discours JAARGANG 8 | NUMMER 2 | JULI 2016
magazine voor de onderwijs- en opleidingsregio van het AMC
Gabor Linthorst over Epicurus: Minder stampen, meer reflectie
+
Wachten op de co-schappen
+
Anatomieonderwijs anders
1 discours
juli 2016
INHOUD
Discours, het magazine voor co-assistenten, arts-assistenten en opleiders in de Onderwijs- en Opleidingsregio van het Academisch Medisch Centrum 3
PAGINA 6 / WACHTEN OP DE CO-SCHAPPEN Wachttijd invullen: nuttig én aangenaam PAGINA 8 / ACTIEF, GEREMD OF ONZEKER Verschillende leerstijlen
14
PAGINA 10 / MINDER ZELF SNIJDEN Het anatomieonderwijs verandert PAGINA 12 / NYNKE VAN DIJK OREERT Nieuwsgierigheid als plicht PAGINA 14 / MEDISCH LEIDERSCHAP Meer verstand van zaken
18 PAGINA 16 / NIET MEER IN JE UPPIE Interprofessioneel opleiden PAGINA 18 / NVMO-CONGRES Rebellen gezocht PAGINA 20 / NIEUWE BACHELOR EPICURUS Minder stampen, meer reflectie PAGINA 22 WAAROM EPICURUS? Redenen voor een naam
& RUBRIEKEN
PAGINA 9 | column | ‘Gewoon, voor Facebook’ PAGINA 23 | Agenda PAGINA 24 | Uit de polder | Emma Meessen in Kopenhagen
20
Colofon Discours, juli 2016 Jaargang 8, nummer 2 Verschijning: drie keer per jaar Oplage: 5100 Uitgave: Discours is een uitgave van het Academisch Medisch Centrum (AMC), Amsterdam. Redactie: Frank van den Bosch (hoofd afdeling In- en Externe Communicatie), Jasper Enklaar (hoofdredactie), Olivier Busch
(voorzitter Onderwijsinstituut Medisch Specialistische Opleidingen), Kiki Lombarts (hoogleraar Professional Performance), Jan-Hindrik Ravesloot (voorzitter Onderwijsinstituut Geneeskunde), Annemarie Engstrom (Triple A) en Lotte Schaafsma (CoRaad UvA)
Art direction en ontwerp: Van Lennep, Amsterdam Fotografie/illustraties: Janus van den Eijnden, Anne Huijnen, Sander Nieuwenhuys, Sake Rijpkema Illustraties: Van Lennep
Bijdragen: Rob Bruntink, Sarah Gans, Liesbeth Jongkind, Simon Knepper, Daniëlle Kraft, Annet Muijen, Jeroen van den Nieuwenhuizen, Dick Willems
2 discours
Zet- en drukwerk: Drukkerij Verloop, Alblasserdam
julil 2016
Redactieadres: Afdeling In- en Externe Communicatie Academisch Medisch Centrum Meibergdreef 9 1105 AZ Amsterdam Telefoon: (020) 566 23 36 Email: discours@amc.nl Website: www.amc.nl/discours Niets uit deze uitgave mag worden geproduceerd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
BLIKVANGER
Co-schap oogheelkunde Oogziekenhuis Zonnestraal Hilversum ‘Ervaren hoe het is om onderdeel van een team te zijn’ 3 discours
juli 2016
BLIKVANGER
ER KWAM EEN knots van een taart op tafel, toen vorig jaar het co-schap oogheelkunde van Oogziekenhuis Zonnestraal in Hilversum als nummer één uit de bus kwam bij de ‘beste co-schapverkiezingen’ van de CoRaad. “Het voelde als een enorme waardering voor wat we doen en hoe we het doen”, vertelt oogarts/co-begeleider Wim Huige. Hij heeft zojuist wederom een tevreden co-assistent afgeleverd. Tim Kombrink: “Ik ben er nog niet uit of ik oogheelkunde op zich zo leuk vind of oogheelkunde zoals dat op deze locatie wordt geboden. Het is hoe dan ook een top coschap geworden.” We volgen Kombrink (26), die vandaag zijn co-schap oogheelkunde in Hilversum afsluit, en Merijn Bos (24), die nog maar nèt met het drie weken durende co-schap is begonnen. Voor beiden is het hun tweede co-schap in het DOK-pakket (Dermatologie, oogheelkunde en KNO) en de eerste stage buiten het AMC. Alle twee zijn ze er blanco ingestapt. “In de bachelor krijg je vrijwel niets van Oogheelkunde mee en ook in de masterfase speelt het vakgebied een marginale rol. Ik had vooraf niet echt een beeld”, vertelt Kombrink. Het is verrassend leuk geworden, vindt hij. “Ik heb hier door te dóen, bevestigd gekregen waarom ik dokter wil worden.” Dat is ook precies wat oogarts Huige zijn co-assistenten wil meegeven. “Dat ze gedurende de drie weken dat ze hier met ons meedraaien even ervaren hoe het is om onderdeel van een team te zijn, dat met elkaar voor de patiënten zorgt.” Uiteraard, vervolgt Huige, krijgen co’s tijdens hun co-schap in Oogziekenhuis Zonnestraal kennis van het specialisme en basale vaardigheden aangereikt, “maar ik wil vooral dat deze aankomende dokters de plaats van ons vakgebied en de grenzen met andere specialismen leren kennen. Dat ze zien hoe ons microvakgebied in het macrogeheel past. Wij bieden ze de context.”
Kennismaken met de context Hoe vergaat het onze co-assistenten op de werkvloer? Wat mogen ze, wat mogen ze (nog) niet? In de rubriek Blikvanger lopen we in het kielzog van co-assistenten mee op een bijzondere opleidingsafdeling.
ALLURE VAN EEN PRIVÉKLINIEK Oogziekenhuis Zonnestraal (negen vestigingen in het land) onderzoekt en behandelt vrijwel alle oogheelkundige aandoeningen, van staar, glaucoom en maculadegeneratie tot conjunctivitis, diabetische retinopathie, netvliesloslating en alle minder bekender oogziekten daartussen. De locatie in Hilversum heeft de allure van een privékliniek: inschrijfbureaus, computerdesks en basismeetapparatuur staan in de grote ontvangsthal informeel opgesteld tussen comfortabele zithoeken, privézitjes en strakke leestafels. De spreek-, onderzoeks- en behandelkamers zijn langs de wanden en in de hoeken gevestigd. Er is een OK in aanbouw; voorlopig gaan patiënten in Hilversum voor operaties nog naar het Oogziekenhuis Zonnestraal/AMC in Amsterdam. Co-assistent Kombrink is er vorige week in het kader van zijn co-schap een dag geweest. “Allemaal phaco’s (phacoemulsificatie/staaroperaties, dk). Ik mocht natuurlijk niet veel zelf doen, hoogstens iets aangeven, maar het was prachtig om door de microscoop met de oogarts mee te kijken.”
Tekst: Daniëlle Kraft Foto’s: Sake Rijpkema
LYRISCH OVER DE SPLEETLAMP De eerste week van Merijn Bos bestaat vooral uit kijken en luisteren. Tijdens de wekelijkse patiëntenbespreking bijvoorbeeld. Met de belangrijkste meetapparatuur heeft hij onder begeleiding van Kombrink – proefpersoon – al kennisgemaakt: het visusapparaat, de ARK (automatische refracto- en keratometer) en de spleetlamp. Die spleetlamp! Beide co’s spreken er lyrisch over. “Geweldig. Je kunt er niet alleen de structuur, maar ook álle onderdelen van het oog tot in detail mee zien!” Bos trekt deze ochtend met de optometrist op. Het oogziekenhuis heeft er twaalf in dienst. De optometrist onderzoekt de gezondheid van de ogen en filtert aan de hand van de klachten van de patiënt en diverse oogmetingen ‘pluis’ en ‘niet pluis’ uit. Voor vanochtend staan er lensmetingen op
4 discours
juli 2016
BLIKVANGER
het programma bij patiënten die voor een staaroperatie zijn aangemeld. Bos volgt de metingen op een beeldscherm. De optometrist vraagt de patiënten ook naar bijzonderheden die relevant zijn voor het bepalen van de juiste implantatielenzen en mogelijke operatierisico’s. “Behalve de pathologie en de techniek vind ik de interactie met de patiënten ook ontzettend boeiend”, zegt Bos. Die pittige, bejaarde dame bijvoorbeeld, die zegt ‘echt helemaal niets’ van de vergoedingsregelingen van verzekeraars te begrijpen en ‘eigenlijk’ ook niet op de voorgenomen staaroperatie zit te wachten. “Ik ben van de homeopathie, ik wil alles een beetje natuurlijk houden.” Maar ja, ze ziet slecht, “dus het zal wel moeten, toch?” Rechts resteert nog maar 16 procent, links 50 procent. “Dat gaat na de operatie dus echt beter worden”, verzekert de optometrist haar. Later op de ochtend is Bos aanwezig bij de medicinale injectie in het oog van een patiënte met ernstige macula degeneratie. De 79-jarige patiënte komt hier regelmatig voor terug; ze kent de oogartsen, de optometristen, de vooronderzoeken en de procedure – steriele muts, joderen, kruisje boven het te behandelen oog – en stelt de co gerust. “Zo gepiept, hoor. Ik voel er niets van.” Het injecteren zelf is precisiewerk, dat Bos live en via de monitor volgt. SPREEKUUR LOOPT UIT De spreekuren lopen uit, waardoor de lunch van Bos en Kombrink – in het riante personeelsrestaurant en nog gratis ook – erbij inschiet. In de middag schuift Bos bij de orthoptist aan. De eerste die worden gezien, zijn Christiaan (7) en zijn zusje Isabelle (5). Beiden zijn verziend (hypermetropie), waarbij het meisje ook een kleine cilinderafwijking heeft.
