Discours maart 2014

Page 1

discours JAARGANG 6 | NUMMER 1 | MAART 2014

magazine voor de onderwijs- en opleidingsregio van het AMC

Anouk Hagemeijer: geneeskundestudent op de catwalk + Twijfels over het nut van de Opleidingsetalage

+

Het Dilemma: promoveren om in opleiding te komen?

1 discours

maart 2014


INHOUD

Discours, het magazine voor co-assistenten, arts-assistenten en opleiders in de Onderwijs- en Opleidingsregio van het Academisch Medisch Centrum PAGINA 3 BLIKVANGER Afdeling Heelkunde, OLVG PAGINA 6 DE ‘NIEUWE’ MASTER GENEESKUNDE Eerste ervaringen zijn positief PAGINA 8 SERIOUS GAMES Spelenderwijs specialist worden PAGINA 10 INTERVIEW MET EEN MODELSTUDENT Anouk Hagemeijer studeert geneeskunde en loopt over de catwalk

6

PAGINA 12 DIFFERENTIATIESTAGES VOOR AIOSSEN Werkt de Opleidingsetalage wel? PAGINA 14 TOLKENTRAINING IN DE MEDISCHE OPLEIDING Leren praten via een omweg PAGINA 16 HET DILEMMA Wel of niet promoveren om in opleiding te komen?

10

PAGINA 18 NIEUWE MODULE COACH DE CO Wat kan de aios zelf leren van de co? PAGINA 20 STUDEREN IN HET BUITENLAND Internationalisering onderwijs zakt in PAGINA 22 ICT-KENNIS VAN ARTSEN Gezocht: digitale dokters

&

12

RUBRIEKEN PAGINA 9 | COLUMN | Vele wegen leiden naar Rome PAGINA 23 | AGENDA PAGINA 24 | UIT DE POLDER | Stije Leopold in Oxford

18

Colofon Discours, maart 2014, Jaargang 6, nummer 1 Verschijning: drie keer per jaarOplage: 5000 Uitgave: Discours is een uitgave van het Academisch Medisch Centrum (AMC), Amsterdam.

Redactie: Tim van den Berg (eindredactie), Frank van den Bosch (hoofd afdeling In- en Externe Communicatie), Jasper Enklaar (hoofdredactie), Olivier Busch (voorzitter Onderwijsinstituut Medisch Specialistische Opleidingen), Debbie Jaarsma (hoogleraar Evidence-based education), Simon Knepper, Jan-Hindrik Ravesloot (voorzitter Onderwijs­ instituut Geneeskunde), Annelie Slaar (Triple A), en Dorien van der Winden (CoRaad UvA-Sociaal)

Bijdragen: Sarah Gans, Daniëlle Kraft, Catrien Spijkerman, Suzanne Bremmers, Anne Koeleman, Fija Nijenhuis en Andrea Hijmans Art Direction en Ontwerp: Van Lennep Fotografie: Janus van den Eijnden, Anne Huijnen, Fred van Diem en Sake Rijpkema Illustraties: Van Lennep Zet- en drukwerk: DeltaHage, Den Haag

2 discours

maart 2014

Redactieadres: Afdeling In- en Externe Communicatie Academisch Medisch Centrum Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam Telefoon: (020) 566 23 36 Email: discours@amc.nl Website: www.amc.nl/discours Niets uit deze uitgave mag worden geproduceerd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.


BLIKVANGER

Co-schap Heelkunde OLVG ‘Een eigen spreekkamer, dat is echt luxe hoor’ 3 discours

maart 2014


BLIKVANGER

Co-schap Heelkunde OLVG ‘Een eigen spreekkamer, dat is echt luxe hoor’

IN 2013 won het zaalco-schap Heelkunde van het OLVG de eerste prijs in de co-schapverkiezingen van de CoRaad. Het polico-schap haalde de derde plaats. Ook in voorgaande jaren waren er voor de afdeling steeds hoge noteringen. Die erkenning past in de ambities van het OLVG, dat volgens de website ‘graag een stapje extra’ zet. ‘En we zijn het als teaching hospital natuurlijk aan onze stand verplicht om voor goede stages te zorgen’, zegt traumachirurg Robert Haverlag, die de co-schappen Heelkunde coördineert. Op jaarbasis biedt het ziekenhuis aan het Oosterpark zo’n 150 co-assistenten een nadere kennismaking met chirurgie aan. ‘Wat we tijdens de eindgesprekken steeds horen is: wat heb ik hier veel gezien, gedaan en geleerd. En ook: chirurgie is leuker dan ik dacht. Dat laatste heeft vaak te maken met ons botte imago; in de praktijk blijken we reuze mee te vallen.’ Haverlag zegt het met een grijns. Hij stelt nieuwe co’s graag met een beetje humor op hun gemak. ‘We moeten onszelf niet te belangrijk maken.’ De co-schappen bij Heelkunde zijn goed georganiseerd. Dagelijks gaat het om vier zaalco’s (acht weken), twee polico’s (vijf weken) en twee oudste co’s (acht weken). Ze krijgen bij de start van hun co-schap een introductiegesprek, een badge, een rondleiding en de roosters. Duco Schippers (23), halverwege zijn eerste zaalco-schap, heeft vandaag op de verpleegafdeling drie intakeafspraken. De eerste is een man van begin vijftig, met de ziekte van Crohn. Hij staat op de wachtlijst voor een resectie van de verbinding tussen dunne en dikke darm. Hij wil de laparcoscopische ingreep graag na het jaarlijkse uitje met zijn vriendenclub laten uitvoeren. ‘Je moet toch ook leuke dingen blijven doen?’ Dat vindt Duco ook, en de operatie is niet urgent. Hij werkt een standaardwaslijst aan vragen af, luistert alert, vat de antwoorden samen en noteert. De patiënt, een rasAmsterdammer en al bijna dertig jaar vaste klant in het OLVG, is niet op zijn mondje gevallen. Duco pareert gevat. ‘Ik kan inmiddels redelijk snel inschatten of ik wel of niet een lolletje kan maken’, zegt hij na afloop. Tijdens de intake heeft hij hart en longen van de patiënt gecontroleerd en alvast het bloedbepalingsformulier ingevuld, voor de dag van de opname. ‘Ná uw reünie dus.’

Hoe vergaat het onze co-assistenten op de werkvloer? Wat mogen ze, wat mogen ze (nog) niet? In de rubriek Blikvanger lopen we in het kielzog van specialisten en co-assistenten mee op een bijzondere opleidingsafdeling. In deze aflevering: de afdeling Heelkunde van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) in Amsterdam. Co-assistenten van het AMC lopen weg met de opleiders, de sfeer, de mogelijkheden en de eigen verantwoordelijkheid die ze van de chirurgen krijgen.

VREEMDE BULTJES Vijf verdiepingen lager, op de poli Heelkunde, draait polico Sara Langelaar (27) haar eigen spreekuur. Vandaag zijn er veel patiënten met vage of a­typische klachten. Eerst een jonge man met ‘vreemde bultjes’ in de hals en op de arm. De vraag van de verwijzende huisarts is of ze moeten worden verwijderd. De bultjes zitten er al jaren, vertelt de patiënt. Het ene zit ín de huid, het andere ligt óp de huid. Mogelijk gaat het om een onschadelijke atheroomcyste en een nevus of fibroom, denkt Sara. De patiënt heeft al vaker verschillende bultjes en ook littekenweefsel laten weghalen. En ‘net zo’n bultje’ was in 2010, tijdens een vakantie in Spanje, gaan ontsteken en uitgegroeid tot een tennisbal. Sara vraagt, kijkt, knijpt, drukt, wrijft en schrijft. Ze wil weten of en waarom meneer van de bultjes af wil. Hij is niet ongerust, maar vindt ze ‘vervelend’ en ‘ontsierend’.

Tekst: Daniëlle Kraft Beeld: Sake Rijpkema

Sara is een ondernemende co. Het wordt psychiatrie, dat weet ze al jaren. Ze nam eerder deel aan een project van het AMC in een vluchtelingenkamp in Jordanië en vertrekt binnenkort naar Malawi voor drie maanden tropengeneeskunde, haar keuzeco-schap. Dan nog een co-schap Huisartsen­ geneeskunde en tot besluit haar oudste co-schap bij Equator, onderdeel van de Arq Psychotrauma Expert Groep. Met ‘snijden’ heeft ze niet veel, ‘maar bij heelkunde gaat het ook om vragen, luisteren en kijken, om het verhaal van de patiënt en de beleving van zijn klachten. Dat spreekt me wel weer aan.’ Sara voelt zich thuis op de poli Heelkunde van het OLVG.

4 discours

maart 2014


BLIKVANGER

‘Het is licht en laagdrempelig. De artsen zijn heel toegankelijk en je mag veel. En ik heb hier mijn eigen spreekkamer. Dat is een luxe hoor!’ DÓEN De afdeling Heelkunde is blij met co-assistenten die eigen initiatief tonen en verantwoordelijkheid nemen, vertelt opleider Haverlag. ‘Wat wij onze co’s vooral willen meegeven is: ontwikkel hier vaardigheden, routines en zelfstandigheid. Niet kijken en meelopen, maar dóen.’ Voor Duco is dat doen het leukst op de OK, waar hij als zaalco drie dagen per week mag assisteren. ‘Als zaalco zit je vooral achter de computer, om verslagen uit te werken. Af en toe help je op de afdeling bij het bloedprikken en infusen aanleggen, om daar routine mee op te doen. Maar op de OK doe je mee aan het echte werk. Dat is spannender.’ De co staat er steriel, geeft instrumenten aan en knipt af en toe een hechtdraad door. ‘Tijdens een operatie zie en hoor je veel en ben je, hoe bescheiden ook, volwaardig lid van het team. Ik voel me er welkom en gewaardeerd.’ Kleine operatieve vaardigheden, zoals hechten en schroeven plaatsen, oefenen de co’s in het skillslab, dat het OLVG als teaching hospital heeft ingericht. NIETS DOEN Sara krijgt intussen op de poli wederom een vaag klachtenbeeld gepresenteerd. Een patiënte met ‘rare vlekjes’ op een galblaasecho, die vertelt over aanvallen van benauwdheid, maagpijn en een drukkend, misselijk en ­paniekerig gevoel. Ze heeft die aanvallen soms jaren niet en ze duren meestal niet langer dan een uur, ‘maar de laatste duurde heel lang en was heel eng’. Galstenen, galgruis? De galblaas verwijderen? Sara overlegt met de arts-assistent, die er tijdens het gesprek met de patiënt ook niet uitkomt. Samen vragen ze de gastro-intestinale specialist om advies. Wat wil de ­patiënt zelf, vraagt hij de co en de assistent. Niets doen is ook beleid, hoe moeilijk ook voor doeners. In overleg met de patiënt wordt besloten om een nieuwe echo te maken, met specifieke onderzoeksvragen.

‘Veel co’s vinden chirurgie leuker dan ze vooraf denken. Dat heeft te maken met ons botte imago. In de praktijk blijken we mee te vallen.’

