discours JAARGANG 6 | NUMMER 3 | NOVEMBER 2014
magazine voor de onderwijs- en opleidingsregio van het AMC
Hassina Bahadurzada laat studenten publiceren
+
Schakeljaarstrategie: wel of niet schakelen om in opleiding te komen?
+
De patiĂŤnt beoordeelt de aios
1 discours
juni 2013
INHOUD
Discours, het magazine voor co-assistenten, arts-assistenten en opleiders in de Onderwijs- en Opleidingsregio van het Academisch Medisch Centrum
PAGINA 3 BLIKVANGER Co-schap Kindergeneeskunde in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis PAGINA 6 HET SCHAKELJAAR Vele wegen naar Rome
3 PAGINA 8 DE OMBUDSCO Voor al uw co-schapproblemen PAGINA 10 PATIENT PERCEPTION PROGRAM Beoordelingen van de patiënt
14
PAGINA 12 VIDEO-ONDERWIJS Leren door de lens PAGINA 14 AMSTERDAM MEDICAL STUDENT JOURNAL Leren om te publiceren
10
PAGINA 16 ROLMODELLEN Neuroloog Björn van Geel (Medisch Centrum Alkmaar) PAGINA 18 INTERVIEW KIKI LOMBARTS ‘Bescheiden artsen zijn betere artsen’
20
PAGINA 20 ESSAY PROFESSIONEEL GEDRAG Respect van de arts, ook voor bolletjesslikkers PAGINA 22 TOETS KLINISCH REDENEREN Digitaal diagnoses toetsen
&
RUBRIEKEN PAGINA 9 | COLUMN | Evidence-based besteden PAGINA 23 | Agenda PAGINA 24 | UIT DE POLDER | Esmee Engelman in Cuba
Colofon Discours, november 2014 Jaargang 6, nummer 3 Verschijning: drie keer per jaar Oplage: 5100 Uitgave: Discours is een uitgave van het Academisch Medisch Centrum (AMC), Amsterdam. Redactie: Tim van den Berg (eindredactie), Frank van den Bosch (hoofd afdeling In- en
Externe Communicatie), Jasper Enklaar (hoofdredactie), Olivier Busch (voorzitter Onderwijsinstituut Medisch Specialistische Opleidingen), Kiki Lombarts (hoogleraar Professional Performance), Simon Knepper, Jan-Hindrik Ravesloot (voorzitter Onderwijsinstituut Geneeskunde), Annelie Slaar (Triple A) en Roos van der Zwan (CoRaad UvA-Sociaal)
Art direction en ontwerp: Van Lennep, Amsterdam Fotografie/illustraties: Janus van den Eijnden, Anne Huijnen, Sake Rijpkema en Bouwe van der Molen Illustraties: Van Lennep Zet- en drukwerk: Drukkerij Wilco, Amersfoort
Bijdragen: Sarah Gans, Daniëlle Kraft, Catrien Spijkerman, Suzanne Bremmers en Arthur van Zuylen
2 discours
Redactieadres: Afdeling In- en Externe Communicatie
november 2014
Academisch Medisch Centrum Meibergdreef 9 1105 AZ Amsterdam Telefoon: (020) 566 23 36 Email: discours@amc.nl Website: www.amc.nl/discours Niets uit deze uitgave mag worden geproduceerd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
BLIKVANGER
Co-schap Kindergeneeskunde in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis Multicultureel communiceren
3 discours
november 2014
BLIKVANGER
Co-schap Kindergeneeskunde in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis Multicultureel communiceren Hoe vergaat het onze co-assistenten op de werkvloer? Wat mogen ze, wat mogen ze (nog) niet? In de rubriek Blikvanger lopen we in het kielzog van specialisten en co-assistenten mee op een bijzondere opleidingsafdeling.
DEZE DONDERDAG IN HET SLAZ BEGINT, zoals alle werkdagen, om 08.00 uur met drie kwartier interactief onderwijs door een kinderarts. Acht co’s, twee huisartsen-in-opleiding (HAIO) en enkele junior-co’s scharen zich rond de grote tafel in de koffiekamer van de afdeling Kindergeneeskunde. Vandaag gaat het over groeiproblemen. ‘Een echt kindergeneeskunde-item’, begint dr. Hanneke Wennink, kinderarts, opleider en co-schapcoördinator. ‘Wat wil je allereerst weten van patiënten met een groeiprobleem?’, aldus haar eerste vraag aan de groep. Van algemene groeibepalende factoren (genetische aanleg, geboortegewicht, voedingspatroon, eerder doorgemaakte ziektes) gaat het naar het belang van individuele groeicurves, chronische stress en de beleving van een groeiachterstand door het kind én zijn ouders. ‘Méten!’, is Wenninks boodschap. Niet alleen het kind, maar het hele gezin. ‘Want niet zelden zijn de ouders kleiner dan ze zeggen.’ Co-assistent Sinan Belhawi (26), bijna klaar met zijn studie geneeskunde, oppert meting van het groeihormoon tijdens de slaap. ‘Stomme opmerking’, vindt hij achteraf, ‘want dat is niet haalbaar in de beginfase van het aanvullend onderzoek.’ Dat hij door Wennink niet wordt ‘afgebrand’, vindt hij typisch SLAZ. ‘Je mag hier stomme vragen stellen.’ Ook de overdracht van de nachtdienst, direct na het onderwijsuur, ervaart Sinan als veilig. ‘Ik heb in veel ziekenhuizen meegedraaid, maar het SLAZ springt er uit. Hier hoor je er als co vanaf dag één bij.’ Voor Wennink is het vanzelfsprekend. ‘Alle tien kinderartsen van onze afdeling zijn zeer onderwijsminded.’ Het co-schap kindergeneeskunde begint met twee weken meelopen, kijken, luisteren en lichamelijk onderzoek leren uitvoeren op de verschillende verpleegafdelingen (neonatologie, couveuse/kraam, kleine kinderen, tieners). Daarna draaien de co’s twee weken avond- en nachtdiensten mee, aan de zijde van een arts-assistent en/of HAIO. In de tweede helft van hun co-schap zien ze zelfstandig nieuwe patiënten op het polispreekuur van een van de kinderartsen. ‘We geven onze co’s veel vrijheid, in een veilige sfeer. Fouten maken is niet erg. Daar leert niet alleen de individuele co van, maar de hele groep’, aldus Wennink.
In deze aflevering: de afdeling Kindergeneeskunde van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis (SLAZ), gevestigd in het hart van Amsterdam-West. Tachtig procent van de patiënten is van niet-Westerse afkomst. Deze etnische diversiteit geeft een extra dimensie aan het coschap. Een bijzondere rol is hierbij weggelegd voor de Mozaïek-poli van het SLAZ, voor (chronisch) zieke, allochtone kinderen bij wie de zorg door taal- en cultuurverschillen moeilijker verloopt.
SURVIVALGUIDE Co-assistent Sinan is Irakees van geboorte en spreekt zes talen, waaronder Arabisch. De co voelt zich in het multiculturele SLAZ als een vis in het water. ‘Ik ben hier natuurlijk om te leren, maar met mijn achtergrond kan ik ook iets toevoegen. Vooral waar het gaat om ziekte-inzicht en ziektebeleving van niet-Westerse gezinnen.’ De ambitieuze co-assistent, finalist in de landelijke Studenten Ondernemersverkiezing, weet nog niet wat hij na zijn artsexamen gaat doen. Neurochirurgie trekt, maar ook wetenschappelijk onderzoek is een optie. Of hij gaat nog even door als zorgondernemer, met het ontwikkelen van innovatieve ideeën. ‘Maar ja, dan ben ik hier op de kinderafdeling bezig en merk ik dat er toch niets gaat boven mensen helpen.’
Tekst: Daniëlle Kraft Foto’s: Sake Rijpkema
Deze ochtend ziet Sinan, in de vierde week van zijn co-schappen, zijn eerste eigen patiënt. De survivalguide van de afdeling Kindergeneeskunde, die alle co’s bij de start van hun co-schap krijgen, ligt binnen handbereik. De gids wijst de weg in het enorme spectrum van klachten en (kinder)
4 discours
november 2014
BLIKVANGER ziektes. Later vanochtend draait Sinan mee met de herhaalconsulten van de HAIO. Samen buigen ze zich over een zesjarig meisje met aanhoudende buikklachten en een koortsige baby van een Spaans echtpaar, dat wil weten op welke signalen thuis moet worden gelet. De behandelkamer is voorzien van een oneway-screen voor opleidingsdoelen. ‘Het is bij anderstalige patiënten en vooral bij patiënten uit andere culturen ontzettend belangrijk om steeds te checken of je elkaar goed begrijpt’, vertelt kinderarts Wennink. ‘Dat vraagt om bijzondere sociale en communicatieve vaardigheden, waar we in het co-schap dan ook extra aandacht aan geven.’ De kinderartsen kunnen een tolk of tolkentelefoon inschakelen. ‘Maar die moet je aanvragen, en op de poli weet je vooraf niet wanneer je welke vertaling echt nodig hebt.’ De kinderen zelf worden uit principe niet als tolk ingezet. LOPEN Het eerste patiëntje vanochtend van Maayke Kok, bezig met haar zevende co-week, is een Pakistaanse peuter die volgens zijn vader raar loopt en vaak valt. Maayke doet een uitgebreide hetero-anamnese en vat steeds alles wat vader vertelt samen, om er zeker van te zijn dat ze de informatie begrijpt. Ze neemt het jongetje mee naar de gang, om hem een stukje te laten lopen. Daar ziet Maayke dat hij zijn voetjes inderdaad vreemd neerzet, met schurende knietjes. Daarna tilt ze hem op de onderzoeksbank, voelt, drukt en trekt aan de voetjes, enkels en onderbenen, luistert naar het hart, kijkt in de mond en oren en zoekt online informatie op. In de nabespreking met de superviserend kinderarts zegt Maayke tevreden te zijn over de manier waarop ze de hulpvraag heeft verduidelijkt. ‘Maar ik heb een mogelijke spierziekte onvoldoende uitgewerkt’, vindt ze. ‘En ik was de reflexhamer vergeten.’ De evaluatie telt mee in het eindgesprek dat later vandaag over Maaykes co-schap wordt gevoerd. De kinderarts knikt haar geruststellend toe. Ze hoeft zich geen zorgen te maken. De kinderartsen bespreken de co’s wekelijks, in besloten kring. Na vier weken is er een officiële tussenbeoordeling. Maayke zelf kijkt terug op een leuk en leerzaam co-schap. ‘Het leren staat hier voorop, bij alles. Met als toegevoegde waarde de empathische en communicatieve vaardigheden die je nodig hebt bij zo veel multiculturele diversiteit.’ MOZAÏEK-POLI De Mozaïek-poli gaat vandaag helaas niet door. Het spreekuur, in 2006 mede opgericht door de van oorsprong Marokkaanse kinderarts Nordin Dahhan (ook verbonden aan het AMC), is bedoeld voor aanvullende hulp aan allochtone patiëntjes wanneer de reguliere (Nederlandse) kindergeneeskunde er niet uitkomt. De kinderen komen ook van andere ziekenhuizen. ‘Soms blijken er meer problemen te spelen, zoals psychiatrische problematiek – taboe in veel culturen – of sociale problemen zoals slechte huisvesting en werkloosheid’, legt zorgconsulent Akpinar Selcuk van de Mozaïek-poli uit. ‘En soms krijgt een patiënt thuis de voorgeschreven medicatie niet, omdat oma bijvoorbeeld boze geesten ziet. Op de Mozaïekpoli pluizen we dat helemaal uit, met kennis van de etnische en culturele achtergrond.’
