Discours november 2013

Page 1

discours Jaargang 5 | nummer 3 | november 2013

magazine voor de onderwijs- en opleidingsregio van het AMC

Saskia Hendriks combineert onderzoek en co-schappen +

Werkloosheid onder jonge klaren: ‘Het is pakken wat je pakken kunt’

+

VUmc en AMC werken aan gezamenlijk masterjaar

1 discours

november 2013


inHouD

Discours, het magazine voor co-assistenten, arts-assistenten en opleiders in de onderwijs- en opleidingsregio van het Academisch Medisch Centrum PAGINA 3 BLIKVANGER Afdeling Psychiatrie, rode Kruis Ziekenhuis beverwijk PAGINA 6 WERKLOOSHEID ONDER JONGE KLAREN Pakken wat je pakken kunt PAGINA 8 INTERVIEW RENÉE VAN DER LEEUW De finesses van feedback

3

PAGINA 10 PROMOVEREN EN CO-SCHAPPEN In ruim vijf jaar MD en PhD PAGINA 12 ALLIANTIE VUMC-AMC een gezamenlijk derde jaar van de master geneeskunde PAGINA 14 ESSAY PROFESSIONEEL GEDRAG een auto als bedankje, mag dat? PAGINA 16 HET DILEMMA Toevalsbevindingen tijdens practica

14

PAGINA 18 STAGEVERGOEDING VOOR CO-ASSISTENTEN Wel of geen geld voor de co-schappen? PAGINA 20 KOSTENBEWUSTZIJN Studenten denken na over zorgkosten

20

PAGINA 22 BESTE INSTELLING VOOR AMC CO-SCHAPPEN Lessen uit Slotervaart

& 18

Colofon Discours, november 2013 jaargang 5, nummer 3 verschijning: drie keer per jaar oplage: 5000 uitgave: Discours is een uitgave van het academisch medisch centrum (amc), amsterdam. redactie: Tim van den Berg (eindredactie), frank van den Bosch (hoofd afdeling in- en

externe communicatie), jasper enklaar (hoofdredactie), aart Schene (voorzitter onderwijsinstituut medisch Specialistische opleidingen), Debbie jaarsma (hoogleraar evidence-based education), Simon knepper, jan-Hindrik ravesloot (voorzitter onderwijsinstituut geneeskunde), Boj mirck (Triple a), marthe Schreuder en Temo Barwari (coraad uva-Sociaal) Bijdragen: goda choi, Daniëlle kraft, catrien Spijkerman, Suzanne Bremmers, annet muijen

2 discours

RUBRIEKEN PAGINA 9 | column | onzinnig gemopper PAGINA 23 | Agenda PAGINA 24 | uiT De PolDer | elvira elmendorp in Thailand

art Direction en ontwerp: van lennep fotografie: janus van den eijnden, anne Huijnen en Sake rijpkema illustraties: van lennep Zet- en drukwerk: DeltaHage, Den Haag redactieadres: afdeling in- en externe communicatie academisch medisch centrum meibergdreef 9

november 2013

1105 aZ amsterdam Telefoon: (020) 566 23 36 email: discours@amc.nl Website: www.amc.nl/discours niets uit deze uitgave mag worden geproduceerd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.


Blikvanger

Co-schap Psychiatrie rode Kruis Ziekenhuis beverwijk Kennismaking met een volstrekt onbekende wereld

3 discours

november juni 2013 2013


Blikvanger

Co-schap Psychiatrie Rode Kruis Ziekenhuis Beverwijk Kennismaking met een volstrekt onbekende wereld Hoe vergaat het onze co-assistenten op de werkvloer? Wat mogen ze, wat mogen ze (nog) niet? In de rubriek Blikvanger lopen we in het kielzog van specialisten en co-assistenten mee op een bijzondere opleidingsafdeling. In deze aflevering: de afdeling Psychiatrie van het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk. Sinds twee jaar lopen co-assistenten hier een zes weken durend co-schap. ‘Voor de meesten is de psychiatrie een volstrekt onbekende wereld. Wij bieden ze een praktisch inkijkje.’ Tekst: Daniëlle Kraft Beeld: Sake Rijpkema

Het is stil, deze vroege dinsdagochtend op de afdeling Psychiatrie van het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk. Over een kwartier begint het Groot Rapport, de wekelijkse uitgebreide patiëntenbespreking. We volgen drie (oude fase-)co-assistenten: Nikki Vinke (24), bezig met haar laatste stageweek, Hayang Yang (25), in haar vierde co-week, en Claartje Tempelman, die een dag eerder met haar co-schap Psychiatrie is begonnen. Vinke en Yang erkennen dat ze met vooroordelen aan dit co-schap begonnen. ‘Maar het blijkt dus om mensen te gaan met wie je heel normaal contact kunt hebben. Tot je dieper gaat. Dan blijken ze vaak behoorlijk beschadigd.’ Bij het Groot Rapport zijn de psychiaters, de leidinggevende sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen, de muziek- en dramatherapeut, de systeemtherapeut en de zaalarts (Agnio) aanwezig. En de co-assistenten dus. Vinke en Yang presenteren hun bevindingen, observaties en mogelijke diagnoses. De psychiaters stellen aanvullende vragen en geven de co’s huiswerk mee. ‘Wat is het risico van het gebruik van SSRI (moderne antidepressiva) tijdens een zwangerschap? Misschien een onderwerp voor de voordracht van volgende week?’ Om de week houdt één van de gevorderde co’s tijdens het Groot Rapport een voordracht aan de hand van eerder gepresenteerde patiënten. Onderwerpen genoeg; tijdens de patiëntenbespreking komt een groot aantal DSM-geclassificeerde psychiatrische aandoeningen voorbij. Van bipolaire stoornissen, borderline en depersonalisatie tot angststoornissen, postpartum-depressies en TS (zelfmoordpogingen). De kunst is, zo krijgen de coassistenten mee, om de presentatie van patiënten, inclusief hun klachten en gedrag, in te kaderen en hiervoor een adequaat, multidisciplinair behandeltraject te bedenken. Daar komt behalve kennis en ervaring ook creativiteit bij kijken, zo leren de aankomend artsen. Vinke, Yang en nieuwkomer Tempelman slaan alle input tijdens het Groot Rapport gretig op, in hun hoofd en op de laptop. Vraag, luister, observeer en vraag door, is de boodschap van de psychiaters. En: betrek het ‘systeem’ van de patiënt (gezin, familie) bij de intake, raadpleeg specifieke literatuur, verzamel informatie bij collega-instanties die met de patiënt te maken hebben gehad en vraag de patiënt naar mogelijke erfelijke belasting. Vinke brengt dat laatste later op de dag meteen in tijdens haar intake van een nieuwe patiënt met ernstige depressieve klachten. Alle facetten Psychiater/opleider Pauline Nesselaar heeft de taken van de co-assistenten op een groot planbord ingedeeld. ‘We willen onze co’s met zo veel mogelijk facetten van het vak kennis laten maken’, zegt ze. Die ‘facetten’ betreffen de diverse afdelingen binnen de psychiatrie – polikliniek, deeltijdbehandeling, verpleegafdeling – én vakinhoudelijke thema’s zoals diagnostiek, behandelprogramma’s, crisishulp, samenwerkingsverbanden en de consultfunctie voor de somatische collega’s in het ziekenhuis. ‘Ook als de coassistenten straks geen psychiater worden, komen ze als medisch specialist op enig moment in aanraking met bijkomende psychiatrische problematiek. Het zou mooi zijn als ze dat dan herkennen.’ Bovenal wil Nesselaar de medisch studenten laten ervaren dat de psychiatrie geen ‘gekkenwerk’ is. ‘Het gaat om gewone mensen, met psychische problemen die ons allemaal kunnen overkomen.’

4 discours

november 2013


Blikvanger Co-assistente Yang doet deze ochtend mee met de dramagroep, die tijdelijk wordt waargenomen door de muziektherapeute. In de taal-, geluidsen bewegingsspelletjes gaat het om concentratie, communicatie, beweging en meedoen. Het tableau vivant, waarin een groepje deelnemers in stilstaande positie een situatie of emotie uitbeeldt, wordt in het groepje van Yang onbedoeld een gebarenstukje, maar volgens de therapeute maakt dat niet uit. ‘Het belangrijkste is dat er wat gebeurt.’ Yang kampt niettemin met een wat dubbel gevoel. De van origine Zuid-Koreaanse woont al sinds haar negende in Nederland, maar zat op internationale scholen waardoor haar Nederlands niet perfect is. ‘Dat kan in een praatvak een beetje lastig zijn.’ Eerste intake Tempelman doet deze ochtend haar eerste intake, aan de hand van een standaard formulier. Ze overlegt tussentijds met psychiater Nesselaar, waarna ze samen de patiënt terug in de spreekkamer vragen. Nesselaar stelt nog enkele vragen en stippelt samen met de patiënt het behandeltraject uit. Tempelman luistert en kijkt. ‘Heel leerzaam’, zegt ze na afloop. ‘Wat ik leuk vind, is dat je in de psychiatrie alles mag vragen en er ook iets van mag vínden. Van wat de patiënt uitstraalt bijvoorbeeld.’ Ze maakt ’s middags haar verslag. De naslagwerken liggen op de co-assistentenkamer binnen handbereik. Yang gaat ’s middags met de sociaalpsychiatrisch verpleegkundige op consult in het even verderop gelegen ziekenhuis, bij patiënten met lichamelijke aandoeningen en bijkomende psychiatrische problematiek. Vinke heeft deze middag een eigen intake. Na afloop heeft ze flink de pest in; haar samenvatting van het intakegesprek in het bijzijn van de psychiater wordt op diverse onderdelen door de patiënt gecorrigeerd. ‘Ik snap het niet; ik heb goed geluisterd en tussendoor steeds bij de patiënt gecheckt of ik haar verhaal goed begrepen had. Niet dus.’ Leermoment!

