DE GEEST VAN DE PLEK
Zomer in Zoutkamp
Plein21 was een editie in de reeks Pleinen die anders was dan de voorgaanden. Zoals bij zoveel onderdelen van het maatschappelijk en persoonlijk leven speelde ook hier corona ons parten. Oorspronkelijk stond Plein21 traditiegetrouw voor een lang weekeinde in januari geprogrammeerd. In het najaar van 2020 werden de corona-maatregelen echter steeds strenger, waardoor het niet meer realistisch was om met die beperkingen een workshop, die toch voor een belangrijk deel gericht is op samenwerking en gedeelde ervaringen, te organiseren. Het besluit om Plein21 naar een later tijdstip in het studiejaar te verplaatsen, viel goed uit. In de vroege zomer liep het aantal besmettingen snel terug en nam het vaccinatietempo toe. We hadden geluk dat Plein21 precies in het dal na de tweede golf viel.
Voor de praktische organisatie van Plein21 werd het model van de ‘fieldlabs’ gebruikt (het woord fieldlab is nu, enkele maanden later, bij het schrijven van dit voorwoord, alweer uit het taalgebruik verdwenen en vervangen door nieuwe corona-woorden). De studenten konden op een apart veld op de camping in de workshop-bubbel verblijven met maaltijden die door een cateraar in de gemeenschappelijk ruimte werden geserveerd.
Een Plein met warme en zonnige dagen. Dat was echt anders. Zomer in Zoutkamp; het was - zeker na het vele werken achter het scherm - een heerlijke ervaring. Samen aan tafel met elkaar praten en de maaltijd gebruiken, op de fiets door het landschap op zoek naar ‘de geest van de plek’, de avonden in het weidse landschap onder de grote hemelkoepel waar langzaam het licht uit verdween; de fysieke ervaring van het leven in de buitenlucht na de lockdown kon bijna niet intenser worden beleefd.
De geest van de plek, het thema van Plein21, was in de zomerse omstandigheden een aangename verkenning van het landschap én het deels ontmantelen van de voorgeprogrammeerde filters waarmee we kijken. Specifieke aanwijzingen, zoals een richel in een weiland, een kleine verhoging waar een kerkje op staat, het ademen van het slik, zoals Frank Hemeltjen het verderop noemt, de wonderlijke invloed van onze gemoedstoestand op de manier van kijken, die Ralph Brodrück in zijn tekst beschrijft, leidden tot een andere waarneming van het ‘platte’ land met de verre horizon. Deze publicatie getuigt daarvan.
Plein21 kwam niet zonder slag of stoot tot stand. We willen een aantal mensen bedanken die deze bijzondere editie mede mogelijk hebben gemaakt.
Op de eerste plaats zijn dat de fietsgidsen door het Groningse landschap: Theo Hoeke, Homme Joustra, Paula Walta en Mark Sekuur.
De eigenaren van de camping die het aandurfden om in deze tijd 60 personen te ontvangen: Georgina en Bettelien van Camping de Rousant (ruw zand, de grond waarop de camping gelegen is, aangevoerd uit het waddengebied).
Lou Maas van de firma Maasverhuur die met een mobiele douche- en toiletcabine heeft gezorgd dat de studenten in hun eigen bubbel konden douchen en naar de wc konden.
Twan van ’t Klooster die in zijn eentje een regionaal voedsellab vormt, de catering verzorgde en daarnaast nog een hele boerderij runt met 120 koeien. Hij verbaasde zich over de ‘stadse’ voedselvoorkeuren; er bleef vaak veel groente over en de verse melk en karmemelk werden bijna niet aangeraakt.
Voor de mooie lezingen: Theo Hoeke en Ralph Brodrück (bij wie de inkt op zijn bul nog maar nauwelijks droog was); voor de presentaties van hun afstudeerprojecten: Robin Beers, Luuk Tondeur en Nafthali van der Toorn.
Een bijzonder woord van grote dank voor de organisatie van dit fieldlab evenement gaat naar Bob ‘Plein’ Zanders.
De enthousiaste docenten en studenten hebben gemaakt wat hier nu ligt: dank voor jullie inzet!