‘Soms krijgt een patiënt thuis de voorgeschreven medicatie niet, omdat oma bijvoorbeeld boze geesten ziet’
Na het video-onderwijs, met een presentatie en evaluatie van een door een co-assistent gefilmd eigen ‘allochtoon consult’, gaat Sinan in een vrij uur naar het Kenniscentrum op de zevende etage. Alle co-assistenten krijgen hier individueel les van de medische informaticaspecialiste in het gericht zoeken in beschikbare wereldliteratuur voor de juiste evidencebased informatie. ‘PubMed alleen al bevat 24 miljoen referenties. Een jungle waarin je zonder gerichte zoekvraag absoluut verdwaalt’, zegt Sinan. ‘Van de hulp die je hierbij in het SLAZ krijgt, profiteer je je hele verdere carrière.’ —
5 discours
november 2014
HET SCHAKELJAAR
‘Het is één van de wegen naar Rome’ Masterstudenten die afgelopen september zijn begonnen aan hun derde masterjaar kunnen vanaf januari 2015 deelnemen aan een zogenoemd schakeljaar. Hierbij doen studenten een klinische stage van zestien weken, in het specialisme waarin ze na hun artsexamen verder willen. Vanaf november kunnen derdejaars masterstudenten solliciteren naar een schakelplek. Wel of niet doen? Wat is verstandig? tekst: Daniëlle Kraft beeld: Bouwe van der Molen
‘HET SCHAKELJAAR IS bedoeld als praktische kennismaking met, en voorbereiding op het specialisme waarin studenten verder willen’, legt Jan Stam, coördinator van het schakeljaar, uit. De emeritus hoogleraar en voormalig opleider neurologie, benadrukt dat het schakeljaar vooral bedoeld is voor studenten die zeker denken te weten in welk discipline ze zich willen specialiseren. ‘Áls zij die schakelplaats krijgen én als alles in het schakeltraject volgens plan en naar ieders tevredenheid verloopt, verhogen deze masters hun kans op een opleidingsplaats binnen dit discipline. Ze kunnen dan bovendien de duur van hun specialisatie verkorten, op grond van de kennis en vaardigheden – ‘de vlieguren’ – die ze tijdens hun schakeltijd al opdoen. Daarmee zijn ze sneller en op jongere leeftijd beschikbaar voor de arbeidsmarkt. En arts-opleiders vergroten hun rendement, omdat ze in principe zeer gemotiveerde aiossen binnenhalen.’ Op termijn kunnen de schakelstudenten ook hun verplichte wetenschappelijke stage aan het traject toevoegen, waardoor het echt een schakeljaar wordt. Dat is ook interessant voor de opleiders, om zo bijvoorbeeld alvast een promotietraject te starten.
6 discours
november 2014
HET SCHAKELJAAR
Het schakeljaar, dat het AMC en VUmc samen ontwikkelen, past in de bezuinigingsmaatregelen die staan in het regeerakkoord, legt Stam uit. Daarin is afgesproken om 218 miljoen euro te besparen op de medische vervolgopleidingen via verkorting van de opleidingsduur en vermindering van het aantal aiossen. Met dat gegeven zijn alle partijen – ministerie, opleidingsziekenhuizen, universiteiten en specialistenorganisaties – gaan overleggen. ‘Men vond elkaar in een variabele opleidingsduur, uitgaande van de individuele bagage van de aios. En die specifieke bagage kan een derdejaars masterstudent nu dus al in het schakeltraject opbouwen’, aldus Stam. In principe staat het alle masterstudenten die hun co-schappen met goed gevolg hebben doorlopen vrij om te solliciteren naar een schakelplaats in een bepaald vakgebied, legt de voormalig opleider uit. ‘Je onderscheidt je met je motivatie en je CV. Eerst in je sollicitatiebrief, daarna in het sollicitatiegesprek.’ De studenten die een schakelplek bemachtigen krijgen overigens niet vanzelfsprekend ook een opleidingsplaats. Stam: ‘Je vergroot er je kansen mee. En als je het schakeltraject goed afsluit maar er is geen opleidingsplaats beschikbaar, dan krijg je een positieve referentie voor een sollicitatie elders’, aldus Stam. PILOT Geef je je carrière een boost met een schakeljaarplek? En wat betekent een afwijzing van je je sollicitatie? Of als je daarna geen opleidingsplaats krijgt aangeboden? ‘Dan zoek ik een andere weg’, zegt derdejaars masterstudent Bram Hafkamp (28) op die laatste vraag. Hij is
‘Het schakeltraject is vooral een mooie kans voor ambitieuze studenten die zeker weten in welk specialisme ze verder willen.’
een van de drie AMC-studenten die deelnemen aan de pilot die in oktober is gestart, met twee schakelplaatsen bij Inwendige Geneeskunde en een bij Kindergeneeskunde. Vooralsnog is Hafkamp ‘heel zeker’ van zijn plan om internist te worden en is hij ‘dolblij’ dat hij nu echt aan het werk mag. ‘Het is voor mij de perfecte manier om erachter te komen of dit vak inderdaad is wat ik graag wil. En nog belangrijker voor mij: een kans om versneld in opleiding te komen.’ MOTIVATIE Hafkamp deed voordat hij aan de studie Geneeskunde bij de UvA begon een bachelor Internationale Organisaties en Betrekkingen in Groningen, vervulde enkele bestuurlijke functies, heeft er naast zijn studie altijd bij gewerkt en een paar grote reizen gemaakt. ‘Misschien dat dat heeft meegewogen bij de selectie voor de pilot, ik weet het niet.’ Met zijn motivatie zat het in elk geval wel snor. ‘Als je iets heel graag wilt dan straal je dat ook uit, denk ik.’ Na het sollicitatiegesprek kreeg hij vrijwel meteen een telefoontje dat hij als schakelstudent op de afdeling Inwendige Geneeskunde van het AMC kon beginnen. ‘Voor mij extra leuk dat ik hier ben geplaatst, omdat ik er ook mijn co-schap
7 discours
november 2014
heb gedaan. De meeste aiossen op de afdeling ken ik al. Het mooie is natuurlijk dat ik nu ook het werk van een eerstejaars aios mag doen.’ Van concurrentie of afgunst heeft Hafkamp nog niets gemerkt. ‘Ik ben net begonnen en vooral heel hartelijk ontvangen.’ Natuurlijk zijn het de high potentials die voor een schakelplek in aanmerking komen, zegt Stijn de Jonge (25), lid van de Studentenraad. ‘Maar daar is niets op tegen zolang er andere, volwaardige uitstroomroutes zijn, zoals een promotieonderzoek of assistentschap. Er zijn wel honderd wegen naar Rome. Het gaat er vooral om dat je de weg kiest die bij je past en die je goed kunt verdedigen. En níet solliciteren naar een plaats in een schakeljaar is heel verdedigbaar, als je eerst goed om je heen wilt kijken of andere dingen wilt doen.’ De Jonge is tweedejaars masterstudent, assistent-docent Anatomie en bezig met wetenschappelijk onderzoek naar het voorkómen van chirurgische wondinfecties. Hij heeft zijn coschappen al gedaan, maar gaat niet op voor een schakelplaats. ‘Het doel van het schakeljaar is voor mij nu niet relevant. Ik gebruik mijn keuzeruimte liever voor wetenschappelijk onderzoek.’ De Jonge ziet het schakeltraject vooral als een mooie kans voor ambitieuze studenten die zeker weten in welk specialisme ze verder willen. ‘Als je wordt afgewezen is dat natuurlijk jammer, maar dan is het toch een leerzame sollicitatieoefening.’ De Jonge heeft niet het idee dat een schakelplek een hogere status dan andere uitstroomprofielen heeft. ‘Ik ervaar in mijn omgeving geen verhoogde druk om zo’n schakelplek te krijgen. Wél druk om je te profileren. Maar dat kan op heel veel manieren.’ —
CO-SCHAPPEN
De ombudsco, voor al uw problemen Te lange diensten, onduidelijke regelingen, onbegrijpelijke besluiten van begeleiders. Allemaal zaken waarbij co-assistenten een beroep kunnen doen op de ombudsco. Tekst: Jasper Enklaar Beeld: Van Lennep
REGELMATIG LAAT DE NATIONALE OMBUDSMAN van zich horen. Vaak gaat het dan om individuele burgers, die groot onrecht is aangedaan door de grote, anonieme overheid. David tegen Goliath. Echt groot onrecht zijn de ombudsco’s van de CoRaad nog niet tegengekomen. Wel veel kleine vragen. ‘Wij hebben niet de positie van de Nationale Ombudsman’, zegt Roos van der Zwan. ‘Ook niet de formele positie. Wij proberen wel ondersteuning te bieden en bij klein onrecht een oplossing te zoeken.’ Roos van der Zwan heeft het stokje net overgenomen van Dorien van der Winden, die het afgelopen jaar ombudsco was. ‘Het is een van de meest dankbare functies in de CoRaad’, zegt Dorien. ‘Je kunt mensen niet altijd helpen, maar het is voor co-assistenten fijn om met iemand te sparren als ze zich afvragen of ze de enige zijn met een bepaald probleem.’ Van der Zwan heeft nog niet zoveel casussen onder handen gehad. Haar voorganger Van der Winden des te meer: een stuk of dertig in ruim een jaar. Gevraagd naar haar meest indrukwekkende ombudscasus vertelt ze over haar eerste geval. ‘Misschien ook wel omdat dat de eerste was – net zoals je je eerste echte patiënt nooit vergeet.’ Het betrof een co-assistent die haar co-schap niet had gehaald, maar het was haar niet duidelijk waarom. ‘Ze wilde daarover in gesprek met de afdeling, maar hoe? Met haar ben ik om de tafel gaan zitten om te bespreken hoe ze dat zou kunnen aanpakken. Uiteindelijk heeft ze een brief geschreven aan haar opleider. Het was een goede afsluiting, waarbij zij het gevoel had dat ze haar kant van het verhaal had kunnen doen.’