Tijdens de (gratis) lunch in het personeelsrestaurant van het OLVG schuiven de co’s in een eigen hoek bij elkaar aan tafel. Ze wisselen algemene vragen en ervaringen uit. Duco is tussen de middag op zaal gebleven, omdat de bloedafname bij een oudere patiënte op de afdeling maar niet wil lukken. Daarna werkt hij de intakes van vanochtend uit. Sara hervat haar polispreekuur. Aan het einde van de middag is er de grote overdracht, waar Sara en Duco en de andere co’s hun patiënten van die dag presenteren: toch altijd weer een beetje spannend. ‘Soms stellen de chirurgen vragen waar je geen antwoord op hebt. Dat is ook de bedoeling, dat je ervan leert.’ —

5 discours

maart 2014


MASTER GENEESKUNDE

Een plusje voor de nieuwe master

LANGE TIJD hadden AMC’ers die spraken over ‘de nieuwe master’ moeite om een lach te onderdrukken. Het AMC en de UvA waren rijkelijk laat met de invoering van de bachelor-masterstructuur voor de opleiding Geneeskunde. Waar andere UMC’s al jaren een master Geneeskunde hadden, ging deze in het AMC pas in september 2012 van start. En hoewel de master toen wel degelijk ‘nieuw’ was, wekte het woord ten onrechte de indruk dat er in Amsterdam Zuidoost al jaren een master bestond. Inmiddels loopt de master Geneeskunde ruim anderhalf jaar en is de ‘nieuwe master’ gewoon ‘de master’. De eerste koudwatervrees is verdwenen. De master Geneeskunde draait op volle toeren en de ervaringen van betrokkenen zijn positief. Paul van Trotsenburg, naast kinderendocrinoloog hoofd van de master Geneeskunde, hoort ook positieve geluiden. ‘Studenten zijn enthousiast over de vernieuwingen die we hebben doorgevoerd in de laatste drie jaar van de geneeskundeopleiding. Maar er is nog wel veel werk aan de winkel. We hebben te maken met een groot aantal co-schappen en stageplekken. Het is een uitdaging om overal onze filosofie in te brengen.’ Die filosofie leunt grotendeels op CanMEDS, de in Canada ontwikkelde rollen en competenties die een afgestudeerd arts zou moeten beheersen. Studenten Geneeskunde worden geacht gedurende de master steeds meer van deze competenties, zoals communicatie, samenwerking en organiseren, op te pakken. Om deze leercurve te begeleiden zijn er een kleine twee jaar geleden een aantal nieuwe onderdelen geïntroduceerd. De meest populaire hiervan is het mentorprogramma, met daarin een belangrijke rol voor de Dedicated Masterdocent, een medisch specialist die drie jaar lang een vast groepje masterstudenten begeleidt. Ingrid Bistervels, tweedejaars masterstudent, is erg enthousiast over de begeleiding van haar Dedicated Masterdocent en de steun van het bijbehorende mentorgroepje. ‘Vooral in de beginperiode is de begeleiding fijn. Je hebt dan veel onderwijs en je weet nog niet goed wat je kunt verwachten van de co-schappen. Het is een onzekere tijd. Gelukkig krijg je juist dan veel begeleiding.’ Naarmate de co-schappen vorderen neemt het aantal contacturen met de mentorgroep en de Dedicated Masterdocent af. ‘En dat is prima’, zegt Ingrid. Hoewel… ‘Nu ik in het tweede jaar na moet denken welke richting ik na het halen van mijn bul op wil, zou een vast aanspreekpunt wel weer handig zijn. Maar als ik wil kan ik zelf een gesprek aanvragen met mijn Dedicated Masterdocent, dus de mogelijkheid is er wel.’ Van Trotsenburg is ook tevreden over de invoering van het mentorprogramma en de Dedicated Masterdocent. ‘Ik zou alleen willen dat we er meer hadden. Nu hebben we ongeveer zestig mentoren, maar we hebben er meer nodig. Eigenlijk vind ik dat elke medisch specialist Dedicated Masterdocent zou moeten zijn. Wat is er mooier dan jonge toekomstige artsen te begeleiden?’

De master Geneeskunde van het AMC draait nu ruim anderhalf jaar. Wat gaat er goed? Wat kan beter? En hoe ziet de toekomst van de master er uit? Tekst: Tim van den Berg Beeld: Fred van Diem

Een ander belangrijk element van de ‘nieuwe master’ is het just in time learning: studenten maken korte presentaties over ziektegeschiedenissen van patiënten, die ze zelf tijdens een co-schap hebben begeleid. Hiervoor duiken ze de boeken in om oude kennis op te frissen en nieuwe kennis op te doen. De presentaties worden gehouden voor, en nabesproken met collega-studenten en opleiders, waarmee theorie en praktijk nogmaals aan elkaar gekoppeld worden. Elk co-schap kent een aantal van deze onderwijsmomenten, soms met terugkomdagen in het AMC. Bistervels vindt het just in time learning ‘erg goed’. ‘Al verschilt het wel per co-schap wat er gedaan wordt aan deze onderwijsmomenten. De ene afdeling is actiever dan de andere.’ Een keer ging het ook mis juist dóór de komst van de master. Bistervels: ‘De afdeling dacht dat het AMC refe-

6 discours

maart 2014


MASTER GENEESKUNDE

Berrie Meijer

Ingrid Bistervels

reermomenten zou organiseren, waardoor die momenten wegvielen tijdens het co-schap. Terwijl men er in het AMC van uitging dat ze door de afdeling zelf werden georganiseerd.’ Ook Berrie Meijer, tweedejaars masterstudent (maar met een aangepast programma omdat hij anatomielessen geeft), kan over kinderziektes van de master meepraten. ‘Soms stond er een les gepland, maar was er geen docent. Ook moest iedereen in het mentorgroepje telkens een presentatie voorbereiden, terwijl er maar tijd was voor een paar presentaties. Dat was zonde van de voorbereiding. Gelukkig is dat snel aangepast. Nu hoef je alleen een presentatie voor te bereiden als je die ook echt geeft.’ Volgens Meijer is er door de organisatie hard gewerkt om deze opstartproblemen in de master zo snel mogelijk weg te werken. ‘Dat merk je echt. Veel bezoekjes aan de mentorgroepen, berichten op Blackboard. Ze doen echt wat met onze kritiek.’

‘Wij kunnen een affiliatieziekenhuis niet verplichten om op een bepaalde manier onderwijs te geven.’

Één ding waar Berrie zich aan stoort is nog onveranderd. De terugkomdagen, waarbij co-assistenten een dag onderwijs genieten in het AMC, zijn nog altijd behoorlijk vol gepland. ‘Soms heb ik vijf praatjes op één dag. Na drie ben ik al verzadigd. In het Flevoziekenhuis geven ze iedere middagpauze een halfuur onderwijs. Dat werkt een stuk prettiger.’ Hoofd van de master Van Trotsenburg kent de geluiden over de lange terugkomdagen, maar heeft nog geen plannen om er iets aan te veran-

7 discours

Paul van Trotsenburg

deren. ‘Een belangrijke reden om al het onderwijs te concentreren op één dag of dagdeel was de kritiek van opleiders dat de studenten iedere dag wel één of twee uur van de afdeling van het co-schap weg waren. Vaak was dat net als er iets belangrijks te doen was. Nu zijn de studenten vier dagen continu op de afdeling.’ Hoewel Van Trotsenburg een duidelijke voorkeur heeft voor onderwijs geclusterd in dagdelen, realiseert hij zich dat dat niet in alle affiliaties realiseerbaar is. ‘Het belangrijkste is dat elke co-assistent activerend onderwijs krijgt: bedside teaching en refereermomenten gebaseerd op de klinische praktijk.’ Het befaamde co-boekje moeten co-assistenten en opleiders hierbij helpen. ‘Maar het blijft lastig om op alle afdelingen hetzelfde onderwijsaanbod voor co-assistenten te krijgen’, aldus Van Trotsenburg. ‘Wij kunnen een affiliatieziekenhuis niet verplichten om op een bepaalde manier onderwijs te geven. Daarom moeten wij onze visie duidelijk proberen uit te leggen en opleiders overtuigen van het nut van activerend onderwijs.’ Het echt grote knelpunt van de master blijft de wachttijd voor masterstudenten voordat ze aan de co-schappen mogen beginnen. Door de overlap van co-schappen oude stijl en nieuwe (master) stijl is er een flinke vertraging ontstaan, die in sommige gevallen zelfs oploopt tot een jaar. ‘Dat is echt heel vervelend’, zegt Van Trotsenburg. ‘We hebben nu wel een lichte overcapaciteit van stageplekken, maar het duurt nog een tijd voordat de wachttijden echt zijn weggewerkt.’ Ondertussen staan de eerste veranderingen alweer op stapel. Samen met het VUmc wordt gewerkt aan een gezamenlijk derde masterjaar. Van Trotsenburg: ‘Dat heeft nog wat voeten in de aarde. We willen straks, in plaats van het oudste co-schap, een semi-artsstage aanbieden. Die duurt zestien weken in plaats van de acht weken die het oudste co-schap nu telt. Daarvoor hebben we dus meer plekken nodig. We hopen dat men daar in de periferie aan mee wil werken. Het biedt natuurlijk ook voordelen: een semi-arts zit aan het einde van de opleiding en kan in zestien weken een substantiële bijdrage leveren aan de zorg. Daar heb je als afdeling dus écht wat aan.’ —

maart 2014


SERIOUS GAMES

Spelenderwijs specialist worden Boeken als studiemateriaal? Ze zijn er niet kapot van, chirurg in opleiding Maurits Graafland en anesthesioloog Maartje van Haperen. En ze zijn niet de enigen. ‘Ik leerde de ruggenprik uit een boek, de studenten van nu kijken Youtube’, zegt Van Haperen. Er zijn meer opties voor digitaal leren: serious games. Tekst: Fija Nijenhuis

‘Studeren verandert echt. Boeken worden minder belangrijk.’

GRAAFLAND EN VAN HAPEREN zitten dicht op de ontwikkeling van een aantal serious games en zijn vanzelfsprekend vóór toepassing in de opleiding tot medisch specialist. Als oefenmiddel, toetsmiddel, allerlei mogelijkheden zien ze. Het voordeel ten opzichte van een boek? Met een serieus computerspel doe je kennis en vaardigheden op die tenminste blijven hangen. En uitdagen. De serious game Medialis is sinds een aantal maanden in gebruik bij veel arts-assistenten. Niet alleen jongeren zijn enthousiast. Graafland: ‘De specialisten vinden het ’t allervetst!’ Voor degenen die nog geen beeld hebben: Medialis is feitelijk een quiz die zowel op computer als smartphone gespeeld kan worden. Er zijn twee versies: een voor anesthesiologie en een voor chirurgie. De game schetst steeds een casus, waarna de speler een vraag moet beantwoorden binnen een bepaalde tijd. Voor anesthesiologie is het thema luchtwegmanagement, de chirurgievariant draait om behandeling van galblaasproblemen. En zoals er levels zijn in de gewone spelletjes, zo zijn er competentieniveaus in de serieuze varianten. Verslaving gegarandeerd dus. Of kennis via een computerspel beter en langer blijft hangen dan kennis die uit een boek is opgedaan, wordt nu getest onder gebruikers: chirurgen, anesthesiologen en artsen die in opleiding zijn voor deze specialismen. Immers, zegt Van Haperen, ‘je kunt pas iets implementeren als je weet dat het werkt’. Daarom is Medialis nog geen officieel onderdeel van de opleiding. Medialis is een van de vier concepten voor een serious game die een paar jaar geleden werden ontwikkeld tijdens een zogeheten ‘bootcamp’. Doel van deze intensieve, meerdaagse bijeenkomst voor digitale slimmeriken was serious games te maken die de patiëntveiligheid verbeteren. Een aantal voorstellen voor games die toen werden gepresenteerd zijn op dit moment, in nauwe samenwerking met game-ontwikkelaars, nog in de maak. Zo wordt er gewerkt aan een game die chirurgen laat oefenen met ‘situational awareness’, ofwel het leren multitasken tijdens een operatie. En met Airway Angels moeten spelers in een science fiction-setting de bemanning van een ruimteschip redden door op de juiste manier de

