9 minute read

6.2 Strijd tegen het kwaad en tegen onrechtvaardigheid

toegesneden te zijn op de mogelijkheden of gelegenheden die de infrastructuur in ons land biedt. Wél wordt de keuze voor bepaalde activiteiten beïnvloed door min of meer toevallige gelegenheden die zich binnen jihadistische relatiestelsels voordoen. Op grond van de geanalyseerde politiegegevens, menen we te mogen concluderen dat persoonlijke kwaliteiten, voorkeuren en motieven, beschikbare middelen en connecties, trigger events, slagingskansen, tijd, geografische nabijheid, en –vooral ook –symboliek hierbij een doorslaggevende rol kunnen spelen.

Jihadistische projecten lijken dikwijls met veel improvisatie en last-minute besluitvorming gepaard te gaan.84 De jihadistische activiteiten die tussen 2001 en 2005 in Nederland zijn verricht, zijn mede hierdoor zeer divers. Maar of het nu gaat om het plegen van diefstal, geweldpleging, drugshandel, paspoort- en identiteitsfraude, creditcardfraude, het verder helpen aanwakkeren van de strijd in het Midden-Oosten, het rekruteren, opleiden en uitzenden van strijders, of om het plegen van een aanslag met het doel een generieke groep ongelovigen te straffen voor de misdaden die tegen moslims zijn begaan. In alle gevallen betreft het activiteiten waarmee de internationale jihad in de ogen van de actoren is gediend. Vooral deze overtuiging te handelen in dienst van de heilige oorlog, of in dienst van God, biedt actoren een legitimering voor hun daden.

Advertisement

We veronderstellen dat wat zich in de onderzoeksperiode in Nederland heeft afgespeeld redelijk vergelijkbaar is met wat er toen in andere West-Europese landen speelde. Maar om hier een beter zicht op te krijgen zou nader –internationaal vergelijkend –onderzoek moeten worden verricht.

Welke kenmerken een land als Nederland aantrekkelijk maken voor jihadistische activiteiten, is een andere relevante vraag. Op grond van ons onderzoek kunnen we concluderen dat de beschikbaarheid van toegankelijke connecties (spilfiguren) en pleisterplaatsen hierbij een cruciale rol speelt. Voor richtinggevende personen die vanuit islamitische herkomstlanden naar Nederland zijn gemigreerd, lijken vooral langer bestaande sociale contacten een drijfveer te zijn geweest om hier te komen of om hier te blijven. Factoren als de toevallige aanwezigheid van bekenden, van internationaal georiënteerde spilfiguren en van ontmoetingsplaatsen die de mogelijkheid bieden om nieuwe relatiestelsels op te bouwen, zijn voor hen van groot belang. Via bestaande contacten kunnen richtinggevende heartland-oriented toegang krijgen tot huisvesting, documenten en een pool van potentiële vrijwilligers: ontvankelijke personen die vele rollen kunnen vervullen binnen het palet van activiteiten dat in jihadistische samenwerkingsverbanden wordt verricht.

Maar wat is eigenlijk het doel van jihadisten in de bestudeerde actorenpopulatie? En wat proberen de gemêleerde samenwerkingsverbanden waar zij deel van uitmaken te bereiken? De belangrijkste factor die jihadistische actoren in de geselecteerde opsporingsdossiers met elkaar gemeen hebben, is de generalistische overtuiging dát er een strijd van wereldformaat moet worden gevoerd tussen goed en kwaad, tussen rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid, tussen waarheid en leugen, tussen ware moslims en vijanden van de islam. Deze inhoudelijke oriëntatie op de internationale strijd staat binnen de geanalyseerde jihadistische samenwerkingsverbanden veel sterker op de voorgrond dan het uiteindelijke politiek-religieuze doel dat ze met deze strijd pretenderen te willen bereiken. De actoren lijken zich, met andere woorden, geen concrete voorstelling te maken van de islamistische heilstaat die hen in theorie voor ogen staat. Het interessante is dat hun oriëntatie op de wereldwijde strijd feitelijk een ideologie-overstijgende oriëntatie vormt, die actoren met elkaar verbindt die vanuit verschillende ideologische achtergronden, of die vanuit een incoherente (knip-en-plak) ideologie bij de jihadistische beweging betrokken zijn geraakt. Dogmatische verschillen tussen actoren, die in