diensten bij dit co-schap wel erg lang duren en dat we niet het idee hebben dat de twee uur die je werkt, nadat je al een dienst van zestien uur hebt gedraaid, nog heel veel bijdragen aan de opleiding. En er is natuurlijk gewoon het werktijdenreglement waar ziekenhuizen zich aan te houden hebben.’ Vragen of klachten over bejegening zijn er nauwelijks, des te meer over regelingen. Vooral voor masterjaar drie was lang onduidelijk wat de invulling van de regels zou zijn. Dat vertaalt zich direct in meer vragen. ‘Als ombudsco merk je dan snel waar de onduidelijkheden in zitten. Dat spelen we door, want we werken goed samen met de onderwijscoördinatoren, maar soms duurt het wel lang en maken we zelf maar een lijst met veel gestelde vragen.’ Aan het besluit dat iemand zijn co-schappen niet haalt kan de ombudsco niet veel veranderen. ‘We kunnen wel uitleggen hoe de procedure gaat verlopen en wat ze kunnen verwachten’, zeg Roos. Het is dus meer een adviesrol, want wij kennen de weg, we kennen de mensen en we zijn goed thuis op Blackboard.’ Maar Blackboard raadpleegt iedereen toch? ‘Wij zijn wat handiger in het zoeken’, legt ze uit. ‘Veel regelingen zijn nogal juridisch opgesteld. Hoe vaker je daarmee te maken hebt gehad, hoe beter je ze kunt lezen en begrijpen.’ Maar, voegt Dorien direct toe, ‘wij weten ook niet alles. Dus ons eerste mailtje is vaak: wij weten het ook niet, maar we gaan het wel uitzoeken.’ ‘Veel co’s kunnen zelf uit de problemen komen en dingen bespreekbaar maken, maar soms is het fijn dat er iemand met je meedenkt,’ voegt Roos toe. Uiteindelijk zijn veel zaken redelijk makkelijk op te lossen. ‘Veel dingen die opleiders doen en waar we vragen of klachten over krijgen, gebeuren uit onwetendheid. Opleiders zijn echt geen boemannen, alleen in de uitvoering gaat het soms mis. Eén mailtje is dan vaak al genoeg om het op te lossen.’ —
‘Soms is het fijn dat er iemand met je meedenkt’
Lange diensten zijn een terugkerend thema, vertelt Dorien. ‘In overleg met de co gaan we in gesprek met de opleider: we maken duidelijk dat de
8 discours
november 2014
COLUMN
Evidence-based besteden Columnist Sarah Gans zit in het laatste jaar van haar promotieonderzoek op de AMC-afdeling Heelkunde en vertelt in Discours over haar weg naar een opleidingsplek. WAT KOST EEN CT-SCAN van de buik eigenlijk? Tijdens een brainstorm sessie met Jong AMC realiseer ik me dat ik helemaal niet weet wat ik dagelijks ‘uitgeef’ in de zorg voor mijn patiënten. In opdracht van de Raad van Bestuur zijn we gevraagd om te bedenken hoe er meer kostenbewustzijn bij medici kan worden gecreëerd. Met een groep jonge AMC-medewerkers (medisch en niet medisch) proberen we barrières te identificeren en met een creatieve oplossing te komen. Terwijl mijn medegroepsgenoten enthousiast brainstormen over mogelijk besparingspotentieel vraag ik me af hoe het kan dat ik eigenlijk helemaal geen verstand heb van de financiën in de zorg. Tijdens mijn studie Geneeskunde heb ik geleerd wat de manier is om een bepaalde diagnose te stellen of wat de beste behandeling is voor een ziektebeeld, maar ik kan me niet herinneren dat er ooit tijdens een college is besproken dat ik de kosten daarin ook moet laten meewegen. Is dat een gemis in het geneeskundeonderwijs? Of moeten artsen zich verre houden van kostenbeheersing? Als ik heel eerlijk ben zou ik zelf als patiënt liever willen dat mijn arts voor de best mogelijke behandeling kiest, zonder daarbij na te denken over de kosten. Aan de andere kant zie ik ook in dat kostenbeheersing noodzakelijk is. Om te voorkomen dat bezuinigingen leiden tot verlies van kwaliteit is het essentieel dat er ook medici zijn die zich hier mee bezighouden. Het zijn immers beslissingen die zich afspelen op het werkterrein van de arts en die verregaande consequenties kunnen hebben voor de behandelingen die de arts dagelijks aan patiënten voorschrijft. Misschien is het tijd voor een nieuw collegeblok over kosten, financiering en geldstromen in de zorg: evidence-based besteden. Voor mij had het geen kwaad gekund.
‘Ik kan me niet herinneren dat er ooit tijdens een college is besproken dat ik de kosten moet laten meewegen bij de keuze voor een behandeling’ 9 discours
november 2014
VERVOLGOPLEIDINGEN
Het oordeel van de patiënt Arts-assistenten worden veel beoordeeld, maar hoe patiënten hun zorg ervaren is nooit op een degelijke, wetenschappelijke manier onderzocht. Tot nu. Met het Patient Perception Program trekken arts-assistenten lessen uit het oordeel van de patiënt. Tekst: Suzanne Bremmers Beeld: Anne Huijnen
TOT NU TOE is op drie poliklinische afdelingen in het AMC (KNO, Nucleaire geneeskunde en Inwendige geneeskunde) patiëntenfeedback verzameld over de communicatie en bejegening in het gesprek met de arts-assistent. Het Patient Perception Program (ook wel PPP) werkt als volgt: patiënten melden zich bij de polikliniek, waar een medewerker vertelt dat ze na afloop van het consult een vragenlijst kunnen invullen over het gesprek. De arts-assistenten weten dat patiënten gevraagd worden om mee te werken, maar niet welke vragen ze voorgelegd krijgen. Direct na afloop van het spreekuur nodigt een student de patiënt uit om op een tablet aan te geven in hoeverre hij of zij het eens is met negen stellingen. Er is ook ruimte voor toelichting en verbetering. Vervolgens krijgt de aios een feedbackrapport met daarin taartdiagrammen, gelieerd aan de vragen. Hoe groener de taart, hoe meer de pa-
10 discours
november 2014
VERVOLGOPLEIDINGEN
‘Ik word liever op deze manier beoordeeld dan dat ik het online op een forum moet lezen’
tiënt vond dat het onderwerp goed naar voren kwam tijdens het gesprek met de aios. Hoe roder de taart, hoe minder vaak dat gebeurde. Het onderzoek naar PPP is een initiatief van de AMC-onderzoeksgroep Professional Performance en valt onder het projectplan CanBetter van KNMG. Projectleider en promovenda Renée Scheepers gaat na of PPP bruikbare feedback kan leveren voor de professionele ontwikkeling van arts-assistenten. De PPP-systematiek is ontwikkeld door het Positive Perception Program van ondernemer Monica Grasveld. Het AMC en andere ziekenhuizen maakten al gebruik van PPP voor patiëntervaringen met poliklinische teams, maar nu wordt het voor het eerst gebruikt voor individuele feedback, in dit geval voor arts-assistenten. Arts-assistenten hadden al Korte Praktijk Beoordelingen (KPB’s), OSATS en 360-gradenfeedback, maar volgens Scheepers is de toegevoegde waarde van PPP dat patiëntervaringen representatief in kaart worden gebracht. Scheepers: ‘Ook in de 360-gradenfeedback worden enkele patiënten gevraagd naar de ervaringen met een aios, maar voor een representatieve weergave zijn minimaal vijfentwintig tot vijftig evaluaties nodig. Dit omdat er veel variatie is tussen patiënten. Denk bijvoorbeeld aan leeftijd en opleidingsniveau. Daarmee is er ook veel variatie in hoe de zorg wordt ervaren. Alleen met een representatieve weergave van ervaringen kunnen arts-assistenten een volledig beeld krijgen van hoe patiënten de zorg ervaren en leerpunten formuleren om zich professioneel te ontwikkelen.’ POSITIEF Scheepers kan nu al iets zeggen over het beeld dat naar voren komt over de zorg die patiënten van arts-assistenten in het AMC krijgen. ‘Over het algemeen kun je zeggen dat patiënten de zorg als positief ervaren. Voor veel arts-assistenten zijn de uitkomsten een bevestiging dat ze op de goede weg zijn. De verschillen tussen arts-assistenten zitten met name in de hoogste scores. Vanwege alle positieve evaluaties zullen we na afronding van de pilot nagaan of de feedback van patiënten genoeg bruikbare suggesties kan geven om de zorg te verbeteren.’ Uit onderzoek is gebleken dat patiëntfeedback daadwerkelijk een gedragsverandering bij artsen kan bewerkstelligen. Is de feedback van patiënten wellicht zelfs effectiever dan feedback van de opleider? Scheepers: ‘Dat zou ik niet durven stellen. Zowel feedback van de patiënt als de
medisch inhoudelijke feedback van de opleider geeft nuttige input. Er is niet één waarheid over hoe een aios functioneert. Maar hoe de patiënt de zorg ervaart is wel heel belangrijk. Uiteindelijk doe je het voor de patiënt.’ Lenka Vermeeren, vijfdejaars aios op de afdeling KNO in het AMC, vindt de feedback van de patiënt heel belangrijk, maar het oordeel van de opleider ook. ‘De opleider wordt gedurende de opleiding een rolmodel. Natuurlijk draait het uiteindelijk om de patiënt, maar die kan niet medisch inhoudelijk beoordelen.’ Toen Vermeeren haar rapport voor het eerst inkeek, zag ze heel veel groene taartjes. Op een later, rustiger moment, heeft ze de rode stipjes in het diagram onderzocht. ‘Over die onderwerpen ben ik goed gaan nadenken. Zo kwam naar voren dat ik soms te weinig heb gevraagd naar de persoonlijke medische geschiedenis. Nu is dat misschien logisch bij een heel specifiek oorprobleem, maar ik ben tijdens het spreekuur toch gaan zoeken naar een manier om meer empathie te tonen bij die voorgeschiedenis. Ook gaven sommige patiënten aan dat ze niet mee konden beslissen over de behandeling. Daarom ben ik nu bewuster bezig met shared decision making, waarbij je informatie geeft en de beslissing overlaat aan de patiënt.’ Hoewel Vermeeren soms moe wordt van alle zelfreflecties en administratieve lasten, is ze blij dat ze deze feedback heeft gekregen. ‘Zeker in deze huidige maatschappij, waarin de dokter niet altijd meer het laatste woord heeft, is dit een goede manier om van patiënten te horen hoe ze de zorg ervaren. Ik word liever op deze manier beoordeeld dan dat ik het online op een forum moet lezen.’ Voor Jasper Truijen, aios interne geneeskunde bij het OLVG, bracht zijn feedbackrapport het inzicht dat patiënten een consult op heel verschillende manieren kunnen ervaren. ‘Bij de ene patiënt kreeg ik een terugkoppeling dat ze de uitleg zo goed had begrepen, bij de ander juist het tegenovergestelde. Daarbij komt dat ik weliswaar een goed rapport had, maar dat het niet inzichtelijk