‘Psychiatrie is geen ‘gekkenwerk’, het gaat om gewone mensen met problemen die ons allemaal kunnen overkomen’ Toekomst De drie co-assistenten zijn onverdeeld positief over hun praktijkstage psychiatrie in het Rode Kruis Ziekenhuis. ‘Je mag hier veel en je hoeft niet te vechten voor eigen patiënten’, zegt Yang. ‘Je telt mee als volwaardig lid van het team’, voegt Vinke eraan toe. Ze zien voor zichzelf geen professionele toekomst in de psychiatrie, alhoewel… Yang is gaan twijfelen. ‘Ik wil graag verder in de cardiologie, dat wordt ook mijn oudste co-schap. Maar ik vind de maatschappelijke raakvlakken van de psychiatrie wel heel boeiend. Je krijgt te maken met mensen die zich volgens de algemeen geldende normen apart gedragen en anders denken, dat maakt me nieuwsgierig naar de oorzaken en naar adequate behandelingen. Wat ik jammer vind, maar inherent aan dit vak denk ik, is de relatief geringe wetenschappelijke back-up waar het gaat om de diagnostische richtlijn DSM.’ Tempelman denkt vooralsnog aan een specialisatie in de huisartsgeneeskunde. ‘Omdat ik er dan volgens mij ook andere, relevante dingen naast kan doen, zoals een stage in de tropen of een project voor Unicef of de WHO.’ Vinke gaat straks, na haar artsexamen, vrijwel zeker door in de orthopedie. ‘Ik ben een doener, geen prater’, verklaart ze. ‘Maar de kennis die ik tijdens dit co-schap Psychiatrie heb opgedaan maakt me wel een completere specialist.’ —

5 discours

november 2013


WerklooSHeiD onDer jonge klaren

Pakken wat je pakken kunt De arbeidsmarkt voor specialisten is aanzienlijk verslechterd. Dat heeft gevolgen voor de aiossen die de komende tijd klaar zijn met hun opleiding en aan de slag willen als specialist. ‘Het is pakken wat je pakken kunt.’ Tekst: Suzanne Bremmers Beeld: van lennep

6 discours

november 2013


Werkloosheid onder jonge klaren

Momenteel is er geen vacature te vinden, weet zesdejaars aios chirurgie Boj Mirck, 33 jaar en per 1 januari op zoek naar een baan als chirurg. Hij zoekt een functie waarin hij nog wat extra’s kan leren, bijvoorbeeld over de dikkedarmchirurgie. Geen probleem als dat een tijdelijke plek is, want hij zit liever tijdelijk op een leuke en leerzame plek dan ergens vast ‘de gaten te dichten’. En hij is bereid ervoor te reizen. Die twee zaken, bereid zijn te reizen en geen bezwaar hebben tegen een tijdelijk contract, maken de kans groot dat Mirck straks wel degelijk aan de bak komt. Startende specialisten die gebonden zijn aan de Randstad en vanwege een gezin wat meer baanzekerheid zoeken, hebben het zwaarder. Veertig tot zestig sollicitaties op één vacature voor een vaste baan is niet uitzonderlijk, weet Mirck van verhalen in de wandelgangen. De opleider van Mirck, chirurg Olivier Busch, merkt dat zijn aiossen minder kieskeurig zijn geworden. ‘Voorheen wilden veel jonge specialisten bijvoorbeeld per se in Amsterdam blijven werken omdat hun partner daar ook werkte. Nu zie je dat minder. Dat steeds meer jonge klaren een tijdelijk contract accepteren vind ik geen goede zaak, maar ik snap het wel. Als chirurg is het belangrijk om te blijven werken. We moeten onze vaardigheden op peil houden.’ Niet alleen de jonge chirurgen hebben meer moeite een baan te vinden. Uit een enquête van mei dit jaar van De Jonge Orde en de Landelijke Vereniging voor Medisch Specialisten in Opleiding, blijkt dat er bij elf specialismen momenteel meer jonge klaren dan banen zijn. Zo ook in de cardiologie, weet opleider Renée van den Brink. Steeds meer jonge car-

‘Ik denk dat uiteindelijk iedereen een plek vindt, maar is dat ook je droomplek?’ diologen accepteren tegen haar advies in tijdelijke functies als chef de clinique. Uiteindelijk vinden ze na allerlei omzwervende bewegingen een vaste plek. ‘Dat artsen een groot deel van hun werkzame leven bij één ziekenhuis werken, zoals ik heb gedaan, is niet meer vanzelfsprekend. Ik vind dat zorgelijk, want zo bouwen ze geen goed pensioen op. De arbeidsvoorwaarden voor deze mensen moeten worden verbeterd.’ Startende specialisten vinden dat de toename van tijdelijke contracten en de nul-aanstellingen (contracten waarvoor nul salaris wordt uitgekeerd) net zo goed problemen zijn van de zittende specialisten. Aios Mirck: ‘Veel specialisten keuren tijdelijke contracten af, maar dan denk ik: zorg er dan ook voor dat het verandert en dat er meer vaste banen komen.’ Ruimte maken Bas Hammer van De Jonge Orde onderschrijft dat. ‘De toenemende werkloosheid en de tijdelijke functies zijn niet alleen problemen van de jonge klaren, het zijn problemen van alle artsen. Zittende specialisten kunnen onderdeel zijn van de oplossing. Zij moeten ruimte maken voor jonge klaren. Gelukkig begint de bereidwilligheid om plaats te maken te komen.’

Van den Brink ziet juist meer solidariteit bij haar aiossen. Ze geeft het voorbeeld van twee jonge klaren die één fellowship-positie hebben gedeeld. De Jonge Orde heeft een meldpunt geopend waar aiossen problemen rond de arbeidskrapte kunnen aankaarten. Volgens Hammer zijn meldingen over een verslechterde sfeer op de werkvloer nog niet binnengekomen. Toch kan hij zich wel voorstellen dat het speelt. ‘Ik ben zelf vierdejaars aios radiologie, relatief gezien een groot specialisme, en zelfs daar weet ik precies welke posities vrijkomen en wie daar op solliciteren. Het is een klein wereldje.’ Hammer adviseert aiossen die een verslechterde sfeer ervaren om dat aan te kaarten in de groep, bijvoorbeeld tijdens de opleidingsvergadering. ‘Het is de vraag of opleiders daarvan op de hoogte zijn. De eerste stap is het bespreekbaar maken. Er moet iets mee gebeuren, want een negatieve sfeer bij ouderejaars aiossen kan zich verspreiden naar de rest van de groep.’ Toekomst Sommige jonge klaren die geen geschikte baan kunnen vinden, switchen van specialisme, vertrekken naar het buitenland of stoppen zelfs helemaal met de geneeskunde. Busch: ‘In ons heelkundetijdschrift stonden laatst vijf voorbeelden van jonge klaren die iets totaal anders zijn gaan doen, een bierbrouwerij beginnen bijvoorbeeld. Echt zonde, vind ik, daar is de opleiding te duur voor.’ Over de toekomst van de arbeidsmarkt is Busch somber. ‘De academische ziekenhuizen moeten bezuinigen en de maatschappen nemen niet iemand aan, maar gaan zelf harder werken om hun salarissen op pijl te houden. Sommigen pleiten ervoor om een tijdlang geen specialisten meer op te leiden: “gooi die opleiding maar dicht”. Maar dat zou een drama voor de huidige opleidingsstructuur zijn.’ Opleiders Busch en Van den Brink prijzen intussen hun aiossen die binnenkort toetreden tot de arbeidsmarkt extra aan. Ze bellen rond en houden hun oren en ogen goed open. Gelukkig hoeven ze soms ook helemaal niets te doen. Busch: ‘Ik probeer onze aiossen zo goed te maken dat men in het land denkt: die jonge klaren uit Amsterdam, die moeten we hebben.’ Van den Brink maakt het zelfs af en toe mee dat haar assistenten onder haar handen worden weggerukt terwijl ze nog in opleiding zijn. ‘Die vallen al op in hun studententijd. De hele goeden vinden altijd wel een baan.’ Aios Mirck heeft al wat brieven gestuurd en verder praat hij met chirurgen, die weer veel andere chirurgen kennen, over zijn situatie. Mond-tot-mondreclame dus. Hij maakt zich een beetje zorgen over de directe toekomst, maar echt ongerust is hij nog niet. ‘Dat komt omdat ik denk dat uiteindelijk iedereen een plek vindt. De vraag is alleen of het ook de plek is waar je het liefst zou willen werken, de droomplek. Veel startende specialisten nemen nu genoegen met minder. Het is pakken wat je pakken kunt.’ —

Sfeer De krapte op de arbeidsmarkt en de toenemende concurrentie zou gevolgen kunnen hebben voor de sfeer binnen de aios-groepen. Volgens Busch en Mirck is daar binnen de chirurgiegroep geen sprake van. Cardioloog

7 discours

november 2013


Onderzoek naar feedback

De finesses van feedback

Renée van der Leeuw promoveerde eind september op haar onderzoek naar feedback. In haar proefschrift beschrijft ze hoe assistenten en opleiders beter feedback kunnen geven en ontvangen. Tekst: Jasper Enklaar Foto: Janus van den Eijnden

Je hebt geneeskunde gestudeerd. Hoe ben je in het onderzoek naar onderwijs terecht gekomen? ‘Ik heb in Maastricht gestudeerd. Daar is leading in learning het motto. Als student-assistent had ik een bijbaantje bij het onderzoeksinstituut onderwijs. Dat vond ik heel interessant. In Amsterdam ben ik binnen de professional performance-groep in het onderzoek naar feedback gerold.’ Jouw proefschrift is een wetenschappelijk werk. Toch zit er voorin direct een leeswijzer voor de verschillende doelgroepen, waarin je uitlegt welk hoofdstuk zij vooral zouden moeten lezen. ‘De leeswijzer is meer een uitnodiging, zodat verschillende lezers hun voordeel met het boekje kunnen doen. Daarvoor heb ik bedacht wat het meeste aansluit bij de verschillende lezers.’ Neem de arts-assistenten, wat moeten zij vooral lezen? ‘Hoofdstuk 5, over de verbetersuggesties die aiossen geven aan specialisten. Die suggesties blijken een belangrijke voorspeller voor het verbeteren van de opleidersvaardigheden van medisch specialisten. Suggesties over de persoon zetten minder aan tot verbetering, suggesties over de teaching skills, de houding en vaardigheden, doen dat wel. Daarnaast hebben we gekeken hoe specifiek verbetersuggesties zijn geformuleerd. Dat kan beter. Ook is de bruikbaarheid van de feedback beter als er concrete situaties, locaties of effecten op jezelf worden genoemd.’ En de ontvangende kant? Hoe kan die het beter doen? ‘Als je een meer nieuwsgierig persoon bent, met een open houding, ben je meer geneigd naar de feedback te kijken. Maar niet alleen die eigenschappen zijn belangrijk, ook het moment waarop je terugkoppeling krijgt. Dat is niet eenduidig. Zo wil je op de OK dat een specialist direct uitleg geeft aan de aios, maar feedback over opleiden in het algemeen kun je beter verzamelen en later geven.’ Je formuleert in jouw proefschrift twaalf tips. Dat zijn er veel. ‘De belangrijkste is de eerste: neem de tijd en lees met aandacht, laat het bezinken. Ook de laatste tip is belangrijk: het gaat om de pareltjes, uiteindelijk bepaal je zelf wat je kiest. De andere tips zijn allemaal zaken en stappen om te reflecteren op je feedback.’