herkomstlanden soms aanleiding geven tot gewelddadige twisten, blijken binnen de door ons onderzochte relatiestelsels hier in het Westen nauwelijks een rol te spelen. Onze analyses laten zien dat er opmerkelijk goed wordt samengewerkt tussen actoren die vanuit verschillende, soms moeilijk te verenigen achtergronden, bij het internationale jihadisme betrokken zijn geraakt en dat er ook wel samenwerking wordt gezocht met mensen die volgens de intern gepredikte groepsideologie tot een verboden outgroup zouden behoren. Kennelijk is de oriëntatie op de gezamenlijke mondiale strijd een belangrijk groepsoverstijgend doel dat intergroepsconflicten kan doen vervagen. Maar niet alleen deze gemeenschappelijke oriëntatie op zich, leidt tot ideologische flexibiliteit onder jihadisten. De bestudeerde actoren lijken hun in zekere zin opportunistische gedrag tevens te rechtvaardigen met het argument dat het uiteindelijk gaat om een heilige strijd in naam van God, en dat God alles waarmee deze strijd is gediend zal sanctioneren.

Ideologie van de ‘onderdrukten’

Maar hoe is deze pan-ideologische oriëntatie op de wereldwijde strijd tussen moslims en de vijanden van de islam dan ontstaan, en waarom voelen sommige hedendaagse moslims zich hiertoe aangetrokken? Het salafistisch jihadisme kwam oorspronkelijk op in islamitische landen, vooral gevoed door ervaren onrecht. Het primaire doel van deze ideologie was de heersende macht omver te werpen en terug te keren naar een gemeenschap die is gebaseerd op de zuivere principes van de islam: een heilstaat waarin alle bestaande machtsstructuren zijn doorbroken, waarin alleen de macht van God wordt aanvaard en waarin iedereen leeft volgens de wetten van God. Oorspronkelijk waren de monarchieën en oligarchieën in moslimlanden –die niet in staat bleken om de welvaart rechtvaardig over het volk te verdelen –het doelwit van deze strijd. In de loop der jaren zijn de oorzaken van het ervaren onrecht echter verschoven. Tegenwoordig zien salafistische jihadisten niet alleen de falende moslimregimes, maar ook de ‘westerse samenleving’, ‘alle afvalligen en ongelovigen’ of zelfs ‘iedereen die zich niet houdt aan de zuivere leefregels van de islam’ als doelwit van de strijd. In hun hedendaagse visie op de wereld, kan er namelijk alleen een islamitische heilstaat ontstaan als iedereen leeft volgens de regels en wetten van God. Daarmee zijn alle mensen die zich niet aan deze wetten en regels houden schuldig geworden aan het ervaren onrecht.

Verschuiving van het vijandbeeld

Deze verschuiving van het vijandbeeld –en daarmee van wie er tot de ingroup behoort en wie tot de outgroup –is een interessant, maar ook een ingewikkeld fenomeen dat een nadere uitleg vergt. Voor veel actoren uit ons onderzoek geldt dat gevoelens van onrecht en onderdrukking niet berusten op eigen ervaringen, maar op indirecte percepties. Grote hoeveelheden televisiebeelden, geluidsbanden, video’s, websites, preken en verhalen hebben bij deze actoren het idee opgewekt dat de groep waarmee zij zich identificeren –de moslims in het algemeen –wereldwijd onder druk staat door toedoen van ongelovigen en afvalligen. Percepties van wereldwijd onrecht hebben vervolgens de weg gebaand naar het jihadistische gedachtegoed dat zij nu aanhangen en naar een bereidheid jihadistische activiteiten te ontplooien. De ideologie waardoor zij zich thans laten leiden, keert zich echter tegen een groot deel van de groep waarvoor de actoren zeggen op te komen en waarvoor zij verklaren te strijden. Immers, volgens deze ideologie worden alléén mensen die de zuivere leer uit de begintijd van de islam aanhangen als échte moslims beschouwd; de rest –onzuivere moslims en niet-moslims –vormt een vijandelijke groep. Deze paradox is alleen te begrijpen als we ook de gevoelens van onrecht en onderdrukking van de actoren nader analyseren.

Relatieve deprivatie en realistische onderdrukking óf symbolische dreiging?

Niet alleen het jihadistische vijandbeeld is in de loop der jaren verschoven; ook de strijd wordt niet altijd meer door de onderdrukten zelf gevoerd. Toch gaat Sageman (2008) er in zijn recente werk vanuit dat het thema van mondiaal onrecht tegen moslims bij salafistische jihadisten vaak resoneert met persoonlijke ervaringen. Hun reële eigen ervaringen met relatieve deprivatie en discriminatie zouden volgens hem katalyserend uitwerken op het idee dat de groep waarmee zij zich identificeren wereldwijd onderdrukt wordt en onrecht wordt aangedaan. Op basis van de

Nederlandse opsporingsgegevens kunnen wij deze stelling van Sageman echter niet onderbouwen. Zoals gezegd berusten de gevoelens van onrecht bij de door ons bestudeerde actoren die tussen 2001 en 2005 in Nederland actief zijn geweest sterker op indirecte percepties dan op directe persoonlijke ervaringen van onrechtvaardigheid en achterstelling (vergelijk Van den Bos, Loseman & Doosje, 2009). Niettemin spelen in dit proces vermoedelijk wel andere en meer ingewikkelde processen een rol, die niet zozeer te maken hebben met realistische dreigingen en werkelijk onrecht, maar vooral met symbolische dreigingen.