11 discours
november 2014
was wat ik zou kunnen verbeteren. Het idee om patiënten feedback te laten geven vind ik goed, maar voor mijn professionele ontwikkeling heb ik er niet zo veel aan gehad.’ ZINNIGE TOEVOEGING Voor opleiders blijkt PPP wel degelijk een zinnige toevoeging op de bestaande feedbackmethodes. Opleider Roel Bennink van de afdeling Nucleaire geneeskunde meldde zijn arts-assistenten meteen aan toen hij over het project van Scheepers hoorde. ‘Het contact met patiënten is een wezenlijk aspect van de opleiding tot medisch specialist. Voor mij is het echter moeilijk om dat te beoordelen. Tijdens de KPB’s zit ik weliswaar bij een consult, maar daar let ik op andere dingen, zoals medisch-technische aspecten. Natuurlijk kijk ik ook naar de communicatie, maar ik krijg geen terugkoppeling van hoe de patiënt het gesprek heeft ervaren.’ Ook opleider Wytske Fokkens van KNO is enthousiast. ‘PPP geeft nuttige extra informatie over het functioneren van een aios. Daarnaast wordt de feedback van onze patiënten gebruikt voor gezamenlijke bespreking met de staf. Voor mij als opleider waren de overwegend positieve uitkomsten van de arts-assistenten geruststellend.’ PPP wordt door Scheepers inmiddels niet alleen ingezet bij arts-assistenten, maar ook bij stafleden in het AMC, Erasmus MC en het Catharina Ziekenhuis. Als 150 artsen (waaronder arts-assistenten) hebben meegedaan en er genoeg data zijn verzameld, wordt er geëvalueerd en besloten of PPP wordt aangeboden als meetinstrument. Het feedbackrapport zou dan gebruikt kunnen worden als ondersteuning voor de professionele ontwikkeling van arts-assistenten. —
VIDEOBEOORDELINGEN
Leren door de lens Binnen het geneeskundeonderwijs wordt steeds vaker gebruik gemaakt van video-opnames. Er zijn in het AMC zelfs plannen om videogebruik grootscheeps in te zetten in de master geneeskunde. ‘Soms ontdek je in een videofragment ineens dat de patiënt met vragen bleef zitten die hij niet durfde te stellen.’ tekst: Catrien Spijkerman beeld: Sake Rijpkema
KIJKEN NAAR JEZELF EN KIJKEN NAAR ELKAAR. Het klinkt misschien wat triviaal, maar het zijn vaardigheden die steeds belangrijker worden gevonden in de medische wereld, zegt Principle Educator en onderzoeker medische communicatie Robert Hulsman. ‘Een arts moet zijn eigen sterktes en zwaktes kunnen herkennen en weten wat er nodig is om zichzelf te verbeteren. Onderling moeten artsen ook in staat zijn elkaars leerpunten te benoemen. Ik ken helaas genoeg voorbeelden van hele maatschappen die uit elkaar vielen door ruzies.’ Geen betere manier om je eigen handelen (en dat van anderen) te observeren, dan door video-opnames te maken. Daarom haalde Hulsman de zogenaamde methode van video fragment rating (VFR) naar het AMC. Dat werkt zo: ‘Masterstudenten of artsen in opleiding lenen een videocamera bij het onderwijssecretariaat en nemen een consult op, uiteraard met toestemming van de patiënt. Het filmpje zetten de studenten vervolgens zelf - heel eenvoudig - op het speciale online VFR-platform. Op dit afgeschermde platform kunnen ze hun eigen filmpje bekijken en markeren waar voor hen de ‘leermomenten’ zitten. Bij die markeringen schrijven ze evaluaties. Vervolgens nodigen ze via het platform een medestudent of een supervisor uit om hun video te bekijken. De medestudent of supervisor ziet direct de gemarkeerde fragmenten plus evaluaties, geeft daar feedback op, en die wordt weer teruggestuurd naar de studenten.’ Het gebruik van video is niet nieuw. Sinds 2005 maken docenten in het gespreksonderwijs opnamen van gespreken die bachelorstudenten in de klas voeren met simulatiepatiënten. Echt handig werkt dat niet, volgens Hulsman. ‘Alleen wij docenten kunnen die opnames - na heel wat knip- en plakwerk - op een server zetten, waarna de studenten ze in hun digitale portfolio zetten.’ Ook in de masterfase maakten de studenten zelf al opnamen, maar de verwerking daarvan was nóg rommeliger. ‘Wij kregen die videootjes op usb-sticks of cd’tjes. Het risico dat die ergens gaan rondzwerven is groot. Bovendien verliep de evalu-
12 discours
atie - zowel die van de studenten zelf als die van de opleiders - weinig gestructureerd.’ De resultaten van het eerste pilotonderzoek, waarin Hulsman een tiental co-assistenten vorig jaar vroeg elkaar met VFR te beoordelen, zijn veelbelovend: de studenten vinden het systeem overzichtelijk, markeren meer leerpunten dan gevraagd en geven elkaar nuttige feedback. Vanaf november wil Hulsman de eerste groepen nieuwe co-assistenten met VFR laten werken, om het daarna geleidelijk in de hele masterfase in te voeren. STANDAARD UITGERUST In het UMCG in Groningen, waar het VFR-systeem is ontwikkeld, zijn op de afdeling Chirurgie inmiddels acht onderzoekskamers standaard uitgerust met een videocamera. Ook op andere afdelingen zoals Tandheelkunde, Urologie, en Psychiatrie worden opnames gemaakt, vertelt onderwijscoördinator Lex Dierssen. Toen hij in 2007 werd aangenomen kreeg hij een duidelijke opdracht: verzin een systeem waardoor co-assistenten beter worden geobserveerd, maar wél op een manier dat het de artsen weinig tijd kost. ‘Co-assistenten kregen helaas vaak niet genoeg feedback, dat kwam vooral doordat de opleiders het erg druk hebben.’ Door VFR, dat Dierssen door een softwarebedrijf liet ontwikkelen, hebben co-assistenten hun leerproces voortaan meer zelf in de hand. ‘En voor de opleiders is het fantastisch dat ze de video’s kunnen bekijken op een moment dat het hen uitkomt. Om tijd te besparen kunnen ze er bovendien voor kiezen alleen de fragmenten te bekijken die de co-assistent heeft gemarkeerd als leermoment.’ Uit onderzoek onder Groningse co’s en supervisors blijkt dat beide groepen de VFR-methode even hoog waarderen als de observaties in levende lijve. Toch zal het VFR-systeem die observaties niet vervangen, stellen Dierssen en Hulsman. ‘Het vult elkaar aan’, zegt Dierssen. ‘Met een videoopname kun je trouwens ook niet alles zien. De patiënt is meestal van achteren gefilmd. Je ziet wel de verbale en non-verbale communicatie van de co-assistent, maar je mist de gezichtsuitdrukking van de patiënt.’ Het
november 2014
VIDEOBEOORDELINGEN
videosysteem is vooral handig als formatieve beoordeling, voegt Hulsman toe. ‘Dat is de feedback waarvan studenten kunnen leren, maar waaraan geen cijfer wordt verbonden. We gaan studenten niet afrekenen op louter videobeelden.’ Ook in het specialistisch onderwijs begint het gebruik van video-opnames door te dringen. ‘Met de modernisering van de opleidingen is de belangstelling voor niet-medische competenties zoals consultvoering toegenomen’, zegt longarts en opleider Jaring van der Zee van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. ‘Om erachter te komen hoe de aios het er in de communicatie vanaf brengt, maken we sinds een paar jaar video-opnamen van een consult.’ Na een paar van die opnames te hebben bekeken, begonnen Van der Zee en collega’s zich echter af te vragen of zij eigenlijk wel de aangewezen personen waren om de aios’en feedback te geven. Van der Zee: ‘Consultvoering heeft in het specialistisch onderwijs eigenlijk nooit een plek verworven. Zelf ben ik van de generatie die weliswaar medisch inhoudelijk goed is opgeleid, maar over dit soort aspecten tijdens de medisch-specialistische vervolgopleiding nooit onderwijs heeft gehad. Als je arts-assistenten op dit gebied iets wil bijbrengen, moet je eerst zeker zijn dat je de competentie zélf goed beheerst.’ GROEPSGESPREKKEN Daarom zocht Van der Zee contact met het AMC en haalde docent consult voering Marco Philipoom erbij. In een pilot op de afdelingen longziekten en gynaecologie bespraken de supervisors, de aiossen én Philipoom eens in de maand in groepjes de video-opnamen. Niet met het VFR-systeem, maar gewoon in groepsgesprekken. ‘We bespraken niet alleen video’s van assistenten, maar ook van opleiders. Natuurlijk, dat kost tijd en het kan vast efficiënter, maar ik denk dat het goed is dat hierover gediscussieerd wordt in de groep. Eigenlijk is het bizar dat we dit nooit eerder hebben gedaan.’ Longarts in opleiding Eva Japenga vindt het ook een welkome exercitie. Door videobeelden van zichzelf en haar collega’s te bekijken, ontdekte ze dat de patiënt soms met vragen bleef zitten die hij niet durfde te
13 discours
stellen. ‘Door zo’n video-opname te analyseren, zie je bijvoorbeeld ineens in waar je had moeten doorvragen. De volgende keer ben je daar in een patiëntgesprek alerter op.’ De patiënten vinden het over het algemeen prima dat ze worden gefilmd, merkten zowel Diersen, Hulsman als Van der Zee. Hulsman: ‘Natuurlijk liggen camera’s gevoelig. Zo’n schandaal als twee jaar geleden, toen er tvopnamen waren gemaakt in het VUmc, heeft wel impact gehad. Maar de co-assistenten vragen vooraf toestemming en leggen uit dat ze het materiaal alleen gebruiken om er zelf van te leren. Bovendien blijven de beelden in het ziekenhuis: het platform is alleen toegankelijk vanaf onze servers. Sommige co’s vinden het vervelend dat ze niet thuis naar de beelden kunnen kijken, maar wij vinden het een extra bescherming van de privacy.’