8 discours

Soms liggen de tips wel erg voor de hand. ‘Toch zijn dit de dingen die terugkomen in de literatuur als belangrijk om van feedback naar actie te komen. Daarbij is ‘credibility’ heel belangrijk: acht je de feedback geloofwaardig, dan is de kans groter dat je er iets mee gaat doen. Ik denk dat voor de medisch specialist, niemand geloofwaardiger feedback geeft over opleiden dan de aios. Maar er zijn mensen die daar anders over denken. Het is een manier om het niet op jezelf te betrekken, niet naar de inhoud te kijken. Maar het overgrote deel vindt het leuk om feedback te krijgen. Die mensen zijn nieuwsgierig en druk bezig om beter te worden.’ Kennelijk zijn er ook mensen die niet die wens hebben. ’Toen ik net in het AMC was, sprak ik een specialist over het systeem waarin patiëntenfeedback werd verzameld. Die zei: “Feedback? Oh, jij komt uit Maastricht. Je had beter daar kunnen blijven, we zitten hier helemaal niet te wachten op feedback.” Ik denk zelf dat er niets leukers is dan te weten hoe je het doet en van anderen te horen hoe zij vinden dat je het doet.’ Je bent nu gepromoveerd. Ga je ooit terug naar de medische praktijk? ‘Ik wil het onderzoek niet vaarwel zeggen, want dat vind ik echt heel leuk. Maar ik wil wel gaan doktoren. Ik denk aan vier dagen in een verpleeghuis en één dag onderzoek: vier dagen om geld te verdienen en één dag desnoods onbetaald onderzoek - tot er wel betaald kan worden.’ — Het proefschrift van Renée van der Leeuw: http://dare.uva.nl/record/453384

november 2013


Column COLUMN

Onzinnig gemopper Nederland is opvallend dichtbevolkt met proactieve mopperaars. Ontevreden mensen die meldpunten oprichten en commissies bezetten die zich bezighouden met oplossingen voor problemen die er niet zijn. Helaas blijft de gezondheidszorg deze übermopperaars niet bespaard. Dus als in Den Haag wordt geroepen dat de specialisten­ opleiding te lang (en dus te duur) is, verzamelen ’s lands zorgmopperaars zich om dikke rapporten te schrijven met aanbevelingen waar eigenlijk niemand op zit te wachten. Wat een onzin dat de opleiding in Nederland ‘te lang’ is. Mopperaars beroepen zich op het systeem in de VS, waar medical school vier jaar duurt en de meeste specialisaties ook. Ze vergeten de vierjarige bachelorfase die eraan voorafgaat, waarna studenten zich storten op reizen, vrijwilligerswerk en wetenschappelijk onderzoek om hun CV te versterken. Amerikaanse specialisten, die zijn pas oud! Nederland mag zich gelukkig prijzen met jonge specialisten. Maar vooruit, de opleiding kan altijd korter. Het schakeljaar zou een van de zogenaamde oplossingen zijn om de opleidingsduur te beperken. Jonge studenten moeten aan het einde van de opleiding kiezen naar welk medisch specialisme zij willen schakelen. Dat moet de overgang van basisarts naar specialist versnellen. De theoretische winst is minder dan één jaar. En laten we het niet hebben over studenten die helemaal niet willen schakelen, of die verkeerd schakelen! Wat mij betreft houden wij ons in het AMC verre van deze nonsens. De opleiders concentreren zich op het aanbieden van sterk en enthousiasmerend onderwijs. Verder laten ze de studenten met rust, zodat die zelf de regie kunnen voeren over hun studie en leven. Studenten, geniet van de studie en van het leven daarbuiten. Pluk de nacht, lees een boek, juich voor Ajax en bovenal: mopper met mate. Geniet van de co-schappen, nooit krijg je méér tijd om patiënten te zien, te spreken en te begeleiden. Een beter advies is er niet ter voorbereiding op het leven na de studie. Succes en tot ziens!

‘Amerikaanse specialisten, die zijn pas oud!’

Goda Choi is internist-hematoloog i.o. en twittert via @GodaChoi Dit was zijn laatste column voor Discours.

9 discours

november 2013 november2013


Promoveren en co-schappen

Promo-co’s Tekst: Annet Muijen Foto: Janus van den Eijnden

10 discours

november 2013


Promoveren en co-schappen

Geneeskundestudenten die meer willen dan coschappen alleen. Die een extra uitdaging nodig hebben. Ze bestaan. Binnenkort mag een beperkt aantal talentvolle, ambitieuze studenten met een passie voor onderzoek een promotietraject aan de co-schappen koppelen. Na ruim vijf jaar worden de MD-PhD’s beloond met een masterdiploma, plus de academische graad van doctor.

Saskia Hendriks is geen doorsnee student. In 2012 rondde ze haar bachelor aan het prestigieuze Amsterdam University College, met een ‘major’ biomedische vakken, af met de hoogst mogelijke score en maakte de overstap naar geneeskunde in het AMC. Als ‘zij-instromer’ doorliep ze de lesstof van twee jaar in één jaar. En alsof die belasting niet zwaar genoeg was, werkte de 21-jarige ook nog tien tot vijftien uur per week aan haar wetenschappelijk onderzoek. Een onderzoek dat in het tweede jaar van haar bachelor als ‘wetenschappelijke stage’ bij de afdeling Voortplantingsgeneeskunde van start ging. De stage dijde uit tot een volwaardig onderzoekstraject, waar ze sindsdien gepassioneerd aan werkt. Inmiddels is haar eerste artikel voor publicatie geaccepteerd. Weekenden zijn niet heilig, vakanties evenmin. ‘Ik doe dat niet voor mezelf, niet voor eigen gewin’, zegt Hendriks. ‘Ik doe zo mijn best omdat ik het gevoel wil hebben een nuttige bijdrage te leveren aan de samenleving. Het lijkt me heel interessant om een brug te slaan tussen wetenschap en kliniek, om op dat snijvlak te kunnen werken. Dat betekent dat ik op beide terreinen even goed thuis moet zijn. Tijdens mijn bachelor heb ik geleerd interdisciplinair te denken en zo is ook mijn onderzoek opgezet. Ik ga na hoe we criteria kunnen opstellen voor het implementeren van nieuwe technieken in de geneeskunde, want gek genoeg bestaan die criteria niet.’

Als casus werd gekozen voor een innovatie binnen de voortplantingsgeneeskunde die veel impact heeft: een nieuwe techniek om van een huidcel van een onvruchtbaar persoon een sperma- of eicel te maken. Inmiddels werkt Hendriks aan een kwantitatieve studie waaraan 500 onvruchtbare koppels deelnemen. Dat werk moet worden onderbroken vanwege de start van haar co-schappen. ‘Daar ligt nu mijn prioriteit’, zegt ze gedecideerd, ‘want ik wil ook een hele goede arts worden. In de weekenden hoop ik nog aan mijn onderzoek te kunnen werken, maar het is wel vervelend als dat twee jaar op een laag pitje komt te staan.’ Witte raven In de opleidingsstructuur zoals die tot voor kort gold, kon een promotietraject parallel lopen aan de co-schappen. Immers: de doctorandustitel, die werd behaald vóór de co-schappen, gaf toegang tot een promotietraject. In de nieuwe bachelor-masterstructuur moeten studenten wachten tot ze hun masterdiploma op zak hebben voordat ze officieel aan een promotieonderzoek kunnen beginnen. Voor een selecte groep studenten die al in de bachelorfase is gestart met het doen van onderzoek, is dit slecht nieuws. ‘Voor hele slimme, gemotiveerde mensen willen we de mogelijkheid creëren om promotieonderzoek te combineren met het lopen van co-schappen’, zegt Peter Sterk, bestuursvoorzitter van de Graduate School AMC. ‘ Het is een zwaar parcours dat alleen is weggelegd voor een kleine groep witte raven, die al in de bachelorfase overtuigend heeft laten zien over onderzoekskwaliteiten te beschikken.’ Kandidaten moeten aantonen dat ze het zware, dubbele traject aankunnen. Het AMC zorgt voor intensieve begeleiding. Daar tekent niemand minder dan RvB-lid Maas Jan Heineman voor. Er wordt ook kritisch naar het onderzoeksproject gekeken. Dat moet een project zijn waar de promovendus gefaseerd aan kan werken. Tenslotte wordt de promotor benaderd. Die moet beseffen dat een promotietraject dat wordt gecombineerd met co-schappen een ander verloop kent dan gebruikelijk. Tot begin september konden gegadigden zich aanmelden voor het MD-PhD. Voorlopig zijn er vier plaatsen te vergeven die worden gefinancierd uit de eerste geldstroom. De initiatiefnemers hopen daar bovenop nog vier promovendi te faciliteren, die zelf zorgen voor financiering. ‘Wij denken’, zegt Sterk, ‘dat één, hooguit twee procent van alle studenten dit traject aan kan.