Ko JacobsKruisweg Hornhuizen
Kloosterburen
Kleine Huisjes
Molenrij
Route: Paula Walta
Route: Homme Joustra
Route: Mark Sekuur
Pieterburen
Wehe-den Hoorn
Ulrum Leens
Niekerk Houwerzijl
Zuurdijk
Warfhuizen
Schouwerzijl
Saaksum
Ezinge
Oldehove
Feerwerd
HET LANDSCHAP ALS VORM VAN WAARNEMEN
Ralph BrodrückHet beschrijven van de ervaring van het landschap is geen sinecure. Als we ons beschouwelijk met het landschap verhouden dan kan alles wat zonneklaar is en in het oog springt, worden opgesomd. De kerkdorpen, de bomen, de wegen, de velden en de gewassen of de dijken, de kwelders, de schapen, de zee, het eiland in de verte en de horizon. Een dergelijke opsomming beschrijft het landschap in eerste instantie zoals we het zien. De beschrijving kan worden aangevuld met de geluiden, het geruis van de wind in de bomen en het geschreeuw van de meeuwen, of met de beschrijving van de geur van hooi of van de geploegde akker. Toch schiet een dergelijke opsomming op een merkwaardige manier te kort. Net als een kiekje van het landschap ontbeert zo’n beschrijving aspecten die voor een natuurgetrouwe weergave niet kunnen worden gemist. Een aspect is de bijzondere ruimtelijkheid van het landschap; de manier waarop het landschap ons omringt, ons in zich opneemt en uiteindelijk ook onze gemoedstoestand beïnvloedt, bijvoorbeeld wanneer we erin wegdromen en ons in het landschap verliezen.
DE HAND ALS RUIMTELIJKE ERVARING
De manier waarop de ruimtelijkheid van het landschap op onze gemoedstoestand inspeelt is moeilijk te duiden, omdat we de ruimte gewoonlijk beschouwen als iets buiten onszelf. Dat is merkwaardig omdat de ruimte ons niet alleen in zich opneemt, maar omdat we ook onszelf onbewust als ruimtelijk ervaren. Terwijl de ruimtelijkheid van onze ervaring voortdurend waarneembaar is, zijn we er nauwelijks mee bekend. Een eenvoudig na te voelen voorbeeld is de onbewuste ervaring van de eigen hand. Onze hand kunnen we bekijken en betasten. Ze heeft een duidelijke contour en een grens in de vorm van de huid. Maar als we de hand met gesloten ogen omhooghouden, en ze,
zonder ons een voorstelling ervan te maken, alleen nog proberen te voelen, dan nemen we de hand waar als een wollig gebied. Het merkwaardige van dit gebied is dat het wel volume heeft, maar geen contour; als onwillekeurige ervaring heeft de hand geen grens, geen oppervlak. De ruimtelijke ervaring van de hand heeft een eindige, maar onbegrensde uitgebreidheid. Deze uitgebreidheid valt niet samen met de vorm van de hand zoals we ze op grond van onze zintuiglijke waarneming, of op basis van onze voorstelling kennen. Dit onwillekeurige ‘waarnemen zonder zintuigen’ wordt ook wel ‘lijfelijk ervaren’ genoemd.
LIJFELIJKE COMMUNICATIE
De lijfelijke ervaring van de hand blijft min of meer beperkt tot het eigen lichaam en wordt niet beïnvloed door de ruimtelijkheid van de omgeving. De lijfelijke ervaring kan zich echter ook zodanig uitbreiden dat ze de grenzen van het eigen lichaam overstijgt. De Duitse filosoof Hermann Schmitz1 spreekt in dat verband van ‘lijfelijke communicatie’; een vorm van onwillekeurig waarnemen waarbij de eigen gewaarwording wordt beïnvloed door invloeden in de omgeving. Schmitz illustreert dit aan de hand een toeschouwer die in het circus gefascineerd raakt door een koorddanser. Als de toeschouwer volledig in de ban raakt van de koorddanser dan neemt hij diens bewegingen over; niet door ze te imiteren, maar in de zin dat hij zich lijfelijk zodanig in de koorddanser verplaatst, dat hij diens bewegingen niet meer als die van een vreemd wezen kan onderscheiden2. Hij kruipt als het ware in de huid van de acrobaat en is aan hem vastgeklampt. De distantie tussen beide ontbreekt en de lijfelijke gewaarwording van de toeschouwer versmelt met de bewegingen van de acrobaat. Kenmerkend voor de lijfelijke communicatie is volgens Schmitz dan ook “haar levendigheid en opdringerigheid, en haar vermogen om de mens drastisch en onweerstaanbaar aan te spreken en hem dichter bij de dingen te brengen.” 3 Van lijfelijke communicatie is volgens Schmitz sprake als de ruimtelijkheid van de eigen gewaarwording een dialoog aangaat met ruimtelijke structuren in de omgeving.