‘Sommige co's vinden het vervelend dat ze niet thuis naar de beelden kunnen kijken, maar wij vinden het een extra bescherming van de privacy.’ Voorlopig wil Hulsman VFR alleen nog in het gespreksvaardighedenonderwijs invoeren. Aarzelend: ‘Je kunt je afvragen of het wenselijk is om ook lichamelijk onderzoek op te nemen. Dat vinden de patiënten waarschijnlijk een groter bezwaar. In Groningen doen ze dat wel, maar in het AMC zijn we daar nog niet over uit.’ Ongeveer twintig procent van de patiënten zegt ‘nee’ als hen gevraagd wordt opnamen te maken van lichamelijk onderzoek, beaamt Dierssen. ‘Die groep bestaat uit twee logische populaties: oncologische patiënten en ouders van kleine kinderen. Maar verder vindt bijna niemand het een probleem.’ Leuke bijkomstigheid: ‘Soms hebben we zelfs de indruk dat patiënten beter hun best doen om hun klachten uit te leggen als er een camera bij is.’ —
november 2014
AMSTERDAM DIGITALE MEDICAL RADIOLOGIETOETS STUDENT JOURNAL
Leren om te publiceren Mooi onderzoek verdient een mooi podium. Vandaar dat geneeskundestudenten vanaf komend voorjaar hun eigen onderzoeksresultaten kunnen publiceren in het Amsterdam Medical Student Journal (kortweg AMSj): een wetenschappelijk tijdschrift voor studenten van het AMC en VUmc. ‘We bieden studenten vooral een helpende hand om te leren publiceren.’ Tekst: Arthur van Zuylen Beeld: Janus van den Eijnden
EEN BEETJE VERBAASD was Hassina Bahadurzada wel toen ze in 2011 begon met haar studie Geneeskunde. Waar was de wetenschap? ‘Ik had daarvóór aan de UvA al een deel van de bachelor Psychologie gedaan, waar je vanaf het begin wordt getraind in onderzoek doen en wetenschappelijk schrijven. Maar bij Geneeskunde kom je dat pas serieus tegen als je aan je bachelorscriptie begint, en daarna pas weer bij je wetenschappelijke stage in de master.’ Dat gemis bracht Bahadurzada op een idee: een wetenschappelijk tijdschrift voor én door geneeskundestudenten, waarin ze over hun eigen onderzoek kunnen publiceren. Samen met AMC-internist Gabor Linthorst en vele anderen werkte ze het plan verder uit. In februari 2015 is het zover: dan komt de eerste editie uit van AMSj, het Amsterdam Medical Student Journal. Een peer-reviewed, open-access tijdschrift dat vier keer per jaar verschijnt en online te lezen zal zijn via amsj.nl. In eerste instantie is de site bedoeld als publicatieplatform voor studenten van het AMC en VUmc. Een echte primeur is het tijdschrift niet, want Nederland kent al vergelijkbare initiatieven. Het LUMC publiceert bijvoorbeeld sinds 2008 het Leiden Bio-Medical Journal en in Rotterdam bestaat sinds 2010 het Erasmus
14 discours
juni 2013
AMSTERDAM MEDICAL STUDENT JOURNAL
Journal of Medicine. Ook internationaal zijn er inmiddels tal van dergelijke tijdschriften (zie het kader Buitenlandse bladen). LAAGDREMPELIG Hoewel de eerste editie van AMSj nog moet verschijnen, is al wel duidelijk welke richting het digitale tijdschrift opgaat qua inhoud. Linthorst: ‘Het zal voor het grootste deel bestaan uit wetenschappelijke artikelen van studenten, geschreven op basis van hun bachelorthesis of hun research tijdens de wetenschappelijke stage. Maar het kan ook om kleinschaliger onderzoekswerk gaan. Bijvoorbeeld een CAT (Critically Appraised Topic, red.), waarin de relevante literatuur rond een klinisch probleem tegen het licht wordt gehouden. Of gewoon om bijzondere casuïstiek. Maar het hoeft heus geen wereldschokkend nieuws te zijn. De drempel voor publicatie ligt bij het AMSj wat lager. Bovendien moeten studenten die tijdens hun onderzoek écht iets belangwekkends ontdekken eerst proberen om dat in een ‘groot’ tijdschrift te publiceren. Dat gebeurde altijd al en de komst van het AMSj zal dat niet veranderen.’ Behalve artikelen, reviews en case-reports bevat het tijdschrift ook een aantal vaste rubrieken, zo vertelt Bahadurzada. ‘Die kunnen door studenten worden geschreven, maar ook artsen en onderzoekers zullen bijdragen gaan leveren. Dan moet je denken aan quiz-achtige zaken zoals ‘Wat is de diagnose?’, waarin een casus uit de klinische praktijk wordt voorgelegd aan de hand van tekst, foto’s en/of scans. Of een rubriek die begonnen is met de werktitel ‘Het Bierviltje’. Daarin wordt in een notendop een ingewikkeld fenomeen uitgelegd, zoals de interpretatie van bloedgassen. Ook krijgen we een soort In Memoriam-rubriek, waarin we afscheid nemen van een medische techniek of behandeling die zijn langste tijd heeft gehad. En dan is er nog de rubriek ‘Trial & Error’, die medische fouten belicht. Fouten maken is menselijk; belangrijk is wat je er van kunt leren en hoe je ze misschien kunt voorkomen.’ TANDEMS Net als reguliere wetenschappelijke tijdschriften heeft het AMSj een forse redactie en worden de aangeboden artikelen door verschillende re-
‘Als we vijf jaar lang regelmatig verschijnen en in de PubMed-database staan, dan hebben we ons bestaansrecht bewezen’
viewers beoordeeld. Daartoe zijn twintig tandems geformeerd van een ervaren arts of onderzoeker plus een student: tien in het AMC, tien in het VUmc. ‘Die veertig redactieleden bestrijken zoveel mogelijk medische disciplines’, vertelt vierdejaars geneeskundestudent Anne-Fleur Zwagemaker, die samen met AMC-kinderarts Michiel Oosterveld zo’n redactiekoppel vormt. ‘Het idee is dat wij niet alleen artikelen gaan beoordelen, maar ook actief zoeken naar geschikte onderwerpen en vervolgens studenten stimuleren hun onderzoek te publiceren in het AMSj.’ Oosterveld benadrukt vooral het educatieve karakter van het nieuwe tijdschrift. ‘We laten studenten kennismaken met het complete proces van wetenschappelijke artikelen schrijven, inclusief kritisch commentaar krijgen en stukken herschrijven. Daar worden ze als het goed is completer van als onderzoeker. Verder kan zo’n wetenschappelijke publicatie natuurlijk nooit kwaad op iemands CV, al is het geen verplichting om eigen onderzoek te bewerken tot een AMSjartikel. We willen niet gaan pushen. Met dit project bieden we geneeskundestudenten vooral een helpende hand om te leren publiceren.’ GESLAAGD Wanneer is het project volgens de betrokkenen eigenlijk geslaagd? ‘Zodra AMSj een impactfactor heeft en in de PubMed-database staat’, aldus Linthorst. ‘Voor dat laatste moet je als tijdschrift minstens vijf jaar regelmatig verschijnen. Als dat lukt hebben we ons bestaansrecht bewezen. Bovendien wordt het dan nóg aantrekkelijker om er in te publiceren.’ Bahadurzada en Zwagemaker hopen vooral dat het tijdschrift gaat leven onder hun medestudenten van het AMC en VUmc. Bahadurzada:
15 discours
november 2014
‘Het wordt een succes als er voldoende geneeskundestudenten met hun onderzoek in willen staan en als daar vervolgens onderling over gesproken wordt. Dan ontstaan er ook geen problemen als de huidige redactieleden ooit het stokje moeten overdragen aan de nieuwe instroom.’ Oosterveld tot slot: ‘Voor mij is het geslaagd als straks ook studenten van andere medische faculteiten in ons tijdschrift willen publiceren. Het is logisch dat we met Amsterdam beginnen, maar het zou nog mooier zijn als het een landelijk tijdschrift wordt. Of AMSj dan ook op papier moet verschijnen? Nee hoor: een online-blad is goedkoper, breder toegankelijk en je kunt er ook filmpjes of andere multimedia aan toevoegen. Alleen 35-plussers hangen nog sterk aan papieren wetenschappelijke tijdschriften.’ —
BUITENLANDSE BLADEN Ook in andere landen timmeren geneeskundestudenten aan de weg met eigen tijdschriften voor wetenschappelijk onderzoek. Een beknopt overzicht, zonder volledig te kunnen zijn: De Amerikaanse Mayo Clinic geeft sinds 2013 het International Journal of Medical Students (ijms.info) uit, het medische studententijdschrift met (naar eigen zeggen) de hoogste impactfactor ter wereld. Het in 2009 opgerichte Medical Student Research Journal (msrj.org) van de University of Michigan claimt het oudste Amerikaanse peer-reviewed tijdschrift te zijn dat volledig gemaakt wordt voor én door geneeskundestudenten. Australië kent sinds 2010 het Australian Medical Student Journal (amsj. org), een initiatief van de University of New South Wales waar vervolgens alle medische faculteiten down under bij zijn aangepikt. Het Canadese University of Toronto Medical Journal (utmj.org) spant echter de kroon: het eerste nummer daarvan zag al in 1923 het licht.