11 discours

november 2013

Dat zijn echte kanjers die heel veel tijd aan hun opleiding en het wetenschappelijk onderzoek besteden en tienen halen voor hun tentamens. Ondertussen studeren ze soms ook nog Chinees.’ Lastig kiezen Inmiddels zijn de aanmeldingen voor het gecombineerde traject binnen. ‘Het is lastig kiezen’, weet Marlies Stouthard, hoofd van de Graduate School, ‘want het zijn vrijwel allemaal excellente studenten die al twee, drie en soms wel vier publicaties op hun naam hebben staan. Die slimme mensen moet je iets extra’s bieden om het leuk te houden. Op veel universiteiten gebeurt dat al.’

‘Mensen die denken dat dit parcours hun kans op een opleidingsplaats vergroot, zitten fout’ Hoe het nieuwe traject praktisch precies wordt ingevuld moet nog blijken. Voorlopig is het idee om na beëindiging van de drie grote co-schappen en de klinische toets een jaar pauze in te lassen. Daarna pakken de MD-PhD’s de klinische draad weer op. ‘Mensen die denken dat dit parcours hun kans op een opleidingsplaats vergroot, zitten fout’, waarschuwt Stouthard. ‘Je moet echt een intrinsieke onderzoeksdrive hebben en het leuk vinden om dingen tot op de bodem uit te pluizen. Wij willen toptalent zo vroeg mogelijk naar die research toe leiden. In Groningen en Maastricht hebben ze daar goede ervaringen mee.’ Saskia Hendriks is blij met de mogelijkheid om een promotietraject aan de co-schappen te koppelen. ‘Er zijn binnen de geneeskundeopleiding studenten die zich onvoldoende uitgedaagd voelen. Dat geldt ook voor mij. Het zij-instroomjaar was zwaar, maar het was eigenlijk voornamelijk stampen. Dan is het aantrekkelijk om al vroeg met de onderzoekswereld in contact te komen en je blikveld te kunnen verruimen. Ik was heel happy om er iets naast te doen, stevig te moeten nadenken, te moeten puzzelen, want dat vind ik leuk.’ —


onDerWijS Binnen De allianTie vumc-amc

Schakeljaar in de volgende versnelling Het amc en vumc werken aan een gezamenlijk derde jaar van de master geneeskunde. afhankelijk van de specialisatie binnen dat jaar verkassen amc-studenten mogelijk naar de Zuidas en vumc-studenten naar Zuidoost. Daarnaast zijn er plannen om studenten tijdens dit jaar een voorschot op hun (specialistische) vervolgopleiding te geven met een zogenaamd ‘dedicated schakeljaar’. Tekst: Tim van den Berg Beeld: van lennep

HeT amc iS vorig jaar Begonnen meT een maSTer geneeSkunDe. Masterjaar drie, dat volgend jaar voor het eerst van start moet gaan, wordt op dit moment ontworpen. ‘De insteek is om dat jaar in het AMC en vumc hetzelfde vorm te geven’, zegt Debbie Jaarsma, hoogleraar evidence-based education in het AMC en één van de gesprekspartners bij de alliantiebesprekingen over onderwijs en opleiding. ‘We hebben onze plannen naast elkaar gelegd en bekijken nu hoe we de zaken het beste samen aan kunnen pakken.’ Het gezamenlijk optrekken van het AMC en vumc op onderwijsgebied heeft voor een groot deel te maken met de plannen om sommige behandelingen of zelfs hele afdelingen te concentreren op één van beide locaties. Logischerwijs zullen masterstudenten hun co-schappen in de toekomst dan ook op beide locaties doen (naast de perifere co-schappen). ‘In de master volgen wij gewoon de bewegingen van afdelingen’, zegt gerda Croiset, directeur van de vumc School of Medical Sciences. ‘Concentreert een afdeling zich bijvoorbeeld in één van de twee ziekenhuizen, dan zullen er automatisch co-assistenten meeverhuizen.’

12 discours

Waar het AMC pas vorig jaar is begonnen met de master geneeskunde en het derde jaar dus nog vorm moet geven, heeft vumc al enige ervaring met masterjaar drie. Daar is naast aandacht voor de rol van medisch expert veel aandacht voor de andere CAnMeDS-rollen van toekomstig artsen. ‘Door te reflecteren leren studenten te groeien in hun rol van arts’, zegt Croiset. ‘Aan punten waarop ze minder goed scoren, zoals samenwerking of communicatie, kunnen ze gericht werken om die in de loop der tijd te verbeteren.’ Croiset verwacht dat vaardigheden en attitude ook in het gezamenlijke derde masterjaar van het AMC en vumc een belangrijke rol gaan spelen. ‘Meer onderwijs op maat en een opmaat voor de toekomstige rol als arts, dat zou mooi zijn.’ meer kleur over een jaar moeten de contouren voor een gezamenlijk masterjaar klaar liggen, zodat het AMC hier met de start van het derde masterjaar alvast op in kan spelen. een projectgroep van AMC’ers en vumc’ers zit nu elke twee weken bij elkaar om dit vorm te geven. ‘naarmate er meer duidelijk wordt over de beoogde alliantie tussen het AMC en vumc zal ook ons

november 2013


onDerWijS Binnen De allianTie vumc-amc

gezamenlijke masterjaar meer kleur moeten krijgen’, zegt Croiset. ‘Het wordt een behoorlijke operatie, met in totaal zevenhonderd studenten per jaar over twee huizen heen. Maar het biedt ook veel kansen.’ Zodra het derde masterjaar vorm heeft gekregen, wordt er in het AMC nogmaals goed gekeken naar het huidige eerste en het tweede jaar van de master in relatie tot de samenwerking met vumc. Jaarsma: ‘We beginnen met het vormgeven van jaar drie en werken daarna eventueel terug naar jaar twee en een.’ Jaarsma hoopt op een innovatieve master, met een goed toetsprogramma en aandacht voor het geven van feedback. ‘Met goede feedback krijgen studenten inzicht in hun eigen functioneren. Dat inzicht wordt steeds belangrijker voor toekomstig artsen.’ BeZuiniging naast het AMC en vumc denken ook andere nederlandse geneeskundefaculteiten na over het laatste masterjaar geneeskunde. Dat heeft te maken met de medisch specialistische vervolgopleidingen. De nederlandse overheid verlaagt de opleidingsgelden die ziekenhuizen voor aiossen krijgen, waardoor de opleidingsduur zal worden verkort. In het regeerakkoord van vorig jaar is voor 2020 een bezuiniging van 25 tot 40 procent afgesproken, wat een verkorting van de opleidingsduur betekent van één tot twee jaar. De duur kan worden verkort door een deel van die opleiding al te laten beginnen in het laatste jaar van de master geneeskunde. Daarmee wordt het laatste studiejaar geneeskunde een zogenaamd ‘dedicated schakeljaar’, waarbij de co-assistent eigenlijk al heeft gekozen voor zijn of haar toekomst als arts. Door een besluit van het College geneeskundige Specialismen (CgS) is dit voor medische faculteiten inmiddels ook toegestaan. Dat is dus geregeld, maar hoe geef je zo’n schakeljaar vorm? ‘Je kunt het niet vormgeven zonder de opleiders en de wetenschappelijke verenigingen’, zegt Jaarsma. ‘Wat gaan studenten in het schakeljaar bijvoorbeeld leren dat nu nog binnen de vervolgopleiding valt? en hoe gaan de opleiders kandidaten selecteren?’ ook deze vragen worden samen met vumc besproken.

13 discours

‘Het is nog niet te overzien wat precies de gevolgen zijn van het dedicated schakeljaar’, zegt Jaarsma. ‘Het betekent in elk geval dat co-assistenten nog eerder moeten beslissen over een eventuele vervolgopleiding. Aan de ene kant is het goed dat ze worden gedwongen om daar eerder over na te denken, aan de andere kant zou het vervelend zijn als co-assistenten al tijdens de eerste twee masterjaren moeten strijden om de toegang tot een vervolgopleiding. geneeskundestudenten zullen nog jonger worden geselecteerd voor een specialistische opleiding. Ik ben benieuwd wat dat met ze doet.’

‘een dedicated schakeljaar maakt het belangrijk dat je met de keuze voor een semi-artsstage meteen in de roos schiet’ Croiset denkt dat in het nieuwe masterjaar drie, naast aandacht voor feedback, zelfreflectie en het dragen van eigen verantwoordelijkheid, ook beroepskeuzebegeleiding steeds belangrijker zal worden. ‘De keuze voor een semi-artsstage zal met een dedicated schakeljaar nog beslissender worden. nu is het nog niet zo erg als je als masterstudent kiest voor kindergeneeskunde en daarna besluit dat je chirurg wilt worden. Maar met zo’n schakeljaar is het belangrijk dat je meteen in de roos schiet.’ —

Symposium over schakeljaar Het amc en vumc houden op vrijdag 22 november een gezamenlijk symposium over het schakeljaar. een uitnodiging daartoe wordt binnenkort verstuurd. kijk ook in de agenda op www.amc.nl voor meer informatie.