8 discours

maart 2014

luchtweg te controleren. Deze spellen zijn bewerkelijker om te maken dan Medialis, waardoor de ontwikkeling (die overigens volledig gefinancierd wordt door de rijksoverheid) de nodige tijd kost. Van Haperen meent dat games de toekomst hebben. ‘Nog niet iedereen is overtuigd, maar studeren verandert echt. Boeken worden minder belangrijk.’ Ook Graafland denkt er zo over. ‘Een boek is de laagste vorm van leren. Je onthoudt weinig. Een voordeel van een game is dat het interactief is en actief. Bovendien krijg je feedback.’ VOORZICHTIG POSITIEF De afdelingshoofden van Graafland en Van Haperen zijn voorzichtig positief over serious gaming. ‘Het is een interessante ontwikkeling’, vindt divisievoorzitter Chirurgie Dink Legemate. ‘Het past bij deze tijd en sluit goed aan bij hoe jonge mensen zich tegenwoordig ontwikkelen. Het is ook logisch om eerst op deze manier te oefenen en niet meteen op een patiënt.’ Legemate denkt dat serious gaming een meerwaarde kan hebben voor de opleiding tot specialist. ‘Theoretische kennis en stappen in een proces kunnen op deze manier goed aangeleerd worden en zijn een goede voorbereiding op de praktijk. Het is allemaal nog nieuw, het is nog afwachten of dit allemaal beklijft, maar mijn persoonlijke verwachtingen zijn hoog op dit gebied.’ Volgens Wolfgang Schlack, hoofd Anesthesiologie, sluit serious gaming ‘goed aan op de leerervaring die de computergeneratie al vanaf de kinderdagen heeft opgedaan’. Wel noemt hij de anesthesiologievariant van Medialis ‘duidelijk een eerste poging’ om kennis op deze nieuwe manier aan te bieden. ‘Dit soort producten wordt eerst nog verder ontwikkeld, waarna ze hun waarde moeten laten zien voordat ze een vaste plek kunnen krijgen.’ Serious games introduceren als extra leermiddel ziet hij voorlopig niet gebeuren. ‘Voor nog iets erbij, zonder andere activiteiten te vervangen, is helaas niet voldoende ruimte.’ Dat weten Van Haperen en Graafland ook. Het geld groeit niet aan de bomen. Tijd evenmin. Ze gaan dus gewoon verder met hun onderzoek. En verder moet de tijd leren of serious gaming een blijvertje is. —


COLUMN

Vele wegen leiden naar Rome Columnist Sarah Gans is bijna klaar met haar promotieonderzoek op de AMC-afdeling Heelkunde en vertelt in Discours over haar zoektocht naar een opleidingsplek. ‘Ik wil chirurg worden, hoe moet ik dat doen?’ Nieuwsgierig kijk ik op van mijn computer als ik mensen in de ruimte naast mijn werk­ kamer hoor praten. De vraag komt van een tweedejaars genees­ kundestudent (een junior co-assistent, oftewel juco) die net zijn eerste stappen in de kliniek heeft gezet. Een paar keer per jaar lopen er juco’s mee op de afdeling chirurgie, waarbij ze een kijkje nemen op de poliklinieken en de operatiekamers. Aan het eind van de dag worden de eerste ervaringen in een witte jas geëvalueerd. Ik luister stiekem mee naar de enthousiaste verhalen. Uitgebreid worden operaties, een traumaopvang of patiënten op de poli­kliniek beschreven. Sommige juco’s zijn direct enthousiast over het vak, anderen juist helemaal niet. Hun open en positieve houding, nog ongehinderd door de frustraties en twijfels waar elke arts wel eens mee te maken krijgt, werkt aanstekelijk. Ik denk terug aan een van mijn eerste ervaringen in de kliniek: een traumapatiënt werd binnengebracht. De perfecte samenwerking van het team, waarbij handelingen elkaar vliegensvlug opvolgden, en de spanning of de patiënt het zou overleven, maakten diepe indruk. Vanaf dat moment vertelde ik ook enthousiast over mijn ervaringen aan iedereen die het maar wilde horen. Ik schrik op uit mijn overpeinzingen en hoor nog net de supervisor aan de juco uitleggen dat promoveren zeker een pre is als je chirurg wil worden. Geen verrassend advies als je ziet hoeveel mensen er dagelijks, net als ik, in een hokje achter hun computer zitten. Maar hoewel jezelf onderscheiden belangrijk is, is promoveren zeker niet het enige dat je onderscheidend maakt. Uitblinken in iets anders dan wetenschap maakt ook onderscheidend. Het beste advies dat ik destijds kreeg: ‘Vooral doen wat jij leuk vindt, de tijd tot je sollicitatie is te lang om iets te doen waar je hart niet ligt.’

‘De perfecte samenwerking van het team en de spanning of de patiënt het zou overleven, maakten diepe indruk.’

9 discours

maart 2014


INTERVIEW

Model­~ student

Geen tijd voor bier op donderdagavond, niet even langs de Febo voor een vette hap. Het leven van topmodel Anouk Hagemeijer ziet er anders uit dan dat van veel andere studenten. Drie jaar lang liep ze modeshows en haalde tussendoor nog even haar geneeskunde­ tentamens in het AMC. ‘Ik heb een hekel aan het vooroordeel dat modellen dom zijn.’ Tekst: Anne Koeleman Beeld: Janus van den Eijnden

10 discours

maart 2014


INTERVIEW

HET IS MOEILIJK om Anouk Hagemeijer te spreken te krijgen, zeker nu ze het AMC tijdelijk heeft ingeruild voor de hectische modellenwereld. ‘Ik vertrek volgende week naar New York, daarvoor ben ik nog gewoon in Europa maar niet veel in Nederland’, zegt ze bij het maken van een afspraak. Maar ergens in haar drukke schema vindt ze toch nog tijd om over de telefoon te vertellen hoe het voelt om topmodel te zijn en tegelijkertijd te werken aan een carrière als arts. Waar zit je op dit moment? ‘Ik ben weer terug in Nederland, op dit moment zit ik in de trein. De afgelopen maanden zijn heftig geweest, van de New York fashion show tot Milaan. Over een week zit ik weer in de VS.’ Wat trekt je aan in het modellenvak? ‘Net als werken in de gezondheidszorg is het een baan vol stress en lange uren, maar het is een heel andere wereld. Ik werk vooral op de catwalk en voor fotoshoots. Voor een shoot werkt er iemand aan mijn kleren, iemand aan mijn make-up, iemand aan mijn haar en zelfs iemand aan mijn nagels. Ze werken allemaal samen aan één concept en ik ben degene waar ze hun creatie mee maken. Gisteren bijvoorbeeld, in Parijs, werd ik uitgedost als een samoeraistrijder. Het is heel bijzonder om een onderdeel te zijn van die creativiteit. Het is hard werken, maar ik ben blij dat ik dit soort dingen mee mag maken.’ Hoe ben je op het idee gekomen om model te worden? ‘Ik ben eigenlijk nooit zelf op het idee gekomen. Toen ik net zestien was gaf een vriendin mij, buiten mijn weten om, op voor de modellenwedstrijd Elite Model Contest. Ineens werd ik door de organisatie gebeld of ik model wilde worden. Ik heb uiteindelijk besloten mee te doen aan de wedstrijd en eindigde bij de laatste tien. Dat was best een presentatie. Mijn ouders zeiden: ‘Misschien heb je wel potentie, waarom verdiep je je er niet in?’ Daarop heb ik me ingeschreven bij een bureau en begon het balletje te rollen. Op de middelbare school werkte ik in de zomers, daarna heb ik twee jaar fulltime als model gewerkt.’ Waarom heb je besloten om geneeskunde te gaan studeren? ‘Dat heb ik altijd al willen doen. Geneeskunde studeren was meer mijn droom dan model worden. Na een paar jaar op de catwalk had ik dat eigenlijk wel een beetje gehad. Dus toen heb ik me aangemeld voor geneeskunde in het AMC en in de afgelopen drie jaar mijn bachelor gehaald. Vooral het laatste halfjaar was lastig. Ik miste het modellenbestaan en nam veel opdrachten aan. Ik deed al mijn schoolwerk in de trein. Ik besefte dat ik mijn co-schappen niet kan combineren met het modellenwerk, dus heb ik mijn master uitgesteld. Ik ben nu 24 jaar en kan nog even alles halen uit het model zijn. Over een paar jaar lukt dat niet meer. Er zit toch een houdbaarheidsdatum aan het werk.’

hoe ik gezond mijn beroep kan uitoefenen en heb een personal trainer gehad die me alles vertelde over voeding. Ik ken eigenlijk vooral mensen in deze wereld die juist heel gezond leven.’ Is het normaal voor modellen om te studeren? ‘Ik ken veel modellen die een studie volgen of hebben gevolgd. De meeste daarvan zijn Nederlandse meisjes, maar ik ken ook studerende modellen uit bijvoorbeeld Canada of Groot-Brittannië. Meisjes die dat kunnen willen zich ook intellectueel ontwikkelen. Ik denk dat de Nederlanders wel nuchterder zijn en meer nadenken over de toekomst.’ Dus het vooroordeel dat modellen dom zijn klopt niet? ‘Ik vind het jammer dat mensen vaak denken dat modellen dom zijn. In elke branche zitten mensen die slim zijn en mensen die wat dommer zijn. Mensen die modellen meteen associëren met dom vind ik zelf vrij oppervlakkig. Modellen hebben vaak veel te vertellen en zijn ambitieus en creatief. Veel van hen schrijven of doen vrijwilligerswerk naast hun baan.’ Wat gebeurt er met modellen die niet kunnen doorleren als hun ‘houdbaarheidsdatum’ is verstreken? ‘In principe kun je modellenwerk doen zolang je er goed uit blijft zien. Voor de meeste meiden geldt dat ze na hun 27ste of 28ste moeten stoppen. Ik weet niet precies wat degenen doen die niet hebben doorgeleerd. Ik weet wel dat als ze tot die leeftijd op dit niveau modellenwerk hebben gedaan, ze financieel binnen zijn. Daarna kunnen ze vrijwilligerswerk gaan doen, of trouwen en kinderen krijgen. Ze hoeven ze zich de rest van hun leven in elk geval geen zorgen meer te maken over geld.’ Wat zijn jouw toekomstplannen? ‘Op de korte termijn wil ik me naast mijn modellenopdrachten verdiepen in gezondheid, maar dan buiten de voorgeschreven stof van geneeskunde om. Ik ben nu bezig om een blog op te zetten over wat voeding doet met je lichaam. Dankzij mijn personal trainer ben ik daarvan onder de indruk geraakt. Je kunt de blog volgen op letstalkfood.net. Over een paar jaar hoop ik mijn co-schappen te lopen om te zien wat me aantrekt binnen de geneeskunde. Nu ik het er over heb mis ik het eigenlijk wel, de geneeskundeboeken en het nadenken, maar ik heb nou eenmaal geen tijd om co-schappen te lopen naast mijn baan. Het is soms jammer dat mijn twee werelden zo slecht te combineren zijn…’ —