‘Ze zien hoe ons microvakgebied in het macrogeheel past’
De orthoptist, die alleen kinderen op het spreekuur krijgt, kijkt onder meer naar de oogstand, de samenwerking van de ogen, de werking van de oogspieren en de ontwikkeling van de ogen, en meet de benodigde brilsterkte aan. Later op de middag doet Kombrink – samen met Bos – zelfstandig het consult van een nieuwe patiënt. De man klaagt over vlekken in het oog. De co-assistent vraagt de patiënt uit om een zo compleet mogelijk beeld voor de oogarts op te stellen. Eerst de speciële anamnese (hoe lang bestaan de klachten, in welke omstandigheden, beweegt de vlek mee, etc.), dan vragen over relevante ziektes, eventuele eerdere oogaandoeningen, actueel medicijngebruik en allergieën en vervolgens de familieanamnese. “En dan gaan we nu uw ogen bekijken”, zegt Kombrink. De ARK is bij binnenkomst van de patiënt al gedaan, Kombrink gaat eerst met het visusapparaat en daarna met de spleetlamp kijken. Met oogarts Huige bespreekt hij zijn bevindingen. “Ik kan natuurlijk niet zeggen wat ik zelf denk wat er aan de hand is, als co heb ik gewoon te weinig specifieke kennis in huis om de meetresultaten te kunnen interpreteren”, zegt Kombrink. De arts kijkt zelf ook nog een keer met de spleetlamp, wat hij drie keer zo snel als de co-assistent doet. “Routine, hè.” Het is na vijven als Kombrink zijn eindgesprek met oogarts Huige heeft. Zijn co-schap Oogheelkunde zit erop. Met complimenten van Huige. “Goed gedaan.” —
5 discours
julil 2016
Wachttijd; nuttig en aangenaam Bij de overgang van het oude curriculum naar de nieuwe bachelor-masterstructuur moesten er plotseling twee keer zo veel co’s geplaatst worden. Er was en is maar beperkte capaciteit om dat overaanbod op te vangen. Dat leidt nog steeds tot wachttijden. Van alle faculteiten heeft de UvA de langste wachttijd, berekende De Geneeskundestudent. Het overaanbod daalt, maar het inlopen zal zeker nog een paar jaar duren. Maar als je op zo’n wachttijd voorbereid bent, hoeft zo’n tussenperiode helemaal niet zo vervelend te zijn…
Pien Dagevos (23) “Bij de loting in augustus 2015 ben ik ingedeeld om 30 mei 2016 te beginnen, dus ik had negen maanden om te vullen. Ik hockeyde in het eerste damesteam van Amstelveen, dus ik kon alleen tijdens de winterstop gaan reizen. Om hier geld voor te verdienen ben ik vanaf oktober gaan werken. In december en januari heb ik langs de oostkust van Australië gereisd. Ik ben van Cairns naar Sydney getrokken. Dat was de leukste periode van mijn wachttijd. Het land is erg mooi, de mensen zijn heel open. Ik kan het iedereen aanraden om deze periode te gebruiken om te gaan reizen. Dit is echt je kans: geniet nu het nog kan, voordat je aan de bak moet. Want ook in de periode voor de wachttijd moet je best hard werken, dus het is eigenlijk wel fijn om even niets te hoeven. Toen ik van de wachttijd hoorde, vond ik dat in eerste instantie heel lang, maar uiteindelijk vond ik het prima. Wat ik aan Australië heb overgehouden is de ervaring van het alleen reizen. Ik dacht dat dat moeilijk zou zijn, maar nu weet dat ik dat heel goed kan. Na Australië ben ik in het OLVG gaan werken als helpende van de verpleging. Daarnaast had ik ook nog een baan op de uitslaapkamer van Medisch Centrum Amstelveen. Dat was leerzaam, bijvoorbeeld hoe je met patiënten moet omgaan en je ziet wat een verpleegkundige allemaal doet. Ik ben blij dat ik nu met mijn co-schappen ben begonnen. Nu is het echt, en zien we voor het eerst geen acteurs die spelen dat zij een probleem hebben, maar echte patiënten.”
6 discours
juli 2016
Ingrid Hopman (22) “Vanaf het eerste jaar wisten we al dat we te maken zouden krijgen met een lange wachttijd. Dat zou ongeveer één jaar zijn. In de loop van de jaren konden we wat wennen aan dat idee. We zagen er zelfs naar uit om de tijd te hebben om bijvoorbeeld een lange reis te maken. Uiteindelijk was mijn wachttijd negen maanden. Ik heb daarvan één maand doorgebracht in Egypte. Hier liep ik mee als stagiaire in een ziekenhuis in Cairo. Dit was een interessante ervaring. Ik heb veel geleerd over het Egyptische zorgstelsel, het leven als arts en geneeskundestudent in Egypte en de ziekenhuisprocedures. Ik heb meegelopen op de zaal, poli en OK. Het schokkendste verschil vond ik het complete gebrek aan hygiëne en steriel werken. Daarna heb ik de wetenschappelijke stage gedaan bij de afdeling radiologie en biomedical engineering and physics. Normaal gesproken doe je je wetenschappelijke stage aan het einde van de master, maar vanwege lange wachttijd mochten we deze naar voren schuiven. In deze vier maanden heb ik een onderzoek gedaan over een minder pijnlijke manier om mammografie uit te voeren. Verder heb ik een reis gemaakt naar Costa Rica en gewerkt als administratief medewerkster bij een boekhoudbureau. Ik ben net aan mijn co-schappen begonnen, op 30 mei, op de afdeling dermatologie. Mijn programma voor de komende twee en een half jaar staat nu vast. Na deze negen maanden onderbreking is het erg fijn om weer voltijd met geneeskunde bezig te zijn. Mijn kennis is wel een beetje weggezakt, merk ik, maar het is erg fijn om weer intelligent werk te doen, mijn hersenen weer ‘aan’ te zetten.”
7 discours
julil 2016
VERSCHILLENDE LEERSTIJLEN
L · X X X L X · XL X · · L · M XS S ·
Geen ‘one size fits all’ De ene co-assistent is de andere niet, ook als het gaat om hoe hij leert. Dat blijkt uit een onderzoek van Joris Berkhout en zijn begeleiders. "Nuttig voor opleiders en arts-assistenten", zegt hij. "Niet iedere co heeft behoefte aan dezelfde begeleiding en ondersteuning." Tekst: Rob Bruntink Beeld: Van Lennep
VOOR ZIJN ONDERZOEK vroeg promovendus/arts-onderzoeker Joris Berkhout aan 203 co-assistenten een lijst met 52 stellingen te beoordelen. 73 van hen beantwoordden zijn verzoek. In hoeverre konden zij zich vinden in stellingen als ‘Ik vraag alleen om hulp als ik écht geen alternatief zie’, ‘Ik gebruik ervaringen van andere studenten om ervan te leren’ of ‘Ik kan me goed concentreren in de hectische, klinische omgeving’? Dat leverde op dat er – in grote lijnen – tenminste vijf gedragspatronen te vinden zijn in de manier waarop studenten leren (zie kader). “De belangrijkste conclusie die hieraan te verbinden is, is dat het model ‘one size fits all’ niet werkt”, zegt Berkhout. “Er zijn diverse manieren om te leren, en de mate waarin studenten in staat zijn zelfregulerend te werk te gaan verschilt dus ook. Afhankelijk daarvan kunnen opleiders hun begeleiding afstemmen op het individu. De ene student moet meer geholpen worden in het opstellen van zinvolle leerdoelen bijvoorbeeld, terwijl de andere er meer baat bij heeft als de opleider benadrukt dat hij altijd beschikbaar is voor vragen, waardoor hij een veilige leeromgeving creëert.”
Berkhout hoopt volgend jaar op het zelfregulerend leren van co-assistenten te promoveren. Of hij zichzelf herkende in de patronen? “Net als bij meer studenten, paste mijn leerstijl in het begin van mijn co-schappen wat meer in de categorie ‘effortful’. Na verloop van tijd merkte ik dat dat niet de beste manier was. Toen is mijn leerstijl meer de eigenschappen van het patroon ‘engaged’ gaan krijgen.”