november 2013 november2013


eSSaY ProfeSSioneel geDrag

een auto als bedankje, mag dat? Tekst: Yuna verwiel foto: janus van den eijnden

‘Ik vind het moeilijk omde juiste afstand naar een patiënt te bewaren.’ 14 discours

november 2013


Essay Professioneel Gedrag

Bachelorstudenten schrijven soms verrassende goede essays over volwassen thema’s. Met zo’n betoog wordt tijdens de bachelor Geneeskunde de competentie ‘professioneel gedrag’ getoetst. Elk jaar selecteert de Discoursredactie één essay voor publicatie. Deze keer: Yuna Verwiel over ‘maximale betrokkenheid met behoud van distantie’. Je zal maar een patiënt in je praktijk hebben die een auto aanbied om zijn of haar dankbaarheid te tonen. Het is een waargebeurd verhaal en vast niet het enige verhaal van dit kaliber. De ene patiënt geeft cadeaus, de ander stuurt een uitnodiging voor een kop koffie in zijn of haar privéleven. Of er is juist sprake van een droevige situatie met een slechte afloop. Hoe betrokken ben je dan als arts? Stuur je een kaartje? Ga je langs? Sla je een arm om iemand heen? Toon je als arts je begripvolle medeleven aan de patiënt? Of is het juist beter om zo neutraal mogelijk te blijven? Dit soort vragen zullen nog vaak naar voren komen tijdens mijn loopbaan als arts. Het is een lastig onderdeel van het vak, maar ontzettend belangrijk. Daarom is het goed om enkele voorbeelden een klein beetje onder de loep te nemen. Hoe doen zij het en hoe zal ik het doen? Kortom de hoofdvraag van mijn essay luidt: ‘Hoe zou je als arts het beste met dit soort situaties om kunnen gaan?’ Laatst was er tijdens een patiëntendemonstratie een meisje van zeventien met morbide overgewicht. Het was een meisje van Marokkaanse afkomst en ze droeg een hoofddoek. Haar moeder zat erbij en sprak soms ook enkele woorden. Het was te zien dat de kinderarts een goede band met de mensen had, het gesprek liep vlot en het meisje vertelde heel open over haar probleem. De arts stelde goede vragen en kreeg alle informatie die voor ons van belang was. Op een gegeven moment kneep de arts het meisje vriendelijk, licht in de arm, wat eigenlijk volkomen normaal is. Toch flitste er een gedachte door mij heen. ‘Mag de mannelijke arts met dit minderjarige meisje met een hoofddoek wel zomaar lichamelijk contact maken?’ ‘Ja natuurlijk mag dat’, dacht ik snel, ‘want wat stelt een schouderklopje nou voor?’ Toch viel het mij op dat ik er over had nagedacht en dat het mij heel moeilijk lijkt voor een arts om met dit soort situaties om te gaan. Hoe zal het gaan in de spreekkamer bij een lichamelijk onderzoek waarbij de bovenkleding uit moet? Het lijkt mij logisch dat religie kan zorgen voor een uitzondering, of dat er misschien wel een vrouwelijke arts zal worden bijgehaald voor dit soort situaties. Een tijdje geleden merkte ik aan mezelf dat ik het nog vrij lastig vind om verhalen van patiënten los te koppelen van mijn privéleven. Als het echt een heftig verhaal is kan ik me daar nog een tijdje verdrietig over voelen. Het is niet zo dat ik mij nog weken down voel, maar de middag na het college denk ik er nog vaak aan terug en stel mij dan voor hoe het zou zijn als het mij of iemand in mijn directe omgeving zou overkomen. Nu, na twee jaar studeren, merk ik dat ik er al meer aan begin te wennen. Natuurlijk ben ik nog even geschrokken en verdrietig om sommige verhalen, maar ik kan ze beter een plek geven.

15 discours

Het hoort bij het vak en het zal vaker voorkomen. Als je iedere keer weer tijd nodig hebt om zo’n verhaal te verwerken zou je zelf nog overspannen raken. Inleven Toch vind ik het belangrijk dat een arts zich kan inleven. Ik heb de afgelopen jaren artsen voorbij zien komen die geen enkel begrip of medeleven toonden en waar ik mij echt aan irriteerde. Artsen die patiënten onderbreken midden in een emotioneel verhaal, of op iets totaal anders ingaan terwijl het op dat moment niet van belang is… Dat zijn dingen die in mijn ogen niet kunnen. Je hoort naar de patiënt te luisteren, zodat je kunt begrijpen in wat voor soort situatie de patiënt zich bevindt. In mijn ogen is het empatisch vermogen van een arts zeer belangrijk. Als je geen empathie hebt of dit niet kunt tonen, dan denk ik dat de patiënt uiteindelijk veel minder informatie zal geven dan nodig is om een goede arts-patiëntrelatie te behouden. Als arts moet je het juiste evenwicht zien te vinden tussen betrokkenheid en afstand ten opzichte van de patiënt. Ik ben zelf eerder geneigd om heel betrokken bij een patiënt te zijn en vind het moeilijk om de juiste afstand te bewaren. Dat is wel de professionaliteit die een arts moet hebben. Ik ben vaak geïnteresseerd in het totale plaatje van de patiënt en niet enkel in de ziekte. Tot zekere hoogte is dat goed, want je krijgt een overzicht van de persoonlijkheid van de patiënt. Te veel interesse tonen is echter niet goed, want het draait uiteindelijk om de ziekte of het probleem waarmee de patiënt bij de dokter komt. Seksualiteit en ontlasting Een ander belangrijk punt is het overbrengen van normaliteit naar de patiënt. Seksualiteit is iets ‘normaals’ in de spreekkamer, net zoals ‘ontlasting’. Je moet er als arts voor zorgen dat deze onderwerpen goed bespreekbaar zijn en dat er geen gêne omheen hangt. Het is lastig omdat de meeste mensen zich hier ongemakkelijk bij voelen. Je moet daarom als arts het voorbeeld geven dat het volkomen normaal is. Ik heb kinder­ artsen gezien die dit heel goed deden bij kinderen met bijvoorbeeld buikpijnklachten. Goed geplaatste grapjes kunnen de sfeer doen ontspannen, waardoor je de kinderen uit hun schulp ziet kruipen en ze er later met volle overtuiging over hoort praten. ‘Waar zit de grens tussen voldoende betrokkenheid en toch distantie?’ Dat is een vraag die niet helemaal beantwoord kan worden, omdat er in de loop van de tijd altijd weer dingen in de normen en waarden veranderen. Daarnaast verschilt iedere arts sterk van persoonlijkheid en ziet iedereen het beste gedrag anders voor zich. Concluderend ben ik zelf van mening dat betrokkenheid erg belangrijk is voor een goede relatie met de patiënt. Ook mag je best af en toe een cadeautje aannemen en een patiënt vertellen over je kinderen, die op een foto op je bureau staan. Iedereen blijft een mens met een sociaal leven naast zijn werk. Op bepaalde punten dien je wel een lijn voor jezelf te trekken: ‘dit kan nog wel, maar dit kan niet meer.’ Zorg voor voldoende professionaliteit en neutraliteit op het gebied van problemen die als gênant worden beschouwd en zorg ervoor de patiënt zich altijd op zijn of haar gemak voelt. Het is belangrijk dat de patiënt alles kan en durft te vertellen wat van belang is. Let op het luisterend oor! —

november 2013


Het Dilemma

Het Dilemma Het Dilemma Met welke dilemma’s wordt er geworsteld binnen het geneeskundig onderwijs? In deze rubriek legt een co-assistent, aios of opleider zijn of haar probleem op tafel. Een panel van drie experts geeft vervolgens advies. Tekst: Daniëlle Kraft Beeld: Van Lennep

In deze aflevering: Hoe gaan we om met toevalsbevindingen tijdens practica? Kloppen, voelen, luisteren, kijken... Eerstejaars verheugen zich vanaf studiedag één op het eerste vaardigheidspracticum: eindelijk dokteren. Dat gebeurt op, bij, naar en met elkaar, in koppels van twee. Tijdens het eerste practicum Fysische Diagnostiek maken ze ook kennis met de echografie. ‘En dan zie ik daar als begeleider onverwacht een afwijking’, zegt student-assistent Arnoud Kastelein. ‘Absoluut een pijnlijk moment.’ Het overkwam hem dit jaar twee keer. ‘Ik doe de echo, de studenten liggen om beurten op de tafel en kijken wat ik doe en naar het scherm. En ik zie een nodus op de schildklier. Hoewel zo’n knobbeltje in verreweg de meeste gevallen geen betekenis heeft, moet er wel iets

mee gebeuren om een ernstige diagnose niet te missen. Ik vertel de studenten wat ik zie, dat is de educatieve kant. Daarmee houdt mijn rol als begeleider op. Ik ben namelijk geen arts.’ Toevalsbevindingen doen zich gemiddeld bij één procent van de eerstejaars voor. ‘We vertellen de studenten vooraf dat het kan gebeuren, en dat we het, áls het gebeurt, in het kader van het beroepsgeheim onder ons houden’, zegt Kastelein. ‘Dat is onze werkafspraak. Er is geen protocol.’ Kastelein vindt het vervolgtraject omslachtig. ‘De student wordt in principe verwezen naar de eigen huisarts, die hem of haar vervolgens vaak voor nader onderzoek weer terug naar een zie-

16 discours

november 2013

kenhuis verwijst. Terwijl de student op het moment van de toevalsbevinding in het ziekenhuis is. Misschien zou de afdeling Huisartsgeneeskunde van het AMC een coördinerende rol in de vervolgzorg kunnen vervullen?’ Kastelein stelt het praktisch vaardigheidsonderwijs niet ter discussie. ‘Voor mij weegt de educatieve baat op tegen de eventuele last van een toevalsbevinding.’ Toch roept dit soort gevallen vragen op over het huidige praktisch vaardighedenonderwijs en de nazorg na een toevalsbevinding. Moet dit anders en zo ja, hoe dan?