‘Mensen die modellen meteen associëren met dom vind ik zelf vrij oppervlakkig’

Bij de modellenwereld denken mensen aan drugsgebruik, feestjes met veel alcohol, anorexia en ongezonde stress voor jonge meisjes. Is het geen rare plek voor een geneeskundestudent? ‘Dat soort dingen komen zeker voor. Het nadeel van de business is dat het vooral om uiterlijk draait. Meisjes kunnen zich snel onzeker voelen en dat uit zich in bijvoorbeeld eetproblemen of alcoholproblemen. Maar ik zie het in mijn directe omgeving niet veel gebeuren. Bij jonge meiden gaat hun moeder vaak mee als agent. Die moeders letten erop dat hun dochters niet te gestresst raken. En de meisjes blijven naar school gaan, zodat ze toch nog structuur in hun leven hebben. Ikzelf krijg goede begeleiding over

11 discours

maart 2014


OPLEIDINGSETALAGE

Shoppen voor een stage Etalages kijken, een beetje langs de uitgestalde koopwaar lopen, het aanbod vergelijken en uiteindelijk een keuze maken. Ook aiossen kunnen op deze manier shoppen. Sinds een aantal jaren kunnen ze bij de Opleidingsetalage terecht om zich te oriÍnteren voor hun differentiatiestage. Maar werkt de Opleidings­ etalage wel? Tekst: Jasper Enklaar Beeld: Anne Huijnen

12 discours

maart 2014


OPLEIDINGSETALAGE

net zo belangrijk. Assistenten kijken breder en daarbij is de etalage één onderdeeltje.’ Het AMC heeft vanaf het begin meegedaan aan de opleidingsetalage. Het aanvankelijke enthousiasme is echter wat bekoeld. Op de website wordt wel informatie ververst en toegevoegd, maar niet heel actief. Busch: ‘We houden nu een beetje de status quo aan. Ik weet niet of het veel gaat opleveren.’

DE OPLEIDINGSETALAGE is in 2010 opgezet, vanuit de roep van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om meer transparantie en concurrentie tussen de opleidingen van ziekenhuizen. Concurrentie tussen gehele medische opleidingen bleek lastig, maar concurreren op differentiatiestages (van een halfjaar tot een jaar) binnen de opleiding moest wel lukken. Het idee is dat deze concurrentie kwaliteitsverhogend werkt. De aiossen zelf kunnen een betere keuze maken voor hun opleiding, omdat ze in staat zijn het aanbod te vergelijken en te beoordelen. Het etalageproject kreeg aanvankelijk subsidie voor een vierjarige pilot. In december verlengde het ministerie de subsidie. De Opleidingsetalage gaat nu in ieder geval tot eind 2015 door. Ook de wetenschappelijke verenigingen die nog niet meedoen, moeten binnenkort een plekje in de etalage krijgen, zodat straks alle medisch-specialistische vervolgopleidingen vertegenwoordigd zijn. Sinds het begin van de Opleidingsetalage is het aanbod behoorlijk gegroeid. Van de 27 wetenschappelijke verenigingen doen er nu 17 mee. Er staan bijna 1150 verschillende stages in de landelijke opleidingsetalage, de bezoekcijfers stijgen nog elk maand en hebben een niveau van tegen de 5000 bereikt. Volgens Olivier Busch, chirurg in het AMC en voorzitter van het Onderwijsinstituut Medisch Specialistische Opleidingen (OMSO), geven de etalages wel een beter inzicht in wat aiossen ergens kunnen leren, maar hij geeft eerlijk toe dat het ook een beetje ‘window dressing’ is. Hij twijfelt over de ­effectiviteit. ‘Ik denk dat assistenten relatief weinig naar de etalage kijken en zich er niet door laten leiden. Het gebeurt nog te weinig dat iemand naar aanleiding van een etalage om aanpassing van het opleidingsschema vraagt. Uiteindelijk gebruiken de assistenten hun eigen kanalen en laten ze zich niet alleen door inhoud leiden. Ze gaan zeker bewuster om met hun keuzes, maar ze bellen hun maatje die ergens op een afdeling zit om te horen hoe het daar werkelijk is. Dat informele circuit is

TREK RICHTING DE RANDSTAD Bij de start van de Opleidingsetalage had men het idee dat de toegenomen keuzevrijheid van de aios zou leiden tot een grotere mobiliteit. Busch: ‘In het AMC dachten we: we trekken nu nog veel betere aiossen naar ons toe. Dat is niet gebeurd.’ Omdat aiossen bovendien een rugzakje aan geld meenemen, leefde ook de vrees dat instellingen hen met aantrekkelijke etalages van elkaar zouden ‘afpakken’ vanwege de inkomsten. Ongegronde vrees, zo blijkt nu. De mobiliteit valt mee en de voorspelde trek richting de Randstad treedt niet op. Ook in Groningen ging men aarzelend met de etalage van start. De eerste twee jaar werd er nauwelijks wat aan de Opleidingsetalage gedaan, omdat opleiders er de voordelen niet van inzagen. Dat is veranderd. Inmiddels heeft het UMCG zo’n zestig stages online staan. Rienk Dekker, revalidatiearts in het UMCG en stagecoördinator: ‘Bij veel specialismen keek men in het begin de kat uit de boom, bang dat er onrust zou ontstaan door de wisselingen van assistenten. Nu is duidelijk dat het veel genuanceerder ligt: bij ons is er geen enkele aios die gebruik heeft gemaakt van een stage elders.’ In Groningen leert de ervaring dat de mobiliteit tussen regio’s niet echt wordt aangezwengeld door de differentiatiestages. Wel de mobiliteit binnen de OOR-regio. Dekker was in zijn specialisme de eerste met een differentiatiestage in de opleidings­ etalage. Hij is enthousiast. ‘Het is een mooie manier voor opleiders om hun aandachtsgebied uit te dragen en voor assistenten om te zoeken naar stage die een gouden randje aan hun opleiding geeft.’ Ook in een andere geografische uithoek, Maastricht, is geen sprake van een ‘Randstad-effect’. ‘Daar waren we, in alle eerlijkheid, wel een beetje bang voor, maar dat maken we heel weinig mee’, vertelt Laurents Stassen, opleider heelkunde en opleidingsdirecteur medische vervolgopleidingen bij het MUMC. ‘De assistenten zijn honkvaster, of regiovaster, dan wij hadden ingeschat.’ In Maastricht is men vanaf het begin met de opleidingsetalage aan de slag gegaan, maar er wordt inmiddels getwijfeld over het effect. ‘Wij hebben onze etalages bij de start direct ingevuld,’ zegt Stassen, ‘maar we hebben sterk de indruk dat de etalage heel weinig gebruikt wordt.’ Net als Busch

13 discours

maart 2014

wijst hij op het belang van het informele circuit. ‘Zeker binnen het hechte chirurgisch netwerk weten assistenten heel goed waar wat te halen is. Daar hebben ze de etalage niet voor nodig.’ De ervaring maakt dat Stassen ‘genuanceerd terug­houdend’ is over het nut en de werking van de opleidingsetalage. Bovendien: ‘De etalage bepaalt niet het plezier dat ik heb in het opleiden en onze ambitie om de beste opleiding neer te zetten. Kwaliteit vind ik heel belangrijk. Maar daar hebben we inmiddels allerlei instrumenten voor. Daar hebben we de etalage niet voor nodig.’ LASTIGE FASE Joanne Fokkema doet in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis promotieonderzoek naar het invoeren van veranderingen in de medische vervolgopleiding. In opdracht van de Orde van Medisch Specialisten evalueert zij de Opleidingsetalage. Ze herkent het verschijnsel dat mensen die in het begin enthousiast waren, nu vinden dat er weinig op gang komt. ‘Dit is een lastige fase voor het project. Maar van vernieuwingen in medisch onderwijs is bekend dat het jaren duurt voordat je de effecten in de praktijk merkt. De bedoeling van dit project was niet dat opleiders zoveel mogelijk stages gaan etaleren omdat het moet, en al helemaal niet dat zoveel mogelijk assistenten gaan verhuizen door het land. De bedoeling was om op deze manier aandacht voor de kwaliteit van het opleiden te stimuleren en om arts-assistenten bewuster stages te laten kiezen die beter passen bij hun toekomst.’ De etalages zijn slechts een middel om het kwaliteitsdenken te bevorderen, benadrukt ze, geen doel op zich. ‘Iedereen is er nog mee aan het oefenen. We hebben alleen de basisvoorwaarden geschapen. Dus doe ermee wat je vanuit je eigen professionele oogpunt waardevol vindt, maar neem de tijd en zie wat er gebeurt.’ —

‘Zeker binnen het hechte chirurgisch netwerk weten assistenten heel goed waar wat te halen is. Daar hebben ze de etalage niet voor nodig.’


TOLKENTRAINING

Leren praten via een omweg

Artsen rommelen liever wat aan dan dat ze professionele tolken inschakelen, blijkt uit onderzoek. Het verplichte practicum ‘Omgaan met een taalbarrière’ moet de koudwatervrees wegnemen. Tekst: Catrien Spijkerman Beeld: Sake Rijpkema

IN LANGZAAM ARABISCH legt de voice-over iets uit. Je kunt horen dat de stem moeite doet zich verstaanbaar te maken, maar de vierdejaars geneeskundestudenten ontgaat iedere betekenis. Ze zien een plaatje van twee mannen aan een tafel, de één is overduidelijk de dokter, de ander de patiënt. Dan verschijnt, naast allerlei Arabische tekens, kort de website ‘diabete.ma’ in beeld - het enige houvast. Docent Kirsten Langeveld stopt het filmpje. ‘Jullie snappen natuurlijk waarom ik dit laat zien. Zo voelt het dus een patiënt te zijn die de taal niet beheerst’, zegt ze. ‘Kan iemand mij kort uitleggen wat diabetes is?’ Stilte in de zaal. ‘Een stofwisselingsziekte’, probeert iemand. ‘Dat is alles? Zou je dat nog beter kunnen uitleggen?’, vraagt Langeveld. ‘Dat je je bloedsuikerspiegel niet goed kunt regelen’, zegt een ander. Langeveld knikt aarzelend, niet helemaal tevreden. ‘Je ziet, zelfs in je eigen taal is het moeilijk zoiets uit te leggen.’ Sinds anderhalf jaar is het practicum ‘Omgaan met een taalbarrière’ een verplicht onderdeel van de masterfase van de geneeskundeopleiding in het AMC. Uit onderzoek blijkt namelijk dat een taalbarrière een negatieve invloed heeft op de gezondheid van patiënten, vertelt Jeanine Suurmond, die op de afdeling Sociale Geneeskunde werkt en het practicum samen met