EXTASE
Volgens Schmitz bevindt ieder mens zich doorgaans in een toestand van extase, dat wil zeggen in een toestand buiten zichzelf, maar niet altijd op een zo uitgesproken manier als dat bij lijfelijke communicatie met een fascinerend object - zoals een acrobaat - het geval is. In de vage extase van het dagelijkse leven deint de uitgebreidheid van de onwillekeurige ervaring voortdurend tus
1. Hermann Schmitz is een Duitse filosoof die vooral bekendstaat als de grondlegger van de Neue Phänomenologie.
2. Zie Schmitz, H. (1972). Über leibliche Kommunikation. Zeitschrift Für Klinische Psychologie Und Psychotherapie, 20(1), p. 11, noot 11: Theodor Lipps, Ästhetik, Band 1, Hamburg Leipzig 1903, S. 122. Theodor Lipps is een Duits filosoof die onder andere bekend is om het concept van de Einfühlung
3. Schmitz, H. (1978). System der Philosophie. Der Raum. Fünfter Teil. Die Wahrnehmung (Studienausgabe 2005). Bonn: Bouvier, p. 29.
sen twee uitersten heen en weer; de ruimtelijkheid van de ervaring blijft noch een in zichzelf gesloten en van de omgeving afgezonderd geheel - zoals bij de hand, noch is ze volledig onzelfstandig en overgeleverd aan een fascinerend object.4
De dialoog tussen de lijfelijke ervaring en de omgeving is wederkerig dat wil zeggen van weerskanten uitgaand resp. komend. Onze lijfelijke gewaarwording breidt zich in de omgeving uit en wordt tegelijkertijd door invloeden in de omgeving aangetrokken en gestuurd. De Hongaars-Nederlandse psycholoog Geza Révész beschrijft de aantrekkende en sturende werking van fenomenen in het optische veld als volgt: “Men kan namelijk vaststellen, dat optische zaken niet alleen een oriënterend, maar een regelrecht aantrekkend effect hebben, dat wil zeggen dat ze niet alleen de aandacht van de beschouwer op zich richten, maar hem zelfs tot het ‘naderbij komen’ aanzetten. […] Alleen al de aanblik van een open deur, van een door kleur en vorm opvallend meubel, een blik in de verte, of een lichtbron, is vaak voldoende om de mens tot een doelgerichte beweging aan te zetten.” 5 Bij een dergelijke optische indruk raken we lijfelijk zodanig betrokken dat we ons er onwillekeurig naar richten en er via ons motorische gedrag aan tegemoetkomen.
Een open deur, of de blik in de verte zullen ons uiteraard niet zo fascineren als de koorddanser in het circus, of de tennisbal in een Wimbledonfinale, maar onwillekeurig trekken ze onze aandacht ook zonder dat we er ons bewust op richten. De dingen om ons heen treden ons met een bepaalde opdringerigheid tegemoet en via onze lijfelijke communicatie resoneren we doorgaans min of meer met deze invloeden mee. Door deze wederkerigheid zijn we lijfelijk met onze omgeving verstrikt. Hoe zeer onze omgeving op deze manier beslag op ons legt, wordt onmiddellijk duidelijk als we gaan zitten en onze ogen sluiten. De omgeving waarin we in het optische veld met de dingen samenleven komt in een klap te ontvallen. In het ervaringsveld dat dan toegankelijk wordt, zijn geen opdringerige invloeden meer waarneembaar. We zijn niet langer blootgesteld aan de onrust van de opdringerige invloeden in onze omgeving. We worden ontvankelijker voor onze gemoedstoestand die bij het normale optische contact met onze omgeving door deze invloeden naar de achtergrond wordt gedrongen. Het sluiten van de ogen zorgt op die manier voor rust en ontspanning.