5 LEERPATRONEN 1E ngaged (Actief betrokken) De student kan in hoge mate zelfstandig leren; is enthousiast, werkt hard, is goed gemotiveerd en is niet bang fouten te maken. 2C ritically opportunistic (Kritisch opportunistisch) De student is enthousiast, vraagt veel en is sterk gemotiveerd om een fijne tijd van zijn coschappen te maken, maar hij is ook ietwat selectief in wat hij wil leren. 3 Uncertain (Onzeker) De student voelt zich overweldigd door de indrukken van de afdeling, vindt het lastig zijn eigen (leer) weg te vinden en is daardoor sterk afhankelijk van de supervisor. 4 Restrained (Geremd) De student is sterk gemotiveerd, maar is ook bang om af te gaan, en kiest er daardoor vaak voor zijn eigen (leer)weg te gaan, zonder hulp in te roepen van zijn supervisor. 5 Effortful (Aanhoudend) De student is een harde werker en altijd voorbereid, maar heeft relatief inefficiënte leerstrategieën en daardoor veel sturing nodig. De student zal hiervoor niet makkelijk zelf aan de bel trekken.
De varianten in leerstijlen laten zich al snel zien als verschillende studenten gelijktijdig op een bepaalde afdeling beginnen te werken. De één neemt op de eerste dagen initiatief, de ander is wat terughoudend. “Het is van belang dat de opleider in zo’n situatie de groepsdynamiek goed in de gaten houdt, en aandacht geeft aan het risico dat de ene co de ander permanent gaat overvleugelen.” Met relatief kleine acties kunnen opleiders het alle studenten – óók de wat minder assertieve – makkelijker maken leerdoelen te formuleren en te behalen, geeft Berkhout aan. “Opleiders kunnen aan het begin van een week expliciet vragen wat studenten willen leren, en aan het eind van de week samen met hen beoordelen of dat gelukt is, en waaraan dat heeft gelegen”, zegt Berkhout. “Dat hoeft maar een paar minuten tijd te kosten. Ook kan men ervoor kiezen de studenten hun leerdoelen te laten opschrijven op een whiteboard in de artsenkamer. Als er zich een situatie voordoet waarin dat leerdoel behaald kan worden, kan dat een arts helpen herinneren de student bij zich te roepen.”
8 discours
juli 2016
COLUMN
‘Gewoon, voor Facebook’
Columnist Sarah Gans is in opleiding tot chirurg en vertelt in Discours over haar ervaringen. IK BEN BEZIg met een wigexcisie op de poliklinische operatiekamer als ik opkijk en zie dat mijn patiënt zijn telefoon in zijn handen heeft en de procedure filmt. Als ik vraag waarom hij filmt, geeft hij als antwoord; ‘Gewoon, voor op Facebook. Kan iedereen zien wat ik heb moeten doorstaan’. Enigszins verbaasd mompel ik dat ik persoonlijk niet op zijn film noch zijn Facebook in beeld wil komen. ‘Maar mijn zorgverzekeraar adviseert mij om alles op te nemen, dokter. Ze doen het in het AMC zelfs op de operatiekamer, met een black box.’ Ik merk aan mezelf dat het vervelend vind dat ik gefilmd wordt tijdens het werken. Het voelt toch als een inbreuk op mijn privacy. ‘Een op drie patiënten onthoudt gesprek met arts niet goed’, kopte nu.nl recent. Vanuit die overweging kan ik me goed voorstellen dat patiënten het prettig vinden om met de geluidsopnames thuis rustig nog eens na te luisteren wat er allemaal is besproken. Het verbaast me dan ook dat er nog zoveel medisch specialisten bezwaar hebben tegen geluidsopnames. Dezelfde website kopte enkele dagen eerder nog: ‘Medisch specialisten willen niet dat patiënten gesprekken opnemen’. Maar liefst 37.8 procent van de artsen is tegen geluidsopnames in de spreekkamer blijkt uit een onderzoek van de Federatie Medisch Specialisten. Van de artsen vreest 44 procent dat de patiënt opnames zou kunnen misbruiken bijvoorbeeld bij een schadeclaim. En ruim 25 procent ziet het als een motie van wantrouwen en een inbreuk op de arts-patiëntrelatie. Ik begin nieuwsgierig te worden wat die artsen dan aan hun patiënt vertellen in de spreekkamer dat ze later niet nogmaals zouden mogen beluisteren? Wat schrijven deze artsen op in hun medisch dossier over het consult? Want ook die gegevens mogen patiënten immers opvragen en gebruiken. En waarom zou het een motie van wantrouwen betekenen als je patiënt aangeeft juist gemotiveerd een goede beslissing te willen nemen op basis van de informatie die jij als arts verstrekt? Zelfs in een land als Amerika, waar de kans op een schadeclaim vele malen groter is, is maar één toegekende claim bekend. Een casus op waarbij een MDL-arts gedurende een colonoscopie opgenomen werd zonder zich hier bewust van te zijn. Echter, volgens de advocaat van de patiënt is deze casus alleen maar toegekend omdat de MDL-arts in kwestie offensieve opmerkingen over de patiënt heeft gemaakt terwijl deze onder narcose was. Zolang we de patiënt netjes blijven behandelen en bejegenen, lijkt de kans op een claim door geluidsopnames me niet groter dan zonder geluidsopnames. Maar het lijkt mij wel de hoogste tijd voor regelgeving rondom de opnames, zodat ik niet ‘gewoon op Facebook’ kan worden geplaatst.
‘Ik mompel dat ik niet op zijn film noch op zijn Facebook in beeld wil komen’
9 discours
maart juli 2016 2016
ANATOMIEONDERWIJS
Er is een nieuwe generatie artsen op komst: artsen die een deel van hun anatomische kennis niet meer verworven hebben door zelf te ‘snijden’. Dit jaar worden in het AMC de laatste studenten opgeleid die vier weken lang anatomiepracticum krijgen waar ze zelf de dissectie van de romporganen doen. Wat draagt het anatomieonderwijs nog bij aan de vorming van de arts van de toekomst?
Minder zelf snijden Tekst: Liesbeth Jongkind Foto: Sake Rijpkema
Op de snijtafel ligt het naakte lichaam van een oude vrouw. Haar hoofd is kaalgeschoren. Haar huid is geelgrijs en stug van het conserveringsmiddel. Haar borstkas en buikholte zijn open, haar hart, lever, longen en nieren liggen netjes naast elkaar op een stalen schaal. Over haar romp staan vijf bachelorstudenten gebogen. Met hun paars gehandschoende handen houden ze de pincetten, scharen en scalpels vast waarmee ze voorzichtig iets los prepareren. Achter ze aan de muur hangt een scherm waarop een pagina uit de digitale anatomische atlas geprojecteerd staat, maar iedereen kijkt naar het bruine weefsel dat losgemaakt wordt van de buik. Dus zó zien een baarmoeder en eierstokken er in het echt uit. Kleiner dan verwacht, vinden ze, en ze zitten ook veel lager in het bekken. Vanaf september 2016 gaat het nieuwe bachelorcurriculum van start. Anatomieonderwijs van
10 discours
de romporganen heeft daarin de vorm van demonstraties met geprepareerde lichaamsdelen. Het snijpracticum van het bewegingsapparaat blijft bestaan. Dissectie-onderwijs van de romporganen waarbij de student zelf de scalpel hanteert, wordt een keuzemodule aan het eind van het tweede jaar. “Ja, zo krijg je bachelors met een minder grondige kennis van de anatomie van borst-, buik- en bekkenorganen”, verwacht hoogleraar Anatomie Roelof Jan Oostra. “Maar dissectie-anatomie is niet zaligmakend. Je maakt er geen zieke patiënten beter mee, toch is het in de opleiding wel belangrijk. Door zelf te snijden maak je een sterke koppeling tussen de anatomische kennis in je hoofd en het feitelijke lichaam.” Het gaat, wil hij maar zeggen, om het laten beklijven van anatomische kennis, niet om het aanleren van snijvaardigheden. Als je later chirurg wilt worden, leer je die namelijk alsnog. juli 2016
ANATOMIEONDERWIJS
Voor het aanleren van specifieke anatomische kennis zijn er bovendien ook nog verplichte postacademische demonstratiecursussen voor chirurgen op voorgeprepareerde lichaamsdelen. In de bachelor gaat het erom dat je de topografie van de organen en structuren kunt zien in de werkelijkheid en in hun onderlinge verband, laag voor laag. Oostra: “Die anatomische kennis is de kapstok voor de fysiologie, de pathologie en de medische vakken. En die leer je niet alleen door te snijden, maar ook uit anatomische atlassen, van modellen, leerboeken, door radiologie en lichamelijk onderzoek.” “Ik had verwacht dat het diafragma steviger zou zijn. Niet zo’n soort zak, zeg maar.” “De nieren van deze patiënt zijn heel vet. En ik heb er al een hele bonk vanaf gehaald. En kijk, onder de huid zit ook een hele vetlaag. Ik vind dat wel shocking. Je beseft ineens dat je dat zelf waarschijnlijk ook hebt.” Mat Daemen, hoogleraar pathologie en voorzitter van de curriculumcommissie hecht niet zo aan traditie: “De omgeving verandert, de zorg verandert, dan moet het onderwijs mee veranderen. We zijn geen internisten of anatomen aan het opleiden, we zijn bachelors aan het opleiden tot zelfstandige kritisch denkende artsen die kunnen leren en functioneren in en team. Vier weken snijpracticum maakt niet het verschil uit tussen een goede en een slechte dokter. De stelling dat de anatomiekennis door het wegvallen van een deel van het dissectieonderwijs minder zal worden, is niet bewezen.” Hij verwacht veel van het nieuwe curriculum. “Het onderwijs is zoveel mogelijk evidence based: themagestuurd en op basis van team based learning.” Toch is het nooit volledig te voorspellen aan welke professionele eisen de artsen die over ruim toe jaar afstuderen, zullen moeten kunnen voldoen. Daemen vindt het allerbelangrijkste dat ze zich verantwoordelijk gaan voelen voor hun eigen professionele ontwikkeling. Kennis veroudert snel, de arts van de toekomst moet aan life long learning doen. Het anatomieon-
11 discours
derwijs is daarvan wat hem betreft een goed voorbeeld: het blijft uiteraard belangrijk, maar het wordt deels vervangen door keuzemodules later in de opleiding. In de bachelor verandert de vorm van traditioneel en stand-alone naar geïntegreerd in thema’s en gecombineerd met 3D-beelden, plastinaten, internet en video. “Dat is niet hetzelfde als zelf snijden, en dat is óók jammer. Want dissectie levert zo'n intens onderwijsmoment op dat je het nooit meer vergeet. Dat is heel waardevol”, erkent hij. Een van de eerstejaars op het laatste anatomiepracticum van het oude curriculum is heel stellig. Snijden in een geprepareerd lichaam van een overledene is voor haar een manier om haar motivatie voor het beroep te toetsen. “Als je dit niet interessant vindt, moet je je serieus gaan afvragen of je wel de juiste studie gekozen hebt.”