14 discours

collega’s heeft opgezet. ‘Amerikaans onderzoek wijst uit dat patiënten die een andere taal spreken de diagnose en de medicatievoorschriften minder goed begrijpen dan patiënten die dezelfde taal spreken als de arts. Bovendien hebben anderstalige patiënten meer kans op vermijdbare fouten en moeten ze meer diagnostische tests ondergaan.’ Bij de spoedeisende hulp krijgen ze minder snel een vervolgafspraak, maar ze worden eerder in het ziekenhuis opgenomen. Waarschijnlijk omdat artsen het zekere voor het onzekere willen nemen. En dat leidt weer tot onnodig hogere kosten. Toch wordt er nog te weinig gebruik gemaakt van professionele tolken, vertelt Suurmond. ‘Artsen rommelen liever wat aan dan dat ze een echte tolk inschakelen, blijkt uit onderzoek.’ Suurmond deed met haar collega’s kleinschalig onderzoek om uit te vinden hoe dat komt. ‘Artsen denken dat het veel tijd kost om een tolk in te schakelen, ze overschatten de taalvaardigheden van hun patiënt, ze denken dat een tolk alleen nodig is bij héél ingewikkelde gesprekken, ze menen dat een familielid van de tolk ook prima kan dienstdoen als tolk, of ze denken dat de patiënt zelf een tolk inschakelt als hij dat nodig vindt. Het zijn allemaal misvattingen.’ Die misverstanden zijn relatief makkelijk recht te zetten. ‘Het practicum is dan ook helemaal niet moeilijk. Het gaat er vooral om koudwatervrees weg te nemen.’ INFORMELE TOLKEN Als artsen al een vertaler inschakelen, maken ze vaak gebruik van een familielid van de patiënt, vertelt Langeveld de studenten. Voorafgaand aan het practicum moesten de studenten een e-learning doen waarin de nadelen van ‘informele tolken’ aan bod kwamen. Langeveld: ‘Intuïtief lijkt het een goede keuze: het familielid is een vertrouwd persoon voor de patiënt, en hij komt vaak tóch al mee.’ Een informele tolk heeft echter veel nadelen. ‘Schaamte kan een rol spelen. Een familielid vertaalt misschien niet alles, omdat hij de patiënt wil beschermen. De patiënt durft op zijn beurt niet openlijk over zijn klachten te praten. Wanneer de kinderen optreden als tolk, is het bovendien maar de vraag of zij de moedertaal van hun ouders genoeg beheersen.’ Met formele tolken heb je die problemen niet. ‘Pro-

maart 2014


TOLKENTRAINING

fessionele tolken zijn niet emotioneel betrokken, mengen zich niet in de discussie, vertalen ieder woord en ze hebben een geheimhoudingsplicht.’ Denk nou niet dat het ‘gedoe’ is een tolk in te schakelen, houdt Langeveld de studenten voor. ‘Kennen jullie het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland? Je belt dat centrum, zegt welke taal je nodig hebt en binnen een paar s­ econden heb je een tolk aan de lijn. Zo makkelijk!’ En dan nog iets: ‘In de wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst staat dat de arts de plicht heeft begrijpelijke informatie te geven’, aldus Langeveld. ‘Met andere woorden: jij bent verantwoordelijk als de patiënt je niet snapt.’ Verwarring in het lokaal. ‘Maar als de patiënt nou geen geld heeft voor een tolk? Ze worden toch niet meer vergoed?’, vraagt een student. Langeveld knikt alsof ze deze vraag al verwacht had. ‘Sinds 2012 vergoedt de overheid inderdaad geen tolken meer. Veel ziekenhuizen hebben daarom een eigen potje opgezet voor tolken. Geld is geen excuus.’ VAN ALLES MIS Toch is met een professionele tolk nog niet alles opgelost. Lang niet alle artsen weten namelijk met de tolken om te gaan. Sadiye Demirbilek (22), geneeskundestudent aan de Erasmus Universiteit, ondervond dit aan den lijve toen ze tolkte voor Turkse patiënten in een pilotproject voor tweetalige geneeskundestudenten. ‘Er ging van alles mis. Artsen stelden me niet voor aan de patiënt en vertelden zelden wat het doel van het gesprek was. Dat leidde tot verwarring en onnodig tijdverlies. Vaak richtten de artsen zich volledig op mij. Ze praatten niet met de patiënt, maar over de patiënt. De patiënt zat er maar een beetje verlaten bij. Heel ongemakkelijk.’ Demirbilek wijdde haar keuze-onderzoek in het vierde jaar aan het onderwerp. Ze vindt dat een cursus omgaan met tolken verplicht onderdeel zou moeten zijn van het curriculum. Nu is dat alleen nog in het AMC het geval. Demirbilek ondervroeg 85 geneeskundestudenten van het Erasmus en concludeerde dat 90 procent scholing over het onderwerp noodzakelijk vond. Ook liet ze 29 studenten oefenen met een simulatiepatiënt en concludeerde dat er inderdaad veel misging.

15 discours

Tijdens het practicum bij Langeveld mag student Peter de Graaff (24) oefenen ten overstaan van zijn studiegenoten. Hij zit tegenover een groot scherm waarop tolk Wilma El Barrah is geprojecteerd. Er is verbinding via Skype. El Barrah doet zich voor als een Marokkaanse patiënt, De Graaff belt een tolk om haar te kunnen begrijpen. Het begin van het gesprek verloopt rommelig: de drie praten tegelijk en zwijgen vervolgens tegelijk. De Graaff kijkt verward wanneer de tolk een Arabisch verhaal afsteekt: wat is ‘ie nou aan het vertalen? Maar al snel krijgt het driegesprek structuur. De Graaff stelt een vraag, de tolk vertaalt, de patiënt antwoordt en het antwoord komt weer in het Nederlands bij De Graaff terug. ‘Zou mevrouw kunnen

‘Artsen praatten niet met de patiënt, maar over de patiënt. De patiënt zat er maar een beetje verlaten bij. Heel ongemakkelijk.’ aanwijzen…’ De Graaff onderbreekt zichzelf. ‘Ik bedoel: zou u kunnen aanwijzen waar de pijn zit?’ Hij let goed op dat hij direct contact houdt met de patiënt en zijn aandacht niet verschuift naar de tolk. Na afloop zijn Langeveld en El Barrah tevreden. ‘Je stelde korte vragen en je maakte goed oogcontact met de patiënt’, zegt Langeveld. De Graaff vond het ‘wennen’. ‘Je praat eigenlijk via een omweg. Soms wilde ik nog iets aan mijn vraag toevoegen, maar dat kon niet meer omdat de tolk al aan het praten was.’ Hij ziet daarin ook een voordeel: ‘Terwijl de tolk praat, kan ik nadenken wat ik verder nog wil weten.’ Het viel eigenlijk reuze mee, concludeert hij. ‘Ik zou er niet voor terugschrikken om in de toekomst die tolkentelefoon te bellen.’ —

maart 2014


HET DILEMMA

Met welke dilemma’s wordt er geworsteld binnen het geneeskundig onderwijs? In deze rubriek legt een co-assistent, aios of opleider zijn of haar probleem op tafel. Een panel van drie experts geeft vervolgens advies.

Het Dilemma

Het Dilemma Tekst: Andrea Hijmans Beeld: Van Lennep

In deze aflevering: Wel of niet promoveren om in opleiding te komen? DIEUWERTJE HOORNSTRA hoopt straks internist te worden. De co-assistent vindt onderzoek doen ‘echt geweldig’ en denkt dat promoveren ‘zeker meerwaarde’ heeft. Toch zei ze ‘nee’ toen haar na zes maanden co-schappen een promotieplaats werd aangeboden, nota bene bij Inwendige Geneeskunde. Ze staat achter haar beslissing maar kende ook twijfels. ‘Gooi ik niet mijn eigen glazen in?’ ‘Kort na mijn co-schap Interne kreeg ik een mailtje: een van de onderzoekers van de afdeling zocht een promovendus. Of ik interesse had. Een groot compliment natuurlijk en bovendien een uitstekende carrièremove. Een promotie zou mijn kansen op een opleidingsplaats zeker vergroten.’ Toch wogen de nadelen uiteindelijk zwaarder.

‘Om te beginnen had ik mijn bedenkingen bij het onderwerp: elektrolyten, c.q. een nieuw natriumkanaal. Interessant en belangwekkend, maar niet echt ‘mijn ding’. Was het verstandig mij vier jaar te storten op iets dat mijn hart niet echt sneller deed kloppen? Mijn nichtje, al bezig met promoveren, vroeg ik advies. Zij benadrukte dat je enthousiast moet zijn over het onderzoeksthema, anders duurt vier jaar wel erg lang. Daarnaast speelde mijn leeftijd een rol. Ik studeerde hiervoor Biomedische wetenschappen en ben 28. Promoveren betekende per definitie extra studievertraging. Was het dat waard? Ik vond uiteindelijk van niet. Maar eigenlijk had ik vooral het gevoel dat dingen gebeurden in de verkeerde volgorde. Als het aan mij ligt word ik éérst specialist en pas

16 discours

maart 2014

daarna, via bijvoorbeeld een promotieonderzoek, super­specialist.’ De druk om te promoveren is groot, vindt Hoornstra. ‘Een opleidingsplaats verwerven is moeilijker dan voorheen. Dat merk je al tijdens de co-schappen. Iedereen wil opvallen, probeert het hoofd boven het maaiveld te steken. En dus kun je maar beter zo snel mogelijk een proefschrift afleveren. Collega-studenten zeggen dat ook gewoon hardop: ‘Ik promoveer, want dan heb ik meer kans om in opleiding te komen.’ Maar dat is toch niet het doel van onderzoek doen? Misschien moeten opleiders minder nadruk leggen op een doctorsgraad en wat meer op de vraag: ‘Wordt deze mevrouw of meneer straks een goede dokter?’ De meeste artsen gaan immers de kliniek in, niet het lab.’


HET DILEMMA

Wat zegt het panel? Hans Romijn, hoogleraar Inwendige Geneeskunde:

Maarten van den Berg, promovendus:

Otto van Delden, hoogleraar en opleider Radiologie:

‘Onze taak als opleiders? De beste internisten van morgen zien te vinden. Zijn dat altijd mensen met een doctorsgraad? Dat denken veel studenten, maar het antwoord is ‘nee’. Probeer wel te laten zien dat je het in je hebt om een goede specialist te worden. En dat is vaak gemakkelijker als je iets extra’s hebt gedaan, iets wat buiten het reguliere traject valt. Sommige studenten bedrijven topsport naast hun studie en maken daarmee duidelijk dat ze over doorzettingsvermogen beschikken. Anderen vallen op tijdens de co-schappen door grote interesse, werklust of inzicht. Weer anderen doen er een tweede studie naast. Of ze zijn gepromoveerd. Uiteindelijk draait het om motivatie, inzet en talent.’ Promoveren louter en alleen om je opleidingskansen te vergroten vindt Romijn geen goed idee. ‘Het zijn kostbare jaren, zo tussen je 25e en je 30e. Daarin word je gevormd als mens. Ga daar dus zorgvuldig mee om. Onderzoek doen naar een onderwerp waar je weinig affiniteit mee hebt: ik raad het af.’ Maar verder is hij vooral genuanceerd. Eerst promoveren, dan specialiseren? Of juist omgekeerd? Het heeft alle­bei z’n voors en z’n tegens. ‘Begin je met een specialisatie en promoveer je later, dan heb je aan het eind vier jaar meer klinische ervaring dan iemand die eerst promoveert. Daar is best wat voor te zeggen. Anderzijds: specialisten zijn vaak te duur voor een promotieplaats.’ Voor grote twijfelaars ziet Romijn een lichtpuntje: ‘Bedenk wel: je mag je opleiding maximaal drie jaar onderbreken. Die tijd kun je gebruiken om te promoveren, of om een interessante stage te lopen in een buitenlands ziekenhuis’. Samenvattend: iedereen zal op persoonlijke gronden zijn eigen afwegingen moeten maken. ‘Denk heel goed na over de effecten op je loopbaan, maar ook over de gevolgen voor je sociale leven, over wie je bent en wat je wilt met je studie. En kom je er echt niet uit? Ga gewoon eens praten met een opleider.’

