7 minute read
EERHERSTEL VOOR HET KERSTCADEAU DR. JAN DIRK WASSENAAR
from CC 22-2022
by BDUmedia
THEMA: ‘WIE IS JEZUS VOOR ONS?’
Misschien hebt u het nog meegemaakt, als kind: dat u ter gelegenheid van de viering van het kerstfeest in de zondagsschool een kerstboekje cadeau kreeg. Overigens betekende dat niet perse dat zo’n boekje een kerstvertelling bevatte. Het ging ook wel om verhalen die niet direct met de geboorte van Jezus te maken hadden. Hoe dat ook zij, het kerstboekje was lange tijd een wijdverbreid genre. Cees Houtman, emeritus hoogleraar Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit, wijdde er een lijvig boek aan. Trouwens niet alleen aan uitgaven ter gelegenheid van Kerst, maar ook van Pasen en Pinksteren.
De zondagsschool wordt door ‘de dikke Van Dale’ omschreven als ‘school waar op zondag stichtelijk onderwijs gegeven wordt’. Als inrichting voor de godsdienstige vorming van kinderen is het instituut in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw een belangrijk fenomeen geworden dankzij de Nederlandsche Zondag(s)school-Vereeniging (1865) en de Gereformeerde Zondagschoolvereeniging ‘Jachin’ (1871). Beide waren orthodox-protestants, de eerste milder dan de tweede. Evangelisatie was het doel: inwijding van de jeugd in de Bijbel en haar vorming tot oprechte christenen in woord en daad. Stond herkerstening van de van de kerk vervreemde Nederlanders hoog in het vaandel, in de praktijk waren de bezoekers van de zondagsschool vaak ook afkomstig uit kerkelijk meelevende gezinnen. Overigens hadden de vrijzinnig-protestanten eveneens hun zondagsscholen met vanaf 1910 hun eigen Nederlandsche Vereeniging van Vrijzinnige Zondagsscholen. In de ‘Inleiding’ stelt Houtman vast dat Jezus’ geboorte in de kerstboekjes aan de orde komt door middel van een hervertelling van de gebeurtenissen zoals die in Lucas 2 te lezen zijn. Liturgische interesse ontbreekt: Advent en Driekoningen krijgen geen aandacht. Slechts een enkele keer wordt ingegaan op de godsdiensthistorische achtergrond van het kerstfeest en op de betekenis van de naam. Vervolgens wijst Houtman op de grote diversiteit in de kerstverhalen. Opvallend vindt hij dat gebeurtenissen die in principe op elke willekeurige dag van het jaar zouden kunnen plaatshebben, in de vertellingen op het kerstfeest zijn gesitueerd. Uitvoerig gaat hij in op de literaire verscheidenheid en de literaire kenmerken van de verhalen. In het overzicht van Houtman komen daarna de wereld van de verhalen, de betekenis van Jezus’ geboorte en de reactie op het kerstevangelie aan de orde. Om voorbeelden van het laatste te geven: liefdewerk als aan Jezus bewezen toenmalige standenmaatschappij. Onder dat motto komen kwesties als ‘Rijken en armen’, ‘Relativering van materiële rijkdom’, ‘Filantropie, tevredenheid en dankbaarheid als deugden’, ‘Maatschappelijk ongenoegen als ondeugd’ en ‘De
OF MEN DE INHOUD VAN DE BOEKJES NU APPRECIEERT OF NIET, OF MEN NU MET DE GEPROPAGEERDE LEVENS- EN WERELDBESCHOUWING INSTEMT OF NIET, MEN MOET ERKENNEN DAT DE VERHALEN – HOE GEKUNSTELD EN HOE STOREND VROOM EN MAATSCHAPPELIJK CONSERVATIEF ZE OOK KUNNEN ZIJN – KINDEREN LIETEN ZIEN ‘HOE HET CHRISTELIJK GELOOF GEBOUWD IS OP FUNDAMENTEN ALS VERTROUWEN OP GOD, OP DE OVERTUIGING DAT ER EEN WEG IS UIT HOPELOOSHEID, VERANDERING MOGELIJK IS, UITZICHTLOOSHEID PLAATS KAN MAKEN VOOR HOOP EN VERGEZICHTEN OP DE VERNIEUWING VAN MENS EN WERELD
en dankbaarheid voor wat Jezus deed. Houtman bespreekt ook de kerstviering in huiselijke kring, de kerstboom als beeldbepalend element (‘De wijdverbreide aanvaarding van de kerstboom’, ‘Acceptatie dankzij vergeestelijking’ en ‘De verlichte boom verduistert de betekenis van Kerst’) en de kerstviering in de zondagsschool. Het zijn onder meer de versnaperingen die de revue passeren. Wie denkt dan niet terug aan de grote sinaasappel? Veelzeggend: de paragraaf getiteld ‘Bekeringsverhalen’ is de langste. ‘Ommekeer’ is een dominant motief in de kerstboekjes. Andere paragrafen: ‘Kerst opent de toegang tot de hemel’ (met onder meer ‘De hemel als plaats van weerzien’ en ‘De hel als waarschuwing’) en ‘Vrede op aarde’ (met ‘Vrede op aarde versus de realiteit’ en ‘Vrede op aarde op kleine schaal’).Houtman bespreekt ook het kerstevangelie in relatie tot de standenmaatschappij als norm’ ter sprake. Verder komen religieuze kenmerken aan de orde: de plaats van de Bijbel, christelijke levensstijl, de kracht van het gebed, vertrouwen op God als grondslag van het geloof. Tenslotte – vóór het afsluitende overzicht van alle boekjes – het beeld van God: ‘God ziet en hoort’, ‘Gods pedagogiek’, ‘God als regisseur’, ‘Gods wegen zijn wonderlijk’ en ‘God is heilig en barmhartig’. Al met al geef ik tot nu toe niets anders dan een inhoudsopgave van het boek van Houtman. Dat doe ik met opzet. Ik wil laten zien welke interessante thema’s in relatie tot het kerstcadeau van de zondagsschool wel niet aan de orde komen. Van belang is vooral wat de auteur in de ‘Nabeschouwing’ schrijft. Hij stelt dat de zondagsschoolboekjes veelal verguisd zijn. Volgens critici zijn de verhalen vanwege hun stichtelijkheid niet om te pruimen. Het is naar