Als groepen bang zijn dat andere groepen hun voortbestaan aantasten, kan dat aanleiding geven tot een collectief ervaren dreiging. Deze dreiging kan natuurlijk realistisch van aard zijn, maar ook symbolisch (zie Van der Pligt & Koomen, 2009; Riek, Mania & Gaertner, 2006). In het laatste geval is de ervaren dreiging vaak het gevolg van conflicterende normen, waarden en opvattingen. En wanneer dergelijke morele kwesties in een conflict worden betrokken, roept dit krachtige emoties op, zoals woede, minachting, afkeer en zelfs haat. Het moraliseren van onderwerpen leidt namelijk dikwijls tot minder tolerantie voor en een grotere afstand tot mensen met afwijkende meningen (zie Cole Wright, Cullum & Schwab, 2008).

Volgens Slootman en Tillie (2006) ervaren veel moslims een kloof tussen de westerse en de islamitische leefwijze. Sommigen hebben het idee dat het Westen het bewust op de islam heeft gemunt; anderen vrezen dat hun geloof door westerse normen en waarden zal worden overvleugeld (zie ook Berger, 1999, 2008). Voor veel moslims is met name dit laatste idee een bron van symbolische dreiging. Hun voortbestaan wordt niet letterlijk fysiek bedreigd, maar hun identiteit loopt gevaar. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat een deel van deze moslims zich wendt tot een gedachtegoed waarin de moslimidentiteit in haar zuivere vorm centraal staat. Voor de kleine groep salafistisch-jihadistische moslims vormen niet alleen westerse samenlevingen, ongelovigen en afvalligen een bedreiging. Ook (mede)moslims die westerse normen en de westerse moraal al te zeer hebben overgenomen, kunnen zij ervaren als een bedreiging van het voortbestaan van hun identiteit. En zo is de cirkel rond: de ideologieën van de realistisch onderdrukten én van de symbolisch bedreigden passen uitstekend bij elkaar. Zoals in een al eerder aangehaalde afscheidsbrief van een bekeerde jihadist letterlijk wordt gesteld:

‘We leven in een tijd dat de moslimgemeenschap aan alle kanten wordt aangevallen. Zowel fysiek als ideologisch door het leger van ongeloof en corruptie...’

Het internationale salafistisch jihadisme is dus ook in dit opzicht een noemer voor actoren met verschillende achtergronden, motieven en doelen. De in het Westen opererende jihadveteranen uit moslimlanden voelen zich soms realistisch bedreigd; de moslims die bang zijn dat zij door westerse normen worden overschaduwd, voelen zich symbolisch bedreigd. Gezamenlijk voeren zij hun strijd tegen de seculiere westerse maatschappij.

Terrorisme als morele plicht

Dat het aanwakkeren van een latent gevoel van dreiging en het moraliseren van kwesties in de onderzochte samenwerkingsverbanden een zeer prominente rol speelt, is in dit licht een belangrijke constatering. In deze samenwerkingsverbanden worden de collectieve gevoelens van dreiging en onderdrukking namelijk voortdurend gevoed door beelden van onrecht dat moslims wordt aangedaan. Vooral aan beelden uit het Midden-Oosten ontlenen de actoren steeds opnieuw een bevestiging dat de groep waarmee zij zich verbonden voelen onrecht wordt aangedaan. Dit soort bewijzen van immoreel gedrag tegenover een groep waarmee zij zich identificeren, kunnen sterke gevoelens van boosheid, minachting en woede opwekken (Van der Pligt & Koomen, 2009). En deze emoties kunnen weer gepaard gaan met een toenemende bereidheid actie te ondernemen om iets aan deze onrechtvaardige situatie te doen. In de geanalyseerde jihadistische samenwerkingsverbanden worden dergelijke emotieversterkende beelden vaak in collectief verband bestudeerd, hetgeen de groepscohesie versterkt en de gezamenlijke woede en actiebereidheid verder kan opzwepen. Ervaren groepsbedreiging heeft sowieso al een versterkende werking op de groepsidentiteit en de

This article is from: