de Foreest Medical School van het Medisch Centrum Alkmaar (MCA), is zelf kinderarts en weet uit eigen ervaring hoe belangrijk een goede opleiding is voor medisch specialisten. De Foreest Medical School, vernoemd naar de 16e eeuwse Alkmaarse geneesheer Pieter van Foreest, bestaat nu acht jaar. Het heeft zich in die jaren ontwikkeld tot een professioneel opleidingsinstituut voor basisartsen, arts-assistenten in opleiding (AIOS) en andere professionals in de zorg zoals verpleegkundigen, nurse practitioners en physician assistants. Het Alkmaarse leerhuis doet veel aan interprofessioneel leren, ofwel leren in teamverband vertelt Eckenhausen. ‘Een team presteert op de werkvloer het beste als het ook samen trainingen volgt, denk aan gezamenlijke reanimatietrainingen in het skillslab. Je staat als zorgverleners met z’n allen rond het bed van de patiënt en dan is het belangrijk dat je elkaar blindelings begrijpt, zeker in crisissituaties. Dat lukt het beste als je de vereiste handelingen ook samen hebt kunnen trainen.’ De Foreest Medical School vormt ook het secretariaat van de Centrale Opleidingscommissie van het ziekenhuis dat als een waakhond toeziet op een optimaal opleidingsklimaat voor co-assistenten en arts-assistenten. En het fungeert als expertisecentrum. ‘Zo hebben we een onderwijskundige in dienst die met de opleiders meedenkt bij het schrijven van hun nieuwe opleidingsplannen. Met enkele aanpassingen kun je een bepaalde praktijksituatie, zoals een spreekuur of een overdrachtsmoment, leerzaam laten zijn voor de arts-assistent.’ Introductiedagen De opleiding voor AIOS kent enkele bijzondere en nieuwe programmaonderdelen, zoals de introductiedagen die voor elke arts-assistent verplicht
22 discours
zijn. ‘Voorheen waren dat dagen waarbij we artsen uitnodigden die met behulp van powerpointpresentaties iets over hun werk in het ziekenhuis uitlegden. Dat doen we nu anders. De arts-assistenten bereiden zelf enkele opdrachten voor en ze interviewen in kleine groepjes de experts op de werkvloer. Vervolgens geven ze daarover een presentatie aan de rest van de groep. Deze aanpak heeft als voordeel dat de arts-assistent zelf actief is en daar leer je meer van dan wanneer iemand een voordracht houdt waarbij je achterover kunt hangen.’ Een tweede vernieuwing betreft het werken met een werkplekcoach. Elke arts-assistent kan daar in overleg met zijn opleider een beroep op doen. Bijvoorbeeld wanneer het contact tussen AIOS en opleider stroef verloopt en ze er samen niet uitkomen. Maar ook een AIOS die wel lekker in zijn vel zit kan de werkplekcoach om advies vragen. Al was het maar om gewoon eens door te spreken hoe de opleiding verloopt. ‘We hebben gekozen voor een werkplekcoach omdat de nieuwe opleiding vereist dat AIOS zich ook competenties eigen maken als goed communiceren, leren reflecteren en maatschappelijk handelen. De meeste opleiders zijn daar niet in geschoold. De werkplekcoach kan dan zowel AIOS als opleider daarbij verder helpen.’ Het opleidingsklimaat moet in de genen van het gehele ziekenhuis zitten benadrukt Eckenhausen tot slot. ‘Een kwalitatief goede opleiding draagt immers bij aan een betere patiëntenzorg. Maar ook voor het ziekenhuis is het goed. Je haalt jonge mensen binnen die kritische vragen stellen en we voorkomen daarmee dat het ziekenhuis verstart. We willen een continue leeromgeving bieden en dat is in het belang van iedereen.’ www.foreestmedicalschool.nl
maart 2010
ag en da
-agenda-
Plaats
START-module Communicatie en Mo-
22 april
AMC, collegezaal 5
dernisering Voor opleiders en stafleden
Teach the Teacher
Tijd
Plaats
COACH THE CO
10.30–15.00 uur
Boerderij Langerlust, Amsterdam
Voor arts-assistenten, artsen
Inlichtingen
Inlichtingen
niet-in-opleiding tot specialist en
AMC Congresorganisatie,
www.amc.nl/ttt
verloskundigen
mw S.B. Beeke, 020 5668586
dan naar ‘Startmodule’
Plaats
25 maart
Inlichtingen
9 maart
Symposium
www.amc.nl/ttt
Nascholing
DE JONGKEES LECTURE VOOR KNO-
dan naar ‘Coach the Co’
JEUGDGEZONDHEIDSZORG
ARTSEN EN ARTS-ASSISTENTEN.