BOEKBESPREKING
de mening van Houtman duidelijk dat de zondagsschoollectuur niet tot de hogere literatuur behoort, voor een deel gaat het om literair gezien pretentieloze boekjes. Maar hij vindt dat de uitspraken van critici nogal eens getuigen van grove onkunde van het genre en dat ze geen recht doen aan de grote diversiteit van vertellingen, ook wat betreft de confessionele signatuur. Het thema bekering neemt daarin een belangrijke plaats in, maar zeker niet in alle uitgaven. Veel aandacht geniet ook het betoon van barmhartigheid. Of men de inhoud van de boekjes nu apprecieert of niet, of men nu met de gepropageerde levens- en wereldbeschouwing instemt of niet, men moet erkennen dat de verhalen – hoe gekunsteld en hoe storend vroom en maatschappelijk conservatief ze ook kunnen zijn – kinderen lieten zien ‘hoe het christelijk geloof gebouwd is op fundamenten als vertrouwen op God, op de overtuiging dat er een weg is uit hopeloosheid, verandering mogelijk is, uitzichtloosheid plaats kan maken voor hoop en vergezichten op de vernieuwing van mens en wereld. Bovendien illustreerden zij hoe het christelijk geloof zich manifesteert in goeddoen en omzien naar de ander.’ Waarvan akte!
Besproken: Cees Houtman, Kerst, Pasen en Pinksteren in zondagsschoolboekjes en andere negentiende-eeuwse lectuur voor de jeugd; Eon Pers, Amstelveen, 2022; 345 p., geïllustreerd; prijs: € 30,00.
dr. Jan Dirk Wassenaar
HOE MIJN GOD VERANDERDE
Deze titel is opmerkelijk. Artikel 1 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis uit 1561 zegt, dat wij belijden, dat er een enig God is, die o.a. onveranderlijk is. Het lied zingt: ”Rust mijn ziel, uw God is Koning, heel de wereld zijn gebied. Alles wisselt op zijn wenken, maar Hij zelf verandert niet.” In dat geloof begeef ik mij met ootmoed en ontzag. Dat wil ik eerst zeggen: “God is getrouw” en “Groot is uw trouw, o Heer”. Vervolgens kan ik ervan getuigen, dat dit boek veel moois en goeds te bieden heeft. In dit boek biedt Martien Brinkman, tot 2015 hoogleraar oecumenische en interculturele theologie aan de VU in Amsterdam, een persoonlijk getinte terugblik. Voor aankomende studenten en predikanten is dit een prachtige weergave van een halve eeuw theologie en kerk.
Brinkman is ervan onder de indruk dat veranderende denkbeelden en voorstellingen over God de betekenis krijgen, dat God verandert voor menselijk gevoel. Ik zou zeggen: de kijk op God en de beleving van God veranderen. Geloofsangst maakt plaats voor geloofsvertrouwen. Ontzag voor God vermengt zich met vertrouwelijke omgang. We ontdekken, dat verschillen over opvattingen over ambt en relaties ons iets verklappen, hoe we over God denken. Wat God wil, zien we ook wel eens anders dan vroeger.
Daardoor wordt theologie ook meer antropologie dan alleen Godskennis. Ik zou hier niet te had van stapel willen lopen. De focus van de theologie behoort sterk gericht te zijn op wat het Bijbels getuigenis te bieden heeft. Dat ziet Brinkman ook wel met zijn verhelderende vraag: “Is er nog ruimte voor het heilzaam onbekende?” (p. 80). Brinkman hecht ook aan het woord ‘godsgeheim’. Daarbij wordt herinnerd aan Berkouwer, die bij de voorzienigheid en zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus graag de woorden van Paulus uit Romeinen 8 betrok: niets kan ons scheiden van de liefde van God in Christus Jezus.
Mooi is het gesprek over de stelling van Kuitert: “Eerst waren er mensen en toen God,” - ja, zoals er eerst bergen zijn en dan ontdekken mensen dat er bergen zijn, voerde Brinkman aan. Maar dat kon Kuitert niet meevoelen, want dat zou zijn stelling ondergraven. Brinkman gaat dus in zijn boek met allerlei theologen van vroeger en nu in gesprek, van Calvijn tot Berkouwer en Kuitert en ook met Joodse theologen als David Flusser, Schalom Ben-Chorin en Pinchas Lapide die Jezus vanuit de Joodse traditie benaderen. Brinkman haalt dichters als Marsman en Achterberg aan. Prachtig is de persoonlijke wijze, waarmee hij via Achterberg spreekt over de plaatsbekleding van Christus: het heilzame, dat Hij voor óns is gekruisigd en gestorven en dat zijn lijden ons ten goede komt. Achterberg dicht: “Hij zakte als lood omlaag, greep Jezus hem niet bij de kraag.” Brinkman heeft er ook aardigheid aan om fi lms te bespreken. Voor hem is dogmatiek ook relevant voor de verwerking van centrale levensvragen.
Martien E. Brinkman, Hoe mijn God veranderde. Een reisverslag, KokBoekencentrum, Utrecht 2022, 309 blz., € 22,99.
ds. Wim Scheltens