ROLMODELLEN
Rolmodellen
Rolmodellen zijn onmisbaar binnen het geneeskundig onderwijs. Goed voorbeeld doet volgen. Maar wanneer ben je als medisch specialist een goed rolmodel? Discours zoekt binnen de AMC-opleidingsregio naar inspirerende voorbeelden. Deze keer: Bjรถrn van Geel (51), opleider neurologie in het Medisch Centrum Alkmaar. Tekst: Tim van den Berg Beeld: Van Lennep
16 discours
november 2014
ROLMODELLEN
‘De neurologie-stafleden in het AMC namen geen blad voor de mond’
‘Tussen de regels door hoorde ik dat ze opzag tegen het zetten van de ruggenprik’
VROEGER
NU
‘Ik heb mijn opleiding Geneeskunde gedaan in het VUmc. Daar liep ik in 1987 een co-schap interne geneeskunde bij de onderafdeling Hematologie. Tot dan toe dacht ik dat artsen altijd erg netjes waren en meestal met een hete aardappel in de keel spraken. Maar internist-hematoloog Peter Huijgens was allesbehalve dat. Hij liep meestal op sloffen rond, vaak in een oud shirtje van de Hema. Ik weet nog goed dat een deftige dame eens vrij dwingend bij de balie meldde dat ze de dokter wilde spreken. Huijgens, die toen zelfs een shirt met vlekken erop aanhad, stond toevallig achter de balie. Hij spreidde zijn armen en zei dat ze hem gevonden had. Deze dame leek er even in te blijven, maar Huijgens stond altijd klaar voor zijn patiënten en kon soms bulderen van het lachen. Ook al overleden er op de afdeling veel patiënten, de sfeer was er altijd goed. Na die stage dacht ik zeker te weten dat ik ook internist-hematoloog wilde worden, maar mijn assistentschap bij de algemene afdeling Interne geneeskunde viel erg tegen. Toen ik na een paar weken vakantie terugkwam had ik er helemaal genoeg van. Ik vond de sfeer erg negatief en de hoogleraren misschien wel het meest chagrijnig. Zo wilde ik niet worden. Ik maakte de switch naar neurologie, in het AMC. Dat was een verademing. De stafleden waren er betrokken en de assistenten zeer gedreven. De hoofdopleider mocht ik gewoon bij zijn voornaam aanspreken; ik was verbaasd. Ik had meerdere rolmodellen op de afdeling. Van veel neurologen heb ik wat geleerd, zowel goede als slechte eigenschappen. Iemand als Rien Vermeulen heeft mij bijvoorbeeld veel geleerd over het vak: hij kon ongelooflijk goed analytisch denken en stap voor stap een diagnose stellen. Aan de andere kant kon hij erg hard zijn. Als hij je mocht was dat geen probleem, maar anders…. Stafleden namen sowieso geen blad voor de mond. Volgens mij is dat typisch AMC. Nadat ik een tijdje in de VS had gezeten en terugkwam dacht ik ineens: oei, we praten soms misschien wel heel erg uit de hoogte, ook al hebben een van de beste opleidingen. In mijn opleidingstijd waren er in het AMC trouwens ook hele andere typen neurologen met juist veel empathie, zoals Jan de Gans of Marianne de Visser. Zij zorgden voor een goede balans binnen de afdeling.’
‘Het clichébeeld van een neuroloog is toch een Citroën-rijdende grijze muis met patiënten die hij toch niet kan helpen, ook al is dat laatste overigens al lang niet meer zo. Dat stereotype probeer ik wel te vermijden. Hoe? Tsja, door gewoon mezelf te zijn. Ik denk niet echt na over mezelf als rolmodel. Wel probeer ik zoveel mogelijk om een niet al te stressvolle omgeving te creëren, waarin arts-assistenten en co-assistenten zich veilig voelen. Verder probeer ik zoveel mogelijk aan te geven wat er wel goed gaat en wat niet. Vroeger was ik daar te direct in, misschien een erfenis van mijn tijd in het AMC. Ik zei dat ze iets niet goed deden en liet het daarbij. Maar vooral co-assistenten durven vaak nog niet door te vragen, waardoor ze niet altijd begrepen wat ze verkeerd deden. Nu probeer ik expliciet uit te leggen wat de situatie was, zodat ze zelf gaan zien wat er niet goed ging. Dan komt de boodschap veel beter over. Een van mijn mooiste opleidingsmomenten was toen een arts-assistent bij ons voor het eerst een dienst deed. Voorafgaand was het haar een paar keer niet gelukt om een ruggenprik te zetten. Natuurlijk kwam er tijdens de eerste nacht een patiënt binnen met een vermoedelijke hersenvliesontsteking en moest ze een ruggenprik uitvoeren. Ze belde mij op om haar vermoeden te bespreken en ik hoorde tussen de regels door dat ze opzag tegen de ruggenprik. Ik heb toen even rustig met haar gepraat, de procedure doorgenomen, gezegd dat ze haar tijd moest nemen en dat het geen probleem was om mij terug te bellen om mij de ingreep te laten doen. Ze belde pas een uur later terug, met de uitslag van het hersenvocht. Daarna was elke ruggenprik die ze deed meteen raak. Of een onzekere jonge arts in de nachtdienst niet vervelend is voor de achterwacht? Het hoort er gewoon bij. Als een jonge dokter nog veel vragen heeft moet ze die gewoon kunnen stellen, ook als ze daarvoor de supervisor een aantal keer wakker belt. Uiteindelijk ben ik verantwoordelijk. De assistenten in de dienst zijn mijn handen en mijn ogen. Over de telefoon hoor ik ook liever wat een assistent ziet, dan dat er meteen gestrooid wordt met verkeerd gebruikte medische termen. Met die waarnemingen kunnen we samen tot een diagnose komen. Het leukste onderdeel van het opleider-zijn is misschien wel als mensen in opleiding komen die vooraf niets met neurologie hadden. Tijdens het (oudste) co-schap blijken ze talent te hebben en het ook erg leuk te vinden. Dan doe ik mijn best om ze eerst bij ons aan de slag te krijgen en ze later aan te prijzen voor een opleidingsplek. Als ze dan ook echt worden aangenomen ben ik vooral erg trots.’
17 discours
november 2014
INTERVIEW KIKI LOMBARTS
‘Het competentiemodel ondermijnt echte professionaliteit’ In haar oratie in oktober laakte Kiki Lombarts, hoogleraar Professional Performance, de verabsolutering van het CanMeds-model. ‘Je bent er niet met het afstrepen van een lijstje competenties’. Want excellente zorgverlening vraagt om nog heel andere kwaliteiten, zoals het toelaten van kairos. Tekst: Simon Knepper Beeld: Janus van den Eijnden
WIE KIKI LOMBARTS ZEGT, zegt SETQ. Met de ontwikkeling van dat uiterst succesvolle evaluatiesysteem, waarbij aiossen hun opleiders online feedback geven, begon Lombarts (46) al toen ze nog haar eigen adviespraktijk runde. Nadat het AMC haar in 2010 fulltime had aangesteld, ontwikkelde ze haar (samen met de afdeling Anesthesiologie) opgekweekte geesteskind nog verder. Inmiddels wordt SETQ gebruikt door zo’n negenduizend Nederlandse specialisten en aiossen in meer dan vijftig ziekenhuizen. Maar haar interesses reiken verder dan evaluatiesystemen. In haar recent gehouden oratie brak Lombarts, die in oktober vorig jaar werd benoemd tot hoogleraar Professional
18 discours
november 2014
INTERVIEW KIKI LOMBARTS
Performance, een lans voor een andere manier van medisch handelend aanwezig zijn. Ze wees op het onderscheid tussen chronos en kairos. Zeg maar: de lineaire kloktijd en quality time, waarin het gaat om bewuste aandacht en aanwezigheid voor het hier en nu. Ware professionaliteit kan niet zonder kairotische momenten, stelde Lombarts. En het zijn juist zulke momenten die door tijdgebrek, eeuwige vijand van zorgvuldig handelen, onbereikbaar worden. Negen van de tien artsen klagen over chronisch tijdgebrek. Dus negen van de tien artsen zijn niet echt professioneel? Lombarts: ‘Zo mag je het niet vertalen. Zie het als een oproep. Chronos is er, klaar. Je heb nu eenmaal een agenda, je hebt afspraken. De hele context nodigt niet tot kairos uit. Juist dat maakt het verstandig om je af te vragen: hoe verhoud ik me tot die tijdsdruk en de vele verplichtingen? De uitdaging is dan om je óók open te stellen voor die totaal andere manier van aanwezig zijn. Bijvoorbeeld door tussen twee patiënten door consequent vijftien seconden de tijd te nemen om op te laden. Het contact bewust afsluiten en bewust aan iets anders beginnen. Zonder je schuldig te voelen als het mislukt, want dat is een bekende valkuil. Naarmate je meer ruimte schept voor het toegeven aan kairos zal niet alleen de kwaliteit van je welbevinden, maar ook die van het werk omhoog gaan. Daar is allerlei interessant onderzoek naar gedaan.’ De professional performance van artsen, stelde Lombarts in haar oratie, rust op een drietal pijlers: een voortdurend streven naar excellente zorgverlening, het handelen vanuit medemenselijkheid en het afleggen van rekenschap over het eigen functioneren. Excellente artsen hebben daarmee tenminste twee kenmerken. Ze zijn sterk intrinsiek gemotiveerd en uitermate bescheiden. In elk umc lopen volgens mij landelijk bekende specialisten rond die geen toonbeeld van bescheidenheid zijn. ‘Misschien hebben die op enig moment geschitterd, maar blijvend excellente zorg leveren lukt volgens mij nooit vanuit een arrogante houding. Authentieke bescheidenheid houdt een arts in de
