Volgens informanten in de streek waren de mieden in hun herinnering al lang bekend als “niet al te best land, al had je er ook wel betere stukken tussen, vooral in de noordoosthoek”. Dat is land dat iets hoger is gelegen op een zandopduiking. Volgens de herinnering werd er in de mieden vooral hooi gewonnen en werd er jongvee geweid. Het melkvee bleef dichter bij huis, dat wil zeggen dichter bij de boerderijen in Zwaagwesteinde en Kollumerzwaag. In het lage land lag nogal wat onland met weinig goede plantengroei die wijzen op natte omstandigheden: ‘liesgêrs en snilen’. Hiervan won men het ‘ûnlânshea’ dat niet van de beste kwaliteit was maar het had wel enkele ‘deugden’.139 Dat laatste wil zeggen dat ze wel bepaalde voedzame kruiden bevatten. Aan het einde van de 19de eeuw en het eerste kwart van de 20ste eeuw zijn er een aantal boerderijen in de mieden gebouwd. Dat betekende tevens plaatselijk een intensiever gebruik van de grond. Voor sommige boeren is in het verleden het bezit van een eendenkooi een niet onbelangrijke nevenverdienste geweest. De Zwagermieden hebben er in ieder geval vier gekend, waarvan één bij Zwaagwesteinde en de andere drie onder Kollumerzwaag.140 Ze lagen allemaal net buiten ons plangebied. Die bij Zwaagwesteinde lag iets ten oosten van de Hoge Oerd in de Oostermieden aan het “Kooijpadt”. Op de kaart 1718 staat deze kooi nog vermeld, op die van 1847 van Eekhoff heet ze vervallen. Het perceel zelf noemt men nu nog ‘de Ald Koai’. Een voor het landschap van de mieden ingrijpende verandering is het droogleggen van de reeks ondiepe poelen net ten noorden van het dorpslint geweest: De Ryd, het Wijd Water, het Merrie Gat en de Gauw verdwenen in de tweede helft van de 19de eeuw definitief van de kaart. De verbetering van de waterbeheersing die tot stand kwam na de oprichting van het waterschap De Zwagermieden heeft daarbij zeker een rol gespeeld. Aan de noordkant van de mieden verdwenen de Brekken of Brakken geleidelijk door voortschrijdende verlanding en verdroging. Ook werd er wel baggerspecie gestort dat afkomstig was van verbeteringswerkzaamheden aan de Nieuwe Vaart en Petsloot. In het begin van de 20ste eeuw waren deze poelen al tot rietvelden geworden en in de tweede helft van de 20ste eeuw werd de voormalige poel bij de brug van de Miedlaan over de Nieuwe Vaart als vuilstort in gebruik genomen. Eerder was een lager gelegen stuk land iets ten oosten daarvan aan de Miedlaan als vuilstort gebruikt. Deze plek is nu nog bekend als ‘het kleine stort’.
6.4 De mieden tussen Twijzel-Buitenpost en Kolonelsdiep Het huidige cultuurlandschap van de mieden tussen Twijzel-Buitenpost en het Kolonelsdiep is hoofdzakelijk een open weidegebied met in de Polder Rohel en bij Monniketille verdichting door hoge bomen en opgaande struwelen. Op de iets hoger gelegen zandopduiking van de Tjoele vormen boomsingels en enkele zeer hoge bomen kenmerkende elementen in het landschap. Vooral direct ten zuiden van Lutjepost en in het westelijke deel van Polder Rohel bepalen rietvelden en bosjes in de verlande petgaten het aanzien. Hetzelfde geldt voor het noordelijke deel van de driehoek bij Monniketille. Een opvallend element in dit gebied is het hoge zand- en baggerdepot naast de Buitenpostervaart met daarbij het hoge populierenbos. De IJzermieden en de Buitenpostermieden zijn open agrarische landschappen met een verdichtingsreeks langs de Dijkhuisterweg en enkele verspreid gelegen petgatencomplexen met riet en moerasbosjes. In het hele miedengebied komt weinig bebouwing voor. Landbouw en turfwinning hebben gedurende vele eeuwen het landschap van de mieden gevormd. De 139 140
72
Botke 1932, p. 30. Zie o.a. Schotanuskaart 1718 (afb. 6.11a en 6.11b).