HET LANDSCHAP ALS VORM VAN WAARNEMEN
Als onze blik door het landschap dwaalt dan trekken gestalten die zich voldoende sterk aftekenen, onwillekeurig de blik aan. We kunnen door deze gestaltes zodanig worden aangetrokken dat we erbij blijven hangen, en we ons er zelfs beschouwelijk mee gaan verhouden. We kunnen echter ook met een dromerige blik die als het ware ‘door de dingen heen gaat’ naar het land
4. Zie Schmitz, H. (1972). Über leibliche Kommunikation. Zeitschrift Für Klinische Psychologie Und Psychotherapie, 20(1), p. 16.schap kijken. Dit is bijvoorbeeld het geval als we zodanig dromerig dommelen of juist heel diep in gedachten verzonken zijn, dat de optische omgeving haar geleding in gestalten en achtergrond verliest. Of ons gezichtsveld in gestalten geleed is, of dat we in het landschap wegdromen en er min of meer in oplossen, hangt dus af van de aard van onze blik. Onze gemoedstoestand bepaalt met andere woorden of de omgeving in afzonderlijke gestalten is geleed, of dat ze haar geleding in gestalten en achtergrond verliest. Omgekeerd is het landschap, door de wederkerigheid tussen onze gemoedstoestand en de omgeving, ook in staat om onze aandacht te wekken en onbewust op te eisen, of er juist voor te zorgen dat we ons er onwillekeurig aan overgeven en dromerig in op gaan.
Schmitz stelt nu, dat wanneer we iets als een landschap opvatten, we niet langer via lijfelijke communicatie verstrikt blijven in de dingen die ons met een bepaalde opdringerigheid tegemoet treden, maar in plaats daarvan ervaren we een toename aan lijfelijk uitbreiden dat ons van het lijfelijk verwikkeld-zijn met de omgeving ontlast. Dat is volgens Schmitz de essentie van ontspanning. Een landschappelijke vertoning die zich als zodanig laat opvatten en wordt opgevat, nodigt uit tot het opheffen van de distantie tussen subject en object. Door een landschap - als vorm van waarnemen - worden we meer ontvankelijk voor atmosferen die gewoonlijk door invloeden in onze omgeving naar de achtergrond worden gedrongen en kunnen we ons op een ontspannen manier met hen uiteenzetten. Ook de kunst en het wonen kunnen ontlasten van de ‘onrust van het onbemiddelde blootgesteld zijn aan de onpeilbare ervaringen en zo harmonie en ontspannen rust laten gedijen’ 6 .
LANDSCHAP
De Groningse zeedijk is voor de beleving van het landschap een bijzondere plaats, omdat hij de grens vormt tussen twee verschillende landschappen: aan de ene kant het door de mens gemaakte cultuurlandschap en aan de andere kant de zee met de kwelders waar de invloed van de mens nog gering is. De dijk is het grootste element in het landschap. Met zijn concave vorm omsluit hij van horizon tot horizon het land. Vanaf de dijk is het landschap overzichtelijk: de langgerekte percelen lopen tot de volgende oudere dijk waarlangs kerkdorpen zijn geregen. Daarachter de vlakke horizon. De dijk lijkt omwille van het uitzicht op het landschap te bestaan. De late namiddag, het gras en de zon uit het zuidwesten nodigen uit om te gaan liggen. Net onder de kop van de dijk is het stil: geen geruis van de wind in bomen, alleen het geluid van een boer die in de verte aan het hooien is. Van een alles verzwelgende zee valt geen spoor te bekennen. Door de kerktorens krijgt het landschap iets lieflijks. De dingen verliezen net als de gedachten langzaam hun afzonderlijkheid en versmelten tot een gewaarwording die in de verte wegzakt.
ZEESCHAP
s’ Middags fietsen we buitendijks. De dijk is geasfalteerd en kromt naar het westen. We fietsen over een vlak stuk dat bezaaid ligt met kapotte oesters en mosselen die kraken onder onze banden. Het lagergelegen deel van de dijk bestaat uit basaltblokken. Er staat een flinke bries en we moeten stevig doortrappen. Ondanks het zomerse weer voelt de noordenwind koel en weerbarstig. De kleileem in de kwelder is vaal en grijs. Een enkel schaap loopt verloren op zoek naar wat groen. Buitengaats deint een kotter in de zeegang op en neer. In de heiige verte doemt dunnetjes een eiland op. In de kwelder komt een kudde paarden in volle galop snel dichterbij. Om de kilometer staat er een breed stalen hek. Als het hek weer gesloten is, fietsen we verder. De gesprekken zijn geanimeerd. Er is een opgewekte stemming en er heerst een gevoel van verandering.