Na de zomer begint Maarten van den Berg in Leiden aan zijn opleiding tot MDL-arts. Hij is dan, als het goed is, net gepromoveerd binnen Maag- Darm- en Leverziektes - een beetje tot zijn eigen verbazing. Bij welk specialisme zijn hart lag wist de bijna-doctor vrij snel, maar een promotie zat niet direct in de planning. Sterker nog: Van den Berg wilde het liefst agnio worden. ‘Eerst een tijdje echt dokteren; iets waar ik in de co-schappen al aan had geroken. Paul Fockens, hoofd MDL, wist mij te overtuigen: “Dokter ben je je hele leven, een promotietraject voegt echt iets toe aan je loopbaan. En het is leuk!” Toen ik aan het eind van mijn co-schappen twee aanbiedingen kreeg, heb ik ja gezegd tegen het voorstel dat het meest bij mij paste.’ Promoveren wilde hij ‘sowieso’. ‘Ik kom uit een artsengezin, mijn ouders zijn geen van beiden gepromoveerd. Mijn vader, overigens de beste dokter die ik ken, vindt dat achteraf gezien wel jammer. Ook ik vind dat promoveren er een beetje bij hoort. Als arts moet je proberen de geneeskunde verder te helpen, bijvoorbeeld via onderzoek.’ Van den Berg staat dan ook achter zijn keuze. ‘Over de timing twijfel ik wel eens. Kun je een promotietraject niet beter wat naar achteren schuiven? Dan heb je meer klinische ervaring en weet je beter waar je voor kiest. Nu spring je als promovendus vaak op een rijdende trein, word je vooral geleid door de interesse van anderen. Maar spijt? Zeker niet.’ Speelde carrièreperspectief een rol in zijn keuze? ‘Bij veel specialismen, zowel binnen als buiten het AMC, kom je niet binnen zonder doctorsbul. Een proefschrift vergroot je opleidingskansen.’ En ja, hij merkt ook dat studenten zich, in de strijd om de schaarse opleidingsplekken, steeds meer en steeds vroeger ‘in de kijker willen spelen’. ‘Sommigen gaan in hun eerste jaar ‘onderzoek’’ doen. In de praktijk vaak niet meer dan gegevens invoeren in een database ‘omdat het goed is voor je CV’. Dat kan de bedoeling niet zijn.’

‘Een promotie is best een goede binnenkomer’, moet hoogleraar Radiologie Otto van Delden toegeven. ‘Als je bereid bent om drie of vier jaar van je leven te wijden aan een onderzoek op een bepaald vakgebied, dan laat je in elk geval zien dat je daarvoor oprechte interesse hebt.’ Bovendien zegt het iets over je capaciteiten. ‘Om een promotie tot een goed einde te brengen moet je zelfstandig kunnen werken, beschikken over onderzoeksvaardigheden en goed kunnen plannen. Dat boekje moet natuurlijk wel af binnen de tijd die ervoor staat.’ Een promotie is, met andere woorden, een ‘proeve van bekwaamheid’ en daarmee ook een ‘heel behoorlijke voorspeller’ van de kans op een succesvolle specialisatie. Een noodzakelijke voorwaarde om in opleiding te kunnen komen is het echter niet. ‘Ruim de helft van onze bijna-specialisten is gepromoveerd, anderen hebben bijvoorbeeld een tijdje in de kliniek gewerkt of kortlopend onderzoek verricht.’ Net als collega-opleider Hans Romijn signaleert Van Delden dat aspirant-specialisten vrijwel allemaal ‘iets extra’s’ hebben gedaan. Dat sluit aan bij een maatschappelijke trend. ‘Er lijkt inderdaad sprake van een rat race: wie heeft het mooiste cv? ‘En dat begint steeds vroeger, zelfs al vóórdat mensen aan een studie beginnen. En daarom heeft iedereen tegenwoordig op topniveau gehockeyd, veel gereisd of arme kindertjes in ontwikkelingslanden geholpen tijdens de zomervakantie. Cv-inflatie? Ik vrees van wel.’ Dus toch maar strategisch promoveren? ‘Tegen aspirant-promovendi zeggen we: “Als je je hart er niet in kunt leggen, doe het dan niet. Jezelf jarenlang opsluiten met data en je patiëntenformulieren houd je dan niet vol”. Ik denk overigens niet dat het vaak gebeurt. Integendeel: de meeste promovendi leggen hun hele ziel en zaligheid in hun onderzoek.’ Kun je ook een goede dokter worden zonder die bul? Van Delden: ‘Er zijn mensen die beslist niet willen promoveren, maar hopen gewoon een uitstekende allround arts te worden. Ook daarvan hebben we er een aantal in opleiding gehad. Sommigen waren echt stééngoed.’

Heeft u ook een (onderwijskundig) dilemma? Mail dan naar de redactie van Discours: discours@amc.nl.

17 discours

maart 2014


COACH DE CO

Coach en leerling tegelijk De AMC-cursus Coach de Co, waarin aiossen meer leren over het begeleiden van co-assistenten, is vernieuwd. Arts-assistenten leren nu ook hoe ze de begeleiding voor zichzelf leuker kunnen maken. ‘Aiossen moeten gaan zien dat ze ook iets uit de co kunnen halen.’ Tekst: Suzanne Bremmers Beeld: stockfoto

18 discours

maart 2014


COACH DE CO

VEEL AIOSSEN vinden het begeleiden van co-assistenten niet het leukste onderdeel van hun opleiding. Roosmarijn van der Stap, derdejaars aios kindergeneeskunde in het OLVG, denkt daar anders over. Ze vindt het juist gezellig en leuk om co-assistenten te begeleiden. Het enige nadeel is dat ze nooit genoeg tijd heeft voor al die co’s. Op sommige dagen heeft ze een nieuwe medewerker onder haar hoede, een oudste co en een gewone co. Van der Stap: ‘Vooral de gewone co is in de hectiek van alledag al snel een ondergeschoven kindje. Ik weet nu dat het op razend drukke dagen beter is om die even ergens anders te stallen.’

‘We weten dat de overgang van aios naar specialist best heftig kan zijn. Het scheelt je straks tijd en moeite als je nu al werkt aan je teaching skills.’ Van der Stap volgde in november vorig jaar de cursus Coach de Co, een training van een dag waarin aiossen leren feedback geven, te weten komen wat co-assistenten eigenlijk moeten leren en (nieuw in de cursus) hoe ze door het begeleiden van co’s zelf betere artsen kunnen worden. De aiossen leren namelijk te werken aan hun eigen opleiderscompetenties. Van der Stap zag dat de training werkte: een co-assistent merkte uit zichzelf op dat de begeleiding was veranderd, in positieve zin. Ze weet nu hoe ze meer aandacht aan een co-assistent geeft, zonder zelf meer tijd kwijt te zijn. Een voorbeeld. ‘Sommige co’s zijn een beetje passief. Ze hebben geen idee wat ze willen leren over kindergeneeskunde. Nu zeg ik: ‘het is half drie, om half vijf kom ik terug en heb je een leerdoel geformuleerd.’ Ik maak ze zo zelf verantwoordelijk voor een leuk en leerzaam co-schap en ondertussen kan ik aan het werk.’ Vooral die passieve co-assistent was voor Van der Stap een blok aan het been. Ze had het idee dat ze alleen maar aan het trekken was en niets terugkreeg. ‘Als een co-assistent geen leerdoel had geformuleerd, ging ik hem helpen. Ik bedacht dan bijvoorbeeld voor hem dat een lichamelijk onderzoek van baby’s een essentieel onderdeel is van de neonatologie. Nu ik co-assistenten aanspoor zelf na te denken, merk ik dat ze met hele andere dingen komen. De onderwerpen blijken veel gevarieerder te zijn. Ze willen bijvoorbeeld beter worden in een anamnesegesprek of meekijken met een keizersnede. Het is ook maar net wat een co hiervoor heeft gedaan. Iedereen heeft andere leerpunten.’ PLEZIER EN DESKUNDIGHEID Meer plezier en deskundigheid voor de aios in het begeleiden van de co is precies wat Irene Slootweg, ontwikkelaar en trainer bij Teach the Teacher (waar Coach de Co onder valt), voor ogen had toen ze de cursus vorig jaar vernieuwde. ‘Voorheen lag de nadruk op het leren geven van feedback aan co-assistenten. Dit aspect is nog steeds ontzettend belangrijk, maar we kijken nu ook naar wat de aios uit de co kan halen. What’s in it for me? De aiossen krijgen tijdens de training ook tijd om te werken aan hun eigen opleidingsplan.’ Op een adequate manier kennis overdragen is een aspect van de CanMedscompetentie ‘Kennis en wetenschap’. Daar moet een aios aan het eind van de rit aantoonbaar aandacht aan hebben besteed. Slootweg: ‘De achterliggende gedachte is dat je zelf pas echt iets begrijpt als je het kunt overdragen. Je kunt dus denken: oh shit weer een co, maar ook: dit is een kans om iets te leren over opleiden.’ Door de begeleiding van co’s krijgen aiossen nu al de kans om hun onderwijskwaliteiten te ontwikkelen. Die hebben ze straks als specialist hard nodig,

19 discours

denkt Slootweg. ‘Uit onderzoek weten we dat de overgang van aios naar specialist best heftig kan zijn. Op vrijdag ben je aios en op maandag specialist die meerdere assistenten moet begeleiden. Het scheelt je straks tijd en moeite als je als nu al werkt aan je teaching skills.’ ARROGANT Als het goed is sporen opleiders hun aiossen aan dit soort trainingen te volgen. Dat heeft Carlijn Kraakman, waarnemend opleider kindergeneeskunde in het OLVG in ieder geval wel gedaan bij Van der Stap. Dat sommige aiossen de training goed kunnen gebruiken, weet ze uit ervaring. ‘Een tijd geleden hadden we best een vervelende situatie hier. Een aios vond haar co-assistent arrogant omdat de co steeds voor haar uit liep, ook bij het betreden van de patiëntenkamers. Er ontstond daardoor een beetje een roddelachtige sfeer op de hele afdeling. Tijdens Coach de Co krijgen aiossen de gereedschappen aangereikt om zo’n situatie op een professionele manier op te kunnen lossen. Je kunt zeggen: “Ik vind jou arrogant”, waardoor de co zich meteen aangevallen voelt, of: “Ik zou graag willen dat je achter me loopt, omdat het dan duidelijker is wie de verantwoordelijkheid voor de patiënt draagt”. Die co bleek helemaal niet arrogant te zijn, maar gewoon een beetje te enthousiast.’ Kinderarts Kraakman is als trainer ook aanwezig bij de cursusdagen van Coach de Co. Samen met promovendus Joost van den Berg heeft ze geholpen bij de vernieuwingen van de module. Toegevoegde waarde is dat ze weet hoe de praktijk eruit ziet. ‘We hebben nu eenmaal weinig tijd. Als de co en de aios elkaar voor het eerst ontmoeten hebben ze een zogenaamd START-gesprek, waarin ze elkaar leren kennen en verwachtingen delen. Vanwege gebrek aan tijd oefenen we deze gesprekken lopend. Ook de tijd die je kwijt bent aan het lopen van patiënt naar patiënt kun je efficiënt gebruiken.’ Door gebrek aan tijd schrijven lang niet alle aiossen zich in voor een training. Hoewel sterk aanbevolen door het Onderwijsinstituut Geneeskunde en de Raad van Bestuur, is de training niet verplicht. Veel aiossen blijken zich pas in hun derde of vierde jaar op te geven, terwijl ze dan toch al een hele tijd co’s begeleiden. Van der Stap begrijpt dat, want ze kan zich pas sinds kort richten op andere zaken dan medisch inhoudelijke. ‘We worden geacht co-assistenten te begeleiden, soms meerdere tegelijk, maar niemand vertelt daarbij hoe dat eigenlijk moet. Het is jammer dat ik daar nu pas meer kennis over heb. Aan de andere kant is het logisch dat ik nu pas meer aandacht kan besteden aan het opleiden van co’s. Hiervoor was ik nog te druk met het in leven houden van mijn patiënten.’ —