‘Vier weken snijpracticum maakt niet het verschil uit tussen een goede en een slechte dokter’
“Dokters leren al vierhonderd jaar het vak door te snijden in lijken. Maar traditie is nooit een argument om iets te behouden”, zegt ook Oostra. "Zelf blijven kijken is het belangrijkste. Dat kan via dissectieonderwijs, maar ook via nieuwe, digitale methoden. Dat kun je jammer vinden, maar het is het onvermijdelijke gevolg van een aantal onderwijskundige keuzes. En het gaat er uiteindelijk om dat je als arts blijft bijleren, want niets is zo veranderlijk als het medische vak.”
juli 2016
ZELF DE VERANTWOORDELIJKHEID NEMEN
Blijf nieuwsgierig
De natuurlijke nieuwgierigheid van aiossen wordt de kop ingedrukt, zei hoogleraar Nynke van Dijk (39) in haar oratie, en niet alleen binnen de huisartsopleiding. “De focus ligt steeds meer op registreren en je portfolio volkrijgen. Terwijl alles erop gericht zou moeten zijn aiossen te leren zelf de verantwoordelijkheid te nemen voor hun ontwikkeling.� Tekst: Simon Knepper Foto: Sander Nieuwenhuys
12 discours
juli 2016
ZELF DE VERANTWOORDELIJKHEID NEMEN
EÉN DING MOET HEEL DUIDELIJK BLIJVEN, benadrukte Nynke van Dijk in haar oratie: de huisartsopleiding doet het prima. In de universiteitsaula sprak ze onbeschroomd van ‘misschien wel de beste vervolgopleiding die er op dit moment is.’ Maar je wordt geen hoogleraar Medisch onderwijs en opleiden (‘in bijzonder de toepassing van wetenschappelijke bevindingen in de opleiding voor huisartsen’) om het bij zo’n vaststelling te laten. Los van alle lof signaleerde Van Dijk één gevaar, dat volgens haar ook andere AMC-opleidingen bedreigt. De natuurlijke nieuwsgierigheid van studenten wordt onvoldoende aangemoedigd ‘of zelfs ontmoedigd’. Zo zouden studenten er onvoldoende van worden doordrongen dat kennis voortdurend verandert - en dat er dus altijd weer nieuwe waarheden te ontdekken zijn. In haar werkkamer licht Van Dijk die constatering toe. “Studenten hebben een heel sterke behoefte om te leren op welk moment ze hoe moeten handelen. Ze hechten aan waarheden. Maar dingen die vandaag waar lijken hoeven morgen niet meer te zijn en er komt steeds nieuwe kennis bij. Zelfs zoiets als de uitslag van een diagnostische test brengt je geen waarheid, het is een informatiebron die de waarschijnlijkheid van een hypothese kan verhogen.” Hoe zou je dat artsen in spe adequaat kunnen bijbrengen? Frapper toujours, denkt Van Dijk. Door het al in de basisopleiding te benadrukken en daar nooit meer mee op te houden. Maar ook: door meer aan te sluiten bij dingen waar aiossen dagelijks tegenaan lopen. “Als jij in een praktijk terechtkomt met veel patiënten uit andere culturen, ligt het voor de hand dat dáár je interesse naar uitgaat. Krijg je daar dan kennis over aangeboden, dan kun je die direct toepassen - waardoor je tegelijkertijd met je neus gedrukt zult worden op de relativiteit ervan.” STRUIKELBLOK Tweede ondergraver van de natuurlijke nieuwgierigheid: de manier waarop studenten in Evidence Based Medicine (EBM) worden onderwezen. Van Dijk: “EBM vormt de basis voor goede zorg, maar bij het maken van behandelkeuzen moet je ook de situatie en wensen van de patiënt mee laten wegen, plus eigen kennis en maatschappelijke belangen. Wat wij altijd EBM-onderwijs hebben genoemd, concentreert zich sterk op de evidence. Op het formuleren van nette zoekvragen, de literatuur doorspitten en kritisch naar een artikel leren kijken. Maar EBM is ook: als hiér de evidence hebt en dáár de patiënt, hoe krijg je die twee dan bij elkaar?” Daarbij is het leren herkennen van EBM-zoekvragen in de praktijk vaak nog een struikelblok. Niet zo heel verwonderlijk, want hoe onderwijs je zoiets goed? “Dat herkennen speelt zich natuurlijk grotendeels zich in het hoofd van de dokter af en valt het moeilijk te expliciteren. Wat niet wegneemt dat je het als opleider moet proberen. Mijn indruk is dat het op de klinische afdelingen wel vaker ter sprake komt dan in de huisartsopleiding, daar hebben we iets in te halen.”
maar de meest óngeschikten geweigerd. Die opleiding is voor alle aiossen hetzelfde, ongeacht individuele voorkennis, ervaring en interessegebieden. Daar komt bij dat er veel te veel wordt gecontroleerd en geregistreerd. Wat allemaal ten koste gaat van het zelfsturend leren: zelf de verantwoordelijkheid leren nemen voor je ontwikkeling, je specifieke talenten leren uitbuiten. “Er moet minder geregistreerd worden om het registreren”, verklaart Van Dijk. “Registreren hoeveel diensten iemand heeft gedaan als voorwaarde om de opleiding af te ronden, daarmee schiet je je doel voorbij. Het gaat natuurlijk niet om het aantal, maar om wat iemand heeft geleerd. Als jij na vijftien diensten prima in staat bent om goeie zorg te verlenen op de post, waarom zou je er dan twintig moeten doen? En omgekeerd: als jij het na twintig diensten nog niet onder de knie hebt, waarom zou ik jou dan het vinkje van goeie dokter geven?” HONOURSPROGRAMMA Aiossen leren de verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen ontwikkeling, daarom zou het volgens Van Dijk in de opleiding consequent moeten draaien. In plaats van ze te leren hun portfolio vol te krijgen. Willen we ze nog meer uitdagen, dan moeten we denken in de richting van differentiatie en individualisering. “Je zou bijvoorbeeld verschillende soorten huisartsen kunnen opleiden. Elke huisarts moet een goede dokter zijn, vanzelfsprekend. Maar we hebben ook wetenschappers nodig, bestuurders, docenten, kaderhuisartsen.” Aiossen gericht gaan plaatsen in voor hen uitdagende praktijken, ook dat zou volgens Van Dijk stimulerend werken. En waarom niet zoiets als een honoursprogrammma geïncorporeerd in de vervolgopleiding? Saillant detail: driekwart van de aiossen huisartsgeneeskunde gaf recentelijk aan voldoende capaciteiten voor zo’n programma in huis te hebben. Wat dacht Van Dijk toen ze daar kennis van nam? Een klaterende lach. Dan: “In eerste instantie toch: ze willen zelf ook hoger reiken en zijn bereid daarin te investeren. Prachtig! In tweede reactie was er natuurlijk wat twijfel - mogelijk onderschatten ze de zwaarte van de huidige opleiding. Zelfoverschatting? Ach, maar dat is alle goed functionerende mensen toch eigen?” —
Bij de selectie voor de huisartsopleiding worden niet de meest geschikten aangenomen, maar de meest ongeschikten geweigerd.