GEESTDRIFT DE EXCURSIE FRANK HEMELTJEN
Ik vond het fantastisch om gast in Groningen te mogen zijn. Het voelt als een kleine bedevaart om van kerk naar kerk te reizen door een oud landschap. Sporen van het verleden opmerkend zonder te merken dat je zelf langzaam opgenomen wordt door het landschap. Je neemt het tempo van het landschap over en buigt mee in de wind zoals de gewassen dat doen.
Voor mij betekent Groningen en dan met name de kuststreek, een ervaring met dat wat de Nederlanders tot Nederlanders maakt. Groots en klein tegelijkertijd, met hulp van monniken op onbarmhartige wijze land gewonnen, zilt, vettig, verwaaid, maar daardoor ook fier en onvervaard. Soms overmoedig, vaak voorovergebogen in de wind, luide klachten verstommen in het gebulder van de wind, stille weemoed, luchten wisselen elkaar in rap tempo af, daaronder het landschap wachtend, stil en toch in ontwikkeling, pruttelend prevelend voor de goede verstaander, gebutst, omziend naar de horizon waar land groeit, ondernemend, en onuitgesproken, Hier!
Het is moeilijk, schier onmogelijk zou ik zelfs zeggen om een geest te vangen. Mee op proberen te lopen, is mijn devies. Theo gaf ons de beste raad van de week. Daarmee toonde hij zich dan ook de perfecte rentmeester, volgens mij de beste die Groningen zich heeft kunnen wensen. Hij weet wat het landschap waard is. Hij heeft het ervaren en doorleefd. Wij mochten mee op zijn tocht, langs zijn aanlegplekken in het land dat hem lief is.
Aangekomen op de dijk, wees hij ons de weg naar beneden, naar het oneindige water. Daar, daar in de verte. Daar gebeurt het, daar groeit Groningen. Afgaand op zijn overtuigende aanwijzingen kuierde ik op mijn gemak de dijk af, richting het gras met biezenpollen, voorbij de koeien, richting het water. Uiteindelijk was ik alleen, tussen de grassen en de slikken, toen het me gewaar werd. Alles, werkelijk alles bewoog. Er ritselden dingen onder mij, ik zag kleine beestjes hard en onverdroten werken, het slik haalde ondertussen traag en vochtig adem, fluisterend, pruttelend plop
pend. Terwijl ik voorzichtig doorliep popte bij me de vraag op; liep ik nu op land of liep ik op water?
Een geest betrap je niet, die ervaar je…en daar verschiet je van. Velen voor mij kunnen daarvan getuigen. Schielijk draaide ik me om en keerde ik terug naar ons reisgezelschap op de dijk. Boven aangekomen voelde ik me anders, anders dan toen ik zoëven daarvoor, afdaalde naar beneden…
Theo, Homme en Paula ontvingen ons gastvrij in hun land met mooie verhalen over de geschiedenis, de ontwikkelingen door de tijd, die het land haar vorm hebben gegeven. Maar Theo was bij navraag naar de aard van zijn gastvrijheid, gedecideerd en uitgesproken in zijn mening. En eerlijkheidshalve kon ik hem na mijn ervaring op het water wel begrijpen. Ja, wij mochten wel op bezoek komen in zijn land, aanleggen en met hem mee kijken. Maar toch liever niet te veel Westerlingen op en rond de oude terpen. Dus nee, liever geen snelle treinverbinding met het Hollandsche, ook al levert dat misschien wel een hele goede aanwas van mens en kapitaal voor Groningen op. Voor Theo heeft de belofte van dergelijke aanwas geen waarde want hij weet waar Groningen het best bij gedijt, bij stilte, een weinig beroering, niet te veel, niet te luid, anders hoor je het land niet meer groeien. Groningers zijn daar al eeuwen de gelukkige getuigen van. En wij mochten daar nu ook even bij zijn.
ste redeneert dat, net zomin als de wagen van de koning de wielen of de bak of de as of de boom of het juk is, de mens materie, vorm, impressies, ideeën, instincten of bewustzijn is. Hij is noch de combinatie van die delen, noch bestaat hij er los van… Na een controverse van vele dagen, bekeert Menander (Milinda) zich tot het geloof van Boeddha.”