lerende modus. Daarmee blijf je open voor visies van anderen en voor je eigen beperkingen.’ U pleit ervoor om praktiserende artsen periodiek te toetsten op de actualiteit van hun kennis. ‘Klopt. Er zijn ook al diverse beroepsverenigingen die dat doen. Het is denkbaar dat zulke toetsingen worden opgenomen in de herregistratie-eis. Ze zouden in elk geval common practice moeten zijn. In de Verenigde Staten gaan artsen elke tien jaar de testmolen in en ze hebben echt een probleem als ze het dan niet goed doen. Zelf denk ik niet direct in termen van sancties. Maar de eis van periodieke toetsingen lijkt me vanzelfsprekend om te kunnen waarborgen dat patiënten niet tekort wordt gedaan. Dat is wel het minste wat je van excellente zorgverleners mag verwachten.’ Volgens u schiet CanMeds tekort bij het opleiden tot excellente zorgverlener. Leg eens uit. ‘Ik ben erg voor een medische professie die zichzelf reguleert en zelf toeziet op de kwaliteit. Maar daar moet wel serieus invulling aan worden gegeven. Als je via een competentiesysteem gedragswetenschappers macht geeft over jouw opleiding, ben je naar mijn overtuiging aan het deprofessionaliseren. Alleen al omdat elk systeem werkt met een noodzakelijkerwijs beperkte lijst van menselijke gedragingen. Ik constateer dat er gaandeweg zo’n monomane gerichtheid op die competentielijsten is ontstaan, dat de link met professionele waarden verloren gaat. De KPB-formulieren worden afvinklijstjes en dat noemen we dan feedback geven. CanMeds
‘Geen arts zal het belang van empathie ontkennen. Maar wat zien we? Gedurende de opleidingstijd neemt het empathisch vermogen van studenten en aiossen áf.’ 19 discours
november 2014
is geen onzin, begrijp me goed, maar de waarheid is het allerminst. Enerzijds omdat excellente zorgverleners ook excellent zijn in het combineren van al die competenties. Anderzijds omdat CanMeds voorbijgaat aan een aantal onontbeerlijke drijfveren, deugden en vaardigheden. Excellentie vereist bijvoorbeeld ook zelfreflectie, bescheidenheid, intrinsieke motivatie en de wil om de lat hoog te leggen.’ En dat mist u allemaal in het AMC-curriculum? ‘Dat durf ik zo niet te zeggen, daar ken ik het niet goed genoeg voor. Maar elk curriculum dat alleen op competenties is gebaseerd, schiet tekort. Neem medemenselijkheid. Dat is geen competentie, het is een staat van zijn. Medemenselijkheid betekent compassie en empathie, en geen arts zal het belang daarvan ontkennen. Maar wat zien we? Gedurende de opleidingstijd neemt het empathisch vermogen van studenten en aiossen áf. Daar zul je als opleider toch iets mee moeten.’ Veel van die deugden lijken me nogal moeilijk aan te leren. ‘Daar moet zeker nog meer over worden nagedacht. Rolmodellen blijken in de praktijk enorm belangrijk. Maar het gaat ook om de juiste incentives. Als een raad van bestuur met de mond belijdt dat excellentie belangrijk is, maar beslissingen neemt die vooral gebaseerd zijn op economische waarden, ben je al op de verkeerde weg. Draait het werkelijk om kwaliteit, dan is het zaak om dat in alle gremia onophoudelijk uit te dragen.’ Zo’n curriculum wordt natuurlijk overvol, voor zover het dat nog niet was. En dan moeten die arme studenten ook nog eens leren toegeven aan kairos. ‘Dat is vanuit chronos gedacht! Het gaat niet om nog twee of drie uurtje erbij, uurtje die we dan wijden aan bescheidenheid of intrinsieke motivatie of kairos. Bij al dit soort dingen gaat het om een bewustwording die je overal in kunt meenemen. Er moeten tal van manieren zijn om zulke zaken op een niet-instrumentele manier in het curriculum op te nemen. Als het aan mij ligt, starten we morgen al met een groep die daarover gaat praten en nadenken. Ik weet zeker dat er belangstelling voor is.’ —
ESSAY PROFESSIONEEL GEDRAG
Respect van de arts, ook voor bolletjesslikkers Tekst: Susanne Doeleman Beeld: Janus van den Eijnden
20 discours
november 2014
ESSAY PROFESSIONEEL GEDRAG
Bachelorstudenten schrijven soms goede en verrassende essays over volwassen thema’s. Met zo’n betoog wordt tijdens de bachelor Geneeskunde de competentie ‘professioneel gedrag’ getoetst. Elk jaar selecteert de Discoursredactie één essay voor publicatie. Deze keer: Susanne Doeleman over wat een arts tot goede dokter maakt. IN HET ZIEKENHUIS waar ik stage liep kwam een onrustige, buitenlandse man binnen. Hij sprak de taal slecht, maar een paar dingen waren al snel duidelijk. Hij had al drie weken geen ontlasting meer gehad, zijn hartslag was torenhoog en het zweet brak hem uit. Wat bleek: hij had maar liefst zesennegentig bolletjes cocaïne in zijn maag zitten die al drie weken niet hadden bewogen. Na een spoedoperatie kwam hij bij ons op de Acute zorg terecht. Tijdens zijn verblijf op de afdeling was ik onder de indruk van de manier waarop de zorgverleners met hem omgingen. Was hij in het ziekenhuis een ‘foute’ bolletjesslikker? Nee. De arts in kwestie behandelde hem niet als crimineel, maar als een van zijn vele patiënten. Hij toonde empathie wanneer dat gepast was, was respectvol en deed zijn best hem dezelfde zorg te geven als alle anderen. Zo creëerde de arts een vertrouwensrelatie, waardoor de patiënt zich veilig voelde om alle medisch relevante informatie te vertellen. Naar mijn mening is dit een van de belangrijkste eigenschappen van een arts: de schaamte van een patiënt kunnen wegnemen en een open sfeer kunnen creëren. Alleen dan voelt de patiënt zich op zijn gemak en is er openheid over onderwerpen die misschien essentieel zijn voor de behandeling. Maar hoe zorg je ervoor dat een patiënt zich comfortabel voelt in het gesprek? Welke eigenschappen moet een goede dokter hiervoor bezitten? En welke obstakels kom je hierbij tegen?
biechtte. Was er in de spreekkamer geen ruimte geweest om te vertellen dat ze liever minder medicatie slikte? En had dit misschien voorkomen kunnen worden door duidelijkere objectiviteit van de arts? Blijkbaar had de patiënte het gevoel dat de arts niet zou gedogen dat zij andere wensen had. Bij betere communicatie had er misschien een gepastere therapie opgesteld kunnen worden waarbij de patiënte zich wel comfortabel zou hebben gevoeld. EMOTIONELE VADER Voor een gezonde, open relatie tussen een arts en patiënt moet ook de balans gevonden worden tussen het tonen van empathie en het behouden van een professionele distantie. Hoe houd je een goed evenwicht tussen persoonlijke en professionele rollen? Tijdens een van de patiëntdemonstraties werd een vader van de patiënt zeer emotioneel. Hij praatte lang en kon al zijn zorgen op tafel leggen. Ik vond het lastig om hiermee om te gaan, maar had grote bewondering voor de wijze waarop de arts reageerde: op een respectvolle doch betrokken manier toonde hij, met een hand op de schouder, dat hij het leed van de vader begreep. Op dat moment vroeg ik me af: wanneer moet je je gedragen als een alwetende dokter en wanneer als een vriend op voet van gelijkheid? Hoeveel empathie mag je tonen voordat je te dichtbij komt?
‘Wanneer moet je je gedragen als een alwetende dokter en wanneer als een vriend op voet van gelijkheid?’
OBJECTIVITEIT In de spreekkamer en tijdens de patiëntdemonstraties van het AMC komen veel verschillende patiënten langs met diverse klachten. Aan deze problemen zijn vaak taboes verbonden: psychische stoornissen, ontlasting, seksualiteit etc. Onderwerpen waar menigeen liever gesloten over blijft. Maar hoe zorg je ervoor dat een patiënt zich openstelt en hierover praat? Men praat niet makkelijk over angst en schaamte. Het is de kunst om als arts de patiënt te laten weten dat wat deze ook zegt, wat deze ook heeft gedaan, hij geen oordeel zal vellen. De interesse van de arts blijft binnen de grenzen van medisch relevante informatie. Op die manier is objectiviteit de sleutel naar eerlijkheid. Dit geldt ook voor therapie-ontrouw. Niemand vertelt graag dat hij zich niet aan de afspraken heeft gehouden wat medicatie betreft, terwijl het toch vaak gebeurt. Zo was er tijdens een patiëntdemonstratie een Surinaamse vrouw met diabetes en een te hoge bloeddruk. Ze nam in totaal vijf verschillende pillen en was uitgenodigd om hierover te vertellen. Tijdens het gesprek met de arts kwam steeds meer naar voren dat ze iets voor zich hield. Wat bleek: een van haar pillen nam ze al weken niet meer en had ze zelf vervangen door een traditioneel Surinaams medicijn. Opvallend was dat ze dit nu op-
21 discours
Deze arts had het naar mijn mening goed aangepakt: in deze situatie was de vriendelijke hand op de schouder gepast. Maar er zijn momenten waar je niet te dichtbij moet komen. Zelf vind ik dit een van de lastigste dingen van de artspatiëntcommunicatie. Ik merk dat ik me te snel ga inleven in de patiënt. Ik betrek mijzelf in de situatie en voel me verantwoordelijk voor het emotionele welzijn van de patiënt. Ik wil graag helpen en troosten, terwijl dit niet mijn taak is. In dat geval zou ik de grens tussen empathie en professionele distantie overschrijden. Ik ben van mening dat juist bij enig behoud van die grenzen de patiënt zich ook het comfortabelst zal voelen in de arts-patiëntrelatie. Conclusie: het is essentieel dat de patiënt zich op zijn gemak voelt in de communicatie met de arts. Openheid en het wegvallen van schaamte zorgen ervoor dat de patiënt eerlijk is over de medisch relevante informatie en zijn wensen en verwachtingen. Dit is te bereiken door zowel objectiviteit als het bewaren van de grenzen tussen professionaliteit en betrokkenheid. Alleen dan durft een bolletjesslikker te zeggen wat hij heeft gedaan, durft een patiënte eerlijk te zijn over haar medicatiewensen en kan men zijn angsten en emoties kwijt. Op die manier kan de arts op zijn beurt, in samenwerking met de patiënt, tot de beste therapie komen en een prettige arts-patiëntcommunicatie tot stand brengen.
november 2014
TOETS KLINISCH REDENEREN
Digitaal diagnoses toetsen Sinds vorig studiejaar wordt de klinische denkkracht van masterstudenten getest met een digitale toets klinisch redeneren. Inmiddels staan er in de database honderden vragen, die automatisch door de computer worden nagekeken. ‘Docenten hebben hier geen werk aan.’
achtergronden van toetsen.