Het Dilemma

Wat zegt het panel? Dick Willems, hoogleraar Medische Ethiek bij de afdeling Huisartsgeneeskunde van het AMC:

Rien Vermeulen, emeritus hoogleraar Neurologie en oud-docent, was verantwoordelijk voor het studieonderdeel ‘academische vorming’:

Hanneke de Haes, hoogleraar Medische Psychologie in het AMC en lid van de commissie Professioneel gedrag:

‘Toevalsbevindingen kunnen zich voordoen bij alle lichamelijke onderzoeken die studenten bij elkaar doen. Of je nou elkaars bloeddruk meet, bij elkaar in de keel kijkt of een echo laat maken. Cruciaal is dat de studenten vooraf weten dát er onverwacht iets aan het licht kan komen én dat het in verreweg de meeste gevallen niets voorstelt. Ik denk zeker dat het goed is om deze voorlichting, inclusief de rol van de student-assistent of practicumbegeleider, in een protocol vast te leggen. Daarin kun je dan ook de procedure ná een toevalsbevinding opnemen. Ik kan me voorstellen dat ook de informatie in de studiegids hiermee wordt uitgebreid. De persoonlijke geruststelling na een toevalsbevinding mag niet van de student-assistent komen. Alleen een arts kan dat doen. Dat zou een huisarts van het AMC kunnen zijn. Ik vind het best een aardig idee om de afdeling Huisartsgeneeskunde te vragen de eerste opvang te doen en eventueel de verwijzing te coördineren. Ik heb overigens geen moeite met een individueel ondersteunende rol van de student-assistent die als begeleider bij de toevalsbevinding aanwezig is. Mits de student dat zelf wil, uiteraard. Aan de practica zelf moet mijns inziens niet worden getornd. Studenten maken zich zo al doende met en bij elkaar de vaardigheden van het vak eigen. En daar doet in principe iedereen aan mee. Ik vind het beter dat studenten de eerste ervaring op het gebied van lichamelijk onderzoek niet bij patiënten, maar bij collega-studenten opdoen. Je moet patiënten alleen belasten als het echt moet. Studenten die weigeren om zichzelf te laten onderzoeken, kunnen niet meedoen aan onderzoek bij andere studenten. Freeriding, noemen de Britten dat. Dat moeten we niet willen. Ik sluit niet uit dat er op hele goede gronden incidenteel vrijstelling wordt gegeven, maar dan hebben we het over individuele uitzonderingen.’

‘Van dichtbij heb ik ooit, in het kader van wetenschappelijk onderzoek, meegemaakt wat een toevalsbevinding kan doen met een vrijwillig deelnemende student die vooraf onvoldoende was voorgelicht en na de toevalsbevinding op een hersenscan geen begeleiding kreeg. Het is onnodig traumatiserend geweest voor zowel de studente in kwestie als haar familie, inclusief eeneiige tweelingzusje, en een zeer leerzame ervaring voor ons als professionals. Sindsdien hebben we op de afdeling Neurologie een vaste contactpersoon voor studenten die als vrijwillig deelnemer aan wetenschappelijk onderzoek met een toevalsbevinding worden geconfronteerd. Die lijn doortrekkend vind ik dat je ook in het praktisch vaardigheidsonderwijs van medisch studenten een protocol bij de hand moet hebben. Een protocol dat richtlijnen bevat over de voorlichting vooraf en over het vervolgtraject na zo’n toevalsbevinding. Ik zie in die nazorg geen rol voor student-assistenten die het practicum begeleiden. Zij hebben immers geen behandelrelatie met de student. Ze willen graag weten wat er met de student aan de hand is. Heel menselijk, maar niet per se professioneel. Het hele praktisch vaardigheidsonderwijs bij eerstejaars, dat onderzoek en oefenen op en bij elkaar, mag van mij trouwens op de schop. Het heeft geen meerwaarde. Het is een kennismaking met een zeer korte halfwaardetijd. Praktische vaardigheden beklijven pas als ze routine worden. En die routine doen aankomend artsen later vanzelf op, tijdens hun co-schappen en specialisatie. Laten we wel wezen: veertig procent van de afgestudeerde artsen heeft nooit meer fysiek contact met patiënten. Ze worden bedrijfs- of verzekeringsarts en doen geen lichamelijk onderzoek. De overige zestig procent leert de praktische kneepjes van het vak in de vervolgopleiding. Laten we eerstejaars niet belasten met practica waar ze niets aan hebben. En geef studenten de vrijheid om deelname aan bepaalde practicaonderzoeken te weigeren.’

‘We moeten ons serieus afvragen of we dit vaardigheidsonderwijs op, bij en met elkaar echt nodig vinden. Ik twijfel. Niet alleen vanwege het risico van de toevalsbevinding op zich, maar ook en vooral waar het gaat om de privacy van de student en diens welbevinden daarna. Vanuit onderwijsperspectief begrijp ik het nut van dit soort practica. Je zou kunnen zeggen dat de student die een onderzoek ondergaat, ook leert van de ervaring die hij of zij daarna in de rol van patiënt opdoet. Dat maakt hem of haar later misschien een betere dokter. Ook de student die erbij zit kan in verschillende opzichten leren. Wel vind ik het erg vroeg om de studenten als eerstejaars te confronteren met die eventuele toevalsbevindingen. Wat betreft de studentassistenten die het practicum begeleiden: bij een toevalsbevinding dreigt dat ze vanuit hun rol als docent opschuiven naar een diagnostische rol, waartoe ze, omdat ze geen professional zijn, niet bevoegd zijn. Zeggen ze bij een toevalsbevinding wat ze denken te zien, dan gaan ze feitelijk een slecht nieuwsgesprek aan. Dat is letterlijk en figuurlijk een vak apart. Of ze houden zich op de vlakte, zonder duiding, maar kan dat in hun rol en in die context? Het zijn praktische en morele dilemma’s. Mijn zorg gaat ook uit naar de relationele gevolgen van een toevalsbevinding voor de studenten onderling. Ten minste één medestudent weet iets zeer persoonlijks van je. Mogelijk zijn meerdere studenten op de hoogte, dat weet je niet. En dan zit je de volgende dag dus weer gewoon naast elkaar in de collegebanken? Hoe zit het met de noodzakelijke privacy? Het kan zeer vervelend voelen, voor de student in kwestie én zijn of haar medestudenten die kennis hebben waar min of meer een spreekverbod voor geldt. Ook hierom moet dit soort vaardigheidsonderwijs, áls we ervoor kiezen, héél strikt worden geprotocolleerd. Inclusief vervolgtraject, met een snel reagerende achterwacht in eigen huis.’

Heeft u ook een (onderwijskundig) dilemma? Mail dan naar de redactie van Discours: discours@amc.nl.

17 discours

november2013


STagevergoeDing voor co-aSSiSTenTen

Wel of geen betaalde co-schappen? ‘Dat wij onze leningen later makkelijk terugbetalen is nog maar afwachten’ Tijn van Winden, eerstejaars masterstudent en lid van de Studentenraad De Studentenraad is van plan om te onderzoeken wat het verdwijnen van de studiefinanciering betekent voor geneeskundestudenten en of er toch geen stagevergoeding zou moeten komen voor co-assistenten. er is veel voor een vergoeding te zeggen. Ten eerste lever je als co een relevante bijdrage aan het medische team, zeker tegen het einde van het coschap en helemaal bij een oudste co-schap. Dat je in het begin nog veel moet leren geldt ook voor nietmedische stages, terwijl die wel worden vergoed. De vergelijking met verpleegkundestagiairs gaat volgens mij goed op. In het eerste jaar van de studie lopen geneeskundestudenten ook een verpleeghulpstage. Daarbij voeren we hetzelfde werk uit als de verpleegkundestudenten, maar wij krijgen er niets voor betaald en zij wel. Dat voelt raar. een veelgebruikt argument tegen een stagevergoeding is dat wij als arts later genoeg gaan verdienen en daarom tijdens de studie best wat geld kunnen lenen. Maar lang niet alle geneeskundestudenten worden ook echt arts en zeker niet iedereen wordt een goedbetaalde specialist. Ik denk niet dat een betaald co-schap zou betekenen dat wij alleen nog maar vervelende taakjes krijgen en niets meer leren. Dat geldt voor andere stages toch ook niet? bovendien is het een taak van de geneeskundeopleiding om studenten hierin te begeleiden. Als co-assistent moet je assertief genoeg zijn om goed onderwijs op te eisen. De Studentenraad is niet op voorhand vóór een stagevergoeding. Wij willen de beste oplossing voor de student. Maar als blijkt dat geneeskundestudenten door het verdwijnen van de studiefinanciering torenhoge schulden opbouwen, of dat hun studie gaat lijden onder bijbaantjes, dan moet er wel wat gebeuren. Hopelijk zijn ook de uMC’s bereid om hierover te praten.’

afgelopen zomer verscheen de nieuwe cao voor umc’s, waar opnieuw geen regeling in stond voor een stagevergoeding voor coassistenten. Waar bijvoorbeeld verpleegkundestages worden vergoed met ruim driehonderd euro per maand, krijgen co’s geen cent. Terecht of niet? Twee amc-studenten belichten ieder een kant van het verhaal. Tekst: Tim van den Berg foto’s: janus van den eijnden

18 discours

november 2013


Stagevergoeding voor co-assistenten

‘Een onbetaald co-schap maakt de verhoudingen tussen student en ziekenhuis helder’ Cees Weeland, derdejaars bachelorstudent en studentlid van het Onderwijsinstituut Geneeskunde ‘Het Onderwijsinstituut Geneeskunde zit hier wel een beetje mee in de maag. Het is natuurlijk niet logisch dat geneeskundestudenten geen stagevergoeding krijgen, maar voor het AMC is het lastig om dit op te zetten. Normaal gesproken worden stagevergoedingen betaald door de aanbieders van de stage. Dat zou betekenen dat de affiliatieziekenhuizen binnen de onderwijs- en opleidingsregio van het AMC moeten gaan betalen voor co’s. Maar voor het het AMC is het onmogelijk om dat aan deze ziekenhuizen op te dringen. Het AMC betaalt deze instellingen juist voor elke co-assistent. Waarom? Omdat het rendement voor de affiliaties niet helder is. Het begeleiden van een co-assistent kost, zeker in het begin, veel werk. Het is de vraag wat je daar als opleidingsziekenhuis voor terugkrijgt. Natuurlijk kan een co-assistent ook bijdragen in de zorg, maar je draagt niet dezelfde verantwoordelijkheid als een arts. Ook een verpleegkundestagiair kan vaak meer bijdragen. Die taken zijn meer afgebakend, waardoor de student sneller zelfstandig kan werken. Het AMC en de UvA zouden natuurlijk ook alle vergoedingen op zich kunnen nemen, maar dat is een behoorlijk bedrag. Reken maar uit: drie jaar lang co-schappen, ongeveer tien maanden per jaar, keer ongeveer driehonderd euro per maand. Dat betekent negenduizend euro per co-assistent. En elk jaar komen er ruim driehonderd co-assistenten bij. Doordat co-assistenten niet betaald krijgen, is de verhouding tussen opleidingsziekenhuis en de student wel helder. De affiliaties krijgen betaald voor onderwijs dat zij leveren. Als je de ziekenhuizen laat betalen voor de co’s, willen ze er misschien productie voor terugzien. Dan zou je als co wekenlang bezig kunnen zijn met dezelfde klusjes. In het huidige systeem kan een co-assistent eisen dat hij of zij degelijk onderwijs krijgt en voldoende klinische handelingen aanleert. Maar een stagevergoeding blijft een lastig onderwerp. Ik voorzie dat co-assistenten door de aankomende kabinetsplannen onevenredig hard worden getroffen. Daar moet wel iets aan gedaan worden.’