Ons driedaags verblijf in het Noord-Groningse landschap rond Zoutkamp begint op de eerste dag op en rond de wierde van Ezinge, in de vorige eeuw half afgegraven om als mest verkocht te worden, op zo’n manier dat ze vandaag zomaar als illustratie zou kunnen dienen voor het moment in het verhaal waarop het hol van meneer Vos – uit De fantastische meneer Vos van Roald Dahl – half afgegraven is. Meters boven het omliggende landschap, langs de vroegere omtrek met een geleidelijke glooiing, langs de afgegraven kant zeer steil. De studenten zoeken een goede plek om te tekenen, op papier, wat ze visueel waarnemen. Zo hebben we op de eerste dag plek, landschap, visuele waarneming – dat wil zeggen, een min of meer getrouwe weergave van de perspectivische waarneming vanuit één punt. De specifieke plek op en rond de wierde van Ezinge is hiervoor zeer geschikt: hoogteverschillen, weidsheid en geborgenheid, het fysieke lichaam van de 13e-eeuwse bakstenen kerk in het midden daarvan.
GEWAARWORDEN WOUTER HILLHORST
In een aantekening bij het voorwoord van zijn essay “Nieuwe weerlegging van de tijd” (1946) schrijft de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges over de Milindapanha: “Er bestaat geen uiteenzetting van het boeddhisme die geen gewag maakt van de Milindapanha, een apologetisch werk uit de tweede eeuw dat een debat weergeeft tussen de koning van Baktrië, Menander, en de monnik Nagasena. De laat
De tweede dag brengt ons in het jonge landschap van de jongste zeedijk langs de Waddenzee en van het Lauwersmeer. In de middag strijken we neer in het jonge bos, met open vlakte en brede zandpaden met de rupsbandsporen van de tanks die hier door de week rijden als dit gebied dient als militair oefenterrein. Opnieuw tekenen de studenten het landschap, opnieuw op papier. Maar nu worden die tekeningen niet gemaakt met pen of potlood, maar met wat er in dit landschap zelf voorhanden is om kleur of donkerte af te geven op het papier: bladeren, grassprieten, bloemen, zand. Het vinden van een plek in het landschap is nu niet alleen visueel en ruimtelijk, maar vergt een fysiek aangaan van die plek: ook tast- en reukzin komen nu in het spel. De route van de derde dag voert ons door het oude zeepolderlandschap, over smalle oude paadjes tussen de weilanden, langs enor
me boerderijen uit de tijd dat Groningen de graanschuur van Europa was, tot op de toren van de kerk van Hornhuizen met uitzicht tot de Waddenzee, aan de ene kant, en de stad Groningen aan de andere kant, daarna naar Kloosterburen, opnieuw naar de kerk, waar met paradijselijk weer, op een paradijselijke plek, een jeugdorkest aan het repeteren is, zodat alles bijna tot stilstand komt, een beetje zoals Aldo Rossi het beschrijft in zijn Wetenschappelijke Autobiografie, “zoals met Kerstmis of, maar anders, op een willekeurige zondag. Het zoeken naar geluk versmelt met een gelukkige dag, een feestdag – ook omdat het geluk op zo’n dag, als alles tot stilstand komt, door geen tegenstand lijkt te kunnen worden gedwarsboomd.”, maar we moeten verder, tot aan de dijk van de Waddenzee. De studenten tekenen voor de derde keer hun gewaarwording van het landschap, maar nu, bewust, die gewaarwording zelf. De tekening omvat landschap, plek, waarneming, zelf, tijd, gewaarwording.
’s Avonds presenteren de studenten hun tekeningen van de derde dag, met een toelichting van een paar zinnen.
Enig onderzoek naar de historisch geografische materie leerde al snel dat er vanuit Zoutkamp, waar we onze tenten zouden opslaan –althans, de studenten sloegen er letterlijk hun tenten op terwijl de docenten gebruik konden maken van hotelkamers die gevestigd waren in het centrum van het dorp – direct drie heel verschillende landschapstypen te vinden zouden zijn.
HET LANDSCHAP
Het deel van Groningen waar we ons drie dagen zouden laten onderdompelen in het landschap vertegenwoordigt misschien beter dan welke locatie in ons land ook, de strijd tussen mens en water. Een strijd die over eeuwen gevochten is, en nog steeds wordt. Het belangrijkste wapen in deze strijd tegen het water is grond. De zee spoelt klei aan, brengt en verplaatst zand, slaat en zuigt het ook weer weg. De mens probeert ondertussen, door deze natte drab te modderen en zijn hebben en houwen droog te houden. De waarschijnlijk naïeve bewoners van dit onzekere, tijdelijke op de zee buitgemaakte droge land werden al door de Romeinse Plinius beschreven in zijn boek XVI.