NIET HET AANTAL Derde en laatste bedreiger van de nieuwsgierigheid, nog steeds volgens Van Dijk: er wordt onvoldoende van de aiossen gevraagd. Bij de selectie voor de huisartsopleiding worden niet de meest geschikten aangenomen,
13 discours
juli 2016
LEIDERSCHAP
Artsen met verstand van zaken De arts van nu is betrokken bij belangrijke besluiten in het ziekenhuis. Nietgeneeskundige competenties, zoals leiderschap en organisatie-inzicht, komen dan van pas. In het geneeskundig onderwijs komt de zakelijke kant van zorg nog maar mondjesmaat aan bod. Het tij keert. Tekst: Jeroen van den Nieuwenhuizen Beeld: Anne Huijnen
14 discours
juli 2016
LEIDERSCHAP
‘Er komen allerlei vragen op je bordje waarvoor je niet bent opgeleid, maar waarover je wel moet beslissen’ JE KIEST NIET VOOR EEN GENEESKUNDESTUDIE vanwege je fascinatie voor management, organisatie en financiën. Je wil arts worden, mensen beter maken. Maar als arts heb je een bredere rol dan vroeger, vindt artsonderzoeker Ruth Versteeg: “We worden gemiddeld steeds ouder in Nederland en nieuwe technieken kosten veel geld, maar tegelijkertijd zijn de financiële middelen beperkt. Investeren we wel of niet in dure medicijnen of apparatuur? Is een fusie van afdelingen en ziekenhuizen goed voor de patiënt? En hoe gaan we om met veranderingen in de zorg, zoals het gebruik van internet voor thuisbehandeling? Zo komen er allerlei vragen op je bordje te liggen waarvoor je niet bent opgeleid, maar waarover je wel moet meebeslissen.” ZAKELIJKE KANT VAN DE ZORG De term ‘medisch leiderschap’ valt vaak als het gaat over alles wat niet met geneeskunde te maken heeft, maar waar de arts wel verstand van moet hebben. Om het hiaat op te vullen, richtte VUmc-promovendus Wessel Fuijkschot in 2013 samen met een aantal studiegenoten stichting Medical Business op. De stichting daagt jonge artsen via masterclasses, projecten en online educatie uit, zich te verdiepen in de zakelijke kant van de zorg. Versteeg sloot zich bij de stichting aan. “Ik kwam erachter dat je als arts steeds meer te maken hebt met zaken als financiën en management en dat er in de opleiding nauwelijks aandacht voor is. Er bestaat nog steeds wel weerstand tegen, want mensen beter maken is immers al ingewikkeld genoeg. Maar veel jonge artsen willen meer weten.” Voor het vierde jaar op rij organiseerde Medical Business onlangs een masterclass over de zakelijke kant van de zorg. De laatste was binnen 48 uur uitverkocht met 450 deelnemers. “Tijdens zo’n masterclass komen onderwerpen in sneltreinvaart voorbij”, zegt Versteeg. “Om onderwerpen verder uit te kunnen diepen, ontstond de behoefte aan een boek. Uitgeverij de Tijdstroom was enthousiast. En ook RvB-voorzitter Marcel Levi vond het een goed idee. Hij heeft zelf een van de hoofdstukken geschreven.” ‘Artsen met verstand van zaken’, is de titel van het boek dat onlangs aan de Zuid-As werd gepresenteerd. In 21 hapklare hoofdstukken beschrijft een keur aan auteurs uit het veld deelonderwerpen over medisch leiderschap en organisaties in de zorg. Van macroniveau, zoals de werking van het Nederlandse zorgstelsel, tot de financiën van het ziekenhuis. En van de toekomst van de zorg tot persoonlijk leiderschap. VERDIEPEN IN DE BUITENWERELD Frida van den Maagdenberg, financieel bestuurder van het AMC, is auteur van het hoofdstuk over de bekostiging van het Nederlandse zorgstelsel. Zij is blij met de toenemende aandacht voor de zakelijke kant in de zorg. “Laat ik vooropstellen dat niet iedere arts van mij manager, laat staan financieel deskundige hoeft te worden. Wie gewoon arts wil zijn, hoeft zich echt niet te verdiepen in al die onderwerpen. Maar zodra je in een ziekenhuisorganisatie verder wil groeien als afdelingshoofd of divisievoorzitter, is het verstandig dat je je verdiept in de buitenwereld.” Op initiatief van studenten startte Van den Maagdenberg met een ma-
15 discours
nagementstage voor co-assistenten. Zij kunnen daarbij kiezen: óf een snuffelstage van twee weken óf een langere stage. Er is ruimte voor vier tot acht studenten per studiejaar, aldus Van den Maagdenberg, die haar eerste student zag starten met een snuffelstage. “Deze student wilde zich verdiepen in de gevolgen van de nieuwe Zorgverzekeringswet. Ik vind het belangrijk dat wij als AMC ruimte bieden aan studenten die hun nietgeneeskundige basis willen versterken.” BREED INZETBAAR Daar is arts en opleider Els Nieveen van Dijkum het van harte mee eens. Na haar indiensttreding bij het AMC richtte zij zich in eerste instantie op een klein deeltje binnen de chirurgie, de endocriene chirurgie. “Mijn leidinggevende zei toen: ‘Als je blijft zitten waar je zit, verdwijn je in dit complexe bedrijf uiteindelijk in een klein hoekje.’ Zorg dat je breed inzetbaar wordt, was zijn boodschap. Hij gaf mij allerlei taken, zoals zitting nemen in de stuurgroep EVA, werkplekmanagement en verschillende onderwijs- en opleidingstaken. Ik merkte dat ik die verbreding leuk vond. Voor het AMC ben ik meer dan dokter: ik ben ook leidinggevend op een afdeling en plaatsvervangend opleider en beslis mee over allerlei zakelijke kwesties in het ziekenhuis. Dat is fijn voor mezelf, maar ook voor mijn werkgever.” Om te ontdekken wat je als arts naast je kerncompetenties allemaal nog meer in huis hebt, zou iedere ten minste een gedegen basiskennis van zakelijke zorgaspecten moeten hebben, vindt Nieveen van Dijkum: “Als arts werk je in een complexe omgeving. Er zijn bezuinigingen en daaropvolgende organisatieveranderingen. Er moeten investeringsbeslissingen genomen worden. Afdelingen vloeien samen of moeten anders samenwerken. Die ontwikkelingen maken je werk leuker of minder leuk. Maar je kunt er invloed op uitoefenen.” NIEUWE LEERGANG VOOR AIOS Nieveen van Dijkum is de drijvende kracht achter een nieuwe leergang voor aios: Persoonlijk leiderschap en management. In vier modules, afgewisseld door intervisiemomenten, werken studenten een halfjaar aan hun eigen rol als toekomstig medisch leider. Nieveen van Dijkum: “We starten met een module over persoonlijke presentatie en motivatie. In een tweede module staat de omgeving centraal: de organisatie van de zorg, de financiën en ethische dilemma’s. In een derde module behandelt Alexander Vlaar de ‘Mount Everest-casus’, over leiderschap en teamdynamiek. De laatste module gaat over carrièreplanning: waar wil ik als jonge arts naartoe en hoe pak ik dat aan?” De belangstelling voor de leergang, die na de zomervakantie start, is volgens de initiatiefneemster groot: “De titel ‘Persoonlijk Leiderschap en management’ werkt als een magneet. Als ik vervolgens zeg dat het wel hard werken wordt, blijven aios enthousiast. Dat vind ik een bemoedigend teken.” —
juli 2016
INTERPROFESSIONEEL OPLEIDEN
Niet meer in je uppie
Bij de zorg die steeds complexer wordt, kun je de patiĂŤnt niet meer in je eentje helpen. Effectieve gezondheidszorg vereist goed geregisseerde samenwerking tussen medische, paramedische en verpleegkundige disciplines. Dat gaat niet vanzelf, maar moet worden geleerd tijdens de opleiding. Eerstejaars HvA- en UvA-studenten gaan een gemeenschappelijk onderwijsprogramma volgen. Tekst: Annet Muijen Beeld: Van Lennep
16 discours
juli 2016
INTERPROFESSIONEEL OPLEIDEN
“Hoe langer we bezig zijn met interprofessionele educatie, hoe gekker ik het vind dat we hier niet tien jaar geleden mee begonnen zijn.” Vincent Geukers, kinderarts, intensivist en mede-voorzitter van de werkgroep interprofessionele educatie AMC/HvA, is nog altijd verbaasd dat de noodzaak van gezamenlijke opleidingstrajecten voor zorgprofessionals van diverse pluimage niet eerder is ingezien. “In een tijd waarin de zorg en de organisatie ervan steeds complexer wordt, kun je studenten niet langer louter binnen hun monodisciplinaire zuil klaarstomen voor de toekomst. In hun latere beroepspraktijk zullen ze als interprofessioneel team moeten functioneren, met de agenda van de patiënt als vertrekpunt.” “Zorginstellingen”, zegt Geukers, “zijn al een tijdje bezig om continuïteit van zorg van de grond te tillen. Dan is het niet meer dan logisch om toekomstige professionals in hun opleidingstraject voor te bereiden op die veranderende beroepspraktijk. Ze moeten al tijdens de studie leren samenwerken met mensen met andere expertise en wellicht een andere manier van kijken. Het is een illusie te denken dat monodisciplinair opgeleide studenten als ze het speelveld van gezondheidszorg betreden, het vanzelf met andere professionals rooien.” Multidisciplinaire samenwerking wordt vaak verward met interprofessionele samenwerking, weet Noor Christoph, implementatie programmaleider AMC/HvA. “Interprofessionele samenwerking gaat ervan uit dat het team echt als team functioneert. Dat houdt in dat ieder lid over de grenzen van het eigen vak heen kijkt, argumenten uit verschillende vakgebieden weegt en zo een gezamenlijk zorgplan voor de patiënt opstelt. Bij dit alles moet duidelijk worden afgesproken wie wanneer de regie voert. Langs elkaar heen werken wordt zo voorkomen.” PIONIEREN MET ZORGTEAMS Het afgelopen jaar hebben 40 studenten en een tiental docenten van het AMC en de HvA gepionierd met het leren werken in interprofessionele zorgteams. Gecoacht door één AMC en één HvA-docent maakten de teams een gefaseerd zorgplan voor een fictieve patiënt met een complexe aandoening. In een viertal simulatiebijeenkomsten werd dat plan bediscussieerd, besproken met de patiënt en aangepast. “Zowel studenten als docenten waren enthousiast over de samenwerking”, zegt Christoph. “We kregen opmerkingen in de trant van: ’Ik heb me nooit gerealiseerd dat het patiëntperspectief zo kan verschillen van mijn perspectief als professional.’ Of: ‘Het was opmerkelijk hoe weinig we aanvankelijk van elkaar als professional wisten.’ Het was ook spannend om docenten uit beide huizen gezamenlijk een team te laten begeleiden. Zij fungeerden als rolmodel en toonden live hoe verrijkend samenwerking kan zijn.” Komend cursusjaar start een tweede pilot die moet uitwijzen wat er nodig is om dit type onderwijs op grote schaal – voor 1100 studenten van twee onderwijsinstellingen – te verzorgen. Vanaf 2016/2017, met de start van Epicurus, is het interprofessioneel opleiden een vast onderdeel van de curricula van beide zorgopleidingen. Het gehele IPE- programma kent drie fasen: IK-WIJ-SAMEN. In het eerste jaar komt het IK-perspectief aan bod. Daarbij gaat het erom dat studenten niet alleen zichzelf in de rol van toekomstig zorgprofessional leren kennen, maar ook kennis maken met andere, voor hen relevante zorgverleners en hun taken en bevoegdheden. In de WIJ-fase, in het tweede studiejaar, komt de dynamiek van het team aan bod: taken verdelen, delegeren en het afwisselend nemen van de regie. Bij dit alles is het pa-
17 discours
tiëntperspectief wederom leidend. In de SAMEN-fase komen meer geavanceerde teamskills aan bod, zoals participatief leiderschap, maar ook conflicthantering. Deze laatste fase staat gepland voor het vierde jaar van de zorgopleiding van de HvA en in de beginfase van de coschappen voor geneeskundestudenten. “Dit onderwijsprogramma moet je zien als een groeimodel”, zegt Christoph. “We starten klein maar fijn: in elk studiejaar is dit onderdeel goed voor één studiepunt. Intussen werken we aan het ontwikkelen van een meer omvattend programma voor de toekomst.” “We hebben”, zegt Geukers, “nu alleen nog maar een klein huisje gebouwd, maar dat willen we graag laten uitgroeien tot een mooi kasteel. Op termijn zou het vanzelfsprekend moeten zijn dat alle onderdelen van het curriculum een interprofessionele connotatie hebben.” De meerwaarde van vergaande samenwerking en het maken van integrale behandelplannen is volgens Geukers drieledig. “Het zorgt voor efficiënte zorg op maat voor de patiënt, voor optimale veiligheid en kostenreductie. En: het voorkomt verspilling, onnodig leed en zelfs heropname. Een heupoperatie zonder van tevoren afgestemd revalidatietraject is dan verleden tijd.” NIET IN HUN EENTJE “De weg die we nu inslaan is een volstrekt logische”, resumeert Rien de Vos, hoogleraar Onderwijs en Opleiden, in het bijzonder Interprofessionele zorg. “Als je wilt anticiperen op de complexe zorg van morgen, dan moet je aan de voorkant van het zorgsysteem professionals opleiden die beseffen dat ze niet in hun eentje de patiënt naar behoren kunnen
‘Je kunt studenten niet langer binnen hun monodisciplinaire zuil klaarstomen voor de toekomst’
helpen.” Op termijn willen de initiatiefnemers de inhoudelijke samenwerking stapsgewijs uitbouwen. “Uiteindelijk”, besluit De Vos, “willen we toewerken naar onderwijs- en leervormen die het gemeenschappelijk perspectief op de patiënt goed representeren. Daarbij horen gezamenlijke vaardigheidscentra, een gezamenlijke blended learning omgeving, een gezamenlijke bibliotheek, met daaraan gekoppeld een gezamenlijke staf, gezamenlijke aansturing en uiteindelijk ook een gezamenlijk budget. Daarmee kom je eigenlijk uit bij een geïntegreerde gezondheidscampus van HvA en AMC. Ingewikkeld? Nee, maar het heeft wel tijd nodig. Zolang het maar vooraf gegaan wordt door een inhoudelijke vraag en geboekte successen, volgt de rest vanzelf. Dan wordt onze droom werkelijkheid.” —
julil 2016
OPLEIDEN VOOR DE TOEKOMST
‘Word een rebel!’ 'Opleiden voor de zorg van de toekomst'. Dat is het thema van het NVMO-congres op 17 en 18 november in Egmond. Het AMC is dit jaar de organisator. In de aanloop naar het congres geeft Discours dit jaar drie keynotesprekers alvast een podium. Dit keer veranderdeskundige Helen Bevan, directeur ‘Service Transformation’ van het Instituut voor innovatie en verbetering, dat valt binnen de National Health Service. Ze gebruikt ideeën uit maatschappelijke bewegingen om de gezondheidszorg grootschalig te veranderen. Tekst: Suzanne Bremmers Beeld: Van Lennep
18 discours
juni2016 2015 juli
OPLEIDEN VOOR DE TOEKOMST
‘We hebben rebellen nodig om ons te helpen bij de grote veranderingen die de zorg gaat meemaken’
Wat gaat er volgens u in de toekomst veranderen in de gezondheidszorg? “Ons Britse systeem staat, net als in Nederland, onder druk. De vraag naar zorg gaat door demografische veranderingen toenemen en de kosten stijgen. Patiënten worden veeleisender en zorgvragen complexer. Dat betekent dat het huidige stelsel met een sterke focus op ziekenhuiszorg moet veranderen. In de toekomst ligt het speerpunt bij de eerste lijn, bij de huisarts en de zorg vanuit wijkteams. Deze transformatie gaat plaatsvinden, en wel in de komende twintig jaar.” Wat heeft dat voor gevolgen voor het medisch onderwijs? “Deze transformatie zal grotendeels worden vormgegeven door de studenten en jonge dokters van nu. Zaak is dus dat zij weten hoe ze met veranderingen om moeten gaan. De dokter van de toekomst heeft twee banen. De eerste is het verlenen van klinische zorg, de tweede baan is het verbeteren van de zorg. De veranderingen die plaats gaan vinden in ons zorgstelsel zijn zo groot en veelomvattend dat studenten al op jonge leeftijd getraind moeten worden hoe ze
daar mee om kunnen gaan. Sommige medische faculteiten vinden dat er nu al te weinig ruimte is voor medische kennis in het geneeskundecurriculum. Maar ondernemerschap in de ruime zin van het woord, hoe je verbeteringen doorvoert, zou naar mijn mening onderdeel van de opleiding moeten zijn. Een ander aspect dat toegevoegd zou moeten worden aan het medisch onderwijs is samenwerken in een team, Team Based Working, waarin studenten geneeskunde samenwerken met aankomende verpleegkundigen. Belangrijk hierbij is dat de dokter niet aan de top staat. Iedereen heeft zijn eigen rol, maar werkt samen. Wat we uiteindelijk niet nodig hebben, zijn heel veel superspecialisten die zich richten op een heel klein gedeelte van het lichaam. Wat we wel nodig hebben zijn mensen die zijn gespecialiseerd in patiënten met complexe zorgvragen en die patiënten kunnen begeleiden in alle stadia van hun ziekte.” Wat raadt u de huidige artsen-in-opleiding aan die verbeteringen willen doorvoeren, maar bij wie dat niet lukt vanwege de hiërarchie? “Ze zitten in een lastige positie. Ze willen de boot laten schommelen, maar er zelf niet uitvallen. De wereld is aan het veranderen en de kracht van hiërarchie is aan het verdwijnen. We leven steeds meer in een digitale wereld, waarin we met iedereen verbindingen kunnen leggen en met veel mensen in contact kunnen komen. Dit is het tijdperk van het netwerk. De situatie van artsen-in-opleiding die nu het gevoel hebben totaal geen invloed te hebben vanwege de hiërarchie in het ziekenhuis, duurt niet lang meer. Probeer als arts-in-opleiding in contact te komen met anderen zoals jij via netwerken en sociale media. Mensen met goede connecties en een goed netwerk hebben meer macht dan mensen die macht halen uit hun positie. Zelfs al ben je nog zo slim, veranderingen breng je niet alleen teweeg. Zoek dus steun en probeer je verandering door te voeren. Ook al begin je maar met een heel klein aspect. Als het lukt, geef je anderen ook hoop. Je laat zien dat het mogelijk is.”