Tekst: Tim van den Berg Beeld: Van Lennep
STUDENTEN GENEESKUNDE zuigen zich tijdens hun zesjarige jaar studie vol met medische kennis, maar passen zij deze kennis ook effectief toe wanneer ze een diagnose stellen? Deze vraag kon tot voor kort maar moeilijk worden beantwoord. Hoewel studenten tijdens de co-schappen regelmatig moeten bewijzen dat ze kunnen denken als een arts, zat er in de opleiding geen meetmoment waarmee dit kon worden getoetst. ‘In de hele opleiding toetsen we van alles’, zegt kinderarts-intensivist Vincent Geukers. ‘We testen kennis, vaardigheden, attitude, maar nog niet eerder werd het proces van klinisch redeneren formeel getoetst in de masterfase. Daardoor wisten we eigenlijk niet of we het dit wel goed doceren.’ Geukers ging, namens het Onderwijsinstituut Geneeskunde, aan de slag met een nieuwe toetsvorm. Samen met internist Gabor Linthorst en
Jacqueline Vos van Onderwijssupport, werd gekozen voor een digitale toets met behulp van het programma Question Mark Perception. Daar werden zogenaamde EMQ- (Extended Matching Questions) en CIP-vragen (Comprehensive Integrative Puzzles) in opgenomen: vraagtypen die bewezen effectief zijn bij het toetsen van klinisch redeneren. Bij de EMQ-vragen krijgen studenten een rijtje met mogelijke diagnoses, met daaronder een klachtenbeeld. Vervolgens moeten ze de meest waarschijnlijke diagnose uitkiezen. Een CIP-vraag is uitgebreider: studenten moeten een tabel samenstellen met allerlei klachten en de bijbehorende (meest waarschijnlijke) diagnoses. HONOURSSTUDENTEN Het op maat aanpassen van de software werd gedaan door Stephan Pronk van het team ICT & Onderwijs, maar de meest tijdrovende klus bleek het verzamelen van de vragen te zijn. Hiervoor werden honoursstudenten uit de master ingeschakeld, die hun ervaringen uit de co-schappen gebruikten voor het bedenken van vragen. De database wordt op deze manier nog steeds aangevuld. De door studenten gemaakte vragen worden ter correctie voorgelegd aan de klinische afdelingen, afhankelijk van het onderwerp van de vraag. Tijdens maandelijkse sessies worden de honoursstudenten getraind in het maken van goede vragen en krijgen zij les in de theoretische
22 discours
november 2014
De toets is vorig jaar voor het eerst afgenomen bij co-assistenten halverwege hun co-schappen. Afgelopen augustus is ook de tweede toets, aan het eind van de reguliere co-schappen, voor het eerst gehouden. Elke twee weken wordt er nu per cogroepje een toets klinisch redeneren afgenomen. ‘Nu moet alleen de hoeveelheid vragen nog in volume groeien’, aldus Geukers. ‘Maar voor de rest loopt het boven verwachting.’ Doordat alle vragen digitaal worden afgenomen hoeven docenten de toets niet na te kijken. Studenten krijgen de resultaten binnen enkele dagen. ‘Daarnaast kunnen we met de software de kwaliteit van de vragen analyseren. Een goede vraag zou door studenten met een hoog cijfer beter gemaakt moeten zijn dan door studenten met een laag cijfer. Is dat niet zo, dan zou het kunnen dat de vraag niet klopt of niet duidelijk is. Daar komen we nu snel achter.’ Ook nuttig om te weten: zijn studenten met betere cijfers ook betere artsen? Geukers: ‘We kunnen straks de beoordelingen uit de co-schappen vergelijken met de cijfers van de toetsen klinisch redeneren. Het is interessant om te zien of die overeen komen.’ In de toekomst willen de toetscoördinatoren de vragendatabase verder uitbreiden met meer beeldmateriaal zoals röntgenfoto’s, ECG’s of bepaalde huidafwijkingen, met geluiden van bijvoorbeeld de longen of het hart, en filmpjes zoals loop- en bewegingspatronen. Verder wordt er met het Erasmus MC gesproken om te komen tot uitwisseling van vragen. Geukers: ‘Dat zou mooi zijn. Dan kan de database ineens tweemaal zo groot worden.’ Masterstudenten die willen helpen vragen te ontwikkelen en zich meer willen verdieping in toetsing, kunnen zich opgeven bij één van de coördi— natoren.
ag en da
AGENDA
over gedragsveranderende
4 DECEMBER, 20 JANUARI EN 9
hersensignalen
FEBRUARI
11 NOVEMBER
Plaats AMC, collegezaal 4
Module aios als Active Learner
Spinozalezing
Tijd 17.00 – 18.00 uur
Training voor aiossen over het
Prof. David L. Helfet (Cornwell
Inlichtingen mw. G. Uiterdijk,
moderne opleiden
University) over orthopedische
g.uiterdijk@amc.nl, 020-56 64662
Plaats Amsterdam Inlichtingen mw. C. Baane,
traumachirurgie Plaats AMC, G4-123
j.a.baane@amc.nl, 020-566 50 63
Tijd 16.30 – 17.30 uur
19 NOVEMBER
Inlichtingen www.traumanetamc.nl/
Workshop Eigenzinnig keuzes maken
Spinoza
KNMG-workshop voor (aankomend)
4 DECEMBER
basisartsen om bewuster een juiste
Module Lastige feedback
carrièrekeuze te maken
Teach the Teacher-module voor
12 NOVEMBER
Plaats Utrecht
opleiders waarin, onder begeleiding
Gasthuislezing
Tijd 18.00 – 21.30 uur
van twee psychologen, lastige
Film over de afdeling Eerste Hulp
Inlichtingen http://knmg.artsennet.
gesprekken worden geoefend met
van het Binnengasthuis in 1979
nl/agenda.htm
acteurs Plaats Amsterdam
Plaats AMC, collegezaal 4
Tijd 15.00 – 19.00 uur
Tijd 13.00 – 13.30 uur Inlichtingen Marlies Stouthard,
20 NOVEMBER, 15 DECEMBER, 30
Inlichtingen mw. C. Baane,
m.e.stouthard@amc.nl, 020-56
JANUARI EN 4 FEBRUARI
j.a.baane@amc.nl, 020-56 65063
68235
Coach de Co Training voor arts-assistenten over begeleiding van co-assistenten
10 DECEMBER
13 NOVEMBER
Plaats Amsterdam
Succesvol solliciteren
De Anatomische Les
Tijd 9.00 - 17.00 uur
VvAA-workshop voor
Microbioloog Martin Blaser,
Inlichtingen mw. C. Baane,
geneeskundestudenten
hoogleraar Microbiologie (New York
j.a.baane@amc.nl, 020-566 50 63
Plaats VvAA hoofdkantoor, Utrecht Tijd 17.00 - 20.00 uur
University Langone Medical Center)
Inlichtingen www.vvaa.nl/actueel
over het menselijk microbioom Plaats Concertgebouw Amsterdam
1 DECEMBER
Tijd 13.30 – 16.00 uur
Speeddates voor co-assistenten
Inlichtingen www.amc.nl/
Jaarlijkse speeddates met
11 DECEMBER, 15 JANUARI, 16
anatomischeles
specialisten, ter oriëntatie op de
JANUARI EN 6 MAART
vervolgopleidingen
Teach the Teacher Startmodule
Plaats AMC, Voetenplein
Didactische professionalisering
18 NOVEMBER
Tijd 16.00 tot 18.00 uur
voor opleiden op de werkplek
Masterclass Solliciteren na
Inlichtingen www.coraaduva.nl
Plaats Amsterdam Tijd 17.00 - 20.00 uur
specialisatie
Inlichtingen mw. C. Baane,
KNMG-masterclass voor aiossen
j.a.baane@amc.nl, 020-56 65063
die zich willen oriënteren op hun
1 DECEMBER
carrière na de vervolgopleiding
Module Voortgangsgesprek
Plaats Utrecht
Teach the Teacher-module
Tijd 13.30 – 21.00 uur
voor (stage-)opleiders over
16 DECEMBER
Inlichtingen http://knmg.artsennet.
voortgangsbewaking
Ruyschlezing
nl/agenda.htm
Plaats Amsterdam
Prof. Sharon Peacock, Dept of
Tijd 14.30 – 19.30 uur
Medicine, University of Cambridge,
Inlichtingen mw. C. Baane,
over ‘Pathogen sequencing’
j.a.baane@amc.nl, 020-566 50 63
Plaats AMC, collegezaal 4
18 NOVEMBER Ruyschlezing
Tijd 17.00 – 18.00 uur
Prof. Matthijs Verhage, Center
Inlichtingen mw. G. Uiterdijk,
for Neurogenomics and Cognitive
g.uiterdijk@amc.nl, 020-56 64662
Research VU-VUmc,
23 discours
november 2014
UIT DE POLDER
Acupunctuur op de Cubaanse poli Esmee Engelman doet naast de bachelor Geneeskunde een schakelprogramma Gezondheidsrecht aan de UvA. Hiervoor volgt ze een minor Global Health van het Leids Universitair Medisch Centrum - niet in Leiden, maar in het Cubaanse Havana.
Samen met twaalf Leidse studenten studeer ik aan de Universidad de Ciencias Médicas de La Habana. Elke week hebben we op deze faculteit een aantal lezingen. Verder leren we vooral in de praktijk door consultorios, policlinicos, maternal homes en gespecialiseerde centra te bezoeken. In Cuba is gezondheidszorg, net als onderwijs, gratis. Een dokter verdient gemiddeld 31 euro per maand. Bijverdienen door kamers te verhuren, door een tweede baan te nemen als taxichauffeur of door cadeaus aan te nemen van patiënten is hier geen zeldzaamheid.
Hier zijn we bij een policlinico in Santiago de Las Vegas, een buitenwijk van Havana. Er is een duidelijk verschil Dit is de SEH van de policlinico Vedado, op loopafstand van mijn huis. Policlinicos sluiten aan op de
met de stad. Het gebouw is vervallen, er zijn weinig faciliteiten en hygiëne lijkt niet zo hoog in het vaandel te staan. Wat Cuba zo boeiend maakt is dat het enerzijds een ontwikkelingsland is, maar anderzijds de gezondheidszorg op een hoog niveau heeft. Gezondheidsindicatoren als levensverwachting en kindersterfte komen dichtbij, of zijn zelfs gelijk aan die van Westerse landen.
specifieke gezondheidsproblemen in de wijk. Patiënten komen zonder afspraak hierheen en wachten uren geduldig op hun arts. Er wordt gefocust op preventie en er is weinig technologie. We hebben hier ook kennis gemaakt met alternatieve geneeswijzen. Van aromatherapie en acupunctuur tot Chinese kruidentherapie en bloemtherapie: het is volledig geïntegreerd in de reguliere geneeskunde en wordt volop toegepast.
Op iedere straathoek, in elke behandelkamer, op televisie, in de bibliotheek, bij de kapper, in de bar: foto’s en teksten van Che, Raul en Fidel zijn werkelijk overal. Reclame is niet toegestaan en
Ontspannen doen we in de avonden op ons dakterras of aan de Malecón, de zeven kilometer lange kustboulevard, ofwel ‘open huiskamer’ van Havana. De vrijdagmiddagborrel bestaat meestal uit welverdiende mojitos en piña coladas van El Chanchullero, een leuk klein kroegje in Habana Vieja. Salsa dansen kan uitstekend bij Fabrica d’Arte of Casa de la Musica. Vorig weekend hebben we een trip gemaakt naar de Valle de Viñales. Door de pracht van mogotes, de geur van tabaksvelden en het geluid van ossenkarren en paardenhoeven voelde het alsof ik in een Cubaans geschiedenisboek was beland.
in plaats daarvan zie je langs de straten en wegen borden met revolutionaire teksten. Deze tekst staat voor het grootste Cubaanse honkbalstadion (55.000 plaatsen), Estadio Latinoamericano in Havana. Baseball is de nationale sport en de wedstrijd van afgelopen vrijdag was een onvergetelijke ervaring. De staatsinrichting creëert bijzondere situaties en een sfeer die ik nergens anders ter wereld heb gevoeld.
In de vroege Renaissance was het de Nederlandse priester en humanist Desiderius Erasmus die de bekende uitspraak ‘voorkomen is beter dan genezen’ deed. Toch is er pas sinds de laatste jaren in Nederland meer aandacht voor preventie. In Cuba zijn de eerstelijns consultorios succesvol in ziektepreventie en gezondheidspromotie. Er is veel voorlichting over ziekten als diabetes en hypertensie, over risicofactoren voor kanker, over een gezonde levensstijl en over het opvoeden van een kind. Zelfgemaakte posters en collages zoals op de foto zie je in iedere consultorio.