Boerderij Langerlust, Amsterdam
aml@amc.nl
Over plastische chirurgie door prof.dr.
Hoofdspreker is Matthew Yung
3 mei
Chantal van der Horst (AMC) en over
(NHS-Ipswich-UK). Titel: Comparing
Cursus
omgaan met moeilijke situaties en
ossicular prosthesis – will a rando-
HECHTEN EN KNOPEN Voor
conflicten door psychiater C. Herbert
mized controlled study give us the
co-assistenten UIT DE OOR-REGIO
(crisisdienst Dijk en Duin).
answer?
Plaats
Plaats
Plaats
Skillslab OLVG
AMC, collegezaalnummer vindt u op de
AMC, collegezaal 5
Tijd
aanduidingborden
Tijd
17.00-19.00 uur
Tijd
13.30-17.00 uur
Inlichtingen
19.30-22.00 uur
Inlichtingen
2626@olvg.nl
2 maart
Inlichtingen en inschrijven
m.b.vanhuiden@amc.uva.nl
Lezing
www.amc.nl/congres
11 mei 6 april
RUYSCH LECTURES
Nascholing jeugdgezondheidszorg
Door professor Andreas Kispert
11 maart
Refereeravond Urologie
ONDERWERP TABAKSPREVENTIE;
(Medizinische Hochschule Hanno-
Symposium en opening
DEVELOPMENTS IN URO-
ACCENT BIJ DRIE LEEFTIJDSGROEPEN.
ver) over T-boxgenen, betrokken bij
‘EMMA ZORGT VOOR DE TOEKOMST’,
TECHNOLOGY
Wetenschap en uitvoering. Door dr.
patroonvorming en differentiatie van
TER GELEGENHEID VAN DE OFFICIËLE
Plaats
M. Crone (LUMC) en mw. L. Tiggelman
weefsels, en de embryonale ontwikke-
OPENING VAN DE NIEUWE VERPLEEG-
AMC, collegezaal 5
(GGD Zaaanstreek-Watterland)
ling van organen.
AFDELING ZUIGELINGEN VAN HET
Tijd
Plaats
Plaats
EMMA KINDERZIEKENHUIS AMC.
17.30-19.30 uur
AMC, collegezaalnummer vindt u op de
AMC, collegezaal 5
Plaats
Inlichtingen
aanduidingborden
Tijd
AMC, collegezaal 1
Martine Lanting, m.h.lanting@amc.uva.nl
Tijd
17.00-18.00 uur
Tijd
Inlichtingen
9.30–17.00 uur
12 april
Inlichtingen en inschrijven
mw. S. van Vliet, 020 5667806,
Inlichtingen
Cursus
www.amc.nl/congres
s.a.vanvliet@amc.nl
PR-bureau Emma Kinderziekenhuis
HECHTEN EN KNOPEN VOOR
AMC, Carla van Burik, 020 566 3121,
CO-ASSISTENTEN UIT DE OOR-REGIO
20 mei
c.a.vanburik@amc.nl
Plaats
Teach the Teacher
Skillslab OLVG
START-module Communicatie en
5 maart
19.30-22.00 uur
Symposium ONE DAY ON ADVANCED LIVER
16 maart
Tijd
Modernisering
RESECTION
Lezing
17.00-19.00 uur
Voor opleiders en stafleden
Plaats
RUYSCH LECTURES
Inlichtingen
Plaats
AMC, collegezaal 5
De Ruysch Lecture heeft als spreker
2626@olvg.nl
Tijd
Catherine High. Gastheer is dr. Piter
9.00-17.00 uur
Bosma (AMC, Tytgat Instituut).
15 april
www.amc.nl/ttt
Inlichtingen
Titel: nog niet bekend.
Teach the Teacher
dan naar ‘Startmodule’
www.epgs.nl
Tijd
START-MODULE COMMUNICATIE EN
Boerderij Langerlust, Amsterdam Inlichtingen
17.00-18 uur
MODERNISERING
6 maart
Inlichtingen
Voor opleiders en stafleden
Alumnibijeenkomst
Jessica van Kammen, 020-5668502,
Plaats
Onder het motto ‘AMC Magazine Live’,
j.vankammen@amc.nl
Boerderij Langerlust, Amsterdam
Heeft u tips voor de agenda die
met lezingen van topsprekers over
Inlichtingen
interessant zijn voor co-assistenten,
nieuwe ontwikkelingen in onderwijs,
18 maart
www.amc.nl/ttt
arts-assistenten of opleiders? U kunt
onderzoek en patiëntenzorg.