19 discours
juli 2016
Sommige artsen vinden dat er al veel is veranderd in het medisch (vervolg)onderwijs. Hoe maak je als opleider collega’s nog enthousiast voor veranderingen? “Tijdens mijn opleiding werd mij geleerd dat als ik dokters wil overtuigen tijdens een veranderproces, dat alleen lukt door data te laten zien. Dat geloof ik niet meer. De meest effectieve manier om anderen te overtuigen, is aansluiting zoeken bij hun emoties en waarden. Natuurlijk hebben we data nodig, maar er is meer. Met storytelling, het vertellen van verhalen met een begin en plot, kunnen we anderen overtuigen. Frame het onderwerp of vertel het vanuit je eigen ervaring. Dat is de krachtigste manier om de ander te overtuigen. Deze methode hebben we ook gebruikt in 2010 toen in Engeland op grote schaal een sterke antipsychotica werd voorgeschreven aan dementerenden. Niet omdat ze dit nodig hadden, maar omdat ze er stil van werden en het gedrag niet meer vertoonden dat door anderen als storend werd gezien. Door het vertellen van verhalen over de ellendige situatie van deze mensen, hebben we verpleeghuisartsen, apothekers, verpleegkundigen, huisartsen en familie bereikt en gezorgd voor een sterke vermindering van het gebruik [red: een reductie van 51 procent]. En dat in achttien maanden tijd. Als we dit op de normale manier hadden aangepakt, was het nooit zo succesvol geweest en ook niet zo snel gebeurd.” Dat klinkt wel een beetje radicaal allemaal. “Yes! Ik ben groot voorstander van radicaal zijn. Radicalen en rebellen zijn mensen die gepassioneerd zijn over bijvoorbeeld het verbeteren van onveilige situaties of slechte patiëntervaringen. Rebellen willen de strijd aangaan met de status quo. Het zijn geen mensen die problemen willen veroorzaken. Sommige organisaties willen dat iedereen gehoorzaam is en altijd netjes meewerkt. Dat zijn prima eigenschappen in een stabiele sector, maar dat geldt niet voor de gezondheidszorg. We hebben rebellen nodig om ons te helpen bij de grote veranderingen die de gezondheidszorg gaat meemaken.” —
NIEUWE BACHELOR
Minder stampen, meer reflectie Geneeskundestudenten starten na de zomer met een nieuwe bachelor Geneeskunde. De opleiding is uitdagender, stimulerender en meer toekomstbestendig dan de eerdere variant, verwacht Gabor Linthorst, internist en hoofd van de opleiding. Tekst: Rob Bruntink Foto’s: Janus van den Eijnden
20 discours
juli 2016
NIEUWE BACHELOR
Gabor Linthorst en orthopedisch chirurg Jos Bramer, één van de teamcoördinatoren, wegen hun woorden als beiden de vraag voorgelegd krijgen of de nieuwe bachelor een revolutie, een finetuning of een modernisering is in vergelijking met de eerdere opleiding. “Een revolutie is wat overdreven, met finetuning doe je de veranderingen geen recht en modernisering klinkt te gemakkelijk”, zegt Jos Bramer. “Maar het is echt een enorm verschil met de opleiding zoals die de afgelopen jaren is aangeboden”, laat Gabor er direct op volgen. “Bijna iedere les die aangeboden gaat worden, zal anders zijn dan in voorgaande jaren.” De nieuwe bachelor – met de naam Epicurus - kent vier kernthema’s, die bloksgewijs aangeboden worden, en twee lijnen die permanent door de opleiding heen lopen. De vier kernthema’s heten Ontwikkeling, voortplanting en veroudering, Waarnemen, denken en doen, Circulatie en milieu interieur en Regulatie en afweer. De twee permanente lijnen zijn Academische Vorming en Professionele Ontwikkeling. EISEN EN WENSEN Het was een flinke puzzel om Epicurus ingericht te krijgen. De samenstellers moesten rekening houden met allerlei eisen en wensen vanuit diverse hoeken, zoals vastgelegd in de onderwijsvisie van de UvA, de zogeheten Dublin-descriptoren, CanMED-competenties en de aanbevelingen van de QANU-visitatiecommissie (Quality Assurance Netherlands Universities). Maar, zeggen Linthorst en Bramer overtuigd en vastbesloten: het resultaat mag er zijn. De meest in het oog springende verandering is de introductie van Team Based Learning, waarover Discours in het vorige nummer al schreef. Deze leerwijze krijgt een prominente plek in de opleiding. “Mede door TBL verschuiven de kernelementen van de opleiding”, zegt Linthorst. “Ik chargeer wat, maar vroeger was het zo dat studenten zich de kennis eigen konden maken door flink te stampen en simpelweg naar hoorcolleges te komen. Je deed tentamens en voor je het wist was de bachelor afgerond. In de nieuwe opleiding red je het daarmee niet, al is dat alleen al omdat er nauwelijks hoorcolleges zijn. Van de student wordt een veel actievere betrokkenheid verwacht, inclusief een reflectie op alle kennis die docenten of studieboeken hem of haar aanreiken. Mijn verwachting is dat dit tot kritischer en mondiger studenten zal leiden. Niet kritisch in de betekenis van ‘zeuren’ of ‘betweterigheid’, maar vanuit een behoefte (mede-) verantwoordelijk te kunnen zijn voor zowel het eigen weten en het eigen gedrag, als het weten en het gedrag van de collega’s met wie zij samenwerken.”
aan de inhoud en vormgeving van enkele e-learningmodules en denken ook mee over stimulerende vormen voor zelfstudie.” Tekenend voor de actualiteit van de opleiding is de integratie van een maatschappelijk relevante discussie als de relatie tussen dokters en de farmaceutische industrie. In een paar van de practica die in het thema Waarnemen, denken en doen aan de orde komen, zullen de studenten oefenen in de fixatie van botten of het uitvoeren van scopie-onderzoek. De materialen waarmee zij werken, zijn deels aangeleverd door diverse farmaceutische bedrijven. Voor één van de permanente lijnen in de bachelor – de Professionele Ontwikkeling – aanleiding studenten uit te nodigen na te denken over de dilemma’s die de relatie met de farmacie kan oproepen. KLEINER DOCENTENKORPS De opleiding wordt gegeven door een kleiner docentenkorps dan voorheen. “Hier is bewust voor gekozen”, zegt Linthorst. “In de opzet van afgelopen jaren was het risico op hiaten, of juist doublures in de over te dragen kennis, sterk aanwezig, omdat een docent die bij voorbeeld in het tweede jaar een reeks colleges over longen kwam houden niet dezelfde docent was die dit onderwerp in het eerste of derde jaar behandelde. Passend bij de gewenste kwaliteit van de opleiding, en de opbouw van de kennis die hierin relevant is, willen we dergelijke situaties vermijden. Vandaar dat we een kleinere kern van docenten aan de bachelor hebben gekoppeld, die in alle jaren verantwoordelijk zullen zijn voor een specifiek deel van de opleiding.” Linthorst en Bramer hopen dat daarmee ook het imago van docenten, die betrokken zijn bij de Bachelor, verandert. “Iedere academicus vindt het uiteraard erg cool om te publiceren in Nature of Science, maar we hopen dat ‘lesgeven in Epicurus’ over een paar jaar net zo’n hoge status van coolheid heeft als die publicatie.”
‘Vroeger was het flink stampen en naar hoorcolleges komen. Daarmee red je het niet, alleen al omdat er nauwelijks meer hoorcolleges zijn.’