Teach the Teacher STARTmodule Naast de Coach de Co-module is ook de Teach the Teacher STARTmodule vernieuwd. Tijdens deze training leren opleiders de didactische basiskennis en vaardigheden voor opleiden op de werkplek. Waar de STARTmodule voorheen bestond uit twee losse delen van een dag, volgen deelnemers nu beide dagen. Didactische principes, de communicatie en het organiseren van het opleiden zijn nu geïntegreerd en komen tijdens de twee dagen aan bod bij de training van startgesprekken, bedside teaching, het geven van een korte praktijkbeoordeling (KPB), het voortgangsgesprek, superviseren en de opleidingsvergadering. Meer informatie over Teach the Teacher staat op de website van het AMC: www.amc.nl.

maart 2014


STUDEREN IN HET BUITENLAND

Internationalisering onderwijs zakt in Het aantal geneeskundestudenten dat een studieonderdeel in het buitenland doet, neemt in snel tempo af. Zorgwekkend, zeggen direct betrokkenen. Hoe belangrijk vindt het AMC internationalisering echt voor zijn studenten? Tekst: Simon Knepper Beeld: Van Lennep

20 discours

maart 2014

‘DE PRECIEZE CIJFERS? Daar word je niet vrolijk van.’ Uitwisselingscoördinator Josée Lenoir pakt de statistieken er even bij. ‘In het academische jaar 2008/2009 studeerde ruim 50 procent van de geneeskundestudenten af met buitenlandervaring. In 2009/2010 groeide dat percentage tot 65. En dan zie je het kelderen. Het jaar daarop was het 55 procent, vorig jaar 50 en dit jaar zakken we daar nog onder.’ De animo voor een wetenschappelijke stage over de grens is sinds 2012 zelfs meer dan gehalveerd, stelt Lenoir vast. ‘Terwijl dat voor ambitieuze studenten bij uitstek het onderdeel zou moeten zijn waarvoor je naar het buitenland gaat. Zo leg je internationale netwerken aan, maak je kennis met onverwachte nieuwe invalshoeken en doe je ervaringen op om een academisch leven lang op voort te bouwen.’ En de Raad van Bestuur had het in zijn strategische doelstellingen toch zo duidelijk geformuleerd. Tachtig procent van de AMC-studenten doet ten minste één studieonderdeel in het buitenland. Met dat oogmerk werd het budget voor reisbeurzen in 2009 verdubbeld, van 40 duizend naar 80 duizend euro. Waar is het misgegaan? ‘Wat het AMC parten speelt is dat het belang van zo’n buitenlandonderdeel nooit goed in de opleiding is verankerd’, meent beleidsadviseur Internationalisering Ina ten Have. ‘We presenteren ons onderwijs wel als internationaal georiënteerd, in het kielzog van het UvA-beleid, maar dat komt nergens zwart op wit tot uitdrukking.’ Ze wijst erop dat het AMC landelijk een uitzondering is. Bij de meeste geneeskundefaculteiten ligt het aantal studenten met buitenlandervaring stabiel rond vijftig procent, terwijl Maastricht en Groningen daar dankzij een uitgekiend internationalisatiebeleid fors bovenuit torenen. ‘Het Maastricht UMC exporteert zijn onderwijssystemen naar het buitenland en stuurt er dan zijn


STUDEREN IN HET BUITENLAND

fase zijn studenten weinig happig op escapades die tot studievertraging kunnen leiden.

studenten heen’, licht Ten Have toe. ‘En het UMC Groningen heeft buitenlandse partnerfaculteiten, waarmee harde afspraken worden gemaakt om de onderwijskwaliteit te garanderen.’ ONVERGELIJKBAAR RIJK Is er werkelijk reden tot ongerustheid? Of vindt het AMC het heimelijk niet zo verschrikkelijk belangrijk om zijn studenten elders aan de slag te zien? Jan Hindrik Ravesloot, voorzitter van het Onderwijsinstituut Geneeskunde (Owigen), laat de vraag even op zich inwerken. Dan stellig: ‘Het is zorgelijk. Niet héél zorgelijk: buitenlandervaring opdoen kan ook nog in veel trajecten na de master. Maar essentieel is zulke ervaring zeker. Over de grens kijken is een onvergelijkbaar rijke toevoeging aan je loopbaan en je breedheid. Iedereen in het AMC die iets betekent is korte of langere tijd in het buitenland geweest.’ De vraag naar het waarom van de terugval levert uiteenlopende antwoorden op. Vast staat dat buitenlandse verpleeghulpstages in de bachelorfase van bovenaf ontmoedigd zijn door aanscherping van de voorwaarden en opheffing van de reisbeurzen. In de masterfase lijkt de zorg om de directe toekomst belangrijk. ‘Wie kans op een opleidingsplaats wil maken binnen een bepaald specialisme, doet als het even kan zowel zijn semi-artsstage als zijn wetenschappelijke stage alvast in die richting’, meent tweedejaars annex Studentenraadslid Peter Boek. ‘Dan is het is wel zo gemakkelijk om dicht bij huis te blijven.’ Ten Have wijt het ook aan de nieuwheid van het masterprogramma. ‘Hoe veeleisend de verschillende onderdelen zijn, is voor veel studenten nog niet zo duidelijk.’ Wel duidelijk is dat zowel de wetenschappelijke stage als het keuzeonderwijs en de semi-artsstage in het cruciale derde masterjaar zijn ondergebracht. En zeker in die laatste

Waar het gaat om de co-schappen ziet vierdejaars Tijn van Winden, zelf werkzaam geweest in Brazilië, de ongewisse kwaliteit van buitenlandse instellingen als een serieuze drempel. ‘Meestal moet je maar afwachten waar je in terechtkomt. Kwaliteitsafspraken met buitenlandse ziekenhuizen zouden zeker helpen.’ Praktische ondersteuning vanuit het AMC wordt bovendien node gemist: wie serieuze buitenlandaspiraties heeft, is vooral op zichzelf aangewezen. Boek: ‘Hoe pak je zoiets aan? In onze Sinterklaasenquête gaf 50 procent van de studenten aan daar geen flauw idee van te hebben.’ En reken maar dat het vaak een heisa is om de financiën rond te krijgen, goede huisvesting in het gastland te regelen én je kamer aan een betrouwbare stand-in te verhuren. Maar de voornaamste reden voor het lage percentage buitenlandgangers, denken de meeste betrokkenen, is het gebrek aan enthousiasmering door in het bijzonder PI’s en arts-docenten. In een periode waarin allerlei onzekerheden studenten terughoudend maken, is actieve aansporing door rolmodellen noodzakelijker dan ooit. ‘In de bachelor komt van die kant weinig stimulans’, zegt Boek. En Van Winden: ‘Na mijn eerste jaar heb ik niets meer over buitenlandonderdelen gehoord. Volgens mij zou het enorm helpen als studenten gedurende de hele opleiding werd ingeprent: natúúrlijk doe je minstens één onderdeel over de grens’. HONGERIG Voor Ravesloot zijn het bekende geluiden. Hij kan niet anders dan ze onderschrijven. ‘De moeilijkheid is natuurlijk: voor dit soort enthousiasmering moet je echt in het kleinschalig onderwijs zijn. Anderhalve kreet tijdens een hoorcollege heeft geen zin. Het zijn de één-op één gesprekken waar de kiemen worden geplant. Maar daar moet het dan ook wel écht gebeuren.’ Het zou de vereiste zelfwerkzaamheid vanzelf minder problematisch maken, schat hij in. ‘Studenten mogen best een beetje proactief zijn. Maar dan zullen we ze eerst hongerig moeten maken. Je kent het oude AMCadagium: Om mensen boten te laten bouwen, moet je ze leren verlangen naar de zee.’ Over belangrijkste wortels van het probleem bestaat al met al weinig verschil van mening. Dus? Hoe keren we het tij? In de hoop op slimme voorstellen heeft het Owigen in september 2013 een zeskoppige werkgroep ingesteld onder voor-

21 discours

maart 2014

zitterschap van Ten Have. In april komt dit zestal met zijn rapport. Een tipje van de sluiter wil Ten Have wel vast oplichten. ‘Naar mijn idee moet het AMC in elk geval zijn ambities een tikje verlagen. Tachtig procent van je studenten naar het buitenland is wel heel erg veel. Vijftig tot zestig zou ook al mooi zijn. Verder zal het belang van internationalisering zichtbaar moeten worden in de onderwijsdoelstellingen. Het is dan aan het Owigen om te zorgen voor een studieprogramma waar ook buitenlandonderdelen mooi in passen.’ Ravesloot spreekt de hoop uit dat de werkgroep ook met financieringsvoorstellen komt. ‘Er is wel een buitenlandbudget, maar het AMC kan niet iedere student een ticket en verblijfkosten bieden. Hoe verdelen we dat geld? Misschien moeten we denken aan een competitief beurzensysteem.’ Interessante plannen, maar ze laten het hoofdprobleem nog onaangeroerd. Hoe zet je PI’s ertoe aan hun studenten warm te maken voor het buitenland? Hoe leer je dokters verlangen om het verlangen naar zee te stimuleren? De Owigenvoorzitter is er zelf nog niet uit. ‘Dat hebben we de afgelopen jaar op meerdere manieren geprobeerd. Alleen daarom al ben ik echt benieuwd waar de werkgroep mee komt.’ —

‘Na mijn eerste jaar heb ik niets meer over buitenlandonderdelen gehoord.’