19 discours

november 2013 november2013


Kostenbewustzijn

Wat kost dat eigenlijk? Studenten hebben geen flauw benul wat de zorg kost, blijkt uit onderzoek. Het onderwijs hierover is dan ook marginaal. ‘Ik schrok ervan dat er zoveel overbodig wordt getest.’ Tekst: Catrien Spijkerman Beeld: Anne Huijnen

20 discours

november 2013


Kostenbewustzijn

Tachtigduizend euro. Zoveel kostte het per jaar om mensen die een bevruchtingstraject zoals ivf ingaan, te screenen op chlamydia. ‘Iedereen kreeg standaard ieder halfjaar een test’, zegt Edo Savelkoul (22). Hij onderzocht voor zijn bachelorscriptie de kosteneffectiviteit van de chlamydia­ screening op de afdeling Gynaecologie van het AMC. ‘Wat bleek: tegenover iedere positieve test stonden 132 negatieve’, vertelt hij. ‘Dat betekent dat één positieve test 12.000 euro kostte.’ Savelkouls onderzoek was retrospectief, sinds juni 2012 heeft de afdeling na twaalf jaar een nieuwe manier van screenen. ‘Van iedere patiënt wordt tegenwoordig eerst gekeken hoe groot het risico op chlamydia is: heeft de patiënt de ziekte bijvoorbeeld al eerder gehad? Daarna wordt bepaald of iemand een test krijgt’, legt Savelkoul uit. ‘Bovendien krijgen ze die test dan niet ieder half jaar, maar eenmalig.’ Savelkoul berekende dat de afdeling zodoende jaarlijks 61.000 euro uitspaart. Het was niet zozeer het bedrag waarvan Savelkoul schrok. ‘Wel van het feit dat er zo veel overbodig werd getest.’ Savelkoul was namelijk niet de enige met dit soort bevindingen. De acht medestudenten die ook hun scriptieonderzoek op de gynaecologieafdeling deden hadden vergelijkbare resultaten. ‘Bij bijna alle onderzochte screenings bleek dat er minder getest kon worden. Daar schrok ik wel van, ja. Er was zelfs een screening op rodehond, die geheel overbodig bleek.’ Effectiviteit ‘Het zijn valide testen, dat is het probleem niet. De vraag is: worden die testen effectief ingezet?’, zegt Thomas Darlavoix. Hij doet promotieonderzoek naar kosteneffectiviteit in de gezondheidszorg en begeleidde Savelkoul en de acht andere studenten bij hun scriptieonderzoek. ‘Geneeskundestudenten gaan er vanuit dat de dingen die ze in de schoolbanken leren kloppen. Sommige werkwijzen worden echter al jaren toegepast, terwijl ze helemaal niet zinvol zijn. Toch worden die werkwijzen aan de studenten gepresenteerd alsof ze de optimale behandeling zijn. De studenten worden niet gestimuleerd om die werkwijzen in twijfel te trekken. Ze zijn dus ook minder geneigd om zich af te vragen: wat kost dit eigenlijk? En: is het dat wel waard?’

Het is met het kostenbewustzijn van de geneeskundestudenten inderdaad niet best gesteld, stelt Thijs van Mens (26), vice-voorzitter van het Landelijk Overleg Co-Assistenten (LOCA). Met het LOCA organiseerde hij een landelijke enquête onder 1.251 co-assistenten, waarin hen onder andere werd gevraagd om de kosten van verschillende zorgproducten te schatten. De coassistenten zaten met hun schattingen gemiddeld 362,4 procent naast de werkelijke prijs. Het onderwijs over zorgkosten in de medische curricula is dan ook ‘marginaal’ te noemen, zegt Van Mens. Uit de enquête blijkt dat studenten tijdens hun hele studie slechts één uur les hebben gehad over kosten in de zorg. Ruim 93 procent van de co’s geeft aan behoefte te hebben aan meer, het liefst in de vorm van hoorcolleges. Niet sexy Dat het onderwerp blijkbaar nog maar weinig in het curriculum van de opleiding aan bod komt is eigenlijk wel logisch, aldus Darlavoix. ‘Kostenbewustzijn en doelmatigheid zijn relatief nieuwe aandachtspunten in de zorg. Er gaat waarschijnlijk een paar jaar overheen voordat je ze expliciet terugziet in de opleiding.’ En misschien is er nog een andere verklaring, zegt hij. ‘Aan het kosten­ aspect van de zorg kleeft naar mijn mening nog steeds een stigma. Je bent medicus om patiënten beter te maken, je richt je dus op de behandeling. Het is niet bon ton of sexy om over de kosten te praten.’

‘Een man lag drie weken in een bed te wachten tot de chirurg tijd had voor een beoordeling. Dan ga je je wel afvragen wat dat kost.’ Toch heeft Van Mens de indruk dat het onderwerp onder co-assistenten wel degelijk leeft. ‘In de bachelorfase sta je nog niet veel stil bij zorgkosten, maar als co loop je er geregeld tegenaan. Tijdens mijn co-schappen in Engeland lag een man bijvoorbeeld drie weken lang in een bed te wachten tot zijn chirurg tijd had om hem te beoordelen. Hij lag alleen daarop te wachten. Dan ga je je wel afvragen wat dat kost. En vooral: of het niet efficiënter kan.’ Uit het onderzoek van het LOCA blijkt het kostenbewustzijn van de co-assistenten dan ook toe te nemen naarmate de co-schappen vorderen.

21 discours

november2013

Is extra onderwijs dan wel nodig? ‘Nou, er moet wel wat veranderen’, zegt Van Mens. ‘Artsen zitten er gemiddeld toch nog 54 procent naast wanneer ze de prijs van zorgproducten moeten schatten, zo blijkt uit ander onderzoek. Dat is weliswaar veel minder dan de afwijking van 362,4 procent bij de co’s, maar toch... Bovendien blijkt uit Amerikaans onderzoek dat verspilling door overbehandeling maar liefst zeven procent van de totale zorguitgaven beslaat. Je kunt klaarblijkelijk niet verwachten dat een co-assistent vanzelf een kostenbewuste arts wordt.’ Het LOCA pleit niet voor een collegeblok vol kostenonderwijs. Van Mens: ‘We vinden niet dat studenten alle kosten uit hun hoofd moeten leren, maar het zou goed zijn als het onderwerp in ieder klinisch college geïntegreerd zou zijn. De kosten hoeven niet eens een prominente plek te krijgen, als ze maar aan bod komen. Zo stimuleer je de goede manier van denken, namelijk dat het kostenaspect in sommige gevallen óók onderdeel uitmaakt van de klinische beslissing.’ Artseneed Darlavoix is stelliger: ‘We kunnen er niet meer omheen: je moet de kosten meenemen in het klinisch redeneren. Het staat er niet voor niets in de nieuwe artseneed: “De arts moet de toegankelijkheid van de zorg waarborgen”. Uiteindelijk gaat het over de vraag hoeveel je over hebt voor een bepaalde gezondheidswinst. Daarover moeten we als samenleving discussie voeren, en ik denk dat de dokters daarin het voortouw moeten nemen. Zij kunnen immers de effectiviteit van een behandeling het beste beoordelen. Aankomend artsen moeten zich op die discussie voorbereiden.’ Co-assistenten, studenten en aiossen zijn bovendien bij uitstek geschikt om zich op de kosteneffectiviteit van een afdeling te richten, vindt Darlavoix. ‘Ze hebben een frisse blik en zijn nog niet vastgeroest in patronen. Ze zijn onbevangen en hebben nog geen bias omdat ze bang zijn voor inkomstenderving.’ Ook niet onbelangrijk: ze kosten bijna niets. Savelkoul: ‘Dat onderzoek van ons was duidelijk een win-winsituatie. Ik heb een hoop geleerd over hoe een afdeling werkt en de afdeling heeft een gratis onderzoek gekregen over het nut en de kosten van de oude chlamydiascreening.’ Toch ligt de verantwoordelijkheid in eerste instantie bij de artsen van nu, vindt Van Mens, en dus is een ‘kleine cultuurverschuiving’ nodig. ‘Toen die man drie weken op de afdeling lag te wachten, heb ik daar wat van gezegd. Iedereen was het met me eens, maar er gebeurde niets. Je kunt wel kostenbewust zijn, maar als je je baas niet mee hebt, verandert er niets.’ —


ECMG AWARD

Lessen uit Slotervaart De co-schappen van het Slotervaartziekenhuis werden in het studiejaar 2012-2013 het meest gewaardeerd door co-assistenten van het AMC, zo blijkt uit evaluaties. Het ziekenhuis ontving eind september daarom de eerste award van de Evaluatie Commissie Master Geneeskunde voor de beste instelling voor co-schappen. Wat maakt ‘het Slotervaart’ zo populair? En kunnen andere opleidingsziekenhuizen hier van leren? Tekst: Tim van den Berg Foto: Peter Lowie

De evaluatiecommissie van de master Geneeskunde verzamelt elk studiejaar beoordelingen van masterstudenten over de verschillende co-schappen binnen de studie. Uit die evaluaties is onlangs voor het eerst een vergelijking gemaakt tussen de instellingen die de co-schappen aanbieden. In het studiejaar 2012-2013 werden de stages van het Slotervaartziekenhuis door masterstudenten van het AMC gemiddeld het best beoordeeld. Het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) eindigde als tweede instelling en het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis als derde.