MEEDENKENDE STUDENTEN Tekenend voor de mate van verantwoordelijkheid die van de toekomstige studenten wordt verwacht, is dat studenten die de bachelor net afgerond hebben zijn gevraagd mee te denken in de vorming van de nieuwe opleiding. “Deze ‘student-designers’ hebben geweldig meegedacht en zeer nuttige tips gegeven”, zegt Bramer. “Ze werken onder andere mee
21 discours
juli 2016
EPICURUS
Redenen voor een naam De Griekse filosoof Epicurus doceerde over veel, maar niet over geneeskunde. Toch is het best een goed idee de nieuwe bachelor geneeskunde naar hem te noemen, schrijft hoogleraar medische ethiek Dick Willems. Tekst: Dick Willems Beeld: Van Lennep
Curius, de huidige bacheloropleiding, ontleende haar naam aan de veldheer Curius, de nieuwe aan de filosoof Epicurus (341-270 vC). Van een generaal naar een wijsgeer: pure vooruitgang. Maar eerst even twee misverstanden wegwerken: als de naam past bij de nieuwe bachelor geneeskunde is dat niet omdat het ‘Epic-urus’ is (naar het nieuwe patiëntinformatiesysteem), en ook niet omdat hij na (‘epi’) Curius komt (hoewel sommigen schijnen te denken dat het Epicurius is). Het moet zijn vanwege de man zelf. Epicurus was vooral een docent. Hij leefde met een grote groep leerlingen en collega’s in een leefgemeenschap in een Atheense villa met een grote tuin; in die tuin vond het onderwijs plaats – wie verlangt daar niet naar na een paar uurtjes in de collegezaal? Hij heeft waarschijnlijk rond de veertig werken geschreven, waarvan zeker de helft boeken, en verder heel veel brieven. Brieven waren in zijn tijd wat artikelen nu zijn – ook iets om naar terug te verlangen. Er is van zijn werken vrijwel niets over: wat ervan rest, is verkoold teruggevonden in een villa nabij Pompeï. Verder moeten we het doen met overgeleverde teksten. Epicurus was, zoals alle grote Griekse filosofen, maar ook alle bachelors geneeskunde, een generalist: hij schreef en gaf college over natuurkunde, astronomie, meteorologie, logica en ethiek (maar niet over de geneeskunde…). Grondidee van zijn natuurkunde was dat alles materie is en dat die materie bestaat uit atomen, ondeelbare deeltjes. Ook mensen zijn niets dan materie, opgebouwd uit atomen: zelfs onze meest filosofische gedachten zijn volgens Epicurus botsingen van atomen. LIEDERLIJKE BENDE Al was hij een van de eerste atomisten, Epicurus is niet beroemd gebleven vanwege zijn natuurkundige werk, maar vanwege zijn opvattingen over het menselijk leven en over de ethiek. Hij is de geschiedenis ingegaan als de
grote hedonist, de filosoof voor wie de zin van het leven bestond uit genieten. Zijn tegenstanders - en hij had er veel - schilderden zijn school graag af als een liederlijke bende (voor sommigen ligt daar misschien de link met Amsterdam). Hij was de eerste die vrouwen toeliet in zijn school en dat kon volgens zijn tegenstanders maar voor één ding zijn. Genieten was voor Epicurus echter heel iets anders dan sex, drugs & rock ’n roll. Een goed leven was voor hem een leven in gemoedsrust, zonder angst, en de grond van alle angst was voor hem de angst voor de dood. Die angst, zegt hij, is onzin, want als wij niet anders zijn dan een systeem van atomen dat bij het sterven uiteenvalt, dan zijn wij niets meer na de dood. Uit de brief aan Menoikeus: ‘Wen jezelf eraan te denken dat de dood niet iets is wat ons aangaat. Elk goed en kwaad is immers gelegen in de waarneming, en doodgaan is verstoken raken van waarneming. Daarom maakt het inzicht dat de dood niet iets is dat ons aangaat het sterfelijke karakter van het leven tot iets waarvan men kan genieten. […] wanneer wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, zijn wij er niet meer.’ Epicurus beschouwde sterven als deel van het leven: ‘Wie de jongere aanraadt goed te leven en de oudere goed te sterven, maakt zich er te gemakkelijk vanaf – […], omdat de zorg voor goed leven en voor goed sterven een en dezelfde is.’ Iets moderner gezegd: terminale zorg is geen vreemde eend in de bijt, het heeft hetzelfde doel als de curatieve zorg: goed leven. Conclusie: de naam van de nieuwe bachelor is misschien niet gekozen na een grondige studie van het werk van Epicurus, maar past toch heel aardig. Voornaamste bron: Epicurus. Over de natuur en het geluk (Groningen, Historische Uitgeverij, 2011)
22 discours
juli 2016 2016
AGENDA
ag en da
29 SEPTEMBER
12 DECEMBER
Workshop start-up dokter Georganiseerd door de Vereniging van Nederlandse Vrouwelijke Artsen.Je hebt als A(N) IOS eigen verantwoordelijkheid voor je patiënten en je moet het nodige uitvinden over je nieuwe rol, hoe de opleiding werkt en ook over je nieuwe werkomgeving. Kosten €295,- ex BTW
Speeddate met Specialisten
Plaats
aan Zee
Coachhuis Oorsprongpark,
Utrecht Informatie info@zielenzorg.nl
29 SEPTEMBER, 17 NOVEMBER EN 9 FEBRUARI 2017 Verdiepingsmodule Leiderschap in Opleiden Informatie
Coby Baane, j.a.baane@amc.nl,
(020) 566 50 63, José de Koning
TtT@amc.nl
8 OKTOBER 17-23 JULI
Carrièreboost-symposium ‘Vrouwelijke artsen en
I AM Summer School International Amsterdam Medical Summer School voor geneeskundestudenten. Georganiseerd door de IFMSA-UvA Thema ‘zeldzame ziektes’
hun nevenactiviteiten’ Georganiseerd door de Vereniging van Nederlandse Vrouwelijke Artsen. Informatie www.vnva.nl
Informatie amsummerschool.uva@ifmsa.nl 10 OKTOBER Conferentie onderwijsvisie Alliantie AMC-VUmc 9 SEPTEMBER, 6 OKTOBER,
Tijd en plaats wordt nog bekend gemaakt
2 NOVEMBER EN 12 DECEMBER Aios als active learner. OMSO-module voor aios Tijd
9.00 – 17.00
22 EN 23 OKTOBER
Plaats
HvA, Tafelbergweg 51, 1105
LMSO congres thema ‘Change Perspective’
BD Amsterdam
Georganiseerd door het Landelijk Medisch
Informatie TtT@amc.nl
Studenten Overleg, voor geneeskundestudenten in medezeggenschapsorganen Plaats
14 SEPTEMBER, 2 NOVEMBER
Nijmegen
Informatie congres@lmso.nl
EN 15 DECEMBER VvAA workshop Succesvol solliciteren. Kosten 50 euro, inclusief broodjes
16 NOVEMBER
Plaats
VvAA hoofdkantoor,
Symposium Professional performance 2010-2020
Orteliuslaan 750, Utrecht
Plaats
Egmond aan Zee
Tijd
11.00 – 18.00
Informatie studeren@vvaa.nl
Informatie m.w.vandermeulen@amc.nl 23 SEPTEMBER, 16 NOVEMBER
Plaats
HvA, Tafelbergweg 51,
17 EN 18 NOVEMBER NVMO-congres ‘Opleiden voor de toekomst’. Hoofdorganisator in 2016 is het AMC.
1105 BD Amsterdam
Plaats
Hotel Zuiderduin in Egmond
Informatie
Coby Baane, j.a.baane@amc.nl,
aan Zee
(020) 566 50 63 of TtT@amc.nl
Informatie www.nvmo.nl
EN 13 DECEMBER Coach de co
23 discours
juli 2016
Plaats
AMC, Voetenplein
7-8-9 APRIL 2017 Nationaal Co-assistenten Congres Plaats
Hotel Zuiderduin, Egmond
Informatie www.nccongres.nl
UIT DE POLDER
Ad libitum in Kopenhagen
Emma Meessen loopt haar wetenschappelijke stage bij het diabetesonderzoekscentrum van het Gentofte Hospital in Kopenhagen. In oktober is ze weer terug om te beginnen met haar promotietraject over humaan galzoutonderzoek.
In deze ruimte voeren wij onze studie uit. De afdeling telt in totaal tien bedden, waar dagelijks onderzoeken en experimenten worden verricht. Zo wordt er gebruik gemaakt van een fibroscan of echo-apparaat, maar worden er ook vet- en spierbiopten afgenomen.
Dr. Natasha Bergmann (rechts) is mijn dagelijkse Aangezien een Deense werkweek 37.5 uur is, heb ik in de avonden en het weekend genoeg tijd om Kopenhagen goed te verkennen. Op deze foto zie je de beroemde gekleurde huisjes van Nyhavn. De beroemde Deense sprookjesschrijver Hans Christian Andersen, onder andere bekend van het sprookje ’De prinses op de erwt’ , heeft hier het grootste gedeelte van zijn leven gewoond.
Dit is onze werkplek, naast het bed van de deelnemer. Voor onze studie voeren wij orale glucose tolerantietesten en isoglycemische intraveneuze glucose-infusies (IIGI) uit. Vooral bij de IIGI is het van belang dat we snel een bedside plasmaglucose kunnen bepalen. Daarvoor hebben wij onze eigen centrifuge en glucosemeter. Ook nemen we ieder half uur een visuele analoge schaal (VAS) af om hongergevoelens te observeren.
begeleider van mijn wetenschappelijke stage. Samen voeren wij de experimenten uit.
De klinische studie waar ik aan meewerk, heeft als doel het verminderen van de voedseliname. Dit wordt gemeten
Het Gentofte Hospital bestaat uit een complex met meerdere gebouwen. Op de derde verdieping van het gebouw op de foto zit het onderzoekscentrum waar ik stage loop. Het ziekenhuis is geopend in 1927 en kenmerkt zich door de hoge plafonds en lange gangen.
door middel van de zogenoemde ’ad libitum’-maaltijd. Gedurende de ad libitum-maaltijd mogen deelnemers zoveel eten als ze willen. Aan het einde van het experiment serveren wij 4 kilo pasta. De pasta wordt diepgevroren geleverd, dus ontdooien is een hele klus. Vandaar dat wij voor onze studie een eigen magnetron hebben.