ICT-KENNIS VAN ARTSEN

Gezocht: digitale dokters Het AMC biedt sinds begin dit jaar modules aan die de ICT-kennis van zorgprofessionals bijspijkeren. Vooral artsen hebben weinig verstand van nieuwe technologie. ‘Er moet eindelijk aandacht voor ICT komen in de geneeskundeopleiding.’ Tekst: Tim van den Berg Beeld: Van Lennep

‘GROTE ICT-PROJECTEN in de zorg lopen vaak moeizaam’, zegt intensivist Dave Dongelmans. ‘Waarom? Artsen zijn onvoldoende op de hoogte van de mogelijkheden en onmogelijkheden van techniek.’ Dongelmans maakte op de Intensive Care de overgang mee van papier naar elektronisch en raakte geïnteresseerd in de opkomst van ICT in de zorg. Hij zit onder meer in het onderwijsinstituut van de opleiding Medische informatiekunde en in het bestuur van NICE, een stichting die een database beheert met registraties van alle IC-patiënten in Nederland. Hij ziet veel artsen die geen idee hebben wat ze met informatiesystemen aan moeten. ‘De ICT-kennis verschilt per collega’, aldus Dongelmans. ‘Vooral oudere artsen nemen nogal eens een conservatieve houding aan. Er zijn specialisten die het moeilijk vinden om elektronisch statussen bij te houden: te ingewikkeld. ICT is voor hen iets opzoeken op PubMed, meer niet.’ En dat terwijl de techniek artsen juist enorm kan helpen. Dongelmans: ‘De zorg wordt steeds complexer en er is steeds meer informatie beschikbaar. Veel van die informatie moet geregistreerd worden. ICT kan helpen om dat te stroomlijnen, maar dan moet je wel weten wat de mogelijkheden en pitfalls zijn.’ Om zorgprofessionals bij te scholen op ICT-gebied is de afdeling Klinische informatiekunde, in samenwerking met het onderwijsinstituut Medische informatiekunde van het AMC een deeltijdopleiding gestart: Health Informatics. Met modules over onder meer e-health, het inrichten van zorginformatiesystemen, dossiervoering en strategisch informatiemanagement kunnen artsen en andere zorgverleners hun kennis bijspijkeren. ‘Zo’n opleiding bestond

nog niet’, aldus Monique Jaspers, hoogleraar Medische informatiekunde en hoofd van de gelijknamige bachelor- en master opleidingen van de UvA en het AMC. ‘Terwijl extra ICT-kennis wel hard nodig is.’ In een KNMG-enquête voor de Health Informaticsopleiding, die begin dit jaar werd afgenomen onder 987 artsen, gaf bijna dertig procent aan momenteel betrokken te zijn bij een ICT-project in de zorg. De helft van deze respondenten meent echter niet over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken om een goede rol in het betreffende project te spelen. ‘Dat is zorgelijk’, zegt Jaspers. ‘Grote projecten als EVA, waarbij een elektronisch patiëntendossier wordt opgezet voor het AMC en VUmc, vragen om veel kennis van de mensen binnen de organisaties.’ Volgens Jaspers werkt het niet wanneer de benodigde ICT-kennis slechts bij een handvol medewerkers aanwezig is. ‘Zorginstellingen worden steeds vaker geconfronteerd met kwaliteitseisen voor een adequate dossiervorming en een goede informatieoverdracht in de zorgketen.’ Het gevolg: de instellingen oriënteren zich op innovatieve ICT, zoals elektronische patiëntendossiers. Maar daar kleven de nodige risico’s aan. Jaspers: ‘De invoering van een EPD heeft consequenties op medischinhoudelijk, organisatorisch, ethisch en juridisch vlak. Clinici en andere zorgprofessionals moeten actief worden meegenomen in de inrichting en implementatie.’ Maar doordat de ICT-kennis bij deze mensen vaak ontbreekt, is de kans groot dat het EPD onvoldoende aansluit bij de klinische praktijk. ‘Dat gebeurt te vaak’, zegt Jaspers. ‘De geschiedenis leert dat veel EPD-implementaties minder succesvol zijn dan gehoopt.’

22 discours

maart 2014

De oplossing is volgens Jaspers ‘bewustwording’. ‘Artsen hoeven echt geen whizzkids te zijn, als ze maar weten wat voor rol ICT speelt in de zorg.’ Het geneeskundeonderwijs kan daar een belangrijke rol in spelen. Op dit moment is er nog weinig aandacht voor in het curriculum, maar wat Jaspers betreft moet dat veranderen. ‘Medische informatiekunde hoeft geen apart vak te worden, maar zou in relevante vakken aandacht moeten krijgen. Dat gebeurt in de Verenigde Staten bijvoorbeeld al wel. Toekomstige artsen moeten het grotere plaatje leren zien. Welke rol speelt ICT in de gezondheidszorg?’ Dongelmans sluit zich daarbij aan. ‘Bij een specia­ lisme als cardiologie wordt bijvoorbeeld veel gebruik gemaakt van e-health, zodat patiënten zelf hun gezondheid kunnen monitoren. De cardioloog krijgt elektronische feedback van de monitoringsoftware en een waarschuwing als bepaalde waarden afwijken. In de geneeskundeopleiding is daar echter geen aandacht voor. Terwijl studenten er veel van kunnen leren. Hoe betrouwbaar zijn de gegevens van de software bijvoorbeeld? En hoeveel zorg laat je over aan de patiënt zelf? Hetzelfde geldt voor beslissingsondersteuning die wordt gebruikt bij oncologie. Vertrouw je blind op de computer of is je eigen inschattingsvermogen juist het belangrijkst?’ Jaspers ervaart dat oudere artsen techniek vaak links laten liggen, maar dat de jonge garde regelmatig te veel vertrouwt op ICT. ‘Terwijl computers niet altijd te vertrouwen zijn. ICT is ondersteunend, de arts maakt zelf een afweging.’ Jaspers haalt een Amerikaans onderzoek aan, waaruit bleek dat computersystemen die helpen bij het voorschrijven van medicatie er meer dan eens naast zaten. ‘Als patiëntgegevens niet goed zijn ingevoerd krijg je onbetrouwbare uitkomsten. Artsen moeten zich daar bewust van zijn.’ Uit een ander Amerikaans onderzoek blijkt zelfs dat de overgang van papieren statussen naar een elektronisch patiëntendossier slechts in de helft van de gevallen leidde tot betere zorg. ‘Dat kan natuurlijk beter. Hopelijk gaan we dat met het EVA-project laten zien.’ —


ag en da

AGENDA

11 MAART

8 APRIL

28 MEI

Ruyschlezing

Workshop Solliciteren voor co-assistenten

Gasthuislezing

Prof. Brett E. Bouma (Harvard

Sollicitatietraining van het

Lezing van Nele Beyens over

Medical School) over ‘Comprehensive

Loopbaanbureau van de KNMG

gynaecoloog Hector Treub

volumetric microscopy for cancer

Plaats Utrecht

(1856-1920)

diagnosis’

Tijd 19.00 – 22.00 uur

Plaats AMC, collegezaal 5

Plaats AMC, collegezaal 1

Inlichtingen www.knmg.nl (agenda)

Tijd 13.00 – 13.30 uur

Tijd 17.00 – 18.00 uur

Inlichtingen Marlies Stouthard,

Inlichtingen researchcouncil@amc.nl,

m.e.stouthard@amc.nl,

020-56 68639

9 APRIL

020-56 68235

Gasthuislezing Uitzending van een interview van 24 MAART, 14 APRIL EN 22 MEI

Ron van Noorden met Prof. Jan

25-29 APRIL 2014

Coach de Co

James, hoofd van het Laboratorium

The Ottawa Conference on Assessment

Training voor aiossen en aniossen

voor Celbiologie en Histologie van

of Competence in Medicine and the

over begeleiding van co-assistenten

1965-1993

Healthcare Professions

Plaats Amsterdam

Plaats AMC, collegezaal 4

Plaats Ottawa, Canada

Tijd 9.00 - 17.00 uur

Tijd 13.00 – 13.30 uur

Inlichtingen

Inlichtingen mw. C. Baane,

Inlichtingen Marlies Stouthard,

www.ottawaconference.org

j.a.baane@amc.nl, 020-56 65063

m.e.stouthard@amc.nl, 020-56 68235 22 MEI Anna Reynvaanlezing

3 APRIL + 15 MEI Teach the Teacher Startmodule

11 APRIL

Jaarlijkse lezing voor verpleeg­

Didactische professionalisering voor

Annual APROVE PhD Symposium

kundigen, met als hoofdspreker dit

opleiden op de werkplek

Symposium van AMC-promovendi­

jaar prof. Dawn Stacey over shared

Plaats Amsterdam

vereniging APROVE

decision making

Tijd 9.00 – 17.00 uur

Plaats De Balie, Amsterdam

Plaats Stadsschouwburg Amsterdam

Inlichtingen mw. C. Baane,

Inlichtingen www.aprove.nl

Tijd 14.30 – 18.15 uur Inlichtingen www.amc.nl/arl

j.a.baane@amc.nl, 020-56 65063 15 APRIL 8 APRIL

Ruyschlezing

24 JUNI

Workshop Basis modern opleiden KNMG

Prof. Klaus-Armin Nave, directeur

Medische carrièredag MFAS

De beginselen van modern opleiden

van het Max Planck Instituut for

Lezingen en workshops voor master­

binnen de medische vervolgopleiding

Experimental Medicine in Göttingen

studenten Geneeskunde, over

voor opleiders

Plaats AMC, collegezaal 1

de carrièremogelijkheden na het

Plaats Assen

Tijd 17.00 – 18.00 uur

behalen van de artsenbul

Tijd 19.00 – 21.00 uur

Inlichtingen researchcouncil@amc.nl,

Plaats AMC

Inlichtingen www.knmg.nl (agenda)

020-56 68639

Inlichtingen www.mfas.net

23 discours

maart 2014


UIT DE POLDER

Klakkende hakken en DPhils in Oxford Stije Leopold, zesdejaars geneeskundestudent, doet zijn oudste co-schap op de afdeling Intensive Care in Oxford, Groot-Brittannië. Binnenkort gaat hij ook in Oxford promoveren.

Klakkende hakken op gladde kinderkopjes, net gepoetste schoenen, een zachte wollen overjas: ‘s ochtends als ik over Merton Street naar het ziekenhuis fiets voor mijn oudste co-schap in Oxford, stappen ook de andere studenten hier de deur uit. Ze wandelen naar hun collegezalen, soms nog met een stuk toast in de ene hand en een bundeltje boeken in de andere.

Het merendeel van mijn tijd ben ik op de intensive care unit van het John Radcliffe ziekenhuis. Aan de buitenkant herken je de

Na Merton Street fiets ik ’s ochtends Headington Hill op. Vanaf de heuvel kijken de ziekenhuizen van Oxford over het historische centrum uit. Net voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak werd besloten het Churchill ziekenhuis te bouwen, om eventuele slachtoffers van luchtaanvallen op te vangen. Dat was gelukkig nooit nodig. De oude pui hebben ze laten staan. Een enkele keer kom je op de afdeling nog een verdwaalde verpleegkundige van de R.A.F. (Royal Air Force) tegen. Zij volgen hier hun trainingen.

universele grijsheid van ziekenhuizen. Binnen heerst een strikte hiërarchie. Als de professor de ward-round doet loopt een stoet artsen met hem mee. Als geneeskundestudent hobbel je er als laatste achteraan. En dan komt dat allesbepalende moment dat je naar voren geduwd wordt om een patiënt te presenteren…

Tijd voor een kopje Earl Grey thee. Je kijkt zo het lab in. Deze DPhil (het Oxfordse synoniem voor PhD) op de foto neemt een korte pauze van het pipetteren in de kantine van de Old Road Research Campus. Na het behalen van mijn bul ga ik hier ook een promotietraject volgen. Ik heb net gehoord dat ik een scholarship heb gewonnen om aan de universiteit van Oxford een DPhil te gaan doen over Malaria. Ik ben er erg blij mee!

The Pub. Daarvan

Onderweg naar huis fiets ik langs de (beroemde) Bodleian Library. De ronde ‘Radcliffe Camera’ maakt hier ook deel van uit. Achter kleine lampjes wordt gestudeerd zoals studeren bedoeld is. Het studeerethos hier is onnavolgbaar. Er wordt alles aan gedaan om het zo goed mogelijk te doen.

kunnen we denk ik unaniem besluiten dat de Engelsen er goed in zijn en er in elk geval niet te weinig van hebben. Wat kan je er nog meer over zeggen? I’ll have a pint!


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.