DE GEEST VAN HET LANDSCHAP
ADY STEKETEE
NIELS OLIVIER
De al jaren durende pandemie heeft de mogelijkheden die we hadden tot het samen met studenten uitvoeren van workshops en excursies ernstig belemmerd. De kans die zich voordeed door de zich traag over het land en de wereld uitrollende vaccinatiegolf hebben we met PLEIN 21 met alle hens aangegrepen.
Omdat we nog steeds in Corona modus nauwelijks enige onderlinge nabijheid konden verlangen van studenten en docenten werd PLEIN 21 een bijzondere activiteit. Een fietsexcursie in de open lucht en het open landschap van Noord-West Groningen met als motto ‘De geest van het landschap’. We wilden door de registreren en te improviseren de geest te vangen, wat leidde tot een verrassende slotact.
De omgeving van Zoutkamp draagt alle sporen van deze eeuwenoude strijd tussen nat en droog, vast en vloeibaar, veilig en gevaarlijk, drijvend en staand. Zoutkamp is op een zanderige bank, ontstaan als droge en veilige plek van waaruit de ingang tot het Reitdiep, de vaarweg tussen de Noordzee en de grote handelsstad Groningen, gecontroleerd kon worden.
Het iets hoger gelegen, droog gehouden en langer bewoonde land ten noordoosten van Zoutkamp vormt hier het oudste landschap. Het is kleinschalig in verkavelingen en bedijkingen. Het is een gebied dat gevormd is door de continue aanleg en ophoging van wierden waarop de boerderijen en nederzettingen gevestigd werden.
In de vroege Middeleeuwen is er, met de inzet van de macht en het organisatietalent dat de hier gevestigde kloosters uitoefenden, een begin gemaakt met de gemeenschappelijke bedijkingen die het belang van individuele gemeenschapjes oversteeg en hen verbond tot gemeenschappelijke ondernemingen. De dorpen en boerderijen werden door
grotere, omringende dijkstructuren beveiligd tegen overstromingen en watergeweld. De telkens aan de zee-zijde afgezette klei- en slibbanken werden na vele jaren ook weer bedijkt en als landbouwgrond in gebruik genomen. Aan de noordelijk rand van dit gebied ontstonden zo een soort jaarringen in de opeenvolgende bedijkingen.
Tegelijkertijd verzandde het Reitdiep steeds verder zodat ook daar, ten koste van de zee en de open vaarweg naar Groningen dijken en dammen aangelegd werden om het droge land uit te breiden. Delen werden ingepolderd en met gemalen droog gepompt. Het gemaal Electra heeft hier het grootste werk voor verricht. Ergens in de overgang naar de twintigste eeuw leek het alsof het grootste belang niet langer de bescherming tegen de zee was, maar dat het belang van landaanwinning, waarde-creatie de overhand kreeg.
De stormvloedramp van 1953 heeft echter de aandacht gevestigd op het belang van de aanleg en het beheer van een effectieve en compacte kustlijn. Het Deltaplan dat als gevolg uitgevoerd werd voorzag in de afsluiting van de Lauwerszee. De kwetsbare kustlijn werd hiermee met tientallen kilometers verkort en de nieuwe, nu beschermde slikbanken en andere gebieden die eerder noch water, noch land waren konden opeens benut worden voor andere doeleinden zoals militair oefenterrein, visserijhaven, vakantiepark en ‘natuurontwikkeling’.
DE GEEST
We hebben drie volle dagen genomen om al fietsend, wandelend, schetsend, luisterend, pratend en voelend onszelf open te stellen voor ieder aanleidinkje, hoe zwak ook, dat het begin zou kunnen zijn van een ontrafeling van het ‘geheim’ hoe de geest te vangen.
We maakten het onszelf niet gemakkelijk. We voelden allemaal de passie en de blijdschap dat we voor het eerst weer ‘live’ samen op pad waren en tegelijk probeerden we de uiterste isolatie en afzondering te zoeken voor de zuiverste waarneming om de ‘stille kracht’ van het Groningse land te ontwaren. Het was een beetje alsof we tijdens een wedstrijd in een vol voetbal stadion probeerden om aan yoga te doen.