‘In een prettige werkomgeving is het makkelijker communiceren en onthoud je dingen beter’

Volgens Joost Wiersinga, voorzitter van de Evaluatiecommissie Master Geneeskunde (ECMG), waren de beoordelingen voor het Slotervaartziekenhuis ‘zeer hoog’. In de evaluaties wordt het ziekenhuis beschreven als ‘een goede organisatie, met een prettige sfeer, en een veilige leeromgeving’ en de begeleiders getypeerd als ‘laagdrempelig benaderbaar’. Andere reacties: ‘heel veel patiënten kunnen zien tijdens de poli’ en ‘goede, duidelijke en gestructureerde feedback.’ Vooral het geven van die gestructureerde feedback gebeurt volgens Wiersinga ‘lang niet overal even goed’. Internist Jan-Willem Mulder, onderwijscoördinator in het Slotervaartziekenhuis, die de ‘ECMG Award’ onlangs in ontvangst nam, is

22 discours

november 2013

blij met de waardering. ‘Het komt niet helemaal onverwacht. Bij de beste co-schapverkiezingen van de CoRaad in juni scoorden we ook erg goed.’ Mulder herkent zijn ziekenhuis in de beschrijvingen van co-assistenten. ‘Wij zijn niet heel groot en er heerst bij ons weinig hiërarchie. Daardoor worden de contacten persoonlijker. Co’s geven ook aan dat ze de sfeer hier prettig vinden. Dat is niet onbelangrijk. In een prettige werkomgeving is het makkelijker communiceren en onthoud je dingen beter.’ In het Slotervaartziekenhuis stellen co-assistenten zelf behandelplannen op, die volgens Mulder altijd besproken worden. ‘Daarbij focussen wij niet alleen op fouten, maar bespreken we het hele plan: wat zou er anders kunnen waardoor de patiënt nog beter wordt geholpen?’ Daarnaast krijgen de co’s veel vrijheid en lopen ze soms zelf visite. Ook deze visites worden weer uitvoerig besproken. ‘Door de studenten het eerst zelf te laten doen, zet je ze aan tot nadenken over bepaalde handelingen. Dan blijft het veel beter hangen dan wanneer ze alleen maar meelopen.’ Heeft Mulder voor andere opleidingsziekenhuizen nog tips ter verbetering van het opleidingsklimaat ? ‘Het is niet zo dat wij een bepaalde werkwijze of bepaalde instrumenten gebruiken waarmee de co-schappen ineens verbeteren. Alle opleiders hebben wel een Teach de Teachercursus gevolgd, daarnaast is in mijn ogen de sfeer het belangrijkst. Onze licht anarchistische structuur past schijnbaar goed bij het opleiden van coassistenten. En het helpt om goed naar de co’s te luisteren.’ Mulder trekt als onderwijscoördinator elke week een uur uit voor exitgesprekken met studenten aan het einde van hun co-schappen. Eventuele verbeterpunten die uit deze evaluatiegesprekken komen, worden door hem besproken met de opleider van de betreffende afdeling. ‘Die gesprekken met co’s leveren veel op’, zegt Mulder. ‘De tijd die dat kost verdien je altijd terug.’ —


ag en da

agenDa

12 NOVEMBER

19 NOVEMBER

11 DECEMBER

Solliciteren voor co-assistenten

Ruyschlezing

MMV-congres over opleiden

knmg workshop over het solliciteren

Prof. dr. Hans aerts,

congres binnen het project

naar een opleidingsplaats

medische Biochemie (amc)

modernisering medische

Plaats: utrecht

Plaats: amc, collegezaal 1

vervolgopleidingen (mmv) met de

Tijd: 19.00 - 22.00 uur

Tijd: 17.00 – 18.00 uur

titel ‘opleiden is maatwerk’

Inlichtingen:

Inlichtingen: mw. S. van vliet,

Plaats: nieuwegein

http://knmg.artsennet.nl/agenda.htm

s.a.vanvliet@amc.nl, 020-56 67806

Tijd: 9.30 tot 17.00 uur Inlichtingen: http://knmg.artsennet.nl/agenda.htm

13 NOVEMBER

28 NOVEMBER

Gasthuislezing over John Hunter

Coach de Co

jisk Heslinga, chirurg in het Bronovo

Training voor aiossen en aniossen

11 DECEMBER

Ziekenhuis, vertelt over de Schotse

over begeleiding van co-assistenten

Succesvol solliciteren

chirurg en wetenschapper john

Plaats: amsterdam

vvaa-workshop voor studenten

Hunter (1728-1793)

Tijd: 9.00 - 17.00 uur

geneeskunde

Plaats: amc, collegezaal 5

Inlichtingen: mw. c. Baane,

Tijd: 17.00 - 20.00 uur

Tijd: 13.00 – 13.30 uur

j.a.baane@amc.nl, 020-566 50 63

Plaats: vvaa hoofdkantoor, utrecht

Inlichtingen: marlies Stouthard,

Inlichtingen: www.vvaa.nl/actueel

m.e.stouthard@amc.nl, 020-56 68235

2 DECEMBER Speeddates voor co-assistenten

12 DECEMBER EN 16 JANUARI

jaarlijkse speeddates met

Teach the Teacher Startmodule

14 NOVEMBER

specialisten, ter oriëntatie op de

Didactische professionalisering

De Anatomische Les

vervolgopleidingen

voor opleiden op de werkplek

angus S. Deaton (Princeton) over het

Plaats: amc, voetenplein

Plaats: amsterdam

nut van (medische) ontwikkelingshulp

Tijd: 16.00 tot 18.00 uur

Inlichtingen: mw. c. Baane,

Plaats: concertgebouw amsterdam

Inlichtingen: www.coraaduva.nl

j.a.baane@amc.nl, 020-56 65063

3 DECEMBER

25−29 APRIL

Ruyschlezing

The Ottawa Conference on Assessment

Prof. dr. Tilman Sauerbruch, interne

of Competence in Medicine and the

geneeskunde (Department of

Healthcare Professions

gastroenterology and endocrinology,

Plaats: ottawa, canada

university medical center göttingen)

Inlichtingen:

Plaats: amc, collegezaal 1

www.ottawaconference.org

Tijd: 13.30 – 16.00 uur Inlichtingen: www.amc.nl/anatomischeles

Tijd: 17.00 – 18.00 uur Inlichtingen: mw. S. van vliet, s.a.vanvliet@amc.nl, 020-56 67806

23 discours

november2013


uiT De PolDer

ouderwetse beeldplaten en hergebruikte katheters Elvira Elmendorp deed haar co-schap Chirurgie in The Police General Hospital in Bangkok, Thailand. ‘Er heerst hier een strikte hiërarchie, maar dat heeft voordelen: de meest senior arts betaalt de lunch.’

The Police General Hospital is een overheidsziekenhuis met ruim zevenhonderd bedden en wordt deels gesponsord door het politiebureau. Twintig procent van de patiënten is werknemer bij de politie of familie. De medische kosten in een overheidsziekenhuis worden deels vergoed door de overheid. De patiënt moet zelf een kleine bijdrage leveren. Patiënten kunnen ervoor kiezen om extra te betalen voor een upgrade van de normale zaal, met alleen een ventilator, naar een privé- of gezamenlijke kamer met airconditioning.

De arts-assistenten en co-assistenten beginnen hun dag ‘s ochtends om half zeven met de ochtendvisite. Om acht uur is de ochtendbespreking met ontbijt, waarbij de stafleden ook aanwezig zijn. Na de ochtendbespreking is er poli, OK of POK. Aan het einde van de dag wordt opnieuw een visite langs alle chirurgische patiënten gelopen. Omdat de arts-assistenten en co-assistenten lange dagen maken met elke drie dagen 36-uurs diensten, let niet iedereen altijd even goed op tijdens de ochtendbespreking.

Het ziekenhuis is een opleidingsziekenhuis en organiseert regelmatig activiteiten voor de arts-assistenten. Er wordt onderwijs gegeven, waarna de theorie toegepast mag worden. Op deze foto worden anastomosen gemaakt op varkensdarmen.

Qua technologie loopt het ziekenhuis nog wat achter. Het ziekenhuis heeft niet, zoals vaak in Nederland het geval is, in elke kamer een computer staan. Dossiers en uitslagen zijn niet digitaal en de artsen maken gebruik van ouderwetse platen om beelden weer te geven.

De operatiekamers lijken erg op die van Nederland. Een groot verschil is dat

Binnen het ziekenhuis heerst een strikte hiërarchie tussen de chirurgen onderling, tussen de chirurg en de aios en tussen de aiossen onderling. De senior

vrijwel alles wordt hergebruikt. De steriele afdekdoeken en OK-jassen worden gewassen, steriel gemaakt en opnieuw gebruikt. Als een patiënt te weinig geld heeft voor bepaald materiaal, zoals een dubbel-J-katheter, wordt zelfs dat na sterilisatie hergebruikt.

chirurgen onderwijzen en overhoren de jongere chirurgen, ook al zijn die al gesubspecialiseerd. De arts-assistenten worden ingedeeld naar opleidingsjaren. De specialisatie tot chirurg duurt in totaal vier jaar. Een vierdejaars arts-assistent is een senior arts-assistent en de supervisor voor alle andere arts-assistenten. Een voordeel voor de jongere artsen: het is de gewoonte dat de meest senior arts voor de lunch betaalt.

24 discours

november 2013


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.