Teach the Teacher
dan naar ‘Startmodule’
ze mailen naar: discours@amc.nl.
23 discours
maart 2010
-Co-assistenten in het buitenland-
De polikliniek Kaleidoscope in Lewisham
Sophie voor de skyline van Londen vanaf Waterloo Bridge
‘Mince Extravaganza’ met een van de teams (kerstetentje met spelletjes, veel eten en veel drank)
De oogst van de Sunday Upmarket in Oost-Londen, voor alles wat oud en gebruikt is
Clock Tower
Uit de polder Sophie Hengst (26) vertrok naar Engeland om co-schappen te lopen in een aantal kinderpsychiatrische poliklinieken in Lewisham, Zuid-Londen. ‘In deze wijk zijn kinderen erg achtergesteld. Meestal wordt hun situatie gecompliceerd door financiële problemen en eenoudergezinnen, waarvan het grootste deel bestaat uit migranten, soms met trauma’s. Doordat ouders vaak veel ellende en stress hebben en als gevolg daarvan gebrekkig ouderschap tonen, ontstaan bij hun kinderen nogal eens hechtingsproblemen. Zuid-Londen kent veel gangs, jeugdbendes. Kinderen van 14 zitten achter slot en grendel. Agressie en steekpartijen zijn aan de orde van de dag. De criminaliteit onder jongeren is enorm. Zeker als kinderen met ADHD onbehandeld blijven, zijn ze vatbaar voor criminaliteit. Als ik ze op spreekuur ontvang, probeer ik er wel achter te komen of ze een wapen bij zich hebben. We doen die intake altijd met z’n tweeën. Mocht er iets gebeuren dan is er altijd een noodbel, maar die heb ik gelukkig nog nooit hoeven te gebruiken. We zijn al heel blij als een kind voor een tweede gesprek terugkomt: dan heb je resultaat geboekt. Je moet in mini-stapjes leren denken. De poliklinieken maken deel uit van de Child and Adolescent Mental Health Service. We werken nauw samen met het Institute of Psychiatry van het King’s College, een groot en vooraanstaand Europees onderzoeksinstituut, mede bekend door een aantal wijze mannen met grote ego’s die heel veel boeken hebben geschreven. Ik vind dat nu indrukwekkend, maar het lijkt me lastig om daar intensief mee samen te werken. We kunnen hierdoor wel makkelijk op de hoogte blijven van de nieuwste onderzoeksresultaten, zoals de effecten van atomoxetine bij ADHD. Ook passen we bij hechtingsproblemen nieuwe technieken toe van het Anna Freud Institute, inderdaad, de dochter van. Haar instituut is gespecialiseerd in hechtingsproblemen van adoptiekinderen. Met behulp van Story Stem, een speciaal
24 discours
verhalenprogramma, kun je de situatie beter in beeld brengen en de ouders beter uitleggen welke hechtingsprobleem hun kind heeft. Laatst was er een jongen met psychotische wanen. Ik dacht als diagnose aan schizofrenie. De psychiater had echter vrij snel een andere conclusie: ‘Hij speelt het. Die teksten heeft hij gekopieerd van het internet.’ Dan voel ik me wel even een groentje. Tegelijkertijd zit er wel degelijk een probleem achter deze vorm van aandacht trekken. Ik heb ook een aantal kinderen gezien met automutilatie. Ze moeten soms de gekste dingen uit de kast halen om aandacht te krijgen voor hun werkelijke problemen. Ik kan alles vrij goed van me af laten glijden. Kinderen staan misschien wat verder van me af dan volwassenen. Bovendien is het niet moeilijk om me hier te ontspannen: ik woon vlakbij Hyde Park in de wijk Notting Hill. ’s Ochtends lekker joggen, even langs bij vrienden. In Londen kun je fijn shoppen, net als eten en uitgaan. Erg prettig nu de pond zo laag staat! Voordat ik ga afstuderen loop ik straks nog een laatste co-schap in het Slotervaartziekenhuis. En daarna hoop ik een baan in de kinderpsychiatrie te vinden. In Londen is er een ander opleidingssysteem, wat het lastig maakt hier straks als basisarts in de psychiatrie te werken, maar ik kom wel graag nog een keertje terug als ik de kans krijg. Hopelijk met een hoger niveau medisch Engels, want dat is me nu een beetje tegengevallen. Ik dacht dat het veel beter zou zijn, maar ik sta weer met beide benen op de grond…’ Voor meer praktische informatie over co-schappen lopen in Londen kijk op: www.amc.nl/discours. Tekst: Jeroen Vliegenberg Fotografie: Sophie Hengst
maart 2010