We hebben de leegte gehoord, hoewel er
vooral in de stillere agrarische gebieden altijd iemand blijkt te zijn die met een blazend, gierend, briesend en razend apparaat meent onderhoud te moeten plegen aan de omgeving. Straatveegwagens, bosmaaiers, kettingzagen, bladblazers, combine-harvesters, ze zijn er allemaal! Gelukkig is er ook het geluid van schapen die met hun tanden graspollen afsnijden en met hun kiezen vermalen, en koeien die plotseling loeien
We hebben de leegte gevoeld. Toen we op de Delta-model zeedijk lagen voelden we de stralen van de zon op onze lichamen bakken. De eerder ingestraalde infraroodstraling verwarmde de rug en het achterhoofd die in direct contact met het asfalt lagen. Met de oren dicht bij de verharding merkten we dat de onderste halve meter van de atmosfeer beschut was. De tere zeebries woei er nog veel zachter. Zo direct boven het asfalt van de zeedijk is het een bijna statische luchtlaag waarin onze oren een landschap van vliegroutes construeerde met gehaaste pendelende vliegjes. We hebben de leegte gezien. De platheid die hier groter lijkt dan elders in het land. De vrijwel boomloze einden waar een dijklichaam van twee meter hoogte al een indrukwekkend accent is. Het narratief van opschuivende zeearmen, geulen en overstromingen is afleesbaar. Het verschil tussen kleinschalig oud en grootschalig nieuw land is ook helder afleesbaar als je er met de ogen open doorheen fietst.
En ondanks de verwoede pogingen, blijven we zitten met vragen. Wat is de geest van het landschap? Hebben we de geest gevonden en hebben we hem wel op de juiste manier gezocht? We hadden geen idee wat de geest nu was. Was het misschien het vastleggen van persoonlijke ervaringen? Eigen interpretaties? Waarnemingen en analyses? Of is er een ‘aanwezigheid’ die we collectief hadden moeten blootleggen?
De studenten hebben heldhaftige pogingen ondernomen om de geest van het landschap waar te nemen en te registreren. Deze pogingen hebben een verzameling schitterende teksten en schetsen opgeleverd die de ze in hun ‘slotperformance’ op bijzondere wijze wisten uit te beelden. De geënsceneerde reis die Fadia af legde tussen de menselijke bezienswaardigheden, over de nog geen halve meter brede kerkepaadjes tussen de akkers,
bracht een collage van verbeeldingen onder de aandacht van het aan de kant geschoven publiek.
En geeft deze impressionistische weergave nu de geest van het landschap weer of is het meer de afleesbaarheid van de historische narratief: de vaste tegenover de vloeiende grond? We hebben er uitgebreid over gefilosofeerd en ieders interpretatie besproken maar de uitkomst blijft in het ongewisse. Ook dat is PLEIN!
1e jaar
Neri van Burken
Anneloes van Dijk
Brenda Evink
Rinke Hendriks
Terrell van den Heuvel
Seyed Farzad Hosseini
Sebastiaan Hubers
Rob Janssen
Rozemarijn Koning
Ginn Maas
Dean Peiniger
Sander Teunissen
Tim Zomer
docenten
Frank Hemeltjen
Theo Hoek
Karin Peeters
3e jaar Fadia Ba’abduh
Veerle Elshof
Dinand Fruneaux
Sven Hendriks
Jordi Hermsen
Dirk van de Lockand
Wouter Mosselman
Jorrit van der Weide
Gerrit van de Werfhorst
Chantal Buisman
Robin Beers
Nafthali van der Toorn
Luuk Tondeur
docenten
Ady Steketee
Niels Olivier
2e jaar
Onno van Ark
Gijs Bloemen
Vince van Boxtel
Roel van Brussel
Kevin van Helden
Ylse Hetterscheid
Yannick Korterink
Nino Lentz
Tomas van Middelkoop
Jona ten Napel
Derk Sijtsma
Jelte Stok
Ashley Tettero
Froukje van der Veen
Robin van Vemde
docenten
Ralph Brodrück
Wouter Hillhorst
Colofon
Dit is een uitgave van Artez Academie van Bouwkunst. Deze reader is geen handelsobject en uitsluitend bestemd voor toepassing binnen het onderwijs.
Organisatie
Bob Zanders
Grafisch ontwerp
Accu grafisch ontwerpers, Linda Swaap
Druk
Booxs