3 minute read
POSTHUMAN POLITIEK EN KENNIS
Alle voorgaande thema’s komen samen als we gaan nadenken over posthuman politiek en kennis: de discussie over representatie van de niet-mens in ons rechtssysteem bijvoorbeeld, maar ook de kritische blik op ons begrip van kennis. Wat gebeurt er als we niet slechts één dominante versie van menselijke kennis omarmen, maar meerdere, en we vervolgens ook de mens zelf niet langer als enige bron van kennis zien? Als we de samenhang van al het leven als uitgangspunt nemen, hoe zouden politiek, economie en wetenschap er dan uit komen te zien?
We komen terug bij Braidotti’s perspectivisme: het situeren en positioneren van je eigen kennis en ideeën. In het posthuman veld wordt ook wel gesproken over ‘situated knowledge’, een concept overgenomen vanuit het feminisme, en antropologe Anna Tsing introduceerde de ‘patches of knowledge’. Al deze begrippen gaan uit van het idee dat onze kennis altijd context-gebonden is, en daardoor per definitie een onderdeel van een groter geheel. Eén persoon of perspectief kan nooit het volledige, of ‘universele’ verhaal vertellen. Een posthuman kennisproductie omarmt complexiteit en meerstemmigheid; het moet een gezamenlijk project worden waar zowel álle mensen als niet-mensen aan mogen bijdragen. Het idee van een universum, waarin alles zich altijd in één en dezelfde dominante wereld afspeelt, wordt vervangen door wat antropoloog Arturo Escobar ‘the pluriverse’ noemt: een wereld waarin tegelijkertijd verschillende werelden op gelijke voet en in relatie tot elkaar kunnen bestaan.
Vervolgens hebben we het probleem dat onze politieke, organisatorische en economische structuren veelal gebaseerd zijn op precies die antropocentrische houding die het posthuman gedachtegoed aanvecht. We drukken onze welvaart uit in puur economische termen en vergeten het belang van schone lucht, water en bodem mee te nemen in onze overwegingen. In de Nederlandse democratie zouden de belangen van de burgers centraal moeten staan, maar regeringen falen in het garanderen van een veilige leefomgeving omdat ‘de mens’ nooit in relatie tot de rest van het leven wordt begrepen. We denken misschien dat we handelen in eigenbelang als we onze eigen welvaart en zekerheid verkiezen boven niet-menselijk welzijn, maar wat het posthuman gesprek ons laat zien, is dat ons échte eigenbelang onlosmakelijk verstrengeld is met de belangen van al het andere leven om ons heen.
Volgens Jason Moore is het niet de mens an sich, maar vooral het kapitalistisch systeem dat zijn destructieve stempel op de aarde drukt. We leven niet in het Antropoceen, maar in het ‘Capitalocene’. Moore is uiteraard niet de enige met kritiek op het kapitalisme; alternatieven worden volop ontwikkeld. ‘Degrowth’ en ‘postgroei’ zijn voorstellen waarbij de noodzaak van economische groei wordt losgelaten en er andere maatstaven worden gehanteerd voor het meten van welvaart dan consumptie en bbp. Het donut-economie model van econoom Kate Raworth is een bekend voorbeeld dat aansluit bij dit gedachtegoed. Raworth ontwikkelde een ringvormig model om een evenwicht te kunnen vinden tussen het voldoen aan menselijke behoeftes en het leegtrekken van de aarde. De ‘donut’ vormt het gebied tussen het minimale dat mensen nodig hebben om gezond en veilig te kunnen leven (de binnenste ring), en wat het systeem van de aarde aankan qua onttrekking en belasting (de buitenste ring). Het doel is om ons bestaan vorm te geven binnen de grenzen van de donut.
Tess Weidema en Dania Baishali verdiepten zich in het model van de donut-economie en vertaalden dit naar een mogelijk donut-model voor de bouwpraktijk. Ze gebruikten de categorieën van Raworths model om de bouw kritisch tegen het licht te houden en te zoeken naar nieuwe maatstaven waarop we architectuur zouden kunnen beoordelen. Als we van de architectuur en de bouwindustrie gaan verwachten dat ze zich aanpassen aan een donut-economie, dan zal er met veel meer rekening gehouden moeten worden dan stikstof, CO2-uitstoot en energieverbruik. Het moet dan ook gaan over bijvoorbeeld drinkwater- en voedselvoorzieningen, biodiversiteitsvraagstukken, chemische vervuiling, en het bieden van veilige en sociale werkomgevingen.
Rekening houden met impact op grote schaal en op alle verschillende gebieden is makkelijker gezegd dan gedaan. Hoe krijg je de juiste kennis bij elkaar? En wie is er verantwoordelijk voor welk stukje? Met deze vragen hebben Paul Reedeker, Tom Pittens en Ashley Tettero zich beziggehouden. Zij deden onderzoek naar de verschillende schalen van milieu- en klimaatbeleid binnen de overheid, van lokaal, tot internationaal niveau. Uiteindelijk resulteerde dit in de vraag wat de architect nodig heeft om tijdens het ontwerpproces meer verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de ecologische impact van diens werk. Ze ontwikkelden een voorstel voor nieuwe kaartlagen in PDOK, die inzicht geven in de lokale eco- logie van de aangewezen bouwplaats. De kennis in deze kaartlagen wordt gezamenlijk samengesteld door experts, vrijwilligers en bewoners van het gebied en biedt op deze manier ook voor een grotere groep mensen de kans een stuk landschap beter te leren kennen.
De niet-mens als rechtspersoon, de zoöp, alternatieve economische modellen: er wordt al volop nagedacht over andere manieren om onze samenlevingen te organiseren zodat ons menselijk bestaan kan bijdragen aan een levendige planeet. Deze initiatieven zijn vandaag de dag misschien revolutionair, maar we moeten niet vergeten dat de mens al eeuwenlang rondloopt op deze aarde, en dat er allerlei verschillende structuren (hebben) bestaan die een regeneratieve levenswijze mogelijk maken. We moeten niet vergeten dat bijvoorbeeld de Maori meer dan 160 jaar hebben moeten vechten voordat de Whanganui rivier in Nieuw-Zeeland eindelijk tot rechtspersoon werd verklaard. Het is niet dat de kennis en ervaringen die we nodig hebben er niet zijn, we moeten alleen zorgen dat we de benodigde kennis en ervaringen herkennen en samen weten te knopen op zo’n manier dat het klopt in het huidige moment en op onze